VERSLAG over de Europese technologische en industriële defensiebasis

29.10.2013 - (2013/2125(INI))

Commissie buitenlandse zaken
Rapporteur: Michael Gahler
Rapporteur voor advies(*):
Jean-Pierre Audy, Commissie industrie, onderzoek en energie
(*) Medeverantwoordelijke commissie – Artikel 50 van het Reglement

Procedure : 2013/2125(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0358/2013
Ingediende teksten :
A7-0358/2013
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de Europese technologische en industriële defensiebasis

(2013/2125(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en met name de artikelen 21, 42, 45 en 46 daarvan, alsook de artikelen 173, 179-190 en 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en protocol nr. 10 daarbij,

–   gezien de conclusies van de Europese Raad van 13 en 14 december 2012 en het voorbereidingsproces van de bijeenkomst van de Europese Raad over defensieaangelegenheden die gepland is voor 19 en 20 december 2013,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 24 juli 2013 "Naar een meer competitieve en efficiënte defensie- en veiligheidssector" (COM(2013)0542),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 5 december 2007 "Een strategie voor een sterkere en meer concurrerende Europese defensie-industrie" (COM(2007)0764),

–   gezien de door de Europese Raad op 12 december 2003 vastgestelde Europese Veiligheidsstrategie en het door de Europese Raad van 11 en 12 december 2008 goedgekeurde verslag over de uitvoering daarvan,

–   gezien de verklaring over de aanscherping van het Europees veiligheids- en defensiebeleid, die de Europese Raad op 12 december 2008 heeft aangenomen, en de verklaring over de versterking van de vermogens van het Europees veiligheids- en defensiebeleid die de Raad op 11 december 2008 heeft aangenomen,

–   gezien de strategie voor de Europese technologische en industriële defensiebasis, die op 14 mei 2007 is aangenomen door het bestuur van het Europees Defensieagentschap (EDA),

–   gezien Besluit 2011/411/GBVB van de Raad van 12 juli 2011 tot vaststelling van het statuut, de zetel en de voorschriften voor de werking van het Europees Defensieagentschap en tot intrekking van Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB[1],

–   gezien Richtlijn 2009/81/EG betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied[2],

–   gezien zijn resoluties van 22 november 2012 over de uitvoering van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid[3] en van 14 december 2011 over de gevolgen van de financiële crisis voor de defensiesector in de EU-lidstaten[4],

–   gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7‑0358/2013),

Een krachtige Europese technologische en industriële defensiebasis: randvoorwaarde voor een succesvol gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid

1.  herinnert eraan dat voor een succesvol gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid een krachtige Europese technologische en industriële defensiebasis (ETID) nodig is, aangezien dit een randvoorwaarde is voor Europa om de veiligheid van haar burgers te kunnen waarborgen, haar waarden te beschermen en haar belangen te bevorderen; herinnert eraan dat de defensiesector een belangrijke bron van groei en innovatie is, die van wezenlijk belang zijn voor de Europese stabiliteit en veiligheid; is van mening dat de totstandbrenging en de ontwikkeling van een concurrerende ETID een van de strategische prioriteiten van de EU moet zijn;

2.  herinnert aan het niveau van de operationele ambities dat in de verklaring van 11 december 2008 van de Europese Raad over vermogensversterking is neergelegd en aan de civiele en militaire taken zoals omschreven in artikel 43, lid 1, VEU; wijst erop dat de lidstaten hebben toegezegd hun militaire vermogens te verbeteren; verzoekt de Europese Raad daartoe een Europees beleid inzake vermogens en bewapening te ontwikkelen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 42, lid 3, VEU;

3.  onderstreept dat terwijl bepaalde derde landen als China, India, Brazilië en Rusland hun defensie-uitgaven verhogen, in de EU op de defensiebegrotingen wordt gekort; vestigt de aandacht op het veranderende strategische mondiale landschap, de gekrompen begrotingen voor defensie, die met name het gevolg zijn van de economische en financiële crisis, de zich steeds sneller voltrekkende technologische ontwikkelingen en het feit dat de Europese defensie-industrie zich aan deze situatie aanpast door zich te richten op de export naar derde landen – ondanks de overdracht van gevoelige technologieën en intellectuele-eigendomsrechten – en door de productie buiten de EU te verplaatsen;

4.  maakt zich zorgen over de afname van de investeringen in defensie en verzoekt de lidstaten, het EDA en de Commissie stappen te ondernemen om te voorkomen dat de activiteiten in het kader van de ETID door derde machten met andere strategische belangen worden beheerst of beperkt; dringt er bij de lidstaten op aan de Europese industriële samenwerking te versterken met het oog op een zo groot mogelijke strategische autonomie, door het ontwikkelen en voortbrengen van performante militaire en veiligheidsvermogens waarbij gebruik wordt gemaakt van de meest geavanceerde technologieën;

5.  onderstreept dat het industrie-, ruimte- en onderzoeksbeleid van de EU met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is uitgebreid naar het domein van defensie; wijst erop dat de programma's van de Unie op andere gebieden zoals interne beveiliging en grensbewaking, rampenbeheer en ontwikkeling veelbelovende vooruitzichten bieden voor de gezamenlijke ontwikkeling van vermogens die relevant zijn voor deze beleidsterreinen en voor de uitvoering van GVDB-missies;

6.  brengt in herinnering dat er vorderingen moeten worden gemaakt met de ETID en merkt op dat er – gezien de steeds verfijndere en duurdere technologieën, groeiende internationale concurrentie, slinkende defensiebegrotingen en productievolumes – voortdurend ruimte is voor multinationale defensieprojecten en dat de defensiesectoren van de lidstaten niet langer duurzaam kunnen zijn op strikt nationale basis; betreurt dat ondanks een zekere bundeling van de middelen in de Europese ruimtevaartindustrie, de sectoren voor de uitrusting van landstrijdkrachten en marine nog steeds grotendeels langs de nationale grenzen zijn gefragmenteerd;

7.  benadrukt dat de opbouw van een Europese defensie-industrie op duurzame wijze moet plaatsvinden in alle lidstaten en gebaseerd moet zijn op de bestaande industriële basis, alsook op de bestaande voorschriften inzake het Europees industrieel beleid zoals bedoeld in artikel 173 VWEU, en niet alleen op de regels voor vrije concurrentie;

8.  herinnert de EU-lidstaten, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid, de Commissie en het EDA eraan dat de lidstaten meer dan twintig jaar na de Koude Oorlog en ondanks het feit dat ze over relatief grote nationale defensiebudgetten konden beschikken niet in staat zijn gebleken te voldoen aan de hoofddoelen van Helsinki en andere doelstellingen op het gebied van de ontwikkeling van gezamenlijk militaire vermogens;

9.  herinnert eraan dat als Europa een sterke veiligheids- en defensie-industrie in stand wil houden, de lidstaten hun defensiebegrotingen moeten coördineren om de dubbele uitvoering van taken te voorkomen en hun gezamenlijke onderzoeksprogramma's moeten intensiveren;

10. overwegende dat de Europese burgers ondanks de crisis en de bezuinigingen nog steeds vragende partij zijn voor een Europese defensie en industriële coördinatie en samenwerking als doorslaggevende factor voor veiligheid, efficiëntie en besparingen;

11. neemt kennis van de mededeling van de Commissie van 24 juli 2013 en het verslag van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van 15 oktober 2013 over het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid; vindt het betreurenswaardig dat de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) geen gezamenlijke Europese verklaring hebben afgegeven ter voorbereiding op de defensietop van de Europese Raad die dit jaar in december zal plaatsvinden; kijkt uit naar de specifieke wetgevingsvoorstellen van de Commissie over hoe de Europese structuur- en investeringsfondsen, het Enterprise Europe Network (EEN), het Europees Sociaal Fonds en het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering kunnen worden benut om de duurzame ontwikkeling van de defensie-industrie in alle delen van de Europese Unie te garanderen;

12. brengt in herinnering dat de Commissie en de EU-ministers van Defensie er al in 2007 in een speciale Commissiemededeling en via de ETID-strategie van het EDA op wezen dat dringend actie moet worden ondernomen op dit gebied; betreurt de gemiste kansen om na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon regelmatig uitvoeringsverslagen in te dienen en strategieën te herzien; betreurt tevens dat in de nieuwe mededeling geen balans wordt opgemaakt van vorige strategieën; verzoekt de Commissie en het EDA in de toekomst een gezamenlijke ETID-strategie te ontwikkelen, aan de hand van eerdere ervaringen;

13. stelt in een eigen brede beoordeling dat beide strategieën niet toereikend ten uitvoer zijn gelegd vanwege een gebrek aan een gemeenschappelijke visie op de ETID als gevolg van verschillende nationale en industriële belangen en het voortbestaan van gevestigde nationale gewoonten in de wapenindustrie; neemt nota van het feit dat er lidstaten zijn die niet over een eigen defensie-industrie en/of niche-industrieën beschikken die proberen om wereldwijd de beste prijs-kwaliteitverhouding te krijgen, en lidstaten met een minder concurrerende defensie-industrie die de nationale leveranciers begunstigt alsook lidstaten met een machtige nationale defensie-industrie die de sterke wereldwijde concurrentie aangaat;

14. is ingenomen met het besluit van de Europese Raad om het versterken van de defensie van Europa op de agenda van zijn decembertop te plaatsen; verzoekt de Europese Raad de nodige nieuwe en ambitieuze impulsen te bieden en algemene beleidslijnen, politieke prioriteiten en tijdschema's te bepalen ter bevordering van een daadwerkelijk Europese technologische en industriële defensiebasis die ondersteund wordt door passende maatregelen inzake integriteit en het opbouwen van vertrouwen en die capaciteitsgericht is en synergieën bevordert, doeltreffend gebruik van de beperkte middelen waarborgt, duplicatie voorkomt en een geïntegreerde en concurrentiekrachtige positie bekleedt op de wereldmarkt;

Harmonisering van vereisten en bundeling van de vraag

15. betreurt dat eerdere inspanningen om de vraag te bundelen niet hebben geleid tot een verbetering in de gefragmenteerde vraag van de EU, met 28 nationale defensieklanten en een nog hoger aantal klanten voor producten voor civiel en militair gebruik; is niet ingenomen met de beperkte resultaten van het vermogensontwikkelingsplan van het EDA; verzoekt daarom de Europese Raad een herzieningsprocedure op te starten voor de Europese defensie en ervoor te zorgen dat de coördinatie op EU-niveau van nationale procedures voor de ontwikkeling van het defensiebeleid realiteit wordt; verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid een alomvattend proces op te starten teneinde een witboek over Europese veiligheid en defensie op te stellen met het oog op de stroomlijning van de strategische ambities en de processen voor vermogensontwikkeling van de EU;

16. verzoekt de lidstaten verder te onderzoeken of het mogelijk is het levenscyclusbeheer van hun defensievermogens op elkaar af te stemmen en gezamenlijk te programmeren in samenwerking met het EDA; is van oordeel dat grotere synergie met het oog op een gemeenschappelijk Europees beleid inzake vermogens en bewapening, zoals bedoeld in artikel 42 VEU, een randvoorwaarde is voor de omzetting van geharmoniseerde militaire vereisten in een geharmoniseerde verwerving van materiaal tussen de lidstaten, wat de basis vormt voor een succesvolle vraaggerichte transnationale herstructurering van de defensie-industrie in de EU;

17. wijst op de werkzaamheden in het kader van het defensieplanningsproces van de NAVO, aan de hand waarvan de NAVO-lidstaten, waaronder 26 Europese lidstaten, in voorkomend geval overleg plegen om ervoor te zorgen dat de juiste defensievermogens worden ontwikkeld en onderhouden om toekomstige uitdagingen aan te kunnen; merkt op dat de NAVO de noodzaak van nauwe samenwerking met de industrie al lange tijd onderkent, niet in de laatste plaats om de ontwikkeling van voorschriften inzake het militaire vermogen te ondersteunen, met name met betrekking tot standaardisering en interoperabiliteit, en tegelijk de trans-Atlantische technologische en industriële defensiesamenwerking te bevorderen;

Industrieel beleid

18. is van mening dat een Europees industrieel beleid inzake defensie moet beogen de vermogens van de lidstaten te optimaliseren door de ontwikkeling, aanwending en instandhouding van uiteenlopende capaciteiten, installaties, uitrustingen, materialen en diensten te coördineren zodat deze lidstaten uiteenlopende en zelfs de meest veeleisende missies kunnen vervullen, de samenwerking op het gebied van onderzoek en technologie te bevorderen en samenwerkingsprogramma's op het gebied van defensiemateriaal te ontwikkelen;

19. erkent het belang van de Europese defensie-industrie voor innovatie en groei, aangezien de sector in de Unie ongeveer 400 000 rechtstreekse en onrechtstreekse banen oplevert; benadrukt dat de Europese defensie-industrie voor verscheidene uitdagingen staat en dat er daarom een nieuwe benadering nodig is die dubbel werk moet voorkomen en die tot grotere schaalvoordelen en meer industriële concurrentie moet leiden;

20. vindt dat het tijd is voor een op vrijwillige leest geschoeide aanpak van de versnippering van de Europese defensiemarkt door verdere consolidering (en een initiatief voor harmonisering) zowel op het gebied van vraag, aanbod en reglementering als inzake geldende normen en dat het ook tijd is om te investeren in een geïntegreerd duurzaam industrieel beleid op basis van onderzoek, innovatie, een efficiënter gebruik van hulpbronnen, een strategie voor grondstoffen, een versterking van kmo's en de ontwikkeling van regionale netwerken; ondersteunt volledig de inspanningen van de Commissie om de interne markt op het gebied van defensie en veiligheid te verstevigen door passende steun te geven aan kleine en middelgrote ondernemingen die een belangrijke rol spelen bij innovatie, het ontwikkelen van specialisatie en geavanceerde technologieën en het scheppen van banen in het kader van de "Europa 2020"-strategie;

21. vindt dat de lidstaten meer moeten samenwerken om de industriële uitdagingen het hoofd te kunnen bieden en merkt op dat de Unie er door de budgettaire beperkingen en de toenemende internationale concurrentie toe gedwongen wordt interne partnerschappen aan te gaan, opdrachten te bundelen en taken te verdelen; ondersteunt het EDA bij het stimuleren van regionale samenwerkingsverbanden;

22. meent dat de defensiemarkten erkend moeten worden als specifieke markten wegens de verplichtingen inzake uitvoercontrole en non- proliferatie en de strenge eisen inzake geheimhouding die voor deze markten gelden, alsook omdat het aantal ondernemingen dat de markt bevoorraadt beperkt is en de vraag bijna uitsluitend van overheden komt;

23. meent dat de defensie-industrie specifiek is omdat zij rekening moet houden met lange periodes van productontwikkeling en de noodzaak om de systemen gedurende vele tientallen jaren operationeel te houden, met de hoge en toenemende kosten van programma's en tot slot ook met het feit dat productcommercialisering sterk afhankelijk is van de regeringen van de lidstaten;

24. steunt het potentieel van de producten van de veiligheids- en defensie-industrie, met name op het gebied van de ruimtevaart, de scheepvaart, de luchtvaart en de telecommunicatie, en stimuleert het duaal gebruik ervan; benadrukt dat de defensie-industrie een belangrijke motor is voor geavanceerde technologieën die in een later stadium voor commerciële doeleinden kunnen worden gebruikt;

25. spoort de Raad aan om de ETID op alle mogelijke manieren te ondersteunen en met het oog daarop in de allereerste plaats het toepassingsgebied ervan beter af te bakenen, met name door de betrokkenen een bijzonder statuut te verlenen, bijvoorbeeld het statuut van defensiemarktoperator in Europa (DMOE);

26. is er voorstander van dat operatoren dit DMOE-statuut krijgen op basis van de werkelijke toegevoegde waarde die ze vanuit zowel technologisch als sociaaleconomisch oogpunt voor Europa brengen; is bijgevolg van mening dat enkel deze defensiemarktoperatoren in Europa baat zouden mogen hebben bij de Europese programma's;

27. meent dat het concept van defensiemarktoperator in Europa moet worden erkend en dat met het oog de bescherming van de DMOE's moet worden voldaan aan redelijke normen op het gebied van werkgelegenheid, wetenschappelijke en technologische kennis, besluitvormingsorganen en productie op het Europees grondgebied;

28. verzoekt de lidstaten om hun industriële en technologische defensiebasissen en hun kenniscentra te ontwikkelen rond sleuteltechnologieën, met efficiënte mechanismen van ondernemingsbestuur binnen de Europese Unie, en zodoende de onderlinge afhankelijkheid tussen deze faciliteiten te vergroten;

29. dringt er bij de lidstaten op aan om de samenwerking tussen grote defensiebedrijven en universiteiten aan te moedigen; onderstreept dat de universiteiten dankzij dergelijke samenwerking hun kennisbasis kunnen verbreden;

30. verzoekt de lidstaten en de Commissie om onnodige belemmeringen in de regelgeving zo veel mogelijk in te perken, om de dialoog tussen defensiebedrijven te verbeteren en om de rationalisering van deze bedrijven te bevorderen zodat zij het defensiemateriaal kunnen kopen dat het best voldoet aan hun eisen op het vlak van prestaties en kosten; vraagt om een snelle herstructurering van de Europese ondernemingen om nationale barrières te overwinnen en een mondiale visie te ontwikkelen;

31. is van mening dat kmo's, die zich op grote schaal bezighouden met het ontwikkelen en vervaardigen van innovatieve producten, van doorslaggevend belang zijn voor de instandhouding en versterking van de ETID; merkt op dat de versnippering van de Europese defensiemarkt kmo's belemmert bij het op de markt brengen van hun producten; verzoekt de lidstaten, het EDA en de Commissie gezamenlijk te zoeken naar methoden en manieren om kmo's duurzaam te ondersteunen en hun toegang tot de defensiemarkt te vergemakkelijken; wijst erop dat Europese ondernemingen, met inbegrip van kmo's, baat zouden hebben bij een gemeenschappelijk systeem van standaardisering en certificering omdat dit hun toegang tot de Europese en wereldmarkt zou verbeteren, werkgelegenheid zou creëren en een positief effect op hun toegang tot EU-financiering zou hebben;

Een gemeenschappelijke aanpak voor standaardisering en certificering

32. wijst er opnieuw op hoe belangrijk het is defensiemateriaal te standaardiseren om een concurrerende interne Europese markt voor defensie te verwezenlijken, interoperabiliteit te waarborgen en samenwerking op het gebied van bewapeningsprogramma's te vergemakkelijken, alsook om projecten te bundelen en te delen en een duurzame interoperabiliteit tussen de strijdmachten van de lidstaten te verzekeren, zodat de onderhouds- en operationele kosten kunnen worden beperkt en de Europese defensiecapaciteiten van de lidstaten optimaal kunnen worden gebruikt in gemeenschappelijke acties;

33. herinnert eraan dat er talloze tegenstrijdige industriële normen voor civiele en militaire producten bestaan; betreurt het beperkte succes dat met de tenuitvoerlegging van de standaardiseringsovereenkomsten (STANAG's) en -aanbevelingen (STANREC's) van de NAVO is geboekt; verzoekt de Commissie en het EDA de toepassing van gemeenschappelijke defensienormen te bevorderen en om "hybride normen" te ontwikkelen voor gebieden waar sprake is van tweeërlei gebruik; verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat eventuele maatregelen die zij in de toekomst nemen voor de vaststelling van defensienormen gebaseerd zijn op de civiele aanbevelingen van de Commissie en Europese normalisatieorganisaties;

34. verzoekt de lidstaten de mogelijkheden te onderzoeken die het EDA biedt om Europese standaarden voor militaire producten en toepassingen te ontwikkelen, zoals voor de bouw van hospitaalschepen of voor op afstand bestuurde luchtvaartuigen;

35. is ingenomen met de voorstellen van de Europese Commissie inzake standaardisering en roept de Raad op om er kennis van te nemen en concrete voorstellen ter zake te doen;

36. verzoekt de lidstaten de Europese certificeringsprocedures te stroomlijnen, onder meer via de wederzijdse erkenning van certificaten en de ontwikkeling van gemeenschappelijke civiele en militaire Europese certificeringsprocedures;

Continuïteit van de bevoorrading

37. onderstreept dat het in de context van de herstructurering van de industrie ook van belang is dat de continuïteit van de bevoorrading niet in het gedrang komt; verzoekt de lidstaten, het EDA en de Commissie spoedig een alomvattende en ambitieuze EU-regeling voor gegarandeerde aanvoer te ontwikkelen, met name voor strategisch materiaal en cruciale technologieën, die gebaseerd is op een stelsel van wederzijdse garanties en een risico- en behoefteanalyse, eventueel met gebruik van de rechtsgrond voor permanente gestructureerde samenwerking;

38. dringt er bij de lidstaten op aan dat zij, als eerste stappen in de richting van deze doelstelling, volledig gebruikmaken van het potentieel van de algemene en globale vergunningen in het kader van Richtlijn 2009/43/EG betreffende de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap, en verzoekt hen vaart te maken met de inwerkingtreding van de kaderregeling van 2006 inzake de voorzieningszekerheid in geval van operationele urgentie;

39. verzoekt het EDA en de Commissie een gezamenlijke onafhankelijkheidsstrategie voor cruciale technologieën te ontwikkelen, met name wat betreft onbeperkte toegang tot en beschikbaarheid van civiele en militaire (tweeledige) opkomende en sleuteltechnologieën, zoals de allernieuwste micro-/nano-elektronica, kunstmatige intelligentie en fototonica, die van essentieel belang zijn voor GVDB-missies; verzoekt de lidstaten de ETIB te gebruiken om de EU op deze sleutelgebieden beter zelfvoorzienend te maken;

Een nieuwe impuls voor samenwerking op het gebied van bewapening

40. spoort de lidstaten aan de uit de afnemende vraag voortvloeiende industriële overcapaciteit aan te pakken door nieuwe gemeenschappelijke projecten op te starten en zich daarbij meer te verlaten op het EDA, waarop momenteel te weinig een beroep wordt gedaan en waarvoor te weinig middelen worden uitgetrokken, en lessen te trekken uit recente gezamenlijke operaties die tekortkomingen aan het licht hebben gebracht, bijvoorbeeld op het gebied van strategisch en tactisch luchttransport of van waarnemingen vanuit de lucht en de ruimte; beveelt met name aan om een cruciaal instrumentarium te ontwikkelen met civiel-militaire toepassingen, waaraan in de meeste lidstaten een schrijnend gebrek is, zoals op afstand bestuurde vliegtuigen (RPAS), de ontwikkeling van geavanceerde technologieën te bevorderen en de kerncompetenties binnen Europa te ondersteunen; is voorstander van EU-deelname aan gemeenschappelijke projecten via de leasing en/of de verwerving van vermogens voor tweeërlei gebruik en mogelijk ook van prototypen;

41. meent in het licht van ervaringen uit het verleden dat het delen van ontwikkelings- en productieactiviteiten in het kader van gezamenlijke bewapeningsprogramma's moet worden georganiseerd op basis van een streng principe van industriële efficiëntie en economische prestaties, om dubbele inspanningen en ontsporende kosten te vermijden;

42. roept de lidstaten op bij de voorbereiding van een grootschalige aanschaf van defensietechnologie de voorkeur te geven aan intra-Europese projecten of gezamenlijke regelingen, of aan Europese nieuwe technologieën, die zowel de Europese handel en de samenwerking, als de kwaliteits- en prijsconcurrentie op de wereldwijde defensiemarkt kunnen bevorderen;

43. verzoekt de Europese Raad, tegen de achtergrond van de bestaande administratieve regeling tussen het EDA en de Gezamenlijke Organisatie voor Samenwerking op Defensiematerieelgebied (OCCAR), nadrukkelijk toe te zien op een geslaagde tenuitvoerlegging van gemeenschappelijke projecten en te streven naar nauwere banden tussen de twee organisaties;

44. verzoekt de Europese Raad het EDA in staat te stellen zijn institutionele rol zoals vastgesteld in artikel 42, lid 3, en artikel 45 VEU, ten volle uit te oefenen door het de nodige middelen toe te kennen; wijst de lidstaten er nogmaals op dat zij het EDA van toereikende financiering moeten voorzien voor al zijn opdrachten en taken; is de mening toegedaan dat dit het beste kan gebeuren door de personeels- en exploitatiekosten van het agentschap uit hoofde van de EU-begroting te financieren, en wel vanaf het volgende meerjarig financieel kader;

Ondersteuning van GVDB-missies via Europees onderzoek en ontwikkeling

45. merkt op dat de economische en financiële crisis, evenals besparingen in de defensiebegrotingen van de meeste lidstaten, tot aanzienlijke bezuinigingen, achteruitgang of vertragingen in de programma's voor onderzoek en technologische innovatie van nagenoeg alle lidstaten kunnen leiden, hetgeen waarschijnlijk een blijvende negatieve impact zal hebben op de Europese defensie-industrie en de wetenschappelijke vorderingen van de Unie in deze sector; wijst op het risico van banenverlies op middellange en lange termijn en van verlies aan industriecapaciteit en knowhow;

46. herinnert aan het belang van onderzoek en innovatie in de sector van defensie en veiligheid en onderstreept het belang van het onderzoeksprogramma Horizon 2020, in het bijzonder van de zevende maatschappelijke uitdaging "Een veilige samenleving: de vrijheid en veiligheid van Europa en haar burgers beschermen"; onderstreept dat multinationale samenwerking tussen de lidstaten en hun respectieve agentschappen op dit gebied moet worden bevorderd; onderkent dat innovatieonderzoek voor de defensie-industrie een zeer vertrouwelijk karakter heeft en acht het daarom absoluut noodzakelijk dit onderzoek te financieren op een manier die aan de behoeften beantwoordt; meent dat in dit verband moet worden overwogen om binnen het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek een instituut voor Europese veiligheid en defensie op te richten;

47. is ingenomen met het voornemen van de Commissie om een voorbereidende actie op te starten voor door de EU gefinancierd onderzoek ter ondersteuning van GVDB-missies, en verzoekt de Commissie om vroeg in het volgende meerjarig financieel kader een specifiek voorstel te doen dat kan dienen als voorloper van dergelijke programma's;

48. is van oordeel dat onderzoek en innovatie in het kader van een ETID nog steeds een geldige ethische grondslag heeft; merkt op dat een volledig hoofdstuk van het Verdrag van Lissabon is gewijd aan het GVDB, met inbegrip van onderzoek naar defensietechnologie en het scheppen van een kader voor een gemeenschappelijke EU-defensie; roept de lidstaten en het EDA op het aantal gezamenlijke onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten en de kwaliteit ervan aanzienlijk op te schroeven;

49. herinnert eraan dat artikel 179 VWEU de Unie oplegt alle onderzoeksactiviteiten te bevorderen die uit hoofde van de verdragen nodig worden geacht;

50. wijst erop dat de Europese ministers van Defensie in november 2007 overeenstemming hebben bereikt over gemeenschappelijke normen om de uitgaven voor O&O inzake defensie op te trekken tot 2 % van de totale defensie-uitgaven en om ervoor te zorgen dat 20 % hiervan via Europese samenwerkingsverbanden besteed wordt;

51. steunt de Taskforce defensie, waar de Europese Commissie, de EDEO en het EDA deel van uitmaken, in haar inspanningen om ervoor te zorgen dat de resultaten van het onderzoek in het kader van het programma Horizon 2020 ook ten goede komen aan het onderzoek inzake innovatie op het gebied van defensie, en om de synergieën tussen de civiele en de militaire sector te optimaliseren; vraagt dat wordt gezocht naar manieren om gebruik te maken van publiek-private financiering door middel van de oprichting van gemeenschappelijke ondernemingen overeenkomstig artikel 187 VWEU;

52. spoort het EDA aan zijn goede resultaten op het gebied van geslaagde gezamenlijke investeringsprogramma's voort te zetten en met de Commissie samen te werken aan het opzetten van programma's voor onderzoek en ontwikkeling op grond van artikel 185 VWEU;

53. wijst op het belang van synergieën tussen civiel en militair onderzoek in domeinen met een grote toegevoegde waarde; benadrukt dat, rekening houdend met het voornamelijk civiele karakter en het overheidsaspect van bepaalde projecten, de mogelijkheid van een efficiënter duaal gebruik zou kunnen worden onderzocht met het oog op een bundeling van de kosten, aangezien dit sectoren zijn die banen en groei creëren; beklemtoont voorts dat deze synergie ook gestalte kan krijgen in een consolidatie van het Europese particuliere aanbod in commerciële afzetgebieden;

54. roept de lidstaten op een geschikt platform in het leven te roepen om onderzoek inzake defensie om te buigen naar de civiele wereld, dit met nadruk op technologisch geavanceerde toepassingen; roept de lidstaten op om defensie-technologisch onderzoek tevens te richten op de bestrijding van natuurrampen, waarvan het aantal in de afgelopen 40 jaar in Europa verviervoudigd is;

55. meent dat de defensie-industrie in de EU zowel in militair als in civiel opzicht een hoge innovatiegraad in stand moet houden om het hoofd te kunnen bieden aan alle dreigingen en uitdagingen waarmee de lidstaten en de EU de komende jaren zullen worden geconfronteerd, door gebruik te maken van de meest veelbelovende technologische ontwikkelingen, ongeacht of deze specifiek op de defensie-industrie gericht zijn dan wel voor civiele doeleinden bedoeld zijn;

56. onderstreept de noodzaak om de resultaten van het onderzoek efficiënt te beschermen in het kader van een gezamenlijk intellectuele-eigendomsbeleid en meent dat de rol van het EDA op dit gebied verder moet worden versterkt om toekomstige technologische en industriële samenwerkingen tussen partners in de Unie al in een vroeg stadium te vereenvoudigen;

Ruimtevaart

57. is ervan overtuigd dat de ruimtevaartsector bijdraagt tot de strategische autonomie van de EU en dat de mogelijkheid van de lidstaten om autonome toegang te verkrijgen een sleutelrol vervult in de defensie- en veiligheidssector; wijst erop dat de uitmuntendheid van deze technologisch innoverende en performante industrie moet worden gehandhaafd om de technologische onafhankelijkheid van de Europese Unie te waarborgen;

58. is opgetogen over de instelling en ontwikkeling van een Europees satellietsysteem (Galileo, Copernicus en EGNOS); onderstreept dat de ontwikkeling van een dergelijk systeem niet alleen aan de ruimtevaartindustrie maar ook aan de autonomie van Europa een sterke impuls zal geven, en een gelegenheid biedt om een essentieel onderdeel van de industriële en technologische basis voor de defensie in Europa te ontwikkelen;

59. wijst op de noodzaak om de Europese ruimtevaartinfrastructuur te beschermen door de capaciteit voor ruimtetoezicht en -bewaking (SST) te ontwikkelen;

ICT en gegevensbeveiliging

60. herinnert eraan dat het digitale tijdperk grotere uitdagingen voor de veiligheid en beveiliging van infrastructuur en technologie meebrengt; wijst derhalve op de noodzaak van meer samenwerking en kennisuitwisseling tussen de lidstaten enerzijds en tussen de Europese Unie en haar belangrijkste partners anderzijds;

61. vestigt de aandacht op de noodzaak om Europese normen op het gebied van ICT en cyberveiligheid op te stellen en deze in de internationale normen te integreren;

62. roept de Commissie en de lidstaten op tot onderlinge samenwerking om te garanderen dat cyberveiligheid een cruciaal element is dat bijzondere aandacht krijgt bij onderzoek en innovatie binnen de veiligheids- en defensiesector en dat een onderdeel moet vormen van de strategie op korte, middellange en lange termijn;

63. vraagt de Commissie en de lidstaten om in bestaande en toekomstige Europese civiele of militaire programma's zoals Galileo, Copernicus en het gemeenschappelijk Europees luchtruim/Sesar stelselmatig rekening te houden met de uitdagingen op het gebied van cyberveiligheid;

Versterking van de interne markt voor defensiemateriaal

64. herinnert eraan dat de lidstaten de transparantie en toegankelijkheid van hun defensiemarkt dringend moeten verbeteren, maar wijst tegelijk op het specifieke karakter van de defensiemarkten, die gerelateerd zijn aan de essentiële veiligheidsbelangen van de lidstaten en daarom niet op dezelfde wijze als andere markten kunnen worden beschouwd; verzoekt de lidstaten en de Commissie ervoor te zorgen dat de richtlijnen van 2009 betreffende overheidsopdrachten op defensiegebied correct en coherent worden toegepast, met name wat betreft uitzonderingen op de EU-regelgeving in het kader van artikel 346 VWEU, teneinde de interne markt te versterken door de aanbestedingsregels in de defensiesector, waar dit passend is, te vereenvoudigen;

65. spoort de Commissie aan om haar inspanningen voor gelijke spelregels op de defensiemarkt te verhogen door de toepassing van marktverstorende praktijken te beperken tot een strikt minimum van naar behoren gerechtvaardigde afwijkingen; wijst in het bijzonder op het feit dat het toezicht op staatssteun moet worden versterkt en dringt er daarom bij de lidstaten op aan om zowel tegenover de Europese autoriteiten en agentschappen als tegenover het brede publiek meer openheid aan de dag te leggen over de staatssteun en aanbestedingspraktijken in de defensiesector;

66. is bezorgd over het feit dat een aantal lidstaten voorbereidingen treft om gebruikte F-16-gevechtsvliegtuigen aan te schaffen zonder Europese ondernemingen een eerlijke kans te bieden om mee te dingen; is van mening dat deze praktijken indruisen tegen de doelstelling van de Europese Raad om de Europese industriële defensiebasis te versterken; herinnert deze lidstaten eraan dat zij het non-discriminatie- en het transparantiebeginsel, zoals vastgesteld in het Verdrag van Lissabon, ook moeten toepassen op verkooptransacties tussen regeringen;

67. verzoekt de lidstaten, het EDA en de Commissie gezamenlijk te streven naar de geleidelijke afschaffing van verplichte compensaties en tegelijk de integratie van de industrieën van kleinere lidstaten in de ETID te bevorderen met andere middelen dan compensaties; spoort de lidstaten met name aan de bepalingen van de richtlijn op het gebied van onderaanneming en algemene vergunningen ten volle te benutten om deze doelstelling te halen;

68. onderstreept dat een ruimer gebruik van innovatieve aanbestedingstechnieken – met name e‑aanbestedingen en precommerciële aanbestedingen alsmede het bieden van stimulansen voor O&O – aangemoedigd dient te worden bij defensieaankopen, omdat zij wellicht bijzonder geschikt zijn voor deze sector en een belangrijke rol kunnen spelen bij het terugdringen van de administratieve last en de kosten in verband met aanbestedingsprocedures; is van mening dat tegelijkertijd de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten en technische kennis gewaarborgd moet worden; dringt er bij de lidstaten op aan strategisch gebruik te maken van aanbestedingen op defensiegebied en innovatieve gunningsbeginselen te hanteren op basis van het begrip "economisch voordeligste inschrijving";

69. is van mening dat aanbestedende instanties en entiteiten op defensie- en veiligheidsgebied gebruik moeten kunnen maken van een specifieke aanbestedingsprocedure met betrekking tot opdrachten waarbij er behoefte is aan de ontwikkeling van een innovatief product, een innovatieve dienst of innovatieve werken en vervolgens de aankoop van de daarbij tot stand gekomen goederen, diensten of werken, als de reeds op de markt beschikbare oplossingen niet voldoen;

70. is voorts van mening dat een dergelijke procedure ten goede zou komen aan de werking van de interne markt en de ontwikkeling van een Europese markt voor defensiematerieel en een technologisch en industrieel fundament voor het Europese defensiebeleid, en de groei van innovatieve kmo's zou stimuleren; onderstreept dat een dergelijke procedure al is overeengekomen in de herziene richtlijnen klassieke aanbestedingen en aanbestedingen nutssector, waardoor aanbestedende instanties een langdurig innovatiepartnerschap kunnen opzetten met het oog op de ontwikkeling en vervolgens de aankoop van nieuwe, innovatieve producten, diensten of werken, de nodige "market-pull" wordt gecreëerd en prikkels worden gegeven voor de ontwikkeling van een innovatieve oplossing zonder de markt af te schermen;

71. verzoekt daarom de Commissie deze ontwikkelingen in aanmerking te nemen in het uitvoeringsverslag dat zij uit hoofde van Richtlijn 2009/81/EG inzake defensieopdrachten uiterlijk op 21 augustus 2016 aan het Europees Parlement en de Raad moet voorleggen, en dit verslag vergezeld te doen gaan van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van Richtlijn 2009/81/EG, waarin voor bedoelde contracten wordt voorzien in de procedure van het innovatiepartnerschap;

72. dringt er bij de lidstaten op aan ook maatregelen te nemen om een einde te maken aan dubbel werk en overtollige capaciteit in de sector door de samenwerking op de interne markt op te voeren; wijst op de potentiële baten van gezamenlijke aankopen in de vorm van schaalvoordelen en interoperabiliteit; wijst erop dat gezamenlijke projecten tot lagere kosten zullen leiden en langetermijninvesteringen mogelijk maken;

73. herinnert eraan dat de opdrachten die op het gebied van defensie en beveiliging worden gegund, vaak technisch complex zijn; onderstreept dat ter vergemakkelijking van grensoverschrijdende aanbestedingen – in voorkomend geval – onnodige, incompatibele of onevenredige technische eisen tegen het licht moeten worden gehouden om de hindernissen op de interne markt tot een minimum te beperken en waar mogelijk uit de weg te ruimen;

De ETID in een mondiale context

74. merkt op dat de ontwikkeling van een uitvoerbare ETID alleen kan worden gezien als onderdeel van een mondiale markt en spoort de Commissie en de Europese Raad aan de kwestie vanuit een mondiaal oogpunt te benaderen; is van oordeel dat protectionistische maatregelen niet zouden stroken met de doelstelling de concurrentiepositie van de Europese defensie-industrie te verbeteren;

75. betreurt de huidige ongelijke wederzijdse markttoegang tussen de VS en Europa en de daaruit voortvloeiende onevenwichtigheid in de defensiehandel; dringt aan op de verwezenlijking van daadwerkelijke wederkerigheid wat betreft de toegang tot overheidsopdrachten op het gebied van defensie aan beide zijden van de Atlantische Oceaan;

76. verzoekt de lidstaten zich strikt te houden aan de verplichtingen die zijn vastgelegd in gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie en nauwkeurig te onderzoeken of alle vergunningsaanvragen aan de acht vastgestelde voorwaarden voldoen; dringt er bij de lidstaten en de EU op aan om zich in internationale fora in te zetten voor meer transparantie op de internationale markten voor defensieopdrachten, teneinde de controleerbaarheid van de mondiale wapenhandelsstromen te vergroten, met name door het Wapenhandelsverdrag te promoten; verzoekt de lidstaten om het Verdrag onverwijld te ratificeren, opdat het na goedkeuring door het Parlement in werking kan treden;

77. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Raad, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de parlementen van de EU-lidstaten, de Parlementaire Vergadering van de NAVO en de secretaris-generaal van de NAVO.

MINDERHEIDSSTANDPUNT

Verslag over de Europese technologische en industriële defensiebasis (ETID)

2013/2125(INI) AFET/7/12982

Commissie buitenlandse zaken, rapporteur: Michael Gahler

Minderheidsstandpunt van de leden van de GUE/NGL­Fractie Sabine Lösing, Willy Meyer, Nikolaos Chountis

Het verslag stelt dat een aanzienlijke vermindering van de investeringen op het gebied van defensie de Europese technologische en industriële defensiebasis zou bedreigen. Om hieraan het hoofd te bieden stelt het verslag impliciet voor de defensiebudgetten te verhogen, de wapenuitvoer te stimuleren en de ontwikkeling van een Europees militair-industrieel complex (MIC) te bevorderen door een Europese defensiemarkt op te richten, alsook uitgebreid gebruik te maken van Europese middelen voor de financiering van militaire aspecten en de samenwerking op het gebied van bewapening te intensiveren, met name door middel van bundelen en delen.

Wij tekenen bezwaar aan tegen het verslag, omdat het:

–   ermee dreigt dat een beperking van de defensiebudgetten een strategisch risico zou inhouden;

–   de versnippering van de Europese wapenindustrie betreurt en derhalve oproept tot een restrictief gebruik van artikel 346 VWEU, hetgeen zal leiden tot een consolidering van de sector en sterk zal bijdragen tot het ontstaan van een MIC;

–   pleit voor het samenvoegen van civiel en militair onderzoek (en de financiering daarvan), teneinde civiele capaciteiten en financiële middelen te gebruiken voor militaire doeleinden;

–   civiele beleidsvormen militariseert aangezien het stelt dat het industrie-, ruimte- en onderzoeksbeleid is uitgebreid naar het domein van defensie;

–   pleit voor de financiering van de personeels- en exploitatiekosten van het EDA uit de begroting van de Unie.

Wij eisen:

–   radicale (NRBC)ontwapening op Europees en wereldwijd niveau;

–   geen verplichting/garantie van militaire steun, noch binnen noch buiten de EU;

–   een strikte afbakening van alle activiteiten binnen de grenzen van het VN-Handvest en het internationale recht;

–   een strikte scheiding van civiele en militaire vermogens;

–   een civiele EU, een strikt civiele en vreedzame aanpak van conflicten, scheiding van civiele en militaire operaties en heroriëntering van militaire uitgaven naar civiele doeleinden.

ADVIES van de Commissie industrie, onderzoek en energie (9.10.2013)

aan de Commissie buitenlandse zaken

inzake de Europese industriële en technologische defensiebasis
(2013/2125(INI))

Rapporteur voor advies(*): Jean-Pierre Audy

(*)  Procedure met medeverantwoordelijke commissies – Artikel 50 van het Reglement

SUGGESTIES

De Commissie industrie, onderzoek en energie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie buitenlandse zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

Het Europees Parlement,

–   gezien titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en met name de artikelen 21, 42, 45 en 46, alsook de artikelen 173, 179, 180, 181, 182, 183, 184, 185, 186, 187, 188, 189, 190 en 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en protocol nr. 10 daarbij (nieuw),

–   gezien Richtlijn 2009/81/EG betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied,

–   gezien de resoluties van het Europees Parlement van 10 april 2002 over de Europese defensie-industrie en van 14 december 2011 inzake de invloed van de financiële crisis op de defensiesector,

–   gezien de mededeling van de Europese Commissie van 24 juli 2013, getiteld "Naar een meer competitieve en efficiënte defensie- en veiligheidssector" (COM(2013)0542), de verschillende standpunten van de Raad, met name zijn verklaring over de versterking van de beveiligings- en defensievermogens en de verschillende conclusies van de Europese Raad, met name van 13 en 14 december 2012 met betrekking tot het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid,

–   gezien de overeenkomsten van Lancaster House, en meer in het bijzonder het verdrag inzake samenwerking op het gebied van defensie en veiligheid tussen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland van 2 november 2010;

–   gezien het voorstel van voorzitter Herman Van Rompuy om op 19 en 20 december 2013 een specifieke vergadering van de Europese Raad aan veiligheid en defensie te wijden,

–   gezien de artikelen 48 en 50 van zijn Reglement,

Inleiding

1.  meent dat in de context van een veranderende wereld en een economische en financiële crisis zonder voorgaande, de Europeanen, die zijn verenigd door gedeelde waarden en een gemeenschappelijke lotsbestemming, in staat moeten zijn het EU-gebied te beschermen en hun strategische verantwoordelijkheid moeten erkennen; meent dat de lidstaten daarom in het bijzonder de Europese industriële samenwerking moeten versterken met het oog op een zo groot mogelijke strategische autonomie, door het ontwikkelen en voortbrengen van performante militaire en veiligheidsvermogens waarbij gebruik wordt gemaakt van de meest geavanceerde technologieën;

2.  merkt op dat de economische en financiële crisis, evenals besparingen in de defensiebegrotingen van de meeste lidstaten tot aanzienlijke bezuinigingen , achteruitgang of vertragingen in de programma's voor onderzoek en technologische innovatie van nagenoeg alle lidstaten kunnen leiden, hetgeen waarschijnlijk een blijvende negatieve impact zal hebben op de Europese defensie-industrie en de wetenschappelijke vorderingen van de Unie in deze sector; wijst op het risico van banenverlies op middellange en lange termijn en van verlies aan industriecapaciteit en knowhow;

3.  roept op tot meer samenwerking en vaststelling van de behoeften inzake defensietechnologie zodat nieuwe en veranderende dreigingen voor de veiligheid van de EU kunnen worden aangepakt; vindt dat de lidstaten meer moeten samenwerken om de industriële uitdagingen het hoofd kunnen bieden en merkt op dat de Unie er door de budgettaire beperkingen en de toenemende internationale concurrentie toe gedwongen wordt interne partnerschappen aan te gaan, opdrachten te bundelen en taken te verdelen;

4.  is van mening dat met het oog op een duurzame en concurrerende Europese industriële en technologische defensiebasis het volgende vereist is: beoordelings-, beslissings- en handelingsvrijheid, voorzieningszekerheid, toegang tot technologieën en deskundigheid in het gebruik ervan;

5.  overwegende dat de Europese burgers ondanks de crisis en de bezuinigingen nog steeds vragende partij zijn voor een Europese defensie en industriële coördinatie en samenwerking als doorslaggevende factor voor veiligheid, efficiëntie en besparingen;

6.  is ingenomen met het initiatief van de voorzitter van de Europese Raad, Herman Van Rompuy, om de staats- en regeringsleiders te verzoeken de algemene beleidslijnen, overkoepelende politieke prioriteiten en tijdschema's voor de EU op het gebied van veiligheid en defensie, en met name wat betreft de technologische en industriële basis, te bepalen;

7.  erkent het belang van de Europese defensie-industrie voor innovatie en groei, aangezien ze in de Unie ongeveer 400 000 rechtstreekse en onrechtstreekse banen oplevert; benadrukt dat de Europese defensie-industrie voor verscheidene uitdagingen staat en dat er daarom een nieuwe benadering moet komen, waarbij dubbel werk wordt vermeden en die leidt tot grotere schaalvoordelen en meer industriële concurrentie;

Industrieel beleid

8.  vindt dat het nu tijd is voor een op vrijwillige leest geschoeide aanpak van de versnippering van de Europese defensiemarkt door verdere consolidering (en een initiatief voor harmonisering) zowel op het gebied van vraag, aanbod en reglementering als inzake geldende normen en dat het ook tijd is om te investeren in een geïntegreerd duurzaam industrieel beleid op basis van onderzoek, innovatie, een efficiënter gebruik van hulpbronnen, een strategie voor grondstoffen, een versterking van kmo's en de ontwikkeling van regionale netwerken; ondersteunt volledig de inspanningen van de Commissie om de interne markt op het gebied van defensie en veiligheid te verstevigen door passende steun te geven aan kleine en middelgrote ondernemingen die een belangrijke rol spelen bij innovatie, het ontwikkelen van specialisatie en geavanceerde technologieën en het scheppen van banen in het kader van de "Europa 2020"-strategie;

9.  meent dat het gebruik van Europese civiel-militaire defensienormen de samenwerking en interoperabiliteit tussen de Europese strijdkrachten sterk zou doen toenemen en het concurrentievermogen van de Europese defensiesector wat betreft opkomende technologieën zou verbeteren;

10. meent dat de defensiemarkten erkend moeten worden als specifieke markten wegens de verplichtingen inzake uitvoercontrole en non- proliferatie en de strenge eisen inzake geheimhouding die voor deze markten gelden, alsook omdat het aantal ondernemingen dat de markt bevoorraadt beperkt is en de vraag bijna uitsluitend van overheden komt;

11. is van mening dat de totstandbrenging en de ontwikkeling van een concurrerende Europese industriële defensiebasis een van de strategische prioriteiten van de EU moet zijn, aangezien dit niet alleen de economische groei en het scheppen van hooggekwalificeerde banen zou bevorderen, maar ook omdat het een cruciale factor zou zijn voor het vermogen van Europa om de veiligheid van haar burgers te garanderen en haar waarden en belangen te beschermen;

12. meent dat de defensie-industrie specifiek is omdat zij rekening moet houden met lange periodes van productontwikkeling en de noodzaak om de systemen gedurende vele tientallen jaren operationeel te houden, met de hoge en toenemende kosten van programma's en tot slot ook met het feit dat productcommercialisering sterk afhankelijk is van de regeringen van de lidstaten;

13. steunt het potentieel van de producten van de veiligheids- en defensie-industrie, met name op het gebied van de ruimtevaart, de scheepvaart, de luchtvaart en de telecommunicatie, en stimuleert het duaal gebruik ervan; benadrukt dat de defensie-industrie een belangrijke motor is voor geavanceerde technologieën die in een later stadium voor commerciële doeleinden kunnen worden gebruikt;

14. verzoekt de Raad te erkennen dat de Europese industriële en technologische defensiebasis (EDITB) van essentieel belang is om in Europa een strategische autonomie te behouden door middel van de productie van betrouwbare, efficiënte en hoogkwalitatieve apparatuur;

15. spoort de Raad aan om de EDITB op alle mogelijke manieren te ondersteunen en met het oog daarop in de allereerste plaats het toepassingsgebied ervan beter af te bakenen, met name door de betrokkenen een bijzonder statuut te verlenen, bijvoorbeeld het statuut van defensiemarktoperator in Europa (DMOE);

16. is er voorstander van dat operatoren dit DMOE-statuut krijgen op basis van de werkelijke toegevoegde waarde die ze vanuit zowel technologisch als sociaaleconomisch oogpunt naar Europa brengen; is bijgevolg van mening dat enkel deze defensiemarktoperatoren in Europa baat zouden mogen hebben bij de Europese programma's;

17. meent dat het concept van 'defensiemarktoperator in Europa' moet worden erkend en dat, met het oog de bescherming van de DMOE's, moet worden voldaan aan redelijke normen op het gebied van werkgelegenheid, wetenschappelijke en technologische kennis, besluitvormingsorganen en productie op het Europees grondgebied;

18. is van mening dat de Europeanen de belangrijkste kernprogramma's opnieuw moeten opstarten en zich daarbij meer moeten verlaten op het Europees Defensieagentschap, waarop momenteel te weinig een beroep wordt gedaan en waarvoor te weinig middelen worden uitgetrokken; vindt dat het van groot belang is om lessen te trekken uit recente gezamenlijke operaties die niet alleen de voordelen hebben duidelijk gemaakt, maar ook de tekortkomingen aan het licht hebben gebracht, bijvoorbeeld op het gebied van strategisch en tactisch luchttransport of van waarnemingen vanuit de lucht (met name drones) en vanuit de ruimte;

19. verzoekt de lidstaten om hun industriële en technologische defensiebasissen en hun kenniscentra te ontwikkelen rond sleuteltechnologieën, met efficiënte mechanismen van ondernemingsbestuur in de Europese Unie , en zodoende de onderlinge afhankelijkheid tussen deze faciliteiten te vergroten;

20. meent in het licht van ervaringen uit het verleden dat het delen van ontwikkelings- en productieactiviteiten in het kader van gezamenlijke bewapeningsprogramma's moet worden georganiseerd op basis van een streng principe van industriële efficiëntie en economische prestaties, om dubbele inspanningen en ontsporende kosten te vermijden;

21. verzoekt de lidstaten en de Commissie om onnodige belemmeringen in de regelgeving zo veel mogelijk in te perken, om de dialoog tussen defensiebedrijven te verbeteren en om de rationalisering van deze bedrijven te bevorderen zodat zij het defensiemateriaal kunnen kopen dat het best voldoet aan hun eisen op het vlak van prestaties en kosten;

22. is van mening dat de problematiek van de Europese defensie-industrie niet kan worden beperkt tot de totstandbrenging van een Europese markt voor defensiemateriaal en dat het bijgevolg zaak is om de mogelijkheid te openen tot mechanismen in het overheidsbeleid die de ontwikkeling van sleuteltechnologieën op het vlak van defensie waarborgen

Continuïteit van de industriële toelevering

23. onderstreept dat de voorzieningszekerheid in tijden van crisis in dit domein van primordiaal belang is; wijst erop dat er meer overleg moet komen tussen de lidstaten teneinde aan de hand van een risico- en behoefteanalyse en een technologische en industriële capaciteit een Europees beleid inzake voorzieningszekerheid op lange termijn te bewerkstelligen, met name op het vlak van strategisch defensiemateriaal;

Onderzoek en innovatie

24. herinnert aan het belang van onderzoek en innovatie in de sector van defensie en veiligheid en onderstreept het belang van het onderzoeksprogramma Horizon 2020, in het bijzonder van de zevende maatschappelijke uitdaging "Een veilige samenleving: de vrijheid en veiligheid van Europa en haar burgers beschermen"; onderstreept dat multinationale samenwerking tussen de lidstaten en hun respectieve agentschappen op het terrein moet worden bevorderd; onderkent dat innovatieonderzoek voor de defensie-industrie een zeer vertrouwelijk karakter heeft en acht het daarom absoluut noodzakelijk dit onderzoek te financieren op een manier die aan de behoeften beantwoordt; meent dat in dit verband moet worden overwogen om binnen het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek een instituut voor Europese veiligheid en defensie op te richten;

25. wijst erop dat de Europese ministers van Defensie in november 2007 overeenstemming hebben bereikt over gemeenschappelijke normen om de uitgaven voor O&O inzake defensie op te trekken tot 2 % van de totale defensie-uitgaven en om ervoor te zorgen dat 20 % hiervan via Europese samenwerkingsverbanden besteed wordt;

26. steunt de Taskforce defensie (waar de Europese Commissie, de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) en Europees Defensieagentschap (EDA) deel van uitmaken) in haar inspanningen om ervoor te zorgen dat de resultaten van het onderzoek in het kader van het programma Horizon 2020 ook kunnen profiteren van het onderzoek inzake innovatie op het gebied van defensie, en om de synergieën tussen de civiele en de militaire sector te optimaliseren; vraagt dat wordt gezocht naar manieren om gebruik te maken van publiek-private financiering door middel van de oprichting van gemeenschappelijke ondernemingen overeenkomstig artikel 187 VWEU;

27. herinnert eraan dat artikel 179 VWEU de Unie oplegt alle onderzoeksactiviteiten te bevorderen die uit hoofde van de verdragen nodig worden geacht;

28. onderstreept dat moet worden onderzocht wat de mogelijkheden zijn van samenwerking en bundeling op het gebied van onderzoek en innovatie op het hoogste technische niveau (met name gezien de toenemende investeringen van opkomende economieën in dit domein) en dat de resultaten van het onderzoek op het gebied van defensie in het kader van een gezamenlijk beleid inzake intellectuele eigendom degelijk moeten worden beschermd; vindt dat moet worden nagegaan of het EDA op dit gebied een rol zou kunnen spelen; is van mening dat het EDA in staat moet kunnen zijn om toekomstige technologische en industriële samenwerking tussen partners in de Unie al in een vroeg stadium te vereenvoudigen;

29. wijst op het belang van synergieën tussen civiel en militair onderzoek in domeinen met een grote toegevoegde waarde; benadrukt dat, rekening houdend met het voornamelijk civiele karakter en het overheidsaspect van bepaalde projecten, de mogelijkheid van een efficiënter duaal gebruik zou kunnen worden onderzocht met het oog op een bundeling van de kosten, aangezien dit sectoren zijn die banen en groei creëren; beklemtoont voorts dat deze synergie tevens gestalte kan krijgen in een consolidatie van het Europese particuliere aanbod in commerciële afzetgebieden;

30. is van mening dat een Europees industrieel beleid inzake defensie moet beogen de capaciteiten van de lidstaten te optimaliseren door de ontwikkeling, aanwending en instandhouding van uiteenlopende capaciteiten, installaties, uitrustingen, materialen en diensten te coördineren zodat deze lidstaten uiteenlopende en zelfs de meest veeleisende missies kunnen vervullen, de Europese defensie-industrie te versterken, de samenwerking op het gebied van onderzoek en technologie te bevorderen en samenwerkingsprogramma's op het gebied van defensiemateriaal te ontwikkelen;

31. roept de lidstaten op een geschikt platform in het leven te roepen om onderzoek inzake defensie om te buigen naar de civiele wereld, dit met nadruk op technologisch geavanceerde toepassingen;

32. roept de lidstaten op om onderzoek inzake defensietechnologie tevens te richten op de bestrijding van natuurrampen (in de afgelopen 40 jaar is het aantal natuurrampen in Europa verviervoudigd);

Ruimtevaart

33. is ervan overtuigd dat de ruimtevaartsector bijdraagt aan de strategische autonomie van de EU en aan de mogelijkheid van de lidstaten om autonome toegang te verkrijgen, en een sleutelrol vervult in de defensie- en veiligheidssector; wijst erop dat de uitmuntendheid van deze technologisch innoverende en performante industrie moet worden gehandhaafd teneinde de technologische onafhankelijkheid van de Europese Unie te waarborgen;

34. is opgetogen over de instelling en ontwikkeling van een Europees satellietsysteem (Galileo, Copernicus en EGNOS); onderstreept dat de ontwikkeling van een dergelijk systeem niet alleen aan de ruimtevaartindustrie maar ook aan de autonomie van Europa een sterke impuls zal geven, en een gelegenheid biedt om een essentieel onderdeel van de industriële en technologische basis voor de defensie in Europa te ontwikkelen;

35. wijst op de noodzaak de Europese ruimtevaartinfrastructuur te beschermen door de capaciteit voor ruimtetoezicht en ‑bewaking (SST) te ontwikkelen;

ICT en gegevensbeveiliging

36. vraagt de lidstaten en de Commissie ervoor te zorgen dat IT-componenten en informaticaprogramma's in de EU worden ontworpen en geproduceerd met specificaties die voldoen aan de eisen van de EU op het vlak van de weerbaarheid tegen cyberaanvallen;

37. herinnert eraan dat het digitale tijdperk grotere uitdagingen voor de veiligheid en beveiliging van infrastructuur en technologie meebrengt; wijst bijgevolg op de noodzaak van meer samenwerking en kennisuitwisseling tussen de lidstaten enerzijds en tussen de Europese Unie en haar belangrijkste partners anderzijds;

38. vestigt de aandacht op de noodzaak Europese normen op het gebied van ICT en cyberveiligheid op te stellen en deze in internationale normen op te nemen;

39. roept de Commissie en de lidstaten op tot onderlinge samenwerking om te garanderen dat de cyberveiligheid een cruciaal element is dat derhalve bijzondere aandacht moet krijgen door middel van onderzoek en innovatie binnen de veiligheids- en defensiesector en dat een onderdeel moet vormen van de strategie op korte, middellange en lange termijn;

40. vraagt de Commissie en de lidstaten om in bestaande en toekomstige Europese civiele of militaire programma's (Galileo, Copernicus, het gemeenschappelijk Europees luchtruim/Sesar) stelselmatig rekening te houden met de uitdagingen op het gebied van cyberveiligheid;

Samenwerking voor meer interoperabiliteit

41. vindt het uiterst belangrijk dat de Europese defensiecapaciteiten van de lidstaten optimaal kunnen worden gebruikt in gemeenschappelijke acties;

42. wijst op het belang van interoperabiliteit; onderstreept dat standaardisering positieve gevolgen zal hebben voor het concurrentievermogen van de Europese defensie-industrie, voor de doeltreffendheid van het materiaal en voor de hoogte van de onderhouds- en operationele kosten;

43. is ingenomen met de voorstellen van de Europese Commissie inzake standaardisering en roept de Raad op om er kennis van te nemen en concrete voorstellen ter zake te doen;

Technologie

44. meent dat de defensie-industrie in de EU zowel in militair als in civiel opzicht een hoge innovatiegraad in stand moet houden teneinde het hoofd te kunnen bieden aan alle dreigingen en uitdagingen waarmee de lidstaten en de EU de komende jaren zullen worden geconfronteerd, door gebruikt te maken van de meest veelbelovende technologische ontwikkelingen, ongeacht of deze specifiek op de defensie-industrie gericht zijn dan wel voor civiele doeleinden bedoeld zijn;

45. roept de lidstaten op om de Europese Unie met behulp van de eigen technologische en industriële basis voor defensie qua cruciale defensie-infrastructuur beter zelfvoorzienend te maken;

Conclusie

46. stelt voor aan de Raad om, zonder zich in het wetgevend werk te mengen, de nodige impulsen aan de Europese Unie te geven en de beleidslijnen en overkoepelende politieke prioriteiten voor de versterking van de Europese industriële en technologische defensiebasis (EDITB) te bepalen, aangezien deze een essentieel instrument is om de volkeren van Europa, verenigd in een gemeenschappelijke lotsbestemming, te garanderen dat zij in vrede en veiligheid kunnen leven zodat zij zich gezamenlijk kunnen inzetten voor de waarden en de plaats van Europa in de wereld.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

7.10.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

38

9

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Amelia Andersdotter, Josefa Andrés Barea, Jean-Pierre Audy, Ivo Belet, Fabrizio Bertot, Jan Březina, Maria Da Graça Carvalho, Giles Chichester, Pilar del Castillo Vera, Vicky Ford, Adam Gierek, Norbert Glante, Fiona Hall, Kent Johansson, Romana Jordan, Krišjānis Kariņš, Lena Kolarska-Bobińska, Philippe Lamberts, Bogdan Kazimierz Marcinkiewicz, Marisa Matias, Angelika Niebler, Vittorio Prodi, Miloslav Ransdorf, Herbert Reul, Teresa Riera Madurell, Michèle Rivasi, Jens Rohde, Paul Rübig, Amalia Sartori, Francisco Sosa Wagner, Evžen Tošenovský, Catherine Trautmann, Ioannis A. Tsoukalas, Claude Turmes, Adina-Ioana Vălean

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Maria Badia i Cutchet, Antonio Cancian, António Fernando Correia de Campos, Françoise Grossetête, Satu Hassi, Roger Helmer, Jolanta Emilia Hibner, Marian-Jean Marinescu, Alajos Mészáros, Mario Pirillo, Laurence J.A.J. Stassen

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Ramon Tremosa i Balcells

ADVIES van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (1.10.2013)

aan de Commissie buitenlandse zaken

inzake het technologische en industriële fundament van het Europese defensiebeleid
(2013/2125(INI))

Rapporteur voor advies: Ildikó Gáll-Pelcz

SUGGESTIES

De Commissie interne markt en consumentenbescherming verzoekt de ten principale bevoegde Commissie buitenlandse zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  wijst erop dat de recente economische recessie ertoe heeft geleid dat veel lidstaten een aantal bezuinigingen op hun defensiebegroting hebben doorgevoerd; is van mening dat de huidige crisis kan worden aangegrepen als kans met het oog op de ontwikkeling van een geïntegreerd defensiebeleid van de Unie, aangezien de crisis de aanzet kan geven tot de uitvoering van ambitieuze en belangrijke hervormingen en tot een betere benutting van synergieën; dringt er daarom bij de lidstaten op aan om zowel tegenover de Europese autoriteiten en agentschappen als tegenover het brede publiek meer openheid aan de dag te leggen over de staatssteun- en aanbestedingspraktijken in de defensiesector;

2.  herinnert aan de traditie van de Unie als civiele mogendheid in mondiale aangelegenheden; herhaalt daarom dat de Europese defensiesector zich op de allereerste plaats dient te richten op de vraag vanuit de interne markt; betreurt in dit verband de toename van de handel in wapens en defensieapparatuur afkomstig uit de Unie met autocratische regimes in onstabiele regio's; is van mening dat deze handelspraktijken wellicht niet bevorderlijk zijn voor de veiligheid van de burgers in regio's die wapens en defensieapparatuur uit de Unie ontvangen, noch voor de Europese en mondiale veiligheidsbelangen; dringt er bij de lidstaten op aan om zich in internationale fora in te zetten voor meer transparantie op de internationale markten voor defensieopdrachten, teneinde de controleerbaarheid van de mondiale wapenhandelsstromen te vergroten;

3.  herinnert eraan dat de lidstaten de transparantie en toegankelijkheid van hun defensiemarkt dringend moeten verbeteren; benadrukt dat het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid verder moet worden versterkt; dringt er daarom bij de lidstaten op aan dat zij Richtlijn 2009/81/EG inzake het plaatsen van defensie- en gevoelige veiligheidsopdrachten naar behoren uitvoeren, teneinde de interne markt te versterken door de aanbestedingsregels in de defensiesector, waar dit passend is, te vereenvoudigen, rekening houdend met de toenemende complexiteit van defensieopdrachten met betrekking tot internationale missies, hetgeen leidt tot geoptimaliseerde specificaties;

4.  onderstreept dat een sterker gebruik van innovatieve aanbestedingstechnieken – met name e‑aanbestedingen en precommerciële aanbestedingen alsmede het bieden van stimulansen voor O&O – aangemoedigd dient te worden bij defensieaankopen, omdat zij wellicht bijzonder geschikt zijn op dit gebied en een belangrijke rol kunnen spelen bij het terugdringen van de administratieve last en de kosten in verband met aanbestedingsprocedures; is van mening dat tegelijkertijd de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten en technische kennis gewaarborgd moet worden; dringt er bij de lidstaten op aan strategisch gebruik te maken van aanbestedingen op defensiegebied en innovatieve gunningsbeginselen te hanteren op basis van het begrip "economisch voordeligste inschrijving";

5.  is van mening dat aanbestedende instanties en entiteiten op defensie- en veiligheidsgebied gebruik moeten kunnen maken van een specifieke aanbestedingsprocedure met betrekking tot opdrachten waarbij er behoefte is aan de ontwikkeling van een innovatief product, een innovatieve dienst of innovatieve werken en vervolgens de aankoop van de daarbij tot stand gekomen goederen, diensten of werken, als de reeds op de markt beschikbare oplossingen niet voldoen; is voorts van mening dat een dergelijke procedure ten goede zou komen aan de werking van de interne markt en de ontwikkeling van een Europese markt voor defensiematerieel en een technologisch en industrieel fundament voor het Europese defensiebeleid, en de groei van innovatieve kmo's zou stimuleren; onderstreept dat een dergelijke procedure al is overeengekomen in de herziene richtlijnen klassieke aanbestedingen en aanbestedingen nutssector, waardoor aanbestedende instanties een langdurig innovatiepartnerschap kunnen opzetten met het oog op de ontwikkeling en vervolgens de aankoop van nieuwe, innovatieve producten, diensten of werken, de nodige "market-pull" wordt gecreëerd en prikkels worden gegeven voor de ontwikkeling van een innovatieve oplossing zonder de markt af te schermen; verzoekt daarom de Commissie deze ontwikkelingen in aanmerking te nemen in het uitvoeringsverslag dat zij uit hoofde van Richtlijn 2009/81/EG (defensieopdrachten) uiterlijk op 21 augustus 2016 aan het Europees Parlement en de Raad moet voorleggen, en dit verslag vergezeld te doen gaan van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van Richtlijn 2009/81/EG, waarin voor bedoelde contracten wordt voorzien in de procedure van het innovatiepartnerschap;

6.  dringt er bij de lidstaten op aan ook maatregelen te nemen om een einde te maken aan dubbel werk en overtollige capaciteit in de sector door de samenwerking op de interne markt op te voeren; wijst op de potentiële baten van gezamenlijke aankopen in de vorm van schaalvoordelen en interoperabiliteit; wijst erop dat gezamenlijke projecten tot lagere kosten zullen leiden en langetermijninvesteringen mogelijk maken;

7.  herinnert eraan dat de opdrachten die op het gebied van defensie en beveiliging worden gegund, vaak technisch complex zijn; onderstreept dat ter vergemakkelijking van grensoverschrijdende aanbestedingen – in voorkomend geval – onnodige, incompatibele of onevenredige technische eisen tegen het licht moeten worden gehouden om de hindernissen op de interne markt tot een minimum te beperken en, waar mogelijk, uit de weg te ruimen;

8.  onderstreept dat de bevordering van het technologische en industriële fundament van het Europese defensiebeleid opnieuw een stap is in de richting van voltooiing van de interne markt en duurzame banen kan opleveren in de defensie-industrie;

9.  verzoekt het Europees Defensieagentschap en de Commissie samen te werken om de integratie van de industrieën van kleinere lidstaten in het industriële en technologische fundament van de Europese defensie met andere middelen te bevorderen dan via compensaties;

10. merkt op dat de versnippering van de Europese defensiemarkt kmo's belemmert bij het op de markt brengen van hun producten; onderstreept dat het van belang is dat kmo's mogelijkheden krijgen om bij te dragen aan de ontwikkeling van producten voor de sector defensieapparatuur, zowel militaire apparatuur als immateriële producten, zoals software en technologie; merkt op dat het gebruik van gemeenschappelijk defensienormen, met name in domeinen waar er nog geen nationale normen bestaan, de samenwerking en de interoperabiliteit zou versterken;

11. dringt er bij de lidstaten op aan om de samenwerking tussen grote defensiebedrijven en universiteiten aan te moedigen; onderstreept dat de universiteiten dankzij dergelijke samenwerking hun kennisbasis kunnen verbreden;

12. verzoekt de lidstaten en de Commissie faciliterend op te treden bij pogingen om uit de defensie-industrie afkomstige technologieën en innovaties te benutten voor niet-militaire doeleinden en de vervaardiging van civiele producten en toepassingen, teneinde technologisch geavanceerde branches op de interne markt te versterken;

13. wijst op de noodzaak van meer financiering van O&O in de lidstaten, om met succes te kunnen concurreren met fabrikanten in de defensiesector van derde landen; merkt op dat innovatie en technologische ontwikkelingen kunnen leiden tot verbeteringen op andere gebieden des levens;

14. roept de Commissie en de lidstaten op tot samenwerking met als doel de cyberveiligheid, als een van de hoofdpijlers van de defensie- en veiligheidsstrategie, te garanderen; herinnert er tegelijkertijd aan dat de digitale interne markt, gezien het mondiale karakter van het internet, met steeds grotere veiligheidsrisico's te maken heeft en dat een sterke, gecoördineerde aanpak een bijdrage zou kunnen leveren aan de bestrijding van bedreigingen, bijvoorbeeld voor de veiligheid van transacties, die het vertrouwen van de consument in de digitale markt ernstig kunnen aantasten.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

30.9.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

19

11

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Preslav Borissov, Jorgo Chatzimarkakis, Sergio Gaetano Cofferati, Birgit Collin-Langen, Anna Maria Corazza Bildt, Christian Engström, Vicente Miguel Garcés Ramón, Evelyne Gebhardt, Małgorzata Handzlik, Sandra Kalniete, Edvard Kožušník, Hans-Peter Mayer, Sirpa Pietikäinen, Mitro Repo, Heide Rühle, Christel Schaldemose, Andreas Schwab, Catherine Stihler, Róża Gräfin von Thun und Hohenstein, Bernadette Vergnaud, Barbara Weiler

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Susy De Martini, Tamás Deutsch, Kinga Gál, Ildikó Gáll-Pelcz, María Irigoyen Pérez, Ádám Kósa, Morten Løkkegaard, Roberta Metsola, Marc Tarabella, Wim van de Camp, Patricia van der Kammen

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

24.10.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

40

12

7

Bij de eindstemming aanwezige leden

Bastiaan Belder, Elmar Brok, Tarja Cronberg, Arnaud Danjean, Susy De Martini, Mark Demesmaeker, Michael Gahler, Marietta Giannakou, Ana Gomes, Andrzej Grzyb, Richard Howitt, Anna Ibrisagic, Liisa Jaakonsaari, Jelko Kacin, Tunne Kelam, Maria Eleni Koppa, Paweł Robert Kowal, Eduard Kukan, Vytautas Landsbergis, Ryszard Antoni Legutko, Krzysztof Lisek, Sabine Lösing, Ulrike Lunacek, Marusya Lyubcheva, Willy Meyer, Alexander Mirsky, Annemie Neyts-Uyttebroeck, Norica Nicolai, Raimon Obiols, Justas Vincas Paleckis, Pier Antonio Panzeri, Ioan Mircea Paşcu, Alojz Peterle, Tonino Picula, Mirosław Piotrowski, Bernd Posselt, Hans-Gert Pöttering, Cristian Dan Preda, Tokia Saïfi, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, György Schöpflin, Werner Schulz, Adrian Severin, Sophocles Sophocleous, Charles Tannock, Geoffrey Van Orden, Nikola Vuljanić, Boris Zala

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Charalampos Angourakis, Reinhard Bütikofer, Marije Cornelissen, Véronique De Keyser, Kinga Gál, Barbara Lochbihler, Emilio Menéndez del Valle, Doris Pack, Marietje Schaake, Ivo Vajgl, Janusz Władysław Zemke