VERSLAG tot wijziging van artikel 90 van het Reglement van het Europees Parlement

25.3.2014 - (2013/2259(REG))

Commissie constitutionele zaken
Rapporteur: David Martin


Procedure : 2013/2259(REG)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A7-0253/2014
Ingediende teksten :
A7-0253/2014
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPBESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

tot wijziging van artikel 90 van het Reglement van het Europees Parlement

(2013/2259(REG))

Het Europees Parlement,

–       gezien de brief van de voorzitter van de Commissie buitenlandse zaken d.d. 29 januari 2013 en de brief van de voorzitter van de Commissie internationale handel d.d. 13 februari 2013, aan de voorzitter van de Commissie constitutionele zaken,

–       gezien de artikelen 211 en 212 van zijn Reglement,

–       gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A7-0253/2014),

1.      besluit onderstaande wijzigingen in zijn Reglement op te nemen;

2.      wijst erop dat deze wijzigingen op de eerste dag van de eerstvolgende vergaderperiode in werking treden;

3.      verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie

Amendement  1

Reglement van het Parlement

Artikel 90 – lid 4

Bestaande tekst

Amendement

4. In elk stadium van de onderhandelingen kan het Parlement op basis van een verslag van zijn bevoegde commissie, en na behandeling van elk overeenkomstig artikel 121 ingediend voorstel ter zake, aanbevelingen aannemen met het verzoek deze vóór de sluiting van de betreffende internationale overeenkomst op te volgen.

4. In elk stadium van de onderhandelingen en vanaf de beëindiging van de onderhandelingen tot aan de sluiting van de internationale overeenkomst kan het Parlement op basis van een verslag van zijn bevoegde commissie, en na behandeling van elk overeenkomstig artikel 121 ingediend voorstel ter zake, aanbevelingen aannemen met het verzoek deze vóór de sluiting van die overeenkomst op te volgen.

Amendement  2

Reglement van het Parlement

Artikel 90 – lid 5

Bestaande tekst

Amendement

5. Na afsluiting van de onderhandelingen, doch nog vóór de ondertekening van een overeenkomst, wordt de ontwerpovereenkomst voor advies of ter goedkeuring aan het Parlement voorgelegd. Voor de goedkeuringsprocedure is artikel 81 van toepassing.

5. Verzoeken van de Raad om goedkeuring of advies van het Parlement worden door de Voorzitter overeenkomstig artikel 81 of artikel 43, lid 1, naar de ter zake bevoegde commissie verwezen.

Amendement  3

Reglement van het Parlement

Artikel 90 – lid 6

Bestaande tekst

Amendement

6. Alvorens over te gaan tot de stemming ter verlening van goedkeuring, kan de bevoegde commissie, een fractie of ten minste een tiende van de leden het Parlement voorstellen het advies van het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van de internationale overeenkomst met de Verdragen in te winnen. Indien het Parlement een dergelijk voorstel aanneemt, wordt de stemming ter verlening van goedkeuring uitgesteld, totdat het Hof advies heeft uitgebracht15.

6. Alvorens over te gaan tot de stemming kan de bevoegde commissie, een fractie of ten minste een tiende van de leden het Parlement voorstellen het advies van het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van de internationale overeenkomst met de Verdragen in te winnen. Indien het Parlement een dergelijk voorstel aanneemt, wordt de stemming uitgesteld, totdat het Hof advies heeft uitgebracht15.

__________________

__________________

15 Zie eveneens interpretatie van artikel 128.

15 Zie eveneens interpretatie van artikel 128.

TOELICHTING

Adviezen in verband met de toetsing van internationale overeenkomsten (artikel 90, lid 4 ‑ amendement 1)

Bij schrijven van 29 januari 2013 wees de heer Brok, voorzitter van de Commissie buitenlandse zaken, erop dat het Reglement het thans niet toestaat dat andere commissies advies uitbrengen over een resolutie in verband met een internationale overeenkomst, terwijl het groeiend aantal veelomvattende overeenkomsten met een aanzienlijke handelsparagraaf het noodzakelijk maakt dat de Commissie internationale handel de kans krijgt haar inbreng in de formulering van het standpunt van het Parlement te geven. De heer Brok vermeldde dat artikel 110, lid 2 (Verklaringen van Commissie, Raad en Europese Raad) deze mogelijkheid niet biedt, aangezien dat betrekking heeft op ontwerpresoluties ingediend door een commissie, een fractie of ten minste veertig leden, waarover andere commissies geen advies kunnen uitbrengen. Artikel 90, lid 4 (Internationale overeenkomsten) biedt hier evenmin uitkomst, daar hierin sprake is van lopende "onderhandelingen", zodat dit artikel na de afsluiting van de onderhandelingen geen verslag meer toestaat. Artikel 81, lid 3 (Goedkeuringsprocedure) ten slotte kan alleen maar gebruikt worden als er sprake is van een "voorstel" van de Raad, en dus niet in het geval van een voorgenomen internationale overeenkomst. De heer Brok stelde daarom voor na te gaan of artikel 110, lid 2, zodanig gewijzigd kan worden dat andere commissies advies kunnen uitbrengen.

Na bestudering van de zaak is de Commissie constitutionele zaken tot de conclusie gekomen dat het uitbrengen van adviezen in het kader van de toetsing van internationale overeenkomsten mogelijk kan worden gemaakt met een tamelijk eenvoudige wijziging van artikel 90, lid 4, zoals weergegeven in amendement 1. Als deze bepaling van toepassing wordt op de gehele duur van de procedure, van de start van de onderhandelingen (daarvóór gelden leden 1 t/m 3 van art. 90) tot aan de sluiting van de overeenkomst, kan het Parlement op elk gewenst moment een inbreng geven om zijn standpunt inzake de gevraagde goedkeuring te verduidelijken. Tevens kunnen andere commissies erbij betrokken worden als medeadviserende commissie of als medeverantwoordelijke commissie in de ruimere zin van artikel 50 of 51. We stellen voor artikel 110, lid 2, ongewijzigd te laten.

Tijdstip van de goedkeuring van een internationale overeenkomst door het Parlement, voorlopige toepassing daarvan en ratificatie door de lidstaten (art. 218, leden 5 en 6, van het Verdrag betreffende de werking van de EU ‑ amendement 2)

Bij schrijven van 13 februari 2013 verzocht de heer Moreira, voorzitter van de Commissie internationale handel, de commissie AFCO artikel 90, lid 5 (Internationale overeenkomsten) te toetsen op verenigbaarheid met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De huidige formulering daarvan is als volgt: "Na afsluiting van de onderhandelingen, doch nog vóór de ondertekening van een overeenkomst, wordt de ontwerpovereenkomst voor advies of ter goedkeuring aan het Parlement voorgelegd. (...)" In artikel 218, lid 6, VWEU wordt bepaald: "De Raad stelt op voorstel van de onderhandelaar een besluit houdende sluiting van de overeenkomst vast. (…) na goedkeuring door het Europees Parlement, in de volgende gevallen: (…)". Het Verdrag verplicht de Raad dus niet met zoveel woorden het Parlement om goedkeuring te vragen voordat hij de Commissie machtigt namens de Unie te tekenen.

De heer Moreira wees er voorts op dat het al is voorgekomen dat bepalingen van handelsakkoorden reeds vóór het officiële verzoek om goedkeuring van het Parlement op voorlopige basis werden toegepast. Dit doet de vraag rijzen of deze gang van zaken wel juridisch correct is en of de Raad niet moet wachten totdat het Parlement de overeenkomst heeft goedgekeurd.

Ten slotte wees de heer Moreira er, onder verwijzing naar de brief van de heer Brok van 29 januari 2013, op dat het al is voorgekomen dat een overeenkomst die gelijktijdig moet worden gesloten tussen derden en de Unie enerzijds en derden en de lidstaten anderzijds (een zg. gemengde overeenkomst) wel ondertekend wordt, maar dat de Raad besluit te wachten met de voorlegging voor goedkeuring aan het Parlement totdat het ratificatieproces in de lidstaten vrijwel voltooid is. Ook hier rijst de vraag of deze gang van zaken wel met het recht van de Unie verenigbaar is.

De commissie heeft de Juridische Dienst om advies gevraagd[1].

Ten aanzien van het eerste punt, goedkeuring van internationale overeenkomsten, kwam de Juridische Dienst tot de slotsom dat artikel 218, lid 6, VWEU de Raad niet wettelijk verplicht het Parlement om goedkeuring te verzoeken voordat hij toestemming voor ondertekening geeft. Het hoofdargument daarvoor is dat artikel 218 VWEU de procedure in twee afzonderlijke stappen onderverdeelt, de ondertekening en de sluiting van de overeenkomst, hetgeen betekent dat de Raad het besluit tot ondertekening los van het besluit tot sluiting van de overeenkomst kan nemen, en zulks zonder koppeling tussen de twee besluiten.

Wat betreft het tweede punt, de voorlopige toepassing van overeenkomsten, stelt de Juridische Dienst in zijn advies dat de Raad voorlopige toepassing van een overeenkomst kan toestaan op elk gewenst moment nadat de onderhandelaar zulks heeft voorgesteld. Artikel 218 VWEU verplicht de Raad niet daarmee te wachten totdat het Parlement zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst heeft gehecht. Dit hoeft het Parlement niet te beletten om in een bepaald stadium van de procedure in de vorm van aanbevelingen in het kader van artikel 90, lid 4, zoals gewijzigd bij amendement 1, het politieke signaal af te geven dat voorlopige toepassing niet gewenst is omdat de goedkeuring van het Parlement onzeker is of omdat zelfs verwerping waarschijnlijk is. Los daarvan wordt in artikel 91 van het Reglement gewezen op de informatieplicht die de Commissie ingevolge de Verdragen (art. 218, lid 10, VWEU) heeft en waartoe zij zich met het kaderakkoord nog eens heeft verbonden, te weten dat zij " het Parlement zo snel mogelijk in[licht] over haar voornemen de voorlopige toepassing ervan [d.i. van de overeenkomst] aan de Raad voor te stellen en over de redenen hiervan, tenzij redenen van hoogdringendheid haar beletten dit te doen" (punt 23 en bijlage 3, punt 7). Met het oog op deze verplichtingen schrijft artikel 91 een speciale plenaire procedure voor.

Ten aanzien van het derde punt, het tijdstip van ondertekening van een gemengde overeenkomst, stelt de Juridische Dienst in zijn advies dat de Raad de goedkeuring van het Parlement mag vragen vóór of op het moment dat de overeenkomst aan de lidstaten wordt voorgelegd voor ratificatie volgens de nationale procedures. De Raad kan ook wachten tot deze procedures in één lidstaat of een aantal of alle betrokken lidstaten afgerond zijn. Het hoofdargument hiervoor is dat de procedures die uitmonden in de sluiting van een internationale overeenkomst door de Unie enerzijds en de lidstaten anderzijds, onderling onafhankelijk zijn. De keuze van het tijdstip waarop de Raad om goedkeuring van het Parlement verzoekt kan dus worden ingegeven door politieke overwegingen.

De commissie heeft het juridisch advies bestudeerd en onderschrijft de conclusies ervan. Volgens de commissie noopt de eerste conclusie tot wijziging van artikel 90, lid 5, van het Reglement (zie amendement 2), omdat het Parlement volgens de jurisprudentie van het Hof[2] aan zijn Reglement geen bevoegdheden kan ontlenen die niet uitdrukkelijk door een normatieve handeling of het primaire recht aan het Parlement zijn toegekend, hetgeen impliceert dat het Parlement de Raad niet met zijn interne reglement kan verplichten tot een procedure waarin artikel 218 VWEU niet voorziet.

Ten aanzien van het tweede en het derde punt heeft de commissie geoordeeld dat noch een wijziging noch een formele interpretatie van artikel 90 noodzakelijk is, aangezien de conclusies van het juridisch advies al min of meer uit de redenering betreffende het tijdstip van ondertekening volgen. Zoals gezegd biedt artikel 90, lid 4, zoals gewijzigd bij amendement 1, het Parlement in beide gevallen gedurende de gehele procedure die in de sluiting van de overeenkomst uitmondt, de mogelijkheid zijn standpunt te kennen te geven in de vorm van aanbevelingen op basis van een verslag van de bevoegde commissie.

Adviezen van het Hof van Justitie (artikel 90, lid 6 – amendement 3)

De heroverweging van artikel 90 naar aanleiding van het verzoek van de Commissie internationale handel is uitgemond in de conclusie dat lid 6 correctie behoeft. Met de huidige formulering heeft het Parlement slechts beperkt de mogelijkheid het advies van het Hof van Justitie in te winnen over de verenigbaarheid van een internationale overeenkomst met de Verdragen, namelijk alleen als het gaat om een overeenkomst waarvoor de goedkeuring van het Parlement vereist is, zodat overeenkomsten waarover het Parlement alleen advies uitbrengt daarbuiten blijven. De Verdragsbepaling krachtens welke het Parlement het recht heeft het advies van het Hof van Justitie in te winnen (art. 218, lid 11, VWEU), maakt dit onderscheid echter niet. Dit vindt evenmin grond in de onderliggende bedoeling van die Verdragsbepaling, namelijk voorkomen dat internationale overeenkomsten strijdig zijn met het primaire recht van de Unie.

  • [1]  SJ-0431/13 van 8.8.2013.
  • [2]  Zie bijv. arrest van 17 januari 2013 in gevoegde zaken T-346/11 en T-347/11, Bruno Gollnisch.

Brief d.d. 22 januari 2014 van Klaus-Heiner Lehne, voorzitter van de Commissie juridische zaken, aan Carlo Casini, voorzitter van de Commissie constitutionele zaken

Betreft:            Advies over de wijziging van artikel 90, lid 5, van het Reglement

Geachte heer Casini,

Bij schrijven van 27 november 2013[1] stelde de voorzitter van de Commissie constitutionele zaken voor dat de Commissie juridische zaken advies zou uitbrengen inzake de wijziging van artikel 90, lid 5, van het Reglement. Wegens tijdgebrek wordt dit advies in briefvorm uitgebracht.

De Commissie juridische zaken behandelde dit onderwerp op haar vergadering van 21 januari en hechtte met algemene stemmen (22 voor) haar goedkeuring aan navolgend advies[2].

I. De wijziging van artikel 90, lid 5, van het Reglement

De suggestie om artikel 90, lid 5, te wijzigen stamt uit een schrijven van 13 februari 2013 van de voorzitter van de Commissie internationale handel aan de voorzitter van de Commissie constitutionele zaken[3], naar aanleiding van de door de Commissie internationale handel gesignaleerde discrepantie tussen artikel 90, lid 5, van het Reglement en artikel 218, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Artikel 90, lid 5, dat deel uitmaakt van de bepalingen over de sluiting van internationale overeenkomsten, luidt als volgt:

5. Na afsluiting van de onderhandelingen, doch nog vóór de ondertekening van een overeenkomst, wordt de ontwerpovereenkomst voor advies of ter goedkeuring aan het Parlement voorgelegd. Voor de goedkeuringsprocedure is artikel 81 van toepassing.

Artikel 218, lid 5, VWEU luidt als volgt:

5. De Raad stelt op voorstel van de onderhandelaar een besluit vast waarbij machtiging wordt verleend tot ondertekening van de overeenkomst en, in voorkomend geval, in afwachting van de inwerkingtreding, tot de voorlopige toepassing ervan.

Hierin wordt geen gewag gemaakt van een inbreng van het Parlement. Lid 6, dat betrekking heeft op het besluit houdende sluiting van de overeenkomst, spreekt wel van goedkeuring door of raadpleging van het Parlement.

Aangezien het Reglement ondergeschikt is aan de Verdragsbepalingen[4], stelt de Commissie juridische zaken voor de centrale bepaling van artikel 90, lid 5, als volgt te herformuleren, teneinde haar op de Verdragen af te stemmen:

5. Na afsluiting van de onderhandelingen wordt het ontwerpbesluit houdende sluiting van de overeenkomst voor advies of ter goedkeuring aan het Parlement voorgelegd. Voor de goedkeuringsprocedure is artikel 81 van toepassing.

II. Gegarandeerde parlementaire toetsing van internationale overeenkomsten in geval van voorlopige toepassing en gemengde overeenkomsten

De kwestie van de parlementaire goedkeuring (of raadpleging) bij internationale overeenkomsten is echter ingewikkelder. Ook als ervan uitgegaan wordt dat de parlementaire goedkeuring (of raadpleging) bij de sluiting van de overeenkomst (dus na de fase van ondertekening) plaatsvindt, kunnen er, zoals de Commissie internationale handel terecht opmerkt, in twee gevallen (die ook kunnen samenvallen) problemen rond de democratische legitimiteit ontstaan:

1. wanneer een internationale overeenkomst overeenkomstig artikel 218, lid 5, wordt ondertekend en voorlopig wordt toegepast, maar het Parlement niet binnen een redelijke termijn om goedkeuring (of advies) wordt verzocht;

2. wanneer er sprake is van een gemengde overeenkomst, d.i. een internationale overeenkomst die door zowel de Unie als de lidstaten ondertekend moet worden omdat ze betrekking heeft op zowel terreinen onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie als terreinen die onder de nationale bevoegdheid vallen, en het Parlement pas om goedkeuring (of advies) wordt verzocht als de meeste of alle lidstaten hun ratificatieprocedure hebben afgerond.

In het eerste geval is de democratische legitimiteit in het geding als de overeenkomst gedurende langere tijd zonder parlementaire goedkeuring voorlopig wordt toegepast. In het tweede geval is het probleem dat het standpunt van het Parlement van minder gewicht is omdat de nationale instellingen als eerste hebben gesproken. Een bijzonder probleem doet zich voor bij gemengde overeenkomsten, omdat deze voornamelijk onderwerpen bestrijken die onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen en slechts in beperkte mate onderwerpen die nog onder de lidstaten vallen.

a) Voorlopige toepassing

De commissie wijst in dit verband op artikel 25, lid 2, van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969[5], dat als volgt luidt:

2. Tenzij het verdrag anders bepaalt of de Staten die aan de onderhandelingen hebben deelgenomen anders zijn overeengekomen, houdt de voorlopige toepassing van een verdrag of een deel van een verdrag voor een Staat op, als deze Staat de andere Staten waartussen het verdrag voorlopig wordt toegepast, in kennis stelt van zijn voornemen geen partij te worden bij het verdrag.

Krachtens artikel 218, leden 5 en 6, VWEU kan de Raad besluiten een internationale overeenkomst op voorlopige basis toe te passen voordat het Parlement zijn goedkeuring heeft gegeven. Tegen de achtergrond van artikel 25, lid 2, van het Verdrag van Wenen is het echter duidelijk dat voorlopige toepassing niet gehandhaafd kan worden als het Parlement bezwaar tegen de overeenkomst heeft gemaakt, aangezien zo'n bezwaar in het internationaal recht beschouwd wordt als uiting van het voornemen van de Europese Unie om geen partij bij de overeenkomst te worden[6].

Het is dan ook verstandig om, ter bescherming van de rol van het Parlement, een bepaling in artikel 90 op te nemen die inhoudt dat het Parlement een standpunt bepaalt over elke internationale overeenkomst die voorlopig wordt toegepast maar die na een zekere tijdsspanne nog niet aan het Parlement ter goedkeuring (of voor advies) is voorgelegd. De duur van die tijdsspanne is voor discussie vatbaar, maar onze commissie denkt aan een periode van een jaar.

Het aan artikel 90 toe te voegen lid zou als volgt geformuleerd kunnen worden:

Indien het Parlement een jaar nadat de Raad overeenkomstig artikel 218, lid 5, VWEU een besluit tot ondertekening en voorlopige toepassing van een internationale overeenkomst heeft vastgesteld, nog niet door de Raad om goedkeuring of advies overeenkomstig artikel 218, lid 6, VWEU is verzocht, bepaalt het Parlement eigener beweging zijn standpunt over de overeenkomst aan de hand van een verslag van de bevoegde commissie.

Deze oplossing heeft het voordeel dat er een eind wordt gemaakt aan de voorlopige toepassing van een overeenkomst als het Parlement niet voornemens is er zijn goedkeuring aan te hechten, en dat vertraging bij de inschakeling van het Parlement wordt tegengegaan.

b) Gemengde overeenkomsten

Ervan uitgaande dat gemengde overeenkomsten voornamelijk onderwerpen bestrijken die onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen en slechts in beperkte mate onderwerpen die nog onder de lidstaten vallen, is het zaak, ter bescherming van de positie van het Parlement, een soortgelijke bepaling op te nemen ten aanzien van gemengde overeenkomsten. Zo'n bepaling heeft het voordeel dat het Parlement dan niet "achter in de rij" staat bij de goedkeuring van gemengde internationale overeenkomsten.

Het aan artikel 90 toe te voegen lid zou als volgt geformuleerd kunnen worden:

Indien het Parlement een jaar nadat de Raad overeenkomstig artikel 218, lid 5, VWEU een besluit tot ondertekening en voorlopige toepassing van een internationale overeenkomst waarbij ook de lidstaten partij zijn, heeft vastgesteld, nog niet door de Raad om goedkeuring of advies overeenkomstig artikel 218, lid 6, VWEU is verzocht, bepaalt het Parlement eigener beweging zijn standpunt over de overeenkomst aan de hand van een verslag van de bevoegde commissie.

Deze oplossing heeft het voordeel dat de Raad gestimuleerd wordt het Parlement eerder bij de procedure te betrekken, hetgeen bij gemengde overeenkomsten veelal de aangewezen weg is.

***

Ik hoop dat dit advies en met name de gedane suggesties voor Reglementswijzigingen uw commissie van nut zullen zijn als zij zich over de mogelijke wijziging van artikel 90, lid 5, buigt.

Hoogachtend,

Klaus-Heiner Lehne

  • [1]  D(2013)59655.
  • [2]  Bij de stemming waren aanwezig: Raffaele Baldassarre, Sebastian Valentin Bodu, Françoise Castex, Christian Engström, Marielle Gallo, Giuseppe Gargani, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Sajjad Karim, Klaus-Heiner Lehne, Eva Lichtenberger, Antonio López-Istúriz White, Antonio Masip Hidalgo, Alajos Mészáros, Angelika Niebler, Bernhard Rapkay, Evelyn Regner, Francesco Enrico Speroni, Rebecca Taylor, Alexandra Thein, Axel Voss, Cecilia Wikström, Tadeusz Zwiefka.
  • [3]  D(2013)5817.
  • [4]  Arrest van het Hof van 21 oktober 2008, Alfonso Luigi Marra/Eduardo De Gregorio en Antonio Clemente, C-200/07–C-201/07, punt 39.
  • [5]  Verenigde Naties, Vienna Convention on the Law of Treaties, 23 May 1969, United Nations, Treaty Series, vol. 1155, p. 331. (Zie ook http://wetten.overheid.nl/BWBV0003441/geldigheidsdatum_11-02-2014#VertalingNL - noot van de Vertaaldienst.)
  • [6]  Zoals gebeurd is in het geval van ACTA (Handelsovereenkomst ter bestrijding van namaak tussen de Europese Unie en haar lidstaten, Australië, Canada, Japan, de Republiek Korea, de Verenigde Staten van Mexico, het Koninkrijk Marokko, Nieuw-Zeeland, de Republiek Singapore, de Zwitserse Bondsstaat en de Verenigde Staten van Amerika).

HOOFDELIJKE STEMMING

Voor : 23

ALDE : Andrew Duff, Stanimir Ilchev, Anneli Jäätteenmäki

 

ECR : Ashley Fox, Daniel Hannan

 

GUE/NGL : Helmut Scholz

 

PPE : Zdravka Bušić, Carlo Casini, Marietta Giannakou, Constance Le Grip, Andrej Plenković, Tadeusz Ross, Algirdas Saudargas, György Schöpflin, Rainer Wieland

 

S&D : Marino Baldini, Roberto Gualtieri, Enrique Guerrero Salom, David Martin, Sandra Petrović Jakovina, Luis Yáñez-Barnuevo García

 

Verts/ALE : Gerald Häfner, Indrek Tarand

Tegen : 1

EFD : Morten Messerschmidt

Onthoudingen : 1

NI : Andrew Henry William Brons

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

18.3.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

23

1

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Andrew Henry William Brons, Zdravka Bušić, Carlo Casini, Andrew Duff, Ashley Fox, Roberto Gualtieri, Enrique Guerrero Salom, Gerald Häfner, Daniel Hannan, Stanimir Ilchev, Constance Le Grip, David Martin, Morten Messerschmidt, Sandra Petrović Jakovina, Tadeusz Ross, Algirdas Saudargas, Indrek Tarand, Luis Yáñez-Barnuevo García

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Marino Baldini, Marietta Giannakou, Anneli Jäätteenmäki, Andrej Plenković, Helmut Scholz, György Schöpflin, Rainer Wieland