VERSLAG betreffende sociale bescherming voor iedereen, ook zelfstandige arbeidskrachten

12.12.2013 - (2013/2111(INI))

Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
Rapporteur: Vilija Blinkevičiūtė

Procedure : 2013/2111(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0459/2013
Ingediende teksten :
A7-0459/2013
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

betreffende sociale bescherming voor iedereen, ook zelfstandige arbeidskrachten

(2013/2111(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien artikel 3, lid 3, en artikel 6, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU),

–   gezien de artikelen 9, 53 en 151 tot en met 157 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–   gezien de artikelen 5, 15, 16, 27, 31, 34 en 35 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–   gezien de artikelen 1, 2, 3, 4, 11, 12, 13, 19 en 23 van het (herziene) Europees Sociaal Handvest,

–   gezien Verdrag nr. 102 (1952) van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) inzake minimumnormen van sociale zekerheid,

–   gezien Verdrag nr. 117 (1962) van de IAO over sociaal beleid (fundamentele doelstellingen en normen),

–   gezien Verdrag nr. 121 (1964) van de IAO betreffende uitkeringen bij arbeidsongevallen en beroepsziekten; Verdrag nr. 128 (1967) betreffende uitkeringen bij invaliditeit en ouderdom en aan nabestaanden; Verdrag nr. 130 (1969) betreffende de geneeskundige verzorging en de uitkeringen bij ziekte; Verdrag nr. 168 (1988) betreffende de bevordering van werkgelegenheid en de bescherming tegen werkloosheid; en Verdrag nr. 183 (2000) inzake de herziening van het Verdrag betreffende de bescherming bij moederschap,

–   gezien de aanbeveling van de IAO van 2012 inzake nationale socialebeschermingsniveaus,

–   gezien het World Social Security Report van de IAO (2010/11) inzake "Providing coverage in times of crisis and beyond"[1],

–   gezien het verslag van de IAO van november 2003 inzake "Social protection: A life cycle continuum investment for social justice, poverty reduction and development"[2],

–   gezien Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels[3],

–   gezien Richtlijn 2010/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG van de Raad[4],

–   gezien Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep[5],

–   gezien de aanbeveling van de Raad van 24 juni 1992 inzake gemeenschappelijke criteria met betrekking tot toereikende inkomsten en prestaties in de stelsels van sociale bescherming (92/441/EEG)[6],

–   gezien de aanbeveling van de Raad van 27 juli 1992 betreffende de convergentie van de doelstellingen en het beleid op het gebied van de sociale bescherming (92/442/EEC)[7],

–   gezien de conclusies van de Raad van 17 december 1999 betreffende de versterking van de samenwerking voor de modernisering en verbetering van de sociale bescherming[8],

–   gezien het verslag van het Comité voor sociale bescherming van 10 februari 2011 met als titel "Beoordeling van de sociale dimensie van de Europa 2020-strategie"[9],

–   gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 met als titel "Europa 2020: een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 16 februari 2012 getiteld "Witboek – Een agenda voor adequate, veilige en duurzame pensioenen" (COM(2012)0055),

–   gezien het onderzoek van de Commissie van 8 januari 2013 naar "Werkgelegenheid en sociale ontwikkelingen in Europa 2012"[10],

–   gezien de mededeling van de Commissie van 20 augustus 2012 getiteld "Sociale bescherming in de ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie" (COM(2012)0446),

–   gezien het groenboek van de Commissie van 22 november 2006 betreffende de modernisering van het arbeidsrecht met het oog op de uitdagingen van de 21e eeuw (COM(2006)0708),

–   gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 29 april 2010 over "Nieuwe tendensen betreffende zelfstandige arbeid: in economische afhankelijkheid verrichte zelfstandige arbeid"[11],

–   gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 21 maart 2013 over "Misbruik van de status van zelfstandige"[12],

–   gezien de mededeling van de Commissie van 3 oktober 2008 over een aanbeveling van de Commissie inzake de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten (COM(2008)0639), en zijn resolutie van 6 mei 2009 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten[13],

–   gezien de mededeling van de Commissie van 14 oktober 2009 (COM(2009)0545) en zijn resolutie van 20 mei 2010 over de houdbaarheid op lange termijn van de overheidsfinanciën in de context van het economische herstel[14],

–   gezien zijn resolutie van 6 juli 2010 over atypische arbeidsovereenkomsten, verzekerde beroepstrajecten, flexizekerheid en nieuwe vormen van sociale dialoog[15],

–   gezien zijn resolutie van 15 maart 2006 over sociale bescherming en sociale integratie[16],

–   gezien zijn resolutie van 20 oktober 2010 over de rol van het minimuminkomen bij de bestrijding van armoede en de bevordering van een inclusieve samenleving in Europa[17],

–   gezien zijn resolutie van 11 september 2013 over de bestrijding van jeugdwerkloosheid: mogelijke uitwegen[18],

–   gezien zijn resolutie van 9 oktober 2008 over een intensievere bestrijding van zwartwerk[19],

–   gezien zijn resolutie van 23 mei 2007 over bevordering van waardig werk voor iedereen[20],

–   gezien zijn resolutie van 11 juli 2007 over de modernisering van het arbeidsrecht om de uitdagingen van de 21e eeuw het hoofd te bieden[21],

–   gezien zijn resolutie van 5 juli 2011 over de toekomst van sociale diensten van algemeen belang[22],

–   gezien zijn resolutie van 15 november 2011 over het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting[23],

–   gezien zijn resolutie van 21 mei 2013 over een agenda voor adequate, veilige en duurzame pensioenen[24],

–   gezien zijn resolutie van 12 juni 2013 over de mededeling van de Commissie met de titel "Naar sociale investering voor groei en cohesie – inclusief de uitvoering van het Europees Sociaal Fonds 2014‑2020"[25],

–   gezien de studie door de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken uit mei 2013 over "Social protection rights of economically dependent self‑employed workers"[26],

–   gezien het speciale verslag van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) van 2013 met de titel "Self-employed or not self-employed? Working conditions of 'economically dependent workers'"[27],

–   gezien het verslag van Eurofound van 2 maart 2009 met de titel "Self-employed workers: industrial relations and working conditions"[28],

–   gezien het vergelijkend verslag van Eurofound van april 2013 over "Social partners' involvement in unemployment benefit regimes in Europe"[29],

–   gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7‑0459/2013),

A. overwegende dat toegang tot sociale zekerheid een fundamenteel recht is dat, overeenkomstig het communautair recht en nationale wetgevingen en praktijken, een fundamenteel onderdeel van het Europees sociaal model is; overwegende dat de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) aanbevelingen heeft aangenomen ten aanzien van de nationale socialezekerheidsniveaus die het grondrecht van eenieder op sociale zekerheid en op een menswaardige levensstandaard beogen te waarborgen;

B.  overwegende dat sociale zekerheid tot de nationale bevoegdheden behoort en op EU-niveau wordt gecoördineerd;

C. overwegende dat sociale bescherming aanpassing aan de evolutie van de arbeidsmarkt vergemakkelijkt, armoede en sociale uitsluiting bestrijdt, zorgt voor integratie op de arbeidsmarkt en een investering vormt in menselijk potentieel; overwegende dat sociale zekerheid een stabiliserend effect op de economie heeft en een anticyclische factor is met behulp waarvan de binnenlandse vraag en consumptie kan worden gestimuleerd;

D. overwegende dat sommige lidstaten, om de crisis te boven te komen, aanzienlijk hebben bezuinigd op hun overheidsuitgaven juist op het moment dat de vraag naar sociale bescherming groeide vanwege de toename van het aantal werklozen; overwegende dat de nationale begrotingsmiddelen voor sociale zekerheid nog meer onder druk zijn komen te staan, aangezien de premieafdracht is geslonken omdat veel mensen hun baan zijn verloren of de lonen zijn verlaagd, waardoor het Europese sociale model daadwerkelijk in het gedrang komt;

E.  overwegende dat de dekking van de sociale bescherming in bepaalde lidstaten van de EU ontoereikend is en verbeterd zou kunnen worden; overwegende dat zich nog steeds gevallen van misbruik van kwetsbare werknemers in de EU voordoen en dat de gesegmenteerde arbeidsmarkt, met uiteenlopende niveaus van bescherming naargelang de verschillende soorten arbeidsovereenkomsten en -betrekkingen, tot sociale onevenwichtigheid en ongelijkheid leidt;

F.  overwegende dat, hoewel de meeste traditionele socialebeschermingsmodellen, en met name de sociale zekerheid en het arbeidsrecht, in het leven zijn geroepen om de sociale en arbeidsrechten van werknemers te waarborgen, het risico bestaat dat met de nieuwe arbeidsvormen en door de toename van het aantal zelfstandigen, nieuwe groepen werknemers geconfronteerd worden met verminderde sociale bescherming;

G. overwegende dat vrouwen die ervoor kiezen om ondernemer te worden, vaker dan mannen een beter evenwicht tussen werk en privéleven en/of economische noodzaak als belangrijkste motivatie noemen;

H. overwegende dat zelfstandig werkende vrouwen een minderheid zijn onder zelfstandigen, maar een grotere kans hebben in armoede te vervallen;

I.   overwegende dat een gebrek aan toegang tot voldoende pensioenrechten, ziekteverlof, betaald verlof en andere vormen van sociale zekerheid voor zelfstandigen de loonkloof tussen mannen en vrouwen voor zelfstandig werkende vrouwen verergert, in het bijzonder na hun pensionering;

J.   overwegende dat steeds meer mensen die werkzaam zijn als zelfstandigen of mensen die weinig of onderbetaald werk hebben, in het bijzonder vrouwen, onder de armoedegrens terechtkomen hoewel ze officieel niet als werkloos geboekt staan;

K. overwegende dat het nuttig zou kunnen zijn schijnzelfstandigheid duidelijk te definiëren en eventueel misbruik te verhinderen, teneinde schendingen van de sociale rechten van werknemers, concurrentieverstoringen en het risico van sociale dumping te voorkomen;

L.  overwegende dat schijnzelfstandigheid een fundamentele maar moeilijk opspoorbare vorm van gedeeltelijke premieontwijking is die de betaalbaarheid en toereikendheid van de pensioenstelsels ondermijnt door hieraan de onontbeerlijke financiële middelen te onthouden.

M. overwegende dat ten gevolge van de bijzonder hoge werkloosheid in talrijke lidstaten en de continue druk op de arbeidskosten (vermindering van de arbeidskosten per eenheid) zich op de nationale arbeidsmarkten tendensen en praktijken voordoen die de uitbreiding en intensivering van het verschijnsel van de schijnzelfstandigheid in de hand werken;

N. overwegende dat, aangezien de arbeidsomstandigheden van zelfstandigen die economisch afhankelijk zijn niet drastisch verschillen van die van werknemers, hun rechten op sociale zekerheid en hun arbeidsrechten, waar nodig, meer overeen zouden moeten komen met die van werknemers;

O. overwegende dat het ontbreekt aan betrouwbare, correcte en vergelijkbare informatie en gegevens over de situatie, arbeidsomstandigheden en socialezekerheidsregelingen om werk en zorg te combineren voor zelfstandigen;

P.  overwegende dat zelfstandigen in de EU in 2012 meer dan 15% van de totale werkgelegenheid vertegenwoordigden, dat zelfstandige arbeid in veel gevallen niet de eerste keuze van de persoon in kwestie is, maar eerder een noodzaak wegens een tekort aan andere arbeidskansen of voldoende flexibele werkregelingen om werk en zorg te combineren; overwegende dat het in veel lidstaten voor zelfstandigen moeilijk is om voldoende pensioenrechten op te bouwen, waardoor het risico op toekomstige armoede van de betrokkenen wordt verhoogd; overwegende dat economisch afhankelijke zelfstandigen nauwelijks georganiseerd zijn in of vertegenwoordigd worden door vakbonden, ook al zijn zij naar verwachting eerder het slachtoffer van overschrijding van arbeidstijden en andere schendingen van hun rechten;

Sociale zekerheid voor iedereen

1.  benadrukt dat de stelsels van sociale bescherming op het niveau van de lidstaten voortdurend moeten worden ontwikkeld en gemoderniseerd om een degelijke, duurzame en adequate sociale bescherming voor iedereen te waarborgen, die is gestoeld op de beginselen van universele toegang en van non-discriminatie en op het flexibel kunnen inspelen op demografische veranderingen en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt;

2.  verzoekt de lidstaten te zorgen voor een verantwoorde en houdbare langetermijnfinanciering van de socialezekerheidsstelsels, met name ten tijde van economische crisis, alsmede om de preventieve onderdelen van hun socialezekerheidsstelsels verder te ontwikkelen en meer de nadruk te leggen op activerende maatregelen, zonder hierbij uit het oog te verliezen dat een van de belangrijkste factoren van de sociale investeringen erin bestaat dat zij sociale en economische doelstellingen met elkaar in overeenstemming kunnen brengen en dat zij op de lange termijn kunnen bijdragen tot instandhouding en ontwikkeling van de economie; is in dit verband van mening dat ze niet beschouwd zouden moeten worden als een uitgavenpost, maar eerder als een investering;

3.  vestigt de aandacht op het feit dat in sommige lidstaten vergrijzing, lage geboortecijfers en veranderende arbeidsmarkten de vereiste hervorming van socialezekerheidsstelsels, inclusief pensioenen, nog dringender maken teneinde hun duurzaamheid te waarborgen; benadrukt het feit dat vrouwen vaker hun loopbaan onderbreken en deeltijdbanen hebben dan mannen vanwege de zorg voor kinderen en andere van hen afhankelijke personen, wat negatieve gevolgen heeft voor hun pensioenen en een grotere kans op armoede geeft; vraagt de lidstaten in dit verband deze perioden van loopbaanonderbreking als verzekerde perioden te beschouwen voor de vaststelling en berekening van pensioenrechten; benadrukt dat overeenkomstig de nationale wetgeving en praktijken de sociale partners bij de hervormingen moeten worden betrokken, alsook de betreffende belanghebbenden, en dat de burgers op passende wijze over deze hervormingen ingelicht worden;

4.  verzoekt de lidstaten het nationale socialezekerheidsniveau te waarborgen dat zorgt voor een waardig, per land vast te stellen inkomen en toegang te garanderen tot sociale uitkeringen, met name in het geval van ziekte, werkloosheid, moederschap of invaliditeit, en pensioen, enz. om armoede en sociale uitsluiting in de lidstaten te bestrijden; moedigt de lidstaten aan strategieën voor ontwikkeling van de sociale zekerheid overeenkomstig de voorstellen van de IAO uit te werken;

5.  onderstreept het feit dat effectieve sociale bescherming van een toereikend hoogwaardig niveau gebaseerd moet zijn op maatregelen ter stimulering van de deelname aan de arbeidsmarkt, hetgeen bijdraagt tot de bevordering van de gezondheid en de veiligheid op de werkplek en tot een hogere productiviteit, waardoor weer een belangrijk concurrentievoordeel ontstaat; benadrukt dat verlaging van het niveau van sociale bescherming niet beschouwd mag worden als een oplossing die leidt tot meer werkgelegenheid;

6.  verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat alle werknemers en zelfstandigen toegang hebben tot een leven lang leren door bestaande EU- en nationale financiering te herverdelen en niet langer alleen aan werknemers met een contract van onbepaalde duur maar voortaan aan alle werknemers toe te kennen - inclusief aan zelfstandigen - ongeacht het soort contract waaronder zij werken;

7.  verzoekt de lidstaten zich meer inspanningen te getroosten om structurele hervormingen en maatregelen te implementeren om banen te scheppen voor jongeren en erop toe te zien dat jonge werknemers niet worden gediscrimineerd door hun rechten op sociale zekerheid te beperken; verzoekt de lidstaten ook om in samenwerking met de Commissie ervoor te zorgen dat jongeren die deelnemen aan stage- en opleidingsprogramma´s om werkervaring op te doen voldoende sociale bescherming wordt geboden.

8.  benadrukt dat ouderen voor economie en maatschappij geen belasting zijn, maar door hun ervaring, hetgeen ze tijdens hun leven tot stand hebben gebracht en hun kennis juist een aanwinst; stelt voor dat, in het kader van de solidariteit tussen generaties, werknemers van boven de 60 moeten worden geprikkeld om beschikbaar te blijven voor de arbeidsmarkt, ook met het oog op het overdragen van kennis en ervaring aan volgende generaties.

9.  verzoekt de lidstaten te zorgen voor de beschikbaarheid van betaalbare kinderopvang en onderwijsfaciliteiten en de toegang tot overheidsdiensten en de hiermee verband houdende belasting- of sociale voordelen voor zelfstandigen, te waarborgen;

10. verzoekt de lidstaten voor alle werkenden, met inbegrip van zelfstandigen en alle echtgenoten of partners die aan hun activiteiten deelnemen, de mogelijkheid te bieden werk en zorgtaken te combineren, mede door de toepassing van de artikelen 7 en 8 van Richtlijn 2010/41/EU van 7 juli 2010 te versnellen, en op verzoek van werkenden meer flexibele arbeidstijden, telewerken en deeltijdwerken met het oog op zorg voor minderjarigen en afhankelijke personen, aan te bieden, en dit zonder enig verlies van de sociale voordelen voor de werkenden te verwezenlijken, teneinde te voorkomen dat zij geen andere mogelijkheid hebben om flexibiliteit te verkrijgen dan door hun toevlucht te zoeken in afhankelijk of onvrijwillig werk als zelfstandige;

11. beklemtoont de behoefte aan meer mogelijkheden van bij- en omscholing voor werknemers, zelfstandigen en degenen die bezig zijn de overstap van werknemer naar zelfstandige te maken; verzoekt derhalve de lidstaten in dit verband om aan belemmeringen voor bijscholing en omscholing een einde te maken en een leven lang leren voor allen te bevorderen;

12. verzoekt de lidstaten om zelforganisatie van zelfstandigen, in het bijzonder van vrouwen, te bevorderen en te vergemakkelijken zodat zij meer mogelijkheden hebben om hun gemeenschappelijke belangen te verdedigen;

13. verzoekt de lidstaten te zorgen voor adequate sociale zekerheid voor de meest kwetsbare groepen – werklozen, gehandicapten, eenoudergezinnen, jonge gezinnen, jongeren, ouderen en gepensioneerden; verzoekt de lidstaten tevens ervoor te zorgen dat de sociale diensten beter toegankelijk worden voor de meest kwetsbare mensen en langdurig zorgbehoevenden, met name in plattelandsgebieden en benadeelde regio’s;

14. verzoekt de lidstaten en de Commissie, naar gelang hun bevoegdheid, maatregelen te nemen om alle vormen van discriminatie op de arbeidsmarkt, waaronder die van vrouwen, tegen te gaan alsook maatregelen voor sociale bescherming te nemen, opdat zowel de beloning van vrouwen voor gelijk werk als hun sociale uitkeringen, inclusief pensioenen, niet lager zijn dan die van mannen, en moederschapsuitkeringen te waarborgen, en maatregelen te nemen om het ontslaan van werknemers tijdens zwangerschap te voorkomen en om mannen en vrouwen met zorgtaken te behoeden voor ontslag; dringt er ook bij de Raad op aan om sneller werk te maken van de vaststelling van de richtlijn inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie;

15. benadrukt dat Richtlijn 2010/41/EU betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen voorschrijft dat de lidstaten alle obstakels moeten wegnemen, die vrouwen en hun in het nationale recht erkende echtgenoten of partners belemmeren gebruik te maken van de sociale bescherming waartoe zij op grond van dat recht gerechtigd zijn;

16. verzoekt de lidstaten om effectieve maatregelen te treffen wanneer sprake is van een gebrek aan sociale bescherming waarmee in kleine of zeer kleine familiebedrijven meewerkende verwanten en met name echtgenoten (partners) geconfronteerd zijn wegens de onduidelijke en informele arbeidsverhoudingen of wanneer zij daar als zelfstandige werkzaam zijn;

17. moedigt de lidstaten aan concrete maatregelen te treffen ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, door te voorzien in een adequaat minimuminkomen en een socialezekerheidsstelsel, rekening houdend met achtergestelde gemeenschappen en personen die het risico lopen in armoede te vervallen, overeenkomstig hun eigen nationale praktijken, inclusief de bepalingen die zijn opgenomen in collectieve overeenkomsten of de nationale wetgeving;

18. verzoekt de lidstaten de strijd tegen zwartwerk en onzekere vormen van arbeid, waaronder ‘minibanen’ en onechte deeltijdbanen, te intensiveren en een adequate sociale bescherming voor alle werknemers te garanderen; betreurt bovendien het misbruik van atypische arbeidsovereenkomsten om zo niet te hoeven voldoen aan de verplichtingen op het gebied van werkgelegenheid en sociale bescherming;

19. roept de lidstaten op om de administratieve samenwerking tussen de verschillende instellingen (arbeidsinspecties, belastingkantoren, gemeentelijke overheden en socialezekerheidsdiensten) op nationaal en EU-niveau te verbeteren, teneinde de tenuitvoerlegging van bepalingen van het arbeidsrecht van de Unie te vereenvoudigen en zodoende zwartwerk aan banden te leggen en de problemen ten gevolge van verschillen tussen de arbeidsregelgeving in de verschillende lidstaten efficiënter aan te pakken;

20. verzoekt de Commissie de regelgeving ten aanzien van de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels te onderzoeken en toe te zien op de tenuitvoerlegging ervan, waar nodig met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, en vestigt de aandacht van de lidstaten op het feit dat geen discriminerende maatregelen voor sociale bescherming mogen worden toegepast op binnen de EU migrerende werknemers die in een andere lidstaat werken; is van mening dat alle migrerende werknemers in de EU toereikende sociale zekerheid en dekking zouden moeten genieten wanneer zij in een andere lidstaat werken; voor werknemers, die in het kader van het vrij verkeer van diensten worden gedetacheerd, geldt dat zij voorafgaand aan hun detachering door hun werkgever geïnformeerd dienen te worden over de van toepassing zijnde loon- en andere arbeidsvoorwaarden overeenkomstig Richtlijn 96/71/EG;

21. verzoekt de Commissie en de lidstaten om een gezond evenwicht te vinden tussen zekerheid en flexibiliteit op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld door een algemene tenuitvoerlegging van de beginselen inzake flexizekerheid, en om arbeidsmarktsegmentering aan te pakken door adequate sociale bescherming te bieden aan mensen in overgangsperiodes of met deeltijdse of halftijdse arbeidsovereenkomsten en tegelijkertijd te zorgen voor toegang tot opleidingsmogelijkheden; wijst erop dat, wanneer er niet gezorgd wordt voor flexizekerheid, dit nadelige gevolgen zal hebben voor zowel de duurzaamheid van de socialezekerheidsstelsels en de kwaliteit van hun sociale voorzieningen en voor de inkomens en productiviteit van de arbeidskrachten, alsook voor de reële economie en de sociale cohesie; dit ondermijnt de doelstellingen van de Europa 2020-strategie voor het behoud en de verhoging van de arbeidsparticipatie;

22. verzoekt de Commissie te onderzoeken of, vanuit het oogpunt van de Europese Unie, als gevolg van de recente veranderingen in de arbeidswetgeving van de lidstaten die de flexibiliteit van de arbeidsmarkt beoogden te vergroten, de sociale zekerheid van de werknemers niet is beperkt en of de beginselen van flexibiliteit en zekerheid niet zijn geschonden;

23. betuigt krachtige steun aan de voorgestelde instelling van een scorebord met belangrijke sociale en werkgelegenheidsindicatoren, hetgeen het begin kan zijn van de vaststelling van concrete ijkpunten;

24. dringt er bij de Commissie op aan om, waar nodig, in al haar voorstellen de vier in de Agenda voor waardig werk van de IAO vastgestelde doelstellingen op te nemen en in de jaarlijkse groeianalyse rekening te houden met de doestellingen die zijn vastgesteld in de aanbeveling van de IAO over de nationale socialezekerheidsniveaus, opdat alle werknemers in Europa sociale bescherming genieten;

De sociale zekerheid van zelfstandigen

25. beklemtoont dat werkzaamheid als zelfstandige absoluut dient te worden erkend als een type werkgelegenheid dat zorgt voor bevordering van het scheppen van banen en terugdringing van de werkloosheid en dat de positieve ontwikkeling ervan vergezeld dient te gaan van adequate maatregelen voor sociale bescherming van zelfstandigen, zoals in de nationale wetgevingen van de lidstaten is vastgelegd;

26. dringt er bij de lidstaten op aan om de combinatie van werk en zorgtaken te vergemakkelijken door werknemers flexibele werktijden en werkplekken te bieden teneinde een situatie te voorkomen waarin zij geen andere mogelijkheid voor flexibiliteit hebben dan als economisch afhankelijke zelfstandige te gaan werken;

27. benadrukt de noodzaak te beschikken over bijgewerkte statistische informatie die uitvoeriger is dan de momenteel beschikbare gegevens en die gebruikt zou kunnen worden in verschillende aspecten van de analyse van het economische belang van zelfstandigen en hun verschillende groepen; dringt erop aan dat er vragen worden opgenomen in de Europese arbeidskrachtenenquête over werkzaamheid als zelfstandige;

28. vestigt de aandacht op het feit dat door het ontbreken van een duidelijke nationale definitie van werkzaamheid als zelfstandige het risico voor EU-werknemers op schijnzelfstandigheid groter wordt, en hun toegang tot adequate sociale zekerheid kan worden belemmerd; merkt op dat er een oplossing nodig is voor de verschillen onder de lidstaten in het statuut van werkzaamheid als zelfstandige om de coördinatie van de sociale zekerheid van zelfstandigen te verbeteren teneinde het vrije verkeer van werknemers niet te beperken;

29. verzoekt de Commissie uitwisselingen tussen de lidstaten te bevorderen om richtsnoeren op te stellen voor de verschillende vormen van atypisch werk en werkzaamheid als zelfstandige, om de lidstaten bij te staan bij het correct toepassen van de relevante arbeidswetgeving en de maatregelen betreffende sociale bescherming op werknemers die als zodanig werkzaam zijn; is ook van mening dat lidstaten schijnzelfstandigheid duidelijk moeten definiëren en dat werkgevers moeten worden bestraft indien dergelijke gevallen worden vastgesteld en aangetoond; beklemtoont echter dat de lidstaat waarin het werk wordt uitgevoerd, juridisch bevoegd moet blijven om het statuut van werknemer of zelfstandige vast te stellen;

30. verzoekt de Europese sociale partners, de Commissie en de lidstaten de kwestie van schijnzelfstandigheid te onderzoeken en praktische oplossingen te vinden, in het bijzonder in sectoren waar grensoverschrijdende activiteiten een belangrijke rol vervullen en bij kwetsbare groepen zoals huispersoneel en laagbetaalde werknemers;

31. dringt er bij de lidstaten op aan erop toe te zien dat werkzaamheid als zelfstandige geen middel wordt om werknemers te beletten sociale zekerheid en arbeidsbescherming te genieten of een middel voor werkgevers om arbeidswetgeving en wetgeving inzake sociale zekerheid te omzeilen; verlangt tevens dat het op een lijn stellen van zelfstandigen met werknemers vermeden moet worden om de voordelen van werkzaamheid als zelfstandige en van de economische activiteit van een zodanige aard te behouden en bij te dragen aan de ontwikkeling van het ondernemerschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening;

32. verzoekt de lidstaten de sociale bescherming ten aanzien van pensioen, invaliditeit, moederschaps-/vaderschapsverlof en werkloosheid, waar nodig te ontwikkelen, zodat de bepalingen op het gebied van sociale bescherming voor zelfstandigen beter zijn afgestemd op de behoeften van die zelfstandigen en gelijk zijn aan de norm voor werknemers;

33. verzoekt de Commissie en de lidstaten om het recht op sociale zekerheid en sociale bescherming te verbinden aan de persoon in plaats van aan de arbeidsovereenkomst waardoor een behoorlijke sociale bescherming voor iedereen mogelijk is, inclusief zelfstandigen en werknemers, ongeacht de soort overeenkomst of de status van de medewerker;

34. verzoekt de lidstaten om groepsverzekeringen voor arbeidsongevallen en beroepsziekten te bevorderen en te steunen; doet een beroep op de lidstaten om de toegang tot collectieve en op solidariteit gebaseerde verzekerings- en pensioenregelingen voor zelfstandigen te waarborgen;

35. verzoekt de lidstaten voor alle burgers die de status van zelfstandige wensen te verwerven, relevante informatie beschikbaar te stellen over de wijzigingen van hun sociale bescherming en van hun arbeidsrecht wanneer zij als zelfstandige gaan werken, alsook over wijzigingen van andere aan hun economische activiteit gerelateerde rechten en plichten die uit deze economische activiteit zullen voortvloeien; verzoekt de Commissie tevens om informatie beschikbaar te stellen aan zelfstandigen en mobiele werknemers over hun rechten en plichten in verband met migratie, immigratie en grensoverschrijdende werkzaamheden;

36. verzoekt de lidstaten en de Commissie om de sociale partners te betrekken, overeenkomstig hun nationale praktijken, bij een proces ter ontwikkeling en modernisering van de sociale bescherming en om de sociale dialoog op EU- en nationaal niveau uit te bouwen; verzoekt tevens dat de sociale partners vraagstukken omtrent arbeidsrechten en sociale bescherming van zelfstandigen op de agenda zetten, om een kader voor toereikende sociale bescherming van zelfstandigen uit te werken op basis van reciprociteit en het anti-discriminatiebeginsel, en te onderzoeken of en hoe zelfstandigen moeten worden betrokken bij collectieve onderhandelingen, waaronder specifieke strategieën om de belangen van zelfstandigen te behartigen in gevallen waarin het vakbonden krachtens nationale wetgeving verboden is om zelfstandigen te vertegenwoordigen; moedigt de sociale partners aan beste praktijken onder vakbonden en beroepsorganisaties uit te wisselen over aan zelfstandigen geleverde diensten, het bestrijden van schijnzelfstandigheid, en het organiseren van zelfstandigen voor eigen rekening;

37. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de parlementen van de lidstaten.

  • [1]  http://www.ilo.org/global/publications/books/WCMS_142209/lang--en/index.htm
  • [2]  http://www.ilo.org/public/english/protection/download/lifecycl/lifecycle.pdf
  • [3]  PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1.
  • [4]  PB L 180 van 15.7.2010, blz. 1.
  • [5]  PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.
  • [6]  PB L 245 van 26.8.1992, blz. 46.
  • [7]  PB L 245 van 26.8.1992, blz. 49.
  • [8]  PB C 8/05, 12.1.2000, blz. 7.
  • [9]  http://register.consilium.europa.eu/pdf/en/11/st06/st06624-ad01.en11.pdf
  • [10]  http://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=738&langId=nl&pubId=7315
  • [11]  PB C 18 van 19.1.2011, blz. 44.
  • [12]  PB C 161 van 6.6.2013, blz. 14.
  • [13]  PB C 212 E van 5.8.2010, blz. 23.
  • [14]  PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 112.
  • [15]  PB C 351 E van 2.12.2011, blz. 39.
  • [16]  PB C 291 E van 30.11.2006, blz. 304.
  • [17]  PB C 70 E van 8.3.2012, blz. 8.
  • [18]  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0365.
  • [19]  PB C 9 E van 15.1.2010, blz. 1.
  • [20]  PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 321.
  • [21]  PB C 175 E van 10.7.2008, blz. 401.
  • [22]  PB C 33 E van 5.2.2013, blz. 65.
  • [23]  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0495.
  • [24]  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0204.
  • [25]  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0266.
  • [26]  http://www.europarl.europa.eu/committees/en/studiesdownload.html?languageDocument=EN&file=92570
  • [27]  http://www.eurofound.europa.eu/publications/htmlfiles/ef1366.htm
  • [28]  http://www.eurofound.europa.eu/comparative/tn0801018s/tn0801018s.htm
  • [29]  http://www.eurofound.europa.eu/eiro/studies/tn1206018s/tn1206018s_3.htm

TOELICHTING

I. Sociale zekerheid voor iedereen

Sociale bescherming is de kern van het Europese sociale model. De belangrijkste functie ervan is sociale integratie en sociale rechtvaardigheid te bevorderen, de inkomens te beschermen en onderwijs- en gezondheidszorgdiensten van hoge kwaliteit voor iedereen te waarborgen. Het beleid van sociale bescherming is de verantwoordelijkheid van de lidstaten overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel. Op EU-niveau werd echter de open coördinatiemethode ingesteld, een vrijwillig proces voor politieke samenwerking, gebaseerd op overeen te komen gezamenlijke doelstellingen en gemeenschappelijke indicatoren. Een van de belangrijkste doelstellingen van sociale bescherming is meer billijkheid en doeltreffendheid bij de verstrekking van diensten, met ondersteuning van sociale integratie en cohesie, als essentieel fundament voor geïntegreerde duurzame groei en het terugdringen van de armoede. Deze doelstellingen vloeien logisch voort uit de fundamentele waarden van de Europese Unie[1].

Ondernemingen hebben een doeltreffende sociale bescherming nodig om de uitdagingen van de mondialisering aan te gaan en zich aan veranderingen aan te passen. Sociale zekerheid, die afhankelijk is van arbeid, blijft een sleutelcomponent van de socialezekerheidsstelsels, maar wordt nog niet voor alle inwoners gewaarborgd. Universele sociale bescherming overeenkomstig Verdrag nr. 102 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) betreffende sociale zekerheid (minimumnormen), die alle onderdelen van sociale zekerheid op het minimumniveau van de prestaties behelst, is nog niet voor iedereen toegankelijk. Daarom is het absoluut noodzakelijk dat voor elk individu het socialebeschermingsniveau wordt gegarandeerd. Het socialebeschermingsniveau (Engels: Social Protection Floors) is er als geïntegreerd sociaal beleid op gericht inkomen en toegang tot sociale basisdiensten voor alle inwoners te garanderen, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de meest kwetsbare groepen (werklozen, gehandicapten, eenoudergezinnen, jongeren, gepensioneerden, jonge gezinnen enz.). Het is ook wenselijk het minimuminkomen te garanderen, dat een belangrijke rol speelt bij de herverdeling van de rijkdommen door solidariteit en sociale rechtvaardigheid te waarborgen en dat, met name ten tijde van crisis, een anticyclische functie aanneemt doordat aanvullende gelden ter beschikking worden gesteld om de binnenlandse vraag en consumptie te stimuleren.

De socialezekerheidsuitkeringen kunnen adequaat worden geacht als ze het mogelijk maken de beoogde resultaten van een sociaal beleid te bereiken, bijvoorbeeld als ze tegemoet kunnen komen aan de behoeften van mensen door de belangrijkste risico's tegen te gaan, en als ze bijdragen tot de vaststelling van de verhouding tussen het niveau van de uitkeringen en de belastingen of premies die gedurende het hele leven worden afgedragen, hetgeen als een "billijke" sociale toereikendheid zou kunnen worden beschouwd.

De socialezekerheidsstelsels in Europa moeten helpen bij de bescherming tegen risico's en lage inkomens, en de ongelijkheid in de lidstaten van de EU helpen verminderen. Vanwege de aanhoudende economische moeilijkheden als gevolg van de financiële crisis is het echter noodzakelijk moeilijke kwesties in verband met de financiering van de stelsels aan te pakken. Gedurende de economische crisis zijn de overheidsfinanciën van de lidstaten gekrompen, terwijl het aantal werklozen die sociale steun nodig hebben is toegenomen. Bovendien hebben de sterke stijging van de werkloosheid en de verlaging van de lonen ertoe geleid dat minder socialezekerheidspremies worden geïnd, hetgeen het Europees sociaal model in het gedrang brengt. Daarnaast moet worden opgemerkt dat vanwege druk op de nationale begrotingen en de verlaging van de pensioenen en andere sociale uitkeringen ook de meest kwetsbare personen worden getroffen en nu onder de armoedegrens leven. In dit opzicht is bij de inspanningen om de crisis te overwinnen de prioriteit op de begrotingsconsolidatie gelegd en is onvoldoende rekening gehouden met de dimensie van het sociale beleid, en hebben de lidstaten onvoldoende aandacht besteed aan de sociale doelstellingen op het gebied van werkgelegenheid en onderwijs zoals vastgesteld in de Europa 2020-strategie, en in het bijzonder de terugdringing van armoede en sociale uitsluiting.

Teneinde een duurzame en doeltreffende sociale bescherming te waarborgen en daarbij rekening te houden met de voorstellen van de IAO, moeten de lidstaten nationale strategieën voor de ontwikkeling van de sociale zekerheid opstellen en invoeren. De garantie van sociale investeringen en hun doelmatigheid moet een van de belangrijkste doelstellingen van de strategie voor sociale ontwikkeling zijn, aangezien sociale investeringen de coördinatie van de sociale en economische doelstellingen vereenvoudigen. Daarom moeten ze niet als uitgaven worden beschouwd, maar eerder als een investering die aanzet tot het bereiken van de beste resultaten en een duurzame economische groei.

II. Zelfstandigen en hun sociale bescherming

1. Het belang van werkzaamheid als zelfstandige als arbeidsvorm, en de ontwikkeling en nieuwe vormen hiervan

Het vlaggenschipinitiatief "Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen" van de Europa 2020-strategie erkent dat werkzaamheid als zelfstandige een belangrijke factor is voor het scheppen van werkgelegenheid, die de lidstaten ertoe verplicht maatregelen die werkzaamheid als zelfstandige ontmoedigen, af te schaffen.

Werkzaamheid als zelfstandige maakt een snelle expansie door, waarbij een verscheidenheid aan nieuwe vormen in opkomst zijn. In 2012 waren er 32,8 miljoen zelfstandigen in de EU, hetgeen neerkomt op 15 % van de totale werkgelegenheid in de EU. In Griekenland, Italië, Portugal en Roemenië is werkzaamheid als zelfstandige het sterkst ontwikkeld. Deze arbeidsvorm is het minst verbreid in Luxemburg, Denemarken, Estland en Litouwen[2]. In de resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2010 wordt onderstreept dat werkzaamheid als zelfstandige in populariteit toeneemt, vooral onder jongeren en vrouwen, en ook als overgangsactiviteit tussen loondienst en pensioen[3].

In de loop van de afgelopen decennia is de samenstelling van de categorie zelfstandigen beduidend veranderd. De categorie zelfstandigen is zeer heterogeen vanwege hun verschillende rollen op de arbeidsmarkt en de aard van hun activiteit. Het is wenselijk de categorie economisch afhankelijke zelfstandigen te onderscheiden om meer inzicht te scheppen in de ontwikkeling van werkzaamheid als zelfstandige, die als gevolg van de grote sociale en economische veranderingen meer omvat dan de van oudsher in de landen van de EU erkende vormen van zelfstandige arbeid[4].

3. Er bestaat geen duidelijke, op Europees niveau erkende definitie van werkzaamheid als zelfstandige

Niet alleen ontbreekt een universeel erkende definitie van werkzaamheid als zelfstandige op EU-niveau, maar de situatie is nog ingewikkelder vanwege de verscheidenheid aan vormen van zelfstandige arbeid. De door de IAO in de "International Classification of Status in Employment" verstrekte definitie omschrijft zelfstandig werk als werkzaamheden waarbij de beloning direct afhankelijk is van de winst die wordt gemaakt met de geproduceerde goederen en geleverde diensten. Daarbij worden, historisch gezien, drie belangrijke groepen zelfstandigen onderscheiden: micro-ondernemingen, kleine bedrijven en freelancers.

In letterlijke zin zijn zelfstandigen meer voor zichzelf werkzaam dan voor een derde. Hoewel deze definitie zeer eenvoudig lijkt, moet worden opgemerkt dat werkzaamheid als zelfstandige een veel grotere verscheidenheid aan sociale en economische situaties omvat die niet op dezelfde manier kunnen worden behandeld.

Op dit moment bestaat geen heldere, in de hele Unie toegepaste definitie die een duidelijk onderscheid maakt tussen enerzijds eerlijke zelfstandigen die voor zichzelf werken en anderzijds schijnzelfstandigen. Elke bevoegde instantie en elk individueel orgaan gebruikt een eigen rechts- en regelgevingskader, dat kan variëren afhankelijk van de bevoegdheid en het politieke terrein (fiscale wetgeving, sociale zekerheid, ondernemingsrecht, arbeidsmarkt, verzekeringswezen)[5].

Er bestaat geen duidelijke definitie van economisch afhankelijke zelfstandige arbeid. Slechts enkele Europese landen kennen een tussencategorie tussen zelfstandigen en werknemers. Het voornaamste doel van een dergelijke regelgeving is het garanderen van een betere bescherming voor deze tussencategorie zonder deze echter op een lijn te stellen met werknemers.

4. Sociale zekerheid voor zelfstandigen: algemene omschrijving van het probleem

De ontwikkeling van het zelfstandig ondernemerschap brengt een aantal problemen met zich mee ten aanzien van het arbeidsrecht en de sociale bescherming van zelfstandigen. De traditionele socialezekerheidsstelsels in Europa waren altijd ingericht met het oog op de bescherming van werknemers, en waren gedeeltelijk hierop afgestemd, hetgeen nog grotendeels het geval is. Ze zijn dus moeilijk aan te passen aan zelfstandigen.

Als we een blik werpen op het beleid van de EU-lidstaten ten aanzien van zelfstandigen, blijkt dat zelfstandigen in sommige landen slachtoffer zijn van discriminatie en/of een mindere mate van sociale bescherming genieten, vanwege hogere sociale premies, of omgekeerd, vanwege lagere premies die een lager niveau van sociale zekerheid bieden. Denemarken is waarschijnlijk een van de beste uitzonderingen, aangezien zelfstandigen daar dezelfde rechten hebben als werknemers[6].

Het beleid inzake sociale bescherming van zelfstandigen is complex vanwege het feit dat deze groep, zoals hierboven beschreven, zeer heterogeen is. Het gevolg daarvan is dat socialezekerheidsmaatregelen die worden genomen ten aanzien van een deel van deze groep onredelijk en onaanvaardbaar kunnen zijn voor een ander deel. De groep zelfstandigen omvat zowel personen die voor zichzelf kunnen zorgen of beroepsbeoefenaren uit bepaalde sectoren die een aanzienlijke beloning ontvangen, als personen waarvan de geleverde diensten van één enkele klant afhangen en personen waarvan het werk niet afwijkt van arbeid in loondienst. In het eerste geval kunnen de socialezekerheidsmaatregelen die voor werknemers worden toegepast te uitgebreid en onaanvaardbaar zijn, en in het tweede geval bestaat een risico dat de werknemers niet op een adequate manier tegen sociale risico's zijn beschermd.

5. Misbruik van de status van zelfstandige

De IAO heeft gewaarschuwd voor eventueel misbruik van bepaalde vormen van zelfstandige arbeid waarbij de rechten van arbeiders en de communautaire bescherming die normaal gesproken door het dienstverband worden gegarandeerd, worden genegeerd. Dit soort misbruik neemt verschillende vormen aan: van fraude met sociale premies tot belastingfraude en van het omzeilen van het arbeidsrecht tot zwartwerk. Hierbij is sprake van een ernstige concurrentieverstoring die schadelijke gevolgen heeft voor echte zelfstandigen, micro-ondernemingen en het mkb.

Een zelfstandige heeft het recht vrij te beslissen om voor zichzelf te beginnen, maar moet worden geïnformeerd over een eventuele vermindering van zijn sociale bescherming. Er moet worden gewezen op het steeds vaker voorkomende probleem van "schijnzelfstandigen", die vaak door hun werkgevers worden gedwongen onder slechte omstandigheden te werken. Het is dus noodzakelijk te wijzen op de bepalingen van de resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2010 waarin wordt onderstreept dat de grondrechten moeten worden gegarandeerd voor alle werkenden, ongeacht hun status.

6. De socialezekerheidsrechten van zelfstandigen zijn minder omvattend

In veel landen zijn zelfstandigen slechts gedeeltelijk opgenomen in het pensioenstelsel. Deze regeling kan als rationeel worden beschouwd als zij geldt voor de groep beroepsbeoefenaren die een aanzienlijke beloning ontvangen en in staat zijn voor zichzelf te zorgen, maar in het geval van economisch afhankelijke zelfstandigen of schijnzelfstandigen, vormt zij een risico op armoede op een hogere leeftijd vanwege de lage pensioenpremies en de lage pensioenen die hier het gevolg van zijn. Een soortgelijke argumentatie is van toepassing op het invaliditeitspensioen.

Zelfstandigen zijn bovendien minder beschermd in geval van moederschap/vaderschap. Ze genieten niet altijd adequate rechten op moederschaps- en vaderschapsverlof en andere daarmee samenhangende rechten (bijvoorbeeld in Cyprus, Nederland, Verenigd Koninkrijk en Polen)[7]. En in dat geval moet bijzondere aandacht worden besteed aan de sociale bescherming van zelfstandigen. Recente studies en analysen[8] bevestigen de aanbeveling om de bescherming van zelfstandigen in geval van moederschap/vaderschap op gelijk niveau te brengen met die van werknemers.

Zelfstandigen zijn in geval van werkloosheid nog minder beschermd. Werkloosheidsuitkeringen zijn hoofdzakelijk bestemd voor werknemers. Slechts enkele landen met een goed ontwikkelde sociale bescherming bieden een dekking voor zelfstandigen[9].

7. Noodzaak van collectieve maatregelen

Veel zelfstandigen zijn zich ervan bewust dat zij kwetsbaarder zijn dan werknemers. Ze weten dat ze niet worden beschermd door collectieve overeenkomsten, en dat de markt slechts ten dele in staat is hun problemen op te lossen. Dat zou de basis kunnen vormen van hun collectieve inspanningen op het gebied van verplichte solidariteit. Ook vakbonden moeten de uitdaging aangaan om hun activiteiten opnieuw vorm te geven en zich te hergroeperen in het belang van alle werkenden, met inbegrip van vaste of flexibele loondienst, typische of atypische dienstverbanden, loondienst of quasiloondienst, en zelfstandigen[10].

8. Problemen in verband met de coördinatie van de sociale zekerheid

De definities verschillen niet alleen van het ene tot het andere Europese land, maar ook binnen het EU-recht. Dit gebrek aan duidelijkheid zorgt voor grote problemen in grensoverschrijdende situaties. Het gebrek aan onderlinge verbanden tussen de nationale rechtskaders en het Europese rechtskader wat betreft het onderscheid tussen het verrichten van loondienst en de verlening van diensten maakt het begrip zelfstandige tot een problematische kwestie, met name in het geval van grensoverschrijdend werk[11].

  • [1]  Mededeling van de Commissie van 20 augustus 2012 over Sociale bescherming in de ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie (COM(2012)0446).
  • [2]  De Europese arbeidskrachtenenquête, 2012.
  • [3]  Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0263.
  • [4]  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 29 april 2010 over "Nieuwe tendensen betreffende zelfstandige arbeid: in economische afhankelijkheid verrichte zelfstandige arbeid" (SOC/344).
  • [5]  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 21 maart 2013 over "Misbruik van de status van zelfstandige" (INT/628).
  • [6]  European Employment Observatory Review (2010).
  • [7]  Verslag van de Commissie "Fighting Discrimination on the Grounds of Pregnancy, Maternity and Parenthood", DG Justitie, november 2012, blz. 29.
  • [8]  "Self-employed workers: industrial relations and working conditions", Eurofound 2009, blz. 76.
  • [9]  "World Social Security Report 2010/11: Providing coverage in times of crisis and beyond", Internationale Arbeidsorganisatie, Genève: ILO, 2010, blz. 59.
  • [10]  Westerveld M., "The 'New' Self-Employed: An Issue for Social Policy?", European Journal of Social Security, jaargang 14 (2012), uitgave 3, blz. 170‑171.
  • [11]  Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 21 maart 2013 over "Misbruik van de status van zelfstandige" (INT/628).

ADVIES van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (26.11.2013)

aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

inzake sociale bescherming voor iedereen, ook voor zelfstandigen
2013/2111(INI) Het Europees Parlement,

Rapporteur voor advies: Marije Cornelissen

SUGGESTIES

De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A. overwegende dat vrouwen die ervoor kiezen om ondernemer te worden, vaker dan mannen een beter evenwicht tussen werk en privéleven en/of economische noodzaak als belangrijkste motivatie noemen;

B.  overwegende dat zelfstandige arbeid in veel gevallen niet de eerste keuze van de persoon in kwestie is, maar eerder een noodzaak wegens een tekort aan andere arbeidskansen of voldoende flexibele werkregelingen om werk en zorg te combineren; overwegende dat deze omstandigheden in tijden van crisis nog verslechterd zijn, waardoor het aantal zelfstandigen, met name onder vrouwen, is toegenomen;

C. overwegende dat zelfstandig werkende vrouwen een minderheid zijn onder zelfstandigen, maar een grotere kans hebben in armoede te vervallen;

D. overwegende dat een gebrek aan toegang tot voldoende pensioenrechten, ziekteverlof, betaald verlof en andere vormen van sociale zekerheid voor zelfstandigen de loonkloof tussen mannen en vrouwen voor zelfstandig werkzame vrouwen verergert, in het bijzonder na hun pensioen;

E.  overwegende dat steeds meer zelfstandigen, in het bijzonder vrouwen, die te weinig of onderbetaald werk hebben, onder de armoedegrens terechtkomen hoewel ze officieel niet als werkloos geboekt staan;

F.  overwegende dat het ontbreekt aan betrouwbare, correcte en vergelijkbare informatie en gegevens over de situatie, arbeidsomstandigheden, en socialezekerheidsregelingen om werk en zorg te combineren voor zelfstandigen;

1.  beklemtoont de noodzaak van betere stelsels van sociale zekerheid en gezondheidszorg en de behoefte aan sociale verzekeringen voor de zelfstandigen; verzoekt de lidstaten rechten op sociale zekerheid en sociale bescherming te verbinden aan individuele personen in plaats van arbeidscontracten, waardoor een fatsoenlijke sociale bescherming voor iedereen gewaarborgd wordt, met inbegrip van de zelfstandigen en alle echtgenoten of partners die aan de activiteiten van zelfstandigen deelnemen en andere werkenden, ongeacht hun soort contract of arbeidspositie;

2.  benadrukt dat de beschikbare statistieken over de arbeidsparticipatie van vrouwen erop wijzen dat vrouwen vaker een onzekere baan hebben en meer risico lopen om ontslagen te worden, waardoor zij minder goed gedekt zijn door de socialezekerheidsstelsels;

3.  verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat alle werknemers en zelfstandigen toegang hebben tot een leven lang leren door bestaande EU- en nationale financiering te herverdelen en niet langer alleen aan werknemers met een contract van onbepaalde duur maar voortaan aan alle werknemers ongeacht hun contract en aan zelfstandigen toe te kennen;

4.  benadrukt het feit dat de kloof in werkgelegenheid tussen vrouwen en mannen in Europa nog altijd groot is, hoewel de bevordering van zelfstandige arbeid van vrouwen een belangrijke rol kan spelen in de armoedebestrijding;

5.  onderstreept dat de socialezekerheidsstelsels in bepaalde lidstaten beter en transparanter moeten worden teneinde tot eerlijkere bijdragen voor zelfstandigen te komen, in het bijzonder in geval van zwangerschap en moederschapsverlof;

6.  waarschuwt dat de begrotingsbezuinigingen en de privatiseringen die veel lidstaten momenteel doorvoeren in hun openbare gezondheidszorg hun socialezekerheidsstelsels vernietigen en de rechten van werknemers en burgers in het algemeen op sociale bescherming ondermijnen; betreurt met name de besparingen op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheidszorg, die vooral vrouwen treffen, aangezien uitstrijkjes, mammografieën en gynaecologisch onderzoek niet langer jaarlijks maar met langere tussenpozen worden verricht;

7.  vestigt de aandacht op het feit dat in sommige lidstaten vergrijzing, lage geboortecijfers en veranderende arbeidsmarkten de hervorming van socialezekerheidsstelsels, inclusief pensioenen, nog dringender maken teneinde hun duurzaamheid te waarborgen; benadrukt het feit dat vrouwen vaker hun loopbaan onderbreken en deeltijdbanen hebben dan mannen vanwege de zorg voor kinderen en ander van hen afhankelijke personen, wat negatieve gevolgen heeft voor hun pensioenen en een grotere kans op armoede geeft; vraagt de lidstaten dan ook deze perioden van loopbaanonderbreking als verzekerde perioden te beschouwen voor de vaststelling en berekening van pensioenrechten; benadrukt het feit dat overeenkomstig de nationale wetgeving en praktijken de sociale partners bij de hervormingen moeten worden betrokken, alsook de betreffende belanghebbenden, en dat de burgers op passende wijze over deze hervormingen ingelicht worden;

8.  benadrukt het feit dat Richtlijn 2010/41/EU betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen voorschrijft dat de lidstaten alle obstakels moeten wegnemen, die vrouwen en hun in het nationale recht erkende echtgenoten of partners belemmeren gebruik te maken van de sociale bescherming waartoe zij op grond van dat recht gerechtigd zijn;

9.  herinnert eraan dat een uitgebreider, beter betaald gedeeld ouderschapsverlof voor mannen en vrouwen, dat voor de berekening van de socialezekerheidsuitkeringen wordt beschouwd als voltijds werk, een aanzienlijke bijdrage kan leveren aan de verhoging van de geboortecijfers;

10. verzoekt de Europese sociale partners, de Commissie en de lidstaten de kwestie van schijnzelfstandigheid te onderzoeken en praktische oplossingen te vinden, in het bijzonder in sectoren waar grensoverschrijdende activiteiten een belangrijke rol vervullen en bij kwetsbare groepen zoals huispersoneel en laagbetaalde werknemers;

11. verzoekt de lidstaten om zelforganisatie van zelfstandigen, in het bijzonder van vrouwen, te bevorderen en te vergemakkelijken zodat zij meer mogelijkheden hebben om hun gemeenschappelijke belangen te verdedigen;

12. verzoekt de lidstaten te zorgen voor de beschikbaarheid van betaalbare kinderopvang en onderwijsfaciliteiten en de toegang tot overheidsdiensten en de hiermee verband houdende belasting- of sociale voordelen voor zelfstandigen, te waarborgen;

13. verzoekt de Commissie om een grondige herziening van Richtlijn 2010/41/EU1 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen, teneinde hogere minimumrechten inzake moeder- en vaderschapsverlof, adoptie en zorgverlof, te waarborgen en de lidstaten te verplichten dit recht op moeder- en vaderschapsverlof van zelfstandigen in hun socialezekerheidsstelsel op te nemen; dringt er bij de Raad op aan om een gemeenschappelijk standpunt vast te stellen met betrekking tot het door het Parlement aangenomen voorstel tot herziening van Richtlijn 92/85/EEG van de Raad inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie; herinnert eraan dat het door het Parlement aangenomen voorstel belangrijke maatregelen op dit gebied bevat die een evenwicht tussen werk en privéleven voor mannen en vrouwen bevorderen;

14. verzoekt de lidstaten voor alle werkenden, met inbegrip van zelfstandigen en alle echtgenoten of partners die aan hun activiteiten deelnemen, de mogelijkheid te bieden werk en zorgverantwoordelijkheid te combineren, mede door de toepassing van de artikelen 7 en 8 van Richtlijn 2010/41/EU van 7 juli 2010 te versnellen, en op verzoek van werkenden meer flexibele arbeidstijden, telewerken en deeltijdwerken met het oog op zorg voor minderjarigen en afhankelijke personen, aan te bieden, en dit zonder enig verlies van de sociale voordelen voor de werkenden te verwezenlijken, teneinde te voorkomen dat zij geen andere mogelijkheid hebben om flexibiliteit te verkrijgen dan door hun toevlucht te zoeken in afhankelijk of onvrijwillig werk als zelfstandige;

15. vraagt de lidstaten wetgeving af te kondigen ter bestrijding van het gebruik van schijnzelfstandigen, een vorm van onzekere werkgelegenheid die met name vrouwen treft, en de sociale partners aan te sporen optimale praktijken uit te wisselen van aan zelfstandigen aangeboden diensten, die schijnzelfstandigheid bestrijden en echte zelfstandigen organiseren;

16. verzoekt de lidstaten om het sociale beleid en de sociale diensten met betrekking tot de zorg voor kinderen, ouderen en andere hulpbehoevende personen zo in te richten dat mannen en vrouwen hun beroepsactiviteit kunnen voortzetten als zij daarvoor kiezen;

17. beklemtoont de behoefte aan mogelijkheden van bij- en omscholing voor werknemers, zelfstandigen en degenen die bezig zijn de overstap van werknemer naar zelfstandige te maken; verzoekt derhalve de lidstaten om aan belemmeringen voor bijscholing en omscholing een einde te maken en een leven lang leren voor allen te bevorderen;

18. verzoekt de lidstaten om de toegang van alleenstaande vrouwen en lesbische vrouwen tot vruchtbaarheidsbehandelingen en geassisteerde voortplanting te waarborgen;

19. roept de Commissie en de lidstaten op om gendergevoelige, betrouwbare, nauwkeurige en onderling vergelijkbare gegevens te verzamelen en de situatie en de sociale bescherming van zelfstandigen alsmede arbeidsmarktontwikkelingen die gevolgen hebben voor onder meer arbeid als zelfstandige, van nabij te volgen, door vragen over arbeid als zelfstandige in de Europese arbeidskrachtenenquête op te nemen.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

26.11.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

19

8

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Regina Bastos, Andrea Češková, Edite Estrela, Iratxe García Pérez, Zita Gurmai, Mikael Gustafsson, Mary Honeyball, Sophia in ‘t Veld, Silvana Koch-Mehrin, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, Constance Le Grip, Astrid Lulling, Barbara Matera, Elisabeth Morin-Chartier, Angelika Niebler, Antonyia Parvanova, Marc Tarabella, Britta Thomsen, Marina Yannakoudakis, Anna Záborská, Inês Cristina Zuber

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Iñaki Irazabalbeitia Fernández, Kent Johansson, Nicole Kiil-Nielsen, Doris Pack, Zuzana Roithová

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Birgit Collin-Langen, Jill Evans, María Irigoyen Pérez

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

5.12.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

29

4

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Regina Bastos, Edit Bauer, Heinz K. Becker, Phil Bennion, Pervenche Berès, Vilija Blinkevičiūtė, Alejandro Cercas, Ole Christensen, Minodora Cliveti, Emer Costello, Frédéric Daerden, Sari Essayah, Richard Falbr, Thomas Händel, Marian Harkin, Stephen Hughes, Ádám Kósa, Jean Lambert, Patrick Le Hyaric, Olle Ludvigsson, Elisabeth Morin-Chartier, Csaba Őry, Siiri Oviir, Licia Ronzulli, Elisabeth Schroedter, Joanna Katarzyna Skrzydlewska, Gabriele Stauner, Jutta Steinruck, Traian Ungureanu, Inês Cristina Zuber

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Georges Bach, Anthea McIntyre, Evelyn Regner, Csaba Sógor