VERSLAG over de speciale verslagen van de Rekenkamer, in de context van de verlening van kwijting aan de Commissie voor 2010

27.3.2012 - (2011/2225(DEC))

Commissie begrotingscontrole
Rapporteur: Christofer Fjellner


Procedure : 2011/2225(DEC)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0102/2012

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

De speciale verslagen van de Rekenkamer, in de context van de verlening van kwijting aan de Commissie voor 2010

(2011/2225(DEC))

Het Europees Parlement,

–       gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010[1],

–       gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010 (COM(2011)0473 – C7-0256/2011)[2],

–       gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2010 en de antwoorden van de instellingen[3], en gezien de speciale verslagen van de Rekenkamer,

–       gezien de betrouwbaarheidsverklaring[4] van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 2010 waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–       gezien zijn besluit van … mei 2012 tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010, afdeling III – Commissie[5] en zijn opmerkingen in de resolutie die een wezenlijk onderdeel vormt van dat besluit;

–       gezien de speciale verslagen van de Rekenkamer overeenkomstig artikel 287, lid 4, tweede alinea van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–       gezien de aanbeveling van de Raad van 21 februari 2012 over de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010 (06081/1/2012 – C7-0053/2012),

–       gezien artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 106 bis van het Euratom‑Verdrag,

–       gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen[6], en met name de artikelen 55, 145, 146 en 147,

–       gezien artikel 76 en bijlage VI van zijn Reglement,

–       gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0102/2012),

A.     overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie de begroting uitvoert en programma's beheert, en dit uit hoofde van artikel 317 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in samenwerking met de lidstaten doet onder haar eigen verantwoordelijkheid en overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer,

B.     overwegende dat de speciale verslagen van de Rekenkamer informatie verstrekken over bezwaren met betrekking tot de tenuitvoerlegging van fondsen, en dat deze informatie nuttig is voor het Parlement bij het uitoefenen van zijn taken als kwijtingsautoriteit,

C.     overwegende dat zijn opmerkingen over de speciale verslagen van de Rekenkamer een wezenlijk onderdeel vormen van het besluit van het Parlement van … mei 2012 tot het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010, afdeling III – Commissie,

  • [1]  PB L 64 van 12.3.2010.
  • [2]  PB C 332 van 14.11.2011, blz. 1.
  • [3]  PB C 326 van 10.11.2011, blz. 1.
  • [4]  PB C 332 van 14.11.2011, blz. 134.
  • [5]  Aangenomen teksten van die datum, P7_TA-PROV(2012)0000.
  • [6]  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

Deel I – Speciaal verslag nr. 7/2010 van de Rekenkamer getiteld "Controle van de procedure voor de goedkeuring van de rekeningen"

1.      is ingenomen met Speciaal verslag nr. 7/2010 over de procedure voor de goedkeuring van de rekeningen in het landbouwbeleid gezien het wezenlijke belang ervan voor de kwaliteit van de informatievoorziening door de Commissie aan het Parlement tijdens de kwijtingsprocedure;

2.      beschouwt de uiteenzettingen over de correcties die achteraf zijn doorgevoerd in de definitieve jaarrekening door middel van conformiteitsbeschikkingen ondanks de kwijting die inmiddels door het Parlement is verleend en ondanks de als gevolg daarvan noodzakelijke relativering van de in de kwijtingsprocedure verstrekte informatie als de voornaamste conclusie van Speciaal verslag nr. 7/2010;

3.      is zich ervan bewust dat de enig mogelijke, algehele oplossing een systeemverandering van de in het kader van het landbouwbeleid gehanteerde controles zou zijn, die alleen met veel hogere lasten voor de begunstigden van de financiering en voor de beheersinstanties te realiseren zou zijn;

4.      richt zich bij zijn aanbevelingen voornamelijk op verbeteringsmogelijkheden binnen het bestaande systeem; laat zich bij de beoordeling van de feitelijke werking van dit systeem mede leiden door Speciaal verslag 8/2011 van de Rekenkamer, getiteld “Terugvorderingen van onverschuldigde betalingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid” en benadrukt de kritiek van de Rekenkamer dat het met het systeem als geheel niet mogelijk is onverschuldigde betalingen in het gemeenschappelijk landbouwbeleid te kwantificeren;

5.      schaart zich achter het pleidooi van de Rekenkamer om de procedure voor de goedkeuring van de rekeningen te hervormen, teneinde:

–       de duur van de procedures voor financiële correcties te verkorten door precieze termijnen en toegesneden beroepsprocedures te hanteren;

–       een duidelijk verband aan te brengen tussen teruggevorderde bedragen en het daadwerkelijke bedrag van de illegale betalingen, en "onderhandelingen" over de hoogte van de financiële correcties uit te sluiten, aangezien het om een daadwerkelijke terugvordering van onregelmatige betalingen gaat en niet om een "boete";

6.      acht verbeteringen in het huidige systeem onontbeerlijk om de geloofwaardigheid van de jaarlijkse kwijtingsprocedure te garanderen en om de financiële belangen van de Unie te beschermen, en verzoekt de Commissie de volgende informatie in de kwijtingsprocedure te vermelden:

–       welke uitgavenbedragen, ‑gebieden en ‑jaren nog gecontroleerd kunnen worden en hoeveel financiële correcties daarbij minimaal en maximaal in welke lidstaten doorgevoerd moeten worden,

–       welke conformiteitsbeschikkingen daadwerkelijk betrekking hebben op welke begrotingsjaren en in hoeverre die beschikkingen van invloed zijn op de cijfers over begrotingsjaren waarvoor reeds kwijting is verleend,

–       een nauwkeurige schatting over hoeveel vereiste correcties niet worden doorgevoerd in de conformiteitsprocedure en hoeveel correcties vanwege de 24‑maandenregel niet meer kunnen worden doorgevoerd in conformiteitsbeschikkingen;

7.      erkent de maatregelen die de Commissie heeft genomen om de aan de goedkeuring van de rekeningen ten grondslag liggende gegevens van de controle-instanties in de lidstaten betrouwbaarder te maken; verwijst naar de zorgwekkende conclusie van de Rekenkamer dat deze instanties echter veelal niet in staat zijn de maatregelen van de Commissie uit te voeren; vraagt de Commissie derhalve meer initiatieven te nemen om de beheersinstanties in de lidstaten bij te scholen; roept de Commissie op de uitwisseling van informatie tussen betaalorganen en certificerende instanties via hun netwerken en studiebijeenkomsten in goede banen te leiden en te bevorderen, voorbeelden van beproefde praktijken aan te dragen en de gezamenlijke oplossing van juridische kwesties mogelijk te maken door interpretatie; acht risicogebaseerde controles ook bij de certificerende instanties onontbeerlijk;

8.      beschouwt de verdere verbetering van de betrouwbaarheidsverklaringen van de directeuren van de betaalorganen en certificerende instanties als een essentiële maatregel met het oog op de verantwoordingsplicht; wenst een beloningssysteem voor juiste verklaringen en een boetesysteem voor onjuiste verklaringen, vooral bij ontdekte maar niet van tevoren aangegeven systeemfouten;

9.      dringt aan op een systematische informatiestroom van de uitvoerende autoriteiten op het laagste niveau naar de Commissie om de problemen ter plaatse in vereenvoudigde wetgeving en de interpretatie daarvan op te nemen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat ambtenaren van nationale betaalorganen en certificerende instanties niet worden gestraft door hun overheden en directeuren als ze correcties aan de Commissie rapporteren;

10.    verzoekt de Commissie betaalorganen en certificerende instanties met een groot personeelsverloop te onderwerpen aan een risicogebaseerde controle, en een mededeling aan de kwijtingsautoriteit op te nemen in het jaarlijks activiteitenverslag; dringt erop aan de juistheid van de betrouwbaarheidsverklaringen te analyseren en de kwijtingsautoriteit in kennis te stellen van het foutenpercentage per lidstaat onder vermelding van de voornaamste foutenbronnen;

11.    eist dat de aan de conformiteitsbeschikkingen ten grondslag liggende procedures worden geëvalueerd, pleit ervoor sneller een beroep te doen op de deskundigengroep met het oog op bemiddeling, en het bemiddelingsinstrument zelf doelgericht aan te wenden;

12.    adviseert een speciaal hoofdstuk in de jaarlijkse kwijtingsresolutie te wijden aan de bedragen waarom in punt 6 wordt verzocht en deze bedragen ter stemming voor te leggen aan de plenaire vergadering;

Deel II – Speciaal verslag nr. 13/2010 van de Rekenkamer getiteld "Is het nieuwe Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument met succes van start gegaan en levert het resultaten op in de Zuid-Kaukasus (Armenië, Azerbeidzjan en Georgië)?"

13.    is ingenomen met de controle van de Rekenkamer en de aanbevelingen die deze bevat; uit zijn diepe bezorgdheid over de bevindingen van de controle waarmee grote problemen bij de uitvoering van het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (ENPI) door de Commissie aan het licht worden gebracht;

14.    is zeer verontrust over de tekortkomingen in de programmeringsprocedures die door de controle zijn onthuld; dringt er bij de Commissie op aan de aanbevelingen van de Rekenkamer op te volgen door de procedures te stroomlijnen, de verbanden tussen de strategische programmeringsdocumenten (actieplannen van het Europees nabuurschapsbeleid, strategische landendocumenten en nationale indicatieve programma's) te verbeteren en de timing van die documenten coherenter te maken, met als voornaamste doel de buurlanden het vooruitzicht te bieden op steeds nauwere betrekkingen met de Unie;

15.    vindt de manier waarop de Commissie gebruikmaakt van begrotingssteun binnen het ENPI onaanvaardbaar, omdat zij deze behandelt als de geprefereerde vorm van steun in de drie landen zonder een gedetailleerde evaluatie te hebben uitgevoerd van de doeltreffendheid van de beschikbare instrumenten; benadrukt in dit verband dat sectorale begrotingssteun vaak verband houdt met geringe zichtbaarheid en incidentele motivatie door de regeringen en is erg bezorgd over de conclusie van de Rekenkamer dat de geschiktheid van een gebied voor sectorale begrotingssteun een belangrijke factor is geworden bij het bepalen van de steun in de jaarlijkse actieprogramma's van 2007; dringt er bij de Commissie op aan de aanbeveling van de Rekenkamer op te volgen om sectorale begrotingssteun selectiever te gebruiken door alle beschikbare opties binnen het ENPI te overwegen, en aan een evenwichtiger toepassing van de verschillende hulpmiddelen te werken; benadrukt dat de toegang tot de verleende steun van ngo's en de particuliere sector in de begunstigde landen moet worden vergroot;

16.    is bezorgd over de bevindingen in de controle dat de programmering en de opzet van de steun niet voldoende gestuurd werden door een gestructureerde dialoog met de begunstigde staten, en dat de dialoog voornamelijk werd aangestuurd vanuit het hoofdkantoor van de Commissie, hetgeen een rechtstreekse gedachtewisseling beperkte tot de weinige dagen waarop de werkbezoeken naar het land plaatsvonden, en dat onvoldoende uit de verslagen naar voren kwam wat daar was besproken; is van mening dat het bieden van sectorale begrotingssteun aan een olieproducerend en ‑uitvoerend land, die gericht is op de uitbreiding van hernieuwbare energiebronnen zeker geen sterke motivatie voor de regering zal zijn; dringt er bij de Commissie op aan de noodzakelijke maatregelen te nemen om deze dialoog te verbeteren;

17.    verzoekt de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) na te denken over de aanbeveling van de Rekenkamer om ook ter plaatse voor voldoende personeel te zorgen, o.a. deskundigen op het gebied van begrotingssteun, en om bij te dragen aan de versterking van het algehele kader van de nationale overheid van de begunstigde landen met behulp van aanvullende maatregelen bij het twinningsinstrument;

18.    is verheugd over het door de Commissie ten uitvoer gelegde proefprogramma dat aan een resultaatgeoriënteerde controle wordt onderworpen en dat specifiek is toegesneden op de acties in het kader van het "Sector Policy Support Programme", en rekent op een evaluatieverslag over de in de drie betrokken landen geconstateerde toegevoegde waarde;

Deel III – Speciaal verslag nr. 14/2010 van de Rekenkamer getiteld "Het door de Commissie gevoerde beheer van het systeem van veterinaire controles van vleesimporten na de hervormingen van de hygiënewetgeving in 2004"

19.    is ingenomen met het speciaal verslag van de Rekenkamer, het antwoord van de Commissie en het verslag van de Commissie over de doeltreffendheid en consistentie van de sanitaire en fytosanitaire controles op de invoer van levensmiddelen, diervoeder, dieren en planten (COM(2010)0785);

20.    schaart zich achter de aanbevelingen van de Rekenkamer aan de Commissie om haar toezichthoudende en coördinerende taken optimaal te vervullen;

21.    dringt met name op de volgende terreinen aan op verbeteringen die de voedselveiligheid van geïmporteerde vleesproducten bevorderen en daarmee bijdragen tot een betere bescherming van de Europese burger tegen onveilige geïmporteerde voedselproducten, en benadrukt hierbij dat de aanbevelingen van de Rekenkamer die niet expliciet hieronder in punten a) tot en met e) worden genoemd, niet mogen worden veronachtzaamd:

a)      wat aanbeveling 1 van de Rekenkamer betreft, wordt de Commissie verzocht een harmonisering van de uiteenlopende aanpak tussen lidstaten en derde landen na te streven en op te treden tegen daaruit voortvloeiende concurrentienadelen,

b)     wat aanbeveling 3 van de Rekenkamer betreft, wordt de Commissie verzocht de lidstaten te instrueren de bestaande informatiesystemen doeltreffender in te zetten en beter te koppelen, teneinde een betere coördinatie tussen grensinspectieposten en douaneautoriteiten te waarborgen,

c)      wat aanbeveling 4 van de Rekenkamer betreft, wordt de Commissie verzocht de lidstaten te ondersteunen bij de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van de nationale controleplannen; is van mening dat, terdege rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel een elementair analysepakket moet worden vastgelegd om veel voorkomende hormonale residuen (bijv. anabolen) en/of milieuverontreinigingen (dioxine, zware metalen) aan het licht te brengen, en vindt dat de toepassing van deze analyses verplicht moet worden gesteld; meent dat als eerste stap zou kunnen worden gestreefd naar bewustmaking in het kader van het programma "Betere opleiding voor veiliger voedsel", om dit aspect bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten onder de aandacht te brengen; is van mening dat daarnaast moet worden toegezien op de naleving van de voorschriften inzake heffingen,

d)     wat aanbeveling 7 van de Rekenkamer betreft, wordt de Commissie verzocht een voorstel in te dienen bij het Europees Parlement en de Raad op grond waarvan wetgevende of gerechtelijke stappen kunnen worden genomen tegen lidstaten die regelmatig en over een langere periode inbreuk maken op Verordening (EG) nr. 882/2004[1] en daarmee de veiligheid van Europese burgers in gevaar brengen,

e)     wat aanbeveling 8 van de Rekenkamer betreft, wordt de Commissie verzocht de uitvoering van versterkte controles te harmoniseren en de voorschriften inzake versterkte controles bij grensinspectieposten nauwkeurig en duidelijk te formuleren; de Commissie wordt tevens verzocht om na goederencontroles aan grensinspectieposten een voorgeschreven aantal laboratoriumcontroles voor lidstaten in overweging te nemen;

22.    merkt op dat Europese vlees- en levensmiddelenproducenten moeten voldoen aan hoge productie- en kwaliteitsnormen; is uiterst bezorgd over het feit dat die productienormen niet van toepassing zijn op producenten in derde landen die naar de EU exporteren, zoals ook de Rekenkamer vaststelde; verzoekt de Commissie dit probleem aan te pakken en op korte termijn voorstellen in te dienen bij het Europees Parlement en de Raad over hoe de nadelige gevolgen voor het concurrentievermogen van Europese vlees- en levensmiddelenproducenten het best kunnen worden teruggedrongen;

  • [1]  Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1).

Deel IV – Speciaal verslag nr. 1/2011 van de Rekenkamer getiteld "Heeft de deconcentratie van het externe-steunbeheer van de Commissie van het hoofdkantoor naar de delegaties geleid tot een betere steunverlening?"

23.    is ingenomen met dit zeer uitgebreide en analytische verslag van de Rekenkamer, evenals de uitstekende timing voor de beoordeling van de resultaten van de deconcentratie;

24.    steunt de bevindingen van de Rekenkamer dat de deconcentratie duidelijk heeft geleid tot een snellere steunverlening, verbeterde kwaliteit van de steun en beter financieel beheer van de steun;

25.    moedigt de Commissie aan de criteria aan te vullen en de procedures voor de beoordeling van de kwaliteit van gefinancierde projecten aan te scherpen teneinde de kwaliteit van de steun te verhogen en het aantal niet-effectieve projecten verder te verlagen; benadrukt dat de impact van de steunuitgaven van cruciaal belang is voor het Parlement;

26.    verzoekt de Commissie om waar mogelijk het raadplegen van de plaatselijke bevolking te stimuleren bij de besluitvorming over steunprojecten en bij het toezicht op de voortgang hiervan;

27.    verwacht dat de Commissie alle nodige maatregelen zal treffen om de zwakke punten in de toezicht- en controlesystemen, met name op het niveau van de delegaties van de Unie, weg te werken;

28.    geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de aanhoudende problemen met personeel dat betrokken is bij het steunbeleid; is van mening dat het grote personeelsverloop bij DG Ontwikkeling en samenwerking – EuropeAid, evenals het te lage aantal personeelsleden met de juiste kwalificaties bij de delegaties van de Unie onmiddellijk moet worden aangepakt; meent dat de Commissie waar nodig moet samenwerken met de EDEO teneinde een toereikende personeelscapaciteit voor steunbeheer bij de delegaties van de Unie te waarborgen;

29.    moedigt de Commissie aan om van de delegaties van de Unie te eisen dat zij projecten ter plaatse systematisch aan een technische en financiële controle onderwerpen, en dat zij in hun interne verslagen meer aandacht schenken aan de resultaten van de steunmaatregelen;

30.    verzoekt de Commissie om, met de actieve participatie van de delegaties van de Unie, te analyseren en vast te stellen hoe steunprogramma's in de partnerlanden kunnen worden verwezenlijkt met de betrokkenheid van de Europese Investeringsbank en Europese nationale en internationale instellingen die ontwikkeling financieren;

Deel V – Speciaal verslag nr. 2/2011 van de Rekenkamer getiteld "Follow-up van Speciaal verslag nr. 1/2005 over het beheer van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)"

31.    dringt bij de Commissie aan op tenuitvoerlegging van de aanbevelingen uit Speciaal verslag nr. 1/2005, gezien het feit dat slechts twee van de veertien door de Commissie aanvaarde aanbevelingen volledig zijn opgevolgd;

32.    is ingenomen met het feit dat het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) meer gebruikmaakt van zijn onderzoeksbevoegdheden, bijvoorbeeld bij het uitvoeren van onderzoeken en gesprekken ter plaatse, of door zich te richten op ernstigere en complexere zaken; waardeert de grotere inzet van het elektronische dossierbeheerssysteem van OLAF en de invoering van het tijdregistratiesysteem; betreurt echter dat zaken gemiddeld genomen nog steeds ruim twee jaar in beslag nemen en dat in 2009 slechts 37 % van de tijd van heel OLAF werd besteed aan onderzoekswerkzaamheden;

33.    roept OLAF op zijn tijd beter in te delen zodat taken efficiënter kunnen worden verdeeld om de tijd die wordt besteed aan niet-onderzoekstaken terug te brengen; is geïnteresseerd in de werkelijke resultaten van het niet-onderzoekswerk dat 63 % van de totale tijd in beslag neemt;

34.    merkt op dat volgens afbeelding 2 van Speciaal verslag nr. 2/2011 "duidelijke doelstellingen en planning" het zwakste element vormden tijdens een onderzoeksprocedure; adviseert om in de toekomst voor elk onderzoek duidelijke doelstellingen te formuleren, in aanmerking nemende dat duidelijke doelstellingen de basis van elk onderzoek en de bijbehorende planning van middelen vormen;

35.    merkt op dat volgens Speciaal verslag nr. 2/2011 "er nog steeds geen onafhankelijke controle van de wettigheid van de handelingen voor lopende onderzoeken is, noch een handleiding die waarborgt dat de onderzoekshandelingen voorspelbaar zijn", ondanks herhaalde aankondigingen van OLAF in het verleden; merkt tevens op dat de Commissie in haar gewijzigde voorstel voor een verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1073/1999 (COM(2011)0135) weliswaar expliciet aangeeft een herzieningsprocedure te willen instellen, maar dat dit niet gelijkstaat aan onafhankelijk toezicht op de wettigheid van afzonderlijke onderzoeken en dat het voorstel in dit opzicht dus zelfs nog verder is afgezwakt ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel; herinnert eraan dat dit tevens een belangrijke eis is in de jurisprudentie van het Hof van Justitie; beschouwt het daarom als een absolute vereiste dat een dergelijk toezichtmechanisme wordt opgezet, niet alleen om de rechten van de betrokken personen of marktdeelnemers te beschermen, maar ook om de rechten van de onderzoekers van OLAF te beschermen tegen gerechtelijke procedures die deze personen en marktdeelnemers aanspannen; benadrukt voorts dat er een duidelijk mandaat moet komen voor OLAF ten opzichte van de andere EU-instellingen;

36.    deelt de mening van de Rekenkamer inzake de behoefte aan één alomvattend document, waaruit duidelijk blijkt welke resultaten OLAF op de verschillende terreinen boekt en waaraan de vooruitgang van jaar tot jaar kan worden afgemeten; onderstreept dat het belangrijk is een onderscheid te maken tussen verslagen die voor het publiek bestemd zijn en verslagen voor intern gebruik; is van mening dat het van groot belang is dat er een gedetailleerd verslag beschikbaar komt voor het publiek, omdat dit een betrouwbare vergelijking van de prestaties van OLAF in de verschillende jaren en sectoren mogelijk maakt;

37.    betreurt het feit dat het niet altijd mogelijk is de resultaten van de activiteiten van OLAF te evalueren, aangezien de informatie vervat is in verschillende documenten die zijn opgesteld voor verschillende doeleinden en voor verschillende geadresseerden; verzoekt de Commissie met klem een uniform, helder en vergelijkbaar systeem voor de verspreiding van informatie te ontwikkelen waarmee een volledige en objectieve evaluatie van de activiteiten van OLAF mogelijk wordt;

38.    benadrukt dat de tijd die wordt besteed aan het beoordelen van binnengekomen informatie sinds 2004 is verdubbeld van 3,5 naar 7,1 maanden; is van mening dat de eerste beoordelingsfase moet worden beperkt tot het beoordelen van de juistheid van de beweringen in de binnengekomen informatie; is van mening dat moet worden voorkomen dat tijdens de eerste beoordelingsfase onderzoeksactiviteiten worden ontplooid, omdat dit leidt tot rechtsonzekerheid en vertekening van de statistieken over verschillende onderzoeksaspecten; stelt voor om een onderzoek uit te voeren en hierbij gebruik te maken van de beschikbare onderzoeksmogelijkheden ingeval OLAF op basis van de informatie die tijdens de eerste beoordeling is verzameld met de wettelijke instrumenten die toen ter beschikking stonden niet kan bepalen of een zaak moet worden geopend;

39.    is net als de Rekenkamer van mening dat kortere onderzoeksperioden en kwalitatief betere eindverslagen kunnen bijdragen aan een effectiever sanctiesysteem en daarmee aan terugvordering en tucht- of strafprocedures;

40.    betreurt het feit dat, ondanks de samenwerkingsovereenkomst die in 2008 door OLAF en Eurojust is ondertekend, in het kader waarvan OLAF verplicht is Eurojust in kennis te stellen van elk geval van verdenking van fraude waarbij marktdeelnemers in meerdere lidstaten betrokken zijn, OLAF in 2008 slechts vijf van dergelijke gevallen heeft gemeld aan Eurojust en in 2009 slechts één, hetgeen duidelijk maakt dat de samenwerking tussen OLAF en Eurojust niet functioneert, en dringt aan op maatregelen om de samenwerking op dit gebied te verbeteren en te intensiveren;

41.    dringt er bij OLAF op aan om de samenwerking met lidstaten uit te breiden op een degelijke wettelijke basis; steunt in dit verband het idee van verdergaande consolidatie van de verschillende bestaande rechtsgronden om de samenwerking te verbeteren; is het eens met de aanbeveling van de Rekenkamer dat er bij gebrek aan specifieke wetgeving overeenkomsten moeten worden gesloten met nationale onderzoeksdiensten om de gedetailleerde regelgeving voor samenwerking en informatie-uitwisseling te verduidelijken;

Deel VI – Speciaal verslag nr. 3/2011 van de Rekenkamer getiteld "De efficiëntie en doeltreffendheid van EU-bijdragen, verstrekt in door conflicten getroffen landen via organisaties van de Verenigde Naties"

42.    is ingenomen met het verslag van de Rekenkamer, en sluit zich aan bij de conclusies en aanbevelingen in dat verslag;

43.    erkent dat de samenwerking met de Verenigde Naties (VN) de Commissie in staat stelt om regio’s overal ter wereld te bereiken die ze alleen niet zou kunnen bereiken; is zich bewust van het hoge risico dat inherent is aan het verlenen van steun aan door conflicten getroffen regio's; maakt zich echter zorgen over de vastgestelde tekortkomingen in verband met de efficiëntie van bepaalde projecten en de vertraging bij de voltooiing daarvan; is ingenomen met de recente besluiten van de raden van bestuur van Unicef, UNDP, Unops en Unfpa om de interne controleverslagen ter beschikking van de Commissie te stellen;

44.    verzoekt de Commissie tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure de transparantie te garanderen met betrekking tot de middelen van de Unie die bestemd zijn om door de VN te worden uitgegeven, de uitgaven beter met de VN te plannen en haar interne procedures te versnellen om op kortere termijn resultaten te boeken;

45.    is van mening dat goed toezicht staat of valt met goede verslaglegging; maakt zich ernstige zorgen over het feit dat de verslaglegging nog steeds tekortschiet, hoewel het Parlement in opeenvolgende kwijtingsresoluties heeft gevraagd om deze situatie te verbeteren, en hoewel de Commissie en VN-organisaties telkens weer hebben toegezegd snel de nodige maatregelen te zullen nemen; doet een beroep op de Commissie om het Parlement uiterlijk eind maart 2012 een actieplan voor te leggen met heldere en bindende mijlpalen, die speciaal gekozen zijn voor een drastische verbetering van het rapportagesysteem voor alle projecten en programma's die in gezamenlijk beheer gefinancierd worden en aan de VN-organisaties gedelegeerd zijn;

46.    verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat ze bij het financieren van projecten met andere donoren via een multidonortrustfonds altijd precies op de hoogte is welk percentage van het project wordt gefinancierd; is van mening dat het geld met het oog op betere beheersmechanismen op een aparte rekening zou moeten worden beheerd; is van mening dat de Commissie de mogelijkheid moet hebben om een project waarvan de specificaties niet bevredigend zijn af te wijzen, en dat dit ook het geval moet zijn als de vertegenwoordigers van de Europese Unie onvoldoende bij het planningsproces van het programma worden betrokken;

47.    is evenals de Rekenkamer van mening dat de controles door de Commissie op de wettigheid en regelmatigheid moeten worden aangevuld met de nodige controles op de doeltreffendheid en de efficiëntie van projecten; verzoekt de Commissie derhalve samen met de EDEO duidelijke en meetbare doelstellingen te definiëren en de nodige controlemaatregelen te treffen; benadrukt in dit verband het belang van het verkrijgen van redelijke zekerheid van de uitvoerende partners; brengt in herinnering dat het Parlement de uitvoerende partners om betrouwbaarheidsverklaringen heeft gevraagd, en houdt vast aan dit verzoek; vraagt de Commissie die verklaringen te formaliseren en ze beschikbaar te stellen aan het Parlement tijdens de kwijtingsprocedure; deelt de aanbevelingen van de dienst Interne Audit (IAS) van de Commissie dat er vooraf controles van de contractovereenkomsten en betalingen moeten worden uitgevoerd om na te gaan of de voorgestelde en gevorderde kosten in aanmerking komen; hamert erop dat de discussies over die kwesties moeten worden gedocumenteerd in een dossier; onderstreept het advies van IAS dat de extra administratieve kosten en andere indirecte kosten die worden gevorderd door de VN en betaald door de Unie goed moeten worden gedocumenteerd en gerechtvaardigd;

48.    is net als de Rekenkamer van mening dat op basis van de omstandigheden moet worden geëvalueerd hoe realistisch het tijdschema van de projecten is, om te vermijden dat ze veel langer duren en veel meer kosten, zoals vastgelegd in de financiële en administratieve kaderovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Naties (FAFA); herinnert de Commissie eraan dat zij de uiteindelijke verantwoordelijkheid draagt voor de tenuitvoerlegging van de begroting; verzoekt de Commissie het Parlement op de hoogte te brengen van het gebruik van de geactualiseerde rapportagerichtsnoeren van de EU en de VN;

49.    verzoekt de Commissie een kostenvergelijkingsmechanisme te hanteren om vast te stellen wanneer er te veel in rekening is gebracht en om dergelijke situaties te voorkomen, en bijkomende indirecte kosten die voortvloeien uit onderaanneming niet te betalen, hetgeen de Rekenkamer in twee gevallen heeft vastgesteld; verzoekt de Commissie samen met de VN onderzoek te verrichten wanneer er twijfels bestaan over de geloofwaardigheid van projecten;

50.    betreurt dat slechts een zeer klein aantal van de onderzochte projecten uit de multidonortrustfondsen wordt betaald; verzoekt de Rekenkamer een speciaal verslag te publiceren dat alleen ingaat op het beheer van multidonortrustfondsen;

51.    verzoekt de Rekenkamer het Parlement te verwittigen als het moeilijk blijft om volledige toegang te krijgen tot de werkdocumenten van de VN-controleurs, zoals voorzien in de FAFA; wijst erop dat het Parlement deze toegang heeft geëist; verzoekt de Commissie betalingen stop te zetten voor dossiers waartoe haar eigen diensten nog steeds onvoldoende toegang krijgen, op basis van de specifieke bepalingen in het Financieel Reglement die van toepassing zijn wanneer die beperkte toegang niet gegrond is; verzoekt de Commissie tijdens de volgende kwijtingsprocedure op basis van de ontwikkeling van de situatie aan de Commissie begrotingscontrole van het Parlement verslag uit te brengen over de toegang tot de controleverslagen en over de kwaliteit van de verslaglegging; verzoekt de Commissie geen verdere projecten en programma's aan de VN-organisaties te delegeren als die maatregelen niet worden uitgevoerd;

Deel VII – Speciaal verslag nr. 4/2011 van de Rekenkamer getiteld "Controle van de mkb-garantiefaciliteit"

52.    is ingenomen met het speciaal verslag als eerste analyse van een financieringsinstrument door de Rekenkamer; wijst erop dat de mkb-garantiefaciliteit beschouwd wordt als het meest succesvolle van alle EU-programma's over financieringsinstrumenten; verwacht dat de Commissie zich uitspreekt over de vraag of de zich in 2009 aftekenende hefboomwerking van het financieringsinstrument van 1:10 ondertussen veranderd is evenals het door de Rekenkamer eind 2009 vastgestelde uitvalpercentage van ongeveer 0,045 %;

53.    beschouwt de mkb-garantiefaciliteit als een zinvol programma, ondanks de terechte kritiek van de Rekenkamer op de niet-bewezen meerwaarde voor de EU en de louter lokale betekenis van de ondersteuning van ambachtelijke bedrijven en detailhandels; stelt voor dat, gelet op het belang van het mkb voor de economische structuur van de lidstaten en de EU als geheel, de dertien onder dit programma vallende landen onder de loep moeten worden genomen en hun resultaten worden onderzocht, omdat hieruit conclusies getrokken kunnen worden waardoor de werkelijke doelgroep van de mkb-garantiefaciliteit beter kan worden bereikt;

54.    verwacht dat de Commissie het vraagstuk van de meerwaarde voor de EU en het buitenkanseffect op geloofwaardige wijze bespreekt en oplost, omdat het doel van EU-optreden niet kan bestaan uit het opbouwen van structuren voor louter binnenlands optreden of uit het vervangen van binnenlands optreden; beschouwt deze fundamentele kritiek van de Rekenkamer op de mkb-faciliteit als zwaarwegend evenals de bezwaren dat het aandachtsgebied van de steun te breed is en dat de steun niet alleen toegespitst is op kleine en middelgrote bedrijven met beperkte toegang tot externe financiering;

55.    is van mening dat er openlijk moet worden besproken hoe de mkb-faciliteit wordt gefinancierd; wijst op een verlaging van het begrotingsonderdeel in 2010 met 57,3 miljoen euro uit het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (KCI); wenst opheldering over het aantal medewerkers van de Commissie en het Europese Investeringsfonds (EIF) dat zich met het beheer van de mkb-faciliteit bezighoudt en over de omvang van de administratiekosten; wenst te weten hoeveel aanvragen daadwerkelijk afgewezen worden;

56.    neemt kennis van de algemene uitspraken van de Rekenkamer over een verbeterd en resultaatgericht vergoedingenstelsel voor de financiële diensten van het EIF; mist concrete uitspraken van de Commissie hierover en verwacht dat er specifiekere informatie wordt verschaft over dit punt;

57.    stemt in met de aanbevelingen van de Rekenkamer dat:

–       toekomstige mkb-steunprogramma's gebaseerd moeten zijn op een expliciete filosofie voor steunmaatregelen,

–       de resultaatindicatoren verbeterd moeten worden zodat de Commissie beter kan controleren in hoeverre de streefdoelen van de faciliteit zijn bereikt,

–       specifiekere streefdoelen bepaald moeten worden die de doelstellingen van het financieringsinstrument beter weerspiegelen, het toezicht moet worden bijgesteld zodat de vooruitgang op weg naar het behalen van de streefdoelen gemeten kan worden, en passende maatregelen genomen moeten worden om het buitenkanseffect tot een minimum te beperken;

neemt er met voldoening kennis van dat de Commissie de hierboven genoemde aanbevelingen ter harte heeft genomen, en verzoekt de Commissie verslag uit te brengen aan het Parlement over de stappen die overwogen worden en/of reeds ondernomen zijn;

58.    onderschrijft de aanbevelingen van de Rekenkamer en verzoekt de Commissie om ervoor te zorgen dat:

–       voor alle vervolgfaciliteiten de rechtsgrondslag en de beheersovereenkomst afgerond zijn ruim vóór de daadwerkelijke start van de programmeringsperiode,

–       voor alle vervolgprogramma's een puntensysteem voor de beoordeling van de aanvragen van potentiële intermediairs wordt ingesteld en minimumeisen voor de selectie worden vastgesteld;

neemt kennis van het standpunt van de Commissie dat zij deze aanbevelingen nader in overweging zal nemen, en verzoekt de Commissie verslag uit te brengen aan het Parlement over haar besluiten en over eventuele maatregelen om gevolg te geven aan deze aanbevelingen;

Deel VIII – Speciaal verslag nr. 5/2011 van de Rekenkamer getiteld "De bedrijfstoeslagregeling (BTR): problemen die moeten worden aangepakt voor een beter financieel beheer"

59.    is ingenomen met het verslag van de Rekenkamer en leest de daarin vervatte conclusies en aanbevelingen met grote belangstelling; complimenteert de Rekenkamer omdat zij op het juiste moment een verslag over een relevant onderwerp heeft ingediend;

60.    is van mening dat de BTR onvoldoende bijdraagt aan de Verdragsdoelstellingen voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB); verzoekt de Commissie daarom de nodige wijzigingen in de wetgeving voor te stellen, zodat de BTR echt een optimale bijdrage levert aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het GLB; is van mening dat de BTR moet worden verbeterd om de steun beter toe te spitsen op echte landbouwers; dringt er bij de Raad op aan het Parlement en de Commissie te steunen in hun streven naar verbetering van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de grootste Europese steunregeling en daardoor een betere besteding van het geld van de Europese belastingbetalers te bevorderen;

61.    is van mening dat er een te grote mate van flexibiliteit (bijvoorbeeld ten aanzien van de goede landbouw- en milieuconditie, GLMC) en ruimte voor interpretatie bestaat in de basisregels van de BTR; verzoekt de Commissie preciezere richtsnoeren aan te reiken voor de tenuitvoerlegging van rechtshandelingen van de Unie in de wetgeving van de lidstaten om te vermijden dat lidstaten deze regels oprekken; meent in dit verband dat de Commissie toereikende gedelegeerde bevoegdheden moet krijgen om lacunes en tekortkomingen in de regelgeving zo snel mogelijk te verhelpen;

62.    is van mening dat het oude model zijn doel uitgediend heeft en dat dit daarom achterwege moet worden gelaten binnen het volgende meerjarige financiële kader; onderschrijft aanbeveling 6 van de Rekenkamer, waarin wordt voorgesteld om de BTR-steun te baseren op de huidige landbouwomstandigheden in de verschillende regio's van de EU; meent verder dat het huidige aantal van twintig modellen moet worden verlaagd om te komen tot bij voorkeur één enkel model op het niveau van de Unie dat in alle lidstaten van toepassing is;

63.    herinnert eraan dat de toetreding van nieuwe landbouwers tot de agrarische sector van groot belang is voor de innovatie van de sector; is daarom bezorgd over de bevindingen van de Rekenkamer dat enkele (5 van de 17) lidstaten die de BTR toepassen geen gebruik maken van de beschikbare mogelijkheden vanuit de nationale reserve om de toegang van nieuwe landbouwers tot de sector te vergemakkelijken en zo de generatiewisseling in plattelandsgebieden te bevorderen;

64.    is van mening dat de huidige BTR zodanig functioneert dat de innovatie in de landbouwsector onvoldoende wordt gestimuleerd en bovendien wordt verhinderd dat nieuwkomers tot de sector toetreden;

65.    is met name bezorgd omdat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen de BTR-steun en de kosten die landbouwers moeten maken om een goede landbouw- en milieuconditie te bewerkstelligen; meent dat hierdoor een gebrek aan evenwicht ontstaat tussen het steunvolume en een beter milieu, dierenwelzijn en voedselveiligheid; erkent echter wel dat het beginsel van ontkoppeling de opzet van een dergelijk verband beperkt;

66.    meent dat de Commissie in haar voorstel voor een GLB na 2013 moet waarborgen dat de verdeling van de steun onder de landbouwers evenwichtiger wordt;

Deel IX – Speciaal verslag nr. 6/2011 van de Rekenkamer getiteld "Waren de uit het EFRO gecofinancierde toerismeprojecten doeltreffend?"

67.    is ingenomen met de bevindingen van de Rekenkamer, in het bijzonder met de constatering dat alle projecten in een of andere vorm tot positieve resultaten hadden geleid, en dat het merendeel succesvol was in verschillende rubrieken; merkt tevens op dat de projecten de lokale economie hebben gestimuleerd en/of elementen hebben bijgedragen tot het behoud van het culturele, historische, artistieke of natuurlijke erfgoed van een regio;

68.    onderschrijft de opmerking van de Rekenkamer dat het creëren en in stand houden van werkgelegenheid een cruciale factor is voor een evenwichtige, duurzame ontwikkeling van de economie en de werkgelegenheid in een land;

69.    merkt met bezorgdheid op dat slechts voor 58 % van de projecten uit de steekproef doelstellingen waren vastgesteld, terwijl voor de overige 42 % geen prestatiedoelstellingen waren geformuleerd, en dat de resultaten van de meeste projecten uit de steekproef niet werden gecontroleerd;

70.    betreurt dat het moeilijk was de werkelijke resultaten van de projecten en de Europese toegevoegde waarde te beoordelen door het ontbreken van systematische projectdoelen, bijbehorende streefcijfers en indicatoren, en controle en evaluatie van de resultaten;

71.    sluit zich aan bij de aanbeveling van de Rekenkamer aan de beheersautoriteiten dat zij ervoor moeten zorgen dat bij de subsidieaanvraag en tijdens de besluitvorming geschikte doelstellingen, streefcijfers en indicatoren worden vastgesteld (bijv. ten aanzien van het aantal gecreëerde banen, de extra capaciteit voor toerisme en de toename van de toeristische activiteit) om het mogelijk te maken de projecten te selecteren die waarschijnlijk het meest doelmatig zullen zijn, en dat de resultaten van die projecten worden geëvalueerd; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan deze praktijk aan te moedigen;

72.    onderschrijft de aanbeveling van de Rekenkamer aan de Commissie om de steunverlening in de toerismesector te evalueren, na te gaan in hoeverre die steunverlening een kosteneffectieve manier is om lidstaten te helpen bij het bevorderen van economische groei en te onderzoeken of dergelijke steun doelgerichter kan worden verleend;

73.    is verheugd over de inspanningen van de Commissie om de procedure voor EFRO-subsidies te vereenvoudigen teneinde de administratieve lasten van promotoren tot een minimum te beperken; vraagt de Commissie met klem om verslag te doen van de vorderingen op dit terrein;

Deel X – Speciaal verslag nr. 7/2011 van de Rekenkamer getiteld "Zijn agromilieubetalingen goed opgezet en beheerd?"

74.    erkent het belang van agromilieumaatregelen als belangrijk element van het beleid van de Unie dat gericht is op verzachting van de negatieve effecten van de landbouw op het milieu; erkent dat agromilieubetalingen een manier zijn om "landbouwers en andere grondbeheerders te stimuleren om de gehele samenleving van dienst te zijn door de invoering of verdere toepassing van landbouwproductiemethoden die verenigbaar zijn met de bescherming en verbetering van het milieu, het landschap en de kenmerken daarvan, de natuurlijke hulpbronnen, de bodem en de genetische diversiteit"[1];

75.    benadrukt tegelijkertijd dat overheidsgeld moet worden uitgegeven met maximaal rendement en tastbare resultaten; onderstreept de urgente behoefte aan een zeer doeltreffende verwezenlijking van toezeggingen van de Unie (vermindering van de uitstoot van broeikasgassen voor 2020, de biodiversiteitsstrategie 2020 van de EU, enz.);

76.    is bezorgd over de bevinding van de Rekenkamer dat het agromilieubeleid niet is opgezet en niet wordt gecontroleerd om tastbare milieuvoordelen op te leveren, in de zin dat de doelstellingen van de agromilieubetalingen niet specifiek genoeg zijn om vast te kunnen stellen of ze zijn gehaald, de genoemde milieudruk geen duidelijke rechtvaardiging biedt voor agromilieubetalingen en de prestaties van het agromilieubeleid niet eenvoudig kunnen worden gecontroleerd; roept de lidstaten op programma's voor plattelandsontwikkeling op te stellen met een duidelijke doelgroep en roept de Commissie op een strengere beoordeling van deze programma's uit te voeren voordat zij deze goedkeurt; onderstreept het belang van een goed beheerd evaluatienetwerk voor plattelandsontwikkeling op het niveau van de Unie;

77.    is verheugd over de conclusie van de Rekenkamer dat landbouwers in het algemeen goed ondersteund worden met de juiste begeleiding; merkt echter op dat er behoefte is aan een betere verspreiding van beproefde praktijken en feedback over de resultaten; roept de Commissie en de lidstaten op beter gebruik te maken van bestaande structuren voor dit doel, zoals het Europees Netwerk voor plattelandsontwikkeling;

78.    is ingenomen met de conclusie van de Rekenkamer dat landbouwers in het algemeen goed ondersteund worden met de juiste begeleiding en wijst op de vele gevallen van beproefde praktijken die de Rekenkamer heeft vastgesteld; is bezorgd dat de meeste lidstaten niet bepalen wat het vereiste minimale deelnameniveau moet zijn om te waarborgen dat de submaatregelen tot de verwachte milieueffecten leiden en of de steunbedragen adequaat zijn om dit minimumniveau te halen; is van mening dat de Leader-aanpak voor plattelandsontwikkeling ook zou kunnen worden gebruikt om een collectieve aanpak te volgen;

79.    is bezorgd over de door de Rekenkamer geconstateerde gebreken bij de vaststelling van steunbedragen; roept de Commissie op ervoor te zorgen dat rekening wordt gehouden met alle elementen die de Rekenkamer als noodzakelijk beschouwt voor een juiste vaststelling van de steunbedragen, voordat zij programma's goedkeurt;

80.    is bezorgd dat het merendeel van de uitgaven naar "horizontale" submaatregelen is gegaan die werden uitgevoerd in het hele programmagebied zonder dat dit altijd gerechtvaardigd is in de programma's voor plattelandsontwikkeling; vindt het onacceptabel dat de lidstaten slechts beperkt gebruikmaken van keuze- en selectieprocedures; is van mening dat de te weinig doelgerichte keuzes in alle gevallen in de programma's rechtvaardiging moeten vinden;

81.    is diep bezorgd dat bij het beheer van het agromilieubeleid onvoldoende rekening wordt gehouden met specifieke milieubehoeften, waardoor het geld niet optimaal wordt besteed; vindt het onacceptabel dat, zoals blijkt uit de bevindingen van de Rekenkamer, in 39 % van de gecontroleerde contracten geen specifieke milieudruk aanwezig was of niet door de lidstaten kon worden vastgesteld in het gebied waar het contract werd uitgevoerd; roept de lidstaten op zich te concentreren op een collectieve aanpak waar deze het gewenste milieueffect kan sorteren;

82.    benadrukt dat de agromilieumaatregelen in de context van de volgende programmeringsperiode gericht moeten worden op meer specifieke prioriteiten om te zorgen dat de agromilieubetalingen het gewenste effect sorteren op het vlak van biodiversiteit, de instandhouding en ontwikkeling van landbouw- en bosbouwsystemen met een hoge natuurwaarde en traditionele landbouwlandschappen, water en klimaatverandering;

83.    is ingenomen met de gekozen aanpak in het Commissievoorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (COM(2011)0627/2), waarbij sterker de nadruk zal worden gelegd op voortdurende controle en prestatie-indicatoren voor programma's inzake plattelandsontwikkeling;

  • [1]  Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1), overweging 35.

Deel XI – Speciaal verslag nr. 8/2011 van de Rekenkamer getiteld "Terugvorderingen van onverschuldigde betalingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid"

84.    is ingenomen met het speciaal verslag van de Rekenkamer en neemt kennis van haar bevindingen; onderstreept de al langer bestaande kritiek van het Europees Parlement dat het systeem van terugvorderingen slechts ten dele functioneert; benadrukt dat ondanks de "betere" cijfers van de Commissie op het gebied van terugvordering nog altijd 60 % van de onverschuldigde betalingen onrechtmatig in handen van de begunstigden blijft; merkt op dat dit percentage op grond van de cijfers van de Rekenkamer zelfs 90 % bedraagt;

85.    schaart zich achter de aanbevelingen van de Rekenkamer dat de Commissie:

–       lidstaten moet verzoeken om onregelmatigheden en andere terugvorderingen te melden op het moment dat de invorderingskennisgeving wordt opgesteld,

–       een uniforme termijn tussen de ontdekking van een potentiële onregelmatigheid en de kennisgeving van de invorderingsopdracht aan de debiteur moet instellen, hetgeen de harmonisatie tussen de lidstaten zou vergroten en een tijdiger informatieoverdracht aan OLAF zou verzekeren,

–       duidelijke en ondubbelzinnige regels over het vorderen, registreren en rapporteren van rente over uitstaande schulden moet uitvaardigen,

–       moet verduidelijken onder welke omstandigheden schulden niet- terugvorderbaar verklaard mogen worden, in het bijzonder bij insolventie, en

–       een nauwkeurige schatting van de per jaar ten onrechte aan eindbegunstigden betaalde bedragen moet maken om vast te stellen hoeveel geld van eindbegunstigden had moeten worden teruggevorderd, en de terugvorderingen exact moet koppelen aan het jaar waarin zich verliezen hebben voorgedaan;

86.    merkt op dat de terugvorderingen bij elkaar slechts een fractie van de uitbetaalde bedragen betreffen en dat in de afgelopen tien jaar van de naar schatting 500 miljard euro aan betalingen in het kader van het landbouwbeleid 5 miljard euro (1 %) is teruggevorderd (Speciaal verslag nr. 7/2010); merkt verder op dat het dus duurder is om een functionerend controlesysteem te onderhouden dan financiële correcties aan de Commissie te betalen;

87.    neemt kennis van het standpunt van de Commissie dat zij deze aanbevelingen nader wenst te bestuderen, en roept de Commissie op het Parlement mede te delen welke acties ze overweegt om gevolg te geven aan deze aanbevelingen;

88.    betreurt het dat voor de periode 2006-2009 het percentage afgeschreven en door de begroting van de Unie gefinancierde schulden 87,8 % bedroeg, ofwel 428,9 miljoen euro; verzoekt de Commissie sancties op te leggen indien lidstaten schulden ten onrechte afschrijven als niet-terugvorderbaar; stelt met klem dat dit heldere en praktische richtsnoeren vereist die geen ruimte laten voor verschillende interpretaties;

89.    onderschrijft de aanbevelingen van de Rekenkamer en verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat:

–       de wijze waarop schulden in de lidstaten worden beheerd en gerapporteerd verder wordt verbeterd, en wordt gezorgd voor de consistente behandeling van deze schulden in alle lidstaten,

–       tijdig richtsnoeren worden opgesteld om bestaande inconsistenties bij belangrijke rapportage- en boekhoudkundige concepten aan te pakken,

–       de toepassing van de 50/50-regel wordt herzien, met name voor wat betreft de bedragen die mogelijk aan verrekening ontsnappen, en dat de 50/50-regel doeltreffend wordt toegepast,

–       de certificerende instanties bij het controleren van debiteurenrekeningen in de lidstaten rekening houden met de genoemde risico's,

–       een groter deel van onverschuldigde betalingen van begunstigden wordt teruggevorderd,

–       de follow-up van de oude zaken van de taskforce Terugvordering wordt afgerond en op dezelfde manier wordt behandeld in alle lidstaten;

90.    neemt kennis van de toelichtingen van de Commissie bij deze aanbevelingen, en nodigt de Commissie uit deze suggesties nader te bestuderen; roept de Commissie op verslag uit te brengen aan het Parlement over haar conclusies, en aan te geven of ze maatregelen overweegt naar aanleiding van deze aanbevelingen;

91.    is ingenomen met het initiatief van OLAF om de mogelijkheid te bestuderen van een wijziging van Verordening (EG) nr. 1848/2006 van de Commissie van 14 december 2006 betreffende onregelmatigheden in het kader van de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en terugvordering van bedragen die in dat kader onverschuldigd zijn betaald, alsmede de organisatie van een informatiesysteem op dit gebied[1], teneinde de doorstroming en het gebruik van bestaande informatie te verbeteren; nodigt OLAF uit zijn bevindingen kenbaar te maken aan het Parlement;

92.    dringt aan op een gelijke behandeling van de uitstaande schuld (terugvorderingen) in alle lidstaten en dringt erop aan dat aan de Unie verschuldigde bedragen als gevolg van gevallen van inbreuk op wetgeving van de Unie daadwerkelijk worden terugbetaald, niettegenstaande het feit dat sommige lidstaten te lijden hebben onder de financiële crisis;

93.    merkt op dat het in de periode 2006-2009 krachtens de 50/50-regel aan de lidstaten in rekening gebrachte bedrag 424 miljoen euro bedraagt en dat 58 % daarvan betrekking heeft op Italië; verzoekt om een actieplan voor Italië om deze situatie recht te zetten;

94.    herinnert eraan dat er nog altijd een gebrek aan transparantie bestaat als het gaat om de bij lidstaten in mindering gebrachte bedragen (feitelijk belastinggeld) die worden vermeld in de aan het Parlement voorgelegde jaarrekeningen en de daadwerkelijk van begunstigden teruggevorderde bedragen; verzoekt de Commissie deze informatie aan het Parlement te verstrekken;

95.    verzoekt de Rekenkamer een verslag over hetzelfde ontwerp te publiceren voor de structuurfondsen;

  • [1]  PB L 355 van 15.12.2006, blz. 56.

Deel XII – Speciaal verslag nr. 9/2011 van de Rekenkamer getiteld "Waren de e‑overheidsprojecten die steun kregen uit het EFRO doeltreffend?"

96.    is verheugd over het speciaal verslag van de Rekenkamer en over de bevinding dat de e‑overheidsprojecten met financiële steun uit het EFRO hebben bijgedragen tot de ontwikkeling van elektronische overheidsdiensten;

97.    onderschrijft in het bijzonder de aanbevelingen van de Rekenkamer dat:

–       de lidstaten strategieën voor e-overheid moeten ontwikkelen die gebaseerd zijn op vastgestelde behoeften, duidelijke doelstellingen hebben en verantwoordelijkheden toekennen aan de instanties die verantwoordelijk zijn voor de verwezenlijking van deze doelstellingen,

–       de beheersautoriteiten e-overheidsprojecten moeten selecteren voor EFRO-steun op basis van een beoordeling van de waarschijnlijke kosten en kwalitatieve en kwantitatieve baten van de projecten,

–       de beheersautoriteiten in de lidstaten moeten verzekeren dat de e‑overheidsprojecten die worden geselecteerd voor financiering uit het EFRO niet alleen gericht zijn op de resultaten van de projecten, maar ook op de wijzigingen in de processen of de organisatie die nodig zijn om te profiteren van de ontwikkelde systemen,

–       de beheersautoriteiten moeten worden aangespoord om beproefde praktijken toe te passen, waarover advies onder meer terug te vinden is via de ePractice-gemeenschap, en moeten het gebruik aanbevelen van een geschikte methodiek voor het beheren van e-overheidsprojecten die EFRO-steun ontvangen,

–       de Commissie moet worden verzocht ervoor te blijven zorgen dat de projecten die financiering uit het EFRO ontvangen in overeenstemming zijn met de beginselen en aanbevelingen van de Unie die trans-Europese interoperabiliteit mogelijk maken, met name de EIF-beginselen,

–       de beheersautoriteiten moeten verzekeren dat bij de selectie van e‑overheidsprojecten alle significante kosten, waaronder onderhoudskosten, voldoende zijn verdisconteerd in de kosten-batenanalyse waarop het financieringsbesluit berust,

–       de Commissie moet worden verzocht ervoor te blijven zorgen dat de beheersautoriteiten de resultaten en impact van projecten controleren en evalueren om aan te tonen dat de middelen van de Unie doeltreffend worden besteed, en om feedback te geven teneinde de opzet van toekomstige programma's te verbeteren;

Deel XIII – Speciaal verslag nr. 10/2012 van de Rekenkamer getiteld "Zijn de programma's 'schoolmelk' en 'schoolfruit' doeltreffend?"

98.    herinnert aan het resultaat van de externe evaluatie van het schoolmelkprogramma die was uitgevoerd in 1999, en aan de constatering van de Rekenkamer dat er sindsdien geen wezenlijke wijzigingen in het programma zijn aangebracht;

99.    benadrukt dat louter de voortzetting van het huidige schoolmelkprogramma een verspilling van belastinggeld zou zijn, en dat het programma daarom moet worden stopgezet tenzij het onmiddellijk en diepgaand wordt gewijzigd;

100.  onderstreept dat slechts 10 % van de scholen die deel mogen nemen aan het schoolmelkprogramma daar momenteel van profiteren; is daarom van mening dat de lidstaten blijk hebben gegeven van hun steun voor het programma ondanks het lage subsidietarief en mogelijke buitenkanseffecten van het programma; moedigt de lidstaten aan om nationale voedingsprogramma's voor scholen op te zetten, waarbij de schoolmelk- en schoolfruitprogramma's worden vervangen door meer doelgerichte maatregelen;

101.  is ervan overtuigd dat als de schoolmelk- en schoolfruitprogramma's worden voortgezet, ze op gelijke wijze moeten functioneren om de coördinatie en het creëren van synergieën te vergemakkelijken, aangezien de doelstellingen van beide programma's identiek zijn;

102.  verzoekt de Commissie en de lidstaten zich, op wetenschappelijke gronden, te richten op kinderen en leerlingen die het meest zouden profiteren (wat betreft voedingsbehoeften, leeftijdscategorie, gezondheidstoestand, sociale groep, enz.) van die programma's; onderstreept dat door te werken met een doelgroep de impact van de programma's gemakkelijker te meten is;

103.    is van mening dat de producten gratis moeten worden verstrekt, en dat verstrekking in kantines moet worden vermeden;

104.  hamert erop dat de verstrekking van producten die onder deze programma's vallen, moet worden ingebed in een nationale en/of regionale strategie en benadrukt dat een dergelijke strategie ook begeleidende maatregelen moet omvatten (in de vorm van voorlichtingsmaatregelen waarbij ouders en leerkrachten worden betrokken);

105.  verzoekt de Commissie en de lidstaten een cofinancieringssysteem in te stellen voor het schoolmelkprogramma dat lijkt op het systeem dat wordt gehanteerd in het schoolfruitprogramma; is van mening dat de Commissie en de lidstaten kunnen overwegen cofinanciering uit te breiden tot begeleidende maatregelen; is verder van oordeel dat niet-bestede nationale financiële middelen kunnen worden herverdeeld onder de lidstaten;

106.  verzoekt de Commissie en de lidstaten doeltreffende toezichts- en controlesystemen in te stellen;

Deel XIV – Speciaal verslag nr. 11/2011 van de Rekenkamer getiteld "Maken de opzet en het beheer van de regeling inzake geografische aanduidingen deze doeltreffend?"

107.  is ingenomen met het speciaal verslag van de Rekenkamer en neemt kennis van haar bevindingen dat:

–       de wetsbepalingen betreffende de regeling inzake geografische aanduidingen niet voorzien in minimumeisen ten aanzien van controles van productspecificaties en nalaten kwesties aan te pakken zoals de minimale reikwijdte en de frequentie van de controles, de methodiek voor de selectie daarvan en de partijen die betrokken zijn bij de verschillende stadia van de te controleren productie en distributie;

–       Verordening (EG) nr. 882/2004 niet het verplichte karakter vermeldt van de controles die de lidstaten moeten verrichten om ongeoorloofde praktijken met betrekking tot de regeling inzake geografische aanduidingen op te sporen en tegen te gaan;

108.  is bezorgd over het feit dat dit volgens de controle van de Rekenkamer leidt tot een situatie waarbij de controlesystemen van de lidstaten in een aantal belangrijke opzichten verschillen, en is van mening dat die verschillen in de toekomst kleiner moeten worden; neemt kennis van het voorstel van de Commissie (COM(2010)0733) dat deel uitmaakt van het zogenaamde “kwaliteitspakket”; dringt aan op een adequate controlestructuur en een passend controlesysteem waarmee een permanent hoge productkwaliteit van de beschermde oorsprongsbenaming en de beschermde geografische aanduiding wordt gegarandeerd en waarmee ongeoorloofde praktijken in alle lidstaten doeltreffend worden opgespoord en tegengegaan; is evenwel van mening dat dit niet mag leiden tot de invoering van bijkomende controleniveaus, de vaststelling van maximale controle-eisen en een verdere toename van de bureaucratie;

109.  steunt de aanbeveling van de Rekenkamer dat audits van de controles door de lidstaten op de regeling inzake geografische aanduidingen in het plan van de Commissie voor periodieke audits in de lidstaten moeten worden opgenomen, en verzoekt de Commissie dienovereenkomstig te handelen;

110.  herinnert aan de bevinding van de Rekenkamer dat de procedure voor het onderzoek van de aanvragen zowel op nationaal als op Commissieniveau lang is, en verzoekt de Commissie de omslachtige en lange registratieprocedures te vereenvoudigen en te verkorten om de regeling inzake geografische aanduidingen aantrekkelijker te maken voor potentiële aanvragers die momenteel ontmoedigd worden door tijdrovende aanvraagprocedures;

111.  is bezorgd over het feit dat uit de controle van de Rekenkamer blijkt dat de bekendheid van de regeling inzake geografische aanduidingen zowel bij consumenten als bij producenten gering is; maakt zich voorts zorgen over het feit dat de opties die momenteel worden gebruikt de bekendheid van de regeling inzake geografische aanduidingen waarschijnlijk niet zullen vergroten en niet geschikt zijn om de producenten aan te moedigen tot deelname; verzoekt de Commissie bijgevolg de situatie grondig te onderzoeken, een duidelijke strategie te ontwikkelen en doeltreffende maatregelen en middelen vast te stellen om de geringe bekendheid van de regeling inzake geografische aanduidingen en van haar producten en logo's aan te pakken, zoals op eigen initiatief een campagne opzetten, enz.;

112.  steunt de aanbeveling van de Rekenkamer dat een systeem van wederzijdse hulp moet worden ingevoerd waarin rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van de nationale instanties die betrokken zijn bij de regeling inzake geografische aanduidingen;

113.  herinnert eraan dat in de EU-regeling voor geografische aanduidingen onderscheid wordt gemaakt tussen twee soorten beschermde benamingen: de beschermde oorsprongsbenaming en de beschermde geografische aanduiding; merkt op dat deze omschrijvingen verwarrend zijn voor de consument omdat het verschil niet duidelijk is; dringt derhalve aan op duidelijkere aanduidingen zodat de consument begrijpt in hoeverre deze beschermde benamingen van elkaar verschillen in de mate en de aard van het verband dat tussen een product en een geografisch gebied bestaat;

114.  is bezorgd over recente persberichten waarin sprake is van misbruik van geografische aanduidingen door een aantal derde landen; verzoekt de Commissie krachtdadige maatregelen te treffen om ook in een internationaal handelskader producten te beschermen die krachtens de regeling van de Unie inzake geografische aanduidingen geregistreerd zijn, en te werken aan desbetreffende overeenkomsten met derde landen;

115.  verzoekt de Commissie het Parlement in te lichten over de resultaten van haar optreden;

Deel XV – Speciaal verslag nr. 15/2011 van de Rekenkamer getiteld "Waarborgen de procedures van de Commissie een effectief beheer van de controle op staatssteun?"

116.  is verheugd over het speciaal verslag en onderschrijft grotendeels de aanbevelingen van de Rekenkamer met de hierna volgende opmerkingen, daarbij opmerkend dat slechts acht lidstaten waren geselecteerd voor deze controle;

117.  neemt nota van het oordeel van de Rekenkamer dat de Commissie alert en doeltreffend op de financiële crisis heeft gereageerd, en dat mede dankzij dit optreden een faillissement van grote in de Unie gevestigde financiële instellingen is voorkomen;

118.  verzoekt de Commissie proactiever op te treden in haar betrekkingen met de lidstaten, met name door:

–       zich meer in te spannen om de lidstaten beter bekend te maken met de staatssteunregels door het verspreiden van informatie over beproefde praktijken en het aanreiken van meer praktische richtsnoeren;

–       ervoor te zorgen dat de staatssteun in voorkomende gevallen op de correcte manier wordt aangemeld, en instrumenten te ontwikkelen om lidstaten in het gareel te brengen die deze verplichting niet nakomen;

–       onverwijld meer personeel beschikbaar te stellen voor de controle op staatssteun;

119.  merkt op dat de snelheid en de transparantie van het besluitvormingsproces te wensen overlaten, en verzoekt de Commissie maatregelen te treffen om de duur van de onderzoeksprocedure te beperken; wijst op het grote aantal verzoeken om inlichtingen dat aan de lidstaten wordt gestuurd, en spoort de Commissie aan die verzoeken te beperken om de procedure te bespoedigen; verzoekt de Commissie aan het Parlement mee te delen hoeveel tijd iedere lidstaat de afgelopen vier jaar gemiddeld nodig had om een zaak af te handelen;

120.  spoort de Commissie aan nader te onderzoeken of haar succesvolle aanpak van de financiële crisis ervaringen heeft opgeleverd die kunnen worden gebruikt om ook de werkmethoden in “normale” omstandigheden te stroomlijnen, en verzoekt de Commissie het Parlement voor september 2012 op de hoogte te brengen van eventuele wijzigingen die moeten worden doorgevoerd;

121.  onderstreept het belang van rechtszekerheid voor alle belanghebbenden; verzoekt de Commissie dan ook:

–       ongegronde klachten snel af te handelen,

–       de hele klachtenafwikkelingsprocedure te versnellen en de nodige middelen vrij te maken om de bestaande achterstand verder weg te werken,

–       de klager, de lidstaat en de begunstigde naar behoren te informeren over de voortgang van de zaak en het resultaat van het onderzoek;

122.  merkt op dat het beschikbare personeel niet altijd optimaal wordt ingezet, en is verheugd over het voornemen van de Commissie om een beter systeem voor tijdsregistratie in te voeren; onderschrijft de aanbeveling van de Rekenkamer om een systeem voor beheersrapportages in te voeren teneinde doeltreffend toezicht te houden op de tijd die aan bepaalde zaken wordt besteed en op de werkbelasting van de betrokken ambtenaren; verwacht dat een dergelijk systeem tegen het einde van 2012 operationeel is;

123.  benadrukt het belang van toezicht op staatssteun; spoort de Commissie daarom aan om haar toezichthoudende activiteiten te intensiveren, zowel qua steekproefomvang als qua reikwijdte;

124.  wijst op de zwakke punten bij het verzamelen van gegevens, en verzoekt de Commissie om dit proces doelmatiger en betrouwbaarder te maken, en om voor het einde van de kwijtingsprocedure 2010 verslag uit te brengen over de status van de invoering van de SARI-toepassing[1];

125.  verzoekt de Commissie om de effectbeoordeling over staatssteun en de controle daarop bij ondernemingen, markten en de economie in het algemeen uit te breiden;

o

o         o

126.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Rekenkamer, en te zorgen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie (serie L).

  • [1]  De SARI-toepassing is een nieuwe centrale databasetoepassing waarin steunverlenende autoriteiten in de lidstaten hun uitgaven inzake steunverlening rechtstreeks kunnen invoeren (Speciaal verslag nr. 15/2011, blz. 60).

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

26.3.2012

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

26

0

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Marta Andreasen, Inés Ayala Sender, Andrea Češková, Tamás Deutsch, Martin Ehrenhauser, Jens Geier, Gerben-Jan Gerbrandy, Ingeborg Gräßle, Iliana Ivanova, Bogusław Liberadzki, Monica Luisa Macovei, Jan Mulder, Eva Ortiz Vilella, Aldo Patriciello, Crescenzio Rivellini, Petri Sarvamaa, Bart Staes, Georgios Stavrakakis, Søren Bo Søndergaard, Michael Theurer

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Amelia Andersdotter, Zuzana Brzobohatá, Christofer Fjellner, Edit Herczog, Ivailo Kalfin, Marian-Jean Marinescu, Véronique Mathieu, Olle Schmidt, Barbara Weiler