VERSLAG over gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de Europese Unie – 2012

31.1.2014 - (2013/2156(INI))

Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid
Rapporteur: Inês Cristina Zuber


Procedure : 2013/2156(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0073/2014
Ingediende teksten :
A7-0073/2014
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de Europese Unie – 2012

(2013/2156(INI))

Het Europees Parlement,

–       gezien artikel 2 en artikel 3, lid 3, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–       gezien artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–       gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM),

–       gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 18 december 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),

–       gezien het VN-verdrag van 1949 ter bestrijding van de handel in personen en van de exploitatie van prostitutie door anderen,

–       gezien de Verklaring en het Actieprogramma van Peking die op 15 september 1995 tijdens de vierde wereldvrouwenconferentie werden aangenomen, alsmede de daaruit voortkomende documenten die tijdens de bijzondere VN-zittingen Peking +5 (2000), Peking +10 (2005) en Peking +15 (2010) werden aangenomen,

–       gezien Verordening (EU) nr. 606/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken[1],

–       gezien Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ[2],

–      gezien Richtlijn 2011/99/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende het Europees beschermingsbevel[3],

–       gezien Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 5 april 2011 betreffende het voorkomen en tegengaan van mensenhandel en het beschermen van de slachtoffers, en het vervangen van Kaderbesluit van de Raad 2002/629/JBZ[4],

–       gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Overeenkomst van Istanboel),

–       gezien het Europees Pact voor gendergelijkheid (2011-2020) dat in maart 2011 door de Europese Raad is aangenomen[5],

–       gezien de mededeling van de Commissie van 5 maart 2010 "Een grotere inzet voor de gelijkheid van vrouwen en mannen: Een vrouwenhandvest" (COM(2010)0078),

–       gezien de mededeling van de Commissie van 21 september 2010 "Strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015" (COM(2010)0491),

–       gezien de mededeling van de Commissie "Europa 2020 – Een Europese strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

–       gezien de mededeling van de Commissie van 16 september 2013 "Tussentijdse herziening van de strategie voor gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015" (SWD(2013)0339),

–       gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 8 mei 2013 "Verslag over de vooruitgang op het gebied van de gelijkheid van vrouwen en mannen in 2012" (SWD(2013)0171),

–       gezien het verslag van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) "Evaluatie van de uitvoering door de EU-lidstaten van het actieprogramma van Peking: Geweld tegen vrouwen – slachtofferhulp", dat in 2012 werd gepubliceerd,

–       gezien het bestaan sinds 1975 van Europese richtlijnen inzake verschillende aspecten van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen (Richtlijn 2010/41/EU, Richtlijn 2010/18/EU, Richtlijn 2006/54/EU, Richtlijn 2004/113/EG, Richtlijn 92/85/EEG, Richtlijn 86/613/EEG en Richtlijn 79/7/EEG),

–       gezien zijn resolutie van 12 september 2013 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid[6];

–       gezien zijn resolutie van 12 maart 2013 over de gevolgen van de economische crisis voor de gendergelijkheid en de rechten van de vrouw[7],

–       gezien zijn resolutie van 11 juni 2013 over onderwijs- en beroepsmobiliteit van vrouwen in de EU[8],

–       gezien zijn resolutie van 12 maart 2013 over de uitbanning van genderstereotypen in de EU[9],

–       gezien zijn resolutie van 6 februari 2013 over de 57e zitting van de VN-Commissie inzake de positie van de vrouw: Uitbanning en preventie van alle vormen van geweld jegens vrouwen en meisjes[10];

–       gezien zijn resolutie van 11 september 2012 over de arbeidsomstandigheden van vrouwen in de dienstensector[11],

–       gezien zijn resolutie van 24 mei 2012 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid[12];

–       gezien zijn resolutie van 10 februari 2010 over gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie – 2009[13], van 8 februari 2011 over gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie – 2010[14], en van 13 maart 2012 over gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie – 2011[15],

–       gezien zijn resolutie van 6 juli 2001 over vrouwen en leidinggevende functies in het bedrijfsleven[16],

–       gezien zijn resolutie van 5 april 2011 over de prioriteiten en het ontwerp van een nieuw beleidskader van de EU voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen[17],

–       gezien zijn resolutie van 8 maart 2011 over armoede bij vrouwen in de Europese Unie[18],

–       gezien zijn resolutie van 17 juni 2010 over de genderaspecten van de economische neergang en de financiële crisis[19],

–       gezien zijn resolutie van 3 februari 2009 over de bestrijding van discriminatie op grond van geslacht en solidariteit tussen de generaties[20],

–       gezien zijn resolutie van 13 oktober 2005 over vrouwen en armoede in de Europese Unie[21],

–       gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–       gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7‑0073/2014),

A.     overwegende dat gelijkheid van vrouwen en mannen een basisrecht is van de Europese Unie dat is vastgelegd in het Verdrag betreffende de Europese Unie en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; overwegende dat de Europese Unie op dit gebied tot doel heeft gelijke kansen en behandeling van mannen en vrouwen te waarborgen en, daarenboven, iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht te bestrijden; overwegende dat hoewel de Unie de taak op zich heeft genomen om het beginsel van gelijkheid tussen mannen en vrouwen in al haar activiteiten te integreren, er nog steeds veel ongelijkheid bestaat tussen mannen en vrouwen;

B.     overwegende dat er, ondanks de geboekte vooruitgang op dit gebied, nog steeds veel ongelijkheden bestaan tussen mannen en vrouwen, of het nu gaat om vrouwenrechten als mensenrechten, loopbaan-, werkgelegenheids- en loonmogelijkheden, toegang tot onderwijs en gezondheidsdiensten, deelname aan de economie en de besluitvormingsprocessen of om politieke vertegenwoordiging;

C.     overwegende dat de economische crisis een achteruitgang van de levensomstandigheden van veel EU-burgers heeft veroorzaakt; overwegende dat in het vierde trimester van 2012 circa 10,8% van de vrouwen in de EU-27 werkloos was[22]; overwegende dat voor inclusieve groei meer strategische overheidsinvesteringen nodig zullen zijn en dat de arbeidsparticipatie van vrouwen moet worden verbeterd om een duurzame, langdurige groei te verzekeren;

D.     overwegende dat in artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is bepaald dat discriminatie, met name op grond van geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuiging, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, verboden is;

E.     overwegende dat de sinds 1975 uitgevaardigde Europese richtlijnen inzake gelijke behandeling van mannen en vrouwen in grote mate hebben bijdragen tot een echte bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen; overwegende dat helaas sommige oude lidstaten deze richtlijnen nog niet correct ten uitvoer leggen of de vastgestelde uitvoeringswetgeving niet voldoende controleren; overwegende dat de nieuwe oostelijke lidstaten dit belangrijke deel van het acquis communautaire om verschillende redenen nog niet integraal hebben toegepast;

F.     overwegende dat, hoewel een aantal lidstaten inderdaad maatregelen en soms wetgevingsmaatregelen heeft genomen om veranderingen in het belang van gendergelijkheid te bevorderen, de vooruitgang nog steeds te langzaam en ontoereikend is;

G.     overwegende dat de jeugdwerkloosheid nog nooit zo hoog is geweest – gemiddeld over de gehele EU 23,1% – en dat de langdurige werkloosheid in het overgrote deel van de lidstaten is gestegen tot het hoogste niveau dat de EU ooit heeft gekend;

H.     overwegende dat er grote verschillen bestaan tussen de landen van de Europese Unie op het vlak van gendersegmentatie op de arbeidsmarkt; overwegende dat de landen met de sterkste segmentatie de landen zijn waar vrouwen het meest werken;

I.      overwegende dat de vernietiging van arbeidsplaatsen is samengegaan met een toename van het aantal marginale banen, dat wil zeggen een toename van het aantal slecht betaalde deeltijdbanen en het aantal tijdelijke contracten;

J.      overwegende dat armoede in de EU is gestegen sinds 2007 en huishoudens steeds minder inkomen hebben, waardoor 24,2% van de EU-bevolking het risico loopt op armoede en uitsluiting en 26% van de vrouwen en 23,9% van de mannen in de EU-27 met armoede bedreigd werd[23]; overwegende dat dit met name – vaak door vrouwen onderhouden – kinderen treft en vrouwen een groter risico op armoede lopen dan mannen; overwegende dat vrouwelijke zelfstandigen, niet werkende of werkloze vrouwen, oudere vrouwen, vrouwen met een handicap, vrouwen van een etnische minderheid, vrouwelijke immigranten, vrouwen met een laag opleidingsniveau en vrouwen die aan het hoofd staan van een eenoudergezin, een bijzonder kwetsbare groep vormen met een verhoogd risico op armoede; overwegende dat gemiddeld 3 van de 10 huishoudens in de Europese Unie eenpersoonshuishoudens zijn waarvan het merendeel bestaat uit alleenwonende vrouwen, met name oudere vrouwen, en dat dit percentage verder toeneemt; overwegende dat huishoudens met één inkomen in de meeste lidstaten worden benadeeld, zowel in absoluut als relatief opzicht, op het gebied van belastingen, sociale zekerheid, huisvesting, gezondheidszorg, verzekeringen en pensioenen;

K.     overwegende dat de EU op dit moment de ergste economische en financiële crisis doormaakt sinds de grote depressie van de jaren 1930; overwegende dat de werkloosheidscijfers in alle lidstaten, en in het bijzonder in de zuidelijke lidstaten, aanzienlijk zijn toegenomen ten gevolge van deze crisis; overwegende dat de door lidstaten genomen beleidsmaatregelen ter consolidatie van de begroting, waaronder vaak personeelsinkrimpingen en loonbevriezingen, hoofdzakelijk de openbare sector treffen waarin voornamelijk vrouwen werkzaam zijn; overwegende dat bij geen van deze beleidsmaatregelen voldoende rekening wordt gehouden met genderaspecten;

L.     overwegende dat de begrotingsconsolidatie verenigbaar moet zijn met de sociale en werkgelegenheidsdimensie van Europa 2020, in het bijzonder met betrekking tot de thema's die met gendergelijkheid en non-discriminatie verband houden;

M.    overwegende dat gendergelijkheid een belangrijke economische troef is om een rechtvaardige en inclusieve economische groei te bevorderen; overwegende dat het verkleinen van de beroepsongelijkheid een doelstelling is bij niet alleen het verwezenlijken van gelijkheid, maar ook het verbeteren van de doeltreffendheid van en de doorstroom op de arbeidsmarkt;

N.     overwegende dat volgens Eurostat de algemene arbeidsparticipatie van vrouwen tussen 20 en 64 jaar in Europa in 2012 62,4% bedroeg tegenover 74,6% voor mannen tussen 20 en 64 jaar;

O.     overwegende dat de arbeidsparticipatie een belangrijke indicator is van de ongelijkheid tussen vrouwen en mannen, en dat de werkgelegenheidskwaliteit en -voorwaarden even belangrijke parameters zijn om deze ongelijkheid te meten;

P.     overwegende dat de arbeidsparticipatie van vrouwen onderschat wordt gezien het feit dat veel vrouwen niet inschreven staan als werkloze, met name vrouwen die in plattelands- of afgelegen gebieden wonen, en dat door deze situatie verschillen ontstaan op het gebied van toegang tot openbare diensten (uitkeringen, pensioenen, zwangerschapsverlof, ziekteverlof, toegang tot de sociale zekerheid enz.);

Q.     overwegende dat vrouwen vaker met arbeidsovereenkomsten voor deeltijdarbeid, voor bepaalde tijd of uitzendovereenkomsten werken dan mannen; overwegende dat deeltijdwerk bijna een derde uitmaakte van de totale werkgelegenheid voor vrouwen in 2012 (32,1% ten opzichte van 8,4% voor mannen); dat onvrijwillig deeltijdwerk is toegenomen en in 2012 24% van de totale deeltijdwerkgelegenheid van vrouwen betrof (20% in 2007)[24]; overwegende dat vooral vrouwen worden getroffen door arbeidsonzekerheid met een hoog aandeel onvrijwillige overeenkomsten voor deeltijdarbeid, voor bepaalde tijd of uitzendovereenkomsten; overwegende dat deze overeenkomsten minder bescherming bieden tegen ontslag en andere vormen van contractverbreking; overwegende dat deze overeenkomsten vrouwen benadelen, onder meer met betrekking tot hun kansen op loopbaanontwikkeling en opleiding of hun pensioenrechten, maar dat zij in bepaalde omstandigheden een kans zijn om mannen en vrouwen te helpen die hun werk en privéleven beter willen combineren; overwegende dat vrouwen een lager salaris verdienen, minder sociale bescherming riskeren en meer moeite hebben dan mannen om financiële onafhankelijkheid te verwerven; overwegende dat een groot deel van de mensen die in het zwarte circuit werken, vrouw is;

R.     overwegende dat de Europese Commissie beter moet toezien op de toepassing van de desbetreffende Europese richtlijnen, met name ook via de sociale partners, die onderhandelen over de collectieve arbeidsovereenkomsten maar zich al te vaak niet bewust zijn van de communautaire eisen inzake gelijke behandeling van vrouwen en mannen met betrekking tot lonen, toegang tot arbeid en promotiekansen en sociale zekerheid;

S.     overwegende dat de huidige crisis met name jongeren heeft getroffen en dat de werkloosheid onder jongeren tot 25 jaar in de EU-27 in september 2012 22,8% bedroeg[25]; overwegende dat onder deze jongeren de meisjes ondervertegenwoordigd zijn in de leerprocessen die de overgang van school naar werk gemakkelijker maken; overwegende dat het percentage jongeren zonder werk, scholing of opleiding (zogenaamde "NEET's", not in employment, education or training) in het zuiden en de perifere gebieden gemiddeld 22,4% bedraagt, tegen 11,4% in het noorden en het centrale deel; overwegende dat jonge vrouwen hun beroepsleven vaker beginnen met tijdelijke deeltijdbanen, waardoor zij minder lang betaald werk verrichten; overwegende dat de loonkloof tussen vrouwen en mannen een weerslag heeft op de pensioenen, waardoor vrouwen een hoger risico lopen op armoede dan mannen;

T.     overwegende dat de crisis ernstige gevolgen heeft voor kwetsbare personen en voor vrouwen, die daar zowel directe gevolgen – ontslag, salaris-, pensioen-, en uitkeringenkortingen en het verlies van werkzekerheid – van ondervinden als indirecte, via bezuinigingen op openbare diensten en sociale hulpverlening;

U.     overwegende dat de verdeling van de gezins- en huishoudelijke taken tussen mannen en vrouwen, met name dankzij het beter benutten van ouderschaps- en vaderschapsverlof, een conditio sine qua non is voor de bevordering en verwezenlijking van gelijkheid tussen vrouwen en mannen;

V.     overwegende dat het loon van vrouwen lager blijft dan het loon van mannen met hetzelfde werk en dezelfde vaardigheden, overwegende dat de loonongelijkheid in de EU gemiddeld 16,2% bedraagt en er grote verschillen zijn tussen de lidstaten, die kunnen variëren van een loonkloof van 10% tot meer dan 20% in sommige lidstaten; overwegende dat lagere lonen voor vrouwen onvermijdelijk tot lagere pensioenpremies leiden en derhalve in lagere pensioenen worden omgezet; overwegende dat de loonkloof en de daaruit voortvloeiende pensioenverschillen tussen mannen en vrouwen nog altijd een van de belangrijkste oorzaken zijn voor het feit dat er vrouwen zijn die in een later stadium van hun leven onder de armoedegrens leven;

W.    overwegende dat de werkloosheid in het zuiden en in de perifere gebieden van de eurozone in 2012 gemiddeld 17,3% bedroeg, tegen 7,1% in het noorden en het centrale deel van de eurozone[26];

X.     overwegende dat vrouwen die toetreden tot de arbeidsmarkt een grote rol spelen in het herstel van de groei; overwegende dat zij bijdragen aan de stijging van het gezinsinkomen, wat leidt tot een stijging van de consumptie, de totale belastingopbrengst en afdrachten aan de sociale zekerheid, en dat zij derhalve een impuls geven aan de economie; overwegende dat gelijkheid tussen mannen en vrouwen daarom een positief effect heeft op de economische groei en de verbetering van de levensomstandigheden;

Y.     overwegende dat de toename van het risico op armoede nauw en rechtstreeks samenhangt met de vernietiging van belangrijke sociale taken van de overheid, hetgeen bijvoorbeeld tot uiting komt in de recente vernietiging van de openbare sociale zekerheidsstelsels in een aantal lidstaten, die gelijk opgaat met de verlaging van belangrijke sociale uitkeringen en toeslagen (kinderbijslag, werkloosheidsuitkering, ziektewetuitkering en financiële steun voor sociale integratie), een realiteit die vele vrouwen treft, en vooral vrouwen die alleen verantwoordelijk zijn voor een gezin en alle huishoudelijke taken;

Z.     overwegende dat in 2011 78% van de vrouwen verklaarde dagelijks huishoudelijke werkzaamheden te verrichten ten opzichte van 39% van de mannen[27], en overwegende dat flexibele werkuren onmisbaar zijn om werk en privéleven beter te kunnen combineren; overwegende dat de arbeidsparticipatie van vrouwen met kinderen ten laste in Europa in 2010 64,7% bedroeg tegenover 89,7% voor mannen met kinderen ten laste; overwegende dat weinig mannen ouderschapsverlof nemen;

Aa.    overwegende dat het combineren van werk, gezin en privéleven een onopgeloste kwestie blijft, waardoor veel vrouwen, die doorgaans de zorg voor de kinderen en afhankelijke familieleden op zich nemen, weinig andere keuze zien dan deeltijdwerk te aanvaarden of zelfs de arbeidsmarkt te verlaten wegens een gebrek aan toegankelijke, betaalbare en voldoende diensten voor de opvang van kinderen, personen met een handicap en ouderen of doeltreffende maatregelen om werk en privéleven beter te kunnen combineren; overwegende dat volgens de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden[28], meer dan zes miljoen vrouwen in Europa verklaren dat ze niet voltijds kunnen werken vanwege hun taken in het gezin; overwegende dat deze rol van "mantelzorger" de werkgelegenheid en de loopbaanmogelijkheden van vrouwen vaak afremt;

Ab.   overwegende dat verschillende economen en demografen (Wereldbank, OESO, IMF) economische en wiskundige modellen gebruiken om de economische waarde van huishoudelijke productie (voornamelijk uitgevoerd door vrouwen) te onderstrepen en overwegende dat de bijdrage van vrouwen aan het BBP nog hoger zou zijn als onbetaald werk meegerekend zou worden, wat het bestaan van discriminatie van de arbeid van vrouwen aantoont;

Ac.   overwegende dat het in de traditionele cultuur, de organisatie van het werk en de dagelijkse praktijk nog steeds vanzelfsprekend wordt gevonden dat de zorgtaken hoofdzakelijk op de schouders van de vrouw rusten; overwegende dat Europese vrouwen tussen 25 en 45 jaar 162 minuten meer aan huishoudelijk werk besteden dan mannen en dat de maatschappelijke bijdrage van dat onbetaalde huishoudelijke werk nog steeds niet in acht wordt genomen bij de berekening van het bruto binnenlands product; overwegende dat die bijdrage essentieel is geweest voor de instandhouding van de welvaartsstaat en het Europese sociale model;

Ad.   overwegende dat de Raad en het Parlement in 2012 het voorstel van de Commissie hebben besproken inzake het volgende MFK 2014-2020 (COM(2011)0398) en dat de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid van het Parlement een advies heeft goedgekeurd waarin onder andere wordt gesproken over "het feit dat meer financiële middelen nodig zijn voor maatregelen inzake gendergelijkheid, op het vlak van werkgelegenheid en groei, om de horizontale en de verticale segregatie tussen vrouwen en mannen aan te pakken en de salaris- en de pensioenkloof tussen de geslachten en de toenemende armoede onder vrouwen te bestrijden, en op het vlak van rechten en democratie" en wordt de Commissie en de Raad verzocht "om gendergelijkheid vast te stellen als specifieke doelstelling in het programma "Rechten en burgerschap", en om het Daphne-programma veilig te stellen als zelfstandig onderdeel van ditzelfde programma"[29];

Ae.   overwegende dat er het voorbije decennium weinig vooruitgang is geboekt in het verbeteren van een evenwichtige deelname van vrouwen en mannen in de politieke besluitvorming, waarbij het EU-gemiddelde met amper 4% toenam, van 22% in 2003 tot 26% in 2012[30]; overwegende dat de aanwezigheid van vrouwelijke managers in bedrijven en universiteiten laag blijft en het aantal vrouwelijke politici of onderzoekers slechts zeer langzaam toeneemt;

Af.    overwegende dat 3 van de 4 afgevaardigden in de nationale parlementen in 2012 mannen waren, en dat in landen als Zweden, Finland, Denemarken, België, Nederland, Slovenië, Spanje en Duitsland meer dan 30% van de parlementsleden een vrouw was, tegenover landen met minder dan 10% vrouwen (Malta en Hongarije);

Ag.   overwegende dat de regionale en lokale besturen in de EU in 2012 gemiddeld voor 32% uit vrouwen bestonden en de landelijke regeringen gemiddeld uit 27% vrouwen, 3% meer dan in 2003, hetgeen een minieme verandering betekent, waarbij er sprake is van grote verschillen tussen de landen (bijvoorbeeld in Frankrijk 49% en in Griekenland 6% vrouwen in de landelijke regeringen)[31];

Ah.   overwegende dat in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen is vastgelegd dat het recht van vrouwen moet worden gewaarborgd om op gelijke voet met mannen hun stem uit te brengen en verkiesbaar te zijn in alle openbaar gekozen lichamen, deel te nemen aan de vaststelling van het overheidsbeleid, alsook alle openbare functies op alle overheidsniveaus te vervullen, en deel te nemen aan niet-overheidsorganisaties en -verenigingen op het gebied van het openbare en politieke leven van het land;

Ai.    overwegende dat in de strategie voor gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015 staat dat vrouwen, ondanks het feit dat ze bijna de helft van de beroepsbevolking van de EU uitmaken, en meer dan de helft van het aantal mensen met een universitaire opleiding, nog altijd ondervertegenwoordigd zijn in besluitvormingsprocessen en besluitvormende posities en dat volgens de laatste beschikbare gegevens (2010) 46% van alle mensen met een doctorsgraad in de EU-27 vrouwen waren maar dat er slechts bij 15,5% van de instellingen voor hoger onderwijs een vrouw aan het hoofd stond en dat slechts 10% van de universiteiten een vrouwelijke rector had[32];

Aj.    overwegende dat het glazen plafond dat vrouwen belet hogere functies, in het bijzonder topfuncties, te bekleden, in tal van sectoren, met inbegrip van de sectoren die door vrouwen worden gedomineerd, een realiteit blijft, en dat deze discriminatie zich onder meer uit in de onderwaardering van hun vaardigheden en hun werk en in de ongelijke verdeling van de daaruit voortvloeiende beroepstaken;

Ak.   overwegende dat voor het ondervertegenwoordigde geslacht in de raden van bestuur van grote beursgenoteerde bedrijven in de EU (meestal vrouwen), moet worden gestreefd naar een minimumvertegenwoordiging van 40% tegen 1 januari 2020; overwegende dat volgens de Europese Commissie in april 2013 slechts 16,6% van de leden van deze raden vrouwen waren en in oktober 2010 slechts 11,8%;

Al.    overwegende dat in november 2012 het verslag over 2012 over de tenuitvoerlegging van het EU-Actieplan voor gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in het kader van ontwikkelingssamenwerking (2010-2015) is uitgebracht;

Am.  overwegende dat de ondertekening in april 2012 van een nieuw memorandum van overeenstemming tussen de Europese Unie en UN Women als doel heeft de samenwerking tussen de twee instellingen te versterken om empowerment van vrouwen en gendergelijkheid wereldwijd te bevorderen en het partnerschap tussen de instellingen te versterken, en waarin ook wordt verwezen naar de verbintenis van de instellingen wat betreft het bevorderen en ondersteunen van de mogelijkheden om het genderperspectief in al het beleid en in alle programma's te verwerken, en het aanbevelen dat de begrotingen en nationale plannen voldoende zijn om de afspraken op het vlak van gendergelijkheid na te komen; overwegende dat daarbij onder meer het waarborgen van een betere vertegenwoordiging van vrouwen in de economische, politieke en gerechtelijke besluitvorming, het bieden van meer beroeps- en maatschappelijke kansen aan vrouwen en het bestrijden van seksueel en gendergerelateerd geweld als prioriteiten gelden[33];

An.   overwegende dat geweld tegen vrouwen, zowel fysiek, seksueel als psychologisch, een belangrijk obstakel is voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen, een inbreuk op de grondrechten van vrouwen vormt en een van de meest wijdverbreide schendingen van de mensenrechten is, ondanks de maatregelen genomen om dit tegengaan; overwegende dat deze gewelddaden geen geografische, economische, sociale of culturele grenzen kennen; overwegende dat uit studies over gendergerelateerd geweld blijkt dat naar schatting een vijfde tot een vierde van alle vrouwen in Europa ten minste eenmaal in hun volwassen leven te maken heeft gehad met fysiek geweld, dat meer dan een tiende het slachtoffer is geweest van seksueel geweld, dat 12 tot 15 procent van de vrouwen in Europa het slachtoffer is van huiselijk geweld, en dat als gevolg hiervan dagelijks zeven vrouwen in de Europese Unie sterven[34]; overwegende dat mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting, waarvan de meeste slachtoffers vrouwen of meisjes zijn, een onaanvaardbare schending van de mensenrechten betekent en een moderne vorm van slavernij is; overwegende dat de economische recessie omstandigheden creëert die geassocieerd worden met toenemend geweld in intieme relaties en dat bezuinigingsmaatregelen die zorgdiensten treffen de vrouwen die aan geweld blootstaan nog kwetsbaarder maken dan anders het geval zou zijn;

Ao.   overwegende dat traditionele genderrollen en stereotypen van vrouwen nog altijd van grote invloed zijn op de rolverdeling tussen vrouwen en mannen thuis, op het werk en in de samenleving in het algemeen; overwegende dat stereotypen bijdragen tot de instandhouding van overerfde obstakels voor de verwezenlijking van gendergelijkheid en de arbeidskeuze en de mogelijkheden voor persoonlijke ontwikkeling van vrouwen beperken en ten dele een verklaring kunnen geven voor de segregatie van sectoren en beroepen tussen vrouwen en mannen; overwegende dat de media een belangrijke rol kunnen spelen zowel in de verspreiding van stereotypen, door zelfs een denigrerend beeld van de vrouw te geven, en de overseksualisering van meisjes als in de bestrijding van genderstereotypen, de bevordering van de deelname van vrouwen aan de besluitvorming en de bevordering van gendergelijkheid;

Ap.   overwegende dat gezinnen in de verschillende lidstaten van de Europese Unie uiteenlopend van samenstelling zijn, dat wil zeggen dat ze gebaseerd zijn op samenwonen of huwelijk, tussen personen van hetzelfde of van verschillend geslacht, gezinnen waarvan de ouders getrouwd, niet getrouwd of samenwonend zijn, ouders van hetzelfde of van verschillend geslacht, alleenstaande ouders, pleegouders en gezinnen met kinderen uit eerdere relaties, en dat deze allemaal recht hebben op dezelfde bescherming krachtens de nationale wetgeving en de EU-wetgeving;

Aq.   overwegende dat het recht op gezondheid, en in het bijzonder op seksuele en reproductieve gezondheid, een grondrecht is dat voor alle vrouwen gewaarborgd moet zijn, ongeacht hun sociale status, leeftijd, seksuele geaardheid, herkomst, rechtspositie of etnische afkomst;

Ar.    overwegende dat vrouwen in plattelandsgebieden vaker het slachtoffer worden van meervoudige discriminatie en genderstereotypen dan vrouwen in steden en dat de werkgelegenheidsgraad van deze vrouwen veel lager ligt dan die van vrouwen in steden; overwegende bovendien dat een groot aantal vrouwen nooit actief is op de officiële arbeidsmarkt en daardoor noch als werkloos staat geregistreerd, noch in de werkloosheidsstatistieken wordt opgenomen, hetgeen zorgt voor financiële en juridische problemen met betrekking tot het recht op moederschaps- en ziekteverlof, de opbouw van pensioenrechten en de toegang tot sociale zekerheid, alsook voor problemen bij echtscheiding;

As.   overwegende dat het verzamelen van statistische gegevens over genderongelijkheid een prioriteit is om de oorzaken die de verwezenlijking van gendergelijkheid in de Europese Unie in de weg staan, te bestrijden;

At.    overwegende dat positieve acties gericht op vrouwen van essentieel belang zijn gebleken voor de volledige integratie van vrouwen in de arbeidsmarkt, in het besluitvormingsproces en in de maatschappij in het algemeen;

Economische onafhankelijkheid en gelijkheid van beloning

1.      benadrukt dat vrouwen op een andere manier worden getroffen door de crisis en wijst erop dat de arbeidsvoorwaarden voor vrouwen veel onzekerder zijn geworden vooral door de steeds grotere verbreiding van atypische contractvormen, en dat hun inkomsten aanzienlijk zijn gedaald, als gevolg van een aantal factoren zoals de nog steeds bestaande loonkloof tussen mannen en vrouwen en de daaruit voortvloeiende verschillen in de hoogte van de werkloosheidsuitkering en pensioen, de opkomst van gedwongen deeltijdwerk, en de toename van tijdelijke en tijdgebonden contracten, ten koste van meer stabiele banen; maakt zich zorgen dat de doorgevoerde bezuinigingen het probleem verder zullen verergeren, aangezien vrouwen hierdoor disproportioneel zullen worden getroffen; verzoekt de regeringen van de lidstaten en de sociale partners om een actieplan en concrete en ambitieuze doelstellingen uit te werken en de gevolgen van de economische en financiële crisis vanuit genderperspectief te onderzoeken door middel van een beoordeling van de effecten van de crisis op de gendergelijkheid;

2.      wijst erop dat ervaringen uit eerdere crises hebben geleerd dat de werkgelegenheid van mannen zich sneller herstelt dan die van vrouwen;

3.      benadrukt dat de vermindering van de genderongelijkheid op de arbeidsmarkt door de crisis, in termen van verschillen in werkgelegenheids- en werkloosheidscijfers, niet het gevolg is van het feit dat Europa plotseling vooruit is gegaan in de richting van meer gelijkheid, maar eerder het resultaat is van een snelle achteruitgang van de mannelijke werkgelegenheid, die harder is getroffen door de crisis; roept de lidstaten op te blijven ijveren voor een grotere vertegenwoordiging van vrouwen in de besluitvormingsprocessen, voor een beter evenwicht tussen werk en privéleven en voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen;

4.      onderstreept dat werk met flexibele werkuren een keuze van de werknemer moet zijn en niet mag worden geëist of opgelegd door de werkgever; wijst flexibele en onzekere contractvormen, die een regelmatig en stabiel gezinsleven in de weg staan, af;

5.      verzoekt de lidstaten om te investeren in betaalbare en hoogwaardige opvangfaciliteiten voor kinderen, zieken, invaliden, ouderen en andere afhankelijke personen en erop toe te zien dat zij flexibele uren krijgen die op voltijdse banen zijn afgestemd en toegankelijk zijn, zodat zoveel mogelijk mensen hun beroepsleven met hun gezins- en privéleven kunnen combineren; verzoekt de Commissie en de lidstaten erop toe te zien dat het werk van mannen en vrouwen die belast zijn met de zorg voor kinderen of andere afhankelijke personen erkend wordt in de vorm van financiële steun voor hulpverlening en de toekenning van individuele socialezekerheids- en pensioenrechten aan deze personen; roept de sociale partners ertoe op specifieke initiatieven uit te werken om de vaardigheden die tijdens een zorgverlof worden verworven tot gelding te laten komen;

6.      verzoekt de Commissie er beter op toe te zien dat de EU-richtlijnen inzake gelijke behandeling van vrouwen en mannen correct worden toegepast door alle lidstaten;

7.      verzoekt de Raad om de goedkeuring van de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/85/EEG van de Raad inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie te deblokkeren;

8.      verwacht dat de Commissie alle haar ter beschikking staande maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat de EU-richtlijnen inzake gelijke behandeling van vrouwen en mannen tot in de details worden nageleefd, onder meer via de sociale partners, die onderhandelen over de collectieve arbeidsovereenkomsten en dat de Commissie er naartoe werkt dat in de dialoog met de sociale partners aandacht wordt besteed aan kwesties als loontransparantie, arbeidsvoorwaarden voor vrouwen met een deeltijdcontract of een arbeidscontract voor bepaalde tijd en het stimuleren van de arbeidsparticipatie van vrouwen in "groene" en innovatieve sectoren; onderstreept het belang van collectieve onderhandelingen voor de bestrijding van vrouwendiscriminatie, met name wat betreft de toegang tot banen, beloning, arbeidsomstandigheden, loopbaanontwikkeling en opleiding;

9.      spoort de lidstaten aan om maatregelen en acties voor de ondersteuning van en het verstrekken van advies aan vrouwen die een onderneming willen opstarten te bevorderen;

10.   dringt er bij de lidstaten op aan een genderperspectief te integreren in het cohesiebeleid 2014-2020 om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te bereiken; verzoekt de EU met name zich ervoor in te zetten dat gendergelijkheid en een volledige integratie van gendergelijkheid in alle beleidsmaatregelen van de Europese Unie en de lidstaten worden gegarandeerd; merkt op dat sommige maatregelen eerst en vooral vereisen dat de nodige politieke wil wordt opgebracht, daar het ontbreken daarvan het tot nu toe niet mogelijk heeft gemaakt om op een duurzame, inclusieve en rechtvaardige manier gelijke kansen voor mannen en vrouwen tot stand te brengen;

11.    merkt op dat een gelijke deelname van mannen en vrouwen aan het arbeidsproces het economisch potentieel van de EU aanzienlijk zou kunnen verhogen en tegelijkertijd ervoor zou kunnen zorgen dat dit een eerlijk en inclusief karakter krijgt; herinnert eraan dat een volledige convergentie van de arbeidsparticipatiecijfers zich, volgens prognoses van de OESO, zou vertalen in een stijging van het BBP per inwoner met 12,4% tegen 2030;

12.    herinnert eraan dat de Commissie in december 2012 de noodzaak heeft ingezien om een jeugdbeleid te ontwikkelen waarin genderaspecten in aanmerking worden genomen (Youth Employment Package en Youth Guarantee); dringt er bij de Commissie op aan de lidstaten aan te moedigen verdere maatregelen te ontwikkelen om ervoor te zorgen dat meisjes dezelfde onderwijskansen en kansen op een beroepsopleiding krijgen als jongens;

13.    herinnert eraan dat het gemiddelde pensioenverschil tussen mannen en vrouwen 39% bedraagt, terwijl het loonverschil tussen mannen en vrouwen wordt geraamd op 16%; stelt vast dat de pensioenbedragen van vrouwen over het geheel genomen worden beïnvloed door onvrijwillige onzekere arbeidscontracten en loopbaanonderbrekingen;

14.    vraagt de Commissie en de lidstaten met klem de eerbiediging van het grondbeginsel "gelijk loon voor gelijk werk" voor vrouwen en mannen te waarborgen en vraagt de lidstaten openbare arbeidsinspecties overeenkomstig de nationale wetgeving te behouden om in beeld te brengen welke beroepscategorieën er worden gecreëerd waar lage lonen worden betaald en waarvoor vrijwel uitsluitend vrouwen worden geworven, waardoor een situatie van indirecte salarisdiscriminatie ontstaat; benadrukt dat een afname van de loonkloof met 1% volgens de conclusies van de beoordeling van de Europese meerwaarde een economische groei van 0,1% zal opleveren, en dat het dichten van de loonkloof bijgevolg van cruciaal belang is in de huidige economische crisis; verzoekt de Commissie om de lidstaten te helpen de loonkloof tussen mannen en vrouwen te verkleinen en hiervoor beleidsmaatregelen toe te passen die gericht zijn op het dichten van de loonkloof en het uitwisselen en bevorderen van beste praktijken;

15.    herhaalt dat Richtlijn 2006/54/EG in haar huidige vorm niet volstaat om de loonkloof tussen mannen en vrouwen te bestrijden en om de doelstelling van gendergelijkheid in arbeid en beroep te verwezenlijken; dringt er bij de Commissie op aan om Richtlijn 2006/54/EG zo spoedig mogelijk te herzien en om wijzigingen voor te stellen overeenkomstig artikel 32 van de richtlijn en op basis van artikel 157 VWEU, met inachtneming van de gedetailleerde aanbevelingen in de bijlage bij de resolutie van het Parlement van 24 mei 2012;

16.    verzoekt de lidstaten de bedrijven die goede praktijken handhaven te belonen door hun het label "Gelijkheid binnen de Onderneming" toe te kennen;

17.    roept de lidstaten op alles in het werk te stellen om de loonkloof tussen vrouwen en mannen te verminderen; dringt er bij de Commissie en de Raad op aan de belangstelling van meisjes voor de sectoren met toekomst, waarin vrouwen ondervertegenwoordigd zijn, te bevorderen, de toegang tot deze sectoren voor hen te vergemakkelijken, hun meer kansen te bieden om zich tijdens hun gehele beroepsleven permanent bij te scholen en volledige gelijkheid van beloning op alle niveaus te stimuleren;

18.    roept de lidstaten op fatsoenlijke lonen en pensioenen te garanderen, de loon- en pensioenkloof tussen mannen en vrouwen te verkleinen, meer kwaliteitsbanen voor vrouwen te scheppen, vrouwen in staat te stellen gebruik te maken van kwalitatieve overheidsdiensten, en de voorzieningen voor het welzijn van vrouwen te verbeteren;

19.    roept op tot nieuwe voorlichtingscampagnes over gelijkheid van beloning om de mensen geleidelijk te doen inzien dat het absoluut noodzakelijk is te streven naar gelijke behandeling van vrouwen en mannen om te kunnen zorgen voor kansengelijkheid en rechten;

20.    roept de lidstaten op genderbewuste budgettering te introduceren teneinde niet alleen programma's die specifiek op vrouwen zijn gericht, maar alle overheidsprogramma's en beleidsmaatregelen te analyseren met betrekking tot het effect ervan op de toewijzing van middelen en de bijdrage die zij leveren aan de gelijkheid tussen vrouwen en mannen;

21.    roept de Commissie op initiatieven ter bevordering van de gelijkheid van beloning tussen vrouwen en mannen te blijven bevorderen, onder meer door de inspanningen van de bedrijven op het gebied van beroepsgelijkheid concreet te ondersteunen;

22.    merkt op dat vrouwen doorgaans een loopbaan zonder spectaculaire ontwikkelingen hebben; roept de lidstaten op vrouwen aan te moedigen een succesvolle loopbaan uit te bouwen, onder meer via positieve acties zoals netwerk- en mentorprogramma's, en gepaste omstandigheden te creëren en gelijke kansen met mannen te garanderen op elke leeftijd wat betreft opleiding, promotie, bijscholing en omscholing, alsmede recht op pensioen en werkloosheidsuitkeringen die vergelijkbaar zijn met die van mannen;

23.    herinnert eraan dat vrouwen een hoger risico lopen om werkloos te blijven als ze hun werk verliezen aangezien ze meer in het algemeen onzekere banen hebben;

24.    roept de lidstaten op arbeidsonzekerheid in haar totaliteit te bestrijden – in overeenstemming met het beginsel dat tegenover een vaste arbeidsplaats ook een daadwerkelijk arbeidscontract moet staan – en een actief arbeidsbeleid te voeren waarmee het niveau en de kwaliteit van de banen evenals de nettobanengroei worden bevorderd; roept de lidstaten op het recht op een openbare sociale zekerheid en het recht op opleiding te verzekeren voor werknemers met atypische arbeidscontracten; roept de lidstaten op enerzijds de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt te vergroten en anderzijds gendersegregatie op de arbeidsmarkt te bestrijden, aangezien het toekomstige economische welzijn van de EU grotendeels afhangt van het vermogen van de Unie om de arbeidskrachten ten volle in te zetten;

25.    benadrukt dat regeringen en werkgevers hun verantwoordelijkheid moeten nemen waar het gaat om de vernieuwing van de generaties en de rechten op het gebied van moederschap en vaderschap, waarbij het recht van vrouwen om zowel moeder als werknemer te zijn zonder hun rechten op het gebied van werk te verliezen, voorop moet staan;

26.    beklemtoont het feit dat vrouwen 52% van de totale Europese bevolking uitmaken, maar slechts een derde van de zelfstandige ondernemers of van alle bedrijfsoprichters in de EU; benadrukt dat vrouwen meer moeilijkheden ondervinden dan mannen bij de toegang tot financiering, opleiding en netwerkvorming en bij het combineren van werk en gezin; roept de Commissie en de lidstaten op vrouwelijk ondernemerschap te ondersteunen en de benutting van het potentieel van de helft van de Europese bevolking te bevorderen om een duurzame, langdurige groei te verzekeren[35];

27.    verzoekt de Commissie en de lidstaten om de gevolgen van de nieuwe pensioenstelsels voor de verschillende categorieën van vrouwen te evalueren, waarbij zij in het bijzonder aandacht moeten besteden aan deeltijdse en atypische contracten en aan het aanpassen van de sociale vangnetsystemen, in het bijzonder aan de jongere generaties;

28.    moedigt de lidstaten en de Commissie aan de participatie van vrouwen in typisch "mannelijke" bedrijfssectoren, met name de wetenschappelijke sector en de sector van de nieuwe technologieën, te stimuleren, met name door middel van voorlichtings- en bewustmakingscampagnes, teneinde maximaal gebruik te kunnen maken van het menselijk kapitaal van de Europese vrouwen om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie beter te bereiken en gendergelijkheid tot stand te brengen;

29.    is van mening dat, om de re-integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt te bevorderen, veelzijdige politieke oplossingen nodig zijn waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan levenslang leren, de strijd tegen onzekere arbeidsomstandigheden en het bevorderen van banen met rechten, evenals verschillende manieren om het werk te organiseren, op vraag van de vrouw zelf, om zo te vermijden dat zij hun carrière moeten stopzetten of onderbreken;

30.    wijst op de noodzaak van dringende maatregelen om de situatie van jonge vrouwen en vrouwen in precaire arbeidsomstandigheden te verbeteren, met name migrantenvrouwen en vrouwen die tot een etnische minderheid behoren en die als gevolg van de economische en sociale crisis in een nog kwetsbaarder positie verkeren; dringt voorts aan op de vermindering van genderongelijkheid in de gezondheidszorg en de waarborging van gelijke toegang daartoe;

31.    is bezorgd over de wetgeving in sommige lidstaten, waarin het overhandigen van een vooraf ondertekende ontslagbrief aan de werkgever wanneer vrouwen worden aangeworven, waardoor de wetten inzake moederschap omzeild kunnen worden, niet uitdrukkelijk verboden wordt;

32.    stelt vast dat de sociale zekerheid in het bijzonder wordt getroffen door twee van de belangrijkste onderdelen van het bezuinigingsbeleid: het terugdringen van het begrotingstekort door vermindering van de uitgaven voor sociaal beleid, en het verbeteren van het concurrentievermogen van ondernemingen door hun afdrachten te verlagen;

33.    roept de Commissie op de lidstaten te steunen bij de verbetering van de beroepsmatige vooruitzichten van achtergestelde vrouwen, zoals migrantenvrouwen, vrouwen uit etnische minderheden, vrouwen met een handicap en alleenstaande moeders, en hun daardoor meer kans op een financieel-economisch autonoom leven te bieden door verbetering van de toegang tot onderwijs en beroepsopleidingen;

34.    verzoekt de lidstaten gerichte maatregelen te nemen ten behoeve van langdurig werklozen, die vooral gebaseerd zijn op een beroepsopleiding en op een snelle re-integratie op de arbeidsmarkt; verzoekt de lidstaten te zorgen voor betere sociale bescherming bij werkloosheid, teneinde de toenemende armoede, in het bijzonder onder vrouwen, tegen te gaan;

35.    roept de lidstaten op de deelneming van vrouwen aan beroepsonderwijs aan te moedigen in het kader van een leven lang leren, gelet op de ommezwaai naar een duurzame economie waarin de klemtoon ligt op het mkb, en aldus de inzetbaarheid van vrouwelijke werknemers te verbeteren;

36.    verzoekt de lidstaten gerichte maatregelen te nemen ten behoeve van jonge werknemers, met name door te verbieden dat aanstellingen van jongeren worden misbruikt voor vaste arbeidsplaatsen en te eisen dat contracten schriftelijk worden vastgelegd, dat stageplannen en stagevergoedingen worden gehanteerd overeenkomstig de geldende cao's en dat de regels voor sociale zekerheid worden toegepast;

37.    roept de lidstaten op zwartwerken door vrouwen tegen te gaan, aangezien het bijdraagt tot een volledige deregulering van loonstructuren voor vrouwen, hetgeen leidt tot meer armoede onder vrouwen, vooral op latere leeftijd;

38.    wijst erop dat om de Jongerengarantie in de praktijk te brengen, overheidsinvesteringen nodig zijn die zorgen voor een nettotoename van de werkgelegenheid en die duurzame banen helpen scheppen waarvoor effectieve arbeidsovereenkomsten worden gesloten, waarin de loonafspraken uit de collectieve arbeidsovereenkomsten en het beginsel van gelijk loon voor gelijk of gelijkwaardig werk worden nageleefd; verzoekt de lidstaten erop toe te zien dat bij de toepassing van de Jongerengarantie niet dezelfde ongelijkheid ontstaat tussen mannen en vrouwen als die waarvan sprake is op de arbeidsmarkt;

39.    spoort de lidstaten aan om in adequate financiële steun en passende opleidingen te voorzien voor vrouwen die een bedrijf willen opzetten, teneinde ondernemerschap onder vrouwen te bevorderen;

40.    benadrukt dat voorkomen beter is dan genezen; verzoekt de lidstaten daarom de situatie van kinderen nauwlettender te volgen, door monitoring van de jeugdwerkloosheid, het percentage jongeren zonder werk, scholing of opleiding, het besteedbaar inkomen van gezinnen, het armoederisicopercentage en de loonkloof, zodat grote sociale en werkgelegenheidsproblemen sneller en accurater kunnen worden gesignaleerd;

41.    beveelt de lidstaten met klem aan om sterker te investeren in opleiding en openbaar onderwijs en zo het democratische aspect en de pedagogische organisatie van het onderwijs en de waarde van de onderwijsprogramma's te versterken en de arbeidsomstandigheden in de scholen te verbeteren, om kwaliteitsvolle, inclusieve educatieve en sociale oplossingen aan te reiken die gratis toegankelijk zijn voor iedereen, om zo te voorkomen dat leerlingen het onderwijs vroegtijdig of zonder diploma verlaten;

42.    beveelt de lidstaten met klem aan meer in openbare diensten te investeren, en met name in diensten op het vlak van onderwijs en gezondheid, eerstelijnsgezondheidszorg in verband met de seksuele en reproductieve gezondheid; beveelt de lidstaten aan het recht van vrouwen te garanderen op gratis openbare en kwalitatief goede gynaecologische en verloskundige zorg en op seksuele en reproductieve gezondheid in het algemeen, met inbegrip van het recht op vrijwillige zwangerschapsonderbreking; beklemtoont dat lidstaten moeten garanderen dat alle vrouwen dezelfde rechten hebben op het vlak van contraceptie, moederschap of seksualiteit, en roept de lidstaten bijgevolg op gegevens te verzamelen om inzicht te krijgen in de situatie van vrouwen op het vlak van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten;

43.    herinnert eraan dat de EU op 22 januari 2011 het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap heeft geratificeerd, waarin is vastgelegd dat de verdragslanden moeten waarborgen en bevorderen dat alle personen met een handicap al hun mensenrechten en fundamentele vrijheden volledig kunnen uitoefenen zonder enige vorm van discriminatie op grond van handicap, en zich moeten onthouden van elke handeling of praktijk die niet verenigbaar is met dit verdrag;

44.    roept de lidstaten op de bijdrage aan de maatschappij te erkennen van vrouwen die ervoor kiezen om - of geen andere keuze hebben dan - minder te gaan werken om voor hun kind(eren) of voor een zorgbehoevend familielid (of zorgbehoevende familieleden) te kunnen zorgen, bij gebrek aan toegankelijke opvangvoorzieningen;

45.    benadrukt dat vrouwen hoe langer hoe meer kostwinners zijn; roept de lidstaten op maatregelen te nemen om een statuut van mantelzorger te creëren dat ervoor zorgt dat vrouwen op beroepsgebied niet meer worden benadeeld en dat de cruciale maatschappelijke rol die zij vervullen, erkent;

46.    herinnert eraan dat de maatregelen om ervoor te zorgen dat 75% van de bevolking in de leeftijdsgroep van 20 tot 64 jaar werk heeft, overeenkomstig de Europa 2020-strategie, in kaart zijn gebracht en spoort de lidstaten ertoe aan deze maatregelen uit te voeren;

47.    legt de nadruk op de kwetsbaarheid van vrouwen met een handicap en van vrouwen die voor een kind met een handicap moeten zorgen; dringt erop aan opvangvoorzieningen en dienstenstructuren te creëren om deze vrouwen te helpen een beter evenwicht te vinden tussen hun gezinsbehoeften en hun beroepsleven en ervoor te zorgen dat zij hun werk niet volledig moeten opgeven bij gebrek aan hulp en zorg voor een hulpbehoevende die vanaf de geboorte tot de volwassen leeftijd afhankelijk is;

48.    verzoekt de lidstaten meer middelen voor kinderen te begroten, zodat het openbaar netwerk van kleuterscholen, crèches en openbare vrijetijdsdiensten voor kinderen kan worden uitgebreid en dat er meer dagopvangmogelijkheden en tehuizen voor personen van de derde leeftijd kunnen komen, aangezien de zorg voor deze mensen in de privésfeer bijna geheel op de schouders van de vrouwen rust; roept de lidstaten op adequate voorwaarden te scheppen om de inzetbaarheid van vrouwen te verbeteren en hun participatie op de arbeidsmarkt te vergroten aan de hand van betaalbare opvang en kinderopvang, ouderschapsverlofregelingen en flexibele arbeidsomstandigheden, in het bijzonder wanneer vrouwen na lange perioden van inactiviteit door de geboorte van kinderen of andere familiale verplichtingen op de arbeidsmarkt terugkeren; herinnert in dit verband aan de door de Raad in het Europees pact voor gendergelijkheid (2011-2020) vastgestelde en herbevestigde doelstellingen om de voorziening van kinderopvang in de lidstaten te verbeteren (doelstellingen van Barcelona); roept de Commissie op het gebrek aan betaalbare kinderopvang aan te pakken in de landenspecifieke aanbevelingen voor 2014;

49.    benadrukt dat aanscherping van het begrotingsbeleid niet ten koste mag gaan van de vooruitgang die met beleid ter bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen is geboekt;

50.    herhaalt het verzoek uit zijn resolutie van 13 maart 2012 aan de Commissie om een alomvattende mededeling in te dienen over de situatie van eenpersoonshuishoudens in de EU, vergezeld van beleidsvoorstellen om tot een eerlijke behandeling te komen op terreinen als belasting, sociale zekerheid, huisvesting, gezondheidszorg, verzekeringen en pensioenen, op basis van het beginsel van beleidsneutraliteit ten opzichte van de samenstelling van huishoudens;

51.    dringt er bij de lidstaten op aan te erkennen dat het onbetaalde huishoudelijke werk een grote invloed heeft op het welzijn en de werking van gezinnen, en dit als instrument op te nemen in de nationale boekhoudingen om het maatschappelijke belang van deze activiteit aan de hele maatschappij duidelijk te maken;

52.    merkt op dat de vernietiging van banen en de toename van de werkloosheid de twee meest in het oog lopende aspecten van de huidige crisis zijn, zoals geïllustreerd wordt door het feit dat het werkloosheidscijfer in de EU-27 tussen september 2011 en september 2012 is gestegen van 9,8 naar 10,6%, hetgeen neerkomt op een toename van het aantal werklozen met 2,145 miljoen[36];

53.    beklemtoont dat alle initiatieven van de Commissie op het vlak van gezinsbeleid alle gezinnen moeten omvatten, zonder onderscheid naar de samenstelling ervan;

54.    wijst in dit verband op de noodzaak van ontwikkeling van het juridische concept van gezamenlijk eigendomsrecht om ervoor te zorgen dat de rechten van vrouwen in de landbouwsector volledig worden geëerbiedigd, dat vrouwen passende sociale bescherming krijgen en dat hun werk ten volle wordt erkend;

55.    herinnert eraan dat, volgens de gegevens van de Commissie, in 2012 31,6% van de mannen en 40% van de vrouwen tussen 30 en 34 jaar in de EU een diploma hoger onderwijs had; wijst erop dat vrouwen 60% van de nieuwe diploma's behalen; verzoekt de Commissie en de lidstaten verdere maatregelen te nemen voor het verbeteren van de toegang tot en deelname aan de arbeidsmarkt door vrouwen, in het bijzonder in sectoren waar zij nog steeds ondervertegenwoordigd zijn, bijvoorbeeld spitstechnologie, onderzoek, wetenschap en techniek, en voor het verbeteren van de kwaliteit van het werk van vrouwen, in het bijzonder door middel van programma's voor een leven lang leren op alle niveaus; verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem om gebruik te maken van de Europese Structuurfondsen om dit te bereiken;

56.    verzoekt de Commissie en de lidstaten voorrang te geven en speciaal aandacht te besteden aan groepen vrouwen met speciale behoeften, zoals vrouwen met een handicap, vrouwen met de zorg voor afhankelijke personen, oudere vrouwen, vrouwen die tot een minderheid behoren, vrouwelijke immigranten, vrouwen met een beperkte opleiding of zonder opleiding etc., alsook gerichte maatregelen te ontwikkelen die aan hun omstandigheden en behoeften zijn aangepast;

Bestrijding van genderstereotypen

57.    benadrukt dat om de genderstereotypen uit de wereld te helpen en modellen voor maatschappelijke en economische gelijkheid te bevorderen, het van groot belang is dat die waarden al op zeer jonge leeftijd in de scholen worden overgebracht en dat er bewustmakingscampagnes worden georganiseerd in scholen, arbeidscentra en in de media waarin wordt onderstreept dat de mannen een belangrijke rol spelen bij de bevordering van gelijkheid, de eerlijke verdeling van de verantwoordelijkheden binnen het gezin en de verzoening van werk en privéleven; verzoekt de Commissie en de lidstaten vastberadener actie te ondernemen om korte metten te maken met seksistische stereotypen die in de media worden getoond, vestigt de aandacht op belangrijke maatregelen in het verslag van het Europees Parlement over "Uitbanning van genderstereotypen in de EU", dat in 2013 is aangenomen, roept de lidstaten, en met name de regelgevingsinstanties voor de media, op aandacht te besteden aan de plaats van de vrouw, zowel kwantitatief als kwalitatief, teneinde een evenwichtige, niet-stereotiepe voorstelling van de vrouw te bevorderen die de waardigheid van vrouwen, hun verschillende rollen en hun identiteit eerbiedigt waarbij meer aandacht gaat naar haar sociale ontwikkeling, haar grondrechten en haar rol in de maatschappij, binnen instellingen en op de arbeidsmarkt, in de media in het algemeen en in reclame, promotiemateriaal en op televisie in het bijzonder, door erop toe te zien dat er geen genderstereotypen worden uitgedragen en dat er niet wordt meegewerkt aan de overseksualisering van meisjes;

58.    raadt de lidstaten aan om in de secundaire scholen voor jongeren vanaf 12 jaar onderwijsprogramma's te ontwikkelen die genderstereotypering tegengaan. Dit onderwijs moet gestoeld zijn op goede praktijken om studenten en studentes te onderrichten over gender en moet daarbij de stereotypen inzake de sociale rol, voorstelling en betekenis van het vrouw- of man-zijn doorbreken; is van mening dat deze stereotypen – volgens welke vrouwen bijvoorbeeld voorbestemd zijn om bepaalde taken uit te voeren, zoals de zorg voor kinderen, ouderen en het huishouden, terwijl mannen daarentegen gemaakt zijn voor werk dat een inkomen en loopbaan oplevert – uit de schoolboeken moeten worden geweerd.

Gelijkheid in besluitvorming

59.    benadrukt dat om de participatie van vrouwen in de besluitvorming te bevorderen, maatregelen moeten worden uitgevoerd waarmee discriminatie op grond van geslacht, evenals stereotypen en vooroordelen met betrekking tot de rol van vrouwen worden bestreden, evenals maatregelen voor gelijke rechten en kansen op economisch, sociaal, politiek en cultureel vlak (tegengaan van onregelmatige en onvoorspelbare werktijden, verwezenlijken van billijke en gelijke beloning, versterken van het openbaar netwerk van crèches, kleuterscholen en scholen, enz.) die als positief gevolg hebben dat meer vrouwen uit alle lagen van de bevolking zullen deelnemen aan het sociale en politieke leven;

60.    onderstreept de noodzaak om op Europees niveau meer inspanningen te doen om te zorgen voor een ruimere vertegenwoordiging van vrouwen in de politiek, in de verschillende Europese instellingen, met inbegrip van het Europees Parlement; is van mening dat de participatie van vrouwen op nationaal, regionaal en gemeentelijk niveau moet worden aangemoedigd; benadrukt in dit verband de belangrijke rol van de politieke partijen; benadrukt dat een evenwichtige participatie van vrouwen en mannen in de politiek een van de democratische grondslagen van ons politiek systeem is en cruciaal is om een democratische vertegenwoordiging van EU-burgers te bereiken; stelt vast dat bovenstaande een rechtstreekse en onrechtstreekse invloed heeft op de participatie van vrouwen aan de verkiezingen; roept de lidstaten en de nationale partijen op rekening te houden met gender bij het opstellen van de kiezerslijsten en bij het voordragen van personen voor hooggeplaatste administratieve functies binnen de instellingen;

61.    merkt op dat het gebruik van quota bij verkiezingen een positieve invloed heeft op de vertegenwoordiging van vrouwen en is ingenomen met de pariteitsstelsels en genderquota die in verschillende lidstaten in de wetgeving zijn opgenomen; roept de lidstaten met een geringe vertegenwoordiging van vrouwen in de politiek op om soortgelijke maatregelen te overwegen; merkt op dat de Europese Unie, vanwege haar waarden en ambities, het goede voorbeeld moet geven door te streven naar een grotere gelijkheid tussen mannen en vrouwen binnen de instellingen; wijst erop dat de Europese verkiezingen van 2014, gevolgd door de benoeming van de volgende Commissie en de voordrachten voor hooggeplaatste administratieve functies binnen de Europese instellingen, een kans betekenen om een stap te zetten naar paritaire democratie op Europees niveau; verzoekt de lidstaten daarom de pariteit te steunen en zowel een man als een vrouw voor te dragen als kandidaat-commissaris en vraagt de benoemde voorzitter van de Commissie om bij de samenstelling van de Commissie het doel van de pariteit voor ogen te houden;

62.    betreurt dat volgens de gegevens van het Europees Parlement slechts 36% van de leden van het Europees Parlement vrouwen zijn tegenover 64% mannen; stelt vast dat deze verhouding slechts 26% tegen 74% is in de nationale parlementen; stelt vast dat in de Commissie deze cijfers 32% tegen 68% zijn;

63.    is van mening dat de betrokkenheid van vrouwen bij economische besluitvormingsprocessen niet alleen een kwestie van rechtvaardigheid is, maar ook noodzakelijk is om de concurrentiekracht van de ondernemingen op te voeren, en bijgevolg als strategische doelstelling moet worden opgenomen in elk beleid ter ondersteuning van de productie-economie; is van mening dat er door de ongelijkheid die op dit gebied bestaat onzorgvuldig wordt omgesprongen met talent, hetgeen niet verenigbaar is met het ontwikkelingsmodel 2020, waarin kennis centraal staat;

64.    beklemtoont dat het percentage vrouwen in de raden van bestuur van de grootste beursgenoteerde ondernemingen volgens statistieken van de Commissie 15,8% bedraagt en dat de rechttrekking van deze situatie traag verloopt met een jaarlijkse toename van amper 0,6% bij de bedrijfsleiders van deze ondernemingen; merkt op dat 97% van de voorzitters van raden van bestuur mannen zijn; roept daarom de Commissie en de lidstaten op maatregelen te nemen om een beter genderevenwicht in leidinggevende functies in ondernemingen te bevorderen en deze spoedig uit te voeren en derhalve bij te dragen tot betere bedrijfsprestaties, een grotere concurrentiekracht en meer economische voordelen voor de EU; benadrukt dat is aangetoond dat meer vrouwen in economische topfuncties tot sterke organisatorische en financiële bedrijfsprestaties en betere besluitvorming leiden; verheugt zich over het voorstel voor een richtlijn van de Commissie ter bevordering van de vertegenwoordiging van vrouwen in de niet-uitvoerende besturen van beursgenoteerde bedrijven door de invoering van de doelstelling dat in 2020 minstens 40% van hun bestuursleden van het vrouwelijk geslacht is; roept de Commissie op een ruimere vertegenwoordiging van vrouwen in de besluitvormingsstructuren van kleine en middelgrote bedrijven te bevorderen door middel van bewustmakingscampagnes; dringt er bij de Raad sterk op aan om onderhandelingen aan te gaan met het Parlement over de eerste lezing van het dossier om tot een akkoord te komen over het dossier zodat vóór het einde van de 7e legislatuur een overeenkomst tussen alle EU-instellingen kan worden bereikt;

Geweld tegen vrouwen

65.    merkt op dat de feminisering van de armoede kan leiden tot een toename van vrouwenhandel, seksuele uitbuiting en gedwongen prostitutie, en tot een grotere economische afhankelijkheid van vrouwen, met inbegrip van vrouwen die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld;

66.    wijst erop dat de economische crisis een voedingsbodem is voor intimidatie en geweld in al zijn vormen en ook voor prostitutie, waarvan vrouwen het slachtoffer zijn, hetgeen in strijd is met de mensenrechten; benadrukt de noodzaak van uitbreiding van de overheidsmiddelen, zowel financieel als personeel, voor groepen die met armoede bedreigd worden en om situaties aan te pakken die een risico betekenen voor kinderen, jongeren, ouderen en mensen met een handicap, alsmede daklozen;

67.    onderstreept dat prostitutie een vorm van geweld is, evenals een obstakel voor gendergelijkheid en een manier om georganiseerde misdaad te ontwikkelen; roept de lidstaten op prostitutie te erkennen als een vorm van geweld tegen vrouwen en niet langer als arbeid te beschouwen, ook al is het "vrijwillig";

68.    wijst erop dat de hoofdverantwoordelijkheid voor het aanpakken van mensenhandel bij de lidstaten ligt; acht het onvoldoende dat in april 2013 slechts zes lidstaten konden meedelen dat de EU-richtlijn inzake de bestrijding van mensenhandel in nationaal recht was omgezet, hoewel de deadline voor tenuitvoerlegging van de richtlijn op 6 april 2013 verstreek;

69.    benadrukt het feit dat geweld tegen vrouwen moet worden bestreden om de gelijkheid van mannen en vrouwen te realiseren; roept de lidstaten en de Commissie derhalve op tot gecoördineerde actie op dit gebied en met voorrang verdere stappen te nemen om het beleid en de maatregelen ter bescherming van de waardigheid van vrouwen te versterken en geweld tegen vrouwen te bestrijden; is ingenomen met de inspanningen, zowel op het niveau van de Gemeenschap als op nationaal niveau, om geweld tegen vrouwen, mannen en kinderen te bestrijden, zoals de richtlijn inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en het wetgevingspakket om de rechten van slachtoffers in de EU te versterken, maar benadrukt dat het nog steeds gaat om een groot onopgelost probleem; roept de Commissie op 2016 uit te roepen tot Europees jaar voor de uitbanning van geweld tegen vrouwen en een EU-brede strategie te verstrekken voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen, inclusief juridisch bindende instrumenten; dit moet een voorstel omvatten voor eind 2014 voor een wettekst op basis van artikel 84 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dat maatregelen omvat ter bevordering en ondersteuning van de acties die de lidstaten ondernemen om geweld tegen vrouwen te voorkomen alsmede voor sensibiliseringsacties, gegevensverzameling en financiering voor ngo's, zoals aangekondigd in de conclusies van de Raad van maart 2010; roept de lidstaten op om de Overeenkomst van Istanbul inzake geweld tegen vrouwen van de Raad van Europa zo spoedig mogelijk te ratificeren en vraagt de Commissie om de ratificaties op nationaal niveau te stimuleren en de procedure voor de toetreding van de EU tot de overeenkomst op te starten zodra de gevolgen en de meerwaarde van een toetreding zijn onderzocht;

70.    onderstreept dat de uitbanning van genderstereotypen een essentieel onderdeel is van de bestrijding van geweld tegen vrouwen en dat hiervoor een resolute inzet zal nodig zijn binnen het gezin, in het onderwijssysteem, in de media, in de reclame en in het dagelijkse taalgebruik; meent dat dit niet alleen een alomvattende strategie vereist waarbij overheidsinstanties, particuliere organisaties en sociale actoren zijn betrokken, maar ook een engagement van ieder van ons dat vanuit de instellingen moet worden gestimuleerd, actieplannen en gedrag overeenkomstig die waarden;

71.    dringt aan dat alle Europese instellingen nultolerantie ten aanzien van alle vormen van geweld tegen vrouwen als een van hun topprioriteiten behandelen; vraagt de lidstaten de programma's voor gerichte preventie die het mogelijk maken geweld tegen vrouwen bij de wortel aan te pakken, voort te zetten en zelfs uit te breiden en de toegang te verzekeren tot diverse vormen van preventie, rechtsbescherming en bijstand in geval van huiselijk geweld en ook wanneer er sprake is van stalking; onderstreept het belang van een nauwere samenwerking, of die nu horizontaal of verticaal is, tussen de autoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie, de regionale en lokale autoriteiten en vrouwenorganisaties en maatschappelijke organisaties om geweld tegen vrouwen doeltreffend te bestrijden en verzoekt de Commissie deze samenwerking te bevorderen teneinde een doeltreffende strategie te ontwikkelen en uit te voeren om het geweld tegen vrouwen te bestrijden;

72.    merkt op dat deze gewelddaden in de Europese Unie elk jaar honderden dodelijke slachtoffers eisen en dat ze om een dringende en concrete reactie vragen;

73.    benadrukt dat de vergaring van kwalitatief goede basisgegevens over hulpverlening aan vrouwen die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld moet worden verbeterd, dat deze gegevens vergelijkbaar en betrouwbaar moeten zijn en niet beperkt tot misdaadstatistieken afkomstig van de politie, en dat ze moeten worden aangevuld met uitgebreid kwalitatief onderzoek op grond van praktijkstudies;

74.    herinnert eraan dat in 2012 tijdens het Cypriotische voorzitterschap is vastgesteld dat gespecialiseerde diensten zoals opvanghuizen voor vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld, of noodhulplijnen niet overal beschikbaar zijn en in elk geval ongelijk verdeeld zijn over de lidstaten; roept op tot de ontwikkeling van deze diensten die onmisbaar zijn om vrouwen in staat te stellen de gewelddaden waarvan ze het slachtoffer zijn, aan het licht te brengen;

75.    roept de Commissie en de lidstaten op om hun inspanningen te bundelen met het oog op de bestrijding van de georganiseerde misdaad en van netwerken van mensenhandel, alsook om nieuwe wetgevende, administratieve, educatieve, maatschappelijke en culturele maatregelen goed te keuren om de vraag naar prostitutie tegen te gaan;

76.    wijst erop dat het migratiebeleid van de EU gericht is op "het bestrijden van illegale immigratie", het statuut van de "illegalen" strafbaar stelt en immigranten onderdrukt, wat ook blijkt uit de terugkeerrichtlijn van 2010, en is van mening dat dit beleid moet worden gewijzigd en moet worden gericht op sociale integratie in de opvanglanden; benadrukt dat dit beleid bijdraagt aan de kwetsbaarheid en het gebrek aan bescherming van migrantenvrouwen zonder papieren die het slachtoffer worden van geweld en die meestal geen hulp zoeken;

77.    herinnert eraan dat vrouwelijke immigranten zonder papieren in een extra kwetsbare situatie verkeren en dat de openbare gezondheidszorg in veel landen de enige instantie is waar deze vrouwen een beroep op kunnen doen indien zij het slachtoffer zijn van huiselijk geweld;

78.    verzoekt de Commissie om haar engagement om gendergelijkheid af te stemmen in het gemeenschappelijk Europees asielstelsel ten uitvoer te leggen;

79.    beveelt de lidstaten aan in hun nationale actieplannen ter bestrijding van huiselijk geweld te vermelden dat migrantenvrouwen zonder papieren precies dezelfde hulp moeten krijgen als vrouwen die legaal in het land verblijven en om instellingen niet te verplichten om dit soort gevallen aan de autoriteiten te melden;

80.    merkt met bezorgdheid op dat de crisis – zoals ook blijkt uit het verslag van het Europees Instituut voor gendergelijkheid uit 2012 "Evaluatie van de uitvoering door de EU-lidstaten van het actieprogramma van Peking: Geweld tegen vrouwen, slachtofferhulp" – duidelijk schadelijk is voor de opleiding van deskundigen en voor de duurzame financiering voor openbare diensten, verenigingen en ngo's voor vrouwelijke slachtoffers van geweld;

81.    verzoekt de lidstaten te investeren in gratis openbare gezondheidsdiensten ter ondersteuning van vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld en om te zorgen voor meer opvanghuizen met meer capaciteit en gespecialiseerde steun voor vrouwen van verschillende nationaliteiten, in verschillende talen, en voor vrouwen met een handicap en waar vrouwen passende rechtsbijstand, evenals psychologische hulpverlening en therapie wordt aangeboden; migrantenvrouwen die niet in de EU geboren zijn en Roma-vrouwen moeten in dit opzicht toegang hebben tot gespecialiseerde gezondheidszorgdiensten;

82.    vraagt de Commissie om binnen de bestaande institutionele structuur (Europees Instituut voor gendergelijkheid) een Europees Waarnemingscentrum voor geweld tegen vrouwen op te starten;

83.    wijst met nadruk op het belang van een systematische opleiding van het geschoold personeel dat moet zorgen voor vrouwen die het slachtoffer zijn van fysiek, seksueel of psychologisch geweld; deze opleiding is onmisbaar voor eerstelijns en tweedelijns hulpverleners waaronder de sociale en medische urgentiediensten, civiele bescherming en ordediensten;

84.    benadrukt dat het noodzakelijk is te zorgen voor een ononderbroken financiering van de programma's tot bevordering van gendergelijkheid en bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen, kinderen en jongeren, teneinde de diepgewortelde stereotypen in onze samenleving aan te kunnen pakken;

85.    benadrukt de noodzaak om gendermainstreaming en de strijd tegen gendergerelateerd geweld op te nemen in het buitenlands, ontwikkelings- en internationale handelsbeleid van de Europese Unie; dringt er bij de Commissie, de Raad en de lidstaten op aan in hun bilaterale en multilaterale betrekkingen met staten en organisaties buiten de Unie actief de zeggenschap en deelname van vrouwen te bevorderen en te steunen; onderstreept het belang van de toepassing van Resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid in het kader van het buitenlands optreden van de Europese Unie;

86.    wijst erop dat de Commissie inspanningen moet blijven leveren om gendergelijkheid op te nemen in alle onderhandelingen met derde landen en in haar landenspecifieke voortgangsverslagen; benadrukt de belangrijke rol van het Europees Parlement om kritisch te blijven en de vinger aan de pols te houden van de tenuitvoerlegging van maatregelen inzake gendergelijkheid in nationale strategieën en verslagen;

87.    herinnert aan het belang van een follow-up en concrete invulling van de aanbevelingen die gedaan zijn in het kader van de verslagen van het Europees Instituut voor gendergelijkheid;

88.    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten.

  • [1]  PB L 181 van 29.6.2013, blz. 4.
  • [2]  PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57.
  • [3]  PB L 338 van 21.12.2011, blz. 2.
  • [4]  PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1.
  • [5]  Bijlage bij de conclusie van de Raad van 7.3.2011.
  • [6]  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0375.
  • [7]  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0073.
  • [8]  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0247.
  • [9]  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0074.
  • [10]  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0045.
  • [11]  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0322.
  • [12]  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0225.
  • [13]  PB C 341E van 16.12.2010, blz. 35.
  • [14]  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0085.
  • [15]  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0069.
  • [16]  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0330.
  • [17]  Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0127.
  • [18]  PB C 199 E van 7.7.2012, blz.77.
  • [19]  PB C 236 E van 12.8.2011, blz.79.
  • [20]  PB C 67E van 18.3.2010, blz.31
  • [21]  PB C 233E van 28. 9.2006, blz. 130.
  • [22]  SWD(2013)0171.
  • [23]  Bron : Eurostat.
  • [24]  Bron : "Verslag over de vooruitgang op het gebied van de gelijkheid van vrouwen en mannen in 2012" (SWD(2013)0171), Europese Commissie.
  • [25]  Bron : Eurostat 155/2012, 31 oktober 2012.
  • [26]  Kwartaaloverzicht van de werkgelegenheids- en sociale situatie in de EU, IP/13/879, 2.10.2013.
  • [27]  Eurofound, het derde Europese onderzoek inzake levenskwaliteit, blz. 57.
  • [28]  European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions, Family life and work, 2010.
  • [29]  Advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid aan de Begrotingscommissie inzake het interimverslag met het oog op een positieve afloop van de goedkeuringsprocedure inzake het meerjarig financieel kader 2014-2020, 19.9.2012.
  • [30]  "Verslag over de vooruitgang op het gebied van de gelijkheid van vrouwen en mannen in 2012" (SWD(2013)0171), Europese Commissie.
  • [31]  "Verslag over de vooruitgang op het gebied van de gelijkheid van vrouwen en mannen in 2012" (SWD(2013)0171), Europese Commissie, blz. 54.
  • [32]  Europese Commissie, "She Figures 2012 - Gender in Research and Innovation" (2013).
  • [33]  http://ec.europa.eu/europeaid/who/partners/international organisations/documents/un-woman_en.pdf
  • [34] "European Added Value Assessment of March 2013 on combating violence against women", PE 504.467.
  • [35]  Mededeling van de Commissie "Actieplan Ondernemerschap 2020 - De ondernemingsgeest in Europa nieuw leven inblazen" (COM(2012)0795).
  • [36]  Eurostat persbericht 155/2012, 31 oktober 2012.

TOELICHTING

In 2012, een jaar waarin door de EU ontworpen bezuinigingsmaatregelen – met name de maatregelen voor economische beleidsaansturing – werden uitgevoerd en drie EU-landen (Griekenland, Ierland, Portugal) onder toezicht van de trojka stonden, vestigde de rapporteur de aandacht op de problemen waarmee een groot deel van de vrouwen in de EU dagelijks te maken kreeg.

In 2012 telde de EU 2,145 miljoen meer werklozen dan in 2011. Het risico in armoede te belanden betrof 26% voor vrouwen en 23,9% voor mannen.

Miljoenen vrouwen hebben te kampen met werkloosheid, arbeidsonzekerheid, een dalende waarde van salarissen en pensioenen, lage lonen en loondiscriminatie. Jonge vrouwen bevinden zich in een bijzonder onzekere situatie, gevangen tussen de moeilijke toegang tot de arbeidsmarkt (met een jeugdwerkloosheid van 23,1%) en arbeidsonzekerheid, wat hun economische zelfstandigheid in gevaar brengt, terwijl deze een randvoorwaarde vormt voor gelijkwaardige participatie. Veel (vaak jonge) vrouwen zijn gedwongen hun land te verlaten op zoek naar een beter leven.

Talloze vrouwen die werkzaam zijn in de industrie, de handel en sociale sectoren met intensieve werktijden en lage lonen leven in armoede, zelfs wanneer zij een baan hebben. Een groeiend aantal vrouwelijke werknemers combineert haar werk met aanvullende arbeidsactiviteiten om in hun eigen behoeften en in die van hun – vaak werkloze – familieleden te voorzien. Ook zien sommige vrouwen zich gedwongen om hulp te vragen wanneer zij geen geld hebben om hun kinderen te eten te geven. Gekwalificeerde en hoogopgeleide vrouwelijke werknemers moeten zich verzoenen met een verlaging van hun sociaalprofessionele status en hun kwaliteit van leven.

In 2012 telde de EU 25,4 miljoen kinderen die het risico liepen op armoede of sociale uitsluiting, en meestal zijn het vrouwen die dit dramatische maatschappelijke probleem opvangen of proberen te verzachten. De bezuinigingen op openbare diensten leiden tot een gebrekkige toegang tot onderwijs en gezondheidsdiensten, waarbij vrouwen het vaak zonder adequate begeleiding moeten stellen tijdens hun zwangerschap. De bezuinigingen op sociale uitkeringen vallen veel families in situaties van werkloosheid extra zwaar.

De veelbesproken noodzaak om de participatie van vrouwen op het vlak van politiek, maatschappij, cultuur en het verenigingsleven te verbeteren, met name voor vrouwen uit de onderste lagen van de samenleving, staat duidelijk op het spel.

Het spreekt voor zich dat als er binnen de lidstaten ongelijkheden bestaan, deze ook scherper worden tussen de lidstaten. In 2012 bedroeg de werkloosheid 17,3% in het zuiden en aan de grenzen van de eurozone, en 7,1% in het noorden en de middenregio van de eurozone. De armoede is gestegen in twee derde van de lidstaten, maar niet in het overige derde.

Het scheppen van geografische gebieden met goedkope arbeid die de grote economische groepen in staat stellen meer rijkdom te vergaren, en het verwoesten van openbare diensten om deze vervolgens via privatisering weer rendabel te maken, dat zijn de oplossingen die de grote economische en financiële groepen hebben gekozen voor hun winstproblemen. Ook de EU en verschillende nationale regeringen hebben deze ideeën uitgeprobeerd.

Wat we vandaag een "economische en financiële crisis" noemen, is evengoed een crisis van de democratie en de gendergelijkheid. Een crisis van de verworvenheden van de afgelopen eeuwen waar verschillende generaties vrouwen voor hebben gestreden.

De rapporteur onderstreept dat dit beleid, waarbij wordt getracht de genderimpact daarvan te "vermijden" of "beperken", zoals vaak wordt gesuggereerd, niet kan worden voortgezet. Met dit beleid kan geen sprake zijn van gendergelijkheid. Daarom worden in het verslag maatregelen voorgesteld om deze tendensen in het sociale en economische beleid tegen te gaan, namelijk:

–   de bevordering van het recht op arbeid met rechten, waarbij de creatieve en productieve capaciteiten van vrouwen in dienst worden gesteld van hun gelijkwaardige participatie in alle bedrijfssectoren en op alle gebieden van economische en sociale ontwikkeling;

–   het recht op arbeid met rechten, de uitbanning van directe en indirecte loondiscriminatie, het recht op de combinatie van arbeid met moederschap zonder daardoor te worden benadeeld;

–   de opwaardering van salarissen en pensioenen, de garantie op een adequaat niveau van sociale bescherming bij werkloosheid, ziekte, moeder- en vaderschap, invaliditeit en ouderdom, en de gelijke toegang van alle vrouwen tot gratis en kwalitatief hoogwaardige openbare gezondheidsdiensten;

–   de voorkoming van de oorzaken en achterliggende factoren van armoede en sociale uitsluiting, en van de toename van prostitutie en vrouwen- en kinderhandel, evenals aanvullende financiering voor organisaties en instellingen die vrouwelijke slachtoffers van geweld opvangen.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

23.1.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

13

8

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Regina Bastos, Edit Bauer, Marije Cornelissen, Edite Estrela, Zita Gurmai, Mikael Gustafsson, Mary Honeyball, Constance Le Grip, Astrid Lulling, Elisabeth Morin-Chartier, Siiri Oviir, Antonyia Parvanova, Joanna Katarzyna Skrzydlewska, Marc Tarabella, Marina Yannakoudakis, Inês Cristina Zuber

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Izaskun Bilbao Barandica, Anne Delvaux, Iñaki Irazabalbeitia Fernández, Nicole Kiil-Nielsen, Christa Klaß, Angelika Werthmann

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 187, lid 2)

Michael Cashman, Elisabetta Gardini, Anna Hedh