VERSLAG over het uitvoeringsverslag 2013: ontwikkeling en toepassing in Europa van technologie voor koolstofafvang en -opslag

4.12.2013 - (2013/2079(INI))

Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
Rapporteur: Chris Davies
Rapporteur voor advies (*):
Vicky Ford, Commissie industrie, onderzoek en energie
(*) Medeverantwoordelijke commissie – Artikel 50 van het Reglement


Procedure : 2013/2079(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0430/2013
Ingediende teksten :
A7-0430/2013
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het uitvoeringsverslag 2013: ontwikkeling en toepassing in Europa van technologie voor koolstofafvang en -opslag

(2013/2079(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad (CCS-richtlijn)[1],

–   gezien de mededeling van de Commissie van 27 maart 2013 over de toekomst van koolstofafvang en -opslag in Europa (COM(2013)0180),

–   gezien het groenboek van de Commissie van 27 maart 2013 getiteld "Een kader voor het klimaat- en energiebeleid voor 2030" (COM(2013)0169),

–   gezien het klimaat- en energiepakket van de EU van december 2008,

–   gezien zijn resolutie van 15 maart 2012 over een routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050[2],

–   gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7-0430/2013),

A. overwegende dat koolstofafvang en -opslag (CCS) een veelbelovende technologie is die de enige manier zou kunnen zijn om te komen tot een aanzienlijke vermindering van CO2-emissies van industriële bronnen, en die de mogelijkheid biedt om CO2-emissies van met fossiele brandstoffen gestookte krachtcentrales significant te verminderen, maar dat investeringen nodig zijn evenals demonstratie op industriële schaal om innovatie te bevorderen, een kostenverlaging te verzekeren, en de milieuveiligheid ervan te bevestigen;

B.  overwegende dat het Internationale Energieagentschap verwacht dat fossiele brandstoffen tegen 2030 nog altijd 75% van de wereldwijde energiemix zullen vertegenwoordigen, en meent dat met CCS bijna 20% van de tegen 2050 vereiste vermindering van CO2-emissies kan worden verwezenlijkt en dat als deze technologie niet wordt ingezet 40% extra moet worden geïnvesteerd in elektriciteit om een temperatuurstijging van meer dan 2°C te voorkomen;

C. overwegende dat CCS de enige technologie is die een sterke verlaging van de CO2-uitstoot kan opleveren in belangrijke takken van industrie, zoals de staal-, de cement- en de chemische sector en in olieraffinaderijen, en in combinatie met het gebruik van biomassa voor de opwekking van elektriciteit, tot een netto vermindering van de CO2-emissies kan bijdragen;

D. overwegende dat uitgaande van het huidige gebruik van fossiele brandstoffen en de prognoses voor de toekomst bij eenzelfde gebruik, CCS van cruciaal belang lijkt te zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling om de mondiale temperatuurstijging te beperken tot minder dan 2°C;

E.  overwegende dat de ontwikkeling van CCS moet worden beschouwd als een strategie die complementair is aan de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen in het kader van de overgang naar een koolstofarme economie;

F.  overwegende dat de regeringsleiders in 2007 hoopten tegen 2015 over een twaalftal demonstratie-installaties voor CCS te beschikken, maar dat dit voornemen alleen betaalbaar was met een hoge koolstofprijs en dus niet kan worden gerealiseerd;

G. overwegende dat de ontwikkeling van deze technologie geen stimulans mag vormen om het percentage energiecentrales dat fossiele brandstoffen gebruikt te laten toenemen;

H. overwegende dat de EU haar technologische voorsprong op het gebied van CCS stilaan verliest en, nu nog slechts één project in aanmerking komt voor steun uit het NER300-financieringsinstrument en de meeste projecten in het kader van het Europees energieprogramma voor herstel zijn stopgezet of opgeschort, geen effectief beleid heeft om topprojecten op het gebied van CCS te bevorderen;

I.   overwegende dat het publiek te allen tijde een volledig en duidelijk beeld van de voordelen en mogelijke gevaren van CCS moet worden gegeven voordat projecten op commerciële schaal worden ontwikkeld;

De ambities opschroeven

1.  erkent dat de toepassing van CCS de EU de mogelijkheid beidt om haar doelstellingen inzake koolstofemissiereducties tegen 2050 tegen de laagst mogelijke kosten te halen en dat deze technologie in het bijzonder noodzakelijk is om industriesectoren met een grote CO2-uitstoot koolstofarm te maken; meent dat CCS ook zou kunnen bijdragen aan een diverse en zekere energievoorziening terwijl tegelijkertijd arbeidsplaatsen worden behouden en gecreëerd; herhaalt dat dringend CCS-vlaggenschipprojecten voor de gehele productieketen moeten worden ontwikkeld om de beste en economisch meest voordelige oplossingen te bepalen, en verzoekt de Commissie om doelstellingen te bepalen voor de verwezenlijking van dit doel; is zich ervan bewust dat, gezien de aanzienlijke investeringen die moeten worden gedaan, naast het emissiehandelssysteem (ETS) van de EU ook andere instrumenten nodig zijn om onderzoek te bevorderen en te zorgen voor de technische en veilige toepassing van CCS;

2.  is van mening dat CCS weliswaar gedeeltelijk zou kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen inzake de vermindering van broeikasgasemissies, maar dat het nog beter zou zijn als de lidstaten deze doelstellingen zonder het gebruik van CCS zouden bereiken;

3.  verzoekt de Commissie om de toepassing van CCS niet alleen aan te moedigen in verband met energieopwekking uit kolen en gas, maar eveneens in een aantal industriële sectoren, zoals de chemische sector, de metaal-, ijzer-, staal- en cementindustrie, en in olieraffinaderijen; benadrukt dat de Commissie het vraagstuk rond de toepassing van CCS moet behandelen binnen het klimaat- en energiekader voor de periode tot 2030 en voorstellen moet doen om bij te dragen aan de uitvoering op korte termijn van CCS-vlaggenschipprojecten;

4.  roept de Commissie en de lidstaten op verstrekkende maatregelen te nemen om internationale samenwerking te stimuleren en het gebruik van technologieën die de gevolgen van de klimaatverandering verminderen, te bevorderen, teneinde groeiende economieën in de richting van minder koolstofintensieve ontwikkelingsalternatieven, zoals CCS, te dirigeren;

5.  is van mening dat in het actieplan voor staal specifiek dient te worden gewezen op de noodzaak om in de staalsector CCS-vlaggenschipprojecten te ontwikkelen;

Leidende rol van de lidstaten

6.  erkent dat de toepassing van CCS onmogelijk is zonder de steun van de lidstaten en particuliere investeerders, en dat laatstgenoemden het onvoorwaardelijke en soevereine recht hebben de toepassing ervan te bevorderen of te voorkomen; merkt op dat bepaalde lidstaten te kennen hebben gegeven dat naar verwachting CCS geen rol zal spelen in hun strategieën om de CO2-uitstoot te verminderen, maar dat dit de lidstaten die menen dat technologie een effectieve rol kan spelen in hun overgang naar een koolstofarme economie, er niet van moet weerhouden de nodige investeringen te doen;

7.  herinnert de Commissie eraan dat het Parlement heeft aangedrongen op wetgeving waarbij de lidstaten worden verplicht een strategie voor de overgang naar een koolstofarme economie vóór 2050 uit te werken; stelt voor dat deze nationale routekaarten om de vijf jaar worden bijgewerkt; verwacht dat hierin wordt vastgesteld of en hoe CCS in de betrokken lidstaten zal worden toegepast;

8.  verzoekt de Commissie voor te stellen dat de lidstaten ertoe worden verplicht voorafgaand aan de VN-conferentie over klimaatverandering (UNFCCC-conferentie) in 2015 nationale routekaarten voor de overgang naar een koolstofarme economie op te stellen en te publiceren;

9.  onderstreept dat, bij een lage koolstofprijs, de lidstaten die de toepassing van CCS willen bevorderen een sleutelrol moeten spelen bij het verzekeren van een transparante inkomstenstroom en de eventueel noodzakelijke bijkomende financiële steun, om ervoor te zorgen dat vlaggenschipprojecten worden opgezet en uitgevoerd, terwijl zij tegelijkertijd de exploitanten die bij hun pioniersprojecten met hoge ontwikkelingskosten worden geconfronteerd een behoorlijk rendement op hun investeringen moeten verzekeren; merkt op dat passende regelgeving eveneens nodig zou kunnen zijn indien CCS met een commercieel doel zal worden toegepast; erkent dat de normen op het gebied van milieuveiligheid moeten worden nageleefd;

EU-regelgeving en financiering

10. verzoekt de Commissie de oprichting van een EU-investeringsfonds voor industriële innovatie te bestuderen, om de ontwikkeling van innovatieve klimaatvriendelijke technologieën, waaronder CCS-vlaggenschipprojecten, andere innovatieve koolstofarme technologieën en maatregelen voor de vermindering van CO2-emissies van energie-intensieve industrieën en hun processen, te bevorderen; stelt voor dit fonds te financieren uit de verkoop van emissierechten uit de EU-ETS; benadrukt dat dit niet mag leiden tot een nieuwe last voor de EU-begroting; erkent dat bij de vaststelling van de parameters voor het gebruik van een dergelijk fonds rekening moet worden gehouden met de ervaring opgedaan met de beperkingen en het gebrek aan flexibiliteit van het financieringsmechanisme NER300;

11. is van mening dat CCS-beleidsmaatregelen en -strategieën uitsluitend mogen worden ontwikkeld op basis van harde feiten ten aanzien van de positieve effecten die deze zullen hebben op het milieu, de stabiliteit van de Europese industrie, de werkgelegenheid in de EU en de betaalbaarheid van energie voor de burgers en de industrie;

12. meent dat de steun voor CCS op de lange termijn vooral moet komen van een passend CO2-prijssignaal, maar dat in de tussentijd de financiële steun die de lidstaten of de EU moeten verlenen het best kan komen van de productie en invoer van de fossiele brandstoffen die voornamelijk verantwoordelijk zijn voor de CO2-emissies; stelt voor dat de Commissie een debat op gang brengt over mogelijke opties door een analyse te verrichten van systemen waarbij producenten worden verplicht CCS-certificaten voor te leggen die de CO2-emissies die door opslag of behandeling zijn vermeden aantonen, in verhouding tot de CO2 die de in de handel gebrachte fossiele brandstoffen bevatten;

13. wenst dat de Commissie een leidraad voor de lidstaten opstelt over de verschillende financiële en andere mechanismen waarvan zij gebruik zouden kunnen maken om de ontwikkeling van CCS te bevorderen en aan te moedigen, en om toegang te krijgen tot ondersteuningsfondsen binnen de EU-begroting ;

14. neemt kennis van het besluit van de Europese Investeringsbank om leningen voor de bouw van steenkoolcentrales met een emissie van meer dan 550g CO2/kWh te verbieden; onderstreept dat de invoering van strikte emissieprestatienormen van essentieel belang is indien geen financiële steun voor de ontwikkeling van CCS wordt verstrekt;

15. stelt voor dat de Commissie overweegt op welke wijze het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal kan worden gebruikt om de precommerciële demonstratie van CCS in de desbetreffende industriële sectoren te steunen;

16. waardeert de steun die de Noorse regering voor CCS-projecten in de EU heeft betuigd en spreekt de wens uit dat in het kader van de onderhandelingen over de volgende programmeringsperiode een verzoek om financiële steun voor CCS-vlaggenschipprojecten zal worden gedaan;

17. verzoekt de Commissie de voordelen te beoordelen van het aanwijzen en het ontwikkelen van het CCS-proefproject "Ciuden" in Spanje, dat met EU-middelen ten bedrage van 100 miljoen euro wordt gesteund, als testfaciliteit voor afvangtechnologieën en CO2-opslag op het vasteland;

Vervoer en opslag

18. erkent dat aanzienlijke besparingen mogelijk zijn door het creëren van CCS-clusters van industriële installaties met gezamenlijke pijpleidingen of andere CO2-transportsystemen; meent dat van exploitanten in het algemeen niet kan worden verwacht dat zij rekening houden met toekomstige vereisten van andere installaties, en dat grote investeringen zoals pijpleidingen die uiteindelijk voor het vervoer van CO2 uit verschillende bronnen kunnen worden gebruikt, door middel van publiek-private partnerschappen kunnen worden gerealiseerd; onderstreept dat de lidstaten die CCS willen toepassen een directe rol zouden kunnen spelen bij het verzekeren van CSS-vervoer en de beschikbaarstelling van opslaginfrastructuur;

19. roept op tot een nauwere samenwerking met de Verenigde Staten en Canada in de vorm van een uitwisseling van expertise en goede praktijken in het licht van de activiteiten die worden ondernomen op het gebied van CCS in het kader van de bilaterale dialoog met Canada en de VS over schone energie;

20. benadrukt dat we moeten beseffen dat nieuwe koolstofarme technologieën elkaar aanvullen en niet met elkaar concurreren; benadrukt dat voor zowel hernieuwbare energiebronnen als CCS een rol is weggelegd in de toekomstige energiemix van de EU en dat de ontwikkeling van CCS niet ten koste mag gaan van de verwezenlijking van de verplichte EU-doelstelling betreffende de ontwikkeling van hernieuwbare energie; verzoekt om maatregelen om het gebruik van beide technologieën te bevorderen binnen het klimaat- en energiekader voor de periode tot 2030;

21. merkt op dat gezien de geologische gesteldheid van Europa, een groot aantal locaties gevonden zou kunnen worden die zouden kunnen worden gebruikt voor de permanente opslag van grote hoeveelheden CO2, in het bijzonder onder de Noordzee op grote afstand van de bewoonde wereld; ondersteunt EU-maatregelen en het gebruik van EU-middelen voor de vaststelling van gemeenschappelijke normen voor opslaglocaties, de identificatie van geschikte opslaglocaties in heel Europa, de ontwikkeling van proefprojecten en de voorbereiding van locaties voor opslag op commerciële schaal op het grondgebied van lidstaten die hierachter staan;

22. verzoekt de Commissie de opstelling van een Europese atlas van potentiële CO2-opslaglocaties te bevorderen;

23. erkent dat artikel 6 van het Protocol van Londen is gewijzigd waardoor het geen obstakel meer hoeft te vormen voor het grensoverschrijdende vervoer van CO2 voor opslag; merkt echter op dat de ratificatie van deze wijziging vele jaren zou kunnen kosten; verzoekt de Commissie te verduidelijken of er omstandigheden zijn waarin zij de grensoverschrijdende overbrenging van CO2 zal toestaan in de periode voorafgaand aan de ratificatie van het protocol;

Aansprakelijkheid bij opslag

24. neemt kennis van de bezorgdheid van een aantal mogelijke CCS-exploitanten volgens welke de vereisten en aansprakelijkheden die hun worden opgelegd voor de geologische opslag van CO2 op locaties die door de lidstaten zijn goedgekeurd, niet-kwantificeerbaar en te ruim zijn; herinnert echter aan de regels inzake de verantwoordelijkheid voor CO2-opslag zoals vastgesteld in de richtlijn betreffende de geologische opslag van CO2 (de CCS-richtlijn) en aan de verplichtingen voor de houders van een opslagvergunning;

25. is het ermee eens dat het onopzettelijk vrijkomen van CO2 uit een opslaglocatie moet worden voorkomen en dat de ecologische integriteit van projecten moet worden beschermd overeenkomstig artikel 1 van de CCS-richtlijn; verzoekt de Commissie richtsnoeren te bieden betreffende de mate waarin de details van nalevingsovereenkomsten vooraf moet worden vastgelegd door middel van onderhandelingen tussen mogelijke exploitanten en de bevoegde autoriteiten van de lidstaat in kwestie;

26. wijst erop dat de CCS-richtlijn de lidstaten veel ruimte laat om te bepalen welke financiële garanties de CCS-exploitanten moeten bieden en hoeveel tijd verloopt alvorens de verantwoordelijkheid voor een gesloten opslaglocatie wordt overgedragen aan de bevoegde autoriteit; stelt voor dat lidstaten die de ontwikkeling van CCS willen bevorderen een actievere rol en een grotere verantwoordelijkheid op zich nemen dan tot dusver het geval was;

27. verzoekt de Commissie haar richtsnoeren bij de CCS-richtlijn te herzien om deze punten te verduidelijken;

28. meent dat de vereiste van de CCS-richtlijn volgens welke de exploitanten bij het vrijkomen van CO2, emissierechten moeten inleveren geen rekening houdt met de verplichte dure herstelmaatregelen; vreest dat dit een bijkomende hinderpaal is voor de ontwikkeling van CCS; verzoekt de Commissie bij de evaluatie van de CCS-richtlijn een wijziging van deze bepaling voor te stellen;

"Klaar voor CO2-afvang en -opslag"-status

29. onderstreept dat het niet langer aanvaardbaar is te investeren in krachtcentrales of industriële installaties met een naar verwachting hoge CO2-uitstoot, zonder rekening te houden met de vraag hoe de emissies in de toekomst zullen worden verminderd;

30. benadrukt dat CCS volgens een Eurobarometer-enquête grotendeels onbekend is bij de Europese bevolking, maar dat mensen die ermee bekend zijn er meestal voorstander van zijn; vraagt de Commissie en de lidstaten om de voorlichting te verbeteren teneinde meer bekendheid te geven aan CCS, en acht een groter begrip van CCS van cruciaal belang voor de aanvaarding onder het publiek en daarmee het succes van CCS;

31. merkt op dat de lidstaten verschillende criteria kunnen hanteren bij de uitvoering van de bepalingen van de CCS-richtlijn die vereisen dat een evaluatie van de afvang-, transport- en opslagcapaciteit wordt verricht alvorens exploitatievergunningen voor krachtcentrales worden afgegeven;

32. verzoekt de Commissie voor te stellen dat in de lidstaten die hebben besloten gebruik te maken van CCS-technologie, een passende voorbereiding voor de toepassing van CCS, of andere maatregelen om de uitstoot van CO2 aanzienlijk te verminderen, verplicht kunnen worden gesteld bij de bouw van alle nieuwe met fossiele brandstoffen gestookte krachtcentrales en industriële installaties met een hoge CO2 -uitstoot vanaf een bepaalde grootte, behalve in geval van vermindering van de piekvraag of wanneer een lidstaat heeft voldaan aan de wettelijke verplichting om een routekaart te publiceren over hoe de emissiereductiedoelstellingen voor 2050 zonder het gebruik van CCS kunnen worden gerealiseerd;

33. vraagt de Commissie te analyseren en te rapporteren in welke mate CCS tegen bepaalde peildata, bijvoorbeeld 2030, moet zijn ontwikkeld, om te zorgen dat CCS een beduidende bijdrage kan leveren aan de emissiereductiedoelstellingen voor 2050;

Afvang en gebruik van koolstof

34. verwelkomt de diverse initiatieven om CO2 zo te gebruiken dat de globale uitstoot in de atmosfeer vermindert en om alternatieve producten te ontwikkelen zoals duurzame vervoersbrandstoffen; verzoekt de Commissie in het bijzonder dringend de mogelijkheden te onderzoeken van het veilige gebruik van CO2 om de terugwinning van olie en gas in de EU te verbeteren;

o

o        o

35. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

  • [1]  PB L140 van 5.6.2009, blz. 114.
  • [2]  PB C 251 E van 31.8.2013, blz. 75.

TOELICHTING

Vijf jaar geleden waren de verwachtingen dat de Europese Unie een wereldleider zou worden op het gebied van afvang en opslag van koolstof (CCS) hooggespannen. De Europese Raad had niet alleen ingestemd met het idee om vóór 2013 een twaalftal CCS‑demonstratieprojecten op te zetten, maar had ook zijn steun gegeven aan een voorstel van het Europees Parlement voor een financieringsmechanisme (NER300) dat voldoende steun uit de overheidssector leek te krijgen om de verwezenlijking te verzekeren.

Het zag er veelbelovend uit. Indien de CO2-emissies voor 2050 drastisch moeten worden verminderd, tegen de laagst mogelijke kosten, dan is de ontplooiing van CCS-technologie van essentieel belang. Deze technologie is noodzakelijk om de emissies van grote industriële installaties te verminderen en het gebruik van fossiele brandstoffen tot op zekere hoogte voort te zetten met veel minder gevolgen voor de aardopwarming.

Jammer genoeg heeft dit aanvankelijke enthousiasme tot weinig resultaat geleid. In de eerste fase van de NER300-financiering werden 13 grote projecten uit zes landen ingediend, maar de meeste werden ingetrokken of slaagden er niet in te voldoen aan de strenge en onbuigzame eisen die werden gesteld. In de tweede fase is momenteel slechts één project (White Rose, VK) ingediend, maar het is helemaal niet zeker dat de vereisten van de lidstaten en die van de Commissie voldoende met elkaar in overeenstemming kunnen worden gebracht om tot concrete afspraken te komen. Intussen blijft het grootste deel van het bedrag van 1 miljard euro dat in 2009 via het Europees economisch herstelplan voor CCS-proefprojecten ter beschikking werd gesteld onbesteed, en zal dit ook niet opnieuw worden toegewezen.

De technologie voor de scheiding en afvang van CO2 is beschikbaar sinds de jaren '30 van de vorige eeuw. Het vervoer van CO2 via pijpleidingen is intussen in de hele wereld gangbaar. De veiligheid van de ondergrondse opslag van CO2 is aangetoond, met name in Sleipner, waar Noorwegen al sinds 1996 1 miljoen ton CO2 per jaar in de rotsbodem diep onder de Noordzee injecteert, zonder dat er enige aanwijzing is dat de opgeslagen koolstof zich onverwacht verplaatst.

Alle studies tonen aan dat CCS per ton vermeden CO2-emissie goedkoper is dan offshore wind- en zonne-energie. Waarom is er dan niet meer enthousiasme voor deze technologie?

De belangrijkste reden is dat noch de Europese Unie noch de lidstaten een bedrijfsmodel hebben gecreëerd dat particuliere investeringen stimuleert. Terwijl ontwikkelaars van projecten voor hernieuwbare energie rechtstreekse financiële steun kregen -met dank aan de elektriciteitsgebruikers-, was nagenoeg de enige promotie voor CCS emissierechten zo duur te maken dat investeerders een alternatief voor de aankoop zouden zoeken door CO2-uitstoot te vermijden. De waarde van het NER300-financieringsinstrument was ook direct afhankelijk van de koolstofprijs, en de ineenstorting daarvan betekende een nieuwe slag voor de ontwikkeling van CCS.

Een koolstofprijs van 60-70 euro per ton zou de behoefte aan hernieuwbare subsidies aanzienlijk verminderen en CCS-investeringen aanmoedigen. Het lijkt echter zeer onwaarschijnlijk dat een dergelijke prijs in de komende jaren wordt gehaald. Er is een andere aanpak nodig. De rapporteur geeft in zijn verslag aan welke richting het beleid kan uitgaan en welke maatregelen nodig zijn.

Hij onderstreept dat de politieke en financiële steun van de lidstaten van essentieel belang is voor de ontwikkeling van CCS. Hij wil lidstaten geenszins verplichten deze technologie tegen hun zin te accepteren, maar vraagt zich af of alle EU-regeringen weten hoe zij hun CO2‑emissiereductiedoelstellingen zullen verwezenlijken en welke rol CCS daarin kan spelen. Dat is een van de redenen waarom hij meent dat de EU-wetgeving elke lidstaat ertoe moet verplichten een indicatieve strategie uit te tekenen waarin wordt uiteengezet hoe zij hun doelstellingen voor 2050 willen realiseren.

Niet alles kan aan de particuliere sector worden overgelaten. Lidstaten die de mogelijkheden van CCS onderkennen moeten bereid zijn een actieve rol te spelen om de ontwikkeling ervan te bevorderen. Zij moeten voorzien in financieringsmechanismen zoals terugleveringstarieven in dezelfde orde van grootte als die welke ter ondersteuning van hernieuwbare energiebronnen worden betaald. Zij kunnen bijdragen tot de aanleg van een netwerk van pijpleidingen en tot de identificatie en voorbereiding van opslaglocaties. De lidstaten moeten mogelijk ook een sceptische publieke opinie overtuigen dat de opslag van CO2 minder risico's inhoudt dan veel andere industriële activiteiten. Zij moeten een deel van de financiële aansprakelijkheid aanvaarden in geval van problemen op een opslaglocatie die zij zelf hebben goedgekeurd.

Hoewel de lidstaten een voortrekkersrol moeten spelen, is altijd algemeen aanvaard dat de EU als geheel de ontwikkeling van CCS moet bevorderen en ervoor moet zorgen dat de beschikbare kennis wordt gedeeld zodat iedereen er voordeel van heeft. Zoals de situatie er nu voorstaat beschikt de EU niet meer over een doeltreffend beleid om dit te doen.

De rapporteur stelt voor een EU-doel vast te stellen om de geesten te scherpen en het gebruik van de beperkte financiële middelen die voor de verwezenlijking van het doel ter beschikking staan aan te moedigen. Hij meent dat wij de ontwikkeling van een aantal CCS‑vlaggenschipprojecten moeten ondersteunen om innovatie te bevorderen, de kosten te verlagen en ervoor te zorgen dat de technologie als een levensvatbaar alternatief wordt erkend. Hij pleit voor een bescheiden doelstelling om tegen 2020 over voldoende operationele of lopende CCS-projecten te beschikken om jaarlijks tien miljoen ton CO2 te kunnen opslaan. Dat is een vijfde van de globale jaarlijkse doelstelling die het Internationaal Energieagentschap had voorgesteld.

Op korte termijn zal een bijkomende financieringsbron nodig zijn. De rapporteur pleit voor de oprichting van een fonds voor industriële innovatie uit de verkoop van koolstofemissierechten. Deze middelen zouden niet alleen kunnen worden gebruikt voor de ondersteuning van CCS, maar ook voor andere innovatieve projecten voor hernieuwbare energie en methodes om de CO2-uitstoot van energie-intensieve industrieën te verminderen.

De Commissie verwacht dat CCS vanaf 2035 op zelfstandige basis levensvatbaar zal zijn, maar de rapporteur meent dat de financiële steun in de periode na 2020 en vóór de commercialisering moet komen van de fossiele brandstoffen die verantwoordelijk zijn voor de CO2-uitstoot. Hij beveelt aan een systeem van CCS-certificaten op te zetten naar het voorbeeld van de "Renewables Obligation" in het VK of het Zweeds/Noorse systeem van certificaten. Hij beveelt aan met name producenten en importeurs van fossiele brandstoffen te verplichten om over een aantal CCS‑certificaten te beschikken.

Indien geen financiële steun voor CCS wordt uitgetrokken, is het alternatief een regelgevende aanpak. De rapporteur wil de invoering van strikte emissieprestatienormen liever vermijden, maar erkent dat dit misschien noodzakelijk wordt.

Het was het Europees Parlement dat in 2008 een financieringsmechanisme ter ondersteuning van CCS voorlegde dat de goedkeuring van de Raad en de Commissie kon wegdragen. De rapporteur hoopt dat het Parlement opnieuw het initiatief kan nemen en in dit verslag maatregelen zal voorstellen die de toepassing verzekeren van een technologie die een belangrijke rol zal spelen in de strijd tegen de dreigende aardopwarming.

ADVIES van de Commissie industrie, onderzoek en energie (*) (6.11.2013)

aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid

inzake uitvoeringsverslag 2013: ontwikkeling en toepassing in Europa van technologie voor koolstofafvang en -opslag
2013/2079(INI)

Rapporteur voor advies (*): Vicky Ford

(*) Procedure met medeadviserende commissies – Artikel 50 van het Reglement

SUGGESTIES

De Commissie industrie, onderzoek en energie verzoekt de ten principale bevoegde Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A  overwegende dat koolstofafvang en –opslag (CCS) de enige grootschalige en aangetoonde technologie is die thans beschikbaar is om koolstofdioxide uit de verbranding van fossiele brandstoffen te winnen teneinde koolstofarm elektriciteit te produceren;

B.  overwegende dat in de energiesector alternatieven voorhanden zijn voor fossiele brandstoffen, maar in enkele industriële sectoren – zoals de chemische industrie, de staalindustrie, de olieraffinaderij en de cementindustrie – sterke emissieverminderingen alleen met behulp van CCS te behalen zijn; derhalve is de ontwikkeling van industriële CCS een prioriteit;

C. overwegende dat de toekomst van steenkool in Europa moet berusten op een stabiele ontwikkelingsstrategie, omdat steenkool nog steeds onmisbaar is voor de EU-economie. De uitdaging is om ervoor te zorgen dat de energiemix van de EU na 2030 permanente economische groei mogelijk maakt, met behoud van de energiezekerheid van de lidstaten en snelle ontwikkeling van nieuwe energietechnologieën, inclusief steenkooltechnologieën;

D. overwegende dat de beleidsmaatregelen die zijn vastgesteld ter bestrijding van de klimaatverandering niet de verwachte uitwerking hebben gehad en in veel gevallen hebben geresulteerd in de verplaatsing van bedrijven binnen de EU en een stijging van de stroomtarieven, waardoor de Europese economie minder concurrerend en de Europese bevolking armer wordt;

E.  overwegende dat klimaatverandering alleen succesvol bestreden kan worden wanneer er wereldwijd specifieke maatregelen worden genomen;

1.  meent dat dankzij CCS de lidstaten hun koolstofhoudende energiebronnen op een vraaggeoriënteerde manier kunnen exploiteren, hetgeen mede bijdraagt aan diverse en zekere energievoorziening en broeikasgasvermindering, en tegelijkertijd aan het behoud van arbeidsplaatsen in de industrie en aan de creatie van nieuwe gespecialiseerde arbeidsplaatsen in de Unie; stelt tegelijkertijd dat elke toename in het gebruik van fossiele brandstoffen in de energiesector hand in hand moet gaan met verdere ontplooiing van CCS, inclusief investeringspremies;

2.  roept de Commissie en de lidstaten op verstrekkende maatregelen te nemen om internationale samenwerking te stimuleren en het gebruik van technologieën die de gevolgen van de klimaatverandering verminderen, te bevorderen, teneinde groeiende economieën in de richting van minder koolstofintensieve ontwikkelingsalternatieven, zoals CCS, te dirigeren;

3.  herinnert eraan dat fossiele brandstoffen de komende decennia het grootste deel van de energiemix zullen blijven vormen (75% in 2030 volgens het Internationale Energieagentschap - IEA), reden waarom CCS een waardevolle technologie is om uit te proberen;

4.  onderstreept dat de aanvullende investering in elektriciteit die nodig is voor een toename van de wereldwijde temperatuur met hoogstens 2 graden volgens de Energietechnologieperspectieven van 2012 van het IEA met 40% zou toenemen als CCS niet beschikbaar was;

5.  merkt op dat een energiestrategie voor de lange termijn waarin CCS buiten beschouwing wordt gelaten ernstig afbreuk zal doen aan de inspanningen op nationaal, Unie- en mondiaal niveau om de klimaatverandering tegen te gaan;

6.  is van mening dat CCS-beleidsmaatregelen en -strategieën uitsluitend mogen worden ontwikkeld op basis van harde feiten ten aanzien van de positieve effecten die deze zullen hebben op het milieu, de stabiliteit van de Europese industrie, de werkgelegenheid in de EU en de betaalbaarheid van energie voor de burgers en de industrie;

7.  meent dat we moeten beseffen dat nieuwe koolstofarme technologieën niet met elkaar concurreren, maar elkaar aanvullen met het oog op de verwezenlijking van de langetermijndoelstelling van Europa om de energiesector koolstofarm te maken; benadrukt dat voor zowel hernieuwbare bronnen als CCS een belangrijke rol is weggelegd in de toekomstige energiemix van de EU; pleit daarom voor mechanismen op maat voor zowel hernieuwbare bronnen als CCS om investeringszekerheid te bieden in het aankomende pakket voor 2030 over het EU-beleid inzake energie en klimaatverandering, in de zin van artikel 194, lid 2, VWEU, om te zorgen voor een gelijk speelveld en eerlijke concurrentie tussen de verschillende koolstofarme technologieën;

8.  is van mening dat ondersteuning van aanvangsprojecten, het trekken van lessen daaruit en het delen van kennis de eerste stappen moeten zijn voordat er langetermijnmaatregelen ter ondersteuning van CCS/nuttig koolstofgebruik (CCU) tot in de details kunnen worden uitgewerkt, waardoor de geleidelijke invoering van CCS/CCU ook met lagere kosten gepaard zou kunnen gaan; pleit daarom voor voortgezette internationale samenwerking tussen bedrijfsleven, waaronder ook innovatieve KMO, en instellingen om te bereiken dat de beste wijze van aanpak ook toepassing vindt; herinnert tegelijkertijd aan de uitdagingen die zich voordoen in de verschillende fasen van onderzoek en ontwikkeling (O&O) en bij het op de markt brengen van nieuwe technologieën, en meent dat daartoe de instrumenten voor ondersteuning van projecten op EU-niveau zodanig moeten worden versterkt dat zij de deelname van het bedrijfsleven aan samenwerking met onderzoekscentra daadwerkelijk stimuleren;

9.  roept op tot een nauwere samenwerking met de VS en Canada in de vorm van een uitwisseling van expertise en goede praktijken in het licht van de activiteiten die worden ondernomen op het gebied van CCS in het kader van de bilaterale dialoog met Canada en de VS over schone energie;

10. dringt er bij Commissie en lidstaten op aan de belangrijkste reglementaire, financiële en sociale belemmeringen voor de invoering van CCS aan te pakken, door bijvoorbeeld verlening van vergunningen en van financiering, oprichting van een CCS-kenniscentrum en ontwikkeling en beproeving van technologieën voor doelmatige koolstofafvang, -transport en –opslag;

11. meent dat incentieven en beleidsmaatregelen gericht moeten zijn op demonstratie van CCS en vervolgens operationele projecten voor de langere termijn, en de particuliere investeerder meer zekerheid moeten bieden; meent voorts dat incentieven en beleidsmaatregelen doelmatig moeten worden verdeeld tussen de energieopwekkingssector en de industriële productieprocessen;

12. meent dat om CCS economisch levensvatbaar en ecologisch duurzaam te maken demonstratieprojecten voor koolstofafvang en –opslag gericht moeten zijn op de ontwikkeling van omgevingsgerelateerde strategieën voor koolstofafvang en –gebruik (CCU) om een onafhankelijke CO2-cyclus te realiseren, en roept de Commissie en de lidstaten op onderzoek en technische ontwikkeling in de desbetreffende gebieden van de technologie te bevorderen;

13. is van mening dat de ingevoerde methoden om demonstratieprojecten te steunen uit de reserve van het NER300-financieringsinstrument geen aantrekkelijke propositie gebleken zijn voor de eerste particuliere langetermijninvesteerders in CCS, en dat de vereiste investeringen en vooral de operationele kosten voor dit soort technologieën nog steeds te hoog zijn;

14.  vraagt de Commissie en de lidstaten, ofschoon het debat over structurele hervorming van het ETS nog gaande is, met andere specifieke beleidsmaatregelen en een flexibeler financieel model te komen waardoor tegen 2020 de eerste operationele CCS-projecten in de EU kunnen worden gerealiseerd;

15. meent dat steun op EU-niveau moet worden voortgezet via onder meer het Europese Industriële Initiatief voor CCS en Horizon 2010;

16. benadrukt dat CCS volgens een Eurobarometer-enquête grotendeels onbekend is bij de Europese bevolking, maar dat mensen die ermee bekend zijn er meestal voorstander van zijn; vraagt de Commissie en de lidstaten om de voorlichting te verbeteren teneinde meer bekendheid te geven aan CCS, en acht een groter begrip van CCS van cruciaal belang voor de aanvaarding onder het publiek en daarmee het succes van CCS;

17. vreest dat artikel 6 van het Protocol van Londen in de weg zal staan aan het grensoverschrijdende vervoer van afval uit CCS en daarmee ook het potentieel ervan zal beperken in lidstaten zonder aangewezen opslagmogelijkheden; dringt er daarom bij de verdragsluitende partijen op aan een oplossing te zoeken, door bijvoorbeeld de wijziging van 2009 van artikel 6 te ratificeren, om te zorgen dat deze bepaling geen belemmering gaat vormen voor de geleidelijke invoering van CCS.

18. vraagt de Commissie te analyseren en te rapporteren tot welke stand CCS tegen bepaalde peildata, bijvoorbeeld 2030, moet zijn ontwikkeld, om te zorgen dat CCS een beduidende bijdrage kan leveren aan de emissiereductiedoelstellingen voor 2050;

19. is van mening dat wij volgens beginselen van duurzame ontwikkeling niet alleen de afvang en –opslag van koolstof, maar ook onderzoek en innovatie rond het nuttig gebruik van koolstof moeten bevorderen;

20. roept de lidstaten op ervoor te zorgen dat zij beter inzicht krijgen in het potentieel van CCS in industriële toepassingen aan de hand van emissie-, technologie- en kostenprognoses, zodat industriële CCS alle aandacht krijgt bij beleidsbeslissingen voor de korte en middellange termijn;

21. erkent dat planning tot de bevoegdheden van de lidstaten blijft behoren en roept de Commissie, maar ook de lidstaten en lokale overheden, op de door CCS geboden mogelijkheden voor emissie-intensieve industriële locaties grootschaliger en samenhangender in kaart te brengen, zodat beslissingen over infrastructuur en opslag aanzienlijk gemakkelijker kunnen worden genomen; meent dat deze locaties belangrijke centra kunnen vormen en gezamenlijk kunnen profiteren van de kansen die de infrastructuur biedt;

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

5.11.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

39

5

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Josefa Andrés Barea, Jean-Pierre Audy, Ivo Belet, Bendt Bendtsen, Jan Březina, Maria Da Graça Carvalho, Giles Chichester, Pilar del Castillo Vera, Christian Ehler, Vicky Ford, Adam Gierek, Norbert Glante, Fiona Hall, Jacky Hénin, Edit Herczog, Kent Johansson, Romana Jordan, Krišjānis Kariņš, Lena Kolarska-Bobińska, Bogdan Kazimierz Marcinkiewicz, Jaroslav Paška, Aldo Patriciello, Vittorio Prodi, Miloslav Ransdorf, Jens Rohde, Paul Rübig, Amalia Sartori, Salvador Sedó i Alabart, Francisco Sosa Wagner, Konrad Szymański, Britta Thomsen, Evžen Tošenovský, Catherine Trautmann, Claude Turmes, Vladimir Urutchev

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Jerzy Buzek, Ioan Enciu, Andrzej Grzyb, Roger Helmer, Seán Kelly, Bernd Lange, Zofija Mazej Kukovič, Franck Proust, Algirdas Saudargas

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Nikos Chrysogelos

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

27.11.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

51

12

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Elena Oana Antonescu, Pilar Ayuso, Paolo Bartolozzi, Sandrine Bélier, Sergio Berlato, Lajos Bokros, Franco Bonanini, Biljana Borzan, Yves Cochet, Spyros Danellis, Chris Davies, Bas Eickhout, Edite Estrela, Jill Evans, Karl-Heinz Florenz, Elisabetta Gardini, Gerben-Jan Gerbrandy, Matthias Groote, Françoise Grossetête, Satu Hassi, Jolanta Emilia Hibner, Dan Jørgensen, Karin Kadenbach, Martin Kastler, Holger Krahmer, Corinne Lepage, Kartika Tamara Liotard, Linda McAvan, Miroslav Ouzký, Gilles Pargneaux, Andrés Perelló Rodríguez, Pavel Poc, Frédérique Ries, Anna Rosbach, Oreste Rossi, Dagmar Roth-Behrendt, Kārlis Šadurskis, Carl Schlyter, Richard Seeber, Theodoros Skylakakis, Bogusław Sonik, Dubravka Šuica, Claudiu Ciprian Tănăsescu, Salvatore Tatarella, Thomas Ulmer, Glenis Willmott, Sabine Wils, Marina Yannakoudakis

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Erik Bánki, Gaston Franco, Julie Girling, Eduard-Raul Hellvig, Georgios Koumoutsakos, Marusya Lyubcheva, Judith A. Merkies, Miroslav Mikolášik, James Nicholson, Alojz Peterle, Vittorio Prodi, Marita Ulvskog, Vladimir Urutchev, Anna Záborská, Andrea Zanoni

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Esther de Lange