VERSLAG over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2010 - 2011)

22.11.2012 - (2011/2069(INI))

Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken
Rapporteur: Monika Flašíková Beňová


Procedure : 2011/2069(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0383/2012
Ingediende teksten :
A7-0383/2012
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2010 - 2011)

(2011/2069(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien de preambule van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name het tweede en het vierde tot en met zevende streepje ervan,

–   gezien artikel 2, artikel 3, lid 3, tweede streepje, en de artikelen 6 en 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–   gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 7 december 2000 ("het Handvest"), zoals afgekondigd in Straatsburg op 12 december 2007,

–   gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM),

–   gezien het Verdrag van de Verenigde Naties betreffende de rechten van personen met een handicap,

–   gezien het VN-verdrag van 1949 ter bestrijding van de handel in personen en van de exploitatie van prostitutie door anderen,

–   gezien Richtlijn 2000/43/EG van de Raad houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming[1],

–   gezien de verslagen van de Commissie over de toepassing van het EU-Handvest van de grondrechten uit 2010 en 2011 (COM (2011)0160 en COM(2012)0169),

–   gezien de mededeling van de Commissie over het verslag over het EU-burgerschap 2010: Het wegnemen van de belemmeringen voor de rechten van EU-burgers (COM(2010)0603),

–   gezien de strategie van de Commissie voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten door de Europese Unie (COM(2010)0573) en de operationele richtsnoeren voor het in aanmerking nemen van grondrechten in effectbeoordelingen door de Commissie (SEC(2011)0567),

–   gezien het programma van Stockholm - Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger[2],

–   gezien de conclusies van de Raad over de acties en initiatieven van de Raad voor de uitvoering van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, op 23 mei 2011 aangenomen tijdens de 3092e zitting van de Raad Algemene Zaken in Brussel, en de richtsnoeren van de Raad over methodologische stappen om de verenigbaarheid met de grondrechten in de voorbereidende instanties van de Raad te controleren[3],

–   gezien de mededeling van de Commissie betreffende een EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020 (COM(2011)0173) en de mededeling betreffende nationale strategieën voor integratie van de Roma: eerste stap van de uitvoering van het EU-kader (COM(2012)0226),

–   gezien de vele verdragen van de Verenigde Naties inzake de mensenrechten waarbij de lidstaten partij zijn, de verdragen en aanbevelingen van de Raad van Europa, de rapporten van de organen van de Raad van Europa, in het bijzonder de rapporten over de situatie van de rechten van de mens van de Parlementaire Assemblee en van de commissaris voor de mensenrechten, en de besluiten, richtsnoeren en uitspraken van gespecialiseerde toezichthoudende en gerechtelijke instanties,

–   gezien de besluiten en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM),

–   gezien de jurisprudentie van de nationale constitutionele gerechtelijke instanties, waarin het Handvest als referentie voor de interpretatie van het nationaal recht wordt gebruikt,

–   gezien de werkzaamheden, de jaarverslagen en de studies van het Bureau voor de grondrechten van de Europese Unie (FRA),

–   gezien de verslagen en studies van ngo's met betrekking tot mensenrechten en de relevante studies die op verzoek van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken zijn uitgevoerd,

–   gezien zijn resoluties over grondrechten en mensenrechten, in het bijzonder zijn resolutie van 15 december 2010 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2009) – effectieve tenuitvoerlegging na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon[4],

–   gezien zijn resolutie van 8 juni 2005 over de bescherming van minderheden en maatregelen ter bestrijding van discriminatie in een uitgebreid Europa[5],

–   gezien zijn resolutie van 9 maart 2011 over den EU-strategie voor de integratie van de Roma[6],

–   gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de Commissie verzoekschriften (A7-0383/2012),

A. overwegende dat de Unie in overeenstemming met artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) berust op een gemeenschap van ondeelbare en universele waarden als eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gendergelijkheid, niet-discriminatie, solidariteit, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten en burgerlijke vrijheden, die van toepassing zijn op alle personen die zich op het grondgebied van de Europese Unie bevinden, met inbegrip van personen die tot minderheden behoren, staatloze personen en diegenen die tijdelijk of illegaal op het grondgebied van de Europese Unie verblijven; overwegende dat deze waarden door alle lidstaten gedragen worden in een samenleving waarin pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, gerechtigheid, solidariteit en gelijkheid van mannen en vrouwen prevaleren;

B.  overwegende dat het respecteren en promoten van deze waarden essentiële elementen zijn van de identiteit van de Europese Unie en een voorwaarde vormen om een lidstaat van de EU te worden en om de rechten van het lidmaatschap volledig te handhaven;

C. overwegende dat in overeenstemming met artikel 6, lid 3 VEU, wordt bevestigd dat de grondrechten, zoals gewaarborgd door het EVRM en zoals ze uit de grondwettelijke tradities voortkomen die de lidstaten gemeen hebben, algemene beginselen van het recht van de Unie vertegenwoordigen;

D. overwegende dat het Handvest, met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, in overeenstemming met artikel 6 VEU dezelfde rechtsgeldigheid heeft als de verdragen, en in rechte bindend is voor de instellingen, instanties en agentschappen van de EU, evenals voor de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van EU-wetgeving; overwegende dat het Handvest de waarden en beginselen heeft omgezet in concrete en afdwingbare rechten;

E.  overwegende dat toetreding door de EU tot het EVRM, zoals door het VEU wordt geëist, tot gevolg heeft dat de handelingen van de EU aan het toezicht van het Europees Hof voor de rechten van de mens worden onderworpen, waardoor de EU meer verantwoordelijkheid krijgt en de toegang tot de rechter voor natuurlijke personen wordt verbeterd;

F.  overwegende dat de doeltreffende bescherming en bevordering van rechten een algehele doelstelling van al het EU-beleid moet vormen, met inbegrip van de externe dimensie van dat beleid en overwegende dat er voor het vervullen van de plicht om dat beleid te beschermen, bevorderen en uit te voeren, geen nieuwe bevoegdheden voor de EU nodig zijn, maar eerder een proactieve institutionele betrokkenheid bij de mensenrechten, en de ontwikkeling en versterking van een echte cultuur van grondrechten in de instellingen van de Unie en in de lidstaten; overwegende dat de EU een coherent mensenrechtenbeleid en een mechanisme waarin de verschillende actoren op het gebied van de grondrechten worden verenigd dient te bevorderen binnen de EU-structuur;

G  overwegende dat burgers hun rechten slechts volledig kunnen uitoefenen als de grondwaarden en -beginselen, zoals de rechtsstaat, de onafhankelijkheid van de rechtspraak, mediavrijheid en non-discriminatie, worden gerespecteerd;

H. overwegende dat de kloof tussen de grondrechten en de tenuitvoerlegging van die grondrechten de geloofwaardigheid van zowel de EU als de lidstaten, alsmede de daadwerkelijke eerbiediging en bevordering van de mensenrechten ondermijnt, zowel op het grondgebied van de EU als daarbuiten;

I.   overwegende dat de verplichtingen die in het kader van de criteria van Kopenhagen op de kandidaat-lidstaten rusten na toetreding tot de EU op grond van artikel 2 VEU van toepassing blijven op de lidstaten, en overwegende dat in dit licht alle lidstaten voortdurend zouden moeten worden beoordeeld ten einde te controleren of zij de grondwaarden van de eerbiediging van de grondrechten, de democratische instellingen en de rechtsstaat permanent naleven;

J.   overwegende dat het voor een doeltreffende bescherming en bevordering van grondrechten wenselijk is dat de lidstaten, vanuit een gedachte van solidariteit en oprechte samenwerking met de andere lidstaten, het toezicht van de EU op de naleving van de Europese waarden in hun wetgeving, beleid en praktijk aanvaarden;

K. overwegende dat artikel 7 VEU, samen met artikel 2 VEU, de Europese instellingen de bevoegdheid verleent om te beoordelen of er sprake is van een inbreuk op de algemene waarden, zoals de eerbiediging van de mensenrechten, democratie en de rechtsstaat in de lidstaten en zich politiek met de betrokken landen te bemoeien, om schendingen te voorkomen en te corrigeren;

L.  overwegende dat een gezamenlijke studie van mei 2012 van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA), het ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) en de Wereldbank over de situatie van Roma bevestigt dat Roma in heel Europa worden gediscrimineerd en hun situatie slechter is dan die van alle andere bevolkingsgroepen in vergelijkbare omstandigheden; overwegende dat de discriminatie en de toename van het geweld in de EU-lidstaten hun oorsprong vinden in een latente zigeunerhaat;

M. overwegende dat de huidige economische crisis het solidariteitsbeginsel, dat een essentieel onderdeel van de Europese geschiedenis en identiteit is en de basisverbinding vormt die de burgers van de EU samenbrengt als leden van eenzelfde politieke gemeenschap, op de proef stelt[7];

Algemene aanbevelingen

1.  doet een beroep op de Commissie, de Raad en de lidstaten om de volledige verantwoordelijkheid op zich te nemen voor wat betreft de juiste en volledige toepassing van het mandaat en de bevoegdheden van de EU in verband met de grondrechten, zowel op basis van het Handvest, als op basis van de artikelen uit de verdragen die over de grondrechten en burgerrechten gaan, en met name artikelen 2, 6 en 7 van het VEU; is van mening dat dit de enige manier is om ervoor te zorgen dat de Europese Unie zich van de nodige middelen voorziet - zoals de EU op andere gebieden van algemeen belang heeft gedaan, zoals op economisch en begrotingsgebied - om de crisis van de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten en de spanningen waaraan de EU en haar lidstaten onderhevig zijn, het hoofd te kunnen bieden; verlangt een dringende versterking van de Europese mechanismen om de eerbiediging van de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten in de Europese Unie te waarborgen;

2.  merkt op, terwijl het ingenomen is met de maatregelen van de Commissie om te garanderen dat haar wetsvoorstellen worden getoetst aan het Handvest, dat er nog wel wat kan worden verbeterd, aangezien er nog steeds voorstellen worden voorgelegd waarin het effect van de voorgestelde maatregelen op de grondrechten niet of onvoldoende in overweging wordt genomen; verzoekt de Commissie om tastbare stappen te ondernemen op weg naar de verbetering van de toetsing van haar voorstellen aan het Handvest, onder meer door er zorg voor te dragen dat er voldoende expertise aanwezig is binnen alle diensten van de Commissie;

3.  dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat het effect van de EU-wetgeving op de grondrechten en de tenuitvoerlegging ervan door de lidstaten stelselmatig onderdeel uitmaakt van de evaluatieverslagen van de Commissie over de tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving en van haar jaarlijkse verslag over de controle op de toepassing van het EU-recht; adviseert dat de Commissie de bestaande richtsnoeren voor de effectbeoordeling herziet teneinde meer belang toe te kennen aan overwegingen met betrekking tot de mensenrechten en de normen te verbreden zodat ook de mensenrechteninstrumenten van de VN en de Raad van Europa erin kunnen worden opgenomen;

4.  is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een scorebord inzake justitie, de rechtsstaat, democratie en grondrechten dat betrekking zal hebben op alle lidstaten in het kader van het Europees Semester; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het Europees Parlement en de nationale parlementen volledig betrokken zijn bij de procedure en dat het scorebord regelmatig wordt voorgesteld aan en beoordeeld en gemonitord door de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van het Europees Parlement;

5.  verzoekt de Raad haar toezegging doeltreffend gestand te doen om zowel zijn voorgestelde wijzigingen op voorstellen van de Commissie als voorstellen die op eigen initiatief zijn ingediend, te toetsen aan het Handvest; wijst er nogmaals op dat ook de lidstaten moeten zorgen voor de volledige toepassing van de bepalingen van het Handvest bij de tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving teneinde de grondrechten doeltreffend te kunnen uitoefenen;

6.  verzoekt de Commissie - en de Raad wanneer die het initiatief neemt tot wetgeving - om bij de voorbereiding van effectbeoordelingen systematisch gebruik te maken van onafhankelijke externe expertise, met name van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten;

7.  staat positief tegenover de door de Commissie, de Europese ombudsman en andere instanties genomen maatregelen voor de bewustmaking van de burgers over de uitoefening van hun rechten krachtens het Handvest van de grondrechten; dringt er bij de Commissie op aan de burgers te blijven voorlichten en de resultaten van deze voorlichting te beoordelen;

8.  benadrukt de essentiële rol van het Parlement bij de verificatie van en het toezicht op de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van de Europese wetgeving en staat er dus op dat het Parlement zijn onafhankelijke effectbeoordeling van de grondrechten moet versterken met betrekking tot wetsvoorstellen en nog in behandeling zijnde wijzigingen in het wetgevingsproces, en deze systematischer moet maken;

9.  verzoekt de Commissie jaarlijks een verslag op te stellen over de situatie van de grondrechten in de EU, op basis van onder andere artikelen 2 en 6 VEU en het Handvest; is van mening dat een dergelijk verslag tevens een analyse van de situatie in de lidstaten moet bevatten, onder andere op basis van de zorgen die internationale organisaties, ngo's, het EP en burgers hebben in verband met de schending van de grondrechten, de rechtsstaat en de democratie; brengt in herinnering dat de Commissie de taak heeft om een dergelijke activiteit uit te voeren, zowel als hoedster van de Verdragen en van het Handvest, als op basis van artikelen 2, 6 en 7 VEU;

10. verzoekt de Commissie er zorg voor te dragen dat er in haar jaarverslag over de toepassing van het Handvest ruimte is voor een evenwichtiger en zelfkritische analyse, zodat er niet louter positieve ontwikkelingen in worden beschreven, maar het ook een analyse bevat van waar de aanpak in de toekomst kan worden verbeterd;

11. adviseert dat het Parlement, de Commissie en de Raad gezamenlijk en formeel erkennen dat er sprake is van positieve verplichtingen om de mensenrechten te beschermen en bevorderen als onlosmakelijk onderdeel van de EU-wetgeving; beklemtoont dat de eerbiediging van de vrijheden en grondrechten acties op verschillende niveaus (internationaal, Europees, nationaal, regionaal en lokaal) inhouden en wijst met klem op de rol die de regionale en lokale instanties op dit vlak in samenwerking met de mensenrechtenorganisaties kunnen spelen; dringt er bij de Commissie en de Raad op aan de samenwerking te verbeteren met internationale organisaties die zich met grondrechten bezighouden, ngo's en het maatschappelijk middenveld bij de wetgevingsvoorbereidingen en –processen;

12. verzoekt de Commissie en de Raad om in het aanstaande meerjarig financieel kader voldoende financiering beschikbaar te stellen in financieringsprogramma's die zich met grondrechten en antidiscriminatie bezighouden voor maatschappelijke organisaties op alle niveaus;

13. verzoekt de Raad om in zijn jaarverslagen over de mensenrechten in de wereld een analyse op te nemen van de situatie in de lidstaten en daarbij ook de maatregelen in aanmerking te nemen die moeten worden genomen om de arresten van het EHRM ten uitvoer te leggen en de nationale wetgeving en praktijk dienovereenkomstig aan te passen;

14. verzoekt de Commissie het wetgevend acquis communautaire te herzien door voldoende rekening te houden met de rechten die in het Europees Handvest staan beschreven; is van mening dat de mogelijke spanningen tussen economische vrijheden en grondrechten reeds op wetgevend niveau dienen te worden behandeld, en niet uitsluitend door het gerechtelijk apparaat van de EU;

15. verzoekt de Commissie de voormalige derde pijler (samenwerking op het terrein van politie en justitie in strafzaken) te herzien in het licht van het Handvest; brengt de in zijn resolutie van 25 november 2009 inzake het programma van Stockholm[8] gedane aanbeveling in herinnering, waarin werd gevraagd om een consistente herziening van deze wetgeving en herinnert de Commissie eraan dat al die wetgeving die in een volkomen ander constitutioneel kader is goedgekeurd, op 1 december 2014 als zodanig in de EU zal worden toegepast en de rechten van het individu in het Europees rechtsgebied buitengewoon zal aantasten;

16. betreurt

–   het ontbreken van transparantie bij de dialoog van de Commissie met de lidstaten als het gaat om de grondrechten of de belangen van de Europese burgers; is van mening dat een dergelijk gebrek aan transparantie inzake de omzetting van het EU-recht strijdig is met de EU-regels inzake transparantie en het beginsel van rechtszekerheid, buitengewoon nadelig is voor de andere EU-lidstaten, voor de EU-burgers en voor de andere instellingen, in het bijzonder als het gaat om de sociale en economische rechten van de burgers; is verheugd over de door de Commissie aangekondigde initiatieven om de transparantie inzake het handelen of niet handelen van de lidstaten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de interne markt te verbeteren en is van mening dat de voor het fiscaal beleid aangekondigde transparantie nog verbeterd dient te worden als de grondrechten in het geding zijn,

–   het ontbreken van transparantie bij de EU-agentschappen, wat het moeilijk maakt na te gaan of hun acties in overeenstemming zijn met de beginselen van transparantie, behoorlijk bestuur, bescherming van persoonsgegevens, bestrijding van discriminatie, noodzakelijkheid en evenredigheid; betreurt het aanhoudende gebrek aan belangstelling van de zijde van de Commissie voor een wetgevingskader dat een open, onafhankelijk en doelmatig bestuur waarborgt, zoals bepaald in artikel 41 van het Handvest en in artikel 298 VWEU,

–   het ontbreken van transparantie en openheid, en van een correcte naleving, bescherming en bevordering van grondrechten en van democratisch en parlementair toezicht in internationale onderhandelingen, wat ertoe heeft geleid dat het Parlement internationale overeenkomsten heeft verworpen, zoals onder andere het ACTA-verdrag, die EU-instellingen en lidstaten hadden moeten helpen hun huidige werkwijzen te veranderen en de burgerrechten te eerbiedigen;

17. pleit voor meer transparantie in de dialoog van de Commissie met de lidstaten en in de werkzaamheden van de EU-agentschappen wanneer de grondrechten of de belangen van Europese burgers in het geding zijn;

18. verzoekt om het in gang zetten van een "Europese beleidscyclus grondrechten", waarin de te halen doelstellingen en op te lossen problemen op jaarlijkse en meerjaarlijkse basis worden beschreven; is van mening dat deze cyclus instellingen, het FRA en de lidstaten een kader voor samenwerking moet verschaffen, zodat overlap wordt voorkomen, er kan worden voortgebouwd op elkaars verslagen, gezamenlijke maatregelen kunnen worden ondernomen en gezamenlijke evenementen kunnen worden georganiseerd waaraan ngo's, burgers, nationale parlementen, enz. kunnen deelnemen;

19. stelt voor stappen te ondernemen om zorg te dragen voor constante kanalen om informatie over grondrechten in de EU te delen tussen relevante organen en binnen de EU-instellingen en EU-agentschappen, en om jaarlijks een interinstitutioneel forum te organiseren om de situatie van de grondrechten in de EU in kaart te brengen; is van mening dat een dergelijk forum een voorbereidende stap moet zijn voor het jaarlijkse debat van het Parlement over grondrechten en over de ontwikkeling van de Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid; is van mening dat dit interinstitutioneel forum vertegenwoordigers moet samenbrengen van de Commissie, de Groep grondrechten, burgerrechten en vrij verkeer van personen (FREMP) van de Raad, de Commissie burgerlijke vrijheiden, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie verzoekschriften, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie regionale ontwikkeling van het Parlement, en vertegenwoordigers van de Europese ombudsman, het Bureau voor de grondrechten, Eurofound en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming;

20. dringt erop aan dat nationale parlementen hun toezichthoudende rol op de mensenrechten van EU-activiteiten en de nationale tenuitvoerlegging van EU-wetgeving versterken, en verzoekt ze om periodieke vergaderingen te beleggen die gericht zijn op de strategieën die moeten worden ontwikkeld om het Handvest en de jurisprudentie van de Europese rechtbanken ten uitvoer te leggen;

21. betreurt de vertragingen bij de toetreding van de EU tot het EVRM; verzoekt de Raad om conform de voorwaarden van artikel 265 VWEU te handelen, zodat de procedures voor toetreding van de EU tot het EVRM kunnen worden afgerond; dringt er bij de Commissie op aan de procedure binnen een zo kort mogelijke termijn af te ronden en bij de lidstaten om de ratificatieprocedures voor de toetreding tot het EVRM zo snel mogelijk te starten, aangezien dit zorgt voor een extra mechanisme om de mensenrechten van de burgers af te dwingen;

22. is van mening dat de EU en haar lidstaten de omzetting van de jurisprudentie van Straatsburg door de lidstaten zelfs voor de afronding van de onderhandelingen over de toetreding van de EU tot het EVRM, als een zaak van algemeen belang dienen te beschouwen;

23. is van mening dat de Commissie en de Raad een mechanisme moeten opzetten om ervoor te zorgen dat de EU en haar lidstaten de jurisprudentie van het EHRM eerbiedigen, ten uitvoer leggen en omzetten, aangezien dit een zaak van algemeen belang is en een verplichting in verband met de naleving van de grondrechten in de EU;

24. herinnert alle lidstaten eraan hun verplichtingen na te komen wat betreft de eerbiediging van de vrijheden en de grondrechten; merkt op dat participatie in internationale verdragen voor de bescherming en bevordering van mensenrechten enkel kan dienen om de bescherming van de grondrechten binnen de EU te versterken en verwelkomt het feit dat de EU is toegetreden tot het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en zal toetreden tot het EVRM; verzoekt de Raad en de Commissie stappen te zetten om deel te nemen aan andere internationale mensenrechtenverdragen, zoals het VN-verdrag inzake de rechten van het kind;

25. betreurt de zwakke reactie van de Commissie op specifieke schendingen van de grondrechten en de uitholling van democratische controlemechanismen en de rechtsstaat in de lidstaten en verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de inbreukprocedures de doeltreffende bescherming van de mensenrechten verzekeren, en niet te streven naar schikkingen met de lidstaten;

26. is van mening dat de geloofwaardigheid van de toetredingsvoorwaarden overeind kan worden gehouden als tevens voortdurend wordt nagegaan of de lidstaten de fundamentele waarden van de EU nog wel eerbiedigen en of ze, zoals bij de toetreding beloofd, de democratie en rechtsstaat hooghouden; verzoekt de Commissie te garanderen dat inbreukprocedures zorg dragen voor een doeltreffende bescherming van de grondrechten en objectieve onderzoeken in gang te zetten en pas inbreukprocedures in te leiden als deze goed gefundeerd zijn, zodat er niet met twee maten wordt gemeten als een lidstaat de in het Handvest vastgelegde rechten schendt bij de tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving;

27. wijst nogmaals op de toezegging van de Commissie om prioriteit te verlenen aan de inbreukprocedures waarin principiële kwesties worden aangekaart of die bijzonder vergaande schade berokkenen aan EU-burgers[9];

28. verzoekt de Commissie derhalve haar mededeling uit 2003 (COM(2003)0606) te actualiseren en voor het einde van 2012 een gedetailleerd voorstel uit te werken voor een scherp omlijnd toezichtsmechanisme en een vroegtijdig waarschuwingssysteem, waarbij met name de nationale grondrechtenorganisaties die in overeenstemming met de beginselen van Parijs zijn opgericht, worden betrokken en de bepalingen van artikelen 2, 6 en 7 VEU en artikel 258 VWEU als basis dienen;

29. onderstreept zijn ambitie om zijn bevoegdheden te gebruiken om als pleitbezorger van de mensenrechten op te treden, met name om ervoor te zorgen dat de mensenrechten in de EU-wetgeving worden geëerbiedigd, beschermd, bevorderd en uitgevoerd;

30. dringt aan op de herziening van de uitvoeringsbepalingen van het HvJ-EU en het Gerecht om tussenkomst van derden, met name ngo's die zich met mensenrechten bezighouden, te vergemakkelijken;

31. dringt aan op de oprichting van adequate nationale instellingen voor de rechten van de mens in alle lidstaten en op maatregelen die het netwerken van deze instellingen in de hele EU met hulp van het FRA vergemakkelijken; nodigt de EU-instellingen en de lidstaten uit de capaciteit van instanties ter bevordering van gelijke behandeling, controleorganen voor gegevensbescherming, nationale instellingen voor de rechten van de mens en het FRA als pleitbezorgers van de mensenrechten uit te breiden;

32. dringt aan op een nauwere samenwerking tussen de instellingen van de Unie en andere internationale organen, met name de Raad van Europa en zijn Europese Commissie voor Democratie door Recht (Commissie van Venetië), zodat er gebruik kan worden gemaakt van de expertise van deze organen bij het hoog houden van de beginselen van de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat; moedigt de Commissie en de lidstaten aan nauwer samen te werken, met inbegrip van het Europees Parlement en de nationale parlementen, om de Europese wetgeving op het gebied van mensenrechten beter toe te passen, ervoor te zorgen dat klachten worden opgevolgd en onregelmatigheden te corrigeren;

33. betreurt de steeds slechter wordende situatie van de mediavrijheid in verschillende lidstaten; verzoekt de lidstaten de vrijheid en het pluralisme van de media te beschermen en de Commissie om de nodige maatregelen te treffen om de vrijheid en het pluralisme van de media te bewaken en op de naleving ervan toe te zien; is verheugd over het initiatief van het Europees Parlement om een verslag op te stellen over standaardkaders voor mediavrijheid in de hele EU;

34. is bezorgd over de verslechtering van de situatie op het gebied van mediavrijheid en pluriformiteit van de media, in het bijzonder de vrijheid en het pluralisme van de geschreven pers, in de Europese Unie, onder meer ten gevolge van de huidige economische crisis; veroordeelt de omstandigheden waarin sommige journalisten moeten werken en de hinder die ze ondervinden, in het bijzonder wanneer ze verslag uitbrengen over betogingen; is vooral bezorgd over het feit dat sommige lidstaten zich laten verleiden om de journalistieke bronbescherming en de mogelijkheid van journalisten om onderzoek te doen naar de kringen rond de machthebbers ter discussie te stellen; is diep betreurd over de weigering van de Commissie om een wetgevingsvoorstel te doen teneinde de mediavrijheid en de pluriformiteit van de media te waarborgen overeenkomstig artikel 11 van het Handvest;

35. verzoekt de Commissie het FRA opdracht te geven jaarlijks een verslag op te stellen over de situatie inzake persvrijheid en pluralisme in de Europese Unie;

36. is verheugd dat de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties een resolutie heeft aangenomen ter erkenning van de internetrechten, onder meer wat betreft toegang tot het net en vrijheid van meningsuiting; benadrukt in het bijzonder het verzoek om te ijveren voor "de bevordering, de bescherming en het genot van de mensenrechten, met inbegrip van het recht op vrijheid van meningsuiting, op het internet en via andere technologieën", en preciseert dat deze rechten over de grenzen heen en in alle media geëerbiedigd moeten worden; verzoekt de Unie en de lidstaten om deze resolutie om te zetten in hun nationaal recht en om ze internationaal te promoten;

37. herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om een snelle herziening van het EU-acquis met betrekking tot politie- en strafrechtelijke aangelegenheden overeenkomstig het Verdrag van Lissabon en het Handvest, vóór 1 december 2014;

38. verzoekt om de parlementaire beoordeling van RVVR-gerelateerd beleid door het leggen van een permanente verbinding tussen de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van het Parlement, de Groep grondrechten, burgerrechten en vrij verkeer van personen (FREMP) van de Raad en de nationale parlementaire commissies die de grondrechten behandelen, teneinde de relevante wetgeving op EU- en nationaal niveau te beoordelen;

39. roept de lidstaten op hun verplichtingen krachtens het internationaal recht naar behoren na te komen, wat zij tot op heden nog niet hebben gedaan, ernstige schendingen van de mensenrechten te onderzoeken in het kader van de samenwerking met het programma voor terrorismebestrijding van de Centrale Inlichtingendienst, de strijd tegen mensenhandel en georganiseerde criminaliteit op te voeren en de slachtoffers volledig schadeloos te stellen;

40. benadrukt dat het mandaat van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten moet worden versterkt en regelmatig toezicht op de naleving van artikel 2 VEU door de lidstaten hierin moet worden opgenomen en er jaarlijks verslagen moeten worden gepubliceerd over de bevindingen die in het Europees Parlement dienen te worden gepresenteerd;

41. acht het onaanvaardbaar

–   dat het Parlement, de enige rechtstreeks gekozen EU-instelling en medewetgever van de EU voor het grootste deel van het EU-beleid, niet werd toegestaan de thematische gebieden voor het meerjarenkader voor het FRA te bepalen,

–   dat politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, wat standaard EU-beleid is geworden, en sociale en economische rechten, welke essentiële elementen van het Handvest zijn, nog steeds niet uitdrukkelijk zijn opgenomen in het mandaat van het FRA; verzoekt de Raad bovenstaande zaken op te nemen in het volgende meerjarenkader van het FRA;

42. wijst op tekortkomingen in het huidige mandaat van het FRA, met name het beperkte aantal vergelijkende evaluaties van de lidstaten en het gebrek aan beoordelingen van het gehele landschap van mensenrechten, de rechtsstaat en democratie in lidstaten;

43. wijst erop dat de beginselen van Parijs inzake nationale instellingen voor de rechten van de mens als model gebruikt dienen te worden voor de hervorming van de nationale instellingen en van het FRA, en verzoekt de Commissie en de Raad om, samen met het Europees Parlement, dringend de oprichtingsverordening van het FRA te herzien in het kader van de gewone wetgevingsprocedure, om de reikwijdte van het mandaat van het FRA te verbreden zodat dit de volledige reikwijdte van artikelen 2, 6 en 7 VEU bestrijkt, en, in het bijzonder, de tenuitvoerlegging van het Europees Handvest door de instellingen, agentschappen, bureaus en organen van de EU, alsook de activiteiten van de lidstaten; is van mening dat de onafhankelijkheid van het FRA moet worden versterkt, evenals de rechten en bevoegdheden van het FRA; is van mening dat het Wetenschappelijk Comité van het FRA en het Europese netwerk FRANET zich moeten onderwerpen aan het Europees Parlement en de nationale parlementen en jaarlijks een thematisch en gerichter rapport moeten publiceren waarin de situatie in de betreffende lidstaat wordt beoordeeld, zoals het tot 2006 door het voormalig netwerk van deskundigen inzake grondrechten werd gedaan; verzoekt het FRA artikel 15 van het VWEU volledig te eerbiedigen door zijn procedures open te stellen en door via een publiek toegankelijk register toegang te verschaffen tot de documenten van het FRA, zoals voorzien in Verordening 1049/2001;

44. is bezorgd over de "opt-outs" van sommige lidstaten, die het gevaar lopen dat de rechten van hun burgers, die meer gediscrimineerd zullen worden dan andere EU-burgers, worden aangetast en brengt in herinnering dat de lidstaten, in overeenstemming met jurisprudentie van het Hof van Justitie, door een "opt-out" niet zijn vrijgesteld van de verplichting om aan de bepalingen van het Handvest te voldoen en dat niets een rechtbank uit een van die lidstaten in de weg staat om de naleving van deze bepalingen veilig te stellen;

45. benadrukt dat de Commissie naast het informeren van burgers over hun rechten uit het Handvest, er tevens voor moet zorgen dat ze zich bewust zijn van hoe ze hun recht op toegang tot de rechter kunnen uitoefenen en hun rechten in relevante instanties kunnen afdwingen; is van mening dat er op regionaal en nationaal niveau informele netwerken, zoals de netwerken die met succes zijn opgezet voor de interne markt (SOLVIT) moeten worden opgericht om personen van wie de rechten dreigen te worden geschonden (zoals migranten, asielzoekers, kwetsbare personen) bij te staan en te adviseren; is van mening dat deze bijstandsstructuren voor rechtsherstel en economische en sociale integratie een prioriteit moeten vormen voor de regionale fondsen;

46. verzoekt de Commissie de burgers die contact met haar opnemen vanwege schendingen van de grondrechten gedetailleerd te informeren over deze extra of passender mogelijkheden, deze aanbevelingen te registreren en hierover in detail verslag uit te brengen in de jaarlijkse verslagen over grondrechten in de EU en de tenuitvoerlegging van het Handvest; benadrukt dat de correspondentie van burgers extreem zinvol is om mogelijke structurele, systematische, ernstige schendingen van grondrechten in de EU en de lidstaten aan het licht te brengen en het derhalve ook zinvol is om de daadwerkelijke toepassing van artikelen 2, 6 en 7 VEU door de Commissie te waarborgen;

Discriminatie

47. verzoekt de lidstaten uitgesplitste gegevens te verzamelen voor alle redenen voor discriminatie en om in samenwerking met het FRA grondrechtenindicatoren te ontwikkelen teneinde gerichte wetgeving en gericht beleid op grond van goede voorlichting te waarborgen, met name op het gebied van non-discriminatie en in de context van nationale strategieën voor integratie van de Roma;

48. verzoekt de Commissie voor te stellen het kaderbesluit van de Raad betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht te herzien en andere vormen van haatmisdrijven, waaronder misdrijven op grond van seksuele geaardheid, genderidentiteit en genderexpressie, op te nemen;

49. betreurt het feit dat niet alle lidstaten het Kaderbesluit van de Raad betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht correct in nationale wetgeving hebben omgezet; verzoekt de lidstaten vreemdelingenhaat, racisme, zigeunerhaat en andere vormen van geweld en vijandschap jegens minderheidsgroeperingen, met inbegrip van haatpropaganda, te vervolgen; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat haatmisdrijven, zoals misdrijven op basis van racisme, vreemdelingenhaat, antisemitisme, islamofobie, homofobie en transfobie, binnen het strafrecht strafbaar zijn, en dat deze misdrijven op de juiste wijze worden geregistreerd en doeltreffend worden onderzocht, vervolgd en bestraft, en dat slachtoffers fatsoenlijke hulp, bescherming en schadevergoedingen krijgen aangeboden; herinnert eraan dat dit kaderbesluit op 1 december 2014 volledig uitvoerbaar zal zijn;

50. benadrukt dat de beginselen van de menselijke waardigheid en gelijkheid voor de wet grondbeginselen zijn van de democratische samenleving; betreurt de huidige stagnatie van de onderhandelingen van de Raad over het voorstel van de Commissie voor een horizontale richtlijn ter uitbreiding van de uitgebreide bescherming tegen discriminatie op welke grond dan ook; verzoekt de Raad in overeenstemming met artikel 265 VWEU te handelen en de richtlijn aan te nemen;

51. benadrukt dat Europese burgers, in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten van de EU, ook beschermd dienen te worden tegen discriminatie op taalkundige gronden;

52. verzoekt de lidstaten klachtenprocedures in te stellen die garanderen dat een slachtoffer van meervoudige discriminatie, in aanmerking genomen dat met name vrouwen hiervan vaak het slachtoffer zijn, één enkele klacht kan indienen die gaat over meer dan één grond voor discriminatie; acht het billijk de activiteiten van mensenrechtenverdedigers en de ontwikkeling van collectieve acties door gemarginaliseerde mensen en bevolkingsgroepen te steunen;

53. verzoekt de lidstaten de vrijheid van godsdienst of overtuiging te beschermen, en er tevens voor te zorgen dat ook mensen zonder godsdienst niet hoeven te lijden onder discriminatie als gevolg van overdreven veel vrijstellingen voor godsdiensten in wetgeving op het gebied van gelijkheid en non-discriminatie;

54. benadrukt dat het op het gebied van de bestrijding van discriminatie noodzakelijk is ten volle rekening te houden met het specifieke karakter van discriminatie op grond van een handicap;

Bescherming van personen die tot een minderheid behoren

55. benadrukt dat de situatie van staatlozen die permanent in de lidstaten wonen aan de orde moet worden gesteld, op basis van de aanbevelingen van internationale organisaties;

56. onderstreept het belang van eerbiediging van de rechten van mensen die tot een nationale minderheid behoren; moedigt de lidstaten die dit nog niet gedaan hebben aan om het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden van de Raad van Europa en het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden zonder verder uitstel te ratificeren, en, indien van toepassing, voorbehouden en beperkende clausules in te trekken; roept de lidstaten op vormen van discriminatie waar personen die tot een taalminderheid behoren het slachtoffer van worden te bestrijden en de resultaten te documenteren die behaald zijn met de acties ter bescherming van het recht van minderheden om hun eigen taal te gebruiken; verzoekt de lidstaten om personen die behoren tot nationale en etnische minderheden niet te discrimineren en hun rechten op grond van het internationale recht en het Gemeenschapsrecht te waarborgen;

57. verzoekt de lidstaten raciale en etnische discriminatie bij de toegang tot werk, huisvesting, onderwijs, gezondheidszorg, goederen en diensten, aan te pakken; is met name bezorgd dat door de economische en sociale crisis, die het aanwijzen van zondebokken bevordert, het aantal politieke partijen die openlijk racistisch, xenofoob, islamofoob en antisemitisch zijn, is toegenomen en meent dat hun gewelddadige praktijken moeten worden veroordeeld; is eveneens bezorgd over maatregelen die worden genomen tegen daklozen in de context van de huidige crisis;

58. onderstreept dat sommige groepen mensen geconfronteerd worden met discriminatie bij de uitoefening van hun recht op vrij verkeer en verblijf ten gevolge van verschillen in de tenuitvoerlegging van het EU-recht en complexe administratieve procedures; verzoekt de Commissie inbreukprocedures in te stellen tegen de lidstaten die Richtlijn 2004/38/EG overtreden;

59. betreurt de collectieve uitzetting van burgers van Roma-afstamming door lidstaten en de lauwe reactie van de Commissie in bepaalde gevallen;

60. verzoekt de Commissie de tastbare resultaten van het EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma te evalueren, evenals de vooruitgang die in elke afzonderlijke lidstaat is geboekt; erkent de inspanningen die sommige lidstaten hebben geleverd, maar vooral dat de meeste aan de Commissie voorgelegde strategieën op veel punten tekortschieten; verzoekt de Commissie verbeteringen aan te bevelen om effectiever tegemoet te komen aan de in het EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma vastgestelde doelstellingen; vraagt een analyse van de financiële haalbaarheid en duurzaamheid van deze strategieën en van de vooruitgang die in elke lidstaat is geboekt in haar jaarverslagen aan het Parlement en de Raad;

61. benadrukt dat de nationale strategieën voor integratie van de Roma adequaat ten uitvoer moeten worden gelegd door geïntegreerd beleid te ontwikkelen waarbij lokale autoriteiten, niet-gouvernementele organen en Roma-gemeenschappen volgens de bepalingen van het EU-kader bij de lopende dialoog worden betrokken; verzoekt de lidstaten doeltreffend te reageren op de uitsluiting van de Roma door de in hun nationale strategieën voor de integratie van de Roma voorziene maatregelen ten uitvoer te leggen en door samen te werken met vertegenwoordigers van de Roma-bevolking aan het beheer, de bewaking en de beoordeling van projecten die hun gemeenschappen aanbelangen, door gebruik te maken van alle beschikbare financiële middelen van de EU;

62. is van mening dat de Roma-gemeenschap meer betrokken moet worden bij de strijd tegen de discriminatie van de Roma omdat haar vertegenwoordigers het best geplaatst zijn om te getuigen hoe zij geen recht hebben op werkgelegenheid, onderwijs, huisvesting, gezondheid en goederen en diensten, en om daarvoor oplossingen te vinden;

63. verzoekt de lidstaten een einde te maken aan de ruimtelijke segregatie, de gedwongen uitzetting en de dakloosheid van de Roma door een doeltreffend en doorzichtig huisvestingsbeleid vast te stellen en de criminalisering van dakloosheid te vermijden;

64. verzoekt de lidstaten de hoge werkloosheid onder de Roma aan te pakken door de belemmeringen weg te nemen die de toegang tot de arbeidsmarkt bemoeilijken;

65. verzoekt de lidstaten hun nationale onderwijsstelsels te hervormen, teneinde tegemoet te komen aan de behoeften van minderheden, inclusief Roma-kinderen, en regelingen voor apart onderwijs stop te zetten zonder afbreuk te doen aan het onderwijs in minderheidstalen, die in vele lidstaten aanwezig zijn;

66. dringt er bij de lidstaten op aan de noodzakelijke wetswijzigingen inzake sterilisatie goed te keuren en onder dwang gesteriliseerde Roma-vrouwen en vrouwen met een geestelijke handicap financieel te vergoeden, overeenkomstig de jurisprudentie van het EHRM;

67. herhaalt zijn verzoek om een gerichte benadering van de sociale insluiting van Roma-vrouwen ten einde meervoudige discriminatie en etnische segregatie te voorkomen;

68. verzoekt de lidstaten voldoende begrotingsmiddelen uit te trekken voor de verwezenlijking van de in hun nationale strategieën voor de integratie van de Roma vastgestelde doelstellingen; verzoekt de Raad de voorstellen van de Commissie en het Parlement betreffende het volgend meerjarig financieel kader te steunen en goed te keuren, in het bijzonder de voorstellen die ervoor moeten zorgen dat het Europees Sociaal Fonds en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling beter kunnen bijdragen aan de sociale insluiting van de Roma door de opname in de ex ante-voorwaarden van de ontwikkeling van nationale strategieën en het in kaart brengen van de territoriale concentratie van armoede;

69. wijst erop dat recente en toekomstige uitbreidingen hebben geleid en zullen leiden tot een groter aantal lidstaten met culturele en taalkundige verscheidenheid; meent dan ook dat de EU een bijzondere verantwoordelijkheid heeft om de rechten van minderheden te beschermen; verzoekt de Commissie de toetredingslanden nauwer te betrekken bij haar inspanningen om de sociale insluiting van de Roma te bevorderen, alsook het instrument voor pretoetredingssteun te gebruiken en de toetredingslanden daartoe aan te sporen in het kader van de mechanismen van het stabilisatie- en associatieproces;

70. is verontrust over de stijgende toename van haatdragende en stigmatiserende taal ten aanzien van minderheden en groepen van mensen en over de toenemende invloed ervan in de media en in tal van politieke bewegingen en partijen, wat wordt weerspiegeld op een hoog beleidsniveau en in restrictieve wetgeving; verzoekt de lidstaten passende maatregelen te treffen om de effectieve gelijkheid te bevorderen tussen personen in het economische, sociale, politieke en culturele leven, en ten volle rekening te houden met de specifieke omstandigheden van personen die tot deze minderheden behoren; wijst op de inconsistentie van het beleid ten opzichte van nationale minderheden, en merkt op dat hoewel de bescherming van minderheden deel uitmaakt van de criteria van Kopenhagen, het Gemeenschapsbeleid geen norm bevat inzake minderheidsrechten; beklemtoont dat minderheidsrechten een integraal onderdeel uitmaken van de fundamentele mensenrechten;

71. is van mening dat er geen eenduidige oplossing bestaat om de situatie van de nationale minderheden in alle lidstaten te verbeteren, maar dat een aantal gemeenschappelijke minimumdoelstellingen voor de overheidsinstanties in de Europese Unie moet worden ontwikkeld, met inachtneming van de toepasselijke internationale wetgeving en bestaande goede praktijken; verzoekt de Commissie een kader te scheppen voor beleidsnormen inzake de bescherming van nationale minderheden;

72. is van mening dat de traditionele nationale minderheden een bijzondere bijdrage aan de Europese cultuur leveren, dat het overheidsbeleid dan ook meer moet worden toegespitst op hun bescherming en dat de Unie een gepaster antwoord op deze behoeften moet bieden;

73. stelt voor maatregelen te treffen om het vertrouwen tussen en het samenleven van gemeenschappen die traditioneel naast elkaar leven te bevorderen door te doceren over en te leren van elkaars identiteit, regionale identiteiten, elkaars talen (in beide richtingen) en elkaars geschiedenis, erfgoed en cultuur met het oog op een beter begrip van en meer respect voor verscheidenheid;

74. is van mening dat effectieve deelname aan de besluitvorming op basis van de subsidiariteits- en het zelfbestuurbeginsel een van de meest doeltreffende manieren is om de problemen van nationale minderheden aan te pakken, aan de hand van de optimale werkwijzen die er in de Unie bestaan;

Gelijke kansen

75. betreurt het beperkte effect van de EU- en nationale initiatieven op het gebied van de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, vooral in de context van de werkgelegenheid; verzoekt de lidstaten in het kader van hun nationale hervormingsprogramma's en actieplannen inzake gendergelijkheid specifieke streefdoelen en strategieën inzake werkgelegenheid vast te stellen teneinde ervoor te zorgen dat vrouwen en mannen gelijke kansen hebben om de arbeidsmarkt te betreden en er te blijven; is van mening dat, om de diepgewortelde loon- en pensioenkloof tussen vrouwen en mannen weg te werken, deze streefdoelen erop gericht moeten zijn het aanhoudend grote aantal vrouwen met een deeltijdse, laagbetaalde of onzekere baan terug te dringen; verzoekt de lidstaten maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat vrouwen van alle generaties werk en gezinstaken beter met elkaar kunnen combineren, inclusief hoogwaardige opvangvoorzieningen voor kinderen en andere afhankelijke personen;

76. is van mening dat de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de politieke besluitvorming afbreuk doet aan de grondrechten en de democratie; is ingenomen met de positieve maatregelen die Frankrijk, Spanje, België, Slovenië, Portugal en Polen in hun wetgeving hebben opgenomen, zoals pariteitsstelsels en genderquota, als essentiële goede praktijken, en verzoekt de lidstaten met een bijzonder lage vertegenwoordiging van vrouwen in het politieke leven het vaststellen van bindende wetgeving te overwegen;

77. wijst erop dat vrouwen op verschillende gebieden in het dagelijkse leven nog altijd worden gediscrimineerd, ondanks de geldende wetgeving ter bestrijding van discriminatie, en stelt met grote teleurstelling vast dat bijna 40 jaar na de goedkeuring van deze wetgeving de loonkloof tussen vrouwen en mannen nauwelijks kleiner is geworden;

78. is van mening dat geweld tegen vrouwen wereldwijd de meest voorkomende schending van de mensenrechten van vrouwen en meisjes vormt, ook in de EU; verzoekt de Commissie om 2015 uit te roepen tot het Europees Jaar voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen en een daarmee samenhangende EU-strategie voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen uit te voeren, zoals aangekondigd in de conclusies van de Raad van maart 2010, inclusief juridisch bindende instrumenten, sensibiliseringsacties, gegevensverzameling en financiële steun voor ngo's van en voor vrouwen;

79. herhaalt zijn standpunt over seksuele en reproductieve gezondheidsrechten, als vastgelegd in de resoluties van 10 februari 2010[10], 8 maart 2011[11] en 13 maart 2012[12], over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie – 2009, 2010 en 2011; drukt in dat verband zijn bezorgdheid uit over de recente beperkingen door bepaalde lidstaten van de toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidsdiensten, met name veilige en wettelijke abortus, seksuele voorlichting en steunverminderingen voor gezinsplanning;

80. verzoekt de EU-instellingen de opname van het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen in het EU-rechtskader te onderzoeken;

81. verzoekt de EU beleidsmaatregelen die voor afhankelijkheid van gezinsleden in het kader van gezinshereniging zorgen te beëindigen en verzoekt de EU en haar lidstaten migrantenvrouwen een autonoom verblijfsrecht te verlenen, vooral in geval van huiselijk geweld;

82. dringt er bij de EU en de lidstaten op aan de inspanningen ter verwezenlijking van de doelstellingen van het pact voor gendergelijkheid 2011-2020 op te voeren en maatregelen te nemen om de verschillen in beloning tussen mannen en vrouwen, beroepssegregatie en alle vormen van geweld tegen vrouwen aan te pakken;

83. verzoekt de lidstaten doeltreffende maatregelen te nemen om zwangere werkenden en vrouwen in zwangerschapsverlof te beschermen;

84. dringt er bij de lidstaten op aan alle vormen van geweld tegen vrouwen, huiselijk geweld en seksuele uitbuiting aan te pakken en mensenhandel te bestrijden;

85. verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat de nationale actieplannen gericht zijn tegen meervoudige discriminatie en tot etnische minderheden behorende vrouwen en migrantenvrouwen beschermen;

Seksuele geaardheid en genderidentiteit

86. verzoekt de Commissie voor te stellen het kaderbesluit van de Raad betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht te herzien en andere vormen van haatmisdrijven, waaronder misdrijven op grond van seksuele geaardheid, genderidentiteit en genderexpressie, op te nemen;

87. verzoekt de lidstaten het nationale wetgevingskader ter bestrijding van discriminatie van LGBT en koppels van hetzelfde geslacht op basis van hun seksuele geaardheid of genderidentiteit vast te stellen, en dringt er bij de lidstaten op aan de doeltreffende tenuitvoerlegging van het bestaande EU-rechtskader en de rechtspraak van het HvJ-EU te waarborgen;

88. verzoekt de lidstaten haatmisdrijven tegen homoseksuelen, lesbiennes, biseksuelen en transseksuelen (LGBT) te registreren en te onderzoeken, en strafwetgeving vast te stellen waarmee het aanzetten tot haat op grond van seksuele geaardheid en genderidentiteit wordt verboden;

89. is ingenomen met de voorstellen van de Commissie betreffende het toepasselijke recht en de rechterlijke bevoegdheid inzake vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk en geregistreerde partnerschappen; is evenwel van mening dat de keuze voor twee verschillende instrumenten[13] en een afzonderlijke aanpak voor geregistreerde partnerschappen en huwelijken niet gerechtvaardigd is; is van mening dat in beide gevallen hetzelfde toepasselijke recht en dezelfde rechterlijke bevoegdheid moeten gelden;

90. roept de lidstaten die wetgeving betreffende partnerschappen tussen personen van hetzelfde geslacht hebben vastgesteld, op tot erkenning van door andere lidstaten vastgestelde bepalingen met soortgelijke rechtsgevolgen; wijst nogmaals op de verplichting van de lidstaten om Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, inclusief koppels van hetzelfde geslacht en hun kinderen, volledig ten uitvoer te leggen; is ingenomen met het feit dat steeds meer lidstaten wetten inzake samenwoning, samenlevingscontracten en het huwelijk aannemen en/of hun bestaande wetgeving ter zake aanpassen om een einde te maken aan discriminatie op grond van de seksuele geaardheid van personen in een relatie met een persoon van hetzelfde geslacht en hun kinderen en verzoekt de andere lidstaten soortgelijke wetten aan te nemen;

91. verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen voor de volledige wederzijdse erkenning in de hele EU van de rechtskracht van alle documenten van de burgerlijke stand, met inbegrip van wettelijke geslachtserkenning, huwelijken en geregistreerde partnerschappen, om discriminerende wettelijke en administratieve belemmeringen weg te nemen waar burgers mee te kampen hebben wanneer ze hun recht op vrij verkeer uitoefenen;

92. verzoekt de Commissie en de Raad strenger op te treden tegen homofobie, geweld en discriminatie op grond van seksuele geaardheid, inclusief een oproep aan de burgemeesters en de politiediensten van de lidstaten om de vrijheid van meningsuiting en demonstratie te beschermen naar aanleiding van pride-optochten van LGBT; verzoekt de Commissie de resultaten van het lopende onderzoek van het FRA te gebruiken om eindelijk gevolg te geven aan de herhaalde oproepen van het Parlement en de ngo's en met spoed het EU-stappenplan voor gelijkheid ongeacht seksuele gerichtheid en genderidentiteit op te stellen, met het oog op de goedkeuring ervan tegen 2014;

93. verzoekt de lidstaten deelnemers aan openbare evenementen van LGBT, inclusief pride-optochten, doeltreffend te beschermen en ervoor te zorgen dat deze evenementen wettelijk kunnen plaatsvinden;

94. betreurt dat transgenders in een aantal lidstaten nog altijd als personen met een geestelijke stoornis worden gezien; verzoekt de lidstaten geslachtserkenningsprocedures in te voeren of te herzien naar het voorbeeld van Argentinië en de voor de wettelijke erkenning van het geslacht vastgestelde voorwaarden (inclusief gedwongen sterilisatie) te herzien; verzoekt de Commissie en de Wereldgezondheidsorganisatie geslachtelijke identiteitsstoornissen uit de lijst van geestelijke en gedragsstoornissen te schrappen en ervoor te zorgen dat deze in het kader van de onderhandelingen over de 11e versie van de Internationale Classificatie van Ziekten (ICD-11) niet langer als een ziekte worden aangemerkt;

95. is ingenomen met de nieuwe reeks asielvoorschriften die zijn vastgesteld in de erkenningsrichtlijn, waarin genderidentiteit als een reden voor vervolging geldt; stelt dat seksuele geaardheid en genderidentiteit in de richtlijn asielprocedures moeten worden opgenomen met het oog op de samenhang van het asielpakket;

96. verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat iedereen toegang heeft tot de arbeidsmarkt en goederen en diensten zonder discriminatie op basis van genderidentiteit, overeenkomstig de EU-wetgeving[14];

97. is ingenomen met een door het FRA gestarte onderzoek in het kader waarvan vergelijkbare gegevens worden verzameld over de ervaring van LGBT in de Europese Unie en Kroatië;

98. verzoekt de lidstaten Richtlijn 2003/86/EG van de Raad inzake het recht op gezinshereniging volledig om te zetten zonder enige discriminatie op grond van geslacht of seksuele geaardheid; wijst er nogmaals op dat koppels van hetzelfde geslacht volgens de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een gezin vormen[15];

99. is van mening dat de grondrechten van LGBT beter worden beschermd indien zij toegang hebben tot wettelijke instellingen zoals samenwoning, geregistreerd partnerschap en huwelijk; verheugt zich over het feit dat dit momenteel in 16 lidstaten mogelijk is en vraagt de andere lidstaten te overwegen het voorbeeld van deze landen te volgen;

Jongeren, ouderen en personen met een handicap

100. verzoekt de lidstaten leeftijdsdiscriminatie bij werk aan te pakken, in overeenstemming met de rechtspraak van het HvJ-EU inzake de aanwerving en het ontslag van oudere werknemers;

101. verzoekt de lidstaten de integratie van jongere werknemers op de arbeidsmarkt te garanderen, in het bijzonder van diegenen die getroffen worden door de economische crisis, onder meer door de organisatie en het ter beschikking stellen van opleidingen die de sociale promotie van jongeren beogen;

102. betreurt dat jongeren in bepaalde lidstaten nog steeds vervolgd worden en tot gevangenisstraffen worden veroordeeld omdat het recht om de militaire dienst op grond van gewetensbezwaren te weigeren nog steeds niet voldoende erkend is en verzoekt de lidstaten een einde te maken aan de vervolging en discriminatie van gewetensbezwaarden;

103. is ingenomen met het besluit om 2012 uit te roepen tot het Europees Jaar voor actief ouder worden en solidariteit tussen de generaties; roept de lidstaten op de rechten van ouderen te erkennen en te eerbiedigen zodat zij een waardig leven van goede kwaliteit kunnen leiden door adequate sociale diensten te leveren en programma's voor een leven lang leren en andere initiatieven op te zetten voor hun sociale en culturele inclusie; roept de lidstaten op maatregelen te nemen om misbruik van en alle vormen van geweld tegen ouderen te bestrijden en hun onafhankelijkheid te bevorderen door de renovatie en toegankelijkheid van huisvesting te steunen; wijst er nogmaals op dat oudere vrouwen vaker onder de armoedegrens leven als gevolg van de loon- en later ook de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen; benadrukt dat actieve en vrijwillige burgers, zowel mannen als vrouwen, van meer dan 65 jaar op velerlei manieren ten volle bijdragen aan het dagelijkse leven van de samenleving;

104. verzoekt om eerbied voor de menselijke waardigheid aan het levenseinde, met name door ervoor te zorgen dat in levenstestamenten vastgelegde beslissingen worden erkend en gerespecteerd;

105. roept de lidstaten op discriminatie van personen met een handicap te bestrijden, met name met betrekking tot hun integratie op de arbeidsmarkt;

106. verzoekt de EU en de lidstaten de toegang van personen met een handicap, inclusief psychosociale handicaps, tot werkgelegenheid en scholing te verbeteren met behulp van de bestaande EU-fondsen;

107. verzoekt de lidstaten het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en het facultatieve protocol daarbij te ratificeren en ervoor te zorgen dat alle nationale actieplannen in overeenstemming zijn met de Europese strategie inzake handicaps 2010-2020 en ten doel hebben de situatie op het gebied van toegankelijkheid, werkgelegenheid, inclusief onderwijs en inclusieve opleiding en zelfstandig wonen voor personen met een handicap te verbeteren;

108. verzoekt het Europees Instituut voor gendergelijkheid in overleg met het Bureau voor de grondrechten op Europees en nationaal niveau onderzoek te verrichten naar en richtsnoeren vast te stellen inzake de specifieke situatie van vrouwen en meisjes met een handicap; benadrukt dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan gedwongen sterilisatie en abortus, die als foltering of een onmenselijke of vernederende behandeling kunnen worden gezien en bijgevolg dienen te worden vervolgd en bestraft;

109. verzoekt om een innovatieve oplossing om de informatie en de communicatie van de instellingen en de conferenties van de EU voor doven en hardhorenden toegankelijk te maken op basis van de resoluties van het Parlement van 17 juni 1988 over gebarentaal voor doven[16], van 18 november 1998 over gebarentaal[17] en van 25 oktober 2011 over mobiliteit en inclusie van mensen met een handicap en van de Europese strategie voor mensen met een handicap 2010-2020[18], overeenkomstig de artikelen 2, 21, 24 en 30 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap;

110. verzoekt de lidstaten financiële steun te verlenen aan organisaties die personen met een handicap helpen om zelfstandig te wonen, alsook aan deïnstitutionaliseringsprogramma's;

111. verzoekt de Commissie en de lidstaten erop toe te zien dat EU-financiering voor interne en externe acties niet wordt gebruikt om belemmeringen te creëren of discriminatie tot stand te brengen voor personen met een handicap, alsook om te voorzien in passende maatregelen bij de goedkeuring van nieuwe financieringsprogramma's om dat te voorkomen;

112. verzoekt de Commissie en de lidstaten erop toe te zien dat de EU-middelen niet worden besteed aan het vernieuwen van bestaande of het opzetten van nieuwe instellingen voor personen met een handicap, maar in plaats daarvan gebruikt worden om gemeenschapsgerichte zorg te bevorderen, overeenkomstig de artikelen 5 en 19 van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en de artikelen 21 en 26 van het Handvest van de grondrechten;

113. benadrukt de noodzaak van een grotere politieke deelname van personen met een handicap aan verkiezingen door aanpassingen aan hun bijzondere behoeften;

Gegevensbescherming

114. wijst er nogmaals op dat het recht om zelf over persoonlijke gegevens te beschikken en het recht op privacy fundamentele elementen zijn van de persoonlijkheid, menselijke waardigheid en vrijheid van een individu;

115. benadrukt dat de hervorming van het regime voor gegevensbescherming van de EU de transparantie en het bewustzijn van het recht op gegevensbescherming zou moeten vergroten, corrigerende maatregelen en sancties doeltreffender zou moeten maken, en gegevensbeschermingsautoriteiten de bevoegdheid moet verlenen om overtreders van het EU-recht inzake gegevensbescherming boetes op te leggen; verzoekt de Raad om zich vast te leggen op een allesomvattend kader inzake gegevensbescherming met een uniforme en hoge mate van harmonisatie op basis van Richtlijn 95/46/EG; benadrukt dat afwijkingen van en uitzonderingen op de beginselen die aan de grondslag liggen van de bescherming van persoonsgegevens, in het bijzonder de beginselen betreffende de beperking van de finaliteit en de overdracht van gegevens aan derde landen, moeten worden vermeden; benadrukt dat het uit het oogpunt van de wetshandhaving van cruciaal belang is dat allesomvattende normen inzake gegevensbescherming ook betrekking hebben op de binnenlandse verwerking van gegevens;

116. maakt zich zorgen over de heersende tendens om de onafhankelijkheid van de gegevensbeschermingsautoriteiten te ondermijnen en is verheugd over de waakzaamheid van de Commissie; roept de lidstaten op de bestaande bepalingen en de relevante jurisprudentie na te leven;

117. uit zijn bezorgdheid over de tekortkomingen van de richtlijn gegevensbewaring waarop werd gewezen in het verslag van de Commissie en door de EDPS, verschillende nationale parlementen en de constitutionele hoven van verschillende lidstaten die deze ongrondwettelijk hebben verklaard; benadrukt dat het nodig is de richtlijn gegevensbewaring te herzien of op zijn minst alternatieven voor gegevensbewaring te onderzoeken, zoals versnelde bewaring en gerichte verzameling van verkeersgegevens;

118. is bezorgd over het gebrek aan vooruitgang in de onderhandelingen over een overeenkomst tussen de Europese Unie en Canada betreffende de overdracht en het gebruik van PNR-gegevens om terrorisme en andere ernstige grensoverschrijdende criminaliteit te voorkomen en te bestrijden; wijst erop dat de in 2005 ondertekende overeenkomst niet langer geldig is vanwege het verlopen van de beschikking betreffende de passende bescherming van persoonsgegevens in september 2009, en dat de overdracht van PNR-gegevens sindsdien heeft plaatsgevonden op basis van unilaterale verplichtingen door Canada aan de lidstaten;

119. is ingenomen met het feit dat in het kader van de tussen de EU en Australië gesloten PNR-overeenkomst gegevens uitsluitend verzameld worden om strafbare feiten van terroristische aard en ernstige grensoverschrijdende misdrijven te voorkomen, op te sporen, te onderzoeken en te vervolgen en dat doeltreffende waarborgen inzake verhaal en bescherming worden geboden;

120. betreurt dat in de PNR-overeenkomst van de EU en de VS de doeleinden voor de verzameling van PNR-gegevens niet uitdrukkelijk worden opgelijst en dat de in de overeenkomst voorziene waarborgen inzake gegevensbescherming niet helemaal in overeenstemming zijn met de EU-normen; onderstreept dat de Commissie geen passend onderzoek heeft gedaan naar minder indringende alternatieven voor de analyse van PNR-gegevens, zoals het gebruik van op voorhand af te geven passagiersgegevens of de beperking van het gebruik van PNR-gegevens tot gevallen waarin sprake is van een aanwijzing of een eerste vermoeden;

121. is bezorgd dat de TFTP-overeenkomst van de EU en de VS mogelijk niet ten uitvoer is gelegd overeenkomstig de in de overeenkomst vastgestelde bepalingen; benadrukt dat de eerste en tweede controle van het gemeenschappelijk controleorgaan van Europol ernstige twijfels hebben doen rijzen over de overeenstemming van de TFTP-overeenkomst van de EU en de VS met de beginselen inzake gegevensbescherming;

122. wijst met bezorgdheid op het feit dat de eerste controle door het gemeenschappelijk controleorgaan van Europol ernstige twijfels heeft doen rijzen over de overeenstemming van de TFTP-overeenkomst van de EU en de VS met de beginselen inzake gegevensbescherming;

123. verzoekt de Commissie tegemoet te komen aan de bezorgdheid die de EDPS, de Groep artikel 29, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het FRA en verschillende nationale parlementen hebben geuit met betrekking tot het voorstel voor een richtlijn inzake Europese PNR-gegevens (persoonsgegevens van passagiers)[19], door het toepassingsgebied te beperken tot vluchten naar en van derde landen, de bestrijding van internationaal terrorisme, de bewaringstermijn van gegevens en de lijst van opgeslagen gegevens en door een doeltreffende evaluatie van het systeem te garanderen;

124. acht de mededeling van de Commissie betreffende een Europees systeem voor het traceren van terrorismefinanciering geen geschikt uitgangspunt voor onderhandelingen; verzoekt de Commissie een wetsvoorstel in te dienen tot vaststelling van een wettelijk en technisch kader voor gegevensextractie op het grondgebied van de EU, ten einde ervoor te zorgen dat de Europese normen inzake gegevensbescherming ten volle worden nageleefd;

125. benadrukt dat een Europees systeem voor het traceren van terrorismefinanciering[20] een efficiënt en gericht extractiesysteem met duidelijke toegangsrechten moet zijn, zodat zo snel mogelijk een einde kan worden gemaakt aan de huidige overdracht van grote hoeveelheden gegevens aan de VS;

126. verzoekt de Commissie en de lidstaten de voorschriften in verband met vloeistoffen en lichaamsscanners in te trekken of te herzien en verzoekt de Commissie een inbreukprocedure te starten tegen de lidstaten die een inbreuk plegen op de EU-regelgeving ter bescherming van de grondrechten van de burgers terzake;

Migranten en vluchtelingen

127. verzoekt de lidstaten een procedure in te stellen voor beter gecoördineerde regels voor asielzoekers, in overeenstemming met de rechtspraak van het HvJ-EU en het EHRM;

128. herinnert de lidstaten eraan dat ze het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen, in het bijzonder artikel 33 dat een verbod inhoudt op refoulement aan de grenzen, ten volle moeten eerbiedigen;

129. veroordeelt met kracht dat het merendeel van de lidstaten immigranten, inclusief minderjarigen, vaak in bewaring plaatsen om hun uitzetting te vergemakkelijken en verzoekt de lidstaten in hun nationale wetgeving alternatieven voor inbewaringstelling op te nemen;

130. verzoekt de lidstaten hun asielprocedures te hervormen teneinde te voldoen aan de verplichting om toegang te bieden tot een doeltreffend rechtsmiddel als bepaald in de jurisprudentie van het EHRM en het HvJ-EU, met name aangaande de toepasselijke termijnen voor het aantekenen van beroep tegen een beslissing, een negatieve beslissing en bepalingen betreffende het recht op verblijf in het gastland tijdens de beroepsprocedure;

131. merkt op dat de erkenning van vervolging op grond van geslacht in de asielprocedures in de EU zeer sterk uiteenloopt; verzoekt de lidstaten genderrichtsnoeren voor eerstelijns besluitnemers en rechters vast te stellen en in gebruik te nemen op basis van de gendergerelateerde richtsnoeren van de UNHCR en het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken teneinde instrumenten te ontwikkelen die ervoor zorgen dat het gendergelijkheidsperspectief in het gemeenschappelijk Europees asielstelsel wordt geïntegreerd;

132. verzoekt de lidstaten zich te richten op doeltreffend wettelijk migratiebeleid en het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden te bekrachtigen; onderstreept dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan migrantenvrouwen, die zeer kwetsbaar zijn;

133. wijst nogmaals op het belang van de richtlijn betreffende seizoenarbeiders[21] voor het verminderen van de onregelmatigheid op het werk en het risico van uitbuiting en dringt erop aan de onderhandelingen snel af te ronden;

134. herinnert eraan dat toegang tot gezondheidszorg een grondrecht is en verzoekt de lidstaten in het bijzonder om ervoor te zorgen dat ook illegale migranten, en in het bijzonder zwangere vrouwen en minderjarigen, dit recht in de praktijk kunnen uitoefenen, daarbij gehoor gevend aan de punten van zorg die vervat zijn in het verslag van het Bureau voor de grondrechten van 11 oktober 2011;

135. is ingenomen met de "EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel 2012-2016" en de werkzaamheden van de EU-coördinator voor de bestrijding van mensenhandel; wijst er nogmaals op dat Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van massaverkrachtingen, mensenhandel en andere vormen van seksueel misbruik van vrouwen en kinderen of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie, en Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen, nuttige werktuigen zijn voor de bescherming van slachtoffers van mensenhandel en volledig moeten worden toegepast;

136. betreurt dat de goedkeuring van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (CEAS) aansleept en vindt het jammer dat de Unie in haar benadering de nadruk legt op de controle van de migratiestromen in plaats van op de bescherming van personen die internationale bescherming behoeven; verzoekt de Raad en de lidstaten ervoor te zorgen dat het CEAS volgens planning tegen het eind van 2012 wordt uitgevoerd overeenkomstig de internationale asielverplichtingen van de lidstaten;

137. is ingenomen met de verbeteringen in de herziene erkenningsrichtlijn[22], met name een betere erkenning van genderspecifieke vormen van vervolging, de erkenning van genderidentiteit als een grond voor vervolging waarvoor bescherming moet worden geboden en de verplichting om het belang van het kind voor ogen te houden;

138. dringt er bij de lidstaten op aan de erkenningsrichtlijn volledig in overeenstemming met de internationale mensenrechtenwetgeving ten uitvoer te leggen en verzoekt de lidstaten die dat wensen verder te gaan dan de in de tekst voorziene minimumvoordelen en -rechten;

139. benadrukt dat de uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijn betreffende de status van langdurig ingezetenen[23] naar vluchtelingen en personen die subsidiaire bescherming genieten, zal bijdragen aan de doeltreffende integratie van deze personen, welke voordelen inhoudt voor de Europese Unie en de lidstaten;

140. is ingenomen met het herziene voorstel van de Commissie tot herschikking van de richtlijn opvangvoorzieningen[24] en benadrukt dat basisopvangvoorzieningen moeten worden aangeboden vanaf het moment waarop asielzoekers aankomen en dat asielzoekers moeten worden aangemoedigd een bijdrage te leveren aan het gastland, ongeacht de duur van hun verblijf;

141. benadrukt dat leemten en onduidelijkheden in het gewijzigde voorstel voor een richtlijn betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale-beschermingsstatus[25] zo moeten worden aangepakt dat de lidstaten hogere kosten en mogelijk misbruik kunnen voorkomen, terwijl eerlijke en kwalitatief hoogwaardige beslissingen in asielzaken worden gegarandeerd voor personen die bescherming behoeven;

142. beveelt aan teams van asieldeskundigen samen te stellen die landen met een ontoereikende infrastructuur voor asielzoekers bijstaan; is van mening dat minimumnormen en kwaliteitsbeoordelingmechanismen de kwaliteit van de besluitvorming in asielzaken kan verhogen;

143. beklemtoont dat asielzoekers niet in alle lidstaten dezelfde mate van procedurele en materiële bescherming genieten als gevolg van een gebrekkige omzetting van de EU-wetgeving of verschillende benaderingen van de tenuitvoerlegging ervan;

144. uit zijn bezorgdheid over de gevolgen van het huidige Dublin-systeem voor de wettelijke rechten van asielzoekers, met inbegrip van hun recht op een eerlijke beoordeling van hun asielaanvraag en, indien erkend, op doeltreffende bescherming, alsook over de ongelijke spreiding van de asielaanvragen over de lidstaten;

145. onderstreept het belang van de onderhandelingen over de wijziging van de Dublin II-verordening en benadrukt dat efficiëntere procedures niet ten koste mogen gaan van de rechten van de aanvragers;

146. benadrukt dat de onderhandelingen moeten worden afgerond over een doeltreffende regeling voor het opschorten van overdrachten op grond van de Dublin II-verordening aan lidstaten waar zij het risico lopen dat hun grondrechten worden geschonden, overeenkomstig recente rechtspraak van het EHRM en het HvJ-EU;

147. verzoekt bij grenscontroles de grondrechten in aanmerking te nemen en benadrukt het belang van democratisch toezicht door het Parlement op de Frontex-operaties;

148. benadrukt dat het er groot belang aan hecht te zorgen voor volledige parlementaire controle van de JBZ-agentschappen, met name Europol, Frontex, Crepol, Eurojust en het Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen; verzoekt deze agentschappen het grondrechtenaspect van hun activiteiten te versterken;

149. benadrukt dat toezicht geboden is op de praktische tenuitvoerlegging van het mandaat van het EASO en wijst erop dat de aan de grondrechten gerelateerde aspecten van de werkzaamheden van Europol bij de herziening van het mandaat van de dienst in 2013 aan bod moeten komen;

150. dringt aan op de doeltreffende tenuitvoerlegging van de bepalingen inzake grondrechten van de Schengen-grenscode en de gemeenschappelijke visumcode in het kader van toekomstige Schengen-evaluaties;

151. benadrukt dat de beginselen van noodzaak en evenredigheid van de verzamelde en opgeslagen gegevens van toepassing moeten zijn op de nieuwe technologieën voor het opslaan van persoonsgegevens en voor grensbewaking;

152. beklemtoont dat het vrije verkeer binnen de Schengen-ruimte een van de meest concrete rechten van EU-burgers is; is fel gekant tegen nieuwe gronden voor voorstellen met betrekking tot het opnieuw invoeren van grenstoezicht in het kader van Schengen, aangezien dit het vrije verkeer binnen de Europese Unie en de werking van het Schengen-gebied zou ondermijnen;

153. uit zijn bezorgdheid over het feit dat de lidstaten het Schengen-acquis in toenemende mate niet naleven, waardoor het vrije verkeer in de Europese Unie wordt ondermijnd, en benadrukt daarom het belang van een door de EU gestuurd beoordelings- en toezichtsmechanisme om de toepassing van het Schengen-acquis overeenkomstig artikel 77 van het VWEU en de beginselen van de grondrechten te controleren;

154. is bezorgd over het gebrek aan geharmoniseerde procedurele waarborgen in geval van betwisting van de wettigheid en de evenredigheid van een signalering in het Schengen-informatiesysteem of in vergelijkbare nationale databanken;

155. verzoekt de Commissie in het kader van de evaluatie van de Europese overnameovereenkomsten[26] het haastig sluiten van nieuwe overeenkomsten die leiden tot schendingen van grondrechten niet langer te steunen; verzoekt de Raad overeenkomsten niet koste wat het kost te sluiten;

156. verzoekt de lidstaten die dit nog niet hebben gedaan, het Verdrag van de Raad van Europa betreffende de deelname van vreemdelingen aan het openbaar leven op lokaal niveau te ratificeren; verzoekt voorts de lidstaten die dit wel hebben geratificeerd, artikel 6 van het verdrag uit te voeren, dat actief en passief stemrecht bij lokale verkiezingen toekent aan elke niet-EU-burger die gedurende vijf jaar voor de verkiezingen zijn wettige en vaste verblijfplaats in het gastland had;

Rechten van het kind

157. roept alle EU-instellingen op tot een doeltreffende aanpak van uitdagingen zoals het onttrekken van kinderen aan het toezicht van een of beide ouders, vermiste kinderen, seksuele uitbuiting van kinderen en kinderporno, de bescherming van minderjarige immigranten zonder begeleider en de toestand van in een inrichting geplaatste kinderen met een handicap, alsook de bescherming van kinderen die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld en uitbuiting op de werkplek;

158. is ingenomen met de EU-agenda voor de rechten van het kind van de Commissie, de inspanningen van de Commissie om de eerbiediging en de bevordering van de rechten van het kind in gerechtelijke procedures te garanderen, en met het feit dan de richtlijn inzake de slachtoffers van misdrijven een hoger beschermingsniveau voor kinderen als kwetsbare slachtoffers garandeert;

159. verzoekt de EU-instellingen en alle lidstaten een kindvriendelijk beleid uit te werken op gebieden als werkgelegenheid, milieu, veiligheid en migratie, alsook met betrekking tot justitiële zaken, onderwijs en gegevensbescherming; benadrukt het belang van investeringen in op kinderen gerichte acties door de heroriëntatie van bestaande begrotingslijnen en door nieuwe investeringen; verzoekt alle lidstaten arbeid door schoolplichtige kinderen te verbieden; benadrukt dat werkende jongeren moeten worden beschermd tegen economische uitbuiting, alles wat hun veiligheid, hun gezondheid en hun fysieke, geestelijke, morele en maatschappelijke ontwikkeling kan schaden en arbeidsvoorwaarden die hun opvoeding in gevaar kunnen brengen;

160. wijst er nogmaals op dat de Europese Unie en haar lidstaten rekening moeten houden met de rechten en de plichten van de ouders, wettelijke voogden en andere personen die juridisch voor het kind verantwoordelijk zijn;

161. verzoekt de lidstaten toe te zien op de correcte tenuitvoerlegging van de richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie[27] en van de richtlijn inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel[28];

162. verzoekt alle EU-lidstaten die het facultatieve protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie bij het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en het Verdrag van de Raad van Europa van 2007 inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik nog niet hebben geratificeerd dat alsnog te doen;

163. benadrukt dat niet-begeleide minderjarigen niet mogen worden vastgehouden maar dat het om kwetsbare personen gaat die specifieke opvang behoeven;

164. is ingenomen met het actieplan niet-begeleide minderjarigen (2010–2014) van de Commissie; verzoekt de Commissie het Parlement in kennis te stellen van de bevindingen van de deskundigengroep inzake niet-begeleide minderjarigen in het migratieproces;

165. verzoekt de Commissie de rechten van het kind als uitgangspunt te nemen in alle EU-activiteiten en de werkzaamheden tot dusver van de coördinator voor de rechten van het kind en het Europese Forum voor de rechten van het kind te beoordelen;

166. moedigt het gebruik aan van de door het FRA vastgestelde indicatoren voor de rechten van het kind bij de beoordeling van EU-acties; pleit voor het opstellen van praktische richtsnoeren over hoe dergelijke indicatoren het best kunnen worden gebruikt;

De rechten van slachtoffers en toegang tot justitie

167. verzoekt andere betrokken partijen zoals EU-agentschappen als Europol en de lidstaten om mensenrechten centraal te plaatsen en op EU-niveau een holistische, gecoördineerde en geïntegreerde samenwerking tot stand te brengen; verzoekt de lidstaten passende wettelijke maatregelen te treffen, een passende en uniforme definitie vast te stellen voor mensenhandel en ervoor te zorgen dat de werkzaamheden van overheidsactoren die verantwoordelijk zijn voor de bescherming en bevordering van mensenrechten van slachtoffers van mensenhandel, op nationaal niveau worden gecoördineerd; verzoekt de lidstaten onderzoek naar mensenhandel aan te moedigen met het oog op een passend overheidsbeleid op gebieden als migratie, arbeidsmarkt, economie, enz.;

168. benadrukt dat de vorderingen die zijn gemaakt op het gebied van de bestrijding van mensenhandel moeten worden beoordeeld in het licht van de bevindingen van de EU-coördinator voor de bestrijding van mensenhandel;

169. betreurt dat EU-burgers die in een andere lidstaat wonen dan hun land van herkomst niet doeltreffend worden voorgelicht over hun rechten en dringt er bij de lidstaten op aan hun voorlichtingssysteem te verbeteren;

170. benadrukt dat in de arresten van zowel het EHRM als het HvJ-EU de nadruk werd gelegd op de belemmeringen voor het recht om te worden gehoord en de toegang tot justitie, zoals de lengte van procedures en het ontbreken van effectieve corrigerende maatregelen;

171. verzoekt de lidstaten iets te doen aan de resterende barrières, zoals tijdlimieten, rechtskracht, de lengte van procedures, juridische kosten en procedurele formaliteiten;

172. verzoekt de lidstaten hun gerechtelijk apparaat te hervormen, de hoogte van hun griffierechten te herzien, hun systeem voor rechtsbijstand te hervormen en te voorzien in alternatieve regelingen voor geschillenbeslechting om de gelijke toegang tot de rechter zoveel mogelijk te bevorderen;

173. dringt er bij de EU-instellingen en de lidstaten op aan na te gaan hoe gemeenschappelijke rechtsbeginselen inzake collectief verhaal in het rechtsstelsel van de EU en de rechtsorde van de lidstaten kunnen worden ingepast;

174. uit zijn bezorgdheid over de eerbiediging van het recht op een eerlijk proces in de Europese Unie en haar lidstaten, met name in verband met recente voorstellen betreffende "geheim bewijsmateriaal" die de overheid de mogelijkheid bieden bewijsmateriaal tegen personen te gebruiken dat zij niet kunnen aanvechten of zelfs maar te zien kunnen krijgen, wat duidelijk ingaat tegen de Europese grondrechten en normen;

175. verzoekt de Commissie de routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures te voltooien en ervoor te zorgen dat het recht op een eerlijk proces in de praktijk effectief kan worden uitgeoefend;

176. is ingenomen met de routekaart betreffende strafrechtelijke procedures en verzoekt de Commissie en de lidstaten meer inspanningen te leveren voor de vaststelling van ambitieuze EU-normen voor procedurele rechten van zowel beklaagden als slachtoffers;

177. verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat personen aan derde landen worden uitgeleverd met eerbied voor de grondrechten en nodigt ze uit om hun internationale verdragen te herzien waarbij ze in dit opzicht partij zijn;

178. verzoekt de Commissie de doeltreffende tenuitvoerlegging in de Europese Unie van het recht op toegang tot de rechter te evalueren in het licht van het recht van alle mensen, zowel de huidige als de komende generaties, om te leven in een voor hun gezondheid en welzijn passende omgeving;

179. verzoekt de lidstaten genderspecifieke misdrijven aan te pakken en doeltreffende middelen voor te stellen om huiselijk geweld aan te pakken, indien nodig door beschermingsmaatregelen in de wetgeving op te nemen;

180. is ingenomen met de door de Raad aangenomen routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures en het door de Commissie voorgestelde slachtofferpakket, waarin bijzondere aandacht wordt besteed aan de behoeften van kindslachtoffers en slachtoffers van terrorisme;

181. verzoekt de lidstaten financiële middelen ter beschikking te stellen voor slachtofferhulp, met inaanmerkingneming van de komende beoordeling door het FRA van de mogelijkheden en veelbelovende praktijken in de lidstaten;

182. vestigt de aandacht op de resterende tekortkomingen wat minimumgaranties inzake de rechten van verdediging betreft en wijst erop dat de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa vragen heeft gesteld bij het gebrek aan doeltreffende rechtsmiddelen tegen het Europees aanhoudingsbevel en het gebruik ervan voor kleine criminaliteit;

183. drukt zijn ernstige bezorgdheid uit over de situatie van gedetineerden in de Europese Unie; verzoekt de Commissie, de Raad en de lidstaten samen met de Raad van Europa en het Comité ter voorkoming van marteling voorstellen in te dienen die ervoor zorgen dat de rechten van gevangenen worden geëerbiedigd en dat de terugkeer naar de samenleving wordt bevorderd; roept op om gevolg te geven aan de verzoeken in zijn resolutie van 15 december 20111 over de detentieomstandigheden in de EU[29] en met name een wetgevingsinitiatief inzake gemeenschappelijke minimumnormen voor detentie in de Europese Unie en passende toezichtmechanismen vast te stellen;

184. benadrukt dat bij de internationale samenwerking ter bestrijding van terrorisme de internationale normen en verplichtingen op het gebied van mensenrechten integraal moeten worden nageleefd;

185. is ingenomen met de onderzoeken naar illegale activiteiten van de CIA die reeds hebben plaatsgevonden in sommige lidstaten, zoals gevraagd in de verslagen van het Parlement uit 2007 en in het follow-upverslag uit 2012; roept op tot verdere onderzoeken en vraagt de lidstaten hun verplichtingen krachtens het internationaal recht volledig na te komen;

186. verzoekt het democratisch en gerechtelijk toezicht op geheime diensten op nationaal niveau aan te scherpen, wat bijzonder dringend en noodzakelijk is; verzoekt de Europese Unie nauwer toezicht te houden op de samenwerking op EU-niveau tussen deze diensten, ook indien deze samenwerking gebeurt via EU-organen, en tussen deze diensten en derde landen;

Burgerschap

187. herinnert eraan dat bij het Verdrag van Maastricht uit 1992 het begrip "burgerschap van de Unie" werd ingevoerd, waarbij alle burgers van de Unie het recht werd verleend vrij op het grondgebied van de Unie te reizen en te verblijven, te stemmen en zich kandidaat te stellen bij verkiezingen voor de gemeenteraad en het Europees Parlement in de lidstaat waar hij of zij verblijf houdt, beschermd te worden door de diplomatieke of consulaire autoriteiten van eender welke lidstaat, een verzoekschrift tot het Europees Parlement te richten en een beroep te doen op de Europese Ombudsman, alsook een reeks rechten op verschillende gebieden, zoals het vrije verkeer van goederen en diensten, consumentenbescherming, volksgezondheid, gelijke kansen, gelijke behandeling, alsmede toegang tot de arbeidsmarkt en sociale bescherming; merkt op dat de rechten in verband met het burgerschap van de Unie bij de Verdragen van Amsterdam (1997) en Lissabon (2009) verder zijn versterkt;

188. verzoekt de Commissie een vergelijkend onderzoek in te stellen naar het kiesrecht op nationaal en EU-niveau teneinde verschillen vast te stellen die een oneerlijke weerslag hebben op bepaalde groepen personen in de Europese Unie, en hier passende aanbevelingen bij te voegen over de bestrijding van discriminatie; wijst er nogmaals op dat voorkeursbehandelingen en speciale bevorderingsmaatregelen van groot belang zijn voor de vertegenwoordiging van mensen met verschillende achtergronden en uit kansarme groepen in leidinggevende functies;

189. verzoekt de Commissie de situatie van niet-burgers aan te pakken, met name in het kader van het verslag over het EU-burgerschap en het verslag over de toepassing van het EU-Handvest van de grondrechten;

190. verzoekt de lidstaten voorlichtings- en sensibiliseringscampagnes op touw te zetten om de Europese burgers te informeren over hun stemrecht en hun recht om zich verkiesbaar te stellen, met inachtneming van de behoeften van meer specifieke doelgroepen en kwetsbare bevolkingsgroepen; verzoekt in alle lidstaten de nodige hervorming van de Europese verkiezingsprocedures uit te voeren teneinde het actief EU-burgerschap te bevorderen; is van mening dat actief en participerend EU-burgerschap dient te worden aangemoedigd door toegang tot documenten en informatie, transparantie, goed bestuur en beheer en democratische participatie en vertegenwoordiging, waarbij beslissingen zo dicht mogelijk bij de burgers van de Unie worden genomen;

191. is ingenomen met het feit dat 2013 werd uitgeroepen tot het Europees Jaar van de burger, waardoor het burgerschap van de Unie en de concrete voordelen daarvan voor de burgers van de Unie onder de aandacht worden gebracht, en verzoekt de Commissie en de lidstaten erop toe te zien dat voorlichtingscampagnes over het Europees burgerschap en de daarbij horende rechten op touw worden gezet;

192. verzoekt de Commissie en de lidstaten informatie te verspreiden over het recht op diplomatieke en consulaire bescherming; roept de lidstaten op actief samen te werken om ervoor te zorgen dat EU-burgers buiten de Europese Unie beschermd zijn, ook in tijden van crisis en bij rampen;

193. verzoekt de lidstaten voorlichtingscampagnes te ontwikkelen om de actieve deelname van burgers te stimuleren door hun recht uit te oefenen om verzoekschriften in te dienen en om bij de Europese Ombudsman een klacht in te dienen over wanbeheer door EU-instellingen of –organen, en door middel van burgerinitiatieven;

194. verzoekt de Europese Unie en de lidstaten het burgerinitiatief, een instrument voor rechtstreekse democratie dat de democratische werking van de Unie moet verbeteren, meer bekendheid te geven bij het publiek;

195. wijst op de behoefte aan doeltreffende voorlichtingscampagnes die de rechten van het EU-burgerschap onder de aandacht van jongeren brengen, zoals een "programma voor actief burgerschap" in scholen en universiteiten;

196. benadrukt de behoefte aan een snelle hervorming van het kiesstelsel voor het Europees Parlement om de actieve deelname van de EU-burgers aan de werking van de EU te garanderen;

-o0o-

197. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad en de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten, de Verenigde Naties, de Raad van Europa en de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa.

ADVIES van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (20.9.2011)

aan de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2010-2011)
(2011/2069(INI))

Rapporteur voor advies: Lívia Járóka

SUGGESTIES

De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

–   gezien het VN-Verdrag uit 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (IVDV),

–   gezien artikel 2 en artikel 3, lid 3, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 157 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–   gezien zijn resolutie van 17 juni 2010 over de evaluatie van de resultaten van de routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 en aanbevelingen voor de toekomst[1],

–   gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de artikelen 1, 2, 3, 4, 5, 21 en 23 daarvan,

–   gezien de aanbeveling van het comité van ministers van de Raad van Europa betreffende maatregelen voor het bestrijden van discriminatie op grond van seksuele geaardheid of genderidentiteit (CM/Rec (2010)5) en gezien de aanbeveling en resolutie (Aanbeveling 1915 en Resolutie 1728) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa over hetzelfde onderwerp,

–   gezien het Europees pact voor gendergelijkheid (2011-2020), dat in maart 2011 door de Europese Raad werd aangenomen,

–   gezien de strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015 (COM(2010)0491) van de Commissie,

–   gezien het verslag van het Bureau voor de grondrechten over homofobie, transfobie en discriminatie op grond van seksuele geaardheid en genderidentiteit van 2010,

–   gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Strategie voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van het Handvest van de grondrechten door de Europese Unie" van 19 oktober 2010 (COM(2010)0573),

–   gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld van 7 april 2011 (CM(2011)0049),

–   gezien zijn resolutie van 5 april 2011 over de prioriteiten en het ontwerp van een nieuw beleidskader van de EU voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen[2],

A. overwegende dat de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon tot een nieuwe situatie in de EU op het gebied van de mensenrechten heeft geleid doordat het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bindende rechtskracht kreeg (artikel 6 VEU);

B.  overwegende dat, ondanks de vorderingen die in de loop der jaren zijn geboekt op veel gebieden, zoals op de arbeidsmarkt en binnen het gezin, de gelijkheid van vrouwen en mannen nog steeds niet is bereikt en er nog steeds gestreden moet worden tegen stereotypen en geweld tegen vrouwen;

C. overwegende dat gelijkheid van vrouwen en mannen in het Handvest als grondrecht wordt erkend en dat alle vormen van discriminatie moeten worden bestreden;

D. overwegende dat de lidstaten op grond van richtlijnen inzake gendergelijkheid verplicht zijn instanties op te richten of aan te wijzen voor de bevordering van gelijke behandeling, waaronder begrepen het bieden van onafhankelijke steun aan slachtoffers van discriminatie;

1.  bekrachtigt artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie dat stelt dat de Unie een samenleving is die berust op ondeelbare en universele waarden, zoals eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, solidariteit, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, die van toepassing zijn op alle personen die zich op het grondgebied van de Europese Unie bevinden, met inbegrip van personen die tot minderheden behoren;

2.  verzoekt de Commissie de tenuitvoerlegging van Europese wetgeving ten aanzien van gendergelijkheid in de lidstaten grondig te controleren;

3.  is verheugd over het eerste jaarverslag van de Commissie over de toepassing van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; is ingenomen met de conclusies van de Raad, en met name met de toezegging van de Raad de ambities van de EU inzake gendergelijkheid, zoals in het Verdrag vermeld, waar te zullen maken;

4.  verzoekt de Europese Commissie en de lidstaten bij het opstellen van wetgeving en het analyseren van de situatie van de grondrechten in de Europese Unie rekening te houden met de specifieke behoeften en zorgen van vrouwen;

5.  herinnert eraan dat in artikel 23 van het Handvest staat dat "de gelijkheid van mannen en vrouwen moet worden gewaarborgd op alle gebieden, met inbegrip van werkgelegenheid, beroep en beloning. Het beginsel van gelijkheid belet niet dat maatregelen gehandhaafd of genomen worden waarbij specifieke voordelen worden ingesteld ten voordele van het ondervertegenwoordigde geslacht"; benadrukt dat dit geenszins de rechten ondermijnt van andere ondervertegenwoordigde groepen zoals kinderen (artikel 24), ouderen (artikel 25) en personen met een handicap (artikel 26); benadrukt bovendien dat in artikel 21 van het Handvest elke andere vorm van discriminatie, zoals op grond van genetische kenmerken of op grond van seksuele geaardheid, duidelijk verboden wordt;

6.  onderstreept dat vooral vrouwen het slachtoffer zijn van seksegebonden geweld; wijst erop dat geweld en het dreigen met geweld een inbreuk vormen op het recht op leven, veiligheid, vrijheid, waardigheid en lichamelijke en emotionele integriteit en een ernstige bedreiging vormen voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de slachtoffers van dergelijk geweld; benadrukt dat de gevolgen van dergelijk geweld, dat in de hele Europese Gemeenschap op grote schaal voorkomt, een echte schending van de grondrechten betekenen, een echte gezondheidsplaag zijn en een beletsel vormen voor veilig, vrij en rechtvaardig burgerschap;

7.  neemt kennis van het pakket van de Commissie voor slachtoffers; betreurt dat daarin onvoldoende aandacht wordt besteed aan geweld tegen vrouwen; verzoekt de Commissie een begin te maken met een brede beleidsaanpak tegen gendergerelateerd geweld en met een richtlijn die beoogt alle vormen van discriminatie van en geweld tegen vrouwen en meisjes in alle EU-lidstaten te bestrijden en uit te bannen;

8.  verzoekt de Commissie, teneinde te hoog gespannen verwachtingen en misverstanden te voorkomen, de burgers beter op de hoogte te brengen van hun rechten zoals vervat in het Handvest van de grondrechten en over het toepassingsgebied daarvan; wijst in verband hiermee nog eens op het belang van het Europese e-justitieportaal; verzoekt de lidstaten bovendien de bekendheid van het maatschappelijk middenveld met het Handvest te vergroten door middel van een permanente dialoog met relevante non-gouvernementele organisaties, en met name met vrouwenorganisaties, aangezien hun ervaring op het gebied van stereotypen en discriminatie van onschatbare waarde is, omdat vrouwen immers de meest kwetsbare groep vormen en het vaakst slachtoffer van discriminatie zijn;

9.  is ingenomen met het feit dat de rechten van transgenders zijn opgenomen in het verslag van het Bureau voor de grondrechten over homofobie, transfobie en discriminatie op grond van seksuele geaardheid en genderidentiteit van 2010, en dat de rechten van transgenders door de Commissie eveneens zijn opgenomen in de strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015; herinnert de Commissie eraan dat op het gebied van discriminatie op grond van geslacht specifiek rekening moet worden gehouden met genderidentiteit, met name bij toekomstige herzieningen van de Richtlijnen 2004/113/EG en 2006/54/EG;

10. merkt op dat transgenders te kampen hebben met discriminatie en stigmatisering en vanwege onheuse sterilisatie- en/of echtscheidingsvereisten in 21 lidstaten hun recht op waardigheid en integriteit niet ten volle kunnen uitoefenen; dringt er bij de Commissie op aan om op het gebied van discriminatie op grond van geslacht ten volle rekening te houden met genderidentiteit, onder andere in wetgevingsvoorstellen en -herzieningen; verzoekt de lidstaten sterilisatie en andere gedwongen medische behandelingen en verplichte echtscheiding - praktijken die alle indruisen tegen het recht van transgenders op waardigheid en integriteit - af te schaffen;

11. verzoekt de Commissie de komende jaren een voorstel in overweging te nemen voor een wettelijk kader voor de aanpak van meervoudige en intersectionele discriminatie;

12. benadrukt dat er steun moet komen voor de bestrijding van stereotypen en discriminerend gedrag via speciale programma's, acties en campagnes waarbij de lidstaten, sociale partners, ngo's, instellingen en parlementariërs betrokken zijn;

13. maakt zich zorgen over de seksuele en reproductieve rechten en de gezondheid van vrouwen in sommige lidstaten; roept de lidstaten er met name toe op het fundamentele recht van alle paren en individuen te respecteren om vrij en verantwoordelijk te beslissen over het aantal kinderen dat ze willen krijgen, het tijdstip waarop ze die willen krijgen en hoeveel tijd ertussen zit, en de beschikking te hebben over de informatie en middelen om dit te doen, waaronder toegang tot gezondheidszorg, wettige en veilige abortus en betrouwbare, veilige en betaalbare anticonceptie;

14. onderstreept de noodzaak om zedendelicten tegen kinderen te bestrijden, en met name zedendelicten op internet, omdat de gevolgen daarvan wereldwijd zijn; roept daarom op in het komende jaarverslag aandacht te besteden aan het toezicht op de bescherming van kinderen en de voortgang op dit gebied; wijst er echter nogmaals op dat de bescherming van de rechten van kinderen vooral binnen de bevoegdheid van de lidstaten blijft vallen;

15. betreurt de relatief slechte kwaliteit van door instanties voor de bevordering van gelijke behandeling in sommige lidstaten verzamelde gegevens, waarin geen uitsplitsing is aangebracht op basis van discriminatiegronden zoals geslacht en leeftijd, of op thematisch gebied zoals werkgelegenheid en onderwijs; wijst nogmaals op de belangrijke rol van het Bureau voor de grondrechten bij het verzamelen en analyseren van objectieve, betrouwbare en vergelijkbare gegevens over allerlei grondrechtenkwesties in de Europese Unie;

16. benadrukt hoe belangrijk het is dat nauwkeurige gegevens verzameld worden over de specifieke situatie van vrouwen met betrekking tot de mensenrechten in de Europese Unie;

17. verzoekt de Commissie aan de lidstaten de eis te stellen dat zij jaarlijks verslag uitbrengen over de actualisering van het Handvest van de grondrechten;

18. verzoekt de Commissie beter te communiceren over de klachten, brieven, vragen en verzoekschriften die ontvangen worden van burgers in verband met de toepassing van het Handvest; staat open voor alle concrete informatie over klachten over gendergerelateerde discriminatie die door de Commissie voor verdere analyse wordt verstrekt aan de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid van het Europees Parlement; verzoekt de Commissie haar toekomstige jaarverslagen over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie op ruime schaal te verspreiden, om zo de noodzaak om maatregelen te nemen waarmee een einde kan worden gemaakt aan democratische tekorten en schendingen van mensenrechten meer onder de aandacht te brengen;

19. verzoekt de Commissie naar effectieve manieren te zoeken om schendingen van het Handvest van de grondrechten en specifieke gevallen van schendingen van grondrechten te kunnen identificeren en aanpakken, onder meer door middel van onderzoek op incidentele basis in alle lidstaten ter opsporing van niet nagekomen verplichtingen;

20. onderstreept dat extreme armoede en sociale uitsluiting van burgers niet alleen kunnen worden gevat in cijfers of economische termen, maar ook moeten worden uitgedrukt in termen van schending van grondrechten;

.UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

15.9.2011

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

29

1

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Regina Bastos, Edit Bauer, Andrea Češková, Tadeusz Cymański, Edite Estrela, Ilda Figueiredo, Iratxe García Pérez, Zita Gurmai, Mary Honeyball, Teresa Jiménez-Becerril Barrio, Nicole Kiil-Nielsen, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, Constance Le Grip, Barbara Matera, Elisabeth Morin-Chartier, Siiri Oviir, Antonyia Parvanova, Raül Romeva i Rueda, Nicole Sinclaire, Joanna Katarzyna Skrzydlewska, Britta Thomsen, Marina Yannakoudakis, Anna Záborská

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Izaskun Bilbao Barandica, Jill Evans, Christa Klaß, Kartika Tamara Liotard, Mariya Nedelcheva, Katarína Neveďalová, Norica Nicolai, Antigoni Papadopoulou, Joanna Senyszyn

ADVIES van de Commissie verzoekschriften (13.7.2012)

aan de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2010-2011)
(2011/2069(INI))

Rapporteur voor advies: Adina-Ioana Vălean

SUGGESTIES

De Commissie verzoekschriften verzoekt de ten principale bevoegde Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken om onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

–   gezien het verslag over de toepassing van het EU-Handvest van de grondrechten 2011 (COM(2012)169(definitief)),

–   gezien het verslag van het Parlement over het EU-burgerschap 2010 – Het wegnemen van de belemmeringen voor de rechten van EU-burgers[1],

–   overwegende dat bijna een derde van de verzoekschriften die het Parlement ontvangt, betrekking heeft op vermeende schendingen van grondrechten als bedoeld in het Handvest,

Algemeen

1.  wijst er in dit verband nogmaals op dat de EU en haar instellingen overeenkomstig het Handvest en de artikelen 2, 6, 7 en 9 t/m 12 VEU de plicht en de verantwoordelijkheid hebben om de grondrechten, burgerlijke vrijheden en Europese normen en waarden, die voor alle Europese burgers in de EU onvervreemdbaar zijn, te eerbiedigen, waarborgen, beschermen en bevorderen, met name in gevallen waar deze rechten en vrijheden niet op doeltreffende en correcte wijze op nationaal niveau worden gewaarborgd; dringt erop aan dat artikel 51 van het Handvest niet gebruikt wordt om het belang van het Handvest en de toepassing ervan te beperken en benadrukt dat dit artikel niets afdoet aan de rol en de bevoegdheden van de EU-instellingen met betrekking tot de bescherming, verdediging en bevordering van fundamentele Europese waarden, zoals eerbiediging van de menselijke waardigheid en vrijheid en de beginselen van democratie, de rechtsstaat, goed bestuur, vrede, burgerschap, gelijkheid tussen mannen en vrouwen en non-discriminatie;

2.  wijst erop dat het Parlement de plicht en de verantwoordelijkheid heeft om de belangen van Europese burgers en ingezetenen te verdedigen en bevorderen en dat deze band tussen het Parlement en de burgers tot uitdrukking komt in de verzoekschriftenprocedure van artikel 227 VWEU, op grond waarvan het Parlement gehouden is om waar passend en op basis van de feiten van het geval buitengerechtelijke oplossingen te zoeken voor de problemen van indieners van verzoekschriften, om zo de burgers te ondersteunen bij de uitoefening van hun fundamentele rechten en burgerlijke vrijheden en ervoor te zorgen dat de in het Handvest en de Verdragen vervatte waarden en beginselen binnen de Europese Unie en in alle lidstaten correct worden toegepast;

3.  verzoekt de lidstaten hun verplichtingen na te komen en de grondrechten en burgerlijke vrijheden van hun burgers te beschermen en bepalingen die een beperking inhouden van de grondrechten van de burgers te wijzigen of te schrappen; dringt er bij de lidstaten op aan om de toezegging die zij in het kader van het Verdrag van Lissabon[2] hebben gedaan en de daaruit voortvloeiende verplichting voor de EU om het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens te ratificeren, gestand te doen en zo de hiaten in de rechtsbescherming te dichten door de Europese burgers ten aanzien van de handelingen van de Unie dezelfde rechten toe te kennen als zij momenteel genieten ten opzichte van de lidstaten van de Unie; wijst in dit verband op het belang van duidelijke informatie over de werkingssfeer en toepasselijkheid van het Verdrag, respectievelijk het Handvest, om bij de burgers verwarring over de vraag tot wie zij zich bij vermeende schending van fundamentele rechten kunnen wenden, te voorkomen;

4.  benadrukt de nauwe samenhang tussen de rechten die voortvloeien uit het EU-burgerschap en de rechten die zijn opgenomen in het Handvest van de grondrechten en die van toepassing zijn op alle personen op het grondgebied van de EU;

Specifieke kwesties

5.  dringt er bij de Raad op aan om zijn toezegging met betrekking tot de grondrechten om het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht geslacht, godsdienst, cultuur, taal, opleiding, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid van 2 juli 2008 met spoed te deblokkeren, gestand te doen; benadrukt in dit verband de rechten van de meest kwetsbare bevolkingsgroepen, te weten kinderen, met name als het gaat om de bescherming van hun persoonlijke integriteit en bij grensoverschrijdende geschillen inzake ouderlijk gezag en omgangsrecht, personen met een beperking, ouderen en etnische minderheden;

6.  dringt bij de lidstaten aan op effectieve tenuitvoerlegging van de richtlijn inzake gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming[3], alsmede van de wetgeving inzake de gelijke behandeling van vrouwen en mannen[4];

7.  betreurt discriminatie van minderheden aangezien de menselijke waardigheid onschendbaar is en roept de Raad op om de waarden van de Unie te verdedigen en doeltreffend en verantwoord op te treden tegen lidstaten die op dit gebied hun verdragsverplichtingen niet naleven;

8.  vestigt de aandacht op het grote aantal verzoekschriften dat betrekking heeft op de beperking van de mediavrijheid en verzoekt de Commissie om het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) de opdracht te geven de wetgeving op dit terrein te controleren en bestuderen om te waarborgen dat er gemeenschappelijke normen voor mediapluralisme en -vrijheid worden toegepast, de stand van zaken op het gebied van democratie en mensenrechten in de lidstaten te volgen en over de resultaten verslag uit te brengen; verzoekt in verband hiermee om toekenning van voldoende middelen aan het FRA om deze taken te kunnen uitvoeren; is ingenomen met het initiatiefverslag van het Parlement over het vaststellen van normen voor de vrijheid van de media in de hele EU, dat kan leiden tot een herziening van de EU-wetgeving op dit gebied en stelt voor het FRA en het Europees Instituut voor gendergelijkheid samen te voegen of een wettelijk kader te creëren voor nauwe samenwerking en coördinatie tussen deze twee agentschappen, teneinde op effectieve wijze de strijd aan te binden tegen schendingen van de door het Handvest van de grondrechten gewaarborgde rechten.

9.  verzoekt de Commissie, gezien de regelmaat waarmee verzoekschriften over dit onderwerp worden ontvangen, er dringend voor te zorgen dat de lidstaten Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer voor burgers omzetten en correct uivoeren;

10. herinnert eraan dat overdraagbaarheid van socialezekerheidsuitkeringen, pensioenen en gezondheidszorg en erkenning van beroepskwalificaties en academische titels belangrijk zijn omdat zij het mogelijk maken dat burgers hun grondrechten en burgerlijke vrijheden ten volle kunnen uitoefenen, mede dankzij de voltooiing van de interne markt, maar wijst erop dat veel burgers nog steeds op problemen stuiten bij de uitoefening van deze rechten; verzoekt de Commissie en de lidstaten derhalve om ervoor te zorgen dat deze rechten correct worden nageleefd, gewaarborgd, toegepast en ontwikkeld;

11. benadrukt dat de rol van de Commissie als hoedster van de Verdragen niet alleen inhoudt dat zij ervoor zorgt dat wetgeving door de lidstaten wordt omgezet, maar ook betekent dat zij toeziet op de volledige en correcte toepassing van wetten, met name met het oog op de bescherming van de grondrechten van burgers; wijst op het rechtsvacuüm dat met betrekking tot de toegang van burgers tot rechtsmiddelen kan ontstaan wanneer lidstaten EU-wetgeving die rechtstreeks betrekking op hen heeft niet of te laat omzetten;

12. stelt voor in het jaarverslag van de Commissie over de mensenrechten een evaluatie op te nemen van de situatie in de lidstaten; stelt voor dat het Parlement jaarlijks een conferentie houdt, gezamenlijk te organiseren door de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie verzoekschriften, waaraan het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden op dit gebied deelnemen;

13. verwelkomt het beleid van de Commissie dat erop gericht is burgers concrete informatie te verstrekken over hun rechten en over de rechtsmiddelen die openstaan in geval van schending van fundamentele rechten, maar merkt daarbij op dat een betere samenhang tussen en coördinatie van de activiteiten en de presentatie van de verschillende communicatie-instrumenten van de Commissie belangrijk is om deze informatie toegankelijker te maken voor de burgers; onderstreept tevens het feit dat dit de Commissie niet ontheft van haar institutionele verplichting om klachten van burgers in verband met mogelijke schendingen van grondrechten te onderzoeken, niet alleen als het daarbij gaat om de toepassing van de EU-wetgeving door de EU en de lidstaten, maar ook in situaties waarin een lidstaat stelselmatig verzuimt om de grondrechten te beschermen; verzoekt de Commissie om haar rol als beschermster van de Europese rechtsorde op basis van democratie en grondrechten te vervullen en dergelijke situaties onder de aandacht van de desbetreffende lidstaten te brengen; is van oordeel dat het Europees Parlement, dat een veel breder politiek werkterrein heeft, aan alle EU-burgers en -ingezetenen duidelijk moet maken welke maatregelen het neemt om hun grondrechten te waarborgen en te beschermen;

14. verzoekt de Commissie om zich opnieuw te buigen over de verordening tot vaststelling van het FRA teneinde het mandaat en de bevoegdheden evenals de onafhankelijkheid van het Bureau te versterken.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

12.7.2012

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

21

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Margrete Auken, Victor Boştinaru, Philippe Boulland, Giles Chichester, Nikolaos Chountis, Iliana Malinova Iotova, Carlos José Iturgaiz Angulo, Lena Kolarska-Bobińska, Erminia Mazzoni, Willy Meyer, Chrysoula Paliadeli, Nikolaos Salavrakos, Jarosław Leszek Wałęsa, Rainer Wieland

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Zoltán Bagó, Birgit Collin-Langen, Axel Voss

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Ioan Enciu, Petru Constantin Luhan, Bogdan Kazimierz Marcinkiewicz, Franck Proust, Renate Sommer, Hermann Winkler

  • [1]  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0120.
  • [2]  Artikel 6, lid 2, VEU.
  • [3]  Richtlijn 2000/43/EG houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming.
  • [4]  Richtlijn 2004/113/EG houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten; Richtlijn 2006/54/EG betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

6.11.2012

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

32

24

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Jan Philipp Albrecht, Roberta Angelilli, Edit Bauer, Mario Borghezio, Rita Borsellino, Emine Bozkurt, Arkadiusz Tomasz Bratkowski, Simon Busuttil, Philip Claeys, Carlos Coelho, Agustín Díaz de Mera García Consuegra, Ioan Enciu, Frank Engel, Cornelia Ernst, Tanja Fajon, Monika Flašíková Beňová, Hélène Flautre, Kinga Gál, Kinga Göncz, Nathalie Griesbeck, Sylvie Guillaume, Ágnes Hankiss, Anna Hedh, Salvatore Iacolino, Sophia in ‘t Veld, Timothy Kirkhope, Juan Fernando López Aguilar, Baroness Sarah Ludford, Monica Luisa Macovei, Svetoslav Hristov Malinov, Véronique Mathieu, Nuno Melo, Louis Michel, Claude Moraes, Antigoni Papadopoulou, Georgios Papanikolaou, Jacek Protasiewicz, Judith Sargentini, Birgit Sippel, Csaba Sógor, Renate Sommer, Nils Torvalds, Wim van de Camp, Axel Voss, Renate Weber, Josef Weidenholzer, Cecilia Wikström, Tatjana Ždanoka, Auke Zijlstra

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Elena Oana Antonescu, Michael Cashman, Stanimir Ilchev, Jean Lambert, Antonio Masip Hidalgo, Kārlis Šadurskis

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Martina Anderson, Birgit Schnieber-Jastram