VERSLAG over slimme specialisatie: expertisenetwerken voor een gedegen cohesiebeleid

16.12.2013 - (2013/2094(INI))

Commissie regionale ontwikkeling
Rapporteur: Hermann Winkler

Procedure : 2013/2094(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0462/2013
Ingediende teksten :
A7-0462/2013
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over slimme specialisatie: expertisenetwerken voor een gedegen cohesiebeleid

(2013/2094(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de titels XVII, XVIII en XIX,

–   gezien Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999[1],

–   gezien Besluit 2006/702/EG van de Raad van 6 oktober 2006 betreffende communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie[2],

–   gezien zijn resolutie van 5 juli 2011 over het vijfde cohesieverslag van de Commissie en haar strategie voor het cohesiebeleid na 2013[3],

–   gezien zijn resolutie van 23 juni 2011 over de bestaande situatie met betrekking tot het EFRO en andere structuurfondsen en de synergievoordelen die kunnen worden bereikt door deze beter op elkaar af te stemmen[4],

–   gezien zijn resolutie van 7 oktober 2010 over het cohesie- en regionaal beleid van de EU na 2013[5],

–   gezien zijn resolutie van 20 mei 2010 over de bijdrage van het cohesiebeleid aan de verwezenlijking van de Lissabon- en EU 2020-doelstellingen[6],

–   gezien zijn resolutie van 20 mei 2010 over de totstandbrenging van synergieën tussen voor onderzoek en innovatie bestemde fondsen in Verordening (EG) nr. 1080/2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling in steden en regio's alsmede in de lidstaten en de Unie[7],

–   gezien het voorstel van de Commissie van 6 oktober 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, die onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallen, en tot vaststelling van algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2011 (COM(2006)0615),

–   gezien het voorstel van de Commissie van 6 oktober 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen met betrekking tot het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid", en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (COM(2011)0614),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 6 oktober 2010 getiteld "Europa 2020-kerninitiatief – Innovatie-Unie" (COM(2010)0546),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 9 november 2010 met als titel "Conclusies van het vijfde verslag over de economische, sociale en territoriale samenhang: de toekomst van het cohesiebeleid" (COM(2010)0642),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 6 oktober 2010 over de bijdrage van het regionaal beleid aan de slimme groei in het kader van de Europa 2020-strategie (COM(2010)0553),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld "Europa 2020: een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

–   gezien de gids van de Commissie van maart 2012 getiteld "Gids voor onderzoeks- en innovatiestrategieën voor slimme specialisaties (RIS 3)",

–   gezien het "Report on innovation driven-growth in regions: the role of smart specialisation" van de OESO van december 2012,

–   gezien de in opdracht van zijn Directoraat-generaal intern beleid uitgevoerde studie van december 2012 met als titel "Ex-antevoorwaarden in het cohesiebeleid",

–   gezien de mededeling van de Commissie van 21 maart 2013 met als titel "Stand van zaken rond de Innovatie-Unie 2012 – Verandering versnellen" (COM(2013)0149),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 13 september 2013 getiteld "Het meten van de innovatieresultaten in Europa: naar een nieuwe indicator" (COM(2013) 0624),

–   gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling (A7-0462/2013),

A.  overwegende dat de EU juist in deze tijden van economische, financiële en sociale crisis haar inspanningen voor de voltooiing van de Innovatie-Unie en voor de totstandbrenging van duurzame economische groei moet versterken en dat de daartoe ter beschikking staande middelen op grond van de kritieke begrotingstoestand in vele lidstaten en regio's, alsook op EU-niveau, beperkt zijn en daarom bijzonder doeltreffend moeten worden aangewend;

B.   overwegende dat onder "strategie voor slimme specialisatie" de nationale of regionale innovatiestrategieën worden verstaan waarin prioriteiten worden vastgesteld om een concurrentievoordeel op te bouwen door de sterke punten van onderzoek en innovatie (O&I) te ontwikkelen en aan te laten sluiten bij de behoeften van het bedrijfsleven om op samenhangende wijze in te spelen op opkomende mogelijkheden en marktontwikkelingen en tegelijkertijd dubbel werk en versnippering van initiatieven te voorkomen, en die de vorm kunnen aannemen van of opgenomen kunnen worden in een nationaal of regionaal strategisch beleidskader voor O&I[8];

C.  overwegende dat ondersteuning van onderzoek, ontwikkeling en innovatie (O&O&I) als een van de doelstellingen van het cohesiebeleid is opgenomen in de verplichte thematische concentratie in het kader van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) voor 2014-2020;

D.  overwegende dat de regio's voor de programmeringsperiode 2014-2020 er voor de eerste keer toe worden verplicht een O&I-strategie te ontwikkelen met behulp waarvan de regionale innovatiekracht moet worden versterkt en de uitgaven op het vlak van O&O&I beter moeten worden gecoördineerd[9];

E.   overwegende dat de regio's zich daarbij op enkele prioriteiten dienen te concentreren, rekening houdend met hun respectieve sterke en zwakke punten, die als motor voor innovatie de regionale economie op duurzame wijze dienen te bevorderen of te vernieuwen;

F.   overwegende dat de regio's een strategie voor slimme specialisatie dienen uit te werken aan de hand van een kritische zelfanalyse en in nauwe samenwerking met het maatschappelijk middenveld en belanghebbenden zoals onderzoekscentra, universiteiten, hogescholen en bedrijfsleven[10];

G.  overwegende dat de strategie tot doel heeft synergieën tussen alle instrumenten en investeringen op het vlak van O&O&I te maximaliseren – en met name synergieën tussen Horizon 2020 en de structuurfondsen te bevorderen – teneinde de innovatiekloof tussen de regio's te dichten;

H.  overwegende dat de regio's eveneens investeringsplannen voor alle voor O&O&I ter beschikking staande regionale, nationale en EU-middelen moeten opstellen en daarin moeten aangeven hoe particuliere investeringen moeten worden gestimuleerd en aangewend om de EU-prioriteiten op het vlak van O&O&I in de volgende jaren te verwezenlijken;

I.    overwegende dat er een samenvatting van die strategieën, of ten minste een plan voor de uitvoering ervan, in de partnerschapsovereenkomst en de operationele programma's moet worden opgenomen;

J.    overwegende dat de Commissie de tussentijdse betalingen van EFRO-middelen voor de thematische doelstelling "versterking van O&O&I" kan opschorten indien niet aan deze ex-antevoorwaarden wordt voldaan;

K.  overwegende dat de regio's, gezien de multi-level governance van het regionale beleid, flexibiliteit moet worden gegund bij het vaststellen van de wijze waarop zij aan de ex-antevoorwaarden voldoen;

L.   overwegende dat de regio's niet alleen intern sterker naar elkaar toe moeten groeien, maar dat zij ook hun onderlinge samenwerking moeten versterken om hun concurrentiekracht op wereldvlak te vergroten;

Algemene opmerkingen

1.   erkent dat een strategie voor slimme specialisatie een dynamisch en langdurig proces is waarbij de deelnemers steeds bijleren, en dat dit proces ook tijdens de toekomstige programmeringsperiode en in de verdere toekomst nog moet worden voortgezet;

2.   is van mening dat, los van de vervulling van deze ex-antevoorwaarden, de ontwikkeling van een dergelijke strategie de regio's op middellange en lange termijn grote voordelen op het vlak van doeltreffendheid van hun O&O&I oplevert, aangezien deze strategie een gecoördineerde aanpak omvat en hun innovatiepotentieel onder de loep neemt;

3.   vraagt elke regio om deze strategie niet alleen als een wettelijke verplichting, maar ook als een bron van mogelijkheden te zien; vraagt daarom alle regio's en lidstaten, voor zover zij dat nog niet gedaan hebben, vaart te zetten achter de uitwerking van hun strategie voor slimme specialisatie, om te voorkomen dat er bij gebrek aan een dergelijke strategie vertraging optreedt bij de verstrekking van EU-financiering voor de desbetreffende operationele programma's;

4.   erkent dat de regio's behoefte hebben aan informatie, en onderstreept daarom het belang van het advies en de bijstand die worden verstrekt door DG REGIO, DG RTD en andere bevoegde directoraten-generaal, alsook door het platform in Sevilla[11], en verzoekt hen hun activiteiten te intensiveren; roept alle de regio's op om het platform intensiever te gebruiken; pleit ervoor om breed opgezette lokale campagnes te ontwikkelen om informatie over de strategie voor slimme specialisatie te verspreiden zodat de belanghebbenden en het maatschappelijk middenveld kunnen participeren;

5.   vraagt de Commissie de regio's te helpen om het geplande monitoringsysteem op effectieve wijze en met relevante indicatoren op te zetten, en daarbij met name gegevens voor EU-wijde en internationale vergelijkingen te verstrekken;

De "juiste" prioriteiten

6.   onderstreept dat het ontwikkelingsniveau alsook de sterke en zwakke punten van de regio's sterk uiteenlopen; vraagt de regio's daarom zelf passende acties te kiezen door zich te concentreren op het versterken van hun regionale kenmerken, potentieel en concurrentievoordelen, en niet gewoon succesvolle strategieën van andere regio's te kopiëren;

7.   beklemtoont dat regio's naar een voortrekkersrol op het gebied van nieuwe technologieën kunnen streven om nieuwe markten aan te boren, maar ook kunnen voortbouwen op reeds bestaande kennis en vaardigheden – en die dus kunnen diversifiëren – in verwante activiteiten, indien de kennisoverdracht daar het grootst is ("related diversity");

8.   onderstreept hoe belangrijk het voor de versterking van de regionale economieën is om zich niet uitsluitend op afzonderlijke concurrentievoordelen te concentreren, maar ook een waardeketen tot stand te brengen die alle ontwikkelings- en productiefasen verbindt, van fundamenteel onderzoek over toepassingsgericht onderzoek en technologieoverdracht tot concrete, bruikbare producten en start-ups;

9.   moedigt de regio's aan om te investeren in technologie- en sectoroverschrijdende activiteiten die dwarsverbanden in de hele regionale economie tot stand kunnen brengen, zodat een zo groot mogelijke verscheidenheid aan bedrijven kunnen bijdragen tot en kunnen profiteren van het scheppen van meer groei en banen; moedigt de regio's in dit verband met name aan om het potentieel van alle kmo's – gedefinieerd als micro-, kleine en middelgrote ondernemingen[12] – te benutten en te stimuleren, omdat zij in de regio's de drijvende kracht achter innovatie zijn en dus van fundamenteel belang zijn voor de economie van elke regio;

10. is van mening dat de regio's zich bij de keuze van hun prioriteiten niet alleen moeten richten op de versterking van hun innovatiesystemen met het oog op een grotere concurrentiekracht en toegevoegde waarde, maar ook op de aanpak van structurele en maatschappelijke uitdagingen zoals werkloosheid, armoede, energiezekerheid en demografische veranderingen;

11. verzoekt de regio's zich niet alleen op technologisch gerichte innovatie te concentreren, maar hun strategieën te baseren op een zo breed mogelijke invulling van het begrip innovatie; hoopt dat daarbij niet alleen "hightech" innovatie maar ook "lowtech" en zelfs "nontech" innovatie in aanmerking zullen worden genomen, bijvoorbeeld de optimalisering van processen of de omvorming van organisaties; verwijst in dit verband uitdrukkelijk naar sociale en ecologische innovatie; onderstreept dat de innovatiestrategieën tot doel moeten hebben innovatie in de praktijk te stimuleren;

12. is zich ervan bewust dat prioritering een gevoelige procedure is die de regio's volgen; is dan ook van mening dat de invoering van een reviewsysteem de regio's de kans zou geven hun strategieën te heroverwegen; is van mening dat de initiële selectie van relevante, resultaatgerichte indicatoren en de kwaliteit van de inbreng van de betrokken actoren essentiële factoren zijn om de strategie voor slimme specialisatie te doen slagen, en dat zij het risico van vergissingen bij de prioritering verlagen;

De actoren in de regio's meer betrekken

13. is van mening dat de kwaliteit van de samenwerking tussen de overheid en de betrokken actoren in de regio's van beslissende invloed zal zijn op het succes van de RIS 3-strategie en het risico van vergissingen bij de prioritering sterk zal verkleinen;

14. onderstreept in dit verband het belang van raadpleging van het bedrijfsleven, en met name kmo's, aangezien een "innovatievisie" slechts kan slagen als het bedrijfsleven beschikt over het nodige potentieel om de strategie in de praktijk te brengen;

15. onderstreept dat de overlegprocedures en doelgroepen opnieuw moeten worden bekeken en zo nodig moeten worden uitgebreid om toekomstige motoren voor innovatie niet over het hoofd te zien; vindt het bijzonder belangrijk om toekomstige ondernemers te betrekken;

16. verduidelijkt dat het met het oog op ownership en bewustmaking van het grootste belang is dat de lokale en regionale beleidsmakers, universiteiten, onderzoeks- en innovatiecentra, het bedrijfsleven alsook het maatschappelijk middenveld en de sociale partners zo nauw mogelijk bij de ontwikkeling van een gemeenschappelijke visie worden betrokken;

17. onderstreept het belang van nauwe samenwerking binnen de kennisdriehoek voor kennisoverdracht zoals die bijvoorbeeld in het kader van het Europees Instituut voor onderzoek en innovatie of in regionale innovatieclusters en innovatiecentra plaatsvindt; onderstreept in dit verband het belang van "investeren in mensen";

18. verzoekt de publieke en private actoren gebruik te maken van de diverse financieringsmogelijkheden voor deze acties in het kader van het EFRO voor 2014-2020, onder meer door ondersteuning voor het opzetten van regionale kweekvijvers voor innovatie en door de ontwikkeling van interactie en synergieën tussen universiteiten, andere instellingen voor onderzoek en hoger onderwijs, innovatieve en creatieve ondernemers en bedrijven, bedrijfsondersteunende diensten en investeerders, zoals bijvoorbeeld in de creatieve en culturele bedrijfssectoren het geval is;

19. is van mening dat daartoe passende structuren en een efficiënt beheer nodig zijn en dat de overheidsinstanties en ministeries een cultuur van onderlinge samenwerking en samenwerking met het bedrijfsleven en andere actoren tot stand moeten brengen; verzoekt de regionale en nationale beleidsmakers en overheidsinstanties hun interne procedures overeenkomstig de behoeften van het nieuwe "ondernemingsgezinde ontdekkingsproces" te moderniseren, en met name een nauwer en duurzaam overleg met de betrokken actoren aan te gaan; moedigt kmo's, met name in regio's met een groot aandeel kmo's, aan om via geschikte platforms samen te werken om een grotere rol te kunnen spelen in het proces van slimme specialisatie; beveelt aan om de beschikbare middelen voor capaciteitsopbouw zo nodig te gebruiken om overheidsinstanties en belanghebbenden het heft meer in eigen handen te laten nemen;

20. is van mening dat aan alle betrokken regionale overheidsinstanties en actoren zo nodig hoogwaardige opleidingen en seminars moeten worden aangeboden die gericht zijn op vraagstukken met betrekking tot de voorbereiding en tenuitvoerlegging van de strategieën voor slimme specialisatie;

Synergie-effecten tussen de steunprogramma's bereiken

21. is ingenomen met de door de Commissie en de EU-wetgever behaalde successen in het streven naar betere randvoorwaarden voor synergieën tussen de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF's) en andere EU-programma's, zoals Cosme en met name Horizon 2020, bijvoorbeeld door de tarieven te harmoniseren of steun te combineren[13];

22. roept de regio's op om ten volle gebruik te maken van alle steun-, samenwerkings- en investeringsmogelijkheden, met inbegrip van acties stroomopwaarts en stroomafwaarts[14], teneinde synergieën tussen de ESIF's en Horizon 2020 te bevorderen en zo de innovatiekloof tussen de regio's te dichten;

23. roept de regio's met een achterstand bij de opbouw van onderzoeksinfrastructuur en ‑capaciteit op om samenwerking met uitmuntende onderzoeksinstellingen in de zin van "teaming/twinning for excellence" te bevorderen teneinde zelf kenniscentra op te bouwen die in de toekomst aan de gehele regionale economie ten goede zullen komen;

24. roept de regio's op om zich in het kader van de strategie intensief bezig te houden met de vraag hoe investeringen in de particuliere sector kunnen worden gestimuleerd, aangezien het investeringspotentieel op het vlak van O&O&I hier duidelijk nog verder kan worden vergroot;

25. verzoekt alle regionale en nationale actoren die belast zijn met de opzet en uitvoering van de RIS 3-strategie, het stappenplan van het Europees Strategieforum voor onderzoeksinfrastructuren (ESFRI), de ESIF's en Horizon 2020 nauwer samen te werken bij de planning en coördinatie en, waar nodig, de nodige structuren[15] te ontwikkelen om de diverse niveaus van het overheidsoptreden via netwerken onderling te integreren; verzoekt de lidstaten best practices inzake dergelijke structuren uit te wisselen;

26. vraagt DG REGIO en DG RTD hun inspanningen om de programma's verenigbaar te maken, vol te houden zodat er synergieën tot stand kunnen worden gebracht; onderstreept dat er gezamenlijke steun moet worden verleend om de nationale en regionale autoriteiten te helpen bij het opstellen en uitvoering van hun respectieve strategieën; verwacht dat DG REGIO en DG RTD daartoe nauwer gaan samenwerken, met name door leidraden voor de betrokken actoren op te stellen;

27. verwelkomt alle inspanningen om de adviesdiensten uit te breiden; is van mening dat het nuttig zou zijn om ook de potentiële ontvangers van middelen uit het programma Horizon 2020 en de betrokken adviescentra op passende wijze bij deze uitwisseling te betrekken;

Nauwe samenwerking tussen regio's: de externe dimensie

28. verzoekt de regio's niet alleen hun interne betrekkingen tussen onderwijs- en onderzoeksinstellingen, ondernemingen en overheid te verbeteren, maar ook allianties te smeden met andere regio's om de eigen waardeketen aan te vullen;

29. benadrukt dat kansen worden bevorderd als de partners van kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's) in de regio's nauw samenwerken met de autoriteiten en organisaties die betrokken zijn bij de opstelling en uitvoering van de RIS 3-strategieën zoals omschreven in bijlage IV bij COM(2011)0615, 2011/0276(COD), C7-0335/2011, met inbegrip van partnerschappen met regio's die als gastregio optreden voor bestaande en potentiële colocatiecentra, zoals regionale implementatie‑ en innovatiegemeenschappen (RII's);

30. acht het van essentieel belang dat de regionale specialisatiestrategieën bijdragen tot de oprichting van nieuwe Europese expertisenetwerken in diverse sectoren en zo het concurrentievermogen en de internationale aanwezigheid van de Europese Unie helpen versterken;

31. is van mening dat regionale samenwerking, door de overdracht van kennis en technologie die daarmee gepaard gaat, enorm veel voordeel kan opleveren, zowel voor de regio's, met betrekking tot hun economisch potentieel ter plaatse, als voor de EU; verwijst daarbij naar zeer succesvolle samenwerkingsvormen zoals die in het kader van het initiatief "Kennisregio's";

32. wijst erop dat veel regio's nog terugschrikken voor de complexe analyse- en coördinatiekosten; moedigt de regio's daarom aan om gebruik te maken van de door de wetgever voorziene optie om maximaal 15% van de programmamiddelen buiten het programmagebied te investeren[16];

33. onderstreept dat grensgebieden vaak met uitdagingen van gelijke aard te kampen hebben vanwege hun gemeenschappelijke territoriale kenmerken; verzoekt de Commissie, de lidstaten en de lokale en regionale autoriteiten om met behulp van de EU-financiering voor interregionale samenwerking, grensoverschrijdende strategieën voor slimme specialisatie uit te werken en grensoverschrijdende clusters op te richten;

34. verwelkomt de mogelijkheden op het vlak van territoriale samenwerking waarin het gemeenschappelijk strategisch kader voorziet[17]; verwelkomt ook elke andere vorm van kleinschalige internationalisering door de regio's en actoren die namens de regio's werken;

35. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de lidstaten.

TOELICHTING

I. Politieke achtergrond van het verslag:

In een periode van economische recessie en bijgevolg krappe budgetten en een steeds agressievere wereldwijde concurrentie is het voor de EU van cruciaal belang dat zij haar innovatiekracht duurzaam verbetert.

Het verleden heeft uitgewezen dat EU-investeringen in het algemeen, dus ook die voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (O&O&I), zonder een omvattende globale strategie vaak niet tot de gewenste resultaten leiden: hoe breder de steun, hoe minder de beleidsbeslissingen rekening hielden met de concrete toestand ter plaatse en hoe minder de actoren en beheersniveaus via netwerken met elkaar verbonden waren. De brede steun aan vele, vaak niet samenhangende gebieden volgens het principe van gelijkheid voor iedereen is in het licht van de krappe begrotings- en economische toestand niet langer bruikbaar. Daarom moet bij de selectie van de te steunen doelstellingen in de toekomst bijzonder behoedzaam te werk worden gegaan. De succesvolle samenwerking van alle actoren op alle niveaus zal daarbij van beslissende betekenis zijn.

Om te garanderen dat de structuurfondsen in de toekomst doeltreffender worden aangewend, heeft de wetgever 11 thematische doelstellingen ("thematische concentratie") en verschillende ex-antevoorwaarden ingevoerd. Om in de toekomst steun van het EFRO voor thematische doelstelling nr. 1 te ontvangen, moeten de regio's hun investeringen in O&O&I op grond van zogenoemde "strategieën voor slimme specialisatie" (S3) verrichten. Voor de programmeringsperiode 2014-2020 wordt de ontwikkeling van een dergelijke strategie een verplichte vereiste (ex-antevoorwaarde) om toegang te krijgen tot de EFRO-steun voor O&O&I.

II. Rechtskader van de RIS 3-strategie

Wanneer een nationale of regionale onderzoeks- en innovatiestrategie voor slimme specialisatie volledig mislukt of als er op het ogenblik dat de operationele programma's (OP) worden aangenomen geen actieplan bestaat dat garandeert dat de strategie tot 2016 wordt uitgevoerd, wordt de EFRO-steun voor de thematische doelstelling O&O&I niet uitbetaald[1].

Bovendien moet aan de volgende vereisten zijn voldaan:

Ø als basis moet een zogenoemde SWOT-analyse dienen om de middelen te concentreren op een beperkt aantal onderzoeks- en innovatieprioriteiten;

Ø ze omvat maatregelen om particuliere investeringen in O&O&I te stimuleren;

Ø ze omvat een systeem voor toezicht en evaluatie[2];

Ø de lidstaten voeren een kader in met de voor O&O&I beschikbare begrotingsmiddelen en een meerjarenplan in verband met EU-prioriteiten (Europees strategisch forum voor onderzoeksinfrastructuur, ESFRI).

Momenteel bevinden de regio's zich in de beslissende fase waarin de steunvoorwaarden voor 2014-2020 worden toegepast. De lidstaten/regio's zijn reeds verschillende maanden met de Commissie aan het onderhandelen over de inhoud van de partnerschapsovereenkomsten en OP's. Nu al tekenen zich naast de kansen de eerste uitdagingen voor de betrokken actoren bij dit nieuwe veeleisende proces af. Het verslag maakt een eerste voorlopige balans op en richt een oproep aan de verschillende actoren met het oog op de uitvoering van de aanstaande programmeringsperiode 2014-2020 en de verdere toekomst.

III. Belangrijke aspecten van de strategie volgens de rapporteur

a) "Correcte" prioritering aan de hand van een brede opvatting over innovatie

Slimme specialisatie betekent dat een regio met inachtneming van de eigen sterke punten en vergelijkende voordelen prioriteiten bepaalt voor de ondersteuning van O&O&I. Daarvoor moet alles wat reeds voorhanden is eveneens onder de loep worden genomen.

De prioritering houdt echter risico's in. Zo zou men op het "verkeerde paard" kunnen wedden: de markt zou zich bijvoorbeeld anders kunnen ontwikkelen dan voorspeld, of het merendeel van de regionale economische spelers "mist de aansluiting". Dat mag niet gebeuren.

Elke regio is anders. Nochtans biedt de strategie van slimme specialisatie elke regio kansen. Sommige regio's zijn "innovatiekampioenen", bijvoorbeeld op het gebied van sleuteltechnologieën. Voor veel andere regio's is de "juiste weg" misschien het vinden en bevorderen van de zogenoemde "related diversity". Dat gebeurt door in te stappen in technologieën, producten en diensten die verwant zijn met hun in de regio reeds bestaande succesvolle technologieën en competentiedomeinen, aangezien de zogenoemde spillover van kennis dan het beste lukt. Zo bouwt men voort op het regionale potentieel aan kennis en vaardigheden, mikt men op gebieden die een economische meerwaarde hebben en ontsluit men daardoor nieuwe markten.

Idealiter moeten de inspanningen worden geconcentreerd op activiteiten die de bedrijfstak en het technologiedomein overschrijden zodat de transversale effecten in de gehele (regionale) economie, ook in de kmo's, voelbaar zijn ("cross-cutting links"). Daarbij dienen de regio's ook nog aandacht te besteden aan de behandeling van maatschappelijke uitdagingen zoals gezond ouder worden, de vergrijzing, de overgang naar andere energiebronnen en de re-industrialisatie.

Ten gevolge van deze overwegingen is het daarom vanzelfsprekend dat de strategie wordt gebaseerd op een brede opvatting van het begrip innovatie. De regio's mogen niet hardnekkig blijven vasthouden aan innovatie in technologische zin alleen, maar moeten ook "verborgen innovatie", "low-tech" of "non-tech" in aanmerking nemen.

b) Alle betrokken actoren met elkaar verbinden in sterke netwerken

De samenwerking van de actoren op het vlak van onderzoek en opleiding en van de ondernemingen onderling en met het bestuur moet volgens de rapporteur een geheel nieuwe kwaliteit krijgen. Die samenwerking is waar een succesvolle strategie om draait en wat er de kern van uitmaakt.

Beslissend daarbij is de samenwerking met de ondernemingen, vooral de kmo's, om erachter te komen of het ondernemingspotentieel van de regio bij de prioriteiten past. Prioriteiten, bijv. in bepaalde technologieën, zijn verkeerde prioriteiten voor een regio wanneer de ondernemingen er niet aan kunnen voldoen. Daarom is het belangrijk om het potentieel van de ondernemingen te kennen, ook met het oog op een latere deelname aan Horizon 2020.

Volgens de rapporteur is het ook belangrijk de ingeburgerde wegen van de raadpleging te herzien om niet het risico te lopen nieuwe ontwikkelingen in het innovatielandschap voorbij te laten gaan. Dit vergt ook een moderne overheidsmentaliteit tussen de overheidsinstanties onderling en in hun omgang met de betrokken actoren.

c) Bijzondere focus op mogelijke synergie-effecten tussen alle steunmogelijkheden op alle beleidsniveaus

De strategie moet ervoor zorgen dat uit de verschillende regionale, nationale en EU-concepten en -middelen synergie-effecten ontstaan en dat dit bovendien leidt tot meer prikkels voor investeringen uit de private economie, van plaatselijke, regionale of internationale investeerders. Daarom moet de strategie ook maatregelen omvatten aan de hand waarvan privékapitaal kan worden gestimuleerd, d.w.z. aan de hand waarvan internationale particuliere investeerders kunnen worden gevonden. Hier is in veel S3-strategieën nog veel ruimte voor verbetering.

In de toekomst moeten de verschillende Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) met behulp van een gemeenschappelijke kaderverordening gemakkelijker kunnen worden aangewend[3]. Daarnaast moet echter met name de gemeenschappelijke aanwending van de ESIF met Horizon 2020 worden vergemakkelijkt, vooral om de deelname aan Horizon 2020 van regio's die nog een grote behoefte hebben aan onderzoeksinfrastructuur te vergemakkelijken, en daardoor de innovatiekloof tussen de beter en minder goed ingerichte regio's te dichten ("widening participation"/"stairways to excellence")[4].

Het gemeenschappelijk strategisch kader (GSK) en de Horizon 2020-verordeningen voorzien hier in zogenoemde beneden- en bovenstroomse maatregelen[5]. Zo moeten met middelen uit de structuurfondsen capaciteiten worden opgebouwd om de deelname aan Horizon 2020 mogelijk te maken en moeten resultaten van Horizon 2020 opnieuw met middelen uit de structuurfondsen geschikt voor de markt worden gemaakt. De rapporteur zou hier bovendien melding willen maken van "team/twinning for excellence and innovation" dat juist met het oog op de ontwikkeling van de onderzoeksinfrastructuur in veel Oost-Europese lidstaten zinvol lijkt. Zo kunnen kenniscentra tot stand komen waarvan een buitengewoon positief effect op de gehele regionale economie te verwachten valt.

In het algemeen is de coördinatie van de volstrekt verschillend vormgegeven opzet van de structuurfondsen en het programma Horizon 2020 lastig. Om deze synergieën technisch zelfs maar mogelijk te maken, is nu in de financiële bepalingen onder meer vastgesteld dat een project onder bepaalde voorwaarden uit verschillende fondsen steun kan krijgen[6]. Hier dienen de directoraten-generaal onderling nog veel af te stemmen, bijvoorbeeld bij de vaststelling van de kosten.

De regio's van hun kant hebben opnieuw een grote behoefte aan advies. Zo verschijnt een richtsnoer van de Commissie dat dit onderwerp behandelt bijvoorbeeld pas in de herfst van 2013. De samenwerking van de directoraten-generaal kwam hier blijkbaar moeizaam tot stand. Dat moet duidelijk beter worden, vooral met het oog op de geplande adviesinstelling[7].

Bovendien moet zich een volledig nieuwe soort horizontale en verticale samenwerking ontwikkelen tussen de actoren die voor de opstelling van de operationele programma's en de uitvoering van Horizon 2020 in de lidstaten en regio's zorgen. De prioriteiten voor steun moeten niet alleen op elkaar worden afgestemd. Er moet ook een goede informatiestroom op gang komen tussen de regio's, de nationale contactpunten en de potentiële ontvangers van Horizon 2020 wanneer men werkelijk synergie-effecten wil bereiken. Reeds bestaande adviescentra zoals het Enterprise Europe Network (EEN) zouden in die zin moeten worden uitgebreid.

d) in samenspel met andere regio's

Niet alleen de verbetering van de interne betrekkingen tussen universiteiten, hogescholen, ondernemingen en de politiek in het kader van het innovatiebeleid moet hier een rol spelen, maar de regio's moeten zich volgens de strategie ook "naar buiten" richten. Zo kunnen ze voordeel halen uit de kennis van andere regio's en tegelijkertijd de wereldwijde concurrentiekracht van de EU versterken.

Er zijn reeds enkele zeer succesvolle voorbeelden op het vlak van sleuteltechnologieën die zich in het kader van de "kennisregio's" hebben ontwikkeld, bijvoorbeeld "Silicon Europe".

Van deze succesvolle modellen is echter slechts sprake in een duidelijke minderheid van de regio's.

Het GSK voorziet hier nu in enkele mogelijkheden op het vlak van territoriale samenwerking die deels uitgaan van de FP7-ervaringen, bijvoorbeeld samenwerking tussen innovatieve onderzoeksintensieve clusters en uitwisseling tussen onderzoeksinstellingen[8]. Ook samenwerking in het kader van de macroregio's kan in aanmerking komen. Bijbehorende technische mogelijkheden voorzien in de steun van een project door twee operationele programma's evenals de mogelijkheid om een deel van de middelen aan te wenden buiten het programmagebied[9].

De praktische realiseerbaarheid van de voorziene plafonnering moet in de praktijk nog worden aangetoond. Het proces kost in elk geval beslist veel tijd. Veel regio's schrikken ongetwijfeld nog terug voor de hoge analyse- en afstemmingskosten. Daarom kan het voor enkele regio's zinvol zijn meer internationalisering "in het klein" tot stand te brengen aan de hand van advies bij de samenwerking tussen twee afzonderlijke ondernemingen zoals reeds in het kader van het EEN gebeurt.

In elk geval zou de steun van de Commissie van groot nut zijn om mogelijke samenwerkingspartners op te sporen zonder de regio's bij de keuze van hun prioriteiten en samenwerking te betuttelen.

e) Goed doordachte gegevens en indicatoren voor effectbeoordeling, toezicht en evaluatie

De regionale strategieën dienen gebaseerd te zijn op bewijzen en moeten goed doordachte toezicht- en evaluatiesystemen omvatten. Ook hier is nog veel ruimte voor verbetering en ondersteuning.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

28.11.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

31

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Luís Paulo Alves, Victor Boştinaru, Nikos Chrysogelos, Rosa Estaràs Ferragut, Brice Hortefeux, Danuta Maria Hübner, Vincenzo Iovine, Seán Kelly, Mojca Kleva Kekuš, Jacek Olgierd Kurski, Petru Constantin Luhan, Iosif Matula, Erminia Mazzoni, Miroslav Mikolášik, Jens Nilsson, Jan Olbrycht, Younous Omarjee, Markus Pieper, Tomasz Piotr Poręba, Monika Smolková, Georgios Stavrakakis, Nuno Teixeira, Lambert van Nistelrooij, Oldřich Vlasák, Hermann Winkler, Joachim Zeller

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Karin Kadenbach, James Nicholson, Elisabeth Schroedter

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Jill Evans, Carmen Romero López