VERSLAG over het Witboek betreffende schadevergoedingsacties wegens schending van de communautaire mededingingsregels

9.3.2009 - (2008/2154(INI))

Commissie economische en monetaire zaken
Rapporteur: Klaus-Heiner Lehne

Procedure : 2008/2154(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0123/2009
Ingediende teksten :
A6-0123/2009
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het Witboek betreffende schadevergoedingsacties wegens schending van de communautaire mededingingsregels

(2008/2154(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien het Witboek van de Commissie van 2 april 2008 getiteld "Schadevergoedingsacties wegens schending van de communautaire mededingingsregels" (COM(2008)0165) (Witboek),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 april 2007 over het Groenboek inzake schadevorderingen wegens schending van de communautaire antitrustregels[1],

–   gezien de mededeling van de Commissie van 13 maart 2007 "EU-strategie voor het consumentenbeleid 2007-2013: Consumenten mondig maken, hun welzijn verbeteren en hun effectief bescherming bieden" (COM(2007)0099),

–   gezien Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag[2], Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag[3] en Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de "EG-concentratieverordening")[4],

–   gezien de mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken[5] en Verordening (EG) nr. 622/2008 van de Commissie van 30 juni 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 773/2004, wat betreft schikkingsprocedures in kartelzaken[6],

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie juridische zaken (A6‑0123/2009),

A. overwegende dat het mededingingsbeleid het economische prestatievermogen van de Europese Unie vergroot en op doorslaggevende wijze bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabon-strategie,

B.  overwegende dat het Europees Hof van Justitie heeft geoordeeld dat natuurlijke personen en rechtspersonen ten behoeve van de onbeperkte werking van artikel 81 van het Verdrag schadevergoeding kunnen eisen voor de schade die zij door een schending van de communautaire mededingingsregels hebben geleden,

C. overwegende dat schadevergoedingsacties slechts één element vormen van een doeltreffend particulier handhavingstelsel en dat alternatieve instrumenten voor geschillenbeslechting in bepaalde omstandigheden een geschikt middel zijn om collectief verhaal te halen, een billijke en snelle buitengerechtelijke schikking mogelijk maken en daarom aangemoedigd moeten worden,

D. overwegende dat de in het Witboek aan de orde gestelde kwesties betrekking hebben op alle soorten slachtoffers, alle typen schendingen van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag en alle sectoren van de economie,

E.  overwegende dat elk voorstel tot invoering van collectieve schadeacties voor schending van de communautaire mededingingsregels niet in de plaats mag komen van alternatieve vormen van bescherming die al in enkele lidstaten bestaan (bijvoorbeeld schadeacties door belangenbehartigers en zogenaamde test cases), maar deze moet aanvullen,

F.  overwegende dat privaatrechtelijke rechtsvorderingen tot schadevergoeding ten doel moeten hebben het slachtoffer volledige compensatie te bieden voor de geleden schade en dat de beginselen van niet-contractuele aansprakelijkheid moeten gelden dat ongerechtvaardigde verrijking en onterechte meervoudige compensatie verboden moet zijn en dat schadevergoeding als strafmaatregel vermeden moet worden,

G. overwegende dat de handhaving van het mededingingsrecht door de Commissie en de bevoegde nationale autoriteiten publiekrechtelijk geschiedt en dat particuliere schadevergoedingsacties voor de nationale gerechtelijke autoriteiten vrij zeldzaam zijn, hoewel sommige lidstaten maatregelen hebben genomen of zullen nemen om het voor natuurlijke personen gemakkelijker te maken een doeltreffende eis tot schadevergoeding in te dienen indien de communautaire mededingingsregels zijn geschonden,

H. overwegende dat de particuliere rechtshandhaving de publieke rechtshandhaving van het mededingingsrecht moet aanvullen en ondersteunen, maar niet mag vervangen, en dat de personele en financiële middelen van de mededingingsautoriteiten moeten worden verhoogd om schendingen van het mededingingsrecht effectiever te kunnen vervolgen,

I.   overwegende dat het, ongeacht de manier waarop een geschil wordt beslecht, van essentieel belang is om procedures en beschermingsmechanismen in te stellen om te verzekeren dat alle partijen eerlijk worden behandeld maar het systeem niet wordt misbruikt, zoals in andere rechtsstelsels is gebeurd, in het bijzonder in de Verenigde Staten,

J.   overwegende dat de Commissie bij gelijk welk voorstel dat niet binnen de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap valt, rekening dient te houden met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit,

1.  is verheugd over het Witboek en beklemtoont dat de communautaire mededingingsregels en met name de doeltreffende handhaving daarvan vereisen dat de slachtoffers van schendingen van het communautaire mededingingsrecht recht hebben op vergoeding van de geleden schade;

2.  stelt vast dat de Commissie tot nog toe niet heeft vermeld op welke rechtsgrondslag de door haar voorgestelde maatregelen gestoeld zullen zijn, en dat aandacht besteed moet worden aan de vaststelling van een rechtsgrond voor de geplande ingrepen in nationale procedures voor niet-contractuele schadevergoeding en in het nationale procesrecht;

3.  is van mening dat bepaalde belemmeringen voor schadeacties door slachtoffers van schendingen van de communautaire mededingingsregels, zoals massale en verbrokkelde schade, asymmetrische informatie en andere problemen die optreden bij rechtsvorderingen tot schadevergoeding zich niet alleen in procedures in verband met het communautaire mededingingsrecht voordoen, maar ook op gebieden als productaansprakelijkheid en andere consumentenzaken;

4.  roept in herinnering dat niet alleen individuele consumenten maar ook kleine bedrijven, en dan met name die personen en kleine bedrijven die verspreid betrekkelijk geringe schade hebben geleden, zich vaak laten afschrikken door de kosten, vertragingen, onzekerheden, risico’s en lasten die individuele schadevergoedingsacties meebrengen; onderstreept in dit verband dat collectieve schadevergoedingsacties, waarbij de afzonderlijke eisen tot schadevergoeding voor schendingen van de communautaire mededingingsregels worden samengevoegd en die slachtoffers meer mogelijkheden geven om zich tot de rechter te wenden, een belangrijk instrument tot afschrikking vormen; is in dit verband verheugd over de voorstellen van de Commissie om mechanismen ter verbetering van collectieve acties en vermijding van overbodige rechtszaken in te stellen;

5.  wijst erop dat het Directoraat-generaal gezondheid en consumenten van de Commissie eind 2008 de resultaten bekend heeft gemaakt van twee studies over collectieve schadeacties in de lidstaten en eventuele hindernissen voor de interne markt die het gevolg zijn van verschillen tussen de wetgevingen van de lidstaten; wijst er ook op dat de Commissie eind 2008 een Groenboek heeft gepubliceerd over mogelijke opties voor het optreden van de Gemeenschap op het gebied van het consumentenbeschermingsrecht en dat zij een ander beleidsdocument heeft aangekondigd voor 2009; beklemtoont dat maatregelen op communautair niveau niet tot een willekeurige en onnodige versplintering van het nationale procesrecht mogen leiden en dat daarom zorgvuldig overwogen moet worden of en in hoeverre moet worden gekozen voor een horizontale of geïntegreerde aanpak om buitengerechtelijke schikking en rechtsvorderingen tot schadevergoeding gemakkelijker te maken; verzoekt de Commissie daarom te onderzoeken welke rechtsgrondslagen mogelijk zijn en hoe op horizontale of geïntegreerde wijze te werk gegaan moet worden, hoewel niet noodzakelijkerwijs met een enkel horizontaal instrument, en vooralsnog geen instrument voor collectieve schadeacties voor slachtoffers van schendingen van het communautaire mededingingsrecht voor te stellen, zonder het Parlement toe te staan aan de vaststelling daarvan deel te nemen via de medebeslissingsprocedure;

6.  wijst erop dat vorderingen tot schadevergoeding voor schendingen van het communautaire mededingingsrecht zoveel mogelijk in overeenstemming met andere niet-contractuele vorderingen behandeld moeten worden; is van mening dat een horizontale of geïntegreerde aanpak kan gelden voor procedureregels die gemeenschappelijk zijn voor instrumenten voor collectieve schadeacties op verschillende gebieden van het recht, en beklemtoont dat deze aanpak het opstellen van de voor de volledige handhaving van de communautaire mededingingsregels nodig geachte voorstellen en maatregelen niet mag vertragen of voorkomen; wijst verder op de meer geavanceerde analyse van civielrechtelijke schadeacties op het gebied van de mededingingsregels en het vergevorderde kader van de mededingingsautoriteiten en het European Competition Network (Europees mededingingsnetwerk); meent dat dit, ten minste ten aanzien van sommige zaken, betekent dat snelle vooruitgang gemaakt moet worden, rekening houdende met het feit dat enkele van de overwogen maatregelen uitgebreid zouden kunnen worden tot andere terreinen dan mededinging; is van mening dat dergelijke sectorregels reeds voorgesteld kunnen worden gezien de bijzonder complexe en moeilijke problemen waarmee slachtoffers van schendingen van het mededingingsrecht te maken hebben;

7.  stelt vast dat het treffen van een “voor-eens-en-altijd”-schikking voor de gedaagde wenselijk is met het oog op het terugdringen van de onzekerheid en buitensporige economische gevolgen die hun weerslag kunnen hebben op medewerkers, leveranciers, onderaannemers en andere onschuldige partijen; verzoekt om de invoering van een schikkingprocedure voor massaclaims, die ofwel door de partijen voorafgaand aan een rechtszaak ofwel op uitnodiging van de rechter die de zaak behandelt kan worden gestart, en die tot doel heeft het geschil buitengerechtelijk te beslechten door een schikking met een rechterlijke beslissing te laten bekrachtigen en eventueel bindend te laten verklaren voor alle slachtoffers die voor de procedure hebben gekozen; benadrukt dat een dergelijke procedure er niet toe mag leiden dat het proces onnodig lang duurt of wordt bevorderd dat vorderingen op onbillijke wijze worden geschikt; vraagt de Commissie om naar manieren te zoeken om grotere zekerheid te verschaffen, onder meer door na te gaan of van eventuele latere eisers normaal verwacht moet worden dat zij alleen aanspraak kunnen maken op de uitkomst van de collectieve schadeactie;

8.  is van mening dat directe en indirecte afnemers bij vorderingen en vervolgvorderingen een beroep moeten kunnen doen op individuele schadeacties, schadeacties door belangenbehartigers of collectieve acties om hun rechten te doen gelden, die ook in de vorm van een test case ingediend kunnen worden, maar dat ter vermijding van meervoudige acties door één enkele partij met betrekking tot dezelfde schending de keuze voor één actie door een partij de gelijktijdige of latere toepassing van de andere acties moet uitsluiten; wanneer verschillende partijen afzonderlijke acties beginnen, moeten er pogingen worden ondernomen om die acties te combineren of op elkaar te laten volgen;

9.  is van mening dat de lidstaten, om te vermijden dat ten onrecht een proces wordt aangespannen, de bevoegdheid voor het instellen van schadeacties door belangenbehartigers algemeen moeten toewijzen aan overheidsorganen zoals de Ombudsman of bevoegde entiteiten zoals consumentenorganisaties overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 98/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen[7] en dat een ad hoc-machtiging voornamelijk in aanmerking komt voor verenigingen die namens ondernemingen rechtsvorderingen tot schadevergoeding instellen;

10. wenst dat slechts een duidelijk begrensde groep personen aan collectieve schadeacties deel kan nemen en dat de identificatie van de leden van die groep in het geval van opt-in collectieve schadeacties en de identificatie in het geval van schadeacties door belangenbehartigers die worden aangespannen door bevoegde entiteiten die vooraf waren aangewezen of ad hoc gemachtigd zijn, moet plaatsvinden binnen een duidelijke tijdspanne zonder onnodige vertraging en onder naleving van de geldende wetgeving die voorziet in een later tijdstip; onderstreept dat alleen de daadwerkelijk geleden schade moet worden vergoed; wijst erop dat als een schadeactie doeltreffend is, de toegekende schadevergoeding aan de geïdentificeerde personen of hun gevolmachtigde moet worden uitgekeerd, en de bevoegde entiteit alleen mag worden vergoed voor de kosten die zij voor de rechtsvordering heeft gemaakt en zij direct noch indirect gemachtigd mag zijn tot ontvangst van de schadevergoeding;

11. beklemtoont dat in het geval van een succesvolle geïsoleerde schadeactie een daarop volgende vervolging van de inbreuk op het communautaire mededingingsrecht door de autoriteiten niet uitgesloten is; wijst er nogmaals op dat om ondernemingen aan te moedigen om de slachtoffers van hun onrechtmatige gedrag zo snel en doeltreffend mogelijk te compenseren, de mededingingsautoriteiten wordt verzocht met een dergelijke compensatie rekening te houden bij de vaststelling van de aan de onderneming op te leggen boete; onderstreept dat dit echter geen inbreuk mag maken op het recht van het slachtoffer op volledige vergoeding van de geleden schade, geen nadelige invloed mag hebben op de afschrikwekkende werking van boetes en niet mag leiden tot langdurige onzekerheid over de afloop van de schikking voor bedrijven; verzoekt de Raad en de Commissie expliciet deze boetebeginselen op te nemen in Verordening (EG) nr. 1/2003 en om ze verder te verbeteren en te specificeren ter naleving van de algemene rechtsbeginselen;

12. merkt op dat er in het beginstadium enige prima facie-beoordeling moet plaatsvinden van de gegrondheid van een collectieve actie en beklemtoont dat de deelnemers aan een collectieve schadeactie niet bevoordeeld mogen worden ten opzichte van wie een individuele schadeactie voert; eist dat in het kader van mechanismen voor collectieve schadeacties het beginsel moet gelden dat de partij die de vordering indient, het bewijs voor zijn vordering moet leveren, voor zover het geldende nationale recht geen verlichting van de bewijslast voorschrijft of de toegang tot informatie en bewijsstukken in handen van de gedaagde bevordert;

13. wenst dat de Commissie de slachtoffers van schendingen van de mededingingsregels na een onderzoek toegang moet verlenen tot de informatie die nodig is voor schadeacties, en beklemtoont dat in artikel 255 van het EG-Verdrag en Verordening (EG) nr. 1049/2001 het recht is vastgelegd tot inzage in stukken van de instellingen, die dat alleen mogen weigeren onder de in bedoelde Verordening, met name in artikel 4, vastgelegde voorwaarden; is derhalve van mening dat de Commissie Verordening (EG) nr. 1049/2001 in die zin moet opvatten dan wel wijziging daarvan moet voorstellen; beklemtoont dat bij het verlenen van inzage in de stukken door de autoriteiten bijzondere aandacht moet worden besteed aan de bescherming van het handels- en industrieel geheim van de gedaagde of derden en merkt op dat er richtsnoeren nodig zijn voor de behandeling van clementieverzoeken;

14. is van mening dat een beschikking van een nationale mededingingsautoriteit van een lidstaat niet bindend moet zijn voor een nationale rechter in een andere lidstaat, onverminderd bepalingen die voorzien in een bindend effect van beschikkingen van een lid van het European Competition Network (ECN) waarbij de artikelen 81 en 82 van het Verdrag op dezelfde schending zijn toegepast; merkt op dat scholings- en uitwisselingsprogramma’s moeten leiden tot convergentie van beschikkingen, zodat de aanvaarding van beschikkingen van nationale mededingingsautoriteiten de norm wordt;

15. beklemtoont dat alleen een opzettelijke handeling aanleiding kan zijn voor een vordering tot schadevergoeding en dat de inbreuk op het communautaire mededingingsrecht op zijn minst uit nalatigheid moet zijn begaan, tenzij er in het nationale recht een vermoeden of weerlegbaar vermoeden van een fout bestaat in het geval van een overtreding tegen het communautaire mededingingsrecht, waarbij sprake is van een consistente en coherente handhaving van het mededingingsrecht;

16. verwelkomt dat de schadevergoeding bedoeld is als compensatie voor verliezen en gederfde winst, inclusief meerkosten en rente, en wenst dat deze definitie van het begrip "schade" wordt vastgelegd voor collectieve schadeacties op Europees niveau;

17. verwelkomt dat de Commissie aan een niet-bindend oriënterend kader voor de berekening van de schadevergoeding werkt en acht het zinvol dat dit kader ook richtsnoeren kan bevatten voor de gegevens die voor de berekening zijn vereist en de toepassing van deze berekening, waar mogelijk, op mechanismen voor alternatieve geschillenbeslechting;

18. stelt vast dat de ontwikkeling van een gemeenschappelijke communautaire aanpak van doorberekening zinvol is en stemt in met de toelaatbaarheid van het zich beroepen op doorberekening als verweer (passing-on defence), beklemtoont dat het verweer altijd moet worden geboden door de gedaagde en dat de rechters zich, om in individuele gevallen recht te laten geschieden, kunnen baseren op bestaande nationale regels inzake oorzakelijk verband en aansprakelijkheid; wenst dat richtsnoeren worden voorgesteld voor de mate waarin de indirecte afnemer en in het bijzonder de laatste indirecte afnemer zich kan beroepen op het weerlegbare vermoeden dat de onrechtmatige prijsverhoging hem volledig is doorberekend;

19. verwelkomt dat de verjaringstermijn voor voortgezette of herhaalde inbreuken op het mededingingsrecht moet beginnen te lopen op het ogenblik dat de inbreuk wordt beëindigd of redelijkerwijze mag worden verwacht dat de inbreuk bekend is bij het slachtoffer, naar gelang hetgeen zich het laatst voordoet; beklemtoont dat verjaringsvoorschriften ook de rechtszekerheid dienen en er daarom een verjaringstermijn van vijf jaar moet gelden als er geen publieke of particuliere actie wordt ondernomen; verwelkomt verder dat de duur van de verjaringstermijn voor geïsoleerde vorderingen op het recht van de lidstaat in kwestie moet zijn gestoeld en wenst dat dit ook voor vervolgvorderingen geldt; onderstreept dat het recht van lidstaten inzake de opschorting of stuiting van de verjaringstermijn onverminderd geldt;

20. verwelkomt dat de lidstaten moeten beslissen over hun regels betreffende kostentoewijzing; laat het aan de lidstaten over om te beoordelen of al dan niet gewaarborgd is dat asymmetrie tussen de middelen van de eiser en de gedaagde voor rechtszaken niemand afhoudt van gegronde schadevergoedingsacties en merkt op dat tegenover de toegang tot het rechtssysteem ook strikte maatregelen moeten staan ter voorkoming van misbruik in de vorm van, bijvoorbeeld, roekeloze, vexatoire of 'chanterende' schadevergoedingsacties;

21. wijst erop dat het programma voor clementieverzoekers op doorslaggevende wijze bijdraagt tot de onthulling van prijsafspraken en zodoende particuliere vervolging eerst mogelijk maakt, en wenst dat manieren worden gevonden om de attractiviteit van het programma voor clementieverzoekers in stand te houden; benadrukt dat, hoe belangrijk het clementieprogramma ook is, volledige ontheffing van de gezamenlijke en hoofdelijke aansprakelijkheid voor medewerkende getuigen absoluut van de hand moet worden gewezen als zijnde in strijd met de logica van het stelsel en als nadelig voor tal van slachtoffers;

22.  wenst dat de Commissie, om het recht van slachtoffers om een schadeactie in te stellen niet te ondermijnen maar juist voorop te stellen, het vermijdt om af te zien van kartel- en mededingingszaken en alle zaken die belangrijk zijn correct en met een duidelijk besluit afsluit;

23. wijst er nadrukkelijk op dat het Parlement bij elk wetgevend project op het gebied van collectieve schadeacties in het kader van de medebeslissingsprocedure moet worden betrokken;

24. verwacht dat een onafhankelijke analyse van de kosten en baten wordt gemaakt voordat een wetgevingsvoorstel wordt ingediend;

25. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en de parlementen van de lidstaten en aan de sociale partners op communautair niveau.

  • [1]  PB C 74 E van 20.3.2008, blz. 653.
  • [2]  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.
  • [3]  PB L 123 van 27.4.2004, blz. 18.
  • [4]  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.
  • [5]  PB C 298 van 8.12.2006, blz. 17.
  • [6]  PB L 171 van 1.7.2008, blz. 3.
  • [7]  PB L 166 van 11.6.1998, blz. 51.

TOELICHTING

De rapporteur verwelkomt dat de Commissie met haar Witboek afstand heeft genomen van talrijke voorstellen uit haar groenboek uit 2005 die tot een "veramerikanisering" van de particuliere rechtshandhaving in Europa zouden hebben geleid. Bij het opstellen van zijn verslag is de rapporteur uitgegaan van één premisse: iedereen die schade heeft geleden, moet het recht hebben om de door hem of haar geleden schade vergoed te krijgen; wie samen met anderen een collectieve vordering instelt, mag principieel evenwel niet bevoordeeld worden tegenover wie individueel een vordering instelt.

De rapporteur betwijfelt of de privaatrechtelijke mechanismen voor rechtshandhaving in de lidstaten onderontwikkeld zijn, omdat talrijke lidstaten in het zog van de desbetreffende jurisprudentie van het EHvJ de "private enforcement" versterkt hebben. De handhaving van het communautaire mededingingsrecht door de autoriteiten moet evenwel op de voorgrond blijven staan, omdat de mededingingsautoriteiten beschikken over publiekrechtelijke opsporingsinstrumenten die niet aan particulieren kunnen worden overgedragen; privaatrechtelijke handhaving werkt wat dat betreft aanvullend.

Bovendien betwijfelt de rapporteur of de Commissie wel de bevoegdheid heeft om haar voorstellen te doen. De Commissie kan zich voor haar maatregelen op het gebied van het nationale schadevergoedings- en procesrecht beslist niet baseren op artikel 83 van het Verdrag. Of en in hoeverre de Commissie zich op artikel 95 of 65 kan beroepen, moet nog grondig worden onderzocht.

Ook omtrent een horizontaal instrument rijst de vraag of de Commissie bevoegd is. De rapporteur stelt voor te wachten op de mededeling van het directoraat-generaal Consumentenbescherming over collectieve rechtshandhavingsmechanismen om dan een discussie te beginnen over een horizontaal instrument voor deze mechanismen. De mededeling zal op twee studies gebaseerd zijn die uitsluitsel moeten geven omtrent bestaande collectieve rechtshandhavingsmechanismen in de lidstaten en mogelijke uit verschillende nationale wetgevingen voortvloeiende hindernissen in de interne markt. De door de Commissie geschetste problemen op het gebied van het mededingingsrecht doen zich ook op andere vlakken voor en bijgevolg lijkt het aangewezen geen sectorale regelingen in te voeren. Er zou veeleer voorzichtig moeten worden afgewogen of en in hoeverre een horizontale benadering moet worden gekozen om de rechtshandhavingsmogelijkheden in Europa te verbeteren. Het doel van alle maatregelen op Europees niveau moet het vermijden van een versplintering van het procesrecht zijn.

Uit de jurisprudentie van het Hof maakt de rapporteur op dat ook indirecte afnemers het recht moeten hebben om vorderingen in te stellen. Voor het doen gelden van rechten kunnen schadeacties door belangenbehartigers en/of collectieve schadeacties in de vorm van geïsoleerde vorderingen ("stand-alone") of vervolgvorderingen (follow-on) ter beschikking staan.

Het voeren van schadeacties door belangenbehartigers kan aan bevoegde entiteiten worden toevertrouwd. De rapporteur is van mening dat in aansluiting op artikel 3 van Richtlijn 98/27/EG betreffende het doen staken van inbreuken moet worden bepaald wat een bevoegde entiteit precies is. Dit is noodzakelijk om misbruik van rechtsvervolging uit te sluiten. Ad hoc-machtigingen zijn in de eerste plaats te overwegen voor verenigingen die voor de rechter schadevergoeding claimen namens ondernemingen die zelf het slachtoffer van inbreuken op het mededingingsrecht zijn geworden. Vooral kleine en middelgrote ondernemingen worden in dezelfde mate door inbreuken op het communautaire mededingingsrecht getroffen als consumenten.

De rapporteur verlangt echter dat aan een schadeactie door belangenbehartigers slechts een duidelijk identificeerbare groep personen deel zou mogen nemen; de mogelijkheid tot identificatie volstaat niet. Verder moet duidelijk worden gemaakt dat de identificatie op het ogenblik van de aanhangigmaking beëindigd moet zijn. In het Witboek wordt gesuggereerd dat de schadeactie door belangenbehartigers een opt-out model moet zijn, wat in talrijke lidstaten om grondwettelijke redenen ontoelaatbaar zou zijn. De identificatie is onontbeerlijk met het oog op de hoogte van de te vorderen schadevergoeding en de verdeling ervan.

Het zijn de daadwerkelijk geleden verliezen die moeten worden vergoed. De uit de common law afgeleide cy-pres doctrine (zo dicht mogelijk benaderende verdeling) druist in tegen dit beginsel omdat niet de daadwerkelijk geleden schade wordt uitgekeerd. Delen van de langs gerechtelijke weg verkregen schadevergoeding mogen ook niet door de belangenbehartiger voor zich worden gehouden, omdat dat de belangenbehartiger stimuleert om eventueel onterechte acties aan te spannen en in strijd is met het compensatiebeginsel. Voor de actie gemaakte rechtskosten kunnen worden vergoed.

De rapporteur pleit ook voor de toelaatbaarheid van een opt-in collectieve schadeactie. De Commissie moet nog precieze criteria vastleggen, bijvoorbeeld dat de opt-in plaats moet vinden voor het ogenblik van de aanhangigmaking. Bovendien moet de keuze voor een vorderingsmechanisme de overige mechanismen ontoegankelijk maken om te vermijden dat de gedaagde meermaals in rechte wordt aangesproken.

De Commissie wil met haar voorstel ook afstappen van het in artikel 2 van Verordening 1/2003 vastgelegde beginsel dat de partij die beweert dat een inbreuk is gepleegd, de bewijslast moet dragen. Een gedaagde kan echter niet worden verplicht om bewijsmateriaal voor de eiser aan te brengen. Dat de eiser en de gedaagde over asymmetrische informatie beschikken kan wel niet worden ontkend, maar is gewoonweg kenmerkend voor de verhouding tussen partijen in het procesrecht. Precies wat betreft de toegang tot bewijsmiddelen komt het er vooral op aan dat deelnemers aan een collectieve schadeactie niet worden bevoordeeld ten opzichte van wie individueel een vordering instelt. In de plaats van onbekende openbaarmakingsplichten op Europees niveau in te voeren, moeten de lidstaten ook in de toekomst de toegang tot de bewijsmiddelen bepalen conform de bepalingen van het nationale recht. Met dit uitgangspunt wordt ook forum shopping vermeden, want verregaande openbaarmakingsplichten doen de kosten van het rechtsgeding enorm toenemen en weerhouden van het indienen van vorderingen. Bij vervolgvorderingen moeten de slachtoffers bovendien de mogelijkheid hebben om inzicht te krijgen in de stukken van de Commissie, tenzij daardoor dwingende beschermenswaardige belangen gevaar lopen. De rapporteur is van mening dat dit recht voortvloeit uit artikel 225 EG en uit de transparantieverordening 1049/2001 en niet door het wijzigingsvoorstel COM (2008) 229 wordt beperkt.

De rapporteur wijst erop dat de bindende kracht van beschikkingen van een nationale mededingingsautoriteit (NCA) alleen geldt voor de vaststelling van de inbreuk op het communautaire mededingingsrecht. Het bestaan van een oorzakelijk verband, enzovoort, moet worden beoordeeld door de rechterlijke instantie die de zaak behandelt. De bindende kracht van beschikkingen van de Commissie is vastgelegd in artikel 16 van Verordening 1/2003. Ook de Commissie erkent in de ontwerpverordening 1/2003 (COM 2000 (582)) dat "Beschikkingen van de nationale mededingingsautoriteiten ... geen rechtsgevolgen buiten hun lidstaat" hebben. De rapporteur ziet geen reden om af te wijken van het beginsel dat een administratieve beschikking van een staat slechts binnen het grondgebied van die staat kan gelden. Beschikkingen van NCA’s mogen derhalve slechts binnenlands bindende rechtsgevolgen hebben. Het staat de lidstaat evenwel vrij om de bindende rechtsgevolgen van buitenlandse NCA’s te erkennen.

De rapporteur eist dat het om minstens een uit nalatigheid begane inbreuk moet gaan. Er is geen reden om af te wijken van het bewijs van schuld en bovendien is dit een voorwaarde voor het kunnen opleggen van een boete, conform artikel 23 van Verordening 1/2003.

De rapporteur deelt de mening van de Commissie dat verliezen en gederfde winst, inclusief interest, moeten worden vergoed. Er mag echter geen overcompensatie plaatsvinden. Dit mag niet slechts een minimumnorm zijn en moet voor heel Europa worden vastgelegd om forum shopping te vermijden. Het Hof erkende in de zaak Manfredi weliswaar die toelaatbaarheid van binnenlandse voorschriften inzake strafrechtelijke schadevergoeding, maar dit oordeel is alleen van toepassing "bij gebrek aan communautaire bepalingen ter zake". De communautaire wetgevers kunnen derhalve strafrechtelijke schadevergoeding wegens schending van het communautaire mededingingsrecht uitsluiten.

Voor de berekening van de schadevergoeding zou een niet-bindend oriënterend kader nuttig zijn. Niettemin zal de berekening in de praktijk problemen opleveren, omdat voor de berekening een beroep moet worden gedaan op complexe economische modellen.

Op de vraag naar de toelaatbaarheid van het doorberekenen van prijsverhogingen als verweer (passing-on defence) bestaat geen pasklaar antwoord, omdat de procesvoerende partijen de doorberekening van de schade maar moeilijk zullen kunnen bewijzen. De rapporteur spreekt zich weliswaar voor de toelaatbaarheid van dit verweer uit, maar wijst het door de Commissie voorgestelde weerlegbare vermoeden dat de schade volledig aan de indirecte afnemers doorberekend zou zijn, van de hand. Verlichting van de bewijslast mag alleen in uitzonderlijke gevallen gelden, maar de Commissie kon niet aantonen dat de voorwaarden hiervoor van toepassing zijn. Er is veeleer geen wetenschappelijk bewijs dat de schade doorgaans aan de indirecte afnemers wordt doorberekend. Bovendien dreigt de gedaagde meermaals in rechte te worden aangesproken als de doorberekening van de schade niet kan worden aangetoond, omdat de gedaagde op basis van het weerlegbare vermoeden aan de indirecte afnemers en als gevolg van het gebrek aan bewijs aan de directe afnemers schadevergoeding zal moeten betalen. Een op zijn minst dubbele schadevergoeding is echter een sanctie die alleen de overheid mag opleggen. Daarom moet worden vastgehouden aan het beginsel dat wie de vordering indient, moet aantonen dat is voldaan aan de voorwaarden om recht te hebben op de vordering. Deze oplossing houdt rekening met de jurisprudentie van het EHvJ, volgens welke iedereen recht heeft op schadevergoeding. De formulering "principieel" verzekert dat de nationale rechters nog steeds speelruimte hebben om in individuele gevallen daadwerkelijk van de doorberekening van de geleden schade uit te gaan (bijvoorbeeld bij zogenaamde cost-plus contracten). Bovendien moet het de rechtbanken vrij staan om op basis van tot stand gekomen regels betreffende het recht inzake onrechtmatige daden de verdeling van individuele schadesegmenten in detail te bepalen, zoals de Commissie in haar werkdocument onder "remoteness" uiteenzet (paragraaf 205).

De rapporteur is het met de Commissie eens dat de verjaringstermijn voor voortgezette of herhaalde inbreuken op het mededingingsrecht begint te lopen op de dag dat de inbreuk wordt beëindigd en redelijkerwijze mag worden verwacht dat de inbreuk gekend is. Te bedenken is echter dat een eis niet kan verjaren zonder dat de inbreuk gekend is. Dat kan niet de bedoeling zijn, want de verjaring moet rechtszekerheid creëren. Daarom moet een absolute verjaringstermijn van tien jaar worden vastgelegd. De rapporteur bepleit de verjaringstermijn voor stand-alone vorderingen te baseren op het nationale recht. Voor vervolgvorderingen ziet de rapporteur geen reden om een verjaringstermijn van ten minste twee jaar vast te leggen. Ook deze termijn moet op het nationale recht gebaseerd zijn. Tot slot is de schorsing van de verjaringstermijn tijdens de vervolging van een inbreuk op het mededingingsrecht door de autoriteiten voldoende. Een stuiting van de verjaringstermijn is niet nodig. Door de schorsing dreigen de slachtoffers immers geen rechten te verliezen, maar ze draagt wel bij tot rechtszekerheid en de rechtvaardige rechtstoestand ("rechtsvrede”).

De rapporteur wil evenmin als de Commissie de nationale bepalingen inzake het betalen van de proceskosten wijzigen, omdat het principe dat de verliezende partij de kosten moet betalen zijn waarde in de lidstaten heeft bewezen en ongegronde acties tegenhoudt. Daarom mag de Commissie de lidstaten door middel van soft-law instrumenten ook niet aanmoedigen om hun bepalingen inzake het betalen van de proceskosten aan te passen. De Commissie mag ook geen voorstellen doen voor de financiering van schadevergoedingsacties, omdat dat een ongewenste schadeactie-industrie in de hand zou werken.

De rapporteur bevestigt dat het programma voor clementieverzoekers op doorslaggevende wijze bijdraagt tot de onthulling van inbreuken op de antitrustwetgeving en zo de particuliere rechtshandhaving mogelijk maakt. Daarom moeten criteria worden opgesteld om de aantrekkelijkheid van het programma voor clementieverzoekers tegen de achtergrond van het compensatiebeginsel te garanderen. Door de complexiteit zijn voorbarige oplossingen uit den boze. Of de voorstellen van het Witboek met het voorstel over de nieuwe minnelijke schikking te rijmen vallen, is nog niet uitgemaakt.

ADVIES van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (3.12.2008)

aan de Commissie economische en monetaire zaken

inzake het Witboek betreffende schadevergoedingsacties wegens schending van de communautaire mededingingsregels
(2008/2154(INI))

Rapporteur voor advies: Gabriela Creţu

SUGGESTIES

De Commissie interne markt en consumentenbescherming verzoekt de ten principale bevoegde Commissie economische en monetaire zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.   verzoekt de Commissie, met het oog op een grotere rechtszekerheid en een hoger niveau van consumentenbescherming, een voorstel in overweging te nemen voor een geëigende mix van wetgevings- en niet-wetgevingsmaatregelen met gemeenschappelijke regels en mechanismen die de toegang tot volledige compensatie waarborgen voor eenieder die schade lijdt als gevolg van de schending van de communautaire mededingingsregels;

2.   is verheugd over de mix van voorstellen van de Commissie betreffende het instellen van schadeacties door bevoegde entiteiten, zoals consumentenorganisaties, overheidsorganen of bedrijfschappen, naast de mogelijkheid van opt-in collectieve schadeacties, hetgeen zal bijdragen aan het waarborgen van compensatie van de meeste slachtoffers; is overigens van mening dat nader moet worden gekeken naar collectieve schadeacties, die de pre hebben dat ze in een "once and for all"-regeling voor gedaagden resulteren en derhalve de onzekerheid verminderen;

3.   is van mening dat schadeacties en opt-in collectieve schadeacties elkaar op zodanige wijze moeten aanvullen dat er een goed evenwicht wordt bereikt tussen het beschermen van de belangen van individuele consumenten en van groepen consumenten;

4.   steunt het gebruik van opt-in collectieve schadeacties, maar benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat het altijd de vrije keus van de consument is om al dan niet van de opt-in-mogelijkheid gebruik te maken, zonder ongewenste externe bemoeienis;

5.   verzoekt de Commissie om meer aanwijzingen op communautair niveau te geven voor het begroten van de schade; verwerpt de zogenaamde 'punitive' (als straf bedoelde) schadevergoedingen, aangezien de toegekende schadevergoeding niet hoger zou moeten zijn dan de feitelijke schade;

6.   is van oordeel dat collectieve acties pas gestart moeten kunnen worden wanneer aan de volgende twee voorwaarden is voldaan:

      a) uitvoering van een meritebeoordeling of -test door een geëigend nationaal toelatingsorgaan, zoals een nationale rechter of ombudsman;

      b) poging van of aanbeveling aan de partijen om via een alternatieve geschillenregeling (ADR) tot een oplossing te komen;

      is van oordeel dat pogingen om aan deze voorwaarden te voldoen de procedures niet onrechtmatig mogen vertragen of de partijen mogen benadelen;

7.   steunt de opvatting dat de kosten van gerechtelijke procedures eisers er niet van moeten weerhouden om goed gefundeerde acties in te stellen en verzoekt de lidstaten daarom passende maatregelen te nemen, zoals het toestaan van uitzonderingen en het invoeren van beperkingen op de hoogte van de gerechtskosten, teneinde de kosten wegens schending van de mededingingsregels te verminderen; is evenwel van mening dat de Commissie nader moet onderzoeken hoe dergelijke acties door eisers zouden kunnen worden gefinancierd en meerdere financieringsmodellen moet analyseren, teneinde de toegang tot gerechtelijke procedures te garanderen;

8.   is van oordeel dat de regels betreffende toegang tot bewijs voor eisers moeten worden verstevigd, om hen de noodzakelijke toegang te garanderen tot dossiers van de mededingingsautoriteiten teneinde de schade zo nauwkeurig mogelijk te kunnen ramen, waarbij deze toegang het onderzoek door de autoriteiten niet mag belemmeren;

9.   is van oordeel dat de Commissie mechanismen voor buitengerechtelijke geschikregeling moet bevorderen, teneinde de oplossing van geschillen te bespoedigen en de kosten te reduceren;

10. steunt de voorgestelde omkering van de bewijslast ten behoeve van de indirecte afnemers op grond van de veronderstelling dat alle onrechtmatige prijsverhogingen als gevolg van de betrokken onwettige praktijken aan hen zijn doorberekend;

11. is van mening dat wanneer een inbreuk op artikel 81 of 82 van het EG-Verdrag is vastgesteld, het bewijzen van schuld problemen veroorzaakt voor de slachtoffers en verhindert dat zij een passende vergoeding ontvangen voor geleden schade; steunt derhalve het voorstel om definitieve uitspraken van nationale mededingingsautoriteiten in de hele EU juridisch bindend te verklaren;

12. verzoekt de Commissie zich consistent op te stellen ten aanzien van de regels voor het instellen van collectieve actie in het kader van de mededingingswetgeving en de regels die worden voorzien in het algemeen kader van de consumentenbescherming.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

2.12.2008

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

19

1

14

Bij de eindstemming aanwezige leden

Gabriela Creţu, Mia De Vits, Janelly Fourtou, Evelyne Gebhardt, Martí Grau i Segú, Małgorzata Handzlik, Malcolm Harbour, Christopher Heaton-Harris, Anna Hedh, Edit Herczog, Eija-Riitta Korhola, Alexander Graf Lambsdorff, Lasse Lehtinen, Toine Manders, Catiuscia Marini, Arlene McCarthy, Catherine Neris, Bill Newton Dunn, Zita Pleštinská, Zuzana Roithová, Heide Rühle, Leopold Józef Rutowicz, Salvador Domingo Sanz Palacio, Christel Schaldemose, Andreas Schwab, Eva-Britt Svensson, Marianne Thyssen, Jacques Toubon, Barbara Weiler

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Emmanouil Angelakas, Wolfgang Bulfon, Brigitte Fouré, Joel Hasse Ferreira, Anja Weisgerber

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Maddalena Calia

ADVIES van de Commissie juridische zaken (22.1.2009)

aan de Commissie economische en monetaire zaken

inzake het Witboek betreffende schadevergoedingsacties wegens schending van de communautaire mededingingsregels
(2008/2154(INI))

Rapporteur voor advies: Francesco Enrico Speroni

SUGGESTIES

De Commissie juridische zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie economische en monetaire zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  waardeert de opstelling van een Witboek waarin op communautair niveau een oplossing wordt voorgesteld voor de problemen die partijen ondervinden om hun recht te halen, waarmee zowel algemene beleidsdoelen worden nagestreefd (met name door te zorgen voor bredere toegang tot de rechter, het mededingingsbeleid ten uitvoer te leggen en frauduleuze praktijken van ondernemingen tegen te gaan), als wordt voorkomen dat zaken worden aangespannen die overdreven eisen stellen en een geringe slaagkans hebben;

2.  is van mening dat elk voorstel tot invoering van collectieve schadevergoedingsregelingen voor schending van de communautaire mededingingsregels:

     a)  ervoor moet zorgen dat slachtoffers van de schending van deze regels een vergoeding krijgen voor de schade die zij hierdoor hebben geleden;

     b)  niet in de plaats mag komen van alternatieve vormen van bescherming die al in enkele lidstaten bestaan (bijvoorbeeld schadeacties door belangenbehartigers en zogenaamde test cases), maar deze moet aanvullen;

     c)  gebaseerd moet zijn op een schema dat ook voor andere typen geschillen geldt, en wel om de rechten van de consument te beschermen in vergelijkbare gevallen; is in dit verband van mening dat de Commissie moet onderzoeken of een horizontale benadering moet worden gekozen om het makkelijker te maken rechtsvorderingen tot schadevergoeding te doen gelden;

     d)  regels moet bevatten om de negatieve gevolgen te vermijden die in andere rechtsstelsels zijn opgetreden, in het bijzonder in de Verenigde Staten;

3.  is van mening dat elke collectieve schadevergoedingsregeling:

     a)  schadevergoeding als strafmaatregel of schadevergoeding die niet in verhouding staat tot de daadwerkelijk geleden schade onmogelijk moet maken;

     b)  met name in het geval van collectieve acties van het soort dat door de Commissie is voorgesteld, en zonder de gerechtelijke procedure onnodig te vertragen, moet bepalen dat acties, voordat zij daadwerkelijk kunnen worden ingesteld, worden voorgelegd aan een nationale goedkeuringsinstantie (zoals een nationale rechter, ombudsman of vergelijkbare instantie) die oordeelt over de slaagkans;

     c)  met name in het geval van collectieve acties van het soort dat door de Commissie is voorgesteld, en zonder de gerechtelijke procedure onnodig te vertragen noch de partijen te benadelen, moet bepalen of aanbevelen dat de partijen moeten trachten om met alternatieve manieren om geschillen op te lossen tot een schikking te komen, voordat een actie wordt ingesteld;

     d)  het beginsel moet handhaven dat de eisende partij bewijs ter ondersteuning van de vordering moet leveren ten einde zogenaamde 'fishing expeditions' te voorkomen, tenzij de lidstaten zorgen voor een verlichting van de bewijslast;

     e)  als grondbeginsel moet handhaven dat de verliezer de kosten moet dragen, tenzij een lidstaat andere regels inzake de toewijzing van de kosten heeft vastgelegd;

     f)   van degenen die partijen vertegenwoordigen op basis van een contingency fee, moet eisen dat zij hun cliënten duidelijk voorlichten over de kosten die zij dragen als het geding wordt verloren, voor zover de lidstaat waar de actie wordt ingesteld in de mogelijkheid van regelingen inzake contingency fees voorziet;

     g)  moet voorzien in de mogelijkheid van deelneming in een later stadium (opt-in) en schadeacties door belangenbehartigers, die door daartoe bevoegde entiteiten worden ingesteld;

4.  is van mening dat de rechter aan wie een zaak wordt voorgelegd nog vóór het geding ruime bevoegdheden moet krijgen om te kunnen bepalen of de zaak al dan niet ontvankelijk is en meer in het algemeen de zaak op flexibele en dynamische wijze te kunnen voeren al naar gelang de omstandigheden van elke concrete zaak;

5.  is van mening dat het consumentenverenigingen en vertegenwoordigers van organisaties die zich inzetten voor consumenten toegestaan moet zijn om deel te nemen aan procedures die de bevoegde instanties voeren tegen schending van de mededingingregels;

6.  is van mening dat de toekenning van een korting op de boete die betaald moet worden voor begane overtredingen, aan ondernemingen die benadeelde burgers een billijke schikking bieden, deze burgers een aanzienlijk procedureel voordeel zou kunnen opleveren, waarbij een verplichte schikking geen middel mag zijn om partijen van een rechtszaak te weerhouden;

7.  verwacht dat een onafhankelijke analyse van de kosten en baten wordt gemaakt voordat een wetgevingsvoorstel wordt ingediend.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

20.1.2009

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

21

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Carlo Casini, Bert Doorn, Monica Frassoni, Giuseppe Gargani, Neena Gill, Klaus-Heiner Lehne, Katalin Lévai, Antonio López-Istúriz White, Manuel Medina Ortega, Hartmut Nassauer, Aloyzas Sakalas, Eva-Riitta Siitonen, Francesco Enrico Speroni, Diana Wallis, Rainer Wieland, Jaroslav Zvěřina, Tadeusz Zwiefka

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Brian Crowley, Eva Lichtenberger, József Szájer, Jacques Toubon

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

2.3.2009

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

27

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Mariela Velichkova Baeva, Paolo Bartolozzi, Zsolt László Becsey, Pervenche Berès, Sharon Bowles, Manuel António dos Santos, Elisa Ferreira, José Manuel García-Margallo y Marfil, Jean-Paul Gauzès, Donata Gottardi, Gunnar Hökmark, Karsten Friedrich Hoppenstedt, Sophia in ‘t Veld, Gay Mitchell, Sirpa Pietikäinen, John Purvis, Eoin Ryan, Antolín Sánchez Presedo, Olle Schmidt, Margarita Starkevičiūtė

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Mia De Vits, Harald Ettl, Werner Langen, Klaus-Heiner Lehne, Gianni Pittella

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Françoise Castex, Hans-Peter Mayer