VERSLAG over financiële participatie van werknemers in bedrijfswinsten

18.12.2013 - 2013/2127(INI)

Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
Rapporteur: Phil Bennion
Rapporteur voor advies (*):
Fabrizio Bertot, Commissie economische en monetaire zaken
(*) Procedure met medeadviserende commissies – Artikel 50 van het Reglement
PR_INI_art121

Procedure : 2013/2127(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0465/2013
Ingediende teksten :
A7-0465/2013
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over financiële participatie van werknemers in bedrijfswinsten

2013/2127(INI)

Het Europees Parlement,

–   gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name artikel 3, lid 3,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld "Europa 2020: een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 12 december 2012 getiteld "Actieplan: Europees vennootschapsrecht en corporate governance – een modern rechtskader voor meer betrokken aandeelhouders en duurzamere ondernemingen” (COM(2012)0740,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 5 juli 2002 getiteld “Een kader voor de bevordering van de financiële participatie van werknemers” (COM(2002)0364) en de resolutie hierover van het Europees Parlement van 5 juni 2003[1],

–   gezien het advies van het Europees Economisch en Sociale Comité (EESC) van 21 oktober 2010 over "Financiële participatie van werknemers in Europa"[2],

–   gezien de door de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken van het Europees Parlement in opdracht gegeven[3] en in september 2012 gepubliceerde studie naar financiële participatie van werknemers in bedrijfswinsten,

–   gezien het rapport PEPPER IV, getiteld "Benchmarking of employee participation in profits and enterprise results in the member and candidate countries of the European Union", dat in oktober 2009 werd gepubliceerd door de Vrije Universiteit van Berlijn,

–   gezien het rapport PEPPER III, getiteld "Promotion of employee participation in profits and enterprise results in the new member and candidate countries of the European Union", dat in juni 2006 werd gepubliceerd door de Vrije Universiteit van Berlijn,

–   gezien het verslag PEPPER II van de Commissie van 8 januari 1997, getiteld "Promotion of participation by employed persons in profits and enterprise results (including equity participation) in member states" (COM(1996)0697),

–   gezien het verslag PEPPER I, getiteld "Promotion of employee participation in profits and enterprise results", dat in maart 1991 werd gepubliceerd door de Commissie en het Europees Universitair Instituut,

–   gezien het proefproject van de Commissie getiteld "Promotion of employee ownership and participation"[4],

–   gezien het verslag van 18 december 2003 van de groep op hoog niveau van onafhankelijke deskundigen over transnationale belemmeringen voor meer financiële participatie van werknemers in multinationale ondernemingen,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 3 oktober 2012 getiteld "Akte voor de interne markt II – Samen voor nieuwe groei" (COM(2012)0573),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 14 maart 2006 getiteld "Uitvoering van het communautair Lissabonprogramma voor groei en werkgelegenheid, Overdracht van ondernemingen – Continuïteit door een nieuwe start" (COM(2006)0117),

–   gezien zijn resolutie van 15 januari 2013 over ‘informatie voor en raadpleging van werknemers, anticipatie en beheer van herstructurering’[5],

–   gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0465/2013),

A. overwegende dat regelingen voor financiële participatie van werknemers (FPW) directe financiële voordelen kunnen opleveren die uitstijgen boven en verdergaan dan overeengekomen basisvergoedingenstructuren, in het bijzonder door middel van:

–   deling in de eigendom, hetgeen werknemers het recht geeft mee te profiteren van het succes van het bedrijf en medeverantwoordelijk maakt voor strategische beslissingen en de daaraan verbonden risico’s,

–   deling in de winsten, hetzij in de vorm van contant geld, aandelen of andere beloningen, hetgeen een beloning voor succes of uitzonderlijke prestaties kan zijn, als aanvulling op het inkomen van werknemers kan dienen en hun koopkracht kan doen toenemen, met een direct economisch ‘spill-over’-effect voor de plaatselijke economie;

B.  overwegende dat werknemers een tweeledig risico lopen wanneer de werkgever met een crisis te maken krijgt: enerzijds het risico hun baan en hun inkomen kwijt te raken, en anderzijds het risico het in hun ondernemingen geïnvesteerde kapitaal te verliezen;

C. overwegende dat ondernemingen in grote lijnen uit drie FPW-modellen kunnen kiezen: winstdeling (in contant geld, uitgesteld of in aandelen), ‘individual employee share ownership’ (werknemersaandelen of -aandelenopties) en ‘employee stock ownership plans’ (ESOP’s); overwegende dat FPW kan plaatsvinden in de vorm van aandelen of contant geld;

D. overwegende dat de keuze voor de meest geëigende FPW-regeling vaak afhangt van de grootte en de vorm van de onderneming, in het bijzonder of het een beursgenoteerde onderneming betreft of niet;

E.  overwegende dat FPW, en in het bijzonder FPW in de vorm van ESOP’s of deling in de eigendom, als een schokbreker kan fungeren, waarbij bonussen of andere vormen van aanvullende betaling of beloning door derde partijen worden beheerd in zogenaamde trusts, waarmee de beleggingsrisico’s onder de belangrijkste aandeelhouders van het bedrijf worden gespreid en ook wordt gewaarborgd dat werknemers een portefeuille van gespaarde aandelen hebben;

F.  overwegende dat FPW voor werknemers een aantal potentiële risico’s met zich meebrengt; overwegende dat financiële participatie niet moet worden gebruikt om naleving van de arbeidswetgeving te omzeilen, of als middel om verworven sociale en arbeidsrechten te reduceren of om druk uit te oefenen ter vergroting van de arbeidsmarktflexibiliteit;

G. overwegende dat indien de werknemers van de bedrijfseigenaren een prioritair ‘buy-out’-recht krijgen, en dus in staat zijn ondernemingen in financiële problemen over te nemen, zij waarschijnlijk zullen proberen hun eigen banen te beschermen en deze procedure kan bijdragen tot minder onzekerheid over hun eigen werkgelegenheid ten gevolge van mogelijke overnames door andere bedrijven; overwegende dat deling in de eigendom door werknemers een oplossing zou kunnen zijn voor opvolgingsproblemen binnen ondernemingen, aangezien ondernemingen vaak moeten sluiten of verkocht worden met het oog op herstructurering of sluiting wanneer er geen opvolger is; overwegende dat dit met name bij kmo’s en micro-ondernemingen behulpzaam kan zijn bij het op economisch verantwoorde wijze voortzetten van het bedrijf; overwegende dat deze positieve effecten alleen kunnen worden gerealiseerd in combinatie met regelingen voor werknemersparticipatie;

H. overwegende dat ESOP, waarbij een intermediaire entiteit wordt gebruikt om namens de werknemers aandelen te verwerven, een voorbeeld is van een goed functionerend model van ‘employee buy-out’ voor niet beursgenoteerde ondernemingen; overwegende dat de werknemers in dit model niet aan extra risico’s worden blootgesteld, aangezien de verwerving wordt gefinancierd door middel van een winstaandeel, of een lening die met winstaandelen wordt terugbetaald, bovenop het salaris van de werknemers;

I.   overwegende dat het Spaanse concept van sociedades laborales een voorbeeld is van een goede FPW-praktijk voor micro-ondernemingen; overwegende dat deze regeling verder werklozen de mogelijkheid biedt ervoor te kiezen hun werkloosheidsuitkering als een bedrag ineens te ontvangen, teneinde een nieuwe onderneming te beginnen of een bestaande onderneming te herkapitaliseren;

J.   overwegende dat FPW het kortetermijndenken reduceert en duurzaamheid en langetermijndenken door managers binnen strategische besluitvormingsprocessen juist bevordert, en ertoe kan bijdragen dat werknemers een grotere langetermijnbetrokkenheid ontwikkelen en dat in het productieproces naar innovatieve oplossingen wordt gezocht; overwegende dat FPW-regelingen op deze manier stabiliteit, ontwikkeling en groei tot stand kunnen brengen, en daarnaast het risico van overexpansie, en het daarmee gepaard gaande banenverlies, kunnen reduceren; overwegende dat deze effecten kunnen worden vergroot door stabiele en goed functionerende regelingen voor werknemersparticipatie;

K. overwegende dat regelingen voor financiële participatie aanzetten tot investeringen in opleiding, gezien de grotere waarschijnlijkheid dat bedrijven geschoolde werknemers op de langere termijn zullen kunnen behouden;

L.  overwegende dat regelingen voor deling in de winst van de onderneming in combinatie met, waar van toepassing, regelingen voor deelname aan het besluitvormingsproces de arbeidssatisfactie van werknemers en in het algemeen hun prestaties en motivatie ten goede kunnen komen; overwegende dat ze daarnaast het gevoel van eigendom en meer kennis van de onderneming kunnen vergroten, en het wederzijds respect tussen werkgevers en werknemers kunnen bevorderen;

M. overwegende dat het bevorderen van eigendom van en verantwoordelijkheid voor de onderneming bij werknemers hun gevoel van betrokkenheid bij het bedrijf vergroot, en ertoe leidt dat zij eerder geneigd zijn met de leiding mee te denken, en begrip op te brengen voor problemen, keuzes en ideeën;

N. overwegende dat FPW-regelingen kunnen bijdragen tot een grotere productiviteit, betere prestaties en een grotere overeenkomst tussen de belangen van de werknemers en de aandeelhouders, en kunnen helpen bij het aantrekken c.q. vasthouden van belangrijk personeel;

O. overwegende dat participatie van werknemers in het leidinggevingsproces - door middel van stemrechten, raadpleging of andere vormen van governance - tot beter bestuur en een betere informatieuitwisseling kan leiden, en ertoe kan leiden dat werknemers de uitdagingen van het bedrijf beter zullen begrijpen, en het succes van de onderneming en de participatie daarin beter zullen waarderen;

P.  overwegende dat in FPW-regelingen die een intermediaire entiteit gebruiken die entiteit de stemrechten van de werknemers kan uitoefenen of namens de werknemers in andere vormen van het bestuur kan participeren, waarmee sprake is van collectieve vertegenwoordiging;

Q. overwegende dat FPW-regelingen daarnaast een belangrijke rol kunnen spelen bij het in informatie-, overleg- en besluitvormingsprocessen betrekken van werknemers in het geval van herstructureringen;

R.  overwegende dat op FPW-regelingen de nationale belastingregels van toepassing zijn en dat het derhalve niet geëigend is één enkel, voor de hele EU geldend model voor FPW te ontwikkelen; overwegende dat FPW op het niveau van het afzonderlijke bedrijf en in goed overleg met de werknemers tot stand moet worden gebracht, waarbij terdege rekening moet worden gehouden met de algemene nationale en sectoriële context; overwegende dat een pakket fundamentele richtsnoeren kan bijdragen tot publiek vertrouwen en tot verwezenlijking van de met FPW nagestreefde doelstellingen;

S.  overwegende dat FPW-regelingen mogelijkerwijs niet voor alle ondernemingen of werknemers geschikt zijn en dat derhalve goed moet worden nagedacht vooraleer met een dergelijke regeling wordt begonnen;

Obstakels voor de invoering van FPW in de EU

1.  verzoekt de lidstaten te kijken naar de transnationale obstakels voor de invoering van FPW voor zowel bedrijven die in meerdere lidstaten dit soort regelingen aan werknemers aanbieden, als voor werknemers, voor wie dubbele belastingheffing een inbreuk kan vormen op het recht van vrij verkeer;

2.  wijst op de verschillen tussen de lidstaten wat betreft verplichte sociale bijdragen op inkomen uit financiële participatieregelingen;

3.  onderstreept dat het in sommige gevallen nuttig kan zijn bestaande regelingen voor financiële participatie en de daaraan gerelateerde nationale wetgeving geleidelijk op elkaar af te stemmen, teneinde werkgevers in de gelegenheid te stellen in de toekomst dezelfde of vergelijkbare regelingen in alle lidstaten aan te bieden waar zij werknemers hebben;

4.  geeft aan dat het gebrek aan informatie over bestaande FPW-regelingen teniet kan worden gedaan door meer op internationaal niveau vergelijkbare informatie, hetgeen zowel voor grotere bedrijven, als kmo’s de kosten zou reduceren, waardoor ze FPW-regelingen kunnen aanbieden die aansluiten bij hun specifieke behoeften;

5.  wijst op het ontbreken van nationale wettelijke maatregelen ter bevordering van FPW-regelingen; wijst in dit verband op het verschil bij de participatie in FPW-regelingen tussen EU-15-landen[6] en EU-13-landen[7]; erkent de correlatie tussen de invoering van wettelijke maatregelen op nationaal niveau ten faveure van FPW-regelingen en de aantallen werknemers die aan dergelijke regelingen deelnemen[8];

Belastingvraagstukken

6.  wijst er met nadruk op dat er ter voorkoming van dubbele belasting en discriminatie behoefte is aan meer transparantie in de nationale aandeelhouderschapsregelingen voor werknemers, met name bij de berekening van de effectieve belastingdruk binnen de EU-28;

7.  merkt op dat het Europese werknemersparticipatiemodel niet mag indruisen tegen de nationale belastingregels;

8.  roept de lidstaten ertoe op ter bevordering van werknemersparticipatieregelingen overeenkomstig de optimale praktijkbeginselen belastingstimulansen toe te kennen;

9.  wijst erop dat financiële werknemersparticipatieregelingen in diverse lidstaten door middel van doelgerichte belastingstimulansen zouden kunnen worden bevorderd, en dat zij zelfs tot de economische groei zouden kunnen bijdragen;

10. is derhalve van mening dat de Europese Commissie richtsnoeren zou moeten voorstellen met betrekking tot de belasting op financiële werknemersparticipatieregelingen;

Aanbevelingen

11. vraagt de Commissie en de lidstaten na te denken over passende maatregelen die tot doel hebben bedrijven aan te zetten tot het op vrijwillige basis ontwikkelen en aanbieden van voor alle werknemers op niet-discriminatoire wijze openstaande FPW-regelingen, en daarbij in het bijzonder oog te hebben voor de specifieke situatie van kmo’s en micro-ondernemingen; vraagt de lidstaten wat dit punt betreft de uitwisseling van goede praktijken te intensiveren;

12. is van mening dat de financiële participatie van werknemers (FPW) ook de vorm moet kunnen aannemen van een bonus voor de werknemer, middels kapitaalparticipatie dan specifieke obligaties, al naargelang het desbetreffende financiële product of het soort bedrijf;

13. is van mening dat ieder initiatief met betrekking tot de financiële participatie van werknemers in de bedrijfswinsten op lange termijn houdbaar moet zijn en dient te berusten op de beginselen van vrijwillige deelname, gelijke behandeling van werknemers en zorgvuldigheid, met name in het midden- en kleinbedrijf; benadrukt dat, hoewel het nut van financiële werknemersparticipatieregelingen door de EU is erkend, dit geen terrein is dat onder de bevoegdheid van de Unie valt;

14. verzoekt de Commissie en de lidstaten samen met de sociale partners, organisaties van werknemers met een eigendomsaandeel en andere betrokkenen, op de respectieve niveaus en met inachtneming van de nationale wetgevingen en praktijken, een nauwere dialoog aan te gaan, met inachtneming van de autonomie van de sociale partners op het gebied van het voeren van collectieve onderhandelingen, teneinde te bewerkstelligen dat bij de ontwikkeling van nationaal beleid voor de invoering van FPW-regelingen door het bedrijfsleven rekening wordt gehouden met bestaande goede praktijken;

15. kijkt met veel belangstelling uit naar de resultaten van het proefproject, in het bijzonder de ontwikkeling van een virtueel FPW-centrum en de ‘effective tax rate calculator’ van CETREPS; verzoekt de Commissie de lidstaten ideeën aan de hand te doen met betrekking tot participatieregelingen en daarbij rekening te houden met de resultaten van dit proefproject;

16. kijkt met belangstelling naar een potentiële 29e opt-in-regeling als een enkele optionele wettelijke regeling voor werknemers in de hele EU, met inachtneming van de nationale bevoegdheden ten aanzien van belastingen en arbeidswetgeving, als:

a)  een serie eenvoudige, elementaire basismodellen voor ondersteuning die ontwikkeld zijn op basis van voorbeelden van goede praktijken voor elk soort onderneming van elke grootte,

b)  een op de markt stoelende benadering waarbij alleen ondernemingen die de ene regeling nuttig vinden er gebruik van maken,

c)  met ruimte voor verschillen tussen de wetgevingsculturen van de lidstaten omdat de nationale regelingen naast elkaar blijven bestaan,

d)  met meer transparantie en toegang tot informatie met het oog op een identieke implementatie in de verschillende lidstaten,

e)  met toepassing op nationaal en/of EU-niveau wanneer nodig, en niet beperkt tot grensoverschrijdende ondernemingen, rekening houdend met fiscale kwesties, alsmede met de financiële risico’s voor de werknemers[9];

17. is van oordeel dat een effectbeoordeling van zo’n 29e regeling voor FPW duidelijk kan maken op welke wijze voor gelijke voorwaarden kan worden gezorgd en hoe obstakels voor de internationalisering van bedrijven kunnen worden vermeden;

18. wijst erop dat werknemersparticipatie de broodnodige sociale cohesie stimuleert en als een belangrijke aanvulling fungeert op duurzaam ondernemingsbestuur; onderstreept evenwel dat er bij de bevordering van werknemersparticipatieregelingen op moet worden gelet dat salarissen niet worden vervangen door winstdelingsregelingen;

19. vraagt de Commissie en de betrokken partijen derhalve door te gaan met het bepleiten van de “building-block”-benadering;

20. vraagt de Commissie een onafhankelijke effectbeoordeling van zo’n 29e regeling voor FPW voor te leggen en zou graag zien dat de Commissie hierover informatie opneemt in haar tussentijds verslag;

21. vraagt de Commissie, na de publicatie van de onafhankelijke effectbeoordeling, en in samenwerking met organisaties van werknemers met een eigendomsaandeel, de lidstaten en, waar van toepassing, de sociale partners te overwegen een pakket basisrichtsnoeren voor succesvolle FPW-regelingen te ontwikkelen, stoelend op de volgende beginselen:

a)  doelstellinggeoriënteerdheid: ondernemingen moeten de doelstellingen van een FPW-regeling vaststellen, teneinde te kunnen bepalen welk model voor hen het meest geschikt is en de grootste kans biedt op verwezenlijking van de doelstellingen; FPW-regelingen mogen pas worden ingevoerd na raadpleging van en instemming door de werknemers en hun vertegenwoordigers; overeenkomsten inzake FPW-regelingen mogen collectieve overeenkomsten niet ondermijnen;

b)  flexibiliteit en vrijwilligheid: FPW functioneert niet in alle sectoren, ondernemingen (grootte/soort) en lidstaten hetzelfde; de beslissing om een FPW-regeling te ontwikkelen en implementeren moet derhalve op bedrijfsniveau worden genomen, waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande nationale wetgeving en praktijk, en oog wordt gehouden voor de financiële positie van de onderneming;

c)  additionaliteit/complementariteit met contractueel overeengekomen vergoedingen: elk FPW-model moet een aanvulling zijn op de basisbeloning en contractueel overeengekomen rechten van werknemers, en deze dus niet vervangen,

d)  vrijwilligheid voor werknemers: het concept FPW biedt werknemers de mogelijkheid een nauwere financiële band met hun werkgever op te bouwen; uiteindelijk moet dit zowel optioneel zijn voor individuele werknemers, als op niet-discriminatoire wijze open staan voor alle werknemers van een onderneming, met inbegrip van de parttimers, teneinde tot daadwerkelijke participatie te komen,

e)  onderhandeld door de sociale partners: indien de sociale partners op basis van nationale praktijken en tradities op bedrijfsniveau een rol spelen, moet over FPW-regelingen door de sociale partners in kwestie per bedrijf of bedrijfsbreed worden onderhandeld, teneinde regelingen op de specifieke omstandigheden en kenmerken van het bedrijf en zijn werknemers te doen aansluiten; is van oordeel dat deze regelingen werknemers niet mogen discrimineren op grond van het feit dat zij lid zijn van een vakbond of op grond van enige andere grond voor discriminatie zoals bedoeld in artikel 10 VWEU;

f)   heldere informatie: duidelijke informatieverschaffing aan werknemers over de risico’s en de rechten die verbonden zijn aan de deelname aan een FPW-regeling, met inbegrip van een eventuele wachttijd: het besluit om aan een FPW-regeling deel te nemen, moet stoelen op de geïnformeerde instemming van een werknemer, dat wil zeggen dat de werknemer volledig geïnformeerd moet zijn over zijn rechten, plichten en de onderliggende risico’s, alsook over de fiscale gevolgen, en over de voorwaarden die gelden wanneer hij het bedrijf verlaat of onder andere omstandigheden uit de regeling stapt;

g)  betrokkenheid bij het bestuur: werkgevers moeten, afhankelijk van de regeling in kwestie, werknemers vragen rechtstreeks betrokken te zijn bij het bestuur van de onderneming; in dit geval moeten de rechten en verantwoordelijkheden door hen beide helder worden vastgesteld;

h)  indien voor het model van deling in de eigendom wordt gekozen, geniet het collectieve eigendom van aandelen – bijvoorbeeld in een fonds – de voorkeur; in dit model moeten de aandelen op zodanige wijze worden toegewezen dat bestaande beloningsverschillen niet worden vergroot;

i)   acht het van cruciaal belang dat werknemers die aan een regeling voor werknemersparticipatie deelnemen middels een verzekering tegen de gevolgen van een faillissement van het bedrijf worden beschermd;

j)   bij afspraken over FPW-regelingen moet altijd rekening worden gehouden met de gevolgen voor gendergelijkheid;

k)  transparantie: de betrokken werknemers moeten te allen tijde toegang hebben tot informatie over de economische situatie van het bedrijf in kwestie, alsook tot informatie over de aan de regeling verbonden risico’s;

22. wijst erop dat – zoals ook is gebleken in de periode die aan de financiële crisis voorafging – een beloningsbeleid dat tot het nemen van buitensporige risico's door werknemers aanzet, ten koste kan gaan van de kwaliteit en de doeltreffendheid van het beheer van kredietinstellingen, beleggingsfondsen en andere ondernemingen in de financiële sector;

23. spoort de sociale partners aan samen te blijven werken aan nieuwe mogelijkheden voor en innovaties op het gebied van FPW-regelingen op de desbetreffende niveaus;

24. is van mening dat met het oog op de bevordering van de financiële participatie van werknemers in bedrijven, werkgevers in de gelegenheid moeten worden gesteld om hun werknemers de kans te bieden op aandelen dan wel op specifiek met dat doel uitgegeven schuldinstrumenten (obligaties) in te tekenen, teneinde een nieuwe vorm van bedrijfsfinanciering te creëren en om de binding van werknemers aan hun bedrijf te versterken; is van mening dat aan kapitaalinschrijvingen op vrijwillige basis moet kunnen worden deelgenomen, zowel door de werknemers – hetzij individueel, hetzij in groepsverband – als door het bedrijf zelf;

25. erkent dat bedrijfsopvolging, aanvullende financiering, behoud van personeel en andere karakteristieke mkb-problemen kunnen worden ondervangen door aandeelhouderschapsregelingen voor werknemers; is van mening dat aandeelhouderschapsregelingen voor werknemers in kleine en microbedrijven kunnen worden gecombineerd met arbeidsmarktvoorzieningen zoals werkloosheidsuitkeringen, en derhalve werklozen weer aan een baan kunnen helpen;

26. wijst op het gebrek aan informatie en kennis omtrent potentiële aandeelhouderschapsregelingen voor werknemers, met name in het mkb; dringt er in dit verband bij de Commissie en de lidstaten op aan betere voorlichtingscampagnes te organiseren en de grensoverschrijdende overdraagbaarheid van optimale praktijkregelingen tussen lidstaten te stimuleren.

27. verzoekt de lidstaten om samen met vakbonden, organisaties van werknemers met een eigendomsaandeel en de Commissie gebruik te maken van bestaande éénloketsystemen voor werkgevers en werknemers, of nieuwe éénloketsystemen op te zetten, teneinde uitleg te verschaffen over de voordelen en de risico’s van FPW, alsook over de beschikbare nationale stimulansen, en over de verschillende FPW-modellen die bestaan, teneinde werknemers en werkgevers in de gelegenheid te stellen met kennis van zaken te beslissen over FPW-regelingen en de beste optie te vinden voor overeenkomsten op bedrijfsniveau, en om ze beter in staat te stellen zich een oordeel te vormen over de verschillende mogelijkheden en uitdagingen in verband met opzetten, respectievelijk participeren in een FPW-regeling; suggereert deze éénloketsystemen op te richten bij of binnen bestaande bevoegde instanties of autoriteiten op nationaal niveau;

28. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

  • [1]  PB C68 E van 18.3.2004, blz. 429.
  • [2]  PB C 51 van 17.2.2011, blz. 1.
  • [3]  IP/A/EMPL/ST/2011-02 – PE 475.098.
  • [4]  MARKT/2013/019/F 2013/S 077-128533
  • [5]  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0005.
  • [6]  De lidstaten die voor 1995 tot de Unie zijn toegetreden.
  • [7]  De lidstaten die na 1995 tot de Unie zijn toegetreden.
  • [8]  "Financiële participatie van werknemers in bedrijfswinsten" (PE 475.098), blz. 36.
  • [9]  "Financiële participatie van werknemers in bedrijfswinsten" (PE 475.098), blz. 16.

TOELICHTING

In de EU-2020 strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei wordt gewezen op het belang van ‘inclusieve groei’ omdat het – onder andere – burgers sterker maakt middels werk, het investeren in vaardigheden, het bestrijden van armoede en het moderniseren van arbeidsmarkten en de sociale bescherming.

Financiële participatie van werknemers (FPW) biedt een tastbaar instrument voor het ontwikkelen van deze thema's door werknemers nauwer bij het besluitvormingsproces van ondernemingen te betrekken, het bestuur te versterken en te waarborgen dat werknemers financieel profiteren van het succes van een bedrijf.

Deze betrokkenheid van werknemers bij ‘corporate governance’ kan hen helpen toegang te verkrijgen tot levenslang leren binnen het abeidskader, aangezien FPW aanzet tot langetermijndenken; wanneer werknemers nauwer betrokken raken bij besluitvorming en financiële beloning ontwikkelt zich enerzijds een duurzamere relatie met de werkgever, en zijn er anderzijds voor de werkgever meer redenen te investeren in opleiding van zijn werknemers.

FPW kan ook goed zijn voor kmo’s, in de zin dat zich mechanismen voor innovatieve financiering ontwikkelen wanneer werknemers willen investeren in aandelen van het bedrijf waarvoor zij werken, waarmee uitbreiding mogelijk wordt. Daarnaast kunnen langetermijninvesteringen door werknemers in hun bedrijf bijdragen tot meer stabiliteit en zekerheid, hetgeen goed is voor kmo’s en – uiteindelijk – de duurzaamheid van de werkgelegenheid.

Ondanks deze voordelen verschilt de deelname aan FPW-regelingen per sector, bedrijf (groot/klein), groep werknemers (leeftijd) en lidstaat.

De algemene participatie in FPW-regelingen is vooralsnog vrij laag, maar de belangstelling ervoor neemt wel toe.

Europa scoort vooral slecht in vergelijking met de VS; dit komt door het gefragmenteerde ‘landschap’ bij fiscale ondersteuning, het gebrek aan regelgevingsstimulansen en het ontbreken van praktische richtsnoeren voor de implementatie, hetgeen vooral voor kmo's zwaar weegt.

Dit verslag beoogt duidelijk te maken dat FPW-regelingen een positief effect kunnen hebben op het tot stand brengen van participatie van werknemers in het bestuur van bedrijven en in het financiële succes van de onderneming waar zij werken.

In dit verslag staan in concreto een aantal opmerkingen en aanbevelingen die zouden kunnen uitmonden in een vrijwillig kader voor adviezen aan bedrijven, werknemers, de sociale partners en nationale autoriteiten over hoe zij het best FPW-regelingen kunnen ontwikkelen en faciliteren.

FPW-regelingen bieden een aantal modellen met kansen voor bedrijven en werknemers om in hun eigen belang en het belang van de samenleving in het algemeen samen te werken.

Verschillende modellen dienen verschillende doelstellingen, uiteenlopend van directe werknemersparticipatie in corporate governance, hetgeen waarborgt dat langetermijnbeslissingen worden genomen in het belang van de werknemers, tot prestatie- en winstgevendheidbonussen met een laag risico en investeringsopties, die werknemers financieel de vruchten laten plukken van het succes van hun bedrijf.

De ontwikkeling en het succes van FPW-regelingen staan of vallen met de nationale wettelijke kaders en omstandigheden. Financieel en fiscaal beleid zijn van cruciaal belang voor de ontwikkeling en implementatie van FPW-regelingen door bedrijven in de lidstaten, maar subsidiariteitsaspecten en de blijvende twijfel over mogelijke harmonisaties van belastingen maken dat substantiële wetgevingsvoorstellen op deze terreinen op het niveau van de EU uiterst onwaarschijnlijk en ongeëigend zijn.

Dit betekent niet dat er geen maatregelen zijn die op EU-niveau ter facilitering van de invoering van FPW-regelingen in de lidstaten zouden kunnen worden genomen.

De EU zou een kaderconcept kunnen uitwerken met algemene richtsnoeren, basisbeginselen en goede praktijken, ter ondersteuning van het besluitvormingsproces op nationaal en bedrijfsniveau over FPW-regelingen.

Wat ook nog niet duidelijk is, is hoe FPW-regelingen doeltreffend zouden kunnen zijn voor transnationale ondernemingen die in meer dan één EU-lidstaat actief zijn, met name tegen de achtergrond van het ontbreken van gemeenschappelijke belastingregels. De Commissie zou onderzoek moeten verrichten naar manieren waarop grensoverschrijdende FPW-regelingen zouden kunnen functioneren, waarbij in het bijzonder aan een vrijwillige 29e FPW-regeling zou kunnen worden gedacht.

ADVIES van de Commissie economische en monetaire zaken (*) (28.11.2013)

aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken

inzake de financiële participatie van werknemers in bedrijfswinsten
(2013/2127(INI))

Rapporteur voor advies(*): Fabrizio Bertot

(*) Procedure met medeverantwoordelijke commissies – Artikel 50 van het Reglement

SUGGESTIES

De Commissie economische en monetaire zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  is van mening dat met het oog op de bevordering van de financiële participatie van werknemers in bedrijven, werkgevers in de gelegenheid moeten worden gesteld om hun werknemers de kans te bieden op aandelen dan wel op specifiek met dat doel uitgegeven schuldinstrumenten (obligaties) in te tekenen, teneinde een nieuwe vorm van bedrijfsfinanciering te creëren en om de binding van werknemers aan hun bedrijf te versterken; is van mening dat aan kapitaalinschrijvingen op vrijwillige basis moet kunnen worden deelgenomen, zowel door de werknemers – hetzij individueel, hetzij in groepsverband – als door het bedrijf zelf;

2.  is van mening dat de financiële participatie van werknemers ook de vorm moet kunnen aannemen van een bonus voor de werknemer, te financieren middels kapitaalparticipatie dan wel via specifieke, bij wijze van uitgestelde vergoeding uitgegeven obligaties, al naargelang het desbetreffende financiële product of het soort bedrijf;

3.  wijst er met nadruk op dat er ter voorkoming van dubbele belasting en discriminatie behoefte is aan meer transparantie in de nationale aandeelhouderschapsregelingen voor werknemers, met name bij de berekening van de effectieve belastingdruk binnen de EU-28;

4.  wijst op de verschillen tussen de lidstaten wat betreft verplichte sociale bijdragen op inkomen uit financiële participatieregelingen;

5.  merkt tevens op dat de verschillen in fiscale behandeling van aandeelhouderschapsregelingen voor werknemers een belemmering vormen voor de mobiliteit van werknemers en het vrije verkeer van kapitaal;

6.  attendeert in dit verband nogmaals op de noodzaak tot wederzijdse erkenning van aandeelhouderschapsregelingen voor werknemers als een eerste stap naar een gemeenschappelijk Europees model;

7.  verzoekt de Commissie een ontwerp in te dienen voor een Europees werknemersparticipatiemodel dat ten behoeve van de lidstaten moet worden ontwikkeld als een alternatief, facultatief instrument met als doel de interne markt te verdiepen, de grensoverschrijdende activiteiten van bedrijven, en met name het midden- en kleinbedrijf, te bevorderen, en werknemers van dochterondernemingen beter te beschermen; merkt op dat dit Europees model alleen mag dienen als een optimale praktijkoplossing, die op vrijwillige basis door bedrijven kan worden gebruikt;

8.  merkt op dat het Europese werknemersparticipatiemodel niet mag indruisen tegen de nationale belastingregels;

9.  roept de lidstaten ertoe op ter bevordering van werknemersparticipatieregelingen overeenkomstig de optimale praktijkbeginselen belastingstimulansen toe te kennen;

10. wijst erop dat financiële werknemersparticipatieregelingen in diverse lidstaten door middel van doelgerichte belastingstimulansen zouden kunnen worden bevorderd, en dat zij zelfs tot de economische groei zouden kunnen bijdragen;

11. is van mening dat de Commissie zich, met het oog op het creëren van een gelijk speelveld en om de internationalisering van bedrijven niet te belemmeren, alsook om dubbele belasting en discriminatie te voorkomen, zou moeten beraden op de invoering van een facultatieve, vrijwillige en overkoepelende "29ste regeling" ter aanvulling van de nationale belastingstelsels;

12. is derhalve van mening dat de Europese Commissie richtsnoeren zou moeten voorstellen met betrekking tot de belasting op financiële werknemersparticipatieregelingen;

13. wijst erop dat – zoals ook is gebleken in de periode die aan de financiële crisis voorafging – een beloningsbeleid dat tot het nemen van buitensporige risico's door werknemers aanzet, ten koste kan gaan van de kwaliteit en de doeltreffendheid van het beheer van kredietinstellingen, beleggingsfondsen en andere ondernemingen in de financiële sector;

14. wijst erop dat werknemersparticipatie de broodnodige sociale cohesie stimuleert en als een belangrijke aanvulling fungeert op duurzaam ondernemingsbestuur; onderstreept evenwel dat er bij de bevordering van werknemersparticipatieregelingen op moet worden gelet dat salarissen niet worden vervangen door winstdelingsregelingen;

15. is van mening dat ieder initiatief met betrekking tot de financiële participatie van werknemers in de bedrijfswinsten op lange termijn houdbaar moet zijn en dient te berusten op de beginselen van vrijwillige deelname, gelijke behandeling van werknemers en zorgvuldigheid, met name in het midden- en kleinbedrijf; benadrukt dat, hoewel het nut van financiële werknemersparticipatieregelingen door de EU is erkend, dit geen terrein is dat onder de bevoegdheid van de Unie valt;

16. erkent dat bedrijfsopvolging, aanvullende financiering, behoud van personeel en andere karakteristieke mkb-problemen kunnen worden ondervangen door aandeelhouderschapsregelingen voor werknemers; is van mening dat aandeelhouderschapsregelingen voor werknemers in kleine en microbedrijven kunnen worden gecombineerd met arbeidsmarktvoorzieningen zoals werkloosheidsuitkeringen, en derhalve werklozen weer aan een baan kunnen helpen;

17. wijst op het gebrek aan informatie en kennis omtrent potentiële aandeelhouderschapsregelingen voor werknemers, met name in het mkb; dringt er in dit verband bij de Commissie en de lidstaten op aan betere voorlichtingscampagnes te organiseren en de grensoverschrijdende overdraagbaarheid van optimale praktijkregelingen tussen lidstaten te stimuleren.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

26.11.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

32

3

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Burkhard Balz, Jean-Paul Besset, Sharon Bowles, Udo Bullmann, George Sabin Cutaş, Rachida Dati, Derk Jan Eppink, Elisa Ferreira, Ildikó Gáll-Pelcz, Jean-Paul Gauzès, Sven Giegold, Liem Hoang Ngoc, Syed Kamall, Astrid Lulling, Ivana Maletić, Hans-Peter Martin, Arlene McCarthy, Sławomir Nitras, Ivari Padar, Anni Podimata, Antolín Sánchez Presedo, Theodor Dumitru Stolojan, Ivo Strejček, Sampo Terho, Marianne Thyssen, Ramon Tremosa i Balcells, Corien Wortmann-Kool, Pablo Zalba Bidegain

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Fabrizio Bertot, Philippe De Backer, Sari Essayah, Ashley Fox, Olle Ludvigsson, Nils Torvalds, Emilie Turunen, Oleg Valjalo

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

5.12.2013

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

32

3

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Regina Bastos, Edit Bauer, Heinz K. Becker, Phil Bennion, Pervenche Berès, Vilija Blinkevičiūtė, Alejandro Cercas, Ole Christensen, Minodora Cliveti, Emer Costello, Frédéric Daerden, Richard Falbr, Thomas Händel, Marian Harkin, Stephen Hughes, Ádám Kósa, Jean Lambert, Patrick Le Hyaric, Verónica Lope Fontagné, Olle Ludvigsson, Elisabeth Morin-Chartier, Csaba Őry, Siiri Oviir, Licia Ronzulli, Elisabeth Schroedter, Joanna Katarzyna Skrzydlewska, Gabriele Stauner, Jutta Steinruck, Traian Ungureanu, Inês Cristina Zuber

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Georges Bach, Sergio Gutiérrez Prieto, Anthea McIntyre, Evelyn Regner, Csaba Sógor