VERSLAG over een communautair actieplan inzake de bescherming en het welzijn van dieren 2006-2010

19.9.2006 - (2006/2046(INI))

Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling
Rapporteur: Elisabeth Jeggle

Procedure : 2006/2046(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0290/2006
Ingediende teksten :
A6-0290/2006
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het communautair actieplan inzake de bescherming en het welzijn van dieren 2006-2010

(2006/2046(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over het communautair actieplan inzake de bescherming en het welzijn van dieren 2006-2010 (COM(2006)0013),

–   gezien het werkdocument van de Commissie over het actieplan voor dierenwelzijn en de bijbehorende effectbeoordeling (COM (2006)0014 en SEC (2006)0065),

–    gezien het protocol bij het EG-Verdrag (Verdrag van Amsterdam) inzake de bescherming en het welzijn van dieren,

–    gelet op Richtlijn 86/609/EEG van de Raad van 24 november 1986 over de harmonisering van de juridische en bestuurlijke voorschriften van de lidstaten betreffende de bescherming van dieren die voor experimentele en andere wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt[1],

–    gezien de communautaire regelingen inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren,

–    gezien het momenteel in voorbereiding zijnde zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling (COM(2005)0119),

–    gezien de mededeling van de Commissie aan de Europese Voorjaarsraad, getiteld "Samen werken aan werkgelegenheid en groei - Een nieuwe start voor de Lissabon-strategie" (COM(2005)0024),

–    gezien de richtsnoeren van de Commissie van 15 juni 2005 over de effectbeoordeling (SEC(2005)0791),

–    gezien het aan de Commissie gegeven mandaat voor de WTO-onderhandelingen op het gebied van de landbouw, zoals vastgelegd in het voorstel van de EG voor de modaliteiten van de landbouwonderhandelingen in de WTO (document 625/02) van januari 2003,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de adviezen van de Commissie internationale handel en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6‑0290/2006),

A.  overwegende dat alle inspanningen voor de bescherming en het welzijn van dieren moeten uitgaan van het beginsel dat dieren wezens met gevoel zijn en dat met hun specifieke behoeften rekening moet worden gehouden en ook dat dierenbescherming in de 21e eeuw een uiting van menselijkheid is en een uitdaging voor de Europese beschaving en cultuur,

B.  overwegende dat Europa gedurende de afgelopen jaren een omvangrijk geheel van wetgeving inzake dierenbescherming heeft ingevoerd en inmiddels een van de hoogste niveaus van dierenbescherming ter wereld heeft bereikt, en dat het Europees Parlement herhaaldelijk te kennen heeft gegeven dat het dit proces als essentieel beschouwt, omdat een hoog niveau van dierenbescherming in Europa beantwoordt aan de vraag van het publiek naar ethisch en sociaal onproblematische producten,

C.  overwegende dat de dierenbescherming zich over een aantal beleidsterreinen uitstrekt en een groot aantal verschillende ethische, sociale, politieke en economische vragen opwerpt, en dat de dierenbescherming zich niet mag beperken tot de bescherming en het welzijn van proefdieren of landbouwhuisdieren, maar ook moet gelden voor andere groepen dieren, zoals gezelschaps-, dierentuin- en circusdieren evenals wilde dieren,

D.  overwegende dat er een samenhang bestaat tussen dierenbescherming, diergezondheid en productveiligheid, en dat alternatieve testmethoden en een hoog niveau van dierenbescherming van teelt tot slacht positieve effecten kunnen hebben op de veiligheid en kwaliteit van de producten,

E.  overwegende dat de verdere ontwikkeling van de dierenbescherming in de Gemeenschap vraagt om intensiever onderzoek, integratie van dierenbeschermingsaspecten in alle relevante effectbeoordelingen en participatie van alle belanghebbendengroepen in het besluitvormingsproces, en dat transparantie, acceptatie en een uniforme toepassing en handhaving van de bestaande voorschriften op alle niveaus de voorwaarden vormen voor een succesvolle Europese dierenbeschermingsstrategie,

F.  overwegende dat een goede dierenbeschermingsstrategie zich ook ten doel moet stellen dat de kosten van dierenbescherming op voldoende acceptatie kunnen rekenen, en dat een ambitieus dierenbeschermingsbeleid dat eenzijdig door de Europese Unie wordt ontwikkeld en dat niet vergezeld gaat van een Europese en wereldwijde dialoog en een actieve voorlichting in binnen- en buitenland over de voordelen van strenge dierenbeschermingsnormen slechts weinig succesvol kan zijn,

G.  overwegende dat het Europese dierenbeschermingsbeleid beslist geflankeerd moet worden door een samenhangend handelsbeleid, waarbij erkend moet worden dat, ondanks de inspanningen van de EU, dierenwelzijn noch in de kaderovereenkomst van juli 2004, noch in andere essentiële documenten van de Doha-ronde van de WTO-onderhandelingen een rol speelt, en dat het derhalve geen zin heeft nieuwe normen voor dierenwelzijn te introduceren die negatieve effecten kunnen hebben op de internationale concurrentiepositie van onze producenten, zolang er geen fundamentele verandering komt in de houding van de voornaamste partners van de EU in de WTO,

H.  overwegende dat erkenning van de zogenaamde niet-handelsoverwegingen, waaronder dierenwelzijn valt, geen prioriteit is geweest voor de Commissie bij de WTO-onderhandelingen; overwegende dat de erkenning van niet-handelsoverwegingen bijgevolg naar verwachting geen deel zal uitmaken van welke slotovereenkomst dan ook, tenzij de Commissie haar koers bij de onderhandelingen drastisch verandert,

I.  overwegende dat een agressieve strategie ter bescherming van de landbouwdieren die zich beperkt tot de Europese markt, het risico in zich draagt dat een deel van de Europese producenten het loodje zal leggen,

J.  overwegende dat iedere harmonisatie van de bescherming van landbouwdieren in de Europese Unie gepaard gaat moet gaan met een regelgeving voor de import die op hetzelfde doel gericht is, om te voorkomen dat de Europese producenten op de Europese markt in een nadelige positie komen te verkeren,

K.  overwegende dat de toepassing van het principe van de 3 v's (vervangen, vermijden en verfijnen), dat het gebruik van dieren ten behoeve van onderzoek, wetenschap en markttoelating moet terugdringen, een hoeksteen vormt van het Europese dierenbeschermingsbeleid,

1. verwelkomt het communautaire actieplan inzake de dierenbescherming voor de periode 2006 - 2010, dat voor het eerst het protocol over de dierenbescherming bij het Verdrag van Amsterdam omzet in een geïntegreerd totaalconcept voor de verdere ontwikkeling van de dierenbescherming in Europa;

2. neemt met verontrusting ter kennis dat de Commissie zich slechts voorneemt "ernaar te streven" dat volledig rekening wordt gehouden met dierenwelzijn in aanverwante beleidsgebieden;

3. acht het absoluut noodzakelijk een procedure in te voeren om te evalueren in hoeverre het dierenwelzijnsbeleid van de EU voldoet aan de wettelijke verplichtingen die zijn vastgelegd in het aan het Verdrag gehechte Protocol betreffende de bescherming en het welzijn van dieren;

4. is van oordeel dat een betere dierenbescherming een permanente plicht van de Gemeenschap is en roept daarom de Commissie op tijdig over de resultaten te berichten en daarop voortbouwend met een mededeling te komen met betrekking tot de voortzetting van het actieplan na 2010;

5. roept de Commissie en de lidstaten op om binnen de grenzen van hun bevoegdheden de dierenbescherming verder te ontwikkelen en hierbij ook de bescherming en het welzijn van gezelschapsdieren, dierentuin- en circusdieren en wilde dieren volledig te betrekken; roept de Commissie op te streven naar een paneuropees verbod op de castratie van beerbiggen zonder anesthesie;

6. betreurt dat het Europees beleid inzake dierenwelzijn tot dusverre bijna uitsluitend het accent heeft gelegd op het welzijn en de bescherming van landbouwdieren;

7. is verheugd over het streven van de Commissie naar ontwikkeling en verbetering van de wettelijke voorschriften voor de dierenbescherming, naar verdere integratie van dierenbeschermingsaspecten in alle communautaire beleidsterreinen en naar benutting van het gehele spectrum van mogelijke maatregelen (wetgeving, opleiding, subsidies, onderzoek enz.), met als doel om op alle niveaus van de omgang met dieren een hoog niveau van dierenbescherming te waarborgen;

8. is van mening dat aangezien elk van deze mechanismen een verschillende rol zal spelen, onderzoek op beleidsniveau van fundamenteel belang zal zijn om deze rollen vast te leggen en ze duidelijk te maken aan de betrokkenen;

9. merkt op dat menig beleidsterrein van de EU van invloed is op het dierenwelzijn, zonder in het actieplan aan bod te komen, zoals duurzame ontwikkeling, de CITES-overeenkomst en handels- en verkoopnormen; onderstreept hoe belangrijk het is om bij alle relevante beleidsterreinen met de belangen van dieren rekening te houden;

10. wijst erop dat bij het invoeren van hogere dierenwelzijnsnormen rekening moet worden gehouden met de specifieke situatie van de individuele regio's van de EU;

11. onderstreept dat de Commissie de toepassing van alle momenteel geldende wettelijke bepalingen van de EU inzake dierenbescherming moet waarborgen, en dat deze ook in de toekomst gehandhaafd moeten worden;

12. roept de Commissie en de lidstaten op bij alle voorschriften ook te letten op een uniforme toepassing en handhaving in de Europese Unie op basis van de cross compliance-regels en in geval van overtredingen consequent op te treden om bij de bevolking vertrouwen te verwerven in de bestaande regelingen en een eerlijke concurrentie in de Europese Unie te verzekeren;

13.  acht het noodzakelijk dat maatregelen ter verbetering van het welzijn van dieren ook vanuit het oogpunt van de sociaal-economische effecten worden bezien;

14. roept de Commissie op voor alle maatregelen op het gebied van dierenbescherming systematisch relevante effectbeoordelingen uit te voeren; alle effectbeoordelingen van nieuwe dierenbeschermingsnormen moeten de totaliteit van ethische, maatschappelijke en economische effecten in aanmerking nemen en uitgaan van de laatste stand van de wetenschap, de praktische ervaringen en de ontwikkelingen op internationaal niveau; voorts moeten ze de positieve effecten aangeven en uitvoerig ingaan op de wisselwerkingen tussen de diverse factoren, zoals bijvoorbeeld dierenbescherming, duurzaamheid, diergezondheid, milieu en productkwaliteit;

15. erkent dat hoge dierenwelzijnsnormen leiden tot extra kosten voor de boeren en is van mening dat specifieke maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat de productie wordt verplaatst naar landen met lagere normen; roept de Commissie derhalve op in alle effectbeoordelingen rekening te houden met het aspect van de baanzekerheid; overeenkomstig de herziene agenda van Lissabon is een nauwkeurige analyse van de kosten van nieuwe voorstellen en hun gevolgen voor de positie van de betrokken economische en wetenschappelijke kringen in de internationale mededinging onmisbaar;

16. wijst erop dat de acceptatie van de dierenbeschermingsregels bij de verantwoordelijke personen groter wordt wanneer passende aanpassingstermijnen worden gesteld, rekening wordt gehouden met de bestands- en bedrijfsgrootte en geen onnodige bureaucratische verplichtingen worden opgelegd voor controle en documentatie; de mogelijkheden om hiertoe gebruik te maken van moderne technologieën en processen moeten goed worden onderzocht;

17. beklemtoont dat er een nauwe wisselwerking is tussen dierenbescherming en diergezondheid, zodat de toepassing van het actieplan waar mogelijk zodanig plaatsvindt dat een betere dierenbescherming positieve gevolgen oplevert voor de diergezondheid en dat in het diergezondheidsbeleid steeds ook gestreefd wordt naar verbeteringen van de dierenbescherming, waarbij deze verbeteringen ook meetbaar moeten zijn;

18. roept de Commissie op bij de bestrijding van dierepidemieën meer rekening te houden met aspecten van dierenbescherming; waar technisch mogelijk dient er bovendien meer ruimte te zijn voor het preventief inzetten van vaccinatie; roept de Commissie ertoe op zich er nog meer voor in te spannen dat de betreffende verdragen van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) dienovereenkomstig worden aangepast, zodat er minder beperkingen zijn voor de handel in producten afkomstig van gevaccineerde dieren; inentingen op regionaal niveau in noodgevallen verdienen principieel de voorkeur boven het afmaken van grote aantallen gezonde dieren als bestrijdingsmiddel; hoewel erkend moet worden dat er in de diverse lidstaten verschillend gedacht wordt over vaccinatie en dat dit gevolgen kan hebben voor de handel;

19. verwelkomt het feit dat ook in het gemeenschappelijk landbouwbeleid meer rekening wordt gehouden met dierenbescherming, maar wijst erop dat de bureaucratische kosten hiervan reeds nu veel te hoog zijn; betreurt voorts dat de besnoeiing van de middelen voor het plattelandontwikkelingsbeleid de financiering van steun voor de veehouders voor de aanpassing aan de communautaire wetgeving inzake dierenwelzijn in de praktijk zal bemoeilijken; betreurt dat pluimvee- en varkenshouders niet gecompenseerd worden voor het naleven van de communautaire wetgeving inzake dierenwelzijn in het kader van de regelingen betreffende de inachtneming van randvoorwaarden;

20. roept de Commissie en de lidstaten op in het kader van het plattelandsontwikkelingsbeleid positieve overweging te geven aan de inzet van alle instrumenten die voor de dierenbescherming ter beschikking staan;

21. wijst op het feit dat de EU-regels inzake het vervoer van dieren (Verordening (EG) nr. 1/2005 en Richtlijn 95/29/EG) in de praktijk vaak met voeten worden getreden, vooral de regels voor rustpauzes en voor de water- en voedselvoorziening aan de dieren; roept de Raad en de Commissie derhalve op de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de lidstaten vaker en beter controleren of de EU-regels wel worden nageleefd;

22. wijst erop dat voor het vervoer van dieren beslist wetenschappelijk onderbouwde indicatoren van het dierenwelzijn (geschikte techniek, tijdplannen, geschoolde medewerkers) moeten worden ingevoerd en in acht genomen; en dat bij het vaststellen van deze indicatoren rekening moet worden gehouden met de klimatologische verschillen tussen de lidstaten, vanwege het verschillend aanpassingsniveau van de dieren aan de omgeving; verzoekt derhalve de Commissie het onderzoek te stimuleren, om objectieve en specifieke technische parameters te kunnen definiëren en invoeren waarmee het welzijn van dieren tijdens vervoer beter bepaald kan worden, en voorts integrale certificatiesystemen uit te werken die ook rekening houden met de invloed welke de uiteenlopende klimatologische en structurele kenmerken van de Europese regio's kunnen hebben op de dieren, de wijze en de duur van het vervoer;

23. wijst erop dat de Commissie uiterlijk in 2010 een verslag moet voorleggen aan het Europees Parlement en de Raad over de minimale ruimte en de maximale reistijden voor dieren die vervoerd worden, vergezeld van passende wetgevende voorstellen;

24. is van mening dat steun voor het principe van de 3 v's en steun voor toekomstige trends in het onderzoek betreffende dierenwelzijn twee verschillende zaken zijn, en dat Doelstelling 4 om deze reden in twee doelstellingen moet worden gesplitst;

25. verwelkomt de aangekondigde onderzoeksinspanningen op het terrein van de dierenbescherming; dit onderzoek moet zich naast een algemene verbreding van de beschikbare kennis concentreren op het ontwikkelen van eenvoudig hanteerbare en transparante indicatoren voor dierenwelzijn, certificerings- en etiketteringssystemen en alternatieven voor dierproeven (principe van de 3 v's);

26. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat, wanneer adequate, wetenschappelijk bewezen indicatoren zijn ontwikkeld, deze zoveel als mogelijk is worden verwerkt in de bestaande en in nieuwe wetgeving inzake dierenbescherming; met andere woorden, de voorkeur moet worden gegeven aan voorschriften voor doelstellingen boven voorschriften voor middelen;

27. verlangt van de Commissie dat iedere toekomstige herziening van de wetgeving over dierenwelzijn wordt gebaseerd op objectieve indicatoren, om willekeurige besluiten die ongerechtvaardigde economische repercussies hebben voor de veetelers te voorkomen;

28. roept de Commissie en de lidstaten op te waarborgen dat in verband met het zevende kaderprogramma voor onderzoek voldoende middelen beschikbaar worden gesteld voor onderzoek betreffende de bescherming en het welzijn van alle dieren, om de doelstellingen van het actieprogramma ook daadwerkelijk te realiseren; dringt erop aan dat speciale nadruk wordt gelegd op het onderzoek naar objectieve indicatoren van dierenwelzijn en dat bij het vaststellen van deze indicatoren rekening wordt gehouden met de klimatologische verscheidenheid binnen de Europese Unie;

29. roept de Commissie ertoe op het onderzoek naar en de ontwikkeling van elektronische systemen voor de identificatie van dieren te ondersteunen, teneinde het toezicht op en de controle van het welzijn van dieren tijdens vervoer te versterken, zodat verificaties, ook bij vervoer over grote afstand, snel en gemakkelijk kunnen worden uitgevoerd;

30. roept de Commissie op te waarborgen dat technologieplatforms en onderzoeksactiviteiten uit het zesde kaderprogramma voor onderzoek, die een aanzienlijke bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het actieprogramma, zoals bijvoorbeeld "PredTox", ook in het zevende Kaderprogramma voor onderzoek op informele wijze kunnen worden voortgezet;

31. acht het noodzakelijk dat het principe van de 3 v's volledig wordt gerespecteerd en verwelkomt de inspanningen van de Commissie om voort te bouwen op Richtlijn 86/609/EEG inzake dierproeven; moedigt de Commissie aan om de desbetreffende wetgevingsvoorstellen nog dit jaar te presenteren en verwacht dat de Commissie in dat verband zal aangeven hoe een uniforme handhaving en controle op de voorschriften kan worden gewaarborgd;

32. is van mening dat bij de voorgestelde herziening van de communautaire wetgeving inzake dierproeven ervoor gezorgd moet worden dat het toepassingsgebied van richtlijn 86/609/EEG wordt uitgebreid tot het fundamenteel onderzoek en het onderzoek waarbij dieren voor pedagogische doeleinden worden gebruikt;

33. roept de Commissie op zich op internationaal niveau, met name in de WTO en in de OIE in te zetten voor één en hetzelfde normatief niveau voor de eisen in verband met dierenbescherming en dierproeven bij markttoelatingen en te ijveren voor de erkenning van in Europa gevalideerde methoden van bescherming; is van mening dat de ontwikkeling, validatie en aanvaarding van methodes zonder dierproeven versneld moet worden en dat in iedere fase meer geld, personeel en administratieve ondersteuning ter beschikking moet worden gesteld, om tot een zo spoedig mogelijke vervanging van dierproeven door alternatieve methodes te komen;

34. roept de regelgevende instanties van de EU op de niet-dierproeven die al door het ECVAM (Europees Centrum voor de validatie van alternatieve methoden) zijn gevalideerd, onverwijld te aanvaarden;

35. is zich ervan bewust dat wetenschappelijk onderzoek van ondermaatse kwaliteit zowel onethisch is als een verspilling van middelen, en is van mening dat de EU moet eisen dat alle tests op veiligheid voor mens en milieu - zowel nieuwe als herziene en bestaande - volledig gevalideerd zijn overeenkomstig de moderne standaards, voordat zij in het kader van communautaire wetgeving of strategieën verplicht worden gesteld, worden aanbevolen of goedgekeurd;

36. roept de Commissie op om alvorens over te gaan tot de oprichting van een nieuwe communautaire instelling voor de dierenbescherming te zorgen voor een betere onderlinge integratie van de bestaande communautaire instellingen die actief zijn op het gebied van de dierenbescherming;

37. verwelkomt de inspanningen van de Commissie voor de ontwikkeling van en het onderzoek naar een etikettering voor dierenwelzijn, omdat deze de consument in staat stelt een geïnformeerde aankoopbeslissing te nemen; tevens moet gestreefd worden naar etikettering van verwerkingsproducten;

38. is van mening dat de consumenten geïnformeerd moeten worden en bereid moeten zijn hogere prijzen te betalen voor producten afkomstig van boerderijen met hogere dierenwelzijnsnormen, en dat deze producten dienovereenkomstig gemerkt moeten worden;

39. is van mening dat het voor 2008 voorziene verslag aan het Europees Parlement en de Raad over de mogelijkheid van een verplicht etiketteringssysteem voor pluimveevlees en pluimveevleesproducten, gebaseerd op de naleving van de dierenbeschermingsnormen, zich in het bijzonder moet concentreren op de naleving van normen die boven de minimumeisen uitgaan; een etiketteringsprogramma dat gebaseerd is op normen die boven het wettelijk minimum liggen, zou het bekende probleem oplossen van consumenten die een uit bijzonder diervriendelijke productie voortkomend product zouden willen kopen, maar dit in de winkel niet kunnen herkennen;

40. roept de Commissie op te waarborgen dat de etikettering doorzichtig, goed begrijpelijk en betrouwbaar is; een "EU-etiket" zou reeds de garantie bieden dat voldaan is aan een eenvoudige, voor alle in Europa verkochte producten verplichte standaard van dierenbescherming; in geval de bescherming verder gaat dan wat is vastgelegd in de minimumnormen, zou een speciale vermelding op het etiket de consument beter inzicht geven in de extra inspanningen die de producent zich heeft getroost, en zou meer druk uitoefenen op de handelspartners om de Europese dierenbeschermingsnormen over te nemen en Europa zou daardoor zijn dierenbeschermingsnormen in de hele wereld kunnen exporteren; benadrukt de rol van particuliere labels, vooral waar het gaat om hogere dierenwelzijnsnormen;

41. verlangt dat de toekenning van financiële steun door de Commissie voor nationale informatie- en commercialisatiemaatregelen voor dierlijke levensmiddelen uit hoofde van verordening (EG) nr. 1071/2005 van de Commissie van 1 juli 2005 plaatsvindt op basis van dierwaardige productienormen; de door Commissie in het   Actieplan aangekondigde opstelling van Europese kwaliteitsnormen voor   producten uit diervriendelijke productiesystemen dient derhalve met voorrang te worden aangepakt;

42. neemt met instemming kennis van het voornemen het voor de consumenten makkelijker te maken de voorgestelde marketing- en informatiesystemen te herkennen, maar wijst tevens op de noodzaak de toepassing ervan voor allen die deel hebben aan de voedselketen te vergemakkelijken;

43. steunt principieel de aangekondigde ontwikkeling van en het onderzoek naar geïntegreerde en uniforme indicatoren van dierenbescherming; deze moeten wetenschappelijk solide onderbouwd, objectief, meetbaar en herhaalbaar zijn en bijdragen aan de transparantie van de dierenbeschermingsnormen; ook is integratie van diergezondheidsaspecten noodzakelijk; geïntegreerde en uniforme indicatoren kunnen de controle vergemakkelijken, de bureaucratische lasten terugbrengen en leiden tot voor alle lidstaten vergelijkbare wetenschappelijke resultaten;

44. roept de Commissie op de ontwikkeling van en het onderzoek naar geïntegreerde indicatoren van dierenbescherming binnen 3 jaar rond te krijgen;

45. roept de Commissie op de aangekondigde communicatiestrategie zo snel mogelijk voor te leggen en consequent toe te passen; het actieplan kan alleen dan succes hebben wanneer alle actoren voldoende op de hoogte zijn van de voordelen die het huidige en het toekomstige hoge niveau van dierenbescherming in Europa heeft voor zowel dieren als producten;

46. is van mening dat het potentieel van regelingen met hoge welzijnsnormen die beogen de bescherming van dieren te verbeteren, wordt ondermijnd door de concurrentie van goedkopere producten waarbij welzijnsnormen zijn toegepast welke niet hoger liggen dan het wettelijk minimum, en dat derhalve een wettelijk kader nodig is dat minimumnormen voor een gegarandeerde kwaliteit vastlegt;

47. roept de Commissie en de lidstaten op hun inspanningen met het oog op de voorlichting aan de consument, te vergroten; de bestaande subsidie-instrumenten dienen te worden onderzocht in het licht van de mogelijkheden om de desbetreffende marketing- en voorlichtingscampagnes te faciliteren;

48. verwelkomt de oprichting van een informatieplatform over dierenbescherming, dat de uitwisseling van informatie over actuele ontwikkelingen in de dierenbescherming, de stand van de wetenschappelijke kennis en met name ook van beste praktijken zal kunnen bevorderen;

49. deelt de mening dat een Europese strategie nodig is voor de bevordering van de communicatie over het thema dierenbescherming in de Europese Unie en in derde landen, om de burgers inzicht te geven in de onderscheiden systemen die bestaan in de veeteelt, alsmede in de kosten en de voordelen van strengere dierenbeschermingsnormen; dit dient op onafhankelijke wijze en onder auspiciën van het daartoe voorgestelde centrum of laboratorium te geschieden;

50. roept de Commissie en de lidstaten op voldoende middelen ter beschikking te stellen voor opleiding, bijscholing en advisering, bijvoorbeeld uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);

51. is van mening dat, op een moment waarop een brede liberalisering van de toegangsvoorwaarden tot de landbouwmarkten wordt gepland, de invoering van nieuwe hogere normen in de EU van 25, zonder standaardisering in de WTO, zou kunnen leiden tot afname van het concurrentievermogen van de communautaire productie;

52. betreurt dat sommige onderdelen van de voedselproductie worden verplaatst naar landen buiten de EU, als reactie op de normen inzake dierenwelzijn en dierenbescherming die hier gelden, en dringt er bij de Commissie op aan de omvang van deze trend te evalueren;

53. verzoekt de Commissie compensatie te verlenen voor de financiële verliezen van communautaire producenten die door het toepassen van de dierenwelzijnsmaatregelen hogere productiekosten hebben;

54. wijst erop dat hogere dierenbeschermingsnormen in vele gevallen tot extra kosten leiden; in de vrije wereldhandel spelen aspecten van dierenbescherming tot nu toe echter slechts een ondergeschikte rol, wat tot "dumping van dierenwelzijn" kan leiden, en daarmee tot nadelen voor de Europese producenten in Europa en op markten in derde landen; stelt derhalve voor een instrument voor gekwalificeerde markttoegang te creëren dat voorkomt dat de dierenwelzijnsnormen van de EU worden ondermijnd; er zouden heffingen moeten worden opgelegd voor producten die niet voldoen aan de EU-normen;

55. verwelkomt derhalve alle maatregelen en initiatieven van de Commissie die bevorderlijk zijn voor een internationale consensus over hoge dierenbeschermingsnormen; er moet beslist en met voorrang worden gestreefd naar een verdere ontwikkeling van de dierenbeschermingsnormen in het kader van de OIE en naar juridische erkenning daarvan door de WTO, in het belang van een zo hoog mogelijk, uniform niveau van dierenbescherming over de hele wereld; verzoekt de Commissie in de tussentijd de concurrentievervalsingen waaronder de communautaire producenten te lijden hebben niet door nieuwe dwingende, gedetailleerde en uniforme normen nog te vergroten;

56. vraagt de Commissie zich te beijveren voor de expliciete erkenning van de hoge standaard van de dierenwelzijnsregels van de EU in de komende herzieningen van de overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen van de WTO en eventuele andere relevante WTO-overeenkomsten;

57. betreurt dat dierenwelzijn geen deel uitmaakt van de huidige onderhandelingsronde van de WTO; dringt erop aan dat de Commissie de Europese normen verdedigt, echter in het bewustzijn van de extra kosten die de producenten van de EU hebben als gevolg van de naleving van deze normen;

58. pleit nadrukkelijk voor een versterking van de dierenbescherming in het kader van de WTO; roept de Commissie op zich in het kader van de Doha-ronde krachtig ervoor in te zetten dat dierenbescherming op de onderhandelingsagenda wordt opgenomen als "niet-handelsoverweging" en dat subsidies voor dierenbescherming in het kader van het plattelandsontwikkelingsbeleid volledig worden toegelaten tot de "green box";

59. verzoekt de Commissie te streven naar erkenning van de niet-handelsoverwegingen in het kader van de WTO, of naar meer consensus op internationaal niveau wat betreft dierenbeschermingsnormen, alvorens de wetgeving inzake dierenbescherming in de Europese Unie aan te scherpen;

60. wijst erop dat de handelsregels van de WTO de validatie van productiesystemen niet beperken, zoals wordt geïmpliceerd door de oorspronkelijke bewoordingen van de Mededeling, en dat het derhalve mogelijk en wenselijk is productiesystemen te valideren die aanzienlijk hogere welzijnsnormen aanhouden dan de minimumvereisten;

61. steunt de Commissie in haar inspanningen om in aanvulling op de multilaterale strategie ook in bilaterale overeenkomsten (bijvoorbeeld met Chili en Canada) over handel en veterinaire voorschriften te streven naar vastlegging van dierenbeschermingsnormen en de dialoog met derde landen en hun vertegenwoordigers over thema's in verband met dierenbescherming te versterken;

62. is van mening dat in alle huidige en toekomstige bilaterale akkoorden met derde landen in verband met sanitaire en fytosanitaire maatregelen doelstellingen moeten worden opgenomen die garanderen dat dierproducten uit derde landen worden geproduceerd conform dierenwelzijnsnormen die ten minste vergelijkbaar zijn met die van de EU en dat deze normen aan de Europese consument worden meegedeeld;

63. roept de Commissie en de lidstaten ertoe op actie te ondernemen om de importeurs van dierlijke producten in de Europese Unie ertoe aan te sporen van hun leveranciers te eisen dat zij op zijn minst het wettelijk niveau van de dierenwelzijnsnormen van de EU in acht nemen;

64. verwelkomt de aangekondigde dialoog met de ontwikkelingslanden over de extra marktkansen die hoge dierenbeschermingsnormen hen kunnen bieden; verzoekt de Commissie de ontwikkelingslanden te helpen, als onderdeel van bestaande en nieuwe steunprogramma's voor handel te voldoen aan de dierenbeschermingsnormen;

65. verwelkomt de inspanningen van de Commissie om ontwikkelingslanden door middel van handelsgerelateerde bijstand in staat te stellen bij te dragen tot de totstandkoming van een internationale standaard;

66. juicht het werk toe dat de Commissie via projecten voor handelsgerelateerde technische bijstand met ontwikkelingslanden heeft verricht, bijvoorbeeld door hun deskundigen te helpen vergaderingen over internationale normering bij te wonen en door technische deskundigen uit de EU naar ontwikkelingslanden te sturen; merkt op dat vertegenwoordigers uit derde landen reeds kunnen deelnemen aan EU-opleidingen over de tenuitvoerlegging van de EU-regels voor dierenwelzijn die voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden georganiseerd en is van mening dat de ontwikkelingslanden handelsmogelijkheden alleen ten volle kunnen benutten als de Gemeenschap verzoeken om analyse, opleiding, onderzoek en financiële steun honoreert en dit zowel via bi- als multilaterale ontwikkelingsinitiatieven; is voorts van mening dat deze landen direct de vruchten plukken van de verbetering van het dierenwelzijn, zowel financieel als qua voedselproductie en milieubescherming;

67. is van mening dat de beslissing van de Gemeenschap om de invoer van met hormonen behandeld rundvlees te verbieden, volledig door wetenschappelijke studies wordt gestaafd; dringt er bij Canada en de Verenigde Staten op aan hun ongerechtvaardigde, met de WTO onverenigbare sancties op Europese goederen onverwijld op te heffen;

68. verwelkomt het voorgestelde verbod op de invoer van honden- en kattenbont; roept de Commissie op een totaalverbod op de invoer van veehouderproducten en van "producten van wreedheid" uit derde landen in te stellen, zoals bont van levend gevilde dieren, bont van fokkerijen die niet onder veterinaire controle staan en farmaceutische producten op basis van bedreigde soorten, evenals op invoer uit alle landen waar de productienormen zo laag zijn dat deze het milieu en de biodiversiteit in gevaar brengen;

69. roept de Commissie ertoe op voorstellen in te dienen om het tijdelijk verbod op de invoer in de EU van gevangen in het wild levende vogels permanent te maken, zulks om ethische, gezondheids- en welzijnsredenen;

70. vreest dat de handel in exotische dieren de biodiversiteit en het dierenwelzijn in gevaar brengt; meent daarom dat bij het uitstippelen van het dierenwelzijnbeleid met het oog op de grensoverschrijdende problemen waarnaar in de mededeling wordt verwezen, ook rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor de biodiversiteit;

71. spreekt zijn bezorgdheid uit over het lijden van vechtdieren; roept de Europese Gemeenschap ertoe op om door middel van nationale of communautaire wetgeving - wat per geval het meest passend is - een einde te maken aan honden-, stieren- en hanengevechten, en ervoor te zorgen dat degenen die daarbij betrokken zijn geen staats- of overheidssubsidie ontvangen voor hun activiteiten;

72. is van mening dat de voor 2010 voorziene indiening van een verslag bij het Europees Parlement en de Raad over de invloed van genetische parameters op het welzijn van broedkippen en slachtkippen vergezeld moet gaan van passende wetgevende voorstellen;

73. wenst dat Bulgarije en Roemenië zich nu reeds aansluiten bij de doelstellingen van de Gemeenschap inzake dierenbescherming en alle bestaande wetgeving van de EU inzake dierenwelzijn overnemen en uitvoeren vóór januari 2007, of, indien in hun toetredingsverdragen in een overgangsperiode is voorzien, tenminste binnen die periode;

74. is van mening dat de Commissie vóór de opname van een nieuwe lidstaat in de Europese Unie dient te controleren of de dierenbeschermingswetgeving van de Unie naar behoren in nationaal recht is omgezet en of de voorgeschreven nationale controles adequaat worden uitgevoerd;

75. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

TOELICHTING

Inleiding

Alle beleid met betrekking tot de bescherming en het welzijn van dieren, hierna kortweg aangeduid als "dierenbescherming", heeft als doel dat dieren worden behandeld als medeschepsels met hun eigen specifieke behoeften. Als basis voor het actuele dierenbeschermingsbeleid gelden de zogenaamde vijf vrijheden, die onder meer betrekking hebben op geschikte leefomstandigheden, met inbegrip van voldoende voer en drinkwater, en op het voorkomen van pijn, letsel en ziekte.

Een volledig dierenbeschermingsbeleid mag naast de landbouwhuisdieren ook wilde dieren, gezelschapsdieren en andere door de mens gehouden dieren niet buiten beschouwing laten.

De Europese Gemeenschap, de lidstaten en de Raad van Europa hebben gedurende de afgelopen jaren hun wetgeving inzake dierenbescherming voortdurend uitgebreid en hun onderzoeksinspanningen op dit gebied versterkt.

Op Gemeenschapsniveau zijn minimumnormen voor dierproeven, teelt, huisvesting, vervoer en slacht van landbouwhuisdieren en gedetailleerde regelingen voor kalveren, varkens en legkippen ingevoerd. Met betrekking tot het voorstel van de Commissie voor minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (COM (2005)0221), waarmee het Europees Parlement reeds in februari 2006 principieel heeft ingestemd (A6-0017/2006), is een besluit van de Raad nog aanhangig.

Met name ook op de grondslag van het dierenbeschermingsprotocol bij het Verdrag van Amsterdam, dat de Gemeenschap verplicht de dierenbescherming mee te nemen op alle relevante beleidsgebieden, is in Europa een niveau van dierenbescherming tot stand gekomen dat in vergelijking met andere gebieden van de wereld zeer hoog te noemen is.

Parallel aan de overheidsinspanningen hebben ook het bedrijfsleven en de onderzoeksinstellingen hun inspanningen voor een betere dierenbescherming in verband met het gebruik van dieren voor wetenschappelijke doeleinden aanzienlijk uitgebreid. De leefomstandigheden van de dieren in het wetenschappelijk onderzoek zijn de afgelopen jaren sterk verbeterd. Bovendien hebben onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven een aantal alternatieven voor dierproeven ontwikkeld, waarmee het principe van de 3 v's praktisch wordt ingevuld.

In de productie van en de handel in levensmiddelen bestaan verschillende certificerings- en identificatiesystemen voor dierenwelzijn, die ten dele een niveau van dierenbescherming realiseren dat duidelijk boven de wettelijk vereiste minimale beschermingsnormen ligt.

Nieuwe technieken en processen of vormen van intensieve dierhouderij zijn niet per se nadelig, maar creëren ook nieuwe mogelijkheden voor verbetering van de dierenbescherming.

De economische ontwikkelingen, veranderende technieken en processen of nieuwe inzichten over het gedrag en de behoeften van dieren zijn bronnen van voortdurende veranderingen voor de context waarin de dierenbescherming plaatsvindt. Het dierenbeschermingsbeleid van de Gemeenschap moet steeds kunnen inspelen op de nieuwste eisen.

Op internationaal niveau is sprake van eerste pogingen om de dierenbescherming te verbeteren, bijvoorbeeld in het kader van de OIE (Internationale Organisatie voor Diergezondheid). Deze inspanningen zijn echter bij lange na niet voldoende. Zo is in de WTO (Wereldhandelsorganisatie) tot nu toe vrijwel niets vastgelegd. Ook de internationale discussie over het vermijden of terugdringen van dierproeven in het kader van markttoelatingen tot nog toe niet de gewenste resultaten gehad.

Dierenbescherming kan kosten veroorzaken. De consument verwacht dat de Gemeenschap strenge dierenbeschermingsnormen toepast, maar is uit onwetendheid of gebrek aan vertrouwen in de handhaving van de bestaande normen nog altijd te vaak niet bereid om de extra kosten hiervan te dragen.

Actieplan

Het "communautair actieplan inzake de bescherming en het welzijn van dieren 2006 - 2010" beoogt de activiteiten van de Gemeenschap op dit terrein, die tot dusver over verschillende diensten van de Commissie, raden en beleidsterreinen verspreid zijn, te bundelen en te structureren aan de hand van uniforme criteria.

Het actieplan is opgedeeld in vijf actiegebieden:

1.  De huidige minimumnormen voor dierenbescherming en dierenwelzijn verhogen (hierna kortweg aan te duiden als "dierenbescherming"),

2.  Onderzoek naar dierenbescherming en toepassing van het 3v-principe,

3.  Etikettering en uniforme indicatoren voor dierenwelzijn,

4.  Sterkere betrokkenheid van het publiek en de houders en verzorgers van dieren,

5.  Internationale initiatieven.

De Commissie is voornemens de bestaande minimumnormen verder te ontwikkelen en in aansluiting op overeenkomsten op het niveau van de Raad van Europa minimumnormen voor te stellen voor nieuwe diersoorten.

De bestaande onderzoeksinspanningen moeten voortgezet en uitgebreid worden. In nauwe samenwerking met industrie, beleidsmakers en de Commissie zal nog dit jaar een actieplan gepresenteerd worden voor de toepassing van het principe van de 3 v's.

De Commissie wil zich sterker inspannen met het oog op de vaststelling van uniforme indicatoren voor het dierenwelzijn, die het niveau van dierenbescherming in Europa transparanter maken, de controle vergemakkelijken en als voorbereiding dienen voor een EU-etikettering voor dierenwelzijn.

De consumentenvoorlichting alsmede de vorming en scholing van houders en verzorgers van dieren moeten uitgebreid worden; ook moet er een communicatiestrategie worden geformuleerd.

De dierenbeschermingsstrategie wordt aangevuld met een internationale component. Zo wil de Commissie zich ook in de toekomst blijven inspannen om dierenbeschermingsnormen op te nemen in zowel multilaterale als bilaterale overeenkomsten over handel en veterinaire voorschriften.

De afzonderlijke vakmatige taken van de Gemeenschap op het gebied van de dierenbescherming zullen worden ondergebracht bij een Europees competentiecentrum of laboratorium voor dierenbescherming.

Evaluatie

Het actieplan vormt een belangrijke tussenstap in het communautaire dierenbeschermingsbeleid. De bundeling en integratie van de taken van de Gemeenschap en de lidstaten op basis van dit actieplan is noodzakelijk om meer vorderingen te kunnen realiseren op het gebied van de dierenbescherming. Het actieplan dient op basis van een evaluatie van de resultaten ook in de periode na 2010 te worden gecontinueerd.

Het parlement stemt voor het overgrote deel in met de inhoud van het actieplan, zodat enkel de onderstaande aspecten nog een bijzondere accentuering behoeven:

· Dierenbescherming is een zaak van iedereen. Niet alleen de Commissie, maar ook de lidstaten, organisaties, bedrijfsleven en onderzoeksinstellingen moeten binnen de grenzen van hun bevoegdheden en mogelijkheden hun bijdrage leveren aan de verwezenlijking van het actieplan.
Dierenbescherming kan alleen geloofwaardig zijn wanneer zij betrekking heeft op alle dieren. Daarom mag de dierenbescherming niet beperkt worden tot onderzoek en landbouw.

· Het dierenbeschermingsbeleid kan alleen in samenwerking met alle verantwoordelijken verder ontwikkeld worden. Hiertoe is een open dialoog op alle niveaus noodzakelijk.

· Dierenbescherming is een belangrijke doelstelling van de Gemeenschap, waarmee in een vroegtijdig stadium rekening gehouden moet worden bij het plannen van het relevante beleid en de bijbehorende maatregelen. De Gemeenschap moet echter ondanks het grote belang van de dierenbescherming ook rekening houden met de diverse wisselwerkingen en met eventuele conflicterende doelstellingen. In overeenstemming met de strategie van Lissabon moet ook rekening worden gehouden met de gevolgen voor de werkgelegenheid en de standplaatsfactoren. De bureaucratische lasten moeten tot het noodzakelijke worden beperkt; eventueel moet ondersteuning worden geboden voor de aanpassing aan de nieuwe normen.

· De onverwijlde formulering van een communicatiestrategie moet voorrang krijgen. Dierenbescherming kan alleen werken wanneer de betrokkenen en de consumenten in binnen- en buitenland voldoende geïnformeerd zijn over het Europese niveau van dierenbescherming en de voordelen daarvan voor dieren en producten.
Er dient een evenwichtige communicatie te worden nagestreefd, omdat discriminatie van bepaalde vormen van dierhouderij zonder objectieve rechtvaardiging contraproductief zou zijn.
Goede vorming en scholing van verzorgers van dieren op alle niveaus is in vele gevallen van groter belang voor de dierenbescherming dan nieuwe technische maatregelen. Hier ligt met name een taak voor de lidstaten.

· De nagestreefde etikettering moet doorzichtig en eenvoudig begrijpelijk zijn, omdat deze anders de consument niet bereikt. Een eenvoudige mededeling dat de minimumnormen in acht zijn genomen, op alle in Europa verkochte producten, lijkt de voorkeur te verdienen boven meer gedifferentieerde systemen, dit onder voorbehoud van bijzondere situaties zoals bij eieren. Een dergelijk systeem zou tegelijkertijd de toepassing van deze minimumvereisten in andere delen van de wereld bevorderen. In het kader van specifieke kwaliteitsprogramma's zouden individuele fabrikanten altijd nog naar hogere dierenbeschermingsniveaus kunnen streven. Waar mogelijk moeten ook verwerkingsproducten worden meegenomen.

· De Commissie en de lidstaten moeten door een uniforme toepassing en een strikte handhaving van de bestaande normen en standaarden, ook op het gebied van de dierproeven, voorkomen dat malafide profiteurs het vertrouwen in het in Europa bereikte niveau te niet doen.

· Alleen met toereikende financiële middelen voor het onderzoek op alle gebieden is het succes van het actieplan gewaarborgd. De beschikbare kennis over gedrag en behoeften van dieren lijkt vooralsnog zeer gering. Ook de etikettering en de dierenbeschermingsnormen moeten verder ontwikkeld worden, evenals de alternatieven voor dierproeven.

· Het is belangrijk dat de bestaande onderzoeksplannen en technologieplatforms voor zo ver noodzakelijk worden voortgezet en dat het onderzoek op de gebieden die voor de toepassing van het actieplan van primaire betekenis zijn wordt versterkt. De overgang van het zesde onderzoekskaderprogramma naar het zevende dient zo informeel mogelijk te worden vormgegeven, om de lopende onderzoeksactiviteiten die voor de toepassing van dit actieprogramma noodzakelijk zijn niet in gevaar te brengen. Een voorbeeld hiervan is het project PredTox, dat door academische instellingen en het bedrijfsleven tezamen wordt uitgevoerd, met als doelstelling het voorspellend vermogen van alternatieve testmethoden te verbeteren en de desbetreffende gegevens en gegevensbanken beschikbaar te stellen.

In dit verband is het voorts noodzakelijk dat Richtlijn 86/609/EEG wordt aangepast aan de actuele stand van kennis en dat de regelingen met betrekking tot dierproeven in de Gemeenschap verder worden geharmoniseerd.

· Een Europees dierenbeschermingsbeleid kan alleen dan succes hebben wanneer het ook een internationale component krijgt. Europese fabrikanten mogen in de concurrentie met fabrikanten uit regio's met lagere dierenbeschermingsnormen niet benadeeld worden.

Op internationaal vlak is de consensus over dierenbescherming echter nog niet zeer sterk ontwikkeld. De inspanningen van de Commissie voor een sterkere integratie van de dierenbescherming in de OIE en met name ook in de WTO dienen wezenlijk te worden versterkt. Sinds de mededeling van de Commissie van 2002 (COM (2002) 626 def.) over de "wetgeving inzake het welzijn van landbouwhuisdieren in derde landen en de gevolgen voor de EU" is er nauwelijks enige verandering in de situatie geweest. Er moet naar gestreefd worden dat dierenbescherming wordt erkend als "non-trade concern" en dat subsidies voor dierenbescherming zonder meer in de "green box" worden toegelaten.

Voor wezenlijke vorderingen op het gebied van de dierproeven is vereist dat alternatieven voor dierproeven ook internationaal in het kader van de markttoelating worden aanvaard.

De invoer van katten- en hondenbont en zeehondenproducten in de Gemeenschap moet zo snel mogelijk verboden worden. De Commissie had dit reeds herhaaldelijk aangekondigd, zonder dat er tot dusver iets was gebeurd.

· Het voorstel voor de oprichting van een nieuw communautair centrum voor dierenbescherming is in de huidige fase niet realistisch. EFSA (European Food Safety Authority), FVO (Food and Veterinary Office), ECVAM (European Center for the Validation of Alternative Methods) alsmede de technologieplatforms nemen nu reeds een groot gedeelte van de in de mededeling genoemde taken van de nieuwe instelling voor hun rekening. In plaats dat weer een nieuwe instelling wordt opgericht, lijkt het hier verstandiger te streven naar een betere onderlinge integratie van de bestaande instellingen.

20.6.2006

ADVIES van de Commissie internationale handel

aan de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling

inzake de bescherming en het welzijn van dieren 2006-2010

(2006/2046(INI))

Rapporteur voor advies: Caroline Lucas

SUGGESTIES

De Commissie internationale handel verzoekt de ten principale bevoegde Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.        herinnert eraan dat de EU het belang van een betere bescherming en een beter respect voor het welzijn van dieren als voelende wezens sinds het Verdrag van Amsterdam heeft erkend en is van mening dat het handelsbeleid van de Commissie deze Europese waarde moet steunen;

2.        roept alle Europese instellingen op het dierenwelzijn als een Europese kernwaarde te erkennen om ervoor te zorgen dat wetgeving die wreedheden tegen dieren op welke wijze ook verbiedt, niet langer met een beroep op fundamentele vrijheden kan worden tegengehouden;

3.        juicht de toezegging van de Commissie toe om strengere dierenwelzijnsnormen in de EU en op internationale schaal te propageren, onder andere via gesprekken met ontwikkelingslanden om handelsmogelijkheden op basis van diervriendelijke productiesystemen te onderzoeken en vindt dat in de WTO-onderhandelingen deze doelstelling de andere prioriteiten moet aanvullen;

4.        juicht het werk toe dat de Commissie via projecten voor handelsgerelateerde technische bijstand met ontwikkelingslanden heeft verricht, bijvoorbeeld door hun deskundigen te helpen vergaderingen over internationale normering bij te wonen en door technische deskundigen uit de EU naar ontwikkelingslanden te sturen; merkt op dat vertegenwoordigers uit derde landen reeds kunnen deelnemen aan EU-opleidingen over de tenuitvoerlegging van de EU-regels voor dierenwelzijn die voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden georganiseerd en is van mening dat de ontwikkelingslanden handelsmogelijkheden alleen ten volle kunnen benutten als de Gemeenschap verzoeken om analyse, opleiding, onderzoek en financiële steun honoreert en dit zowel via bi- als multilaterale ontwikkelingsinitiatieven; is voorts van mening dat deze landen direct de vruchten plukken van de verbetering van het dierenwelzijn, zowel financieel als qua voedselproductie en milieubescherming;

5.        roept de Commissie op zich er vóór de toetreding van een nieuwe lidstaat tot de Europese Unie van te vergewissen dat de Europese dierenwelzijnsnormen naar behoren zijn omgezet en tevens de nationale controles op de uitvoering van de EU‑wetgeving inzake dierenwelzijn onder de loep te nemen; is van mening dat de Unie toetredingslanden op deze taak moet voorbereiden door in de aanloop naar de uitbreiding middelen vrij te maken om opleidings- en voorlichtingsactiviteiten te financieren, evenals controles op de omzetting van de EU-wetgeving inzake dierenwelzijn;

6.        is van mening dat de beslissing van de Gemeenschap om de invoer van met hormonen behandeld rundvlees te verbieden, volledig door wetenschappelijke studies wordt gestaafd; dringt er bij Canada en de Verenigde Staten op aan hun ongerechtvaardigde, met de WTO onverenigbare sancties op Europese goederen onverwijld op te heffen;

7.        onderkent dat strengere welzijnsnormen extra kosten voor landbouwers en andere gebruikers of producenten van dierenproducten met zich meebrengen; meent dat elk initiatief dat moet voorkomen dat deze sectoren zich verplaatsen naar gebieden met minder strenge normen en dat tot onverantwoord verlies aan concurrentiekracht kan leiden, zorgvuldig moet worden beoordeeld om te bezien of daaraan niet de nodige compensatie moet worden verbonden;

8.        is van oordeel dat de Europese dierenwelzijnsnormen op een solide wetenschappelijke basis gebaseerd moeten zijn, alsmede op een effectbeoordelingsstudie waarbij niet alleen rekening wordt gehouden met de sociaal-economische aspecten, maar ook met zaken als volksgezondheid, diergezondheid en milieu;

9.        bevestigt dat de betalingen aan landbouwers onderworpen zijn aan voorwaardelijke criteria, waaronder strengere dierenwelzijnsnormen; verzoekt de Commissie, aangezien deze betalingen de handel niet verstoren en daarom een onderdeel vormen van de "Green Box" inzake interne steun, haar hoge normen betreffende de maatregelen voor dierenwelzijn in de WTO-onderhandelingen te benadrukken;

10.      beschouwt voedsel en andere producten op dierbasis die met inachtneming van strenge welzijnsnormen zijn geproduceerd, als een aparte categorie producten en is derhalve van mening dat deze invoer volgens de WTO-regels aan andere voorwaarden onderhevig mag zijn dan aan de voorwaarden voor producten die niet aan deze normen voldoen, indien nodig onder andere via een invoerverbod; vraagt de Commissie met daartoe strekkende voorstellen te komen;

11.      vraagt de Commissie zich te beijveren voor de expliciete erkenning van de hoge standaard van de dierenwelzijnsregels van de EU in de komende herzieningen van de overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen van de WTO en eventuele andere relevante WTO-overeenkomsten;

12.      is verheugd over het feit dat de EU begonnen is met integratie van dierenwelzijn in bilaterale overeenkomsten met derde landen (bijv. met Chili en Canada); is van mening dat in alle huidige en toekomstige bilaterale akkoorden met derde landen in verband met sanitaire en fytosanitaire maatregelen doelstellingen moeten worden opgenomen die garanderen dat dierproducten uit derde landen worden geproduceerd conform dierenwelzijnsnormen die ten minste vergelijkbaar zijn met die van de EU en dat deze normen aan de Europese consument worden meegedeeld;

13.      neemt nota van de resultaten van de Eurobarometer 2005 van de Commissie over de gewoonten van consumenten wat het dierenwelzijn betreft, die aantonen dat de Europese consument steeds meer belang hecht aan de traceerbaarheid en kwaliteit van voedings- en andere producten, dat een overgrote meerderheid vindt dat ingevoerde voedingsproducten moeten worden vervaardigd volgens dierenwelzijnsnormen die ten minste even streng zijn als de Europese, en dat meer dan de helft van alle Europese consumenten bereid is meer te betalen voor voedingsproducten die op een diervriendelijke manier worden vervaardigd; wijst echter op de klacht van de consument dat deze producten beter herkenbaar zouden moeten zijn en op het punt van dierenwelzijnsnormen een duidelijker etikettering behoeven; vindt derhalve dat informatievereisten, waaronder de verplichte etikettering van producten, in gelijke mate voor zowel binnen als buiten de Gemeenschap vervaardigde producten moeten gelden; dringt er derhalve bij de Commissie op aan ervoor te ijveren dat de minimumnormen van de IOE worden opgenomen in de WTO-overeenkomsten inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen en technische handelsbelemmeringen;

14.      is van mening dat de verschillende vormen van consumentenvoorlichting niet beperkt mogen blijven tot etikettering en dat tegelijkertijd een ruimere communicatie- en educatiestrategie moet worden opgezet ter ondersteuning van de markt voor producten die conform strenge welzijnsnormen zijn geproduceerd;

15.      is verheugd over de beslissing om de exportvergoedingen voor de uitvoer van levend slachtvee af te schaffen, maar merkt op dat de handel in levend vee met ernstige welzijnskwesties gepaard zou kunnen gaan en de kans op ziekte doet toenemen als de vervoerders niet de nodige kwalificaties hebben; dringt er derhalve bij de Commissie op aan opleidingssystemen voor operatoren op te zetten en voorstellen in te dienen om hun kennis uit te breiden, hun bewustzijn over welzijnskwesties te vergroten en de bestaande wetgeving beter handhaafbaar te maken;

16.      merkt op dat de normen voor het vervoer van gevogelte niet in de nieuwe verordening over het vervoer van dieren is opgenomen wegens het gebrek aan wetenschappelijke gegevens toentertijd; merkt echter op dat de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid binnenkort advies over het vervoer van gevogelte, vis en andere diersoorten zal uitbrengen met aanbevelingen over waar de huidige wetgeving moet worden bijgesteld en roept de Commissie derhalve op die aanbevelingen zo snel mogelijk in de wetgeving te verwerken;

17.      onderkent dat het zaak is dierproeven te vervangen, te verminderen en te verbeteren; stelt voor dat de Commissie de toepassing van dit beginsel tot derde landen uitbreidt via de bevordering van alternatieve testmethodes zonder dieren, de harmonisering van informatievereisten zodat producten bij invoer of uitvoer niet opnieuw moeten worden getest en de uitbreiding van de wederzijdse aanvaarding van gegevensovereenkomsten via bilaterale akkoorden en bestaande OESO-regels;

18.      deelt de wijdverbreide publieke bezorgdheid over wreedheid tegenover dieren bij de handel in bont van wilde en gefokte dieren; dringt aan op een verbod op de productie en invoer van goederen van zeehondenpels, katten- of hondenvacht of van bont van wilde dieren en op een effectievere handhaving van de bestaande invoerverboden;

19.      onderkent dat in de hele wereld regelmatig dierenepidemieën uitbreken, die door de internationale handel in dieren en dierlijke producten verder zouden kunnen worden verspreid; neemt nota van de moeilijkheden die inherent zijn aan het regelmatig vaccineren en het bijhouden van de vaccinatiegegevens van dieren die in grote aantallen in één ruimte worden vervoerd; vindt, vooral in het licht van de verspreiding van het vogelgriepvirus, dat de handel in wilde vogels een risico voor de gezondheid van mens en dier, de biodiversiteit en het dierenwelzijn vormt; is van mening dat het tijdelijke verbod in een permanent verbod moet worden omgezet, in overeenstemming met de WTO-regels; roept de lidstaten terzelfdertijd op de grenscontroles te coördineren en te verbeteren teneinde de illegale invoer van wilde vogels te verhinderen;

20.      erkent dat alleen in de internationale handel in illegale drugs meer geld omgaat dan in de illegale handel in wilde diersoorten en dat sommige soorten zo'n hoge handelswaarde hebben en zo erg worden geëxploiteerd dat hun populaties sterk teruglopen; wenst een betere controle op de invoer van wilde dieren en producten van wilde dieren, zodat het Verdrag inzake de handel in bedreigde soorten (CITES) wordt nageleefd en de handhaving wordt verbeterd om ervoor te zorgen dat dieren niet meer door uitsterven worden bedreigd; is van oordeel dat de EU een belangrijke rol bij de controle van de internationale handel in wilde dieren kan spelen, maar dat zij ook beter het in heel Europa wijdverspreide publieke verzet tegen de weer oplevende ivoorhandel moet weerspiegelen, evenals de aanhoudende steun van het Europees Parlement voor de volledige bescherming van olifanten onder CITES;

21.      juicht de beslissing van de Oostenrijkse regering toe om het al lang bestaande Deense voorbeeld te volgen en het gebruik van wilde dieren in het circus te verbieden met de achterliggende gedachte dat de handel in exotische soorten mede hierdoor zal afnemen;

22.      merkt op dat de afgelopen jaren meer informatie is verzameld over het feit dat vissen voelende wezens zijn en dat het gemeenschappelijk visserijbeleid een strategie voor de duurzame ontwikkeling van de Europese aquacultuur omvat, waarbij wordt benadrukt dat het nodig is het welzijn van gekweekte vissen te verbeteren; is verheugd over de aanbevelingen van de Raad van Europa over de behandeling van gekweekte vis en heeft hooggespannen verwachtingen van de richtlijnen voor het welzijn van gekweekte vis van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE); uit haar bezorgdheid over de impact van de internationale handel in siervissen, die kan leiden tot overbevissing van populaire soorten, schade aan kwetsbare koraalriffen door het gebruik van de niet-selectieve natriumcyanidetechniek om vissen te vangen en hoge sterftecijfers bij vissen die het gevolg zijn van onzorgvuldig vervoer en slechte kweekpraktijken in de aanvoerketen; is van mening dat de aquariumsector het behoud op lange termijn en het duurzame gebruik van koraalriffen zou kunnen steunen; dringt er derhalve bij de Commissie op aan te bekijken welke stappen kunnen worden ondernomen om deze problemen in te perken;

23.      is van mening dat de Commissie binnen de OIE de mogelijkheid moet opperen om richtsnoeren voor dierenwelzijn te formuleren;

24.     roept de Commissie op voor heel Europa minimumnormen voor dierenwelzijn uit te werken en maatregelen voor te stellen om die normen in de toekomst te implementeren;

25.     roept de Commissie op maatregelen voor te stellen waardoor belasting of tol op het vervoer van levende dieren kan worden geheven teneinde vervoer van levend vee over onnodig lange afstanden te beperken, of om dergelijke heffingen actief aan te moedigen.

PROCEDURE

Titel

De bescherming en het welzijn van dieren 2006-2010

Procedurenummer

2006/2046(INI)

Commissie ten principale

AGRI

Advies uitgebracht door

Datum bekendmaking

INTA16.3.2006

Nauwere samenwerking – datum bekendmaking

Nee

Rapporteur voor advies
  Datum benoeming

Caroline Lucas16.3.2006

Vervangen rapporteur voor advies

 

Behandeling in de commissie

21.3.2006

30.5.2006

 

 

 

Datum goedkeuring

19.6.2006

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

20

2

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Francisco Assis, Jean-Pierre Audy, Enrique Barón Crespo, Béla Glattfelder, Jacky Henin, Syed Kamall, Sajjad Karim, Alain Lipietz, Caroline Lucas, Erika Mann, David Martin, Javier Moreno Sánchez, Godelieve Quisthoudt-Rowohl, Tokia Saïfi, Peter Šťastný, Robert Sturdy, Gianluca Susta, Zbigniew Zaleski

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s)

Panagiotis Beglitis, Bastiaan Belder, Saïd El Khadraoui, Antolín Sánchez Presedo

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Marie Panayotopoulos-Cassiotou

Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar)

14.7.2006

ADVIES van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

aan de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling

inzake de bescherming en het welzijn van dieren 2006-2010

(2006/2046(INI))

Rapporteur voor advies: Jonas Sjöstedt

SUGGESTIES

De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A. gelet op de mededeling van de Commissie van 23 januari 2006 aan het Europees Parlement en de Raad over een communautair actieplan inzake de bescherming en het welzijn van dieren 2006-2010 (COM(2006)0013),

1.  verwelkomt het actieplan van de Commissie inzake de bescherming en het welzijn van dieren; is van mening dat veel dieren in de EU slecht en in strijd met communautaire bepalingen worden behandeld en dat het streven naar groei en werkgelegenheid niet de enige factor mag zijn waarop effectbeoordelingen worden gebaseerd; benadrukt dat dieren in de EU goed moeten worden behandeld en ruimte moeten krijgen tot natuurlijk gedrag; benadrukt eveneens dat de Commissie in dezen wettelijk is gehouden aan de artikelen 37, 95, leden 1 en 3, 174 en 175 van het EG-Verdrag en aan het protocol inzake de bescherming en het welzijn van dieren bij het Verdrag van Amsterdam;

2.  is van mening dat de Commissie wettelijk bindende maatregelen moet indienen, die aan met name de volgende voorgestelde verslagen gekoppeld zijn:

     -    de tenuitvoerlegging van Richtlijn 98/58/EG inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren (2006),

     -    de aanpassing van Beschikking 2000/50/EG inzake de controle van bedrijven waar dieren worden gehouden (2006),

     -    het verslag over de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden kalveren (2008),

     -    het verslag over de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden varkens (2009),

     -    het verslag over de invloed van genetische parameters op het welzijn van vleeskuikenouderdieren en vleeskuikens (2010);

3.  wijst erop dat de Commissie met het oog op de recente ziekteuitbraken zo snel mogelijk de communautaire wetgeving moet herzien, evenals de uitvoerige richtsnoeren inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden, onder andere in het kader van ziektebestrijding (pas voor 2007 gepland); wijst voorts op het feit dat de Commissie uiterlijk in 2010 een verslag moet opstellen over de tenuitvoerlegging van de wetgeving inzake de ruimte en maximale reistijden bij het vervoer van dieren (Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad en Verordening (EG) nr. 411/1998 van de Raad);

4.  betreurt dat het actieplan van de Commissie geen enkel initiatief bevat betreffende de bescherming van circusdieren of van dieren in dierentuinen;

5.  betreurt eveneens dat het actieplan van de Commissie geen enkel initiatief bevat betreffende de verbetering van de levensomstandigheden van dieren in de EU die voor productiedoeleinden worden gehouden en evenmin vereisten bevat voor bontproducten die in de EU worden ingevoerd;

6.  is van mening dat alle communautaire regelgeving op het gebied van dierenbescherming minimumregels moet behelzen die lidstaten de mogelijkheid laten op nationaal niveau strengere regels te handhaven of in te voeren;

7.  benadrukt dat voor diverse diersoorten en voor probleemgebieden een prioritaire actielijst moet worden opgesteld, gevolgd door wetgevingsvoorstellen, en dat op een dergelijke lijst melkvee, volwassen runderen en aquacultuurdieren moeten staan, alsmede varkens en kalkoenen die speciaal worden vetgemest;

8.  is van mening dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) zodanig moet worden vormgegeven dat overproductie van vlees wordt vermeden en is van mening dat een goede diergezondheid vanzelfsprekend een rol speelt bij een productie van hoge kwaliteit; dringt er derhalve op aan dat alle relevante richtlijnen inzake dierenwelzijn worden opgenomen in de maatregelen voor randvoorwaarden waarin wordt voorzien door Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid; brengt in herinnering dat de voorlichting van consumenten en producenten over dierenwelzijn, fiscale mechanismen en op onderzoek gestoelde maatregelen allemaal belangrijke instrumenten zijn om het welzijn van dieren te verbeteren;

9.  steunt het voornemen om met het oog op de bescherming en realtime monitoring van dieren tijdens het vervoer veelvuldiger gebruik te maken van satellietnavigatiesystemen in voertuigen; wijst echter op het feit dat de lidstaten bij het aannemen van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad ervoor hebben gekozen de vereisten inzake reistijden en ruimte niet te veranderen, terwijl dat een zeer gunstige uitwerking op het beschermingsniveau zou hebben gehad; is derhalve van mening dat diverse praktische initiatieven op deze gebieden voorrang moeten krijgen in het actieplan;

10. benadrukt dat een maximum tijdsduur van acht uur voor het vervoer van dieren naar de slacht en van dieren die verder worden vetgemest ingevoerd moet worden binnen de EU, en wel uiterlijk tegen 2010; roept tevens op tot de invoering van een verbod op het vervoer van kalveren die jonger zijn dan 12 weken;

11. wijst op het feit dat de EU-regels inzake het vervoer van dieren (Verordening (EG) nr. 1/2005 en Richtlijn 95/29/EG) in de praktijk vaak met voeten worden getreden, vooral de regels voor rustpauzes en voor de water- en voedselvoorziening aan de dieren; roept de Raad en de Commissie derhalve op de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de lidstaten vaker en beter controleren of de EU-regels wel worden nageleefd;

12. is van mening dat er naar gestreefd moet worden dat uiterlijk 2016 alle legkippen met vrije uitloop worden gehouden;

13. is van mening dat alle regels inzake de bescherming van varkens herzien moeten worden en dat zogeheten zeugenboxen verboden moeten worden;

14. is van mening dat de castratie van varkens zonder verdoving moet worden verboden;

15. is van mening dat zeugen gedurende hun hele leven vrij moeten kunnen rondscharrelen;

16. is van mening dat het couperen van staarten effectief moet worden verboden;

17. is van mening dat de dieren vrije toegang tot ruwvoer moeten hebben;

18. is van mening dat de regels inzake kuikenmesterijen herzien moeten worden en dat een maximale bezetting van 25 kg/m2 moet worden ingevoerd;

19. acht het bijzonder belangrijk dat paal en perk wordt gesteld aan landbouwpraktijken die zeer schadelijk voor het welzijn van dieren zijn, zoals het geforceerd vetmesten van ganzen en eenden ter verkrijging van foie gras; roept op tot de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen inzake de bescherming van eenden en ganzen die in het kader van het Europese Verdrag inzake de bescherming van landbouwhuisdieren (1999) zijn gedaan;

20. verwelkomt het voorgestelde verbod op de invoer van honden- en kattenbont; roept de Commissie op een totaalverbod op de invoer van "producten van wreedheid" uit derde landen in te stellen, zoals bont van levend gevilde dieren, bont van fokkerijen die niet onder veterinaire controle staan en farmaceutische producten op basis van bedreigde soorten, evenals op invoer uit alle landen waar de productienormen zo laag zijn dat deze het milieu en de biodiversiteit in gevaar brengen;

21. is van mening dat het feit dat het Parlement op 13 december 2005 het voorstel van de Commissie tot invoering van normen voor de humane vangst van bepaalde diersoorten met behulp van vallen (COM(2004)0532, verslag-Scheele A6-3004/2005) heeft afgewezen, niet mag worden aangegrepen als excuus om een nieuw voorstel tot 2009 uit te stellen; roept de Commissie dan ook op een nieuw wetgevingsvoorstel in te dienen;

22. roept de EU op zich sterk te maken voor de classificatie van de dierenwelzijnclausule als niet-commercieel thema (non-trade concern) in het WTO-systeem;

23. vreest dat de handel in exotische dieren de biodiversiteit en het dierenwelzijn in gevaar brengt; meent daarom dat bij het uitstippelen van het dierenwelzijnbeleid met het oog op de grensoverschrijdende problemen waarnaar in de mededeling wordt verwezen, ook rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor de biodiversiteit;

24. wijst op het feit dat de handel in wilde vogels vaak onder onaanvaardbare omstandigheden plaatsvindt en dat daarbij duizenden vogels het leven laten; is van mening dat deze handel de gezondheid van mens en dier en de biodiversiteit in gevaar brengt; meent dan ook dat het tijdelijke verbod op de invoer van wilde vogels in de Europese Unie in een definitief verbod moet worden omgezet;

25. is van mening dat de voorlichtingscampagnes van de EU specifiek gericht moeten zijn op alle betrokkenen, van producenten tot consumenten, en dat de communicatiestrategie op elke doelgroep afgestemd moet zijn;

26. acht een Europese communicatiestrategie noodzakelijk om zaken betreffende het welzijn van dieren onder de aandacht van consumenten zowel in de EU als in derde landen te brengen en hun uit te leggen welke verschillende fokmethoden er zijn en wat de kosten en baten van hoge dierenwelzijnsnormen zijn; wijst erop dat een dergelijke strategie onder auspiciën van het door de Commissie voorgestelde Europese centrum of laboratorium zou kunnen worden uitgevoerd;

27. dringt erop aan alle relevante NGO’s, zowel op EU- als wereldniveau, bij de raadpleging en de voorbereidende wetgevingswerkzaamheden te betrekken en cursusprogramma’s voor deze NGO’s open te stellen;

28. is van mening dat actiegebied 5 van het actieplan van de Commissie (initiatieven ter vergroting van de bewustwording en voorlichting over dierenwelzijn), dat bijvoorbeeld op het houden, vervoeren en slachten van dieren betrekking kan hebben, op producenten in zowel Zuid-Oost Azië als de MEDA-landen gericht moet zijn;

29. is zich bewust van de moeilijkheden waarmee ontwikkelingslanden waarschijnlijk te kampen krijgen bij het stimuleren van diervriendelijke productiemethoden; roept de Gemeenschap derhalve op dergelijke initiatieven te ondersteunen met training en onderzoek en de nodige financiële middelen;

30. merkt op dat menig beleidsterrein van de EU van invloed is voor het dierenwelzijn, zonder in het actieplan aan bod te komen, zoals duurzame ontwikkeling, de CITES-overeenkomst en handels- en verkoopnormen; onderstreept hoe belangrijk het is om bij alle relevante beleidsterreinen met de belangen van dieren rekening te houden;

31. is van mening dat bij de aanpak van grensoverschrijdende problemen op het gebied van dierenwelzijn rekening moet worden gehouden met het behoud van de in het wild levende dieren;

32. verwelkomt de toepassing van het principe van de drie R's - Reduction, Refinement, Replacement (of de drie V's: Vermindering, Verfijning, Vervanging), in het kader van dierproeven; is van mening dat dierproeven alleen toegestaan moeten worden indien er geen alternatieven voorhanden zijn; is van mening dat steun voor het principe van de drie R's en steun voor toekomstige trends in onderzoek op het gebied van dierenwelzijn twee aparte zaken zijn en dat doelstelling 4 dan ook in twee doelstellingen moet worden opgesplitst; benadrukt de noodzaak van regels om voor het publiek inzichtelijk te maken welke dierproeven er worden uitgevoerd;

33. roept de Commissie op de handhaving van Richtlijn 86/609/EEG inzake dierproeven aan te scherpen door te eisen dat artikel 7, lid 2 onverkort wordt toegepast en dat het principe van de drie R's - Reduction, Refinement, Replacement (of Vermindering, Verfijning, Vervanging) zoveel mogelijk wordt gehanteerd; is van mening dat nieuwe en bestaande wetten waarvoor dierproeven noodzakelijk zijn, aan een grondige wetenschappelijke evaluatie door onafhankelijke deskundigen moeten worden onderworpen teneinde het aantal gegevens die dierproeven vergen, tot een minimum te beperken;

34. is van mening dat de Commissie ervoor moet zorgen dat de bijdragen vanuit de industrie aan het vervangen van dierproeven, zoals deze op basis van het 3R-beginsel zijn afgesproken, een duurzaam karakter hebben en op het juiste tijdstip worden geleverd; wijst erop dat het partnerschapsactieprogramma ook voor toetsing door vertegenwoordigers van dierenbeschermingsorganisaties open moet staan;

35. is van mening dat het toepassingsbereik van Richtlijn 86/609/EEG (‘de dierproevenrichtlijn’) zich ook moet uitstrekken tot de bescherming van dieren die bij fundamenteel en toegepast onderzoek worden gebruikt, van bepaalde ongewervelde soorten, van dieren die bij wetenschappelijk onderwijs worden gebruikt en van de foetussen van zoogdieren vanaf halverwege de draagtijd;

36. is van mening dat het ontwikkelings-, validatie- en aanvaardingstempo van methoden waarbij geen dieren hoeven te worden gebruikt, moet worden opgevoerd en dat in elke fase meer financiële middelen, personeel en administratieve ondersteuning moeten worden verstrekt, zodat dierproeven zo snel mogelijk door alternatieven worden vervangen;

37. roept de regelgevende instanties van de EU op de niet-dierproeven die al door het ECVAM (Europees Centrum voor de validatie van alternatieve methoden) zijn gevalideerd, onverwijld te aanvaarden;

38. roept de Commissie op ervoor te zorgen dat alle bestaande wetten waarvoor dierproeven noodzakelijk zijn, door het ECVAM of door andere onafhankelijke deskundigen onder de loep worden genomen, zodat kan worden bekeken hoe gegevens kunnen worden gedeeld, herhalingen worden vermeden en de noodzaak van dierproeven kan worden teruggedrongen;

39. roept de Commissie op de bepalingen voor het delen van proeven op ongewervelde dieren en ter voorkoming van duplicatie van dierproeven te verbeteren en deze voor alle soorten dierproeven door te voeren, alsmede om alle wetten inzake dierproeven te verbeteren, onder meer door gegevens van niet-gepubliceerde en negatieve studies te openbaren;

40. roept de Commissie op ervoor te zorgen dat de bijdragen vanuit de industrie aan het vervangen van dierproeven, zoals deze in het kader van het Europees partnerschap voor alternatieve benaderingen (EPAA) zijn afgesproken, effectief en controleerbaar zijn en op tijd worden aangedragen door zowel de industrie als het ECVAM;

41. onderkent dat wetenschap van slechte kwaliteit onethisch én een verspilling van middelen is en dat de EU ervoor moet zorgen dat alle nieuwe, herziene en bestaande tests voor de veiligheid van mens en milieu volledig volgens moderne normen worden gevalideerd voordat deze door een EU-wet of in het kader van een communautaire strategie verplicht worden gesteld, worden aanbevolen of worden gesteund;

42. is van mening dat een gebruiksrecht op nationale etikettering moet worden ingevoerd;

43. is van mening dat een systeem moet worden ingevoerd voor de facultatieve etikettering van producten die volgens diervriendelijker methodes dan minimaal wordt vereist, zijn gemaakt;

44. is van mening dat de regels inzake voeders voor kalveren moeten worden aangescherpt met de verplichting dat dit voeder vezelrijk moet zijn; is derhalve van mening dat de dieren vrije toegang tot ruwvoer moeten hebben;

45. wijst met klem op de noodzaak om het actieplan eind 2008 aan een tussentijdse beoordeling te onderwerpen en te bezien in hoeverre de Gemeenschap aan alle verplichtingen heeft voldaan;

46. is van mening dat het actieplan de eerste stap is in een continu proces van evaluatie, planning en uitvoering van maatregelen ter verbetering van het dierenwelzijn; verzoekt de Commissie derhalve regelmatig te inventariseren hoeveel vooruitgang is geboekt bij het behalen van de doelstellingen uit het actieplan en tegen 2011 op basis van deze inventarisaties een nieuw actieplan op te stellen.

PROCEDURE

Titel

Bescherming en het welzijn van dieren 2006-2010

Procedurenummer

2006/2046(INI)

Commissie ten principale

AGRI

Advies uitgebracht door

Datum bekendmaking

ENVI16.3.2006

Nauwere samenwerking – datum bekendmaking

 

Rapporteur voor advies
  Datum benoeming

Jonas Sjöstedt11.5.2006

Vervangen rapporteur voor advies

 

Behandeling in de commissie

20.6.2006

12.7.2006

 

 

 

Datum goedkeuring

13.7.2006

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

49
2
1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Adamos Adamou, Georgs Andrejevs, Johannes Blokland, John Bowis, Frieda Brepoels, Dorette Corbey, Chris Davies, Avril Doyle, Mojca Drčar Murko, Edite Estrela, Anne Ferreira, Karl-Heinz Florenz, Alessandro Foglietta, Matthias Groote, Françoise Grossetête, Satu Hassi, Marie Anne Isler Béguin, Dan Jørgensen, Christa Klaß, Holger Krahmer, Urszula Krupa, Marie-Noëlle Lienemann, Peter Liese, Linda McAvan, Roberto Musacchio, Péter Olajos, Adriana Poli Bortone, Frédérique Ries, Guido Sacconi, Karin Scheele, Carl Schlyter, Horst Schnellhardt, Richard Seeber, Kathy Sinnott, Jonas Sjöstedt, Bogusław Sonik, María Sornosa Martínez, Antonios Trakatellis, Thomas Ulmer, Anja Weisgerber, Åsa Westlund, Anders Wijkman

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s)

Bairbre de Brún, Jutta D. Haug, Karin Jöns, Caroline Lucas, Justas Vincas Paleckis, Amalia Sartori, Renate Sommer, Bart Staes, Glenis Willmott

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Jens-Peter Bonde

Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar)

PROCEDURE

Titel

Communautair actieplan inzake de bescherming en het welzijn van dieren 2006-2010

Procedurenummer

[2006/2046(INI)

Commissie ten principale

        Datum bekendmaking toestemming

AGRI

16.3.2006

Medeadviserende commissie(s)
  Datum bekendmaking

INTA16.3.2006

ENVI16.3.2006

 

 

 

Geen advies
  Datum besluit

-

-

 

 

 

Nauwere samenwerking

        Datum bekendmaking

-

 

Rapporteur(s)
  Datum benoeming

Elisabeth Jeggle26.1.2006

 

Vervangen rapporteur(s)

-

 

Behandeling in de commissie

25.4.2006

30.5.2006

22.6.2006

12.9.2006

 

Datum goedkeuring

0.0.0000

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

37

-

-

Bij de eindstemming aanwezige leden

Marie-Hélène Aubert, Peter Baco, Thijs Berman, Niels Busk, Luis Manuel Capoulas Santos, Giuseppe Castiglione, Joseph Daul, Albert Deß, Gintaras Didžiokas, Carmen Fraga Estévez, Duarte Freitas, Jean-Claude Fruteau, Ioannis Gklavakis, Lutz Goepel, Bogdan Golik, Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf, Esther Herranz García, Elisabeth Jeggle, Heinz Kindermann, Stéphane Le Foll, Kartika Tamara Liotard, Albert Jan Maat, Mairead McGuinness, Rosa Miguélez Ramos, Neil Parish, María Isabel Salinas García, Agnes Schierhuber, Czesław Adam Siekierski, Csaba Sándor Tabajdi, Marc Tarabella, Kyösti Virrankoski, Janusz Wojciechowski, Andrzej Tomasz Zapałowski

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Bernadette Bourzai, Jan Mulder, Zdzisław Zbigniew Podkański, Armando Veneto

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

-

Datum indiening

19.9.2006

 

Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar)

 

  • [1]  PB L 117 van 5.5.1987, blz. 31.