VERSLAG over de typologie van besluiten en de hiërarchie van normen in de Europese Unie
(2002/2140(INI))

3 december 2002

Commissie constitutionele zaken
Rapporteur: Jean-Louis Bourlanges

Procedure : 2002/2140(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A5-0425/2002
Ingediende teksten :
A5-0425/2002
Debatten :
Stemmingen :
Aangenomen teksten :

PROCEDUREVERLOOP

Op 5 september 2002 deelde de Voorzitter van het Parlement mede dat de Commissie constitutionele zaken toestemming was verleend tot opstelling van een initiatiefverslag, overeenkomstig artikel 163 van het Reglement, over de hierarchie van normen. Op 26 september deelde de Voorzitter van het Parlement mede dat de titel was gewijzigd in: de typologie van besluiten en de hiërarchie van normen in de Europese Unie.

Op 10 oktober 2002 maakte de Voorzitter van het Parlement bekend dat de Economische en Monetaire Commissie eveneens was aangewezen als medeadviserende commissie.

De Commissie constitutionele zaken benoemde op haar vergadering van 15 juli 2002 Jean-Louis Bourlanges tot rapporteur.

De commissie behandelde het ontwerpverslag op haar vergaderingen van 4 november en 27 november 2002.

Op laatstgenoemde vergadering hechtte zij met 12 stemmen voor en 6 tegen bij 3 onthoudingen haar goedkeuring aan de ontwerpresolutie.

Bij de stemming waren aanwezig: Giorgio Napolitano (voorzitter), Jo Leinen (ondervoorzitter), Ursula Schleicher (ondervoorzitter), Jean-Louis Bourlanges (rapporteur), Teresa Almeida Garrett, Georges Berthu, Carlos Carnero González, Richard Corbett, Paolo Costa, Giorgos Dimitrakopoulos, Andrew Nicholas Duff, Gerhard Hager, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Hanja Maij-Weggen, Luís Marinho, Iñigo Méndez de Vigo, Camilo Nogueira Román (verving Monica Frassoni), Jacques F. Poos (verving Jean-Maurice Dehousse), Mariotto Segni, Antonio Tajani, Helle Thorning-Schmidt (verving Olivier Duhamel), Joachim Wuermeling (verving Luigi Ciriaco De Mita).

Bij de stemming over de gehele tekst gaf Georges Berthu te kennen bij de toelichting een minderheidsstandpunt te willen voegen overeenkomstig artikel 161, lid 3, van het Reglement.

De Economische en Monetaire Commissie heeft op 4 november 2002 besloten geen advies af te geven.

Het verslag werd ingediend op 3 december 2002.

ONTWERPRESOLUTIE

Resolutie van het Europees Parlement over de typologie van besluiten en de hiërarchie van normen in de Europese Unie (2002/2140(INI))

Het Europees Parlement,

_   gezien de verklaring van de Europese Raad van Laken van 15 december 2001 over de toekomst van de Europese Unie[1],

–   gezien zijn resolutie van 18 april 1991 over de aard van de communautaire besluiten[2],

–   gezien zijn resolutie van 13 april 2000 met voorstellen voor de intergouvernementele conferentie: aanpassing van de instellingen voor een geslaagde uitbreiding[3],

–   gezien zijn resolutie van 29 november 2001 over de grondwettelijke procedure en de toekomst van de Unie[4],

–   gezien zijn resolutie van 29 november 2001 over het Witboek van de Commissie "Europese governance"[5],

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 februari 2002 over de tenuitvoerlegging van de financiëledienstenwetgeving[6],

–   gezien zijn resolutie van 16 mei 2002 over de afbakening van de bevoegdheden tussen de Europese Unie en de lidstaten[7],

–   gelet op artikel 163 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A5-0425/2002),

A.   overwegende dat de hiërarchie van rechtsnormen van de Unie langs twee afzonderlijke lijnen loopt:

  • -een horizontale hiërarchie tussen de besluiten van de Unie en die van de lidstaten volgens drie beginselen: de bevoegdheid naar het commuun recht komt toe aan de lidstaten; de aan de Unie overgedragen bevoegdheden zijn gebaseerd op de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit; de besluiten naar communautair recht hebben voorrang boven die van de lidstaten,
  • -een verticale hiërarchie tussen de verschillende categorieën van rechtsinstrumenten van de Unie: Verdragen, richtlijnen, verordeningen, individuele beschikkingen,

B.   overwegende dat behoudens enkele beperkte wijzigingen de onderlinge verhouding tussen de besluiten van de Unie en die van de lidstaten adequaat is en dat het scala aan rechtsinstrumenten waarin het EG-Verdrag voorziet aan de behoefte voldoet, waar dit op een dubbel onderscheid berust:

  • -tussen enerzijds richtlijnen die de doelstellingen van het optreden van de Unie voorschrijven maar aan de lidstaten de keuze en de uitvoering van de daartoe benodigde middelen overlaat, en anderzijds verordeningen die verbindend zijn in al hun onderdelen en rechtstreeks van toepassing zijn;
  • -tussen bindende besluiten, zoals richtlijnen en verordeningen, en niet-verbindende besluiten, zoals adviezen en aanbevelingen,

C.   overwegende dat niettemin de volgende actie moet worden ondernomen:

  • -hervorming van de procedure voor het bepalen van de bevoegdheden van de Unie, door een instantie als de Conventie over de toekomst van Europa, die de burgers van de Unie directer vertegenwoordigt dan de nationale regeringen alleen en die beter dan die regeringen bij de vaststelling van bevoegdheden recht kan doen aan het dubbele vereiste van subsidiariteit en proportionaliteit, te institutionaliseren en meer te betrekken bij de uitoefening van constitutionele macht;
  • -de bestaande rechtsinstrumenten zoals richtlijn of verordening meer toe te spitsen, zodat bij het optreden van de Unie meer recht kan worden gedaan aan het intensiteitscriterium,
  • -invoering van instrumenten voor de coördinatie van het nationale beleid met het oog op een grotere doelmatigheid van de "actiestrategieën" waartoe de Europese Raad besluit,

D.   overwegende dat daarentegen de onderlinge samenhang van de normatieve besluiten die door de instellingen van de Unie worden uitgevaardigd weinig bevredigend is om twee belangrijke redenen:

  • -de dualiteit van de instrumenten waarin het EU-Verdrag, met name in titel VI, respectievelijk het EG-Verdrag voor het optreden van de Unie voorzien,
  • -de fundamentele inconsistentie van de verschillende categorieën waarin de communautaire besluiten kunnen worden ingedeeld, welke toe te schrijven is aan het ontbreken van een homogene normatieve inhoud, een uniforme goedkeuringsprocedure en een specifieke benaming voor de respectieve besluiten van elke categorie,

E.   overwegende dat daarom een algehele herziening van de nomenclatuur voor de besluiten van de Unie nodig is, door

  • -eenheid te brengen in de rechtsinstrumenten waarin het EU- en EG-Verdrag voorzien,
  • -invoering van meer uniforme categorieën van rechtsinstrumenten, gedefinieerd naar hun functie, goedkeuringsprocedure en benaming: constitutionele besluiten, wetgevingsbesluiten, met inbegrip van begrotingsbesluiten, en uitvoerende besluiten;

F.   overwegende dat de ongekende toename van het aantal lidstaten en de omstandigheid dat de wetgevende macht uit twee exponenten bestaat, het Europees Parlement en de Raad, die handelen in het kader van de medebeslissingsprocedure, twee redenen zijn voor een grondige reorganisatie van de bevoegdheid tot uitvoerende regelgeving, zoals met name bedoeld in artikel 202 van het EU-Verdrag, en wel volgens de volgende twee beginselen:

  • de uitvoerende macht mag niet de Raad zelf zijn, die met de opeenvolgende uitbreidingen een wetgevende vergadering neigt te worden, maar de Commissie, en, binnen de grenzen van hun territoriale bevoegdheid, de lidstaten, of eventueel een gespecialiseerd agentschap of zelfregulerend orgaan,
  • -de bevoegdheid tot uitvoerende regelgeving moet worden uitgeoefend op grond van de procedures en binnen de grenzen die door de wetgevende macht zijn gesteld en onder het toezicht van de twee exponenten daarvan;

1.   beveelt de invoering aan van een geheel vernieuwde typologie van de besluiten van de Unie, gebaseerd op de volgende drie beginselen:

  • -beginsel van vereenvoudiging, dat de afschaffing inhoudt van het dubbele assortiment van rechtsinstrumenten van het EU- respectievelijk EG-Verdrag, met invoering van een enkele rechtsorde door vervanging van de huidige specifieke instrumenten in titel V en titel VI van het EU-Verdrag door communautaire instrumenten, omdat alleen de communautaire procedures, zoals het recht van initiatief van de Commissie, de besluitvorming door middel van stemmen bij gekwalificeerde meerderheid, medebeslissing en juridische toetsing door het Europese Hof van Justitie, de nodige garanties bieden op het punt van doelmatigheid, democratie en rechtszekerheid,
  • -beginsel van specialisatie, gebaseerd op de regel "één besluit, één procedure, één naam", hetgeen de invoering inhoudt van een classificatie naar functie - constitutioneel, wetgevend en uitvoerend - van de besluiten van de Unie, alsmede het aanbrengen van een nauw verband tussen de normatieve inhoud, de goedkeuringsprocedure en de benaming van besluiten volgens die drie functionele categorieën,
  • -beginsel van democratisering, hetgeen inhoudt dat de hervorming van de juridische nomenclatuur niet binnen het gevestigde recht haar beslag moet krijgen, maar een belangrijke democratische vooruitgang moet inhouden, waarbij de macht van de naar algemeen kiesrecht gekozen vertegenwoordigers stelselmatig moet worden versterkt, volgens adequate procedures, zowel waar het gaat om het opstellen van constitutionele en wetgevende besluiten, waaronder begrotingsbesluiten, als om de controle op de uitvoerende regelgeving die krachtens machtiging van de wetgevende macht wordt uitgevaardigd; dit beginsel leidt er in het bijzonder toe dat een wetgevings-, begrotings- of uitvoeringsbesluit niet genomen kan worden in het kader van een procedure die de gelijkheid van de twee exponenten van de wetgevende macht, d.w.z. de Raad en het Parlement, niet in acht neemt;

2.   stelt de Conventie over de toekomst van Europa voor om in de toekomstige grondwet van de Unie drie categorieën van normatieve besluiten op te nemen, elk met relatief homogene goedkeuringsprocedures en specifieke en begrijpelijke benamingen;

Het constitutionele deel

Samenstelling

3.   stelt voor het constitutionele deel in één tekst onder te brengen, onderverdeeld in twee delen: deel A, de grondwet, moet de grondrechten vastleggen, de doelstellingen en beginselen van de Unie, de bevoegdheden die haar zijn toebedeeld, de instellingen en de procedures die het optreden van de instellingen regelen; het omvat het Handvest van de grondrechten; deel B omvat alle bepalingen die alle huidige Verdragsbepalingen die niet in het constitutioneel deel worden opgenomen en die niet komen te vervallen; het gaat met name om de bepalingen met de beginselen voor de sectoriële beleidsterreinen van de Unie;

Vorm

4.   stelt voor dat de grondwet een tekst naar internationaal recht blijft, door de lidstaten ondertekend en geratificeerd volgens hun respectieve grondwettelijke procedures; zij krijgt dus de vorm van een constitutioneel verdrag;

Procedure

5.   is van mening dat:

  • -de procedure ter herziening van de verdragen moet worden gewijzigd ter consolidering van de democratische vooruitgang, die blijkt uit de doorslaggevende rol die een conventie, waarvan de meerderheid bestaat uit vertegenwoordigers die bij algemeen kiesrecht zijn gekozen, speelt bij de opstelling van de grondwet; hierbij moet worden gestipuleerd dat de Europese Raad de ontwerpamendementen op het constitutioneel verdrag, die worden opgesteld door een conventie opgericht naar het model van de huidige conventie over de toekomst van Europa, moet goedkeuren; zou de Europese Raad wijzigingen willen aanbrengen in de hem voorgelegde tekst, dan zouden de voorgestelde amendementen aan de conventie ter goedkeuring moeten worden voorgelegd,
  • -de ratificatieprocedure moet worden gewijzigd om te vermijden dat een kleine minderheid zich kan verzetten tegen ratificatie van het toekomstig constitutioneel verdrag - de ratificatie kan bijvoorbeeld plaatsvinden met dubbele gekwalificeerde meerderheid, met tenminste drie vierde van de lidstaten die tenminste drie kwart van de EU-bevolking vertegenwoordigen - desnoods door met de lidstaten die dit verdrag niet ratificeren bijzondere samenwerkingsvormen af te spreken;

Het wetgevende deel

Samenstelling

6.   stelt voor dat het wetgevende deel besluiten omvat die volgens de medebeslissingsprocedure op voorstel van de Commissie en met gekwalificeerde meerderheid worden vastgesteld door de twee exponenten van de wetgevende macht d.w.z. het Europees Parlement en de Raad; deze besluiten vallen onder de volgende categorieën:

  • -   de wet: zij is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks van toepassing. Zij bepaalt noodzakelijkerwijs de fundamentele beginselen, de algemene oriëntaties en de essentiële elementen van de ter uitvoering daarvan te nemen maatregelen; zij legt met name de rechten en plichten van natuurlijke personen en rechtspersonen vast, alsmede de aard van de waarborgen die hun in elke lidstaat toekomen; de wet bepaalt het doel en de omvang van de maatregelen die naar de bedoeling van de wetgever kunnen worden gedelegeerd[8]; de wetten die het juridisch, chronologisch en financieel kader vastleggen voor de actieprogramma's van de Unie en die voorzien in de omvang, de verdeling en het tijdschema voor de uitvoering van de nodige kredieten, worden als programmawetten[9] bestempeld;
  • -de kaderwet die de lidstaten verbindt ten aanzien van de te bereiken resultaten, maar de nationale instanties de bevoegdheid laat ten aanzien van de middelen om die doelstellingen te bereiken;
  • -de organieke wet waarin de bepalingen zijn opgenomen die nodig zijn voor de goede werking van de instellingen, maar waarvan de vaststelling zodanig flexibel moet zijn dat zij niet met de grondwettelijke procedure verenigbaar zijn: het eigenmiddelenbesluit, het Financieel Reglement, de bepalingen inzake het kiesstelsel en de wijze van stemming zoals die is geregeld voor de verkiezing van het Europees Parlement, het statuut van het Hof van Justitie en de Rekenkamer, de bepalingen in een aantal interinstitutionele akkoorden, de besluiten op basis van het huidige artikel 308;

-   de financiële wetten die twee soorten besluiten omvatten:

  • -de wet inzake de financiële vooruitzichten die de financiële planning van de Unie voor een periode van vijf jaar en het algemene maximum van de jaarlijks toegestane uitgaven vastlegt, alsmede de sectoriële maxima voor de gehele planningperiode; een organiek besluit, gehecht aan het Financieel Reglement, dient de nomenclatuur van de sectoriële rubrieken te bepalen alsmede de voorwaarden voor de uitoefening van de begrotingsdiscipline,
  • -de jaarlijkse financiële wet, de begroting van de Unie genaamd, alsmede de financiële rectificatiewetten, die de benaming gewijzigde en aanvullende begrotingen (GAB) behouden; dit zijn de besluiten waarbij de begrotingsautoriteit de inning van ontvangsten en de verrichting van uitgaven in de loop van een begrotingsjaar van twaalf maanden alsmede de gedurende het begrotingsjaar in de oorspronkelijke financiële wet aangebrachte wijzigingen goedkeurt;

Procedure

7.   stelt voor de verschillende wetgevingsbesluiten bij medebeslissing vast te stellen volgens de volgende procedures:

8.   de wetten en de kaderwetten worden vastgesteld volgens de medebeslissingsprocedure van het huidige artikel 251 van het Verdrag, die erbij zou winnen indien zij werd vereenvoudigd en verduidelijkt;

9.   de organieke wetten worden vastgesteld in het kader van procedures die zowel democratisch - hetgeen deelname van het Europees Parlement in het kader van de medebeslissingsprocedure veronderstelt - als doeltreffend moeten zijn hetgeen impliceert dat niet langer gebruik van de unanimiteitsregel wordt gemaakt, en een zeker decorum moeten hebben - hetgeen deelname van de besluitvorming van de Raad bijeen op het niveau van de Europese staatshoofden en regeringsleiders vereist; voor de goedkeuring van deze wetten moet derhalve gekozen worden voor de basisprocedure die geldt voor de vaststelling van wetgevende besluiten volgens de medebeslissingsprocedure, behoudens de volgende wijzigingen:

  • -   de Commissie kan haar recht van initiatief slechts uitoefenen op uitdrukkelijk verzoek van de Europese Raad,
  • -   zij zouden moeten worden vastgesteld bij een versterkte gekwalificeerde meerderheid, zowel in het Parlement als in de Raad,
  • -het definitieve besluit van de Raad wordt vastgesteld op het niveau van staatshoofden en regeringsleiders, die bovendien de bevoegdheid heeft de instellingen te vragen de procedure vanaf het stadium dat hij het meest geschikt acht over te doen;

10.   is met betrekking tot financiële wetten van mening dat

  • -   de wetten met betrekking tot de financiële vooruitzichten in het kader van de medebeslissingsprocedure door beide exponenten van de begrotingsautoriteit moeten worden vastgesteld, volgens de procedure die ook voor wetgevende besluiten wordt gevolgd,
  • -   de jaarlijkse, oorspronkelijke of gewijzigde begroting wordt goedgekeurd volgens een transparantere en eenvoudiger procedure die voor zowel de ontvangsten als alle uitgaven dezelfde is, omdat er geen grond meer bestaat voor handhaving van verschillende procedures voor de vaststelling van verplichte respectievelijk niet-verplichte uitgaven noch voor uitsluiting van de begrotingsautoriteit van zeggenschap over de ontvangsten;

11.   is evenwel van mening dat medebeslissing in de begrotingsprocedure niet mag worden onderworpen aan dezelfde procedure als medebeslissing in de wetgevingsprocedure omdat de begroting binnen een nauwkeurige termijn moet worden vastgesteld en voor de mogelijkheid van definitieve verwerping van de financiële wet als gevolg van onenigheid tussen Raad en Parlement dus geen plaats is; benadrukt de noodzaak van een vereenvoudiging en verbeterde transparantie van de jaarlijkse begrotingsprocedure, teneinde concentratie op een kortere termijn mogelijk te maken; is van mening dat verschillende mogelijke opties onderzocht kunnen worden om eventuele onenigheid tussen beide exponenten van de begrotingsautoriteit op te vangen; geregeld zou bijvoorbeeld moeten worden dat de kredieten die nodig zijn voor de dekking van de wettelijke en contractuele verplichtingen van de Unie ofwel ambtshalve op de begroting worden opgenomen, dan wel dat het Parlement hierover het "laatste woord" krijgt, binnen de strikte grenzen van een maximaal percentage van de per rubriek vast te stellen uitgavenverhogingen ten opzichte van het voorafgaande begrotingsjaar; deze beide oplossingen zouden kunnen worden gecombineerd;

12.   verzoekt de Begrotingscommissie in het licht hiervan zo spoedig mogelijk een verslag over de herziening van de begrotingsprocedure op te stellen;

Hiërarchie

13.   is van mening dat de organieke wetten in overeenstemming met de grondwet moeten zijn en dat de wetten, kaderwetten en financiële wetten in overeenstemming met de grondwet en de organieke wetten moeten zijn

14.   wijst er evenwel op dat begrotingsbesluiten vier specifieke problemen qua juridische hiërarchie genereren, met name

  • -de financiële wetten inzake de financiële vooruitzichten en de begroting moeten in overeenstemming zijn met de bepalingen van twee soorten besluiten:
  • -het Financieel Reglement, door middel waarvan de beginselen van het Verdrag worden omgezet in uitvoeringsbepalingen, waarin de aan elke instelling toegekende bevoegdheden in het begrotingsproces zijn vastgelegd en waarvoor een organieke wet moet worden opgesteld;
  • -de regels inzake de begrotingssamenwerking en andere procedures betreffende de begrotingsdiscipline, alsmede de regels tot wijziging van de financiële vooruitzichten, waarvoor een organieke wet moet worden opgesteld;

-   de begrotingsbesluiten in verband met ontvangsten moeten voldoen aan de bepalingen van de organieke wet waarbij het stelsel van eigen middelen is vastgesteld, d.w.z. het maximale bedrag van de toegestane inningen, de aard, de grondslag en de modaliteiten voor de inning en eventueel de maximale percentages van de belastingontvangsten en bijdragen aan de begroting van de Unie; deze organieke wet moet echter voldoende flexibel zijn om de begrotingsautoriteit voldoende armslag te geven bij de vastlegging van de noodzakelijke ontvangsten voor dekking van ieder begrotingsjaar;

-   de "noodzakelijk geachte bedragen" die in de wetgevende besluiten worden vastgelegd, moeten de begrotingsautoriteit gedeeltelijk binden; deze moet gehouden zijn, behoudens uitzonderingen om aan de geest van het wetgevend besluit recht te kunnen doen, de bedragen die in dit besluit zijn opgevoerd niet te overschrijden, maar zij moet wel zijn gemachtigd om die bedragen niet in hun geheel in de financiële wet vast te leggen wanneer zij dat nodig acht,

-   de begrotingsautoriteit moet in de jaarlijkse begrotingen de maxima respecteren die zijn vastgelegd in de wet inzake de financiële vooruitzichten, zij het uitsluitend voorzover die laatste volgens de medebeslissingsprocedure tot stand is gekomen; deze kunnen volgens dezelfde procedure worden gewijzigd;

Het uitvoerende deel

15.   is van mening dat de bevoegdheid tot uitvoerende regelgeving de tenuitvoerlegging van wetgevende besluiten tot doel heeft; meent vanuit dit gezichtspunt dat deze bevoegdheid toekomt aan de Commissie en, in het kader van hun respectieve territoriale bevoegdheid, aan de lidstaten; meent evenwel dat de wetgevende macht, bestaande uit Raad en Parlement, het nemen van bepaalde technische uitvoeringsmaatregelen ook kan delegeren aan een gespecialiseerd agentschap of zelfregulerend orgaan;

16.   herinnert eraan dat alle uitvoerende regelgeving in overeenstemming moet zijn met de wetgeving en moet zijn onderworpen aan de algemene wettigheidstoetsing door het Hof van Justitie;

17.   wijst erop dat artikel 202 moet worden gewijzigd teneinde de verantwoordelijkheid van de wetgevende macht te bekrachtigen die gebaseerd is op de gelijke rechten tussen het Europees Parlement en de Raad bij het omlijnen van de wetgevende taken waartoe de uitvoerende macht wordt gemachtigd en de controle op de wijze waarop deze de haar toegekende bevoegdheden uitoefent;

Samenstelling

18.   stelt voor dat uitvoerende besluiten worden ingedeeld in twee categorieën:

  • -besluiten, bestemd om de procedurele voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van wetgevende en budgettaire besluiten te regelen; het besluit bevat geen extra of aanvullende rechtsnormen ten opzichte van het wetgevende besluit; het is het rechtsinstrument naar commuun recht waarover de communautaire uitvoerende macht beschikt om de tenuitvoerlegging van wetten te verzekeren en dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Commissie valt, die eventueel beslist zich te doen bijstaan door een raadgevend comité samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten,
  • -uitvoeringsmaatregelen die overeenkomstig de wet en binnen de daardoor gestelde grenzen, de regels bepaalt ter aanvulling van de normen die door de wetgever zijn vastgesteld; zulke verordeningen mogen alleen op machtiging en onder toezicht van de twee exponenten van de wetgevende macht worden vastgesteld; de wetgevingsmachtiging moet de inhoud, de beginselen, de doelstellingen en de grenzen van de delegatie specificeren; zij kan de delegatie aan een tijdslimiet binden; de wetgevende autoriteit houdt toezicht op de uitvoeringsmaatregelen;

Procedure

19.   is van mening dat de procedure voor de goedkeuring van en de controle op uitvoeringsmaatregelen een andere moet zijn naar gelang de wetgevende macht de verantwoordelijkheid daarvoor aan de Commissie of aan een bijzondere entiteit, een gespecialiseerd agentschap of zelfregulerend orgaan, toevertrouwt; stelt in dit verband de volgende richtsnoeren voor:

  • -de aan de Commissie gedelegeerde uitvoeringsmaatregel moet worden voorgelegd aan de Raad en het Europees Parlement; indien de Raad met gekwalificeerde meerderheid of het Parlement met meerderheid van zijn leden binnen drie maanden bezwaar tegen een uitvoeringsmaatregel aantekenen, wordt de betrokken maatregel aan de wetgevings(medebeslissings)procedure onderworpen teneinde de maatregel te bekrachtigen, te wijzigen of te herroepen, tenzij de Commissie de maatregel intrekt;
  • -de aan een technisch of beroepsorgaan gedelegeerde uitvoeringsmaatregel , die als technische uitvoeringsmaatregel zou kunnen worden aangeduid, moet onder dezelfde voorwaarden aan beide exponenten van de wetgevende macht worden voorgelegd als een uitvoeringsmaatregel van de Commissie, waarbij de Commissie evenwel de mogelijkheid heeft om zich tegen het ontwerp te verzetten op dezelfde voet als de beide exponenten van de wetgevende macht;

Bijzondere gevallen

Normatieve besluiten uit hoofde van titel VI van het EU-Verdrag

20.   verlangt dat de juridisch bindende besluiten genoemd in artikel 34 van het EU-Verdrag verdwijnen en door wetgevende besluiten worden vervangen; stelt vast dat bepaalde bijzonder gevoelige gebieden, met name strafrechtelijke vraagstukken waarvoor thans bepalingen in de vorm van overeenkomsten worden vastgesteld, met inachtneming van het medebeslissingsbeginsel de invoering van specifieke procedures kunnen rechtvaardigen met betrekking tot bijvoorbeeld het initiatiefrecht of de meerderheid die voor de goedkeuring ervan vereist is;

Internationale overeenkomsten

21.   is van mening dat internationale overeenkomsten die door de Unie worden gesloten met betrekking tot

  • -de totstandbrenging van een associatie met een of meerdere derde staten of internationale organisaties,
  • -de creatie van een specifiek institutioneel kader door de invoering van samenwerkingsprocedures,
  • -de gemeenschappelijke handelspolitiek,
  • -aangelegenheden die onder de wetgevende of budgettaire medebeslissingsprocedure vallen,

moeten worden goedgekeurd door de Raad met gekwalificeerde meerderheid, na instemming van het Europees Parlement; de onderhandelingen worden op basis van een door de Raad, na raadpleging van het Parlement, verleend mandaat door de Commissie gevoerd;

22.   acht het noodzakelijk, gelet op het feit dat internatonale overeenkomsten een hogere juridische status hebben dan alle interne juridische besluiten van de Unie, dat hun conformiteit met de grondwet en de organieke besluiten streng wordt gecontroleerd; stelt voor dat het recht om het Hof van Justitie advies te vragen omtrent de conformiteit van een internationale overeenkomst met de grondwet en de organieke besluiten van de Unie wordt uitgebreid tot het Europees Parlement en zelfs tot een aanzienlijke minderheid van de leden van deze instelling;

De overeenkomsten tussen sociale partners bedoeld in artikel 139 van het Verdrag

23.   is van mening dat de overeenkomsten bedoeld in artikel 139 van het Verdrag op verzoek van de sociale partners door de Commissie moeten worden goedgekeurd; is evenwel van mening dat die goedkeuring niet mag worden gegeven wanneer beide exponenten van de wetgevende macht, Europees Parlement en Raad, zich met gekwalificeerde meerderheid hiertegen verzetten;

24.   wijst erop dat overeenkomsten tussen sociale partners de grondwet en de organieke besluiten moeten eerbiedigen;

Interinstitutionele akkoorden

25.   herhaalt dat interinstitutionele akkoorden een belangrijk instrument zijn voor de coördinatie en de regeling van de werkrelaties tussen de instellingen; meent dat die overeenkomsten in overeenstemming moeten zijn met de constitutionele en organieke bepalingen; is van mening dat met het oog op een doelmatiger controle door het Hof van Justitie ook een aanzienlijk aantal Europese parlementsleden deze rechterlijke instelling omtrent zulke besluiten zou moeten kunnen raadplegen;

Coördinatie van het nationaal beleid

26.   acht het onontbeerlijk dat de in de verdragen vastgelegde procedures voor optreden ter coördinatie van nationaal beleid worden gestroomlijnd en geherstructureerd. Stelt voor, met name in het geval waar de coördinatiebevoegdheid bij de Unie ligt,

  • -dat maatregelen met bindende werking de vorm krijgen van een kaderwet,
  • -dat maatregelen van niet-bindende aard op gebieden die in de lidstaten onder de wetgevende bevoegdheid zouden vallen, door beide exponenten van de wetgevende macht worden genomen in de vorm van een "aanbeveling van de wetgevende autoriteit"; dit zou het geval moeten zijn waar het gaat om de globale richtsnoeren voor het economisch beleid, die zouden moeten worden voorgesteld door de Commissie en goedgekeurd door de Raad en het Parlement volgens een adequate procedure;

27.   roept de lidstaten op om hun samenwerkingsprocedures op onder hun bevoegdheid vallende gebieden te formaliseren in een politieke overeenkomst buiten het Verdrag om; stemt ermee in dat de Europese Raad kan verlangen dat de Commissie optreedt op dit gebied en herhaalt dat het Europees Parlement recht heeft op toegang tot alle nodige informatie, aangezien deze samenwerking onvermijdelijk van invloed is op de uitvoering van het communautaire deel van de gemeenschappelijke strategie;

28.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de Conventie over de toekomst van Europa.

  • [1] Conclusies van het voorzitterschap - bijlage I.
  • [2] PB C 129 van 20.5.1992, blz. 136.
  • [3] PB C 40 van 7.2.2001, blz. 409.
  • [4] PB C 153 E van 27.6.2002, blz. 310.
  • [5] PB C 153 E van 27.6.2002, blz. 314.
  • [6] P5_TA(2002)0035.
  • [7] P5_TA(2002)0247.
  • [8] De wet kan in de plaats komen van de huidige wetgevende verordening, met uitzondering van de verordeningen die de communautaire interventieprogramma's regelen.
  • [9] De programmawetten kunnen de wetgevende verordeningen vervangen waarin de communautaire actieprogramma's zijn geregeld op gebieden als structurele ontwikkeling, onderzoek of hoger onderwijs en mobiliteit van personen.

TOELICHTING

"Dieren kunnen worden verdeeld in: a) die de keizer toebehoren, b) gebalsemde, c) tamme, d) speenvarkens, e) sirenen, f) fabeldieren, g) loslopende honden, h) die in deze indeling voorkomen, i) die in het rond slaan als gekken, j) ontelbare, k) die met een fijn kamelenharen penseeltje getekend zijn, l) etcetera, m) die juist een kruik gebroken hebben, n) die uit de verte op vliegen lijken."

Jorge Luis Borges[1]

De Europese Unie oefent de bevoegdheden die haar zijn verleend uit door middel van juridische instrumenten waarvan de belangrijkste - richtlijnen, verordeningen, beschikkingen, adviezen en aanbevelingen - opgesomd worden in artikel 249 van het EG-Verdrag. Deze instrumenten vormen samen met de Verdragen, de wettelijke, bestuursrechtelijke en op individuele gevallen toegespitste voorschriften die de lidstaten hebben uitgevaardigd om de Verdragen en het hiervan afgeleide recht in acht te nemen, een onvolmaakt maar sterk gehiërarchiseerd juridisch geheel. Deze hiërarchie loopt langs twee afzonderlijke lijnen:

-   een "horizontale" lijn die de verbinding vormt tussen de rechtsinstrumenten van de Unie en die van de lidstaten;

-   een "verticale" lijn voor de hiërarchische rangorde van de juridische normen die door de instellingen van de Unie meestal in het communautaire kader worden uitgevaardigd: Verdragen, richtlijnen en verordeningen, uitvoeringsregels en geïndividualiseerde beschikkingen.

In onderhavig verslag wordt deze dubbele hiërarchie van de normen of, om het op een behoedzamere manier uit te drukken, de categorieën van rechtsinstrumenten waardoor deze juridische normen worden vastgesteld en de eventuele wijzigingen die hierop mogelijk zijn onderzocht.

Eerste deel: De hiërarchie van de rechtsinstrumenten van de Unie en de lidstaten

De samenhang tussen de wetteksten van de Unie en die van de lidstaten vloeit voort uit drie aanvullende beginselen:

-   de lidstaten zijn naar commuun recht bevoegd, terwijl de Unie slechts over toegewezen bevoegdheden beschikt[2];

-   de Unie moet bij haar optreden rekening houden met het subsidiariteits- en het proportionaliteitsbeginsel;

-   in het kader van de bevoegdheden die aan de Unie toebehoren heeft het communautaire recht voorrang boven het nationale recht.

Deze beginselen zijn terug te vinden in de huidige typologie van de rechtsinstrumenten van de Unie. In het Verdrag wordt namelijk een dubbel onderscheid gemaakt tussen enerzijds rechtsinstrumenten die verbindend zijn (richtlijnen en verordeningen) en de adviezen en aanbevelingen die "niet binden", en anderzijds tussen de richtlijnen die de te bereiken doelstellingen vaststellen maar de lidstaten vrijlaten in de keuze via welke wettelijke en bestuursrechtelijke weg zij deze ten uitvoer brengen, en verordeningen die in al hun elementen bindend zijn en rechtstreekse werking hebben.

Dit streven naar evenwicht tussen de lidstaten die naar commuun recht rechtsbevoegd zijn en de Unie die slechts bevoegdheden krijgt toegewezen zien we ook bij de organisatie van de machten die de wetgevingsbesluiten ten uitvoer moeten leggen. De hierboven omschreven hiërarchie lijkt niet alleen samenhangend maar ook stevig verankerd, zelfs al zou er hier en daar nog wat aan versleuteld kunnen worden.

In het licht hiervan lijkt het overbodig een verband te willen leggen tussen de diverse rechtsinstrumenten waarover de Unie beschikt en het onderscheid tussen de diverse soorten bevoegdheden - exclusieve (of eigen) bevoegdheden, gedeelde of aanvullende bevoegdheden - die aan de Unie zijn toegekend. Hoewel een dergelijke classificatie zeer verhelderend kan zijn met betrekking tot de aard en diversiteit van de taken die de Unie moet uitvoeren, kan zij echter niet tot duidelijke consequenties leiden bij de vaststelling en verdeling van de rechtsinstrumenten van de Unie. Ook de samenhang tussen de besluiten die door de communautaire instellingen worden genomen en die van de lidstaten leiden ook tot niet te verwaarlozen problemen. Deze problemen kunnen worden opgelost door kleine veranderingen aan te brengen aan de diverse middelen die de Unie ter beschikking staan om op te treden en aan de rechtsbescherming van de hiërarchie van de communautaire en nationale rechtsinstrumenten.

A.   Samenhang tussen de wettelijke en bestuursrechtelijke besluiten van de Unie en de lidstaten: de noodzakelijke aanpassingen

A.1.   Het onderscheid tussen richtlijnen en verordeningen moet worden versterkt

In de eerste plaats moeten we constateren dat het traditionele onderscheid tussen richtlijnen en verordeningen langzaam maar zeker aan het verdwijnen is omdat er bij de wetgevende macht een blijkbaar niet te beteugelen tendens bestaat om steeds preciezere en gedetailleerdere richtlijnen op te stellen waardoor er voor de nationale omzettingsautoriteiten slechts uiterst smalle marges overblijven om zelf nog op te treden. Ook de beschikking van het Hof waarin bevestigd wordt dat richtlijnen onder bepaalde voorwaarden en binnen bepaalde grenzen net als verordeningen rechtstreeks kunnen werken, zelfs al zijn zij niet inroepbaar tegen particulieren, draagt ertoe bij dat het onderscheid tussen deze twee rechtsinstrumenten steeds vager wordt.

Maar omdat de dualiteit van genoemde rechtsinstrumenten de Europese Unie de mogelijkheid biedt haar wetgevingsactiviteiten op een bepaalde manier in te vullen, moet zij bewaard blijven. Teneinde het onderscheid tussen deze twee rechtsinstrumenten te vergroten en er meer gespecialiseerde functies aan te geven, moet worden overwogen de mogelijkheid uit te sluiten dat de instellingen van de Unie voor de toepassing van een richtlijn uitvoeringsregels kunnen uitvaardigen. Op deze wijze kunnen de lidstaten via wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften de omzettings- en uitvoeringsbepalingen doorvoeren die zij het meest gepast achten. Het is namelijk enigszins onlogisch om de uitvoerende instellingen van de Gemeenschap de uitvoeringsregels te laten vaststellen van een communautaire wet waarin eigenlijk alleen maar de doelstellingen van het geplande optreden mogen worden omschreven en die de lidstaten de keuze moeten laten op welke wijze zij deze doelstellingen willen bereiken. Daarnaast kan het in strijd lijken met de beginselen en de gebruiken van een democratisch bestel dat een wetgevend orgaan van een lidstaat aan verplichtingen wordt onderworpen die niet door een door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen gekozen parlement zijn vastgesteld, maar door een uitvoerend orgaan, zelfs als dit orgaan communautair is.

A.2 Eventuele creatie van twee instrumenten om de nationale beleidslijnen te coördineren

Naar aanleiding van de "processen" van Luxemburg I en Lissabon heeft de Europese Unie op instigatie van de Europese Raad de wens geuit om "strategieën" uit te stippelen om tegelijkertijd een beroep te kunnen doen op het communautair optreden en de gecoördineerde actie van de lidstaten op de gebieden die onder hun bevoegdheid blijven. Genoemde "processen" hebben echter tot nogal teleurstellende resultaten geleid en het lijkt dan ook noodzakelijk zich eens te buigen over de voorwaarden die ten grondslag moeten liggen aan de coördinatiemaatregelen die het meest geschikt zijn om een minimum aan doeltreffendheid aan de naleving van de nationale bevoegdheden te paren.

-   Het scala aan communautaire rechtsinstrumenten moet worden verrijkt met de "aanbeveling van de wetgevende autoriteit"

Mocht in het constitutioneel verdrag een communautair coördinerend optreden worden opgenomen, dan moet er eerst duidelijk antwoord worden gegeven op de volgende twee eenvoudige vragen: valt dit optreden onder de uitvoerende of wetgevende macht? Is dit optreden bindend of niet? Wanneer dit optreden, zelfs in de vorm van een eenvoudige aanbeveling, betrekking heeft op een gebied dat in de lidstaten onder de wetgevende bevoegdheid zou vallen, dan moet het wetgevend orgaan de aanbeveling in het kader van de medebeslissingsprocedure goedkeuren. Dit betekent dat er een nieuw rechtsinstrument in het leven moet worden geroepen, dat we de "aanbeveling van de wetgevende autoriteit" zouden kunnen noemen, waarbij bepaalde aspecten van de medebeslissingsprocedure van het wetgevingsbesluit worden gecombineerd met het niet-dwingende karakter van de aanbeveling. De "globale richtsnoeren van het economisch beleid van de lidstaten" (GOPE) die thans in het kader van onnodig gecompliceerde procedurele bepalingen zijn gedefinieerd en ten onrechte door de Raad zijn geconfisqueerd, zouden het best de vorm kunnen aannemen van een "aanbeveling van de wetgevende autoriteit", hetgeen een grondige herziening van artikel 103 van het EG-Verdrag vereist. Bij een dergelijke aanbeveling moeten de Raad en het Europees Parlement natuurlijk wel overeenstemming bereiken via procedures die veel eenvoudiger zijn dan die welke is vastgelegd in artikel 251. Maar goedkeuring door het Europees Parlement is in ieder geval vereist.

Indien het communautaire coördinerende optreden echter alleen maar wetgevend van aard is (dwingende bepalingen op wetgevend gebied), hetgeen op het gebied van macro-economische budgettaire regelgeving echt wenselijk zou zijn, hoeft er geen apart rechtsinstrument in het leven te worden geroepen dat zich van de richtlijn onderscheidt[3]. Wanneer het communautair optreden het karakter van een uitvoeringsbesluit draagt (zoals de sancties van artikel 104 bij overschrijding van de "referentiewaarden" die via een protocol door het Stabiliteitspact zijn vastgesteld), dan moet het besluit door de uitvoerende macht van de Unie worden genomen, d.w.z. de Commissie die onder de controle van het Hof handelt.

-   Het nut van een informeel instrument om de nationale beleidslijnen te coördineren

Het lijdt geen twijfel dat de invoering van een formeel kader voor de samenwerking tussen lidstaten en de coördinatie van hun optreden waardevol kan zijn. Men dient zich daarbij wel het volgende af te vragen:

Moeten deze coördinatiemaatregelen voor de lidstaten een dwingend karakter krijgen?

Moeten we ons houden aan de unanimiteitsregel van de 15 lidstaten van de Unie of moeten we eerder denken aan besluiten met gekwalificeerde meerderheid of kleinere groepen van lidstaten?

Moeten bepaalde communautaire instellingen bij de uitwerking van de geplande maatregelen betrokken worden?

Moeten in het toekomstige Verdrag de bijbehorende bepalingen worden opgenomen?

Het antwoord op de laatste drie vragen hangt in feite af van het antwoord op de eerste vraag, dat alleen maar negatief kan zijn:

-   De geplande maatregelen kunnen slechts de vorm van niet-dwingende aanbevelingen aannemen omdat ze bedoeld zijn om beleidsterreinen te coördineren die exclusief tot de bevoegdheden van de lidstaten behoren.

-   Maar aangezien de lidstaten op geen enkele manier verplicht worden deze aanbevelingen ten uitvoer te leggen, kan er nauwelijks bezwaar tegen bestaan deze aanbevelingen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen goed te keuren.

-   De Europese Raad kan de hulp inroepen van de Commissie die in dat geval optreedt in haar hoedanigheid van verlener van intellectuele diensten en in het kader hiervan geen enkel door het Verdrag erkend procedureel voorrecht geniet. Tussenkomst van het Europees Parlement zou echter weinig wenselijk zijn op een bevoegdheidsgebied dat niet onder dat van de Unie valt. Het Europees Parlement moet echter wel over alle noodzakelijke gegevens beschikken om zijn rol in de goedkeuringsprocedure van het communautaire deel van de gemeenschappelijke strategie te kunnen spelen.

-   Aangezien deze aanbevelingen betrekking hebben op gebieden die buiten de bevoegdheden van de Unie en nog meer buiten die van de Gemeenschap vallen, kunnen de uitvoeringsmodaliteiten van de coördinatiebevoegdheden noch in het Verdrag noch in een bijgevoegd protocol worden opgenomen. Desalniettemin zou het nuttig zijn deze aanbevelingen op de een of andere manier een formeel karakter te geven, bijvoorbeeld in het kader van een gezamenlijke verklaring van de leden van de Europese Raad.

B.   Een centraal probleem: het gebrek aan erkenning van het subsidiariteitsbeginsel door de grondwetgever van de Unie

Het gevoel dat buitensporig ingrijpen van de Unie op gebieden waar dat niet zou moeten, ongepast of zelfs absurd is, heeft minder te maken met een te strikte toepassing van het beginsel dat het Gemeenschapsrecht voorrang heeft of de gebrekkige naleving in de dagelijkse wetgevingspraktijk van het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel, dan met de onbevredigende wijze waarop de Unie in de opeenvolgende Verdragen bevoegdheden toegekend heeft gekregen.

De verdeling van de bevoegdheden tussen de Unie en de lidstaten is namelijk eerder het resultaat van empirische compromissen tussen de regeringen dan van een daadwerkelijk streven om de verantwoordelijkheden rationeel te verdelen. Wanneer het subsidiariteitsbeginsel rigoureus in het kader van de vaststelling van de communautaire bevoegdheden zou worden toegepast, dan zou dit namelijk niet tot een vermindering maar juist tot een duidelijke en spectaculaire uitbreiding van deze bevoegdheden leiden: men hoeft hierbij maar te denken aan het economisch en begrotingsbeleid, het immigratiebeleid en het beleid inzake de controle aan de grenzen en inzake de bestrijding van de georganiseerde misdaad op wereldschaal, het buitenlands en veiligheidsbeleid…

Een rationele verdeling van de bevoegdheden tussen de Unie en de lidstaten is dus alleen mogelijk als de quasi monopolistische grondwetgevende macht van de nationale regeringen op de helling wordt gezet en deze macht deels of geheel wordt overgedragen aan een autoriteit die er minder dan de lidstaten op gespitst is de voorrechten van de afzonderlijke lidstaten te behouden en die de verdeling van de bevoegdheden daadwerkelijk op basis van het subsidiariteitsbeginsel, d.w.z. op basis van gezond verstand, wil verdelen. De oprichting van een Conventie die voor het merendeel uit Europese en nationale parlementsleden bestaat en die tot taak heeft het toekomstig constitutioneel verdrag op te stellen, betekent in dit opzicht een welkome breuk met het verleden. Een dergelijke Conventie zou binnen het grondwettelijk proces dat in het Verdrag wordt neergelegd, geïnstitutionaliseerd moeten worden.

Tweede deel: De hiërarchie van de door de instellingen van de Unie vastgestelde normen

Hoe is de hiërarchie van de besluiten van de Unie en die van de normen die hierin worden vastgesteld georganiseerd? Op een relatief beperkt aantal gebreken na ziet het systeem van rechtsregels en -normen, zoals die in artikel 249 van het EG-Verdrag zijn geformaliseerd, er samenhangend uit en lijken zij aan een relatief duidelijke hiërarchische rangorde te gehoorzamen: Verdragen, wetgevingsbesluiten, uitvoeringsbesluiten, individuele beschikkingen, adviezen en aanbevelingen. Dit is echter slechts schijn. De hierboven geschetste hiërarchie krijgt namelijk concurrentie van buitenaf van een reeks besluiten die onder het EU-Verdrag vallen en tegelijkertijd van invloed zijn op het communautaire optreden, of die in het EG-Verdrag voorkomen maar niet onder artikel 249 vallen. Ook van binnenuit wordt deze hiërarchie nog eens ondermijnd door het fundamentele onsamenhangende karakter van de diverse categorieën waaruit zij is opgebouwd.

A.   De concurrentie waaraan de communautaire hiërarchie blootstaat

A.1.   De besluiten die onder het EU-Verdrag vallen

Artikel 249 van het EG-Verdrag heeft per definitie slechts betrekking op communautaire besluiten. Het repertoire aan rechtsinstrumenten van de Unie is echter door titel V en titel VI (tweede en derde pijler) van het EU-Verdrag uitgebreid. Deze nieuwe instrumenten hebben voor het merendeel slechts beperkte rechtsgevolgen en zijn voornamelijk bedoeld om de uitwerking, goedkeuringsprocedures en tenuitvoerlegging van politieke besluiten te formaliseren. Zouden deze politieke besluiten op nationaal niveau worden genomen, dan zou de regering hiervoor verantwoordelijk zijn. In artikel 34 van titel VI van het EU-Verdrag (justitiële samenwerking in strafzaken) zijn daarentegen verschillende categorieën besluiten opgenomen, zoals "kaderbesluiten", "besluiten" en "overeenkomsten", waaraan wel rechtsgevolgen verbonden zijn. Het onderscheid tussen deze rechtsinstrumenten van titel VI van het EU-Verdrag enerzijds en de rechtsinstrumenten van de Gemeenschap anderzijds vloeit voornamelijk voort uit de op grond van het "gevoelige" karakter van het onderwerp gerechtvaardigde wens om de lidstaten ertegen te beschermen dat de instellingen van de Gemeenschap zich teveel in hun zaken mengen. Bij dit soort besluiten wordt dan ook minder beroep gedaan op de gekwalificeerde meerderheid in de Raad, mag het Parlement niet deelnemen aan het besluitvormingsproces en zijn de bevoegdheden van het Hof beperkt. Toch is het moeilijk te verkroppen dat de Unie enerzijds wel over een normatieve bevoegdheid beschikt maar dat anderzijds op grond van het "gevoelige" karakter van het te regelen onderwerp een beroep kan worden gedaan op een specifieke procedure die zich van de gewone communautaire procedure onderscheidt door het drievoudige feit dat ze minder doeltreffend, minder democratisch en minder rechtszeker is!

A.2.   De besluiten die niet onder artikel 249 vallen

Binnen de communautaire rechtsorde valt een aantal besluiten waaraan rechtsgevolgen verbonden zijn niet onder de typologie van artikel 249. Ter illustratie hiervan noemen we de volgende voorbeelden:

-   budgettaire besluiten, de oorspronkelijke begroting en de gewijzigde en aanvullende begroting. Deze zijn geregeld in het kader van een procedure die wat de belangrijkste punten betreft is neergelegd in artikel 272 van het Verdrag en verhouden zich enigszins problematisch tot de gewone wetgevingsbesluiten;

-   het "besluit inzake de eigen middelen" dat in het kader van artikel 269 via een buitengewoon zware procedure wordt genomen (eenparigheid van stemmen van de regeringen, ratificatie door de lidstaten) waardoor het gelijk komt te staan aan een "verdrag binnen het Verdrag";

-   de "overeenkomsten" die ingevolge artikel 139 van het EG-Verdrag door de sociale partners worden goedgekeurd en die na goedkeuring door de Raad van Ministers een wetgevende reikwijdte hebben.

A.3.   Besluiten waarin de Verdragen niet rechtstreeks voorzien

Bepaalde besluiten die niet in de Verdragen zijn opgenomen of waaraan zij geen rechtsgevolg toekennen, kunnen alleen al omdat ze door vooraanstaande personen zijn opgesteld over voldoende politieke invloed beschikken om de communautaire rechtsorde ernstig in de war te schoppen. We denken hierbij met name aan de "interinstitutionele akkoorden" die eigenlijk bedoeld zijn om het Verdrag op bevredigende wijze toe te passen maar die soms bepalingen omvatten die bijna grondwettelijk van aard zijn.

Wij denken hierbij vooral aan de invloed die door de Europese Raad wordt uitgeoefend. Formeel gezien komt de Europese Raad slechts tot "conclusies" die bij het krieken van de dag onder de deuren van de diplomaten worden geschoven en als goedgekeurd worden beschouwd als er binnen de uren daarop geen bezwaar tegen aangetekend wordt. Deze conclusies, die onder het prestigieuze aureool van de staatshoofden en regeringsleiders worden goedgekeurd, laten zich niets aan de communautaire wetgevings- of budgettaire procedures gelegen liggen.

Een combinatie van de laatste twee instrumenten kan zelfs ronduit gevaarlijk zijn. Zo heeft de goedkeuring op 6 mei 1999 met gewone meerderheid van stemmen door een zieltogend Parlement van het Interinstitutioneel Akkoord over de financiële bepalingen die in de "conclusies" van de Europese Raad van Berlijn waren goedgekeurd, er niet alleen toe geleid dat het algemene niveau van de kredieten, die waarschijnlijk zouden zijn goedgekeurd via amendering van de ontwerpbegroting op basis van artikel 172 van het Verdrag, over een periode van 6 jaar, werd beperkt maar ook dat de vrijheid van de leden van het EP werd beknot om de niet-verplichte uitgaven van hun keuze te amenderen.

B.   Een bedrieglijke hiërarchie

Het gebrek aan samenhang tussen de diverse rechtsinstrumenten vormt het zwakke punt van de hiërarchie die het EG-Verdrag hierin heeft aangebracht. Over het algemeen wordt een besluit gedefinieerd door de gevolgen die eruit voortvloeien en de procedures die aan zijn goedkeuring ten grondslag liggen. Leidt een besluit al dan niet tot normen van algemene strekking of tot individuele beschikkingen, tot verbindende of facultatieve gevolgen die voor particulieren directe werking hebben of slechts op de lidstaten betrekking hebben. Door welke instellingen is het besluit goedgekeurd en volgens welke bepalingen?

Zo wordt een grondwettelijk besluit niet alleen gekenmerkt door het feit dat de daarin uitgevaardigde norm het functioneren van de grondwettelijke macht van een land regelt maar ook door het feit dat dit besluit het eindstation is van een bijzondere besluitvormingsprocedure die zich bijvoorbeeld onderscheidt van een gewone wetgevingsprocedure. Zo wordt ook een wet meestal gekenmerkt door het feit dat zij een norm van algemene strekking uitvaardigt en dat zij wordt goedgekeurd door een parlement dat hiertoe grondwettelijk bevoegd is. Besluiten die eenzelfde soort norm vaststellen en die in het kader van identieke of sterk op elkaar lijkende procedures worden goedgekeurd, vormen een rechtscategorie, zoals grondwettelijke besluiten, wettelijke en bestuursrechtelijke besluiten, en krijgen ter identificatie een bepaalde benaming - zoals grondwet, wet of maatregel - waaruit hun juridische specificiteit in het algemene systeem blijkt.

Dit is echter niet het geval bij communautaire besluiten die onder ondefinieerbare, wisselende en vanuit juridisch oogpunt onbepaalde categorieën vallen. Bovendien is de benaming die aan dergelijke besluiten wordt gegeven vaak onduidelijk, overvloedig en niet gespecialiseerd, zelden echt precies en soms zelfs bedrieglijk zodat aan de juridische verwarring nog eens een weinig mediatieke ondoorgrondelijkheid wordt toegevoegd die vanzelfsprekend in strijd is met de democratische transparantie-eisen. De huidige juridische nomenclatuur van de Unie verbergt dus onder een ogenschijnlijke uiterlijke orde, een chaotische wirwar van besluiten.

B.1.   Een normatieve chaos

De communautaire besluiten laten zich lastig karakteriseren op grond van de aard, strekking en inhoud van de normen die zij vaststellen. We beperken ons hieronder tot het geven van vijf voorbeelden van deze verwarrende en ongrijpbare situatie:

-   het onderscheid tussen grondwettelijke en wettelijke besluiten wordt ernstig aangetast door het feit dat de communautaire Verdragen zowel bepalingen van grondwettelijke aard bevatten die de doelstellingen, bevoegdheden en het functioneren van de instellingen van de Europese Gemeenschappen bepalen als wetgevende richtsnoeren die soms op zeer gedetailleerde wijze de beginselen en grote lijnen van bepaalde gemeenschappelijke beleidsterreinen vastleggen;

-   het onderscheid tussen wetgevende en uitvoerende besluiten wordt in het Verdrag hovaardig genegeerd. In het EU-Verdrag komt de uitdrukking "wetgevingsbesluit" dan ook nauwelijks voor. Aangezien niet duidelijk is wat onder de wet valt, laat staan wat een wetgevingsbesluit is, strijden de wetgevende en uitvoerende macht - die overigens soms maar niet altijd in de Raad rond dezelfde tafel zitten - ieder van hun kant om een gebied dat zij graag zouden willen veroveren maar dat zij gedwongen zijn te delen naargelang de initiatieven van de Commissie en de bevoegdhedenattributie, onder het toeziend oog van een Hof van Justitie dat de instellingen hun gang laat gaan zolang de wetgevingsbesluiten de "hoofdzaken"(?) van het betrokken voorschrift omvatten[4];

-   het onderscheid tussen besluiten van algemene strekking en individuele maatregelen is in het Gemeenschapsrecht evenmin duidelijk. De uitvoeringsbesluiten vallen nu eens onder de ene en dan eens onder de andere van deze twee categorieën. Het zou bijvoorbeeld onjuist zijn te denken dat de "beschikking" van artikel 249 per se een individueel besluit is voorzover zij slechts verbindend is voor "degenen tot wie zij uitdrukkelijk is gericht". Uit de wetteksten en de praktijk blijkt vaak genoeg dat de term "beschikking" niet alleen maar op individuele maatregelen slaat;

-   de begrotingsbesluiten zijn versnipperd over besluiten die tot diverse afzonderlijke categorieën behoren. De begroting, d.w.z. het besluit waarmee jaarlijks de inkomsten en uitgaven van de Unie worden vastgesteld, vormt namelijk vanuit wetgevingsoogpunt een homogeen geheel maar de goedkeuring van deze begroting wordt toevertrouwd aan diverse autoriteiten: de begrotingsautoriteit die de begroting moet goedkeuren, de nagenoeg grondwettelijke autoriteit die over de eigen middelen besluit, de wetgevende autoriteit die de bedragen van de omvangrijke wetgevende programma's vaststelt, de Europese Raad en de instellingen die de interinstitutionele akkoorden voor de financiële vooruitzichten hebben ondertekend en die de macht van de begrotingsautoriteit aanzienlijk beperkt en door voor de communautaire uitgaven een bepaalde grens vast te stellen en door van tevoren reeds te besluiten over de verdeling van de kredieten over de belangrijkste begrotingsposten;

-   het speciale geval van artikel 308. Dankzij dit artikel kan de Raad "passende maatregelen nemen" om "een der doelstellingen van de Gemeenschap te verwezenlijken" als het Verdrag niet in de daartoe vereiste bevoegdheden voorziet. Artikel 308 is in het kader van de hiërarchie van de normen in twee opzichten een vreemde eend in de bijt: omdat het zowel een grondwettelijk als een wetgevend karakter heeft en je er dus veel kanten mee op kan omdat het in zijn eentje zowel de rechtsgrondslag als het overeenkomstige wetgevingsbesluit behelst. En aangezien de goedkeuring van de besluiten waarin dit artikel voorziet onderworpen wordt aan uiterst strikte procedurele regels - zo'n besluit moet namelijk met eenparigheid van stemmen worden goedgekeurd waarbij het Europees Parlement wordt terugverwezen naar zijn ondankbare rol van geraadpleegde macht - lijkt het artikel bovendien aan de eminente plaats die het in de hiërarchie van de normen toekent aan de besluiten waarin het voorziet, het twijfelachtige voorrecht te ontlenen aan te moeten zien dat deze besluiten aan de democratische procedures ontsnappen die voor de goedkeuring van wetgevingsbesluiten gebruikelijk zijn.

B.2.   Een procedurele chaos

Het systeem waaraan de goedkeuring van besluiten is onderworpen vormt een regelrechte procedurele chaos. De toename van het aantal organen van de Gemeenschap en de Unie die naar aanleiding van de opeenvolgende Verdragen zijn opgericht en die in hun diverse verschijningsvormen verband houden met de gemeenschappelijk-standpuntprocedure en de grote variëteit aan regels die bij het Parlement en vooral bij de Raad gelden om besluiten te kunnen nemen[5], heeft geleid tot een duizelingwekkende uitbreiding van het aantal besluitvormingsprocedures dat voor de goedkeuring van besluiten wordt gehanteerd zonder dat we noch vanuit het oogpunt van doeltreffendheid noch vanuit het oogpunt van democratie het nut van een dergelijke overvloed kunnen begrijpen.

-   Het Verdrag. Het Verdrag kan, afgezien van bepaalde beperkte en onbelangrijke gevallen, slechts gewijzigd worden in het kader van de herzieningsprocedure van artikel 48 van het EU-Verdrag. Daarnaast worden bepaalde besluiten van de Unie, zoals de overeenkomsten van de derde pijler en zelfs communautaire besluiten, zoals het besluit inzake de eigen middelen van artikel 269, onder procedurele voorwaarden goedgekeurd die nagenoeg identiek zijn aan die van het Verdrag en die, zoals reeds gezegd, een "Verdrag in het Verdrag" vormen. Met deze besluiten, die uit elkaar voortvloeien maar die daarnaast volgens procedures van hetzelfde niveau worden goedgekeurd, wordt een aanslag op de hiërarchie van de normen gepleegd;

-   De wetgevingsbesluiten, die we empirisch kunnen definiëren als de besluiten die betrekking hebben op een onderwerp dat in de meeste lidstaten via de wet wordt geregeld, worden via de meest uiteenlopende procedurele combinaties goedgekeurd. Deze "rijke keuze" valt te verklaren uit het feit dat Europa geleidelijk aan en bijna geologisch is opgebouwd: de wirwar aan procedures is namelijk het gevolg van de opeenhoping van afzettingen van opeenvolgende politieke compromissen tussen de lidstaten die tussen twee tegenstrijdige verlangens worden verscheurd:

  • -het streven om bepaalde bevoegdheden te behouden en het streven naar doeltreffendheid die de debatten over de uitbreiding van de gekwalificeerde meerderheid binnen de Raad domineren,
  • -het feit dat men allergisch voor de parlementaire macht is en de algemene wens om het besluitvormingsproces te democratiseren die de debatten domineren over de wijze waarop het Parlement - raadpleging, samenwerking, medebeslissing, instemming - betrokken moet worden bij de opstelling en goedkeuring van wetgevingsbesluiten.

Statisch gezien kan men zich niet alleen verbazen over het procedurele oerwoud waarin de meest uiteenlopende vormen van instellingen en besluitvormingsprocedures naast elkaar bestaan, maar ook over de empirische om niet te zeggen de irrationele keuze die er bij de opeenvolgende Verdragen tussen de met elkaar concurrerende procedures is gemaakt. Dynamisch gezien valt het echter op dat het Europees Parlement een onstuitbare opmars heeft gemaakt. Het EP heeft dankzij de Verdragen van Maastricht en Amsterdam en de medebeslissingsprocedure een duidelijke vinger in de pap van de wettelijke besluitvormingsprocedure gekregen en oefent zeer sterke druk uit om het monopolie van de Raad over de controle op de secundaire wetgevende activiteiten op de helling te zetten.

-   De begrotingsbesluiten. De begrotingsprocedure, of liever gezegd de begrotingsprocedures vertonen binnen het huidige systeem de meest absurde kenmerken. We beperken ons hier tot de twee meest in het oog springende ongerijmdheden:

  • -De ontvangsten en uitgaven worden niet volgens dezelfde procedure goedgekeurd. De begrotingsautoriteit heeft namelijk geen stemrecht bij de besluiten die op de ontvangsten betrekking hebben. Deze ontvangsten worden vastgesteld en afgebakend door het "besluit inzake de eigen middelen" maar vreemd genoeg wordt in het kader van de begrotingsprocedure hierover geen enkel expliciet standpunt ingenomen en zo lang ze beneden de grens blijven die door het "eigenmiddelenbesluit" is vastgesteld, worden zij eigenlijk afgetrokken van de keuzes van de begrotingsautoriteit op het gebied van de uitgaven of, binnen een puur mechanische beperking van een maximumstijgingspercentage, van de keuze van de parlementaire tak van de begrotingsautoriteit;
  • -De goedkeuring van de uitgaven gehoorzaamt aan radicaal andere procedures al naargelang de uitgaven die met een overigens absoluut onjuiste term "verplicht" of "niet-verplicht" worden genoemd. De verplichte uitgaven, die eigenlijk alleen in naam verplicht zijn, en die voornamelijk betrekking hebben op de landbouw, worden door de Raad goedgekeurd terwijl over de zogenaamde niet-verplichte uitgaven het Parlement in theorie het laatste woord heeft. Wie hier nog wijs uit kan worden, mag het zeggen;

-   De uitvoeringsbesluiten. In artikel 202 wordt voor de uitoefening van de uitvoerende macht een subtiel evenwicht gecreëerd tussen de Raad en de Commissie. De Commissie is daarbij het orgaan dat de regels van de Raad mag uitvoeren, en wel onder het gezag van de Raad die niet alleen de "voorwaarden" voor de uitoefening van de uitvoerende macht die hij "aan de Commissie verleent" bepaalt, maar in "bijzondere gevallen" zelfs de plaats van de Commissie kan innemen.

De Raad heeft artikel 202 geïnterpreteerd als een vrijbrief om een algemeen "besluit" te nemen over de organisatie van de bestuursrechtelijke procedures ter uitvoering van de wetgevingsbesluiten. De opeenvolgende "comitologiebesluiten" - het besluit dat momenteel geldt dateert van 28 juni 1999 - worden gekenmerkt door een hele reeks denkbare compromissen tussen de twee extremen, d.w.z. aan de ene kant een Commissie die de scepter zwaait in het kader van de "raadgevende" comités en een Commissie die met huid en haar is overgeleverd aan de Raad in het kader van de "reglementerings"-comités.

Dit systeem rammelt aan alle kanten. Door dit systeem is er volkomen onterecht een veelheid aan procedures voor de toepassing van wetgevingsbesluiten in het leven geroepen en is er ten koste van het Parlement en ten gunste van de Raad een instabiel machtsevenwicht gecreëerd dat op geen enkele wijze kan worden gerechtvaardigd omdat de Raad, na lange tijd als enige zo'n beetje alle wetgevende macht in handen te hebben gehouden, op grond van de medebeslissingsprocedure thans gedwongen is deze macht met de parlementaire vertegenwoordiging te delen.

Hoewel de Raad is samengesteld uit vertegenwoordigers van de nationale regeringen en politieke voorrechten van uitvoerend karakter geniet, is de Raad niet bestemd een uitvoerend orgaan te zijn, omdat de uitvoerende macht in handen moet liggen van diegenen die over het bestuur beschikken en de begroting uitvoeren, d.w.z. de Commissie en de lidstaten, ieder met betrekking tot zijn eigen taken. Door de uitbreiding van de Unie, die van de Raad een kleine volksvertegenwoordiging dreigt te maken, wordt ook een steeds scherpere scheidslijn getrokken tussen de werkzaamheden van een op functionele basis georganiseerde uitvoerende macht en een college dat de lidstaten vertegenwoordigt. De uitbreiding moet derhalve leiden tot een erkenning van een grotere autonomie van de uitvoerende macht, d.w.z. van de Commissie, in het kader van het opstellen en goedkeuren van de maatregelen ter toepassing van de wetgevingsbesluiten.

Tenslotte is het het Verdrag dat de Raad in zijn hoedanigheid van wetgever bevoegdheden verleent om de tenuitvoerlegging van de besluiten door de uitvoerende macht te superviseren. Nu de Raad en het Parlement samen besluiten, is er geen enkele reden om deze superviserende macht, die zowel de toekenning van bevoegdheden als controle omvat, niet tussen deze twee instellingen te verdelen.

B.3.   Een linguïstische chaos

Aan de benamingen die aan de diverse besluiten van de Unie zijn gegeven kleven twee belangrijke gebreken die er samen toe leiden dat het systeem voor de burgers van Europa onbegrijpelijk is, zelfs voor degenen die over enige juridische kennis beschikken: zij gaan voorbij aan het beginsel van juridische specialisatie en berusten op concepten die meestal onduidelijk en soms zelfs misleidend zijn.

-   De benamingen die voor de diverse besluiten zijn gekozen, gehoorzamen niet aan het beginsel van juridische specialisatie en worden dus door elkaar heen gebruikt voor besluiten die tot de meest uiteenlopende categorieën behoren. We denken hier met name aan het misbruik dat op grote schaal van de term "verordening" gemaakt wordt. Hiermee worden tegelijkertijd wetgevingsbesluiten bedoeld en besluiten die men in het Franse recht als "bestuursrechtelijk" zou kwalificeren omdat zij secundaire wetgeving zijn en genomen worden onder de bevoegdheid van een wetgevende autoriteit die zelf optreedt in het kader van een besluit dat vreemd genoeg ook "verordening" wordt genoemd. Op dezelfde wijze heeft de term "beschikking" het aan de polysemantische deugden van zijn soberheid te danken dat hij met alle sauzen van het communautaire recht kan worden overgoten. Zo is de beschikking van artikel 249 in de lagere regio's van de juridische hiërarchie van de Gemeenschap terecht gekomen, terwijl de beschikking van de artikelen 202 en 269 zich zonder enige moeite aan de top van deze piramide mag plaatsen, hetzij in de vorm van hetgeen het Verdrag de "voorwaarden" van de uitoefening van bevoegdheden noemt ("comitologiebesluit"), waardoor de beschikking tot bijna grondwettelijke hoogte wordt opgestuwd, hetzij om de "bepalingen" inzake het "stelsel van eigen middelen" te formaliseren waardoor de beschikking de status van een internationaal verdrag krijgt. De gewoonte om dezelfde benaming te geven aan besluiten die tot verschillende juridische categorieën behoren, gaat met de symmetrische tendens gepaard om besluiten die de meest uiteenlopende benamingen hebben meegekregen in eenzelfde categorie besluiten onder te brengen en deze twee fenomenen zorgen gezamenlijk voor grote verwarring binnen het rechtssysteem van de Europese Unie die verwoestende gevolgen kan hebben;

-   De benamingen die aan de besluiten worden gegeven zijn echter niet alleen willekeurig. Zij zijn ook nog eens misleidend. De meest gebruikelijke vormen van deze taalkundige misleiding zijn in dit geval de vaagheid, het eufemisme en de antifrase. Dat de voorkeur hierbij uitgaat naar vage uitdrukkingen blijkt wel uit de talloze termen die stelselmatig zijn uitgekozen om vooral niet duidelijk te zijn: "voorwaarden", "bepalingen", "maatregelen", "interinstitutionele akkoorden" of "kaderbesluiten", "gemeenschappelijk standpunt", "gemeenschappelijk optreden", "richtsnoeren", "conclusies", "strategieën" … Ook de voordelen van het eufemisme, waaruit onweerlegbaar blijkt dat de bestuurlijke macht de historische controle over het communautaire besluitvormingsproces uitoefent, leiden op hun beurt ook niet tot meer duidelijkheid. Van twee woorden kiest Europa altijd de minste: het Verdrag liever dan de grondwet, de Commissie liever dan de regering, "instemming" liever dan ratificatie, de beschikking liever dan de wet of de verordening, de "eigen middelen" liever dan belastingen en bijdragen. De antifrase, een stijlfiguur waarbij men een uitdrukking gebruikt die tegengesteld is aan de eigenlijke betekenis, is in dit opzicht een ernstigere en afwijkende vorm van het communautaire eufemisme. We wijzen hier slechts op de term "wetgevingsbesluiten", een term die in het Verdrag slechts één keer wordt gebruikt voor regels die betrekking hebben op de toegang tot documenten, zonder dat er ook maar een definitie van gegeven wordt en die voornamelijk betrekking heeft op twee begrippen, namelijk het begrip "richtlijn" en het begrip "verordening", waarvan de eerste verwijst naar het klassiekere vocabulaire van de uitvoerende macht, terwijl met de term verordening een rechtsnorm wordt bedoeld die nu juist gekenmerkt wordt door het feit dat zij geen wet is!

Het gebrek aan terminologische specialisatie, dat gepaard gaat met min of meer sterke vormen van misleidend taalgebruik, heeft politiek gezien verwoestende gevolgen. Zo komt de democratische transparantie in het geding als de burger niet precies kan inschatten wat er precies bedoeld wordt met de regel die hij moet naleven, wat de aard ervan is, waar de regel vandaan komt en wat de reikwijdte ervan is. De herziening van de juridische terminologie moet dan ook beslist gepaard gaan met een herziening van de procedures.

Conclusie: de geformuleerde voorstellen

De voorstellen die in de ontwerpresolutie zijn geformuleerd, zijn bedoeld om een einde aan deze chaos te maken door een samenhangende typologie van de communautaire besluiten in te voeren en hierin een logische hiërarchie aan te brengen. Zo wordt voorgesteld vijf specifieke categorieën van normatieve besluiten in te voeren - grondwettelijke besluiten, organieke besluiten, wetgevende besluiten, begrotingsbesluiten en uitvoeringsbesluiten, - waarbij deze categorieën wat hun functie, inhoud, goedkeuringsprocedure en benaming betreft duidelijk te identificeren zijn. De herziening van de nomenclatuur vloeit voort uit de wens om de doeltreffendheid en het democratisch karakter van de rechtsinstrumenten van de Europese instellingen in belangrijke mate te vergroten.

  • [1] Michel Foucault, onbetwist specialist op het gebied van de taxonomie, heeft in zijn "Les mots et les choses" een briljant commentaar geschreven op deze tekst waarvan J.L. Borges beweert dat hij hem in een Chinese encyclopedie heeft gevonden.
  • [2] In het verslag-Lamassoure over de afbakening van de bevoegdheden tussen de Europese Unie en de lidstaten (2001/2024(INI)) wordt in het licht hiervan voorgesteld de lidstaten een door hem zo genoemde "principiële bevoegdheid" toe te kennen.
  • [3] Richtlijn die op grond van de voorstellen van dit verslag als kaderwet kan worden gekwalificeerd.
  • [4] Arrest-Köster, 17 december 1970 (HvJ 25/70, jurisprudentie blz. 1161).
  • [5] Gewone meerderheid voor procedurele kwesties, gekwalificeerde meerderheid, eenparigheid van stemmen, onderlinge overeenstemming, een afgezwakte vorm van de eenparigheid van stemmen door positieve onthouding, enz.

MINDERHEIDSSTANDPUNT

overeenkomstig artikel 161, lid 3, van het Reglement uitgebracht door Georges Berthu

In het verslag Bourlanges wordt een rechtsorde van lidstaten en Europese Unie geschilderd, die beheerst wordt door een Europese Grondwet. Deze visie van een piramidevormig Europa is niet de onze. Wij denken veeleer aan een multipolair en flexibel Europa, waarvan de hogere rechtsregels in de verschillende nationale constituties zijn vervat.

Voorts is de procedure voor herziening van de Europese grondwet (overweging C en paragraaf 5) niet aanvaardbaar, nu daarmee wordt beoogd de grondwetgevende macht te verschuiven naar "een autoriteit die er minder dan de nationale regeringen op gespitst is de voorrechten van de afzonderlijke lidstaten te behouden".

Wat de besluitvorming betreft, is het verslag gericht op versterking van het supranationale karakter van de communautaire procedures en uitbreiding van de procedures van Titel V en VI EU-Verdrag. Met andere woorden: de macht moet nog verder van het volk worden verwijderd.

Bovendien komen de nationale parlementen praktisch niet meer aan bod (zie bijvoorbeeld internationale overeenkomsten in paragraaf 21).

Tenslotte wordt in het geheel niet ingegaan op het probleem dat Europese regelgeving onverenigbaar kan zijn met de nationale constitutie van de landen die een minderheidsstandpunt innemen wanneer besluiten bij gekwalificeerde meerderheid worden genomen. Wij menen dat in een uitgebreid Europa meer dan ooit moet worden vastgehouden aan het recht van elk volk dat daartoe democratisch, duidelijk kenbaar en nadrukkelijk de wens te kennen geeft, om de toepassing van een Europese regeling op zijn grondgebied te weigeren.