VERSLAG over het standpunt van de Raad over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015

9.10.2014 - (12608/2014 – C8-0144/2014 – 2014/2040(BUD))

Deel 1: Ontwerpresolutie
Begrotingscommissie
Rapporteurs:                 Eider Gardiazabal Rubial (afdeling III – Commissie)
                                     Monika Hohlmeier (overige afdelingen)


Procedure : 2014/2040(BUD)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0014/2014
Ingediende teksten :
A8-0014/2014
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het standpunt van de Raad over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 (12608/2014 – C8-0144/2014 – 2014/2040(BUD))

Het Europees Parlement,

–   gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–   gezien artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

–   gezien Besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen[1],

–   gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002[2],

–   gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020[3] (MFK-verordening),

–   gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer[4],

–   gezien zijn resolutie van 13 maart 2014 over de algemene richtsnoeren voor het opstellen van de begroting 2015, Afdeling III - Commissie[5],

–   gezien zijn resolutie van 17 oktober 2014 over de raming van de inkomsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2015[6],

–   gezien het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, dat de Commissie op 24 juni 2014 heeft goedgekeurd (COM(2014)0300),

–   gezien het standpunt over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, vastgesteld door de Raad op 2 september 2014 en meegedeeld aan het Europees Parlement op 12 september 2014 (12608/2014 – C8-0144/2014),

–   gezien Nota van wijzigingen nr. 1/2015 bij het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015, door de Commissie gepresenteerd op 15 oktober 2014,

–   gezien de behandeling door het Bureau op 15 september 2014 en de herziene nota van de secretaris-generaal van 17 september 2014 over de lezing door het EP van zijn ontwerpbegroting voor 2015;

–   gezien zijn wetgevingsresolutie van dinsdag 15 april 2014 over de ontwerpverordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van het Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie met het oog op de uitbreiding van het aantal rechters bij het Gerecht[7],

–   gezien de samenwerkingsovereenkomst tussen het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 5 februari 2014,

–   gezien artikel 88 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de overige betrokken commissies (A8-0014/2014),

AFDELING III

Algemene opmerkingen

1.  herinnert eraan dat het Parlement in zijn resolutie van 13 maart 2014 met nadruk wees op de noodzaak van meer strategische investeringen in acties met een Europese meerwaarde, om de Europese economie weer op de rails te krijgen en te zorgen voor concurrentievermogen, duurzame groei en werkgelegenheid, met name werkgelegenheid voor de jeugd, zonder de bevordering van de economische en sociale cohesie uit het oog te verliezen;

2.  benadrukt dat de staatshoofden en regeringsleiders in juni 2014 nogmaals bevestigden (herhaald op de speciale bijeenkomst van de Europese Raad in augustus 2014) dat geïnvesteerd moet worden in de economieën van de lidstaten en dat deze voorbereid moeten worden op de toekomst door werk te maken van investeringen die al eerder gedaan hadden moeten zijn in de vervoers-, energie- en telecominfrastructuur (inclusief de voltooiing van de interne digitale markt tegen 2015) die voor de EU van betekenis is, evenals in energie-efficiëntie, innovatie en onderzoek, vaardigheden en innovatie; herinnert aan de cruciale rol die de EU-begroting speelt voor het bereiken van deze politieke doelstellingen;

3.  herinnert er eens te meer aan dat de EU-begroting niet moet worden ervaren en beoordeeld als louter een extra financiële last voor de nationale begrotingen, maar daarentegen beschouwd moet worden als een mogelijkheid om een extra dimensie te geven aan initiatieven en investeringen die van belang zijn en meerwaarde opleveren voor de Unie in haar geheel en waartoe in de meeste gevallen gezamenlijk is besloten door het Parlement en de Raad;

4.  wijst nogmaals op het aanvullend karakter van de EU-begroting ten opzichte van de nationale begrotingen en de stimulans die daarvan uitgaat ter bevordering van groei en banen, en benadrukt dat het karakter en de beperkte omvang ervan niet mogen worden ondermijnd door willekeurige bezuinigingen, maar dat specifieke terreinen juist moeten worden versterkt;

5.  merkt op dat de door de Commissie voorgestelde ontwerpbegroting (OB) voor 2015 (met inbegrip van bijzondere instrumenten) 145 599,3 miljoen EUR aan vastleggingskredieten (VK) en 142 137,3 miljoen EUR aan betalingskredieten (BK) omvat; benadrukt dat het totale niveau van de betalingskredieten in de OB een gematigde verhoging van 1,4% inhoudt ten opzichte van de begroting 2014 (rekening houdend met GB 1 en OGB 2-4/2014), en nog altijd 2 miljard EUR lager is dan de ten uitvoer gelegde begroting 2013; wijst erop dat de Commissie heeft voorgesteld om in de OB een totale marge van 1 478,9 miljoen EUR aan vastleggingskredieten onder het maximum aan te houden;

6.  wijst op de belangrijke rol van gedecentraliseerde agentschappen, die van essentieel belang zijn voor de uitvoering van het beleid en de programma's van de Unie; benadrukt dat de agentschappen van voldoende financiële en personele middelen moeten worden voorzien, zodat ze de aan hen door de wetgevende autoriteit toegewezen taken naar behoren kunnen vervullen;

Standpunt van de Raad

7.  betreurt het feit dat de Raad in zijn lezing de vastleggingskredieten heeft verlaagd met 522 miljoen EUR en de betalingskredieten met 2,1 miljard EUR, waarmee de EU-begroting voor 2015 zou neerkomen op 145 077,4 miljoen EUR aan vastleggingen en 139 996,9 miljoen EUR aan betalingen; wijst erop dat de verlaging van de betalingen met 2,1 miljard EUR een vermindering van -0,18% zou betekenen ten opzichte van de begroting 2014 (inclusief GB 1/2014 en OGB 2-4/2014); is met name verontrust over de zware bezuinigingen op de betalingskredieten voor de fondsen voor concurrentievermogen voor groei en banen in rubriek 1a, die een grove inbreuk vormen op de toezegging van de Raad om zich in te zetten voor het overwinnen van de crisis en het aanjagen van de economische groei;

8.  keurt de lezing door de Raad van de begroting 2015 af, omdat daarmee het meerjarig karakter van het Uniebeleid wordt veronachtzaamd en niet alleen de betalingstekorten zouden stijgen, maar ook de uitvoering van de EU-programma's verdere vertraging zou oplopen;

9.  benadrukt opnieuw dat de benadering van de Raad om het niveau van de betalingen vast te leggen overeenkomstig het inflatiepercentage volledig voorbijgaat aan de bedoeling en werking van het meerjarige karakter van het Uniebeleid, en het MFK volledig irrelevant maakt; merkt in dit verband op dat de toenemende kloof tussen de betalings- en vastleggingskredieten de problemen inzake de grote hoeveelheid nog betaalbaar te stellen vastleggingen verergert; benadrukt de negatieve gevolgen die deze benadering heeft voor het beeld dat de burgers van de Unie hebben; wijst er nogmaals op dat de Unie in de eerste plaats meer moet investeren om de economische crisis te overwinnen;

10. betreurt de willekeurige bezuinigingen die de Raad voorstelt op administratieve en ondersteunende lijnen ter financiering van de uitvoering van cruciale programma's van de Unie, omdat dit rampzalige gevolgen kan hebben voor de start van nieuwe programma's vanwege te weinig administratieve capaciteit, waardoor de tenuitvoerlegging van het beleid van de Unie ernstig in gevaar kan komen;

11. is ernstig verontrust over het feit dat de Raad met betrekking tot de begroting met twee maten meet, door enerzijds een verhoging van de middelen van de Unie te vragen op gebieden waar duurzame groei verwezenlijkt kan worden en anderzijds omvangrijke bezuinigingen voor te stellen op cruciale terreinen als onderzoek, innovatie, ruimtevaart, infrastructuur, kmo's en energie;

12. is ingenomen met het feit dat 13 lidstaten hebben verklaard ervan overtuigd te zijn dat het door de Raad overeengekomen niveau van betalingskredieten ontoereikend kan zijn en kan leiden tot grote problemen wat betreft de tijdige nakoming van de juridische verplichtingen van de Unie en van de reeds gedane toezeggingen; herinnert eraan dat, overeenkomstig artikel 323 van het Verdrag, het Europees Parlement, de Raad en de Commissie erop toezien dat de Unie beschikt over de financiële middelen waarmee de Unie haar juridische verplichtingen jegens derden kan voldoen;

13. is van mening dat de Raad een grote politieke verantwoordelijkheid draagt voor de zeer problematische situatie op het gebied van de betalingen, omdat er binnen de Raad jaar na jaar geen gekwalificeerde meerderheid van stemmen te vinden is voor de vaststelling van een niveau van de betalingen dat de Unie in staat stelt de onbetwiste betalingsbehoeften te dekken; veroordeelt het feit dat dit heeft geleid tot een steeds groter wordend structureel tekort op de EU-begroting, hetgeen ingaat tegen de verdragsbepalingen en de nakoming door de Commissie van haar wettelijke verplichtingen op de helling zet;

14. wijst er tegelijkertijd op dat de huidige opzet van de EU-begroting, met betalingskredieten gekoppeld aan nationale bijdragen, het nemen van nadelige besluiten door de lidstaten kan stimuleren, vooral in tijden waarin het sluitend maken van de nationale begrotingen centraal staat; benadrukt echter dat het niveau van de betalingen rechtstreeks voortvloeit uit het niveau van de vastleggingen, dat de Raad formeel met de benodigde gekwalificeerde meerderheid heeft goedgekeurd in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedures;

15. betreurt de ingebakken onenigheid tussen enerzijds de Raad en anderzijds het Parlement en de Commissie; roept op tot het omzetten van deze gespannen verhouding in een productievere gedachtewisseling; hoopt dat openheid voor nieuwe standpunten en voorstellen uiteindelijk zal leiden tot structurele wijzigingen die leiden tot een akkoord inzake een evenwichtig begroting die uiting geeft aan de ambities en punten van zorg van zowel het Parlement als de Raad;

Lezing door het Parlement

16. benadrukt dat, naast de tenuitvoerlegging van het bij de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2014-2020 bereikte politiek akkoord inzake de vervroegde toewijzing van kredieten voor specifieke beleidsdoelstellingen, de Commissie geen specifieke voorstellen heeft gedaan om tegemoet te komen aan de prioriteiten die niet alleen door het Parlement zijn aangegeven, maar ook door de staatshoofden en regeringsleiders zijn overeengekomen in de Europese Raad; besluit daarom de financiële middelen voor de politieke doelstellingen en strategische prioriteiten van de Unie op een aantal terreinen te verhogen;

17. besluit de verhogingen vooral te besteden aan de programma's die de kern vormen van de Europa 2020-strategie ter versterking van groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid, te weten Horizon 2020, Cosme, Erasmus+, de Digitale Agenda, Progress en de Sociale Agenda (met inbegrip van Eures en de Microfinancieringsfaciliteit) aangezien deze programma's als voorbeeld dienen van de wijze waarop de Unie bijdraagt aan een innovatieve en welvarende economie op het gehele continent; verhoogt daarnaast de bedragen voor programma's die nodig zijn voor het uitvoeren van de externe beleidsagenda van de Unie, zoals het nabuurschapsbeleid, ontwikkelingshulp en humanitaire hulp; dringt ook aan op verhoging van de financiering van belangrijke programma's en beleidsmaatregelen ter bestrijding van ongelijkheden, zoals FEAD, Europa voor de burger, en de bevordering van gendergelijkheid;

18. stelt het totale bedrag van de kredieten voor 2015 vast op 146 348,9 miljoen EUR voor de vastleggingskredieten en op 146 416,5 miljoen EUR voor de betalingskredieten;

Aanpak van de aanhoudende crisis met de betalingen

19. steunt het voorstel van de Commissie om ten volle gebruik te maken van de middelen die beschikbaar zijn onder het maximum van de betalingen voor 2015, zodat er geen marge meer overblijft onder het maximum van de betalingen voor 2015; keurt alle door de Raad voorgestelde verlagingen van de betalingen af op basis van de huidige en verwachte bestedingspatronen;

20. benadrukt echter dat zelfs het volledige gebruik van het maximum van de betalingen in 2015 niet toereikend is om een einde te maken aan de aanhoudende problemen met de betalingen, die sinds de begroting 2010 explosief zijn toegenomen; wijst in het bijzonder op de enorme achterstand met de betalingen in de afgelopen jaren, resulterend in het ongekend hoge niveau van 23,4 miljard EUR aan het einde van 2013 voor alleen al het cohesiebeleid, en vreest dat eind 2014 een soortgelijk niveau bereikt zal worden; benadrukt daarom dat het aanhoudende probleem van het tekort aan betalingen op doeltreffende wijze en zonder uitstel aangepakt moet worden; besluit daarom de bedragen die de Commissie voor de betalingen voorstelt nog te verhogen met 4 miljard EUR, voor een aantal begrotingslijnen, waaronder de belangrijkste "voltooiingslijnen 2007-2013" van de structuurfondsen en onderzoeksprogramma's van de Unie, waar de situatie op het gebied van de betalingen zeer precair is;

21. roept de Commissie daarom op zich voor te bereiden op het indienen van passende voorstellen voor de beschikbaarstelling van middelen uit het flexibiliteitsmechanisme in het kader van de MFK-verordening; herhaalt geen beperkte interpretaties te zullen accepteren van de bepalingen inzake flexibiliteit en speciale instrumenten in de MFK-verordening en het IIA van 2 december 2013, die op verzoek van het Parlement bij de onderhandelingen hierover zijn goedgekeurd;

22. dringt er nogmaals op aan dat alle betalingskredieten die beschikbaar zijn gesteld door middel van speciale instrumenten op de begroting moeten worden opgenomen boven het maximum van de betalingen in het MFK;

23. herinnert aan het dramatische tekort aan betalingskredieten voor humanitaire hulp dat zich eind 2013 en in het eerste kwartaal van 2014 voordeed, en dat alleen opgelost kon worden met tijdelijke kortetermijnoplossingen in de vorm van overschrijvingen binnen de vastgestelde begroting; is zeer bezorgd dat een soortgelijke situatie zich ook op andere beleidsterreinen zal voordoen, zoals onderzoek & ontwikkeling en innovatie;

24. benadrukt het feit dat de onderhandelingen over de bijkomende betalingen voor 2014 afgerond moeten zijn vóór de bemiddeling inzake de begroting 2015, om vast te kunnen stellen hoeveel middelen in 2015 nodig zijn om te voldoen aan de verplichtingen voortvloeiend uit eerdere jaren; wijst er nogmaals op dat de OGB's 2, 3 en 4/2014 als totaalpakket beschouwd moeten worden en benadrukt dat de Raad niet kan verwachten dat het overschot en de boetes op de begroting opgenomen kunnen worden zonder te voldoen aan de bijkomende behoeftes aan betalingen zoals gepresenteerd in OGB 3/2014; herinnert eraan dat de ontwerpen van gewijzigde begroting nr. 2, 3, en 4, tezamen en ongewijzigd, een totaal begrotingseffect vertegenwoordigen van slechts 106 miljoen EUR aan aanvullende bni-bijdragen, door de lidstaten beschikbaar te stellen, om genoeg betalingskredieten in 2014 te waarborgen ter dekking van de bestaande juridische verplichtingen;

25. benadrukt dat het niveau van de kredieten zoals door het Parlement in zijn lezing goedgekeurd, en met name van de betalingen, gebaseerd is op de aanname dat alle nog vast te stellen OGB's voor 2014 volledig worden goedgekeurd;

26. benadrukt dat ter waarborging van afdoende middelen voor de geplande investeringen in de hele Unie (zoals genoemd op de Europese Raad van juni 2014 en door kandidaat-voorzitter Juncker in zijn politieke richtsnoeren benadrukt als belangrijke politieke prioriteit[8]), en voor de voortzetting van het Jeugdwerkgelegenheidsinitiatief, met name de Europese jongerengarantie met ingang van de begroting 2016, en teneinde het aanhoudende probleem van de betalingskredieten aan te pakken, de evaluatie/herziening van het MFK 2014-2020, overeenkomstig artikel 2 van de MFK-verordening, zo snel mogelijk moet worden gestart door de nieuwe Commissie;

Rubriek 1a

27. merkt op dat de Raad het zwaarst bezuinigt in rubriek 1a, zowel wat betreft de vastleggingen (-323,5 miljoen ten opzichte van de OB) als de betalingen (-1 335 miljoen), ondanks het feit dat de Europese Raad in juni 2014 groei, concurrentievermogen en nieuwe banen opnieuw bovenaan zijn politieke agenda plaatste; benadrukt dat sommige van deze verlagingen niet in overeenstemming zijn met het akkoord over het MFK 2014-2020, omdat er zwaar wordt bezuinigd op Horizon 2020 (met 190 miljoen EUR aan vastleggingen ten opzichte van de OB), dat in 2014 in aanzienlijke mate vervroegd is gefinancierd met een bedrag van 200 miljoen EUR, alsmede op het ITER-programma (-11,2 miljoen EUR), dat juist vervroegd moet worden gefinancierd in 2015 ter compensatie van de vertraagde financiering ervan in 2014;

28. is van mening dat ter verbetering van de energieveiligheid het stimuleren van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie van essentieel belang zijn in het kader van de afhankelijkheid van Russische energie, in het bijzonder in de lidstaten die het meest afhankelijk zijn van Russisch gas; roept ertoe op de bestedingsdoelstellingen van de energiefondsen binnen Horizon 2020 in overeenstemming te brengen met de verbintenissen die tijdens het wetgevingsproces zijn aangegaan;

29. keert zich tegen de bezuinigingen door de Raad op het programma Connecting Europe Facility (-34,4 miljoen EUR), die nog eens bovenop de vertraagde financiering van dit programma in 2015 komen waar, overeenkomstig het MFK-akkoord, in de OB reeds rekening mee is gehouden; vreest voor een te trage start van dit strategische programma, dat van specifiek belang is voor de toekomstige investeringen in de telecommunicatie-, vervoers- en energie-infrastructuur die de werkgelegenheid in Europa verder kunnen stimuleren;

30. besluit daarom als algemene regel het niveau van de OB voor 2015 weer over te nemen voor alle verlagingen die de Raad voorstelt, zowel wat de vastleggingen als de betalingen betreft; verhoogt daarnaast een aantal specifieke lijnen binnen de programma's in verband met de prioriteiten van het Parlement in het kader van rubriek 1a (Horizon 2020, Cosme, Erasmus+, de Digitale Agenda, de Sociale Agenda) door de marge volledig te benutten (totale verhoging van circa 200 miljoen boven de OB);

31. acht het verder noodzakelijk de lijnen voor CEF-Energie te verhogen met in totaal 34 miljoen EUR ten opzichte van de OB, om voor een deel de effecten te compenseren van de voor het tweede achtereenvolgende jaar plaatsvindende vertraagde financiering van dit programma, voortvloeiend uit het MFK-akkoord; beschouwt het ook als prioriteit om meer te investeren in de digitale agenda en breedband en verhoogt daarom de bedragen voor CEF-Telecommunicatienetwerken met 12 miljoen EUR ten opzichte van de OB;

32. is van mening dat het verhogen van de financiële steun voor kmo's van wezenlijk belang is om de economie van de Unie in staat te stellen hernieuwde groei te verwezenlijken en de crisis achter zich te laten, en zo de werkloosheid te bestrijden; is van mening dat vaak wordt gewezen op het belang van innovatie door kmo's voor het concurrentievermogen van de Unie, maar dat de financiële steun hiervoor te laag is; besluit daarom de vastleggingskredieten voor kmo's en ondernemerschap te verhogen met 26,5 miljoen EUR ten opzichte van de OB; vraagt de Commissie te zorgen voor een werkelijke bottom-upbenadering bij de tenuitvoerlegging daarvan; vraagt de Commissie daarnaast voldoende middelen te bestemmen voor de uitvoering van acties in het kader van haar Groene Actieplan voor het mkb;

33. verhoogt de vastleggingen voor de drie toezichthoudende agentschappen (EBA, EIOPA en ESMA) met in totaal 6,1 miljoen EUR ten opzichte van de OB;

34. is bezorgd over het stijgende aantal gevallen waarin de gevolgen van het tekort aan betalingen in rubriek 1a duidelijk worden, met name in het kader van Horizon 2020, waar de voorfinanciering is teruggelopen en een aanzienlijk aantal projecten is geblokkeerd, en wijst erop dat een verstoring dreigt van de betalingen in het kader van het programma Erasmus+; is verontrust over het grote aantal programma's waarvoor de beschikbare middelen voor 2014 bijna volledig zijn besteed, maanden voordat de termijn voor de indiening van facturen is verstreken;

35. is verheugd over de eerste stappen op weg naar de hervorming van de EFRAG, maar benadrukt dat de Maystadt-aanbevelingen volledig ten uitvoer moeten worden gelegd, met inbegrip van de eis om de taken van EFRAG te beperken tot IFRS-normen, en de werkzaamheden omtrent kleine en middelgrote bedrijven en fiscale aangelegenheden uit te faseren;

36. benadrukt dat innovatie door kmo's een belangrijke rol kan spelen bij het economisch herstel van de Unie; verwacht dat de Commissie in verband met het mkb-instrument in het kader van het Horizon 2020-programma aan haar juridische en begrotingsverplichtingen voldoet en dringt er bij de Raad op aan de Commissie hiertoe in de gelegenheid te stellen door hiervoor voldoende financiële middelen beschikbaar te stellen; verzoekt de Commissie om met ingang van 2016 voor het mkb-instrument een afzonderlijke begrotingslijn in te voeren, om op die manier het budgettair toezicht en de begrotingscontrole gemakkelijker te maken en bij de tenuitvoerlegging van het instrument een daadwerkelijke bottom-upaanpak te garanderen;

37. is ingenomen met het maatregelenpakket "circulaire economie" dat de Commissie op 2 juli 2014 heeft gepubliceerd[9]; dringt erop aan dat er voldoende middelen beschikbaar worden gesteld voor de activiteiten in dit kader;

Rubriek 1b

38. is ernstig verontrust dat de Raad weliswaar de vastleggingskredieten heeft gehandhaafd op het niveau van de OB (49 227 miljoen EUR), maar tegelijkertijd de betalingskredieten met in totaal 220 miljoen EUR heeft verlaagd tot 51 382 miljoen EUR;

39. benadrukt dat het grootste deel van de nog betaalbaar te stellen bedragen voorkomt in rubriek 1b, hetgeen de vergoeding belemmert van middelen die reeds zijn besteed door de begunstigde lidstaten en regio's; benadrukt dat deze praktijk ernstige gevolgen heeft voor de lidstaten en regio's die het zwaarst door de crisis getroffen zijn; betreurt het dat de Raad aan dit probleem in het geheel geen aandacht besteedt; benadrukt dat in een periode waarin de meeste lidstaten voor de uitdaging staan van het vinden van financiering voor projecten die de werkgelegenheid stimuleren, het regionaal beleid van de Unie een cruciaal instrument is om dergelijke tekorten aan te vullen;

40. besluit om de betalingskredieten weer te verhogen tot het niveau van de OB voor wat betreft begrotingslijnen voor de nieuwe programma's die de Raad heeft verlaagd, en om de betalingskredieten voor aantal andere lijnen te verhogen tot boven het niveau van de OB, met name met het oog op de voltooiing van de programma's van het MFK 2007-2013;

41. besluit om de middelen voor het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD) en voor de PP/VA's te verhogen met 20,2 miljoen EUR ten opzichte van de OB; is voornemens het voorstel van de Commissie voor de beschikbaarstelling van middelen uit het Flexibiliteitsinstrument te wijzigen, om de financiering van de structuurfondsprogramma's voor Cyprus in het kader van rubriek 1b aan te vullen met het volledige bedrag van 100 miljoen EUR, na afronding van de onderhandelingen met de Raad;

42. is er stellig van overtuigd dat de EU-financiering, met name uit hoofde van het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, niet gebruikt mag worden om nationale maatregelen te subsidiëren, maar moet dienen als bijkomende steun voor jongeren, ter aanvulling en versterking van nationale programma's;

43. verzoekt de Commissie en de lidstaten volledig gebruik te maken van de financiële middelen die bestemd zijn voor steun aan jonge werklozen; herinnert aan het politieke akkoord in verband met het meerjarig financieel kader 2014-2020 betreffende vervroegde financiering in het kader van het Jeugdwerkgelegenheidsinitiatief, alsook van de overeenkomstige bedragen van het Europees Sociaal Fonds, teneinde de noodzakelijke hulp ter beschikking te kunnen stellen in de eerste jaren van de programmeringsperiode; stelt met tevredenheid vast dat de Commissie en de Raad zich bij hun voorstellen aan dit akkoord houden; spreekt zijn bezorgdheid uit over de absorptiecapaciteit van sommige lidstaten voor wat betreft het Jeugdwerkgelegenheidsinitiatief; herinnert eraan dat overeenkomstig de MFK-verordening de marges die beschikbaar blijven onder de MFK-maxima voor vastleggingskredieten voor de jaren 2014-2017 een overkoepelende MFK-marge voor vastleggingen vormen, die beschikbaar worden gesteld boven de maxima die in het MFK zijn vastgesteld voor de jaren 2016 tot en met 2020 voor beleidsdoelstellingen met betrekking tot groei en werkgelegenheid, in het bijzonder voor jeugdwerkgelegenheid;

Rubriek 2

44. verwelkomt de verhoging die de Commissie voorstelt van de vastleggingskredieten voor het nieuwe LIFE-programma voor milieu en klimaatactie en verwacht dat dit programma in 2015 volledig in werking zal zijn, en een eerste set van financiële instrumenten zal bieden; betreurt echter dat kleinere programma's zoals het LIFE-programma en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) het zwaarst door de Raad worden gekort binnen deze rubriek, zowel wat betreft de vastleggingen als de betalingen, wat gevolgen heeft voor de verwezenlijking van de overeengekomen doelstellingen; betreurt eveneens de ongegronde bezuinigingen die de Raad wil doorvoeren op de schoolfruit- en schoolmelkregelingen; besluit daarom alle door de Raad voorgestelde verlagingen ten opzichte van de OB af te wijzen;

45. stemt ermee in dat extra steun nodig is om de gevolgen van het Russische invoerverbod voor bepaalde landbouw- en visserijproducten uit de Unie op te vangen; verwelkomt de noodhulpmaatregelen die de Europese Commissie heeft genomen als eerste reactie op deze crisis; verhoogt daarom de medefinanciering door de Unie van afzetbevorderingsacties in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid met 30 miljoen, om producenten te steunen bij het vinden van alternatieve verkoopmogelijkheden, en wijst een bijkomend bedrag van 5 miljoen EUR toe ter ondersteuning van vissers via het EFMZV; besluit eveneens om het beschikbare bedrag voor de schoolfruitregeling te verhogen met 7 miljoen EUR en voor de schoolmelkregeling met 4 miljoen EUR ten opzichte van de OB;

46. wijst erop dat, rekening houdend met alle amendementen binnen deze rubriek, met inbegrip van 2,9 miljoen EUR voor proefprojecten en voorbereidende acties, het totale bedrag voor rubriek 2 neerkomt op 59,3 miljard EUR, waardoor een marge overblijft van 293,4 miljoen EUR onder het maximum;

Rubriek 3

47. benadrukt dat rubriek 3 slechts 1,5% van de totale Uniebegroting uitmaakt en daarmee in financiële toewijzingen de kleinste rubriek van het MFK is, maar terreinen bestrijkt die van cruciaal belang zijn voor de Europese burgers en voor de nationale regeringen, zoals asiel- en migratiebeleid en binnenlandse veiligheid; roept de Commissie en de Raad daarom op de financiële en politieke inspanningen in deze rubriek de komende jaren op te voeren;

48. betreurt dat in de OB de vastleggingskredieten met 1,9% worden verlaagd van 2 171,998 EUR tot 2 130,721 miljoen EUR ten opzichte van de begroting 2014, waarmee een marge overblijft van circa 115 miljoen EUR; betreurt dat de Raad de vastleggingskredieten heeft verlaagd met nog eens 30,2 miljoen EUR ten opzichte van de OB en de betalingskredieten met nog eens 28,5 miljoen EUR ten opzichte van de OB (wat neerkomt op -1,42% voor de vastleggingskredieten en -1,51% voor de betalingskredieten); stelt daarbij vast dat rubriek 3 een van de sterkst door de Raad gekorte rubrieken is;

49. is van mening dat de extra bezuinigingen door de Raad een belemmering zullen vormen voor een afdoende uitvoering van de programma's en acties van rubriek 3; benadrukt dat de bedragen op de OB gehandhaafd moeten worden voor de begrotingsonderdelen "Toezien op de bescherming van rechten en burgers meer zeggenschap geven" en "Bestrijding van discriminatie en bevordering van gelijkheid", die dienen ter uitvoering van het programma Rechten, gelijkheid en burgerschap 2014 – 2020; hanteert daarom de algemene benadering om de bedragen op alle lijnen van deze rubriek weer te verhogen tot het niveau van de OB; besluit daarnaast om op een aantal specifieke lijnen de bedragen te verhogen tot boven de OB, voornamelijk voor de programma's Creatief Europa, Europa voor de burgers en Multimedia-acties en het gemeenschappelijk asielstelsel (met in totaal 53,2 miljoen EUR aan vastleggingen boven de OB, onder meer voor agentschappen en proefprojecten en voorbereidende acties);

50. herinnert aan de gezamenlijke verklaring van de drie instellingen dat de jaarlijkse begrotingsprocedure in de jaarlijkse begrotingsprocedures die worden toegepast voor het MFK 2014-2020, waar passend, genderelementen zullen worden geïntegreerd; wijst erop dat verdere inspanningen op dit terrein nodig zijn en dat de drie instellingen een gemeenschappelijke benadering moeten hanteren om ervoor te zorgen dat bij de jaarlijkse begrotingsprocedures sprake is van doeltreffende gendermainstreaming; herhaalt dat genderanalyses integraal deel moeten uitmaken van de begrotingsprocedures van de Unie en dat alle belanghebbenden op alle niveaus actief bij dit proces betrokken moeten worden, ter ondersteuning van het streven van de Unie naar gendergelijkheid;

51. brengt in herinnering dat de billijke en transparante verdeling van de beschikbare middelen over de diverse doelstellingen van het Fonds voor asiel, migratie en integratie voor het Parlement een van de prioriteiten was tijdens de onderhandelingen die hebben geleid tot de instelling van dat fonds; verzoekt de Commissie dan ook het aantal begrotingsonderdelen die vallen onder het Fonds voor asiel, migratie en integratie te verhogen ter vergroting van het inzicht in en de transparantie van de wijze waarop de financiële middelen over de verschillende doelstellingen en dus ook over die begrotingsonderdelen worden verdeeld en besteed;

52. stemt ermee in dat bijkomende steun nodig is voor het Europees burgerinitiatief; besluit daarom een nieuwe lijn in rubriek 3 in te voeren: "Uitvoering van Europese burgerinitiatieven en andere instrumenten van participatieve democratie", met 1 miljoen EUR aan vastleggingskredieten;

53. benadrukt dat het noodzakelijk en belangrijk is om voortdurend te evalueren hoe alle fondsen en programma's worden uitgevoerd en de middelen worden gebruikt, om in een vroeg stadium mogelijke tekortkomingen vast te stellen en de doeltreffendheid te beoordelen;

Rubriek 4

54. betreurt de verlagingen door de Raad van rubriek 4 (-0,83% aan vastleggingskredieten en -5,24% aan betalingskredieten), waardoor in deze rubriek het meest door de Raad is bezuinigd wat betreft betalingskredieten; herhaalt het feit dat rubriek 4 slechts 6% van de totale begroting van de Unie omvat, maar tegelijkertijd de buitenlandse dimensie van de Unie vertegenwoordigt en daarom voldoende middelen moet bevatten om de Unie in staat te stellen haar rol als wereldspeler te vervullen;

55. veroordeelt ten strengste de verlaging door de Raad van de vastleggingskredieten voor humanitaire hulp, waardoor het probleem van achterstanden met onbetaalde rekeningen uit eerdere jaren niet verholpen kan worden en een doeltreffende uitvoering van dit beleid in gevaar wordt gebracht, wat levensbedreigend is voor de ontvangers van die hulp; benadrukt dat het niveau van de betalingskredieten voor de Reserve voor noodhulp overeen moet komen met het niveau van de vastleggingskredieten en dat deze kredieten in de begroting moeten worden opgenomen boven het maximum van het MFK voor de betalingen; benadrukt dat het verschil tussen de vastleggings- en betalingskredieten van de humanitaire hulp verkleind moet worden om rekening te houden met de korte bestedingscycli op dit terrein en om te breken met de gewoonte van het overdragen van achterstanden van onbetaalde rekeningen van voorgaande jaren; is sterk gekant tegen de nadelige gevolgen die verlagingen van de betalingen, met name uitgestelde betalingen en verrichtingen, die het gevolg zijn van een te krappe begroting, hebben voor humanitaire hulp, met name omdat in de perifere landen een groot aantal mensen te lijden heeft onder een toenemende instabiliteit; is van mening dat deze ontwikkelingen een treurig maar krachtig signaal geven dat een realistischer wijze van begroten onontbeerlijk is;

56. herinnert aan de internationale toezegging die de Unie en haar lidstaten hebben gedaan om hun officiële ontwikkelingshulp (ODA) te verhogen tot 0,7% van het BNI en om de millenniumdoelstellingen tegen 2015 te bereiken, en roept daarom op tot een verhoging van de kredieten voor thematische gebieden die vallen onder het instrument voor ontwikkelingssamenwerking, om zo bij te dragen aan het nakomen van de algemene toezeggingen op ontwikkelingsgebied voor de periode na 2015;

57. spreekt opnieuw zijn steun uit voor het vredesproces in het Midden-Oosten en verklaart nogmaals vastbesloten te zijn toereikende financiering voor UNRWA en de Palestijnse Autoriteit te waarborgen door het niveau van de vastleggingskredieten te verhogen tot 35,5 miljoen EUR boven de OB; is verbluft dat de Raad de betalingskredieten op de OB voor UNRWA en de Palestijnse Autoriteit wederom heeft verlaagd, en wel met 2,4 miljoen EUR, zonder dit duidelijk te motiveren, en is van mening dat de bedragen voor deze lijn op de OB al te laag waren;

58. benadrukt de noodzaak van het waarborgen van steun voor landen in het Oostelijk en Zuidelijk nabuurschap van de Unie die te maken hebben met enorme uitdagingen op het gebied van democratische overgang en consolidatie, economische en sociale ontwikkeling, immigratie en stabiliteit; benadrukt dat bijkomende inspanningen verricht moeten worden als reactie op de situatie in Oekraïne; roept daarom op om een bedrag van 203,3 miljoen EUR boven het bedrag op de OB toe te wijzen aan het Europees nabuurschapsinstrument, om de Unie in staat te stellen te voldoen aan zijn verplichtingen in het kader van het Oostelijk en Zuidelijk Nabuurschap;

59. acht de verlagingen door de Raad van de lijnen die het Parlement als prioriteit heeft aangewezen onaanvaardbaar en stelt voor om de bedragen van de ontwerpbegroting te herstellen voor de lijnen die de Raad heeft verlaagd en om de vastleggingskredieten zelfs te verhogen tot boven de ontwerpbegroting voor een aantal lijnen die van strategisch belang zijn voor de buitenlandse betrekkingen van de EU, en wel met in totaal van 400,55 miljoen EUR (humanitaire hulp, het Europees nabuurschapsinstrument, het instrument voor ontwikkelingssamenwerking, het instrument voor pretoetredingssteun, het Europees instrument voor democratie en mensenrechten, het stabiliteitsinstrument en PP/VA's); wijst erop dat deze verhogingen de marge van rubriek 4 en een bijkomend bedrag van 66 miljoen EUR voortvloeiend uit de vrijgekomen kredieten van lijnen die zijn verplaatst naar de EDEO-begroting, volledig benutten,

60. acht het noodzakelijk om de kredieten voor de Turks-Cypriotische lijn te verhogen, ter waarborging van een continue financiële steun van de Unie voor het werk van het Comité inzake vermiste personen op Cyprus en van het technisch comité voor het cultureel erfgoed;

61. hecht zijn goedkeuring aan de overplaatsing van de begrotingslijnen voor speciale EU-vertegenwoordigers (SVEU's) naar de EDEO-begroting teneinde een nauwere integratie van de SVEU's in de EDEO te ondersteunen, overeenkomstig het voorstel van de VV/HV in de EDEO-evaluatie, de aanbeveling van het Parlement van 13 juni 2013 en speciaal verslag nr. 11/2014 van de Europese Rekenkamer; verwacht dat de definitieve overplaatsing uiterlijk 1 januari 2016 zal zijn afgerond;

Rubriek 5

62. herinnert eraan dat op de OB rekening is gehouden met de laatste hervormingen van het Personeelsstatuut, met inbegrip van wijzigingen van de berekening van de salaris- en pensioenaanpassingen en de geleidelijke inkrimping van het personeelsbestand;

63. is teleurgesteld dat de Raad desondanks de kredieten in rubriek 5 heeft verlaagd met 27,6 miljoen EUR, waarvan 16,7 EUR afkomstig van de administratieve begroting van de Commissie voor uitgaven voor ambtenaren en tijdelijk personeel, ten gevolge van een verhoging van de forfaitaire verlaging;

64. vindt dat deze verhoging van de forfaitaire verlaging (tot 4,5% voor het hoofdkwartier van de Commissie en tot 6% voor de delegaties) getuigt van willekeur, omdat de Commissie haar totale personeelsbestand voor het derde jaar achtereen verlaagt en haar raming van de vacatures betrouwbaar moet worden geacht, omdat deze gebaseerd is op de feitelijke behoeften van de instelling;

65. wijst bovendien op de verklaring van de Raad die bij zijn standpunt is gevoegd, te weten "dat het belangrijk is nauwlettend toezicht te houden op de kredieten voor alle categorieën externe personeelsleden, in het licht van de aanvullende capaciteit die is ontstaan door de verlenging van de arbeidstijd", en op de tegelijkertijd doorgevoerde verlagingen van in totaal 20,8 miljoen EUR van uitgaven ter ondersteuning van verschillende beleidsterreinen; is niet alleen van mening dat dit soort verlagingen risico's oplevert, zoals hierboven genoemd, maar ook onvoldoende is gemotiveerd; herinnert eraan dat overeenkomstig het IIA van 2 december 2013 de veronderstelde overbodige capaciteit reeds geneutraliseerd had moeten zijn door een inkrimping van het personeelsbestand met 5% gedurende vijf jaar; wijst er in dit verband op dat de Commissie reeds verder is gegaan dan ze had toegezegd door te korten op personeel van alle categorieën, gefinancierd uit rubriek 5 maar ook uit andere rubrieken;

66. herstelt daarom de bedragen van de OB op alle lijnen voor administratieve en ondersteunende uitgaven en op alle lijnen van rubriek 5 die de Raad heeft verlaagd;

67. besluit om een deel van de kredieten in de reserve te plaatsen totdat de Commissie de regels inzake deskundigengroepen heeft gewijzigd en de volledige doorvoering ervan in alle DG's heeft gewaarborgd;

Agentschappen

68. steunt in beginsel de ramingen van de Commissie voor de budgettaire behoeften van de agentschappen; wijst erop dat de Commissie de meeste kredieten die de agentschappen aanvankelijk hadden gevraagd reeds aanzienlijk had verlaagd;

69. is daarom van mening dat de bijkomende verlagingen die de Raad voorstelt de goede werking van de agentschappen in gevaar zou brengen en hun zou beletten de taken uit te voeren die hun door de wetgevingsautoriteit zijn toebedeeld;

70. gaat echter niet akkoord met de benadering die de Commissie hanteert ten opzichte van het personeel, waarbij het personeelsbestand van de agentschappen niet alleen verminderd moet worden met 1%, zoals voor alle instellingen en organen is overeengekomen in het politieke akkoord over het MFK, maar nog eens 1% moet bijdragen aan een "herindelingspool";

71. benadrukt het feit dat de overeengekomen inkrimping van het personeelsbestand gebaseerd moet zijn op het organigram en de taken die golden op de referentiedatum 31 december 2012, en dat nieuwe taken voor de bestaande agentschappen of de oprichting van nieuwe agentschappen gepaard moeten gaan met aanvullende middelen;

72. benadrukt dat de overeengekomen doelstelling van een verlaging met 5% behaald moet zijn tegen het einde van 2017, en dat de agentschappen enige speelruimte moeten hebben met betrekking tot de jaren waarin zij deze verlagingen willen doorvoeren, om gebruik te kunnen maken van het natuurlijk verloop onder het personeel, en de kosten voor het werkloosheidsstelsel van de Unie en van andere kosten in verband met de vroegtijdige beëindiging van arbeidsovereenkomsten zo laag mogelijk te kunnen houden;

73. wijzigt daarom een aantal organigrammen van agentschappen op zodanige wijze dat de overeengekomen vermindering met 1% wordt doorgevoerd, met vergoedingen gefinancierde posten anders worden behandeld en het personeel wordt afgestemd op bijkomende taken;

74. besluit de kredieten op de begroting 2015 te verhogen voor de drie agentschappen voor financieel toezicht; is van mening dat deze kredieten het feit moeten weerspiegelen dat de nodige taken moeten worden uitgevoerd, nu meer verordeningen, besluiten en richtlijnen zijn en worden goedgekeurd voor het overwinnen van de huidige financiële en economische crisis, die sterk verband houdt met de stabiliteit van de financiële sector;

75. besluit tevens de kredieten te verhogen voor het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid en het Bureau voor visserijcontrole, alsmede voor een aantal agentschappen in rubriek 3, met het oog op de bijkomende taken die hen zijn toebedeeld (Frontex, het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving en het Europees ondersteuningsbureau voor asielzaken);

Proefprojecten (PP's) en voorbereidende acties (VA's)

76. besluit na een grondige analyse van de ingediende PP's en VA's, tegen de achtergrond van het slaagpercentage van de lopende projecten en acties, de initiatieven die al gedekt zijn door bestaande rechtsgronden buiten beschouwing latend en ten volle rekening houdend met de beoordeling door de Commissie van de uitvoerbaarheid van de projecten, een compromispakket goed te keuren met een beperkt aantal PP's en VA's, mede gelet op de beperkte marges die beschikbaar zijn;

Overige afdelingen

77. herinnert eraan dat de administratieve uitgaven van alle instellingen, de pensioenen en de Europese scholen vallen onder rubriek 5 van het MFK; wijst erop dat de totale uitgaven van deze rubriek in 2015, zoals weergegeven in de OB, geraamd worden op 8 612,2 miljoen EUR (+2,5% ten opzichte van de begroting 2014), waardoor een marge onder het maximum overblijft van 463,8 miljoen EUR, terwijl de totale administratieve uitgaven van alle instellingen samen voor 2015 geraamd worden op 6 893,1 miljoen EUR (+1,6% ten opzichte van de begroting 2014), waarmee een submarge overblijft van 457,9 miljoen EUR;

78. neemt kennis van het standpunt van de Raad over de OB, waarin zonder enige differentiatie een horizontale verlaging wordt doorgevoerd van de administratieve uitgaven voor de instellingen voor 2015 tot 6 865,6 miljoen EUR (-27,5 miljoen EUR, of -0,4%), waarmee de submarge kunstmatig wordt vergroot tot 485,4 miljoen EUR;

79. is verbaasd dat de Raad dit jaar opnieuw lineaire verlagingen voorstelt op de administratieve uitgaven voor de instellingen; wijst er nogmaals op dat de begroting van elke instelling van de Unie, vanwege hun specifieke taken en situatie, afzonderlijk moet worden behandeld zonder te streven naar algemeen toe te passen oplossingen, rekening houdend met de specifieke ontwikkelingsfase, operationele taken, beheersdoelen, personeelsbehoefte en het gebouwenbeleid van elke instelling; is het zeer oneens met de benadering van de Raad om het percentage vacatures horizontaal te verhogen met een procentpunt, waarmee de marge kunstmatig wordt vergroot; benadrukt dat deze grotere marge, naast het eerdere schrappen van posten in verband met de vermindering van het personeel met 1%, bepaalde instellingen die bovengenoemde personeelsvermindering reeds hebben moeten verwerken, zou dwingen de aanwerving voor vacatures stop te zetten, wat hun functioneren kan belemmeren;

80. wijst erop dat in de OB reeds de aanpassingen zijn verwerkt van 0,8% voor de salaris- en pensioenaanpassingen voor alle instellingen en organen in 2011 en 2012, alsmede de bevriezing voor 2013 en 2014; is ingenomen met het feit dat de meeste instellingen deze aanpassingen reeds hebben verwerkt in hun raming;

81. benadrukt dat de Commissie, de Raad en het Parlement uit wederzijds respect hun goedkeuring dienen te hechten aan de begrotingsramingen van de twee takken van de begrotingsautoriteit, zonder deze te wijzigen;

82. is van mening dat het Parlement en de Raad moeten streven naar zoveel mogelijk besparingen en efficiëntieverhogingen door middel van een voortdurende herbeoordeling van lopende en nieuwe taken, maar daarnaast een niveau van kredieten moeten vaststellen dat afdoende is om de goede werking van de instellingen, de eerbiediging van interne en externe wettelijke verplichtingen en de levering van een hoogwaardige openbare dienst te waarborgen; herinnert eraan dat nieuwe taken, voortvloeiend uit het Verdrag van Lissabon, zonder aanvullende financiering moesten worden geïmplementeerd;

83. complimenteert alle andere instellingen met de besparingen en efficiëntieverhogingen die zij reeds op hun ontwerpbegrotingen hebben doorgevoerd; benadrukt dat een accuraat, doeltreffend, transparant en controleerbaar gebruik van Uniemiddelen een van de belangrijkste manieren is om het vertrouwen van de burgers in de Unie te versterken; juicht de inspanningen van de instellingen toe die gericht zijn op verdere verhoging van de transparantie, de administratieve efficiency, een goed financieel beheer en het stellen van prioriteiten; is van mening dat alle instellingen van de Unie in gelijke mate moeten blijven voldoen aan strenge transparantievereisten;

84. herstelt het niveau van de verlagingen zoals aanvankelijk gevraagd door het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de Europese Dienst voor Extern Optreden en zoals horizontaal gewijzigd door de Raad, en herstelt de niveaus op de OB van de respectievelijke begrotingslijnen;

Afdeling I – Europees Parlement

85. herinnert eraan dat de ontwerpraming voor 2015 was gesteld op 1 794 929 112 EUR, wat een toename met 2,24% ten opzichte van 2014 inhoudt; benadrukt echter dat 0,67% van deze verhoging verband houdt met de wettelijk verbindende uitzonderlijke overgangstoelage aan het einde van het mandaat van de leden, en dat 0,4% verband houdt met het akkoord over de aanpassing van de salarissen en pensioenen voor 2011-2012; benadrukt dat het niveau van overige uitgaven daarmee slechts met 1,18% stijgt ten opzichte van 2014;

86. benadrukt dat het Parlement en de Raad voor het verwezenlijken van langetermijnbesparingen op de begroting van de Unie zich moeten beraden op een routekaart voor het vaststellen van een enkele zetel voor het Parlement, waar het Parlement in meerdere resoluties op heeft aangedrongen;

87. verwelkomt de herziene nota van de secretaris-generaal van 17 september 2014, waarin hij voorstelt de recente besluiten en technische aanpassingen van het Bureau te verwerken in de begroting; wijst erop dat deze wijzigingen begrotingsneutraal zijn; stemt in met deze aanpassingen van zijn raming;

88. verlaagt het aantal posten op de personeelsformatie van het Parlement om de personeelsvermindering door te voeren die is afgesproken bij de hervorming van het Personeelsstatuut;

89. benadrukt dat de activiteiten van de fracties geen verband houden met hun administratieve werkzaamheden; wijst erop dat de fracties hun personele middelen sinds 2012 hebben bevroren en dat in de vorige twee begrotingsjaren slechts gedeeltelijk aan hun behoeften is tegemoet gekomen; benadrukt dat het totale personeelsbestand van de fracties in 2015 en de jaren daarna niet lager mag zijn dan het huidige niveau; herinnert eraan dat een daartoe strekkend besluit door het Parlement al in de vorige zittingsperiode is genomen[10];

90. stelt vast dat de geraamde kosten voor het KAD-project 441,27 miljoen EUR in huidige prijzen bedragen (406,22 miljoen in constante prijzen) en dat de financiële behoeften voor het KAD-project in 2015 neerkomen op 128,91 miljoen EUR (29% van de totale kosten); benadrukt dat, met inbegrip van de reeds beschikbaar gestelde en nog niet gebruikte begrotingsmiddelen, de financiële behoeften in 2015 worden geraamd op 84,8 miljoen EUR; is van mening dat dit bedrag aanzienlijk kan worden verlaagd door een overschrijving aan het eind van 2014 en dat het resterende deel gefinancierd moet worden met leningen; herinnert eraan dat door de bouw van het KAD-gebouw de totale betalingen per jaar in de toekomst veel lager zullen uitvallen dan de uitgaven voor de huur van vergelijkbare gebouwen;

91. besluit de kredieten voor de financiering van de Europese politieke stichtingen te verhogen met 3 miljoen EUR, om te waarborgen dat politieke stichtingen hun activiteiten ongehinderd kunnen uitoefenen, waarbij alle fracties aan bod komen, en ze meer onderzoek kunnen verrichten en meer kunnen werken aan het verspreiden en ter tafel brengen van ideeën om de Europese integratie te bevorderen; benadrukt dat deze verhoging zal worden gecompenseerd uit de reserve voor onvoorziene uitgaven en daarmee begrotingsneutraal zal zijn; stelt het totale niveau van zijn begroting voor 2015 daarmee vast op 1 794 929 112 EUR; wijst erop dat dit een verhoging van 0% inhoudt ten opzichte van zijn raming, zoals aangenomen op de plenaire vergadering van 17 april 2014;

92. is ingenomen met het besluit van de gezamenlijke werkgroep om leden aan te bevelen voor korte vluchten gebruik te maken van economy class; vraagt de secretaris-generaal uiterlijk eind 2015 een evaluatie te presenteren van de resultaten van deze aanbeveling;

93. verwelkomt de resultaten die de gezamenlijke werkgroep heeft geformuleerd na de evaluatie van mogelijke besparingen in verband met de uitgaven voor voertuigen en chauffeurs; verwacht dat deze besparingen de komende jaren op de begroting zichtbaar zullen worden;

Afdeling IV – Hof van Justitie

94. benadrukt dat, ongeacht de ongekende toename van het aantal zaken, de Commissie heeft besloten om 12 nieuwe posten te verwijderen van de OB van het Hof van Justitie die bedoeld waren om knelpunten te voorkomen en het risico van een uitspraak die niet binnen een redelijke termijn wordt gegeven zoveel mogelijk te beperken; benadrukt dat de Commissie daarmee de productiviteit van de drie rechtbanken in gevaar brengt tegen de achtergrond van de voortdurende en ongekende toename van het aantal nieuwe zaken, en daarmee een ernstig risico voor de begroting creëert;

95. hecht zijn goedkeuring aan de invoering van 12 nieuwe posten, zoals aanvankelijk gevraagd door het Hof van Justitie; verhoogt in verband daarmee de desbetreffende begrotingslijnen en past de personeelsformatie van het Hof van Justitie aan overeenkomstig zijn begrotingsraming;

96. past de forfaitaire verlaging aan tot het aanvankelijke niveau van 3% om te waarborgen dat het Hof van Justitie de voortdurende toenemende werklast op adequate wijze kan verwerken en ten volle gebruik kan maken van zijn personeelsformatie; benadrukt dat de door de Raad voorgestelde verlaging volledig in tegenspraak is met de personeelsbezetting van 98% (het hoogst mogelijk percentage indien rekening wordt gehouden met de onvermijdelijke effecten van verloop onder het personeel in de loop van het jaar), met een uitvoeringspercentage voor bezoldigingen van bijna 99% in 2013;

97. benadrukt dat het Gerecht, ondanks zijn aanzienlijke inspanningen, de groeiende werklast niet meer kan dragen; benadrukt dat deze algemene stijgende tendens volledig wordt bevestigd door de tot nu toe beschikbare gegevens van 2014 en zal blijven voortduren, onder meer gezien de wijzigingen voortvloeiend uit het Verdrag van Lissabon (dat de jurisdictie van het Hof met ingang van 1 december 2014 uitbreidt op het terrein van vrijheid, veiligheid en recht) en de toetreding van Kroatië;

98. benadrukt dat, ondanks de tot nu toe genomen ingrijpende initiatieven op het gebied van de productie, het aantal hangende zaken blijft toenemen (+25% in 2013, +6% tot eind juni 2014), terwijl het risico op claims in verband met het uitblijven van een uitspraak binnen een redelijke termijn (met name in zaken voor het Gerecht, waar de last van het aantal zaken nauwelijks te dragen is) werkelijkheid is geworden, nu in juni 2014 om die reden een eerste klacht is ingediend, met mogelijk ernstige nadelige gevolgen voor de Unie; benadrukt dat vertragingen bij het doen van een uitspraken binnen redelijke termijn door het Gerecht, en in het bijzonder op het gebied van mededingingsrecht, de werking van de interne markt ernstig ondermijnen en een werkelijke bedreiging kunnen vormen voor de begroting van de Unie;

99. herinnert aan het beginselakkoord tussen het Parlement en de Raad waarin is afgesproken dat het aantal rechters moet worden verhoogd; benadrukt dat in deze omstandigheden zo snel mogelijk overeenstemming moet worden bereikt over de benoeming van extra rechters bij het Gerecht; plaatst 2 miljoen EUR in de reserve voor de benoeming van negen nieuwe rechters en verzoekt het Hof aan de Raad en het Europees Parlement een actuele evaluatie voor te leggen van de bijkomende financiële behoeften voor nieuwe rechters en personeel; verwacht dat de Raad zo snel mogelijk overeenstemming zal bereiken en dat de wetgevingsprocedure uiterlijk 1 oktober 2015 zal zijn afgerond; dringt erop aan dat de behoefte aan bijkomend personeel in verband met de benoeming van negen rechters op zorgvuldige wijze wordt beoordeeld;

Afdeling V – Europese Rekenkamer

100.    past de forfaitaire verlaging aan tot het aanvankelijke niveau van 2,1%, om de Rekenkamer in staat te stellen te voldoen aan zijn behoeften in verband met de personeelsformatie;

101.    neemt de bedragen van de OB weer over voor wat betreft de begrotingslijnen voor het salaris voor overig personeel, om de Rekenkamer in staat te stellen zijn juridische verplichtingen jegens zijn personeel na te komen;

Afdeling VI – Europees Economisch en Sociaal Comité en afdeling VII – Comité van de Regio's

Tenuitvoerlegging van de samenwerkingsovereenkomst tussen het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's

102.    herinnert eraan dat, overeenkomstig de samenwerkingsovereenkomst van 5 februari 2014, tot maximaal 80 posten overgeplaatst moet worden van de twee comités naar het Parlement en dat de kredieten voor de uitbreiding van hun politieke activiteiten en bijkomende behoeften voor de uitbesteding van vertalingen overeen verhoogd moeten worden;

103.    stelt vast dat in 2015 naar verwachting minimaal 60 posten overgeplaatst zullen worden naar het Parlement en dat deze overplaatsing in twee fases zal plaatsvinden, de eerste fase vanaf 1 oktober 2014 en de tweede later in 2015; neemt in de begroting de aanpassingen op in verband met de overplaatsing van 42 posten (30 posten van het EESC en 12 van het CvdR) in het kader van de uitvoering van de eerste fase, en plaatst de helft van de kredieten, overeenkomend met de overplaatsing van de verwachte bijkomende posten (minimaal 6 van het EESC en minimaal 12 van het CvdR) in de reserve, die vrijgemaakt zal worden zodra het definitieve besluit over de resterende overplaatsing wordt genomen; verwacht dat de definitieve overplaatsing uiterlijk juli 2015 zal zijn afgerond;

104.    verwelkomt de huidige samenwerking tussen de twee comités op administratief gebied en moedigt ze aan deze samenwerking verder te versterken, aangezien gezamenlijke doelen en besparingen verwezenlijkt kunnen worden; verzoekt het EESC en het CvdR na te gaan hoe hun structurele en organisatorische hervormingen op gecoördineerde wijze kunnen worden uitgevoerd door middel van versterkte bilaterale samenwerking;

Afdeling VI – Europees Economisch en Sociaal Comité

105.    past de forfaitaire verlaging aan tot het aanvankelijke niveau van 4,5%, om het Europees Economisch en Sociaal Comité in staat te stellen de aanhoudende vermindering van zijn personeel te verwerken;

Afdeling VII – Comité van de Regio's

106.    benadrukt dat de begroting van het Comité van de Regio's voor 2015 gekenmerkt zal zijn door een toename van zijn politieke activiteiten, aangezien het nieuwe (6e) mandaat van het CvdR in februari 2015 zal beginnen en dit het eerste jaar zal zijn waarin de aanwezigheid van de 5e fractie in het CvdR (ECR-fractie) volledig in de begroting zal zijn verwerkt;

107.    is het zeer oneens met de verlaging door de Commissie van de uitgaven in verband met de politieke activiteiten en bijbehorende kosten en in verband met de voorlichtings- en communicatieactiviteiten van het CvdR; verhoogt de desbetreffende begrotingslijnen met het oog op de aanvang van het nieuwe mandaat van het CvdR;

Afdeling VIII – Europese Ombudsman

108.    wijst erop dat de Raad de ontwerpbegroting van de Ombudsman met 1,7% heeft verlaagd; benadrukt dat deze verlaging een ernstige last zal vormen voor de zeer beperkte begroting van de Ombudsman en belangrijke gevolgen zal hebben voor de tenuitvoerlegging van de nieuwe strategie van de Ombudsman en de mogelijkheden van die instelling om de Europese burgers op efficiënte en doeltreffende wijze van dienst te zijn; maakt daarom alle verlagingen door Raad ongedaan om de Ombudsman in staat te stellen zijn/haar mandaat en verplichtingen te vervullen;

Afdeling IX – Europese toezichthouder voor gegevensbescherming

109.    herinnert eraan dat, zonder rekening te houden met de onvermijdelijke juridische verplichtingen zoals uitgaven in verband met het einde van het mandaat van de leden van de EDPS of salarisaanpassingen, de verhoging ten opzichte van de begroting 2014 voornamelijk verband houdt met de oprichting van de taskforce van het Europees Comité voor gegevensbescherming (EDPB), alsmede met de nieuwe specifieke activiteiten die zijn vastgesteld voor de periode 2014-2020;

110.    neemt de bedragen van de OB weer over voor wat betreft de begrotingslijnen in verband met het nieuwe mandaat van de EDPS, de oprichting van een ESPS-taskforce, en ter waarborging van de goede werking van de instelling, in het bijzonder met het oog op de nieuwe strategie voor 2014-2020 van de EDPS; benadrukt dat horizontale bezuinigingen op de uitgaven uiterst nadelige gevolgen kunnen hebben en contraproductief kunnen zijn, vooral voor een zo kleine instelling;

Afdeling X – Europese Dienst voor extern optreden

111.    herinnert de Raad eraan dat de oprichting van de EDEO een besluit van de lidstaten was en dat deze dienst voldoende middelen moet hebben om zijn taken uit te kunnen voeren; verzoekt de lidstaten na te gaan of synergieën mogelijk zijn tussen nationale ambassades en de EDEO, zoals het gezamenlijk gebruik van gebouwen, beveiliging en samenwerking op administratief gebied;

112.    past de forfaitaire verlaging aan tot het aanvankelijke niveau van 5,3% voor het hoofdkwartier van de EDEO, 2,7% voor de delegaties en 27% voor de gedetacheerde nationale militaire deskundigen, en herstelt de kredieten zoals gevraagd op de ontwerpbegroting; benadrukt dat een verhoging van de forfaitaire verlaging zoals voorgesteld een vermindering van het personeel zou betekenen die verder gaat dan de verplichte inkrimping van de personeelsformatie met 1% en daarmee de werking en ontwikkeling van die nieuwe orgaan met toenemende taken zou belemmeren;

113.    neemt de bedragen van de OB weer over voor alle begrotingslijnen die door de Raad zijn verlaagd, met name in verband met de kredieten voor de beveiliging van de communicatie van de EDEO, om de hoge vertegenwoordiger en het hoger personeel in staat te stellen op doeltreffende wijze deel te nemen aan uiterst delicate onderhandelingen;

114.    dringt erop aan dat de communicatiesystemen van de EDEO worden beveiligd tegen onbevoegde toegang, en dat er veilige en moderne systemen worden ingevoerd voor de communicatie tussen de EDEO en de lidstaten enerzijds, en tussen het hoofdkwartier en de delegaties anderzijds;

115.    steunt het voorstel van de hoge vertegenwoordiger om op de begroting van de EDEO kredieten op te nemen voor het openen van een nieuwe delegatie in de Golfregio, waar de Unie ondervertegenwoordigd is[11]; verhoogt daarom de desbetreffende begrotingslijnen, zoals de EDEO in zijn raming heeft gevraagd;

116.    schrijft de kredieten voor "gezamenlijke administratieve kosten" voor het personeel van de Commissie in delegaties over van Afdeling III (Commissie) naar Afdeling X (EDEO) van de begroting; benadrukt dat deze overschrijving begrotingsneutraal is en geen verdere gevolgen heeft voor de administratieve kredieten van de Commissie, noch op de arbeidsomstandigheden van personeel van de Commissie in delegaties, en aansluit bij de vereenvoudiging van het beheer van administratieve uitgaven van de EU-delegaties, zoals gevraagd door de EDEO en de Raad, en als punt van aandacht genoemd in een recent verslag van de Rekenkamer; dringt erop aan dat deze overschrijving wordt uitgevoerd in goede samenwerking tussen de EDEO en de Commissie; roept de Raad op de begrotingsneutraliteit van deze overeenkomst te eerbiedigen;

o

o o

117.    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de overige instellingen en de betrokken organen, alsmede aan de nationale parlementen.

  • [1]  PB L 163 van 23.6.2007, blz. 17.
  • [2]  PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.
  • [3]  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884.
  • [4]  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.
  • [5]  Aangenomen teksten van die datum, P8_TA(2014)0247.
  • [6]  Aangenomen teksten van die datum, P8_TA(2014)0450.
  • [7]  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0358.
  • [8]  http://ec.europa.eu/about/juncker-commission/docs/pg_nl.pdf
  • [9]  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio ' s van 2 juli 2014: Naar een circulaire economie: Een afvalvrij programma voor Europa (COM(2014)0398).
  • [10]  Resolutie van het Europees Parlement van 23 oktober 2013 over het standpunt van de Raad over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2014 (P7_TA(2013)0437).
  • [11]  Resolutie van het Europees Parlement van 3 april 2014 over de EU-strategie ten aanzien van Iran (Aangenomen teksten, P7-TA(2014)0339).

BIJLAGE

GEMEENSCHAPPELIJKE VERKLARING

Data voor de begrotingsprocedure en regels voor de werking van het bemiddelingscomité in 2014

A.     Overeenkomstig deel A van de bijlage bij het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer komen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie voor de begrotingsprocedure voor 2015 de volgende belangrijke data overeen:

1.          op 10 juli zal een trialoog worden belegd vóór de vaststelling van het standpunt van de Raad;

[De Commissie streeft ernaar de ontwerpraming 2015 begin juni te presenteren.]

2.          de Raad tracht voor week 36 (eerste week van september) zijn standpunt vast te stellen en aan het Europees Parlement toe te zenden, opdat tijdig een akkoord met het Europees Parlement mogelijk kan worden gemaakt;

[De Commissie keurt de ontwerpbegroting formeel goed op 24 juni, en de OB 2015 komt op 25 juni in alle talen online beschikbaar.]

3.          de Begrotingscommissie van het Europees Parlement tracht uiterlijk aan het eind van week 41 (medio oktober) amendementen op het standpunt van de Raad aan te nemen;

[Vergaderingen van BUDG zijn gepland van 29-9 tot 1-10 en van 6 tot 7-10.]

4.          op 15 oktober wordt, voorafgaand aan de lezing door het Europees Parlement, een trialoog belegd;

5.          het Europees Parlement stelt in week 43 in plenaire vergadering zijn lezing vast;

[Plenaire vergadering van 20-23 oktober.]

6.          de bemiddelingsperiode begint op 28 oktober. Overeenkomstig artikel 314, punt 4, onder c), van het VWEU verstrijkt de voor bemiddeling voorziene periode op 17 november 2014.

[In deel E, punt 13 van de bijlage bij het IIA staat: "De brief waarbij het bemiddelingscomité wordt bijeengeroepen, wordt verzonden uiterlijk op de eerste werkdag van de week volgend op het einde van de vergaderperiode van het Europees Parlement waarin de plenaire stemming heeft plaatsgevonden".

De brief moet worden verzonden op 27 oktober, dat wil zeggen de laatst mogelijke dag, om te waarborgen dat het gemeenschappelijk ontwerp door beide takken van de begrotingsautoriteit goedgekeurd kan worden binnen 14 dagen na de bereikte overeenstemming, waarbij opgemerkt moet worden dat de desbetreffende plenaire vergadering plaatsvindt in week 48.]

7.          Het bemiddelingscomité vergadert op 6 november in het Europees Parlement, en op 14 november in het Raadsgebouw; de bijeenkomsten van het bemiddelingscomité worden voorbereid tijdens trialogen. Een eerste trialoog staat gepland op 11 november. Tijdens de bemiddelingsperiode van 21 dagen kunnen nog andere trialogen worden belegd.

B.     De regels voor de werking van het bemiddelingscomité staan in deel E van de bijlage bij bovengenoemd Interinstitutioneel Akkoord."

_____________________

ADVIES van de Commissie buitenlandse zaken (3.9.2014)

aan de Begrotingscommissie

inzake de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015 - alle afdelingen
(2014/2040(BUD))

Rapporteur voor advies: Zigmantas Balčytis

SUGGESTIES

De Commissie buitenlandse zaken verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  is ingenomen met de verhoging van de vastleggings- en betalingskredieten in rubriek 4 ten opzichte van het lopende jaar, aangezien dit na de drastische bezuinigingen dringend nodig is, maar wijst erop dat de verhoging nog steeds ontoereikend is om aan de behoeften van de EU te voldoen; benadrukt dat het van vitaal belang is te zorgen voor voldoende middelen voor de wereldwijde activiteiten van de EU om de in het Verdrag van Lissabon vastgelegde ambitieuze doelstellingen te kunnen verwezenlijken;

2.  wijst met bijzondere bezorgdheid op de besparingen op het Europees nabuurschapsinstrument, die volgen op de in vergelijkbare mate ingrijpende besparingen van vorig jaar; benadrukt, hoewel zij evenwel erkent dat dit in overeenstemming is met de meerjarige programmering van het ENI, dat het gezien de huidige situatie in zowel het oostelijke als het zuidelijke nabuurschap geen optie is om de rol van de EU af te zwakken, en dringt er met klem op aan het aan beide regio's toegekende bedrag van de middelen te verhogen;

3.  merkt in het bijzonder op dat er opnieuw te weinig middelen in de begroting zijn opgenomen voor het vredesproces in het Midden-Oosten, Palestina en UNRWA; benadrukt dat er in het licht van de voortdurende humanitaire crisis, de toename van het aantal vluchtelingen, de situatie ter plaatse en de vernietiging van essentiële infrastructuur in de Gazastrook een verhoging van de middelen nodig is;

4.  wijst op de zorgelijke situatie van de betalingskredieten in rubriek 4, die ondanks de door de Commissie beoogde aanzienlijke verhoging ten opzichte van het lopende jaar mogelijk niet tegemoetkomen aan de behoeften ter plaatse; neemt echter met instemming nota van het besluit om de vastleggingen en betalingen voor het instrument voor humanitaire hulp op gelijk niveau te brengen;

5.  wijst met bijzondere bezorgdheid op de drastische verlagingen van de betalingskredieten voor het instrument dat bijdraagt aan stabiliteit en vrede (ISP), waarvoor een aanzienlijk tekort aan betalingskredieten bestaat dat reeds in het lopende jaar een beperking vormt voor de responscapaciteit van de EU bij urgente crises; wijst erop dat deze situatie door de nieuwe verlagingen alleen maar kan verslechteren; benadrukt dat het ISP een vitaal instrument is voor de activiteiten van de EU op het gebied van crisisbeheer en conflictoplossing, bijvoorbeeld in Oekraïne;

6.  benadrukt hoe belangrijk het is om de dienst Instrumenten voor het buitenlands beleid van de Commissie voldoende middelen te verschaffen voor de tenuitvoerlegging van het instrument dat bijdraagt aan stabiliteit en vrede, GBVB-operaties, het partnerschapsinstrument en de verkiezingswaarnemingsmissies in het kader van het Europees instrument voor democratie en mensenrechten;

7.  verwerpt de door de Raad voorgestelde aanzienlijke bezuinigingen in rubriek 4, waardoor de reeds kritieke situatie alleen maar zou verslechteren, met name met betrekking tot betalingen; verzet zich fel tegen elke mogelijke koppeling tussen de onderhandelingen over de begroting 2015 en die over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3;

8.  benadrukt dat het van belang is de EDEO voldoende middelen toe te kennen voor de voorbereiding van een mogelijke opening van een EU-delegatie in Iran indien de onderhandelingen met succes en overeenkomstig de resolutie van het Europees Parlement van 3 april 2013 over de EU-strategie ten aanzien van Iran worden afgerond;

9.  neemt kennis van het recente speciale verslag van de Europese Rekenkamer over de totstandbrenging van de EDEO van 30 juni 2014 en de hierin opgenomen aanbevelingen ter verhoging van de toegevoegde waarde en de doelmatigheid van de EDEO, zoals samenwerking met de Commissie om de gevolgen te beperken van de rigiditeit van haar financiële regels en haar ambtenarenstatuut voor de doelmatigheid van de EU-delegaties, opdat meer middelen kunnen worden besteed aan politieke taken;

10. wijst opnieuw op het belang van de overheveling van de begrotingslijn voor speciale EU-vertegenwoordigers (SVEU's) naar de EDEO-begroting teneinde een nauwere integratie van de SVEU's in de EDEO te ondersteunen, overeenkomstig het voorstel van de VV/HV in de EDEO-evaluatie, de aanbeveling van het Parlement van 13 juni 2013 en speciaal verslag nr. 11/2014 van de Europese Rekenkamer;

11. is ingenomen met de voortdurende inspanningen van de EDEO om haar IT-systemen bij te werken en haar capaciteiten op het gebied van informatiebeveiliging te versterken; blijft bezorgd over het onevenredige aantal leidinggevende functies bij de dienst;

12. dringt er bij de Commissie op aan om, naar het voorbeeld van de EDEO, jaarlijks bijgewerkte gegevens te verstrekken over het aantal personeelsleden van de Commissie in delegaties, zowel interne als externe, uitgesplitst naar land en directoraat-generaal en onder vermelding van het begrotingsonderdeel waaruit zij worden gefinancierd, teneinde de begrotingsautoriteiten in staat te stellen de wereldwijde activiteiten van de Commissie beter te beoordelen.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

2.9.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

51

10

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Lars Adaktusson, Michèle Alliot-Marie, Petras Auštrevičius, Goffredo Maria Bettini, Mario Borghezio, Elmar Brok, Klaus Buchner, James Carver, Fabio Massimo Castaldo, Lorenzo Cesa, Javier Couso Permuy, Andi-Lucian Cristea, Mark Demesmaeker, Anna Elżbieta Fotyga, Eugen Freund, Michael Gahler, Iveta Grigule, Richard Howitt, Pablo Iglesias, Sandra Kalniete, Manolis Kefalogiannis, Tunne Kelam, Andrey Kovatchev, Ilhan Kyuchyuk, Arne Lietz, Barbara Lochbihler, Sabine Lösing, Andrejs Mamikins, Ramona Nicole Mănescu, David McAllister, Tamás Meszerics, Francisco José Millán Mon, Annemie Neyts-Uyttebroeck, Pier Antonio Panzeri, Demetris Papadakis, Ioan Mircea Paşcu, Vincent Peillon, Alojz Peterle, Tonino Picula, Kati Piri, Andrej Plenković, Cristian Dan Preda, Jozo Radoš, Jacek Saryusz-Wolski, Joachim Starbatty, Charles Tannock, Eleni Theocharous, Ivo Vajgl, Johannes Cornelis van Baalen, Geoffrey Van Orden, Boris Zala

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Zigmantas Balčytis, Bodil Ceballos, Neena Gill, Ana Gomes, Andrzej Grzyb, Norbert Neuser, Helmut Scholz, György Schöpflin, Dubravka Šuica, Traian Ungureanu

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Eva Kaili

ADVIES van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (24.9.2014)

aan de Begrotingscommissie

over het standpunt van de Raad inzake de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015
(2014/2040(BUD))

Rapporteur voor advies: Paul Rübig

SUGGESTIES

De Commissie ontwikkelingssamenwerking verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.   herinnert eraan dat de EU-lidstaten zich er gezamenlijk en afzonderlijk toe hebben verbonden de officiële ontwikkelingshulp tegen 2015 te verhogen tot 0,7% van het bbp;

2.   onderstreept dat het hoofddoel van het EU-ontwikkelingssamenwerkingsbeleid erin bestaat armoede terug te dringen en uiteindelijk uit te bannen en herinnert eraan dat de verordening tot instelling van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking[1] bepaalt dat de meest behoeftige landen prioriteit krijgen bij de toewijzing van de middelen;

3.   is met name zeer bezorgd over de onderfinanciering van "begrotingslijnen voor voltooiing" (betalingen voor begrotingslijnen uit het vorige MFK) en vreest dat de toenemende tekorten die van het ene begrotingsjaar naar het andere worden overgeboekt, tot verlies van geloofwaardigheid en betrouwbaarheid ten aanzien van de partnerlanden en de uitvoerende organisaties zullen leiden en de voortuitgang die qua beheer en doeltreffendheid van de hulp was gemaakt, zullen tenietdoen; vraagt daarom om een verhoging van deze begrotingslijnen voor voltooiing, in het bijzonder voor de thematische programma's (voedselzekerheid, menselijke ontwikkeling, niet-overheidsactoren en milieu en energie);

4.   is verheugd dat de betalings- en vastleggingskredieten voor de begrotingslijnen voor humanitaire hulp op dezelfde niveaus zijn vastgesteld, hetgeen helpt voorkomen dat de humanitaire hulp ontregeld raakt zoals in 2013 en 2014 het geval was; benadrukt dat het van het grootste belang is dat er geen betalingsachterstand van 2014 naar 2015 wordt overgedragen en dat in plaats daarvan in de loop van 2014 aan alle behoeften moet worden voldaan met gewijzigde begrotingen; benadrukt ook dat investeren in rampenpreventie en -paraatheid kosteneffectief is;

5.   dringt erop aan dat de kredieten voor humanitaire organisaties, zoals het UNHCR, de UNWRA en Artsen zonder Grenzen, in tijden van conflict worden verhoogd; dringt derhalve ook aan op meer budgettaire steun, met name om het hoofd te bieden aan de crises in Irak, Syrië en Gaza, zodat constante aandacht kan worden besteed aan de behoeften van de vluchtelingen, voornamelijk in de vorm van medische hulp, basisvoorzieningen en onderwijs, en om de West-Afrikaanse landen te helpen die door het ebolavirus getroffen zijn;

6.   pleit, gezien de dramatische situatie met betrekking tot de humanitaire hulp, met aandrang voor een substantiële verhoging van de omvang van de betalingskredieten voor de noodhulpreserve om onvoorziene omstandigheden het hoofd te kunnen bieden, en herinnert eraan dat betalingen uit de reserve voor noodhulp als speciaal instrument buiten het MFK worden gefinancierd;

7.   acht de bezuinigingen die de Raad voorstelt onaanvaardbaar, aangezien de door de EU verleende ontwikkelingshulp financieel redelijk moet zijn onderbouwd, wil zij voor de partners betrouwbaar zijn.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

23.9.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

24

3

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Louis Aliot, Kostas Chrysogonos, Ignazio Corrao, Doru-Claudian Frunzulică, Nathan Gill, Charles Goerens, Enrique Guerrero Salom, Heidi Hautala, Maria Heubuch, Hans Jansen, Teresa Jiménez-Becerril Barrio, Arne Lietz, Linda McAvan, Norbert Neuser, Maite Pagazaurtundúa Ruiz, Maurice Ponga, Cristian Dan Preda, Lola Sánchez Caldentey, Elly Schlein, György Schöpflin, Davor Ivo Stier, Paavo Väyrynen, Bogdan Brunon Wenta, Anna Záborská

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Agustín Díaz de Mera García Consuegra, Paul Rübig, Kathleen Van Brempt

  • [1]    Verordening (EU) nr. 233/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 44).

ADVIES van de Commissie internationale handel (4.9.2014)

aan de Begrotingscommissie

over het standpunt van de Raad over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015
(2014/2040(BUD))

Rapporteur voor advies: Reimer Böge

SUGGESTIES

De Commissie internationale handel verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.   benadrukt dat ervoor gezorgd moet worden dat de begrotingslijn voor het handelsbeleid van de Unie afdoende kredieten bevat, zodat de Commissie haar ambitieuze handelsagenda op efficiënte en doeltreffende wijze kan uitvoeren, om zo rechtstreeks een bijdrage te kunnen leveren aan een duurzame en ecologische ontwikkeling, groei en werkgelegenheid in alle lidstaten, en terdege toezicht te kunnen houden op de uitvoering van het handelsbeleid, met name de geldende handelsovereenkomsten en de gevolgen daarvan voor de economie van de EU en haar partnerlanden; is van mening dat de kredieten hiertoe vergezeld moeten gaan van een toereikende hertoewijzing en herschikking van personele en andere middelen, indien dat nodig is;

2.   verwelkomt de verhoging van de kredieten voor het instrument voor microfinanciële bijstand, na een sterke verlaging tijdens de vorige begrotingsprocedure;

3.   dringt er bij de Commissie op aan zich meer in te spannen om het algemene publiek en alle belanghebbenden te betrekken bij de lopende onderhandelingen en de activiteiten van DG Handel, in het bijzonder met betrekking tot TTIP; betreurt daarom dat de begrote uitgaven voor informatie en communicatie zijn verlaagd ten opzichte van de voorgaande jaren;

4.   betreurt de verlaging van de kredieten voor het Europees nabuurschapsinstrument (ENI); wijst erop dat een dergelijke verlaging ten koste gaat van de mogelijkheden van de EU om stabiliserende en ondersteunende activiteiten te ontplooien in de buurlanden, waaronder landen waarmee de Unie reeds diepe en brede vrijhandelsovereenkomsten heeft gesloten, alsmede landen waarmee momenteel wordt onderhandeld;

5.   neemt kennis van de verhoging van de kredieten voor het Instrument voor Ontwikkelingssamenwerking, met inbegrip van Aid for Trade, en de verhoging van de bescheiden kredieten voor Aid for Trade – Multilaterale initiatieven;

6.   herinnert eraan dat het Parlement in 2009 een aanvullend krediet van 1 miljoen EUR specifiek heeft toegewezen aan acties in verband met Fair Trade op de begrotingslijn ter financiering van projecten op het gebied van externe handel, en roept de Commissie op te overwegen deze begrotingslijn in 2015 weer in te voeren voor het financieren van acties in verband met Fair Trade, zoals gedefinieerd in de mededeling van de Commissie van 5 mei 2009[1];

7.   is van mening dat meer nadruk moet worden gelegd op beleidssamenhang, in het bijzonder met betrekking tot de voorwaarden in handelsovereenkomsten; benadrukt dat de interne samenwerking tussen de EDEO, DG Ontwikkeling en DG Handel verbeterd moet worden met het oog op een doeltreffend functioneren; dringt er daarom op aan dat deze noodzaak van samenwerking en beleidssamenhang ten volle wordt weerspiegeld op de begroting;

8.   steunt de voortzetting in 2015 van de voorbereidende actie " Euromed innoverende ondernemers voor verandering ", maar roept de Commissie op de resultaten over 2013 en 2014 van deze voorbereidende actie te evalueren;

9.   uit enige bezorgdheid over de doeltreffendheid en toegevoegde waarde van de business centres in India, China en Thailand en de wijze waarop zij hun werkzaamheden verrichten, met name wat betreft het bereiken van kmo's, duurzaamheid en complementariteit met bestaande openbare en particuliere structuren van de EU en van de lidstaten; roept de Commissie op een onafhankelijke beoordeling te laten uitvoeren van de activiteiten van deze business centres en de resultaten daarvan aan het Parlement voor te leggen; dringt erop aan dat de Commissie bij de planning van de toekomstige activiteiten van deze centres ten volle rekening houdt met de resultaten van deze beoordeling.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

3.9.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

31

2

4

Bij de eindstemming aanwezige leden

William (The Earl of) Dartmouth, Tiziana Beghin, David Borrelli, David Campbell Bannerman, Daniel Caspary, Salvatore Cicu, Santiago Fisas Ayxelà, Yannick Jadot, Ska Keller, Jude Kirton-Darling, Alexander Graf Lambsdorff, Bernd Lange, Jörg Leichtfried, Marine Le Pen, David Martin, Emmanuel Maurel, Emma McClarkin, Anne-Marie Mineur, Ionel-Sorin Moisă, Alessia Maria Mosca, Franz Obermayr, Artis Pabriks, Franck Proust, Viviane Reding, Olli Rehn, Inmaculada Rodríguez-Piñero Fernández, Tokia Saïfi, Marietje Schaake, Helmut Scholz, Joachim Schuster, Adam Szejnfeld, Iuliu Winkler, Jan Zahradil, Kosma Tadeusz Złotowski

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Bendt Bendtsen, Reimer Böge, Klaus Buchner, Dita Charanzová, Nicola Danti, Georgios Epitideios, Seán Kelly, Fernando Ruas, Joachim Starbatty, Jarosław Leszek Wałęsa

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Amjad Bashir

  • [1]  (COM(2009) 215 final)

ADVIES van de Commissie begrotingscontrole (9.9.2014)

aan de Begrotingscommissie

inzake het standpunt van de Raad over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015
(2014/2040(BUD))

Rapporteur voor advies: Markus Pieper

SUGGESTIES

De Commissie begrotingscontrole verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

A.  overwegende dat, in een situatie van beperkte middelen als gevolg van de economische en financiële crisis, de instellingen van de Unie en de lidstaten ten volle moeten samenwerken om de algemene begroting van de Europese Unie doeltreffend uit te voeren en haar op passende wijze te beschermen via preventieve en corrigerende maatregelen;

B.   overwegende dat de voornaamste doelstelling van de ontwerpbegroting 2015 erin bestaat ervoor te zorgen dat de begroting van de Unie van de nodige middelen wordt voorzien opdat zij haar grotere bijdrage aan groei en werkgelegenheid en aan solidariteit tussen de lidstaten en de regio's ten volle kan leveren;

C.  overwegende dat de dialoog tussen het Parlement en de Commissie waarin artikel 318 van het VWEU voorziet, de doelmatigheidscultuur binnen de Commissie moet bevorderen;

D.  overwegende dat het Parlement in zijn kwijtingsresolutie van 3 april 2014[1] zijn besluit om de Commissie kwijting te verlenen voor de uitvoering van de begroting in het begrotingsjaar 2012 weliswaar niet in twijfel trok, maar wel voorbehoud maakte bij de uitvoering van de begroting door bepaalde lidstaten en de Commissie op het gebied van landbouw en regionaal beleid;

E.   overwegende dat het Parlement de Commissie heeft gevraagd om met betrekking tot de in bovengenoemde resolutie[2] vermelde acties bindende toezeggingen te doen om de situatie te corrigeren;

1.   herhaalt dat het zich grote zorgen maakt over het feit dat de Commissie het steeds moeilijker heeft om binnen de grenzen van de oorspronkelijk aangenomen betalingskredieten aan alle betalingsverzoeken in de loop van het jaar te voldoen, en wijst erop dat dit komt doordat de vastleggingskredieten tijdens elke periode dicht bij het vastgestelde maximum zijn vastgesteld, terwijl de betalingskredieten zo laag mogelijk zijn gehouden; verzoekt de Commissie informatie te verschaffen over de gevallen waarin een en ander wellicht tot betalingsvertragingen zal leiden;

2.   vreest dat de Raad in de periode 2014-2020 zal vasthouden aan zijn strategie om de betalingskredieten te verlagen zonder rekening te houden met reële behoeften waarvoor een duurzame oplossing moet worden gevonden; verzoekt de Commissie te bepalen welke programma's geen Europese toegevoegde waarde hebben en waarvan is gebleken dat zij geen daadwerkelijk nut opleveren, zodat deze kunnen worden geschrapt en er middelen kunnen worden vrijgemaakt die efficiënt kunnen worden ingezet;

3.   benadrukt dat deze werkwijze de begrotingsautoriteit ertoe noopt gewijzigde begrotingen aan te nemen, en betreurt dat deze werkwijze in strijd is met de in het Financieel Reglement vastgelegde begrotingsbeginselen;

4.   merkt op dat de toepassing van financiële correcties die de Commissie oplegt aan lidstaten die nalaten goede systemen en terugvorderingen toe te passen, in 2013 ongeveer 3 362 miljoen EUR bedroeg, wat minder is dan in 2012 (4 419 miljoen EUR)[3];

5.   verzoekt de Commissie duidelijk aan te geven welke in 2013 teruggevorderde bedragen in de rekeningen van de Unie als ontvangsten zijn geboekt of zijn gecompenseerd, en welke impact de in 2013 besliste financiële correcties en terugvorderingen kunnen hebben op de betalingsbehoeften voor de begroting 2014 en 2015;

6.   herinnert eraan dat het van vele factoren afhangt of er in de nieuwe programmeringsperiode 2014-2020 financiële nettocorrecties zullen worden opgelegd in geval van ernstige tekortkomingen bij de uitvoering van het cohesiebeleid, en vraagt de Commissie onverwijld een voorstel in te dienen om vervangingsprojecten aan banden te leggen of zelf helemaal te verbieden;

7.   vraagt de Commissie de nodige maatregelen te nemen en de projecten zo nodig rechtstreeks te controleren opdat het foutenrisico bij regionale fondsen niet wordt onderschat;

8.   herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om in de zin van het Europees semester bindende bilaterale overeenkomsten aan te gaan met de lidstaten die bijzonder zijn opgevallen;

9.       is ingenomen met de bij de ontwerpbegroting 2015 gevoegde programmaverklaringen voor de operationele uitgaven, die het voornaamste middel vormen om de kredieten die de Commissie in de ontwerpbegroting voorstelt, te rechtvaardigen, en wijst erop dat deze verklaringen overeenkomen met de desbetreffende rechtsgrondslagen en details bevatten over de middelen die aan elk financieringsprogramma zijn toegewezen;

10. is met name verheugd dat elke verklaring cijfergegevens bevat over de EU-meerwaarde en de bijdrage aan de Europa 2020-strategie (kerndoelen en vlaggenschipinitiatieven), zoals het Parlement had gevraagd in zijn resoluties bij zijn besluiten tot het verlenen van kwijting aan de Commissie voor 2011[4] en 2012[5];

11. benadrukt dat de Commissie wanneer zij overeenkomstig artikel 318 VWEU de evaluaties van de prestaties van de Unie voorlegt aan het Parlement en de Raad, verslag moet uitbrengen over de resultaten die zijn gehaald met de operationele uitgaven die in de programmaverklaringen zijn gepresenteerd;

12. is verheugd over het feit dat de Commissie heeft besloten verder onderzoek te verrichten naar en verslag uit te brengen over de vastleggingskredieten die elk jaar onder de definitie van "potentieel abnormaal" vallen, teneinde alle onverantwoorde toekomstige betalingsverplichtingen (RAL) te elimineren en de Commissie in staat te stellen zo nodig geld terug te vorderen en oude lopende verplichtingen sneller af te wikkelen.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

8.9.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

20

1

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Louis Aliot, Inés Ayala Sender, Ryszard Czarnecki, Dennis de Jong, Martina Dlabajová, Jens Geier, Ingeborg Gräßle, Rina Ronja Kari, Bernd Kölmel, Bogusław Liberadzki, Fulvio Martusciello, Georgi Pirinski, Petri Sarvamaa, Igor Šoltes, Bart Staes, Michael Theurer, Marco Valli, Derek Vaughan, Tomáš Zdechovský

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Markus Pieper, Julia Pitera, Patricija Šulin, Marco Zanni

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Ulrike Trebesius

  • [1]       PB L 266 van 5.9.2014, blz. 32.
  • [2]       Zie met name de paragrafen 56 en 57.
  • [3]  Zie mededeling van de Commissie van 11 juni 2014 "Synthese van de beheersresultaten van de Commissie in 2013" (COM(2014)0342), punt 4.1.
  • [4]  PB L 308 van 16.11.2013, blz. 27.
  • [5]  PB L 266 van 5.9.2014, blz. 32. Zie met name de paragrafen 310 en 315.

ADVIES van de Commissie economische en monetaire zaken (5.9.2014)

aan de Begrotingscommissie

inzake het standpunt van de Raad over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015
(2014/2040(BUD))

Rapporteur voor advies: Nils Torvalds

SUGGESTIES

De Commissie economische en monetaire zaken verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  is verheugd over de voorkeur van de Commissie om sterk de nadruk te leggen op innovatie, concurrentievermogen, groei en banen door subrubriek 1.1 – waarin de belangrijkste beleidsterreinen voor de bewerkstelliging van positieve ontwikkelingen op deze gebieden zijn opgenomen – een zeer prominente plaats te geven in haar ontwerpbegroting;

2.  herinnert eraan dat het Europees Parlement zich een groot voorstander heeft betoond van en een zeer actieve bijdrage heeft geleverd aan de oprichting van de Europese Toezichthoudende Autoriteiten (ETA's) en is van mening dat de Unie de kwaliteit van het toezicht overal in de Unie verder moet verbeteren; is van mening dat de ETA's, naast de ECB, de hoeksteen zijn van optimaal functionerende financiële markten in de Unie en dat zij essentieel zijn voor het economisch herstel en de schepping van werkgelegenheid en groei in Europa, alsmede om toekomstige crises in de financiële sector te voorkomen en te beheersen;

3.  verzoekt de Commissie, gezien de doelstellingen van Europa 2020 en het doel om economische groei en ontwikkeling te stimuleren en het werkloosheidsprobleem vooral onder jongeren op te lossen, de nadruk in de partnerschapsovereenkomsten met de lidstaten en in operationele programma's te leggen op ontwikkelingsprojecten en maatregelen om groei te stimuleren, bijvoorbeeld door financieringsbronnen beschikbaar te stellen voor kleine en middelgrote bedrijven, zodat begrotingsmiddelen kunnen worden ingezet voor de verwezenlijking van een innovatief, creatief en concurrerend Europa;

4.  is van mening dat, aangezien het Europees semester was ingesteld om het economische beleid van de lidstaten op EU-niveau te coördineren en de Commissie daartoe een gedetailleerde analyse uitvoert van de economische en structurele hervormingsprogramma's in die landen en aanbevelingen doet die met hen overeengekomen zijn, de lidstaten steeds meer van elkaars ervaringen kunnen leren naarmate het Europees semester vordert, waardoor ze de doelstellingen sneller en met meer succes kunnen halen; vindt het dan ook belangrijk dat de EU-begroting wordt aangewend om programma's voor de opbouw van menselijke capaciteit te bevorderen, waarmee kennis en ervaring op het vlak van overheidsuitgaven, het financiële stelsel, structurele hervormingen, werkgelegenheid en sociaal beleid kan worden uitgewisseld; verzoekt de Commissie om samen met de lidstaten investeringen in analyse, wetenschappelijk onderzoek en innovatie op bovengenoemde gebieden aan te moedigen, evenals de uitwisseling van kennis en ervaring via projecten die worden gefinancierd door de Europese structuur- en investeringsfondsen;

5.  vindt het belangrijk dat de EU-begroting wordt aangewend om programma's te bevorderen die gericht zijn op de ontwikkeling van de statistische, verslagleggings- en boekhoudingssystemen en audit- en toezichtprocedures en op de handhaving van financiële beheer- en controlesystemen in de lidstaten, aangezien gezond financieel beheer cruciaal is voor de tenuitvoerlegging van de EU-begroting en nationale begrotingen, omdat daarmee de doeltreffendheid van de uitgaven toeneemt, de kans op fouten en fraude afneemt en begrotingstransparantie wordt bewerkstelligd; verzoekt de Commissie dan ook om snel en doeltreffend gebruik te maken van het antifraude-informatiesysteem (AFIS) en het Europese statistische programma (ESP), en om in samenwerking met de lidstaten de Europese structuur- en investeringsfondsen in te zetten voor capaciteitsopbouw en de uitwisseling van kennis en ervaring tussen de lidstaten op het vlak van financieel beheer en verslaglegging;

6.  vindt het essentieel dat lidstaten kennis en ervaring uitwisselen op het vlak van belastingadministratie, gezien het feit dat aanbevelingen aan lidstaten in het kader van het Europees semester in de meeste gevallen betrekking hebben op de versterking van het systeem om belastingen te innen, het voorkomen van belastingontduiking, een gedegen beheer van de inkomsten, met als belangrijkste doelstelling om het concurrentievermogen te vergroten waarvoor een stabiel, voorspelbaar belastingstelsel en beter beheer en meer efficiëntie in het huidige belastingstelsel nodig zijn; verzoekt de Commissie dan ook om snel en doeltreffend gebruik te maken van de programma's Fiscalis en Hercules III, en om in samenwerking met de lidstaten de Europese structuur- en investeringsfondsen in te zetten voor capaciteitsopbouw en de uitwisseling van kennis en ervaring tussen de lidstaten teneinde een hoge standaard van fiscaal uitvoeringsbeleid te bewerkstelligen;

7.  benadrukt dat de aanvullende taken waarmee de ETA's zijn belast, met name het toezicht op de juiste toepassing van nieuwe EU-wetgeving en de naleving van nieuwe wetgevingsbesluiten en de nieuwe mandaten die onder andere voortvloeien uit de wetgeving inzake de bankenunie, alsmede de toekomstige taken in de ingediende wetgevingsvoorstellen, voldoende begrotingsmiddelen zullen vergen om hun toezichthoudende en regelgevende rol te vervullen als bepaald in de ETA-verordeningen;

8   geeft derhalve uiting aan zijn bezorgdheid over het voorstel van de Commissie om de kredieten voor de drie ETA's ten opzichte van hun respectieve budgetten voor 2014 aanzienlijk te verlagen, alsmede over het voorstel van de Commissie om het aantal posten in het organigram van de ETA's in 2015 te handhaven op het niveau van 2014; ziet geen redelijke logica in de benadering van de Commissie om de begrotingen van autoriteiten te verlagen die in de categorie "nieuwe taken" zijn ingedeeld;

9.  betreurt het dat de Raad voor dezelfde bovenmatig strenge houding heeft gekozen als de Commissie met betrekking tot de kredieten voor de ETA's;

10. benadrukt dat de ETA's moeten beschikken over voldoende personeel om hun toezichthoudende en regelgevende rol op bevredigende wijze te vervullen; onderstreept dat nieuwe aanwervingen altijd vooraf moeten worden gegaan door en/of vergezeld moeten gaan van rationaliseringsinspanningen zoals herschikking met het oog op grotere efficiëntie; wijst erop dat een dergelijke rationalisering geen nadelige gevolgen mag hebben voor de samenwerking met wetenschappelijke instellingen, het uitvoeren van onderzoek en analyses, of onderwijs en training, en dat de investeringen en het aantal activiteiten op deze terreinen juist moeten worden verhoogd; wijst erop dat de ETA's problemen ondervinden bij het aanwerven van personeel met een zekere ervaring en dat zij beperkt worden in het vervullen van hun mandaat omdat het personeelsbestand en andere beschikbare middelen niet toereikend zijn om alle taken te vervullen, met name de zeer arbeidsintensieve en spoedeisende werkzaamheden voor de opstelling van het single rulebook;

11. houdt vol dat de drie ETA's op korte termijn hun menselijke capaciteit zowel kwantitatief als kwalitatief aanzienlijk kunnen en moeten opvoeren, zodat ze zich van alle taken kunnen kwijten die aan hen zijn toegewezen in de verordeningen;

12. merkt op dat de voorzitter, de uitvoerend directeur en de leden van de raad van toezicht en de raad van bestuur zich onafhankelijk en objectief moeten kunnen opstellen en in het belang van de Unie als geheel moeten kunnen handelen; is van mening dat de verplichte bijdrage van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten strijdig kan zijn met de onafhankelijkheid van de ETA's; is van mening dat de huidige regelingen voor de financiering van de ETA's, gebaseerd op een stelsel van gemengde en nationaal georiënteerde financiering, niet volledig zijn benut en niet voldoende flexibiliteit bieden voor periodes met grote kortetermijnbehoeften voor banen die niet nodig zijn op permanente basis en dus het best kunnen worden ingevuld door gedetacheerde nationale deskundigen;

13. dringt er derhalve bij de Commissie op aan, als dit gestaafd wordt door de beoordeling van de Commissie, een financieringsmechanisme voor te stellen dat:

–   uitsluitend gebaseerd is op de invoering van bijdragen van de marktdeelnemers, of

–   bijdragen van de marktdeelnemers combineert met basisfinanciering uit een afzonderlijke begrotingslijn in de algemene EU-begroting;

14. benadrukt in dit verband dat een dergelijk nieuw financieringssysteem zodanig moet worden ontworpen dat daarmee de integriteit van de ETA's ten opzichte van de actoren in de financiële sector volledig gewaarborgd blijft;

15. onderstreept dat het cruciaal is, niet in de laatste plaats voor de intensivering van de gecoördineerde strijd tegen belastingfraude en -ontduiking, dat het Fiscalis 2020-programma een goede start krijgt; merkt op dat de door de Commissie voorgestelde relatief bescheiden kredieten op dit vlak als aanvaardbaar kunnen worden beschouwd; benadrukt echter wel dat de door de Raad gesuggereerde reducering van het Commissieniveau de geplande Fiscalis 2020-activiteiten kunnen ondermijnen en derhalve niet acceptabel zijn;

16. benadrukt dat de voor statistieken bestemde middelen een weerspiegeling moeten blijven vormen van de hoge werklast en de hoge kwaliteitseisen op dit beleidsterrein, niet in de laatste plaats wanneer het de verstrekking van cruciale economische en financiële gegevens betreft; benadrukt dat de desbetreffende kredieten in de begroting van 2015 niet lager mogen zijn dan het bedrag dat door de Commissie is voorgesteld; is het dan ook oneens met het standpunt van de Raad om cruciale kredieten van het Commissieniveau af te trekken;

17. verzoekt de Commissie dan ook om gedurende de bredere evaluatie van de ETA's na te denken over hoe er binnen de ETA's flexibelere arbeidsvoorwaarden kunnen worden geschapen waarmee de rijke ervaring van toezichthouders uit de lidstaten op tijdelijke basis optimaal kan worden benut, en waarmee de aanwerving van hooggekwalificeerd personeel op permanente basis kan worden aangemoedigd;

18. wijst er nogmaals op dat er meer financiering beschikbaar moet worden gesteld voor de capaciteitsopbouw van het maatschappelijk middenveld op het vlak van financiële dienstverlening;

19. is verheugd over de eerste stappen op weg naar de hervorming van de EFRAG, maar benadrukt dat de Maystadt-aanbevelingen volledig ten uitvoer moeten worden gelegd, met inbegrip van de eis om de taken van EFRAG te beperken tot IFRS-normen, en de werkzaamheden omtrent kleine en middelgrote bedrijven en fiscale aangelegenheden uit te faseren;

20. acht het essentieel om de financiering van Eurostat te handhaven op het door de Commissie voorgestelde niveau.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

3.9.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

41

13

3

Bij de eindstemming aanwezige leden

Gerolf Annemans, Burkhard Balz, Hugues Bayet, Pervenche Berès, Udo Bullmann, Esther de Lange, Fabio De Masi, Anneliese Dodds, Markus Ferber, Jonás Fernández, Sven Giegold, Neena Gill, Sylvie Goulard, Roberto Gualtieri, Brian Hayes, Danuta Maria Hübner, Othmar Karas, Georgios Kyrtsos, Alain Lamassoure, Philippe Lamberts, Werner Langen, Bernd Lucke, Olle Ludvigsson, Ivana Maletić, Notis Marias, Costas Mavrides, Bernard Monot, Luděk Niedermayer, Patrick O’Flynn, Stanisław Ożóg, Dimitrios Papadimoulis, Sirpa Pietikäinen, Dariusz Rosati, Alfred Sant, Molly Scott Cato, Peter Simon, Theodor Dumitru Stolojan, Kay Swinburne, Paul Tang, Sampo Terho, Ramon Tremosa i Balcells, Ernest Urtasun, Marco Valli, Cora van Nieuwenhuizen, Johan Van Overtveldt, Jakob von Weizsäcker, Steven Woolfe, Pablo Zalba Bidegain, Marco Zanni, Sotirios Zarianopoulos

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Philippe De Backer, Bas Eickhout, Doru-Claudian Frunzulică, Ildikó Gáll-Pelcz, Marian Harkin, Ramón Jáuregui Atondo, Thomas Mann, Siegfried Mureşan, Tibor Szanyi, Antonio Tajani, Nils Torvalds

ADVIES van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (4.9.2014)

aan de Begrotingscommissie

over het standpunt van de Raad over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015
(2014/2040(BUD))

Rapporteur voor advies: Maria Arena

SUGGESTIES

De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  beklemtoont dat de begroting voor 2015 een sleutelrol moet vervullen bij het vergroten van de bijdrage van de Unie aan het tot stand brengen van groei en werkgelegenheid, met speciale aandacht voor het creëren van banen om de niet aflatende jeugdwerkloosheid in de Unie aan te pakken;

2.  neemt kennis van de door de Commissie en de Raad voorgestelde algemene verhoging per jaar van de kredieten van rubriek 1 – Slimme en inclusieve groei; neemt verder kennis van de proportioneel nog omvangrijkere verhogingen van rubriek 1a – Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid;

3.  wijst erop dat volgens het voorstel van de Commissie de vastleggingskredieten in rubriek 1b – Economische, sociale en territoriale samenhang verhoogd moeten worden zover als de marge toelaat; betreurt echter de verlaging van de betalingskredieten in deze rubriek, nog verergerd door de verlagingen die de Raad voorstelt;

4.  is er stellig van overtuigd dat de EU-financiering, met name uit hoofde van het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, niet gebruikt mag worden om nationale maatregelen te subsidiëren, maar moet dienen als bijkomende steun voor jongeren, ter aanvulling en versterking van nationale programma's;

5.  is van mening dat EU-financiering besteed moet worden op gebieden die ondersteuning bieden aan kmo's en micro-ondernemingen en de groei van het bedrijfsleven stimuleren; wijst er tevens op dat met name kleine ondernemingen gebaat zijn bij minder nationale regelgeving; is van mening dat programma's van de EU niet mogen leiden tot uitstel van de nodige nationale structurele hervormingen;

6.  spoort de Commissie aan zorg te dragen voor een snelle betaling van de nog openstaande claims in het kader van de voltooiing van de programma's van het Europees Sociaal Fonds, teneinde te waarborgen dat de kredieten voor 2015 gebruikt worden voor het financieren van nieuwe ESF-projecten en te voorkomen dat de achterstand een ontmoedigend effect heeft op de nationale prefinanciering van nieuwe acties in de lidstaten;

7.  benadrukt het belang van afdoende middelen en een goed begrotingsbeheer van de programma's gefinancierd uit hoofde van het meerjarig financieel kader 2014-2020, die gericht zijn op de aanpak van werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting, zoals het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief (YEI), het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG), de verschillende onderdelen van het programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI), en het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen, waarbij bij laatstgenoemd fonds rekening moet worden gehouden met de kredieten zoals goedgekeurd met gewijzigde begroting 3/2014;

8.  verzoekt de Commissie en de lidstaten volledig gebruik te maken van de financiële middelen die opzij gezet zijn voor steun voor jonge werklozen; herinnert aan het politieke akkoord in verband met het meerjarig financieel kader 2014-2020 betreffende het naar voren halen ('frontloading') van de financiële middelen in het kader van het Youth Employment Initiative, alsook van de overeenkomstige bedragen van het Europees Sociaal Fonds, teneinde de noodzakelijke hulp ter beschikking te kunnen stellen in de eerste jaren van de programmeringsperiode; stelt met tevredenheid vast dat de Commissie en de Raad zich bij hun voorstellen aan dit akkoord houden; spreekt zijn bezorgdheid uit over de absorptiecapaciteit van sommige lidstaten voor wat betreft het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief; herinnert eraan dat overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013[1] de marges die beschikbaar blijven onder de MFK-maxima voor vastleggingskredieten voor de jaren 2014-2017 een overkoepelende MFK-marge voor vastleggingen vormen, die beschikbaar worden gesteld boven de maxima die in het MFK zijn vastgesteld voor de jaren 2016 tot en met 2020 voor beleidsdoelstellingen met betrekking tot groei en werkgelegenheid, in het bijzonder voor het aanpakken van de jeugdwerkloosheid;

9.  benadrukt het feit dat het voor de tenuitvoerlegging van doeltreffende en duurzame wijzigingen op de arbeidsmarkt noodzakelijk is om te zorgen voor gunstige voorwaarden voor het opzetten en ontwikkelen van kmo's, die goed zijn voor 65% van de werkgelegenheid in de EU, en roept de Commissie en de lidstaten daarom op een doeltreffende financiering te waarborgen van de programma's ter ondersteuning van kmo's, met specifieke aandacht voor ondernemingen van de sociale economie, sociaal ondernemerschap en starters;

10. roept de Commissie op om zonder uitstel haar goedkeuring te hechten aan operationele FEHB-programma's, opgezet door de lidstaten, en om gedelegeerde en uitvoeringshandelingen te presenteren in het kader van het FEHB;

11. roept op tot een verhoging van de financiering van EURES, aangezien dit instrument een belangrijke rol speelt voor de grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit en aldus kan bijdragen aan de bestrijding van de werkloosheid in Europa;

12. stelt voor een proefproject te starten met betrekking tot een e-kaart voor Europese werknemers, teneinde onderzoek te doen naar de voordelen van de introductie en - in voorkomend geval - de terbeschikkingstelling van een namaakbestendig Europees elektronisch document met de socialezekerheidsgegevens van de houder/werknemer; wijst erop dat deze kaart een ander doel heeft dan de Europese ziekteverzekeringskaart en daar niet mee moet worden verward; verzoekt de Commissie een vergelijkende analyse uit te voeren van de verschillende socialezekerheidsstelsels binnen de EU-28, die moet dienen als basis voor het proefproject en voor de verwerving van de nodige kennis voor de uitvoering van het proefproject;

13. stelt voor een proefproject te starten met betrekking tot brandstof-/energie-armoede, teneinde inzicht te verkrijgen in de gevolgen van de financieel-economische crisis op energie-armoede in de Unie, en in het kader van dit project in het bijzonder aandacht te besteden aan die lidstaten waar dit onderwerp nog niet is onderzocht en/of waar tot nu toe desbetreffende geen beleidsmaatregelen zijn getroffen;

14. stelt voor een voorbereidende actie te ontwikkelen getiteld 'Naar een asbestvrije werkplek in de Europese Unie', als instrument voor het opsporen en registreren van asbesthoudende materialen, in overeenstemming met artikel 11 van Richtlijn 2009/148/EG van het Europees Parlement en de Raad[2], en een routekaart te maken voor een volledige eliminatie van asbest op alle werkplekken, en tegelijkertijd het publiek bewust te maken van het risico en de noodzaak van actie ook op het niveau van de werkplek; wijst erop dat de actie input moet opleveren voor een toekomstgerichte strategie voor het uitbannen van alle vormen van asbest en alle wijzen van gebruik van asbestvezels, met inbegrip van passende regels voor uitvoer in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad[3] en rekening houdend met het beginsel van nabijheid, als vastgelegd in Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad[4] , aangezien asbest nog altijd de oorzaak is van een groot aantal aandoeningen in verband met de blootstelling aan asbestvezels;

15. stelt voor een voorbereidende actie starten ter ondersteuning van de actieve integratie van kansarme migranten, met het oog op het evalueren van de voordelen en het onderzoeken van de mogelijkheid van het oprichten van lokale centra voor sociale en economische integratie.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

3.9.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

36

9

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

Guillaume Balas, Beatriz Becerra Basterrechea, Mara Bizzotto, Vilija Blinkevičiūtė, David Casa, Ole Christensen, Jane Collins, Corina Creţu, Martina Dlabajová, Lampros Fountoulis, Elena Gentile, Arne Gericke, Marian Harkin, Danuta Jazłowiecka, Agnes Jongerius, Ádám Kósa, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Zdzisław Marek Krasnodębski, Kostadinka Kuneva, Jérôme Lavrilleux, Jeroen Lenaers, Verónica Lope Fontagné, Javi López, Thomas Mann, Dominique Martin, Anthea McIntyre, Joëlle Mélin, Georgi Pirinski, Marek Mirosław Plura, Terry Reintke, Sofia Ribeiro, Claude Rolin, Anne Sander, Sven Schulze, Siôn Simon, Jutta Steinruck, Romana Tomc, Ulrike Trebesius, Ulla Tørnæs, Marita Ulvskog, Renate Weber, Tatjana Ždanoka, Jana Žitňanská

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Maria Arena, Mircea Diaconu, Tamás Meszerics, Csaba Sógor

  • [1]             Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).
  • [2]             Richtlijn 2009/148/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest op het werk (PB L 330 van 16.12.2009, blz. 28).
  • [3]             Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB L 190 van 12.7.2006, blz. 1).
  • [4]             Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 inzake afvalstoffen, ( PB L 312 van, 22.11.2008, blz. 3).

ADVIES van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (3.9.2014)

aan de Begrotingscommissie

over het standpunt van de Raad inzake de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015
(2014/2040(BUD))

Rapporteur voor advies: Giovanni La Via

SUGGESTIES

De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.        merkt op dat de door de Commissie voorgestelde ontwerpbegroting van de EU voor 2015 - met inbegrip van bijzondere instrumenten - 145 599, 3 miljoen euro aan vastleggingskredieten en 142 137, 3 miljoen euro aan betalingskredieten omvat, en dat de stijging van vastleggingskredieten 2,1 % en de stijging van betalingskredieten 1,4 % bedraagt ten opzichte van de begroting 2014, als gewijzigd bij de ontwerpen van gewijzigde begroting 2/14 en 3/14;

2.        herinnert aan de recente overeenkomst met betrekking tot het meerjarig financieel kader (MFK) 2014-2020 met inbegrip van nieuwe flexibiliteitsinstrumenten, waarin de kernthema ' s voor de jaarbegrotingen tot 2020 zijn vastgesteld; gaat ervan uit dat de Raad niet zal pogen beperkte interpretaties van specifieke bepalingen op te leggen; onderstreept het feit dat iedere jaarbegroting in overeenstemming moet zijn met Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013[1] van de Raad en met het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer[2] en niet mag worden beschouwd als excuus om opnieuw over het MFK te onderhandelen; is ervan overtuigd dat een hoog niveau van milieubescherming in de Europese Unie, gezondheid als eerste voorwaarde voor economische welvaart, voedsel- en voederveiligheid, alsook mechanismen ter bescherming tegen natuurrampen en door de mens veroorzaakte rampen essentieel zijn voor alle Europese burgers;

3.        benadrukt dat 2015, als tweede jaar van het MFK, belangrijk zal zijn voor een geslaagde uitvoering van de nieuwe meerjarige programma ' s 2014-2020; onderstreept dat alle programma ' s zo spoedig mogelijk volledig operationeel moeten zijn om de uitvoering van belangrijk beleid van de Unie niet in de weg te staan;

4.        onderstreept dat het van groot belang is om klimaat- en hulpbronnenefficiëntie te integreren in al het beleid van de Unie, teneinde de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te verwezenlijken;

5.        realiseert zich dat 2015 een belangrijk jaar zal zijn voor de succesvolle tenuitvoerlegging van de nieuwe meerjarige programma´s (het derde actieprogramma van de Unie op het gebied van gezondheid (2014-2020), het programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE), en het mechanisme voor civiele bescherming van de Unie (2014-2020)), onder verantwoordelijkheid van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid; benadrukt bijgevolg dat het van essentieel belang is te voorzien in de noodzakelijke kredieten om het volledige potentieel van deze nieuwe programma´s te benutten;

6.        wijst erop dat er een juiste balans moet worden gevonden tussen vastleggings- en betalingskredieten teneinde aan alle verzoeken van begunstigden te beantwoorden;

7.        merkt op dat de beschikbare betalingskredieten voor LIFE, in vergelijking met de cijfers van de begroting 2014, een stijging van 23,3 miljoen euro (+ 7,67 %) laten zien voor ENV en een stijging van 7,2 miljoen euro (+7,13 %) voor CLIMA; wijst erop dat de kredieten voor CLIMA toereikend zouden moeten zijn om in de behoeften voor 2015 te voorzien, maar dat de ENV-onderdelen in oktober 2015 met een tekort aan betalingskredieten geconfronteerd zouden kunnen worden; verwacht derhalve van de Commissie en de Raad dat zij zullen waarborgen dat voldoende middelen beschikbaar worden gesteld in geval van een betalingstekort;

8.        onderstreept dat ervoor moet worden gezorgd dat Europa de crisis te boven komt; merkt op dat het uitgavenplan is gericht op de tenuitvoerlegging van milieu- en klimaatdoelstellingen en de integratie ervan in andere beleidsterreinen en op de totstandbrenging van een klimaatbewuster Europa; beseft ten volle dat de beleidsterreinen en financieringsinstrumenten die onder de bevoegdheid van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid vallen klein zijn en niet op dezelfde aandacht kunnen rekenen als andere programma ' s en fondsen; waakt er dan ook over dat de begrotingslijnen niet verder worden teruggeschroefd, aangezien dit onaanvaardbare gevolgen zou hebben; verzoekt met name de lidstaten en de regio's om de tenuitvoerlegging van milieu- en klimaatvriendelijke beleidslijnen, acties en projecten niet als een last te beschouwen, maar als een kans om groei te genereren;

9.        merkt op dat de begroting 2015 in reële termen kleiner zal zijn dan de begroting 2013; dringt er in dit verband bij de Commissie en de lidstaten op aan zich tot het uiterste in te spannen om alle partnerschapsovereenkomsten en operationele programma ' s spoedig vast te stellen, zodat geen verdere tijd wordt verloren bij de uitvoering van de nieuwe investeringsprogramma ' s; onderstreept hoe belangrijk het is dat de Commissie de nationale overheden tijdens alle stadia van het proces volledig ondersteunt;

10.      herinnert eraan dat Horizon 2020 zal bijdragen tot de onder de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid vallende doelstellingen door middel van onderzoeksprojecten op het gebied van klimaat, gezondheid en milieu, en met name de productie van hernieuwbare energie door middel van innovatieve oplossingen; bevestigt zijn voornemen erop toe te zien dat de projecten zijn afgestemd op de overeenkomstige doelstellingen en dat vooruitgang wordt geboekt met de tenuitvoerlegging;

11.      onderstreept het belang van gedecentraliseerde agentschappen (Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, Europees Geneesmiddelenbureau, Europees Milieuagentschap, Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding, Europees Agentschap voor chemische stoffen), die van essentieel belang zijn voor de tenuitvoerlegging van het beleid en de programma´s van de Unie; benadrukt dat de begroting en de personele middelen van alle agentschappen per geval moeten worden beoordeeld en dat zij zowel in de begroting 2015 als in de komende jaren van voldoende financiële en personele middelen moeten worden voorzien, zodat zij de aan hen door de wetgevende autoriteit toegewezen taken naar behoren kunnen vervullen;

12.      is van mening dat de gedecentraliseerde agentschappen net als de andere instellingen een billijk deel van de besparingen voor hun rekening moeten nemen; staat volledig achter de geleidelijke vermindering van het personeel met 5 % voor het einde van 2017, waarbij de goedgekeurde personeelsformaties per 1 januari 2013 als uitgangspunt worden genomen;

13.      wijst erop dat het beheer van subsidies, dat een belangrijk onderdeel vormt van het LIFE-programma, wordt gedelegeerd aan het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen (EASME); merkt op dat de uitbesteding van dit onderdeel van het LIFE-programma (ong. 206 miljoen euro) is opgenomen in een memorandum van overeenstemming met het EASME, waarover de onderhandelingen zich in het laatste stadium bevinden; onderstreept dat de desbetreffende beleidskredieten aan het EASME zullen worden toegewezen zodra het memorandum is ondertekend;

14.      is zich bewust van het feit dat in de ontwerpbegroting 2015 een subsidie van de Commissie van 5,5 miljoen euro is opgenomen voor het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) ten behoeve van activiteiten op het gebied van biociden en PIC (wetgeving inzake de invoer en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen) op basis van de veronderstelling dat het ECHA 3,25 miljoen aan vergoedingen uit het bedrijfsleven ontvangt; verzoekt de Commissie te waarborgen dat er voldoende middelen beschikbaar worden gesteld in het geval van een tekort aan kredieten voor 2015; vraagt de interinstitutionele werkgroep om aandacht te besteden aan duidelijke en transparante regels voor de financiering van agentschappen.

15.      merkt op dat de bijdrage voor het Europees Geneesmiddelenbureau voor 2015, als gevraagd door het agentschap en goedgekeurd door de Commissie, 31,516 miljoen euro bedraagt; realiseert zich dat bij dit bedrag het restbedrag van 2013 van 1,499 miljoen euro moet worden opgeteld, zodat de totale bijdrage 33,015 miljoen euro bedraagt; wijst erop dat de voorgestelde bijdrage geen aanvullende bijdrage omvat in verband met de tenuitvoerlegging van de wetgeving inzake geneesmiddelenbewaking, aangezien de kosten van deze activiteit betaald moeten worden uit vergoedingen; herinnert eraan dat Verordening (EU) nr. 658/2014 van het Europees Parlement en de Raad[3] in juli 2014 in werking is getreden en dat de huidige personele en financiële middelen van het Agentschap zullen moeten worden aangepast zodat ook de geneesmiddelenbewakingsactiviteiten worden gedekt; benadrukt dat het Europees Geneesmiddelenbureau een van de bedrijfsgerichte agentschappen is die de afgelopen drie jaar geen enkele nieuwe post hebben gekregen voor de tenuitvoerlegging van de wetgeving inzake geneesmiddelenbewaking, waardoor de afhandeling van dossiers werd vertraagd;

16.      benadrukt dat proefprojecten en voorbereidende acties waardevolle hulpmiddelen zijn om nieuwe activiteiten en beleidslijnen in gang te zetten; herhaalt dat diverse ideeën van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid in het verleden succesvol ten uitvoer zijn gelegd; zal daarom gebruik blijven maken van deze instrumenten; ondersteunt het volledige gebruik van de onder elke rubriek beschikbare marges;

17.      is er in het algemeen niet van overtuigd dat de uitbesteding van diensten om het aantal personeelsleden in de organisatiestructuur terug te dringen op lange termijn kostenefficiënt werkt, aangezien er moet worden voorzien in toezicht op en begeleiding van de externe dienstverleners.

.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

3.9.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

50

12

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Marco Affronte, Margrete Auken, Zoltán Balczó, Catherine Bearder, Ivo Belet, Simona Bonafè, Biljana Borzan, Lynn Boylan, Cristian-Silviu Buşoi, Nessa Childers, Alberto Cirio, Birgit Collin-Langen, Mireille D’Ornano, Miriam Dalli, Seb Dance, Angélique Delahaye, Jørn Dohrmann, Ian Duncan, Stefan Eck, Bas Eickhout, José Inácio Faria, Karl-Heinz Florenz, Francesc Gambús, Elisabetta Gardini, Gerben-Jan Gerbrandy, Jens Gieseke, Matthias Groote, Françoise Grossetête, Andrzej Grzyb, Jytte Guteland, György Hölvényi, Anneli Jäätteenmäki, Jean-François Jalkh, Benedek Jávor, Iosu Juaristi Abaunz, Karin Kadenbach, Syed Kamall, Kateřina Konečná, Giovanni La Via, Peter Liese, Norbert Lins, Valentinas Mazuronis, Susanne Melior, Miroslav Mikolášik, Massimo Paolucci, Gilles Pargneaux, Piernicola Pedicini, Bolesław Grzegorz Piecha, Frédérique Ries, Michèle Rivasi, Teresa Rodriguez-Rubio, Annie Schreijer-Pierik, Davor Škrlec, Renate Sommer, Dubravka Šuica, Tibor Szanyi, Claudiu Ciprian Tănăsescu, Glenis Willmott

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Giorgos Grammatikakis, James Nicholson, Alojz Peterle, Christel Schaldemose

  • [1]  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).
  • [2]  PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.
  • [3]             Verordening (EU) nr. 658/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de aan het Europees Geneesmiddelenbureau te betalen vergoedingen voor het uitvoeren van geneesmiddelenbewakingsactiviteiten betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB L 189 van 27.6.2014, blz. 112).

ADVIES van de Commissie industrie, onderzoek en energie (25.9.2014)

aan de Begrotingscommissie

over het standpunt van de Raad over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015
(2014/2040(BUD))

Rapporteur voor advies: Jerzy Buzek

SUGGESTIES

De Commissie industrie, onderzoek en energie verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.   is ernstig verontrust over de aanzienlijke verlagingen door de Raad van de bedragen op de ontwerpbegroting 2015 van de Commissie, met name op belangrijke strategische terreinen als innovatie, met inbegrip van innovatie op sociaal terrein, onderzoek, ruimtevaart, infrastructuur, kmo's en energie, met name energiezekerheid, waarvoor aanzienlijke investeringen nodig zijn in energie-infrastructuur, energie-efficiëntie, interconnectie en productie van hernieuwbare energie; is er ten stelligste van overtuigd dat, willen wij ervoor zorgen dat wij de economische crisis zo snel mogelijk achter ons laten, er geen bezuinigingen moeten doorgevoerd, maar dat er juist een ruime en ambitieuze verhoging van de bedragen ten opzichte van de door de Commissie voorgestelde ontwerpbegroting nodig is; is van mening dat de voorgestelde verlagingen negatieve gevolgen kunnen hebben voor het concurrentievermogen en de groei in de EU;

2.   is bezorgd over het feit dat op dit moment reeds aanzienlijke bedragen waar de Raad tijdens de onderhandelingen over het MFK mee had ingestemd, op de begroting voor 2015 ontbreken voor wat betreft de betalingen en dat de voorgestelde verlagingen deze situatie nog zullen verergeren, hetgeen afbreuk zal doen aan de doeltreffendheid van EU-programma's; benadrukt dat alle maatregelen moeten worden genomen om de Unie in staat te stellen haar verplichtingen na te komen en vertragingen bij betalingen aan belanghebbenden als onderzoekers, universiteiten , kmo's en ondernemers te voorkomen; roept daarom op tot volledige wederopneming van de ontwerpbegroting van de Commissie en tot het vrijmaken van meer middelen voor terreinen die van strategisch belang zijn voor mededinging, duurzaamheid, groei en nieuwe banen;

3.   verbaast zich er hogelijk over dat de staatshoofden en regeringsleiders bij ieder topoverleg benadrukken hoe belangrijk de EU-begroting is voor het bevorderen van groei en werkgelegenheid, terwijl de Raad op precies deze gebieden voortdurend bezuinigingen op de EU-begroting voorstelt; herinnert de Raad eraan dat tijdens de onderhandelingen over het MFK is overeengekomen om voor een aantal programma 's te voorzien in vroegtijdige financiering; is van oordeel dat de drastische verlaging van de vastleggings- en betalingskredieten van rubriek a niet in overeenstemming is met het compromis dat hierover is bereikt;

4.   maakt zich zorgen over het voorstel van de Raad om in rubriek 1a de vastleggingskredieten te verlagen met 1,85% en de betalingskredieten met 8,57%; acht deze verlagingen volstrekt onaanvaardbaar omdat de marges in het MFK volledig gebruikt moeten worden om het herstel van de economie te ondersteunen en alle nog openstaande rekeningen te betalen;

5.   acht het, gelet op het feit dat 99% van de ondernemingen in de EU micro-, kleine en middelgrote ondernemingen zijn en dat deze ondernemingen de afgelopen jaren 80% van de nieuwe banen in de EU hebben gegenereerd, van groot belang om deze ondernemingen meer steun te verlenen en daarmee hun concurrentievermogen in een stabiel ondernemingsklimaat te versterken, de invloed op de markt van grote ondernemingen die een dominante marktpositie innemen te verminderen, ondernemerschap te stimuleren en ondernemers te helpen bij het opzetten en het ontwikkelen van kmo's;

6.   verzoekt om een verhoging van de kredieten in de begrotingsonderdelen met betrekking tot de steun aan micro-, kleine en middelgrote ondernemingen en coöperaties en verlangt dat 40% van de onder deze begrotingsonderdelen vastgelegde bedragen specifiek bestemd worden voor rechtstreekse steun ter bevordering van solide groei en de duurzame ontwikkeling van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen en coöperaties, om deze in staat te stellen het hoofd te bieden aan de steeds hoger wordende productiekosten en gelijke tred te houden met de ontwikkelingen in de huidige kennismaatschappij en de ontwikkelingen op het gebied van evenwichtige economische groei, met name in de lidstaten waar veel micro-, kleine en middelgrote ondernemingen failliet zijn gegaan vanwege de financiële crisis;

7.   benadrukt dat het belangrijk is de kloof te dichten tussen entiteiten die als excellent worden beschouwd en entiteiten die deze status niet bezitten, teneinde te waarborgen dat ook wetenschap en onderzoek gesteund wordt in instituten die weliswaar niet als excellent worden beschouwd, maar daar wel aan werken, of dat niveau kunnen bereiken door middel van samenwerking met andere instituten van topkwaliteit; dringt erop aan in het kader van Horizon 2020 te blijven streven naar een evenwichtiger verdeling van de kredieten, teneinde de huidige situatie, die is ontstaan tijdens eerdere kaderprogramma's voor onderzoek, verder te verbeteren;

8.   herinnert eraan dat meerjarige programma ' s als Horizon 2020, COSME , CEF en EaSI van wezenlijk belang zijn voor het bereiken van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en daarmee voor het waarborgen van een stabiele groei in de EU; is van mening dat een goede werking van de programma's tevens van wezenlijk belang is voor een doeltreffende absorptie van de middelen van het totale MFK; wijst erop dat meerdere van de essentiële programma's nog in de startfase verkeren en dat de uitvoering van deze programma's zo snel mogelijk op gang moet komen; wijst op de potentiële meerwaarde van EU-programma's; denkt dat de begroting 2015 bepalend zal zijn voor het welslagen van de nieuwe meerjarenprogramma's voor de periode 2014-2020; benadrukt dat de begroting 2015 daarom moet voorzien in alle nodige maatregelen, zoals het vervroegen van investeringen door de vervroegde toewijzing van vastleggingen, om te waarborgen dat de programma's zo snel mogelijk op kruissnelheid komen;

9.   wijst erop dat innovatie door kmo's een belangrijke rol kan spelen bij het economisch herstel van de EU; verwacht dat de Commissie in verband met het mkb-instrument in het kader van het Horizon 2020-programma aan haar juridische en begrotingsverplichtingen voldoet en dringt er bij de Raad op aan de Commissie hiertoe in de gelegenheid te stellen door hiervoor voldoende financiële middelen beschikbaar te stellen; verzoekt de Commissie om met ingang van 2016 voor het mkb-instrument een afzonderlijke begrotingslijn in te voeren, om op die manier het budgettair toezicht en de begrotingscontrole gemakkelijker te maken en bij de tenuitvoerlegging van het instrument een daadwerkelijke bottom-upaanpak te garanderen;

10. benadrukt dat de belangrijkste Europese ruimtevaartprogramma's, zoals Galileo en Copernicus, een cruciale rol spelen bij het bevorderen van innovatie, groei en concurrentievermogen en in de toekomst tevens een rol kunnen gaan spelen bij de dagelijkse dienstverlening aan Europese burgers; wijst op de grote mogelijkheden die de ruimtevaartsector kmo's biedt;

11. is van mening dat de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie , die van essentieel belang is voor het verwezenlijken van de klimaatdoelstellingen en die erop gericht is om groei en werkgelegenheid te bevorderen in de sectoren hernieuwbare energie en koolstofarme technologieën, een verbeterde governance vereist, alsmede nauwere coördinatie tussen de EU, de lidstaten en de regio's en overleg met vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en van onderzoeksinstellingen; roept ertoe op te streven naar zoveel mogelijk synergie tussen EU-middelen en flexibele, op de desbetreffende sector gerichte financieringsinstrumenten, alsmede tussen uitgaven op Europees en nationaal niveau;

12. wijst erop dat herindustrialisering, met niet alleen aandacht voor concurrentievermogen, maar ook voor sociale inclusie en duurzaamheid, van wezenlijk belang is voor het stimuleren van groei en het creëren van banen en dat de industrie tegen 2020 20% van het Europese bbp voor haar rekening moet nemen, en dat dit doel bereikt moet worden door het zakelijke milieu voor bedrijven, en dan met name kmo's, te verbeteren, en door de ontwikkeling te steunen van een sterke, duurzame industriële basis die in staat is op mondiaal niveau te concurreren ; merkt op dat EU-middelen ertoe kunnen bijdragen dat de investeringen in de Europese industrie op peil blijven, om zo de herindustrialisering en het herstel van Europa te bevorderen, en dat daarom verdere bezuinigingen op investeringen op het gebied van onderzoek, innovatie en infrastructuur ten behoeve van de Europese industrie zouden leiden tot een aanzienlijk trager economisch herstel van de EU;

13. benadrukt het belang van hernieuwbare energie en energiezuinige technologieën, omdat zij ervoor zorgen dat Europa op het gebied van onderzoek en innovatie alsmede bij de productie van deze technologieën voorop loopt, en daarmee bijgedragen aan het concurrentievermogen van Europa op de lange termijn; benadrukt dat het, om een bijdrage te leveren aan het tegengaan van klimaatverandering, belangrijk is voldoende te investeren in bovengenoemde technologieën en wijst erop dat deze investeringen ook zullen bijdragen aan de totstandkoming in Europa van nieuwe duurzame bedrijven en hoogwaardige, goed betaalde banen in groeisectoren;

14. is ingenomen met het maatregelenpakket "circulaire economie" dat de Commissie op 2 juli 2014 heeft gepubliceerd[1]; dringt erop aan dat er voldoende middelen beschikbaar worden gesteld voor de activiteiten in dit kader;

15. roept op tot het beschikbaar stellen van afdoende financiering voor alle EU-organen die een bijdrage leveren aan het bevorderen van het concurrentievermogen en de groei van Europa, zoals onder andere het Europees Instituut voor innovatie en technologie, alsmede voor de uitvoerende agentschappen, om ze in staat te stellen de hun door de wetgevingsautoriteit toegewezen taken naar behoren te kunnen uitvoeren.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

25.9.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

50

5

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Zigmantas Balčytis, Nicolas Bay, David Borrelli, Jerzy Buzek, Soledad Cabezón Ruiz, Philippe De Backer, Pilar del Castillo Vera, Pablo Echenique, Christian Ehler, Peter Eriksson, Fredrick Federley, Ashley Fox, Adam Gierek, Theresa Griffin, Marek Józef Gróbarczyk, András Gyürk, Roger Helmer, Dawid Bohdan Jackiewicz, Eva Kaili, Krišjānis Kariņš, Jeppe Kofod, Miapetra Kumpula-Natri, Janusz Lewandowski, Paloma López Bermejo, Ernest Maragall, Edouard Martin, Nadine Morano, Angelika Niebler, Aldo Patriciello, Morten Helveg Petersen, Herbert Reul, Algirdas Saudargas, Jean-Luc Schaffhauser, Neoklis Sylikiotis, Dario Tamburrano, Evžen Tošenovský, Vladimir Urutchev, Henna Virkkunen, Martina Werner, Anna Záborská, Flavio Zanonato, Carlos Zorrinho

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

José Blanco López, David Coburn, Jens Geier, Jude Kirton-Darling, Werner Langen, Olle Ludvigsson, Fulvio Martusciello, Ionel-Sorin Moisă, Dan Nica, Markus Pieper, Michèle Rivasi, Massimiliano Salini, Anne Sander, Maria Spyraki, Cora van Nieuwenhuizen, Krystyna Łybacka

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Momchil Nekov

  • [1]  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 2 juli 2014: Naar een circulaire economie: Een afvalvrij programma voor Europa (COM(2014)0398).

ADVIES van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (9.9.2014)

aan de Begrotingscommissie

inzake het standpunt van de Raad betreffende het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015
(2014/2040(BUD))

Rapporteur voor advies: Catherine Stihler

SUGGESTIES

De Commissie interne markt en consumentenbescherming verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  herinnert eraan dat de interne markt een zeer belangrijk, prioritair beleidsterrein voor economische groei is; is van mening dat een sterkere en geïntegreerde interne markt met passende begrotingskredieten van essentieel belang is om de Europese Unie uit de crisis te halen;

2.  is van oordeel dat het consumentenbeleid voor de EU een hoofdprioriteit is; benadrukt dat voor dit beleidsgebied in een passende begroting moet worden voorzien en is van mening dat deze begroting moet worden gebruikt om het consumentenvertrouwen in een transparantere interne markt te vergroten door de consumentenveiligheid te versterken, de kennis te verbeteren en de consumentenrechten en het consumentenbeleid af te stemmen op de evolutie van de samenleving en de economie;

3.  dringt aan op passende financiële middelen om een strategie voor slimme en duurzame groei en werkgelegenheid te steunen;

4.  benadrukt dat er een evenwichtige begroting nodig is om de werking van de douane-unie en de bestrijding van fraude te steunen, dit niet alleen om de consumenten te beschermen maar ook om de terugvordering van eigen middelen te waarborgen;

5.  erkent het belang van de financiering van het Internemarktforum en dringt erop aan het desbetreffende proefproject in 2015 te verlengen; verzoekt de Commissie in het afgeleid recht een rechtsgrond voor te stellen om ervoor te zorgen dat het Internemarktforum na 2015 kan blijven bestaan;

6.  benadrukt dat SOLVIT moet worden bevorderd en dat de lidstaten in passende financiering moeten voorzien omdat zowel burgers als bedrijven in de EU hierdoor nuttige informatie kunnen krijgen over diverse onderwerpen zoals het oprichten van een bedrijf, visa en verblijfsrechten, handel en diensten, gezinsuitkeringen, enzovoort;

7.   verzoekt de Commissie het Parlement dringend te informeren over de uitvoering van het proefproject "Applicatie voor mobiele apparatuur Your Europe Travel"; benadrukt dat het belangrijk is de consument beter bewust te maken van dit soort diensten; is ten zeerste ingenomen met de eerdere acties van het netwerk van Europese consumentencentra op dit gebied; wijst erop dat de applicatie moet worden opgenomen in een permanente campagne op Unieniveau om het bewustzijn over consumentenrechten en ‑belangen te vergroten; beveelt aan de financiering hiervoor vrij te maken als de resultaten van de haalbaarheidsstudie positief zijn;

8.  merkt op dat in 2015 moet worden voorzien in passende financiering voor het COSME-programma en voor het Enterprise Europe Network om met name rekening te kunnen houden met de problemen die kleine en middelgrote ondernemingen ondervinden als gevolg van de economische en financiële beperkingen van de EU;

9.  is ingenomen met het feit dat er meer innovatie in kmo's zal worden gefinancierd uit begrotingslijn 02 04 02 03, daar het ervan overtuigd is dat kmo's een belangrijke rol kunnen spelen op het gebied van modernisering, groei en jobcreatie, en is tevens ingenomen met het kmo-instrument dat is opgenomen in Horizon 2020, dat een nieuwe bedrijfsgerichte en door de markt gestuurde aanpak inhoudt om innovatieactiviteiten van kmo's te steunen en dat een positieve economische impact heeft;

10. verzoekt om financiering van een nieuw proefproject met als titel "Training voor kmo's over consumentenrechten in het digitale tijdperk"; wijst erop dat dit kmo's moet helpen bij het naleven van de wetgeving betreffende consumentenbescherming bij online transacties; benadrukt dat uit enquêtes blijkt dat het veel kmo's ontbreekt aan cruciale kennis van relevante EU-wetgeving, zoals die is omgezet in nationale wetgeving; is van mening dat een betere naleving van de regels de problemen voor consumenten zou verminderen en ook voordelig zou zijn voor ondernemers doordat problemen met handhavingsinstanties worden voorkomen;

11. wijst erop dat normen een belangrijk instrument zijn voor het concurrentievermogen van ondernemingen, met name van kmo's, en dat hun deelname aan het normalisatieproces van essentieel belang is voor de technologische vooruitgang in de Unie; acht het daarom belangrijk dat er passende financiering beschikbaar is voor de initiatieven ter ondersteuning van de normalisatie-activiteiten van CEN, Cenelec en ETSI;

12. herhaalt dat het nodig is het meertalige instrument voor het platform voor online geschillenbeslechting te financieren; benadrukt dat deze meertalige faciliteit is opgenomen in Verordening (EU) nr. 524/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende onlinebeslechting van consumentengeschillen (Verordening ODR consumenten)[1]; benadrukt dat goed werkende systemen voor online geschillenbeslechting in de gehele EU consumenten ertoe zullen aanzetten oplossingen te zoeken voor de problemen die ze ondervinden wanneer ze in de interne markt goederen en diensten kopen, en de online handel zullen stimuleren, met name bij ondernemers in andere lidstaten; herinnert eraan dat meer online en grensoverschrijdende handel in de EU voor ondernemingen nieuwe kansen zal inhouden en de economische groei zal helpen aanzwengelen.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

8.9.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

32

4

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Dita Charanzová, Carlos Coelho, Lara Comi, Nicola Danti, Pascal Durand, Vicky Ford, Ildikó Gáll-Pelcz, Maria Grapini, Louis Ide, Robert Jarosław Iwaszkiewicz, Liisa Jaakonsaari, Diane James, Gabriel Mato, Margot Parker, Marcus Pretzell, Robert Rochefort, Virginie Rozière, Christel Schaldemose, Andreas Schwab, Olga Sehnalová, Ivan Štefanec, Catherine Stihler, Richard Sulík, Róża Gräfin von Thun und Hohenstein, Mylène Troszczynski, Matthijs van Miltenburg

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Lucy Anderson, Pascal Arimont, Birgit Collin-Langen, Andrzej Sebastian Duda, Roberta Metsola, Jens Nilsson, Julia Reda, Marc Tarabella, Sabine Verheyen, Theodoros Zagorakis

  • [1]  PB L 165 van 18.6.2013, blz. 1.

ADVIES van de Commissie vervoer en toerisme (4.9.2014)

aan de Begrotingscommissie

over het standpunt van de Raad over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015
(2014/2040(BUD))

Rapporteur voor advies: Roberts Zīle

SUGGESTIES

De Commissie vervoer en toerisme verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  benadrukt dat de vervoersector een ruggengraat van de interne markt is, de basis voor het vrije verkeer van personen en goederen vormt, de kwaliteit van diensten helpt verbeteren en de territoriale samenhang in de hele EU bevordert;

2.  wijst erop dat investeren in vervoer essentieel is ter bevordering van de rol en het doel van de EU-begroting, namelijk groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid stimuleren en de doelstellingen van de Europa 2020-strategie helpen verwezenlijken, alsook om mobiliteit veiliger te maken en zo het aantal ongevallen en slachtoffers daarvan te verminderen; is daarom verheugd over het feit dat het CEF-programma een van de centrale programma's onder rubriek 1a "Concurrentievermogen ter bevordering van groei en werkgelegenheid" is;

3.  merkt op dat 2015 het tweede jaar van het MFK voor 2014-2020 zal zijn en dat het van belang is ervoor te zorgen dat het financieringsprogramma voor TEN-V en CEF na de start in 2014 goed ten uitvoer wordt gelegd en soepel verloopt; merkt voorts op dat het essentieel is de nodige kredieten (zowel vastleggings- als betalingskredieten) uit te trekken opdat deze nieuwe programma's onverwijld belangrijke vervoersinfrastructuur kunnen aanleggen;

4.  wijst er evenwel op dat sommige lidstaten ten gevolge van de economische crisis financiële problemen ondervinden, die het voor hen uiterst moeilijk maken om projecten in te dienen, zoals is gebleken bij de oproep tot het indienen van voorstellen voor het programma voor trans-Europese vervoernetwerken, en vraagt bijgevolg om meer flexibiliteit bij de uitvoering van het CEF-programma teneinde een evenwichtiger deelname mogelijk te maken;

5.  onderstreept dat de EU-begroting moet focussen op infrastructuurprojecten die veel Europese meerwaarde opleveren door knelpunten uit de weg te ruimen en grensoverschrijdende infrastructuur zoals spoorweegverbindingen aan te leggen of te verbeteren, teneinde de interne markt van de EU te ontwikkelen en het concurrentievermogen van de EU als geheel te verbeteren; merkt op dat het in de context van de huidige situatie aan de oostgrenzen van de EU van bijzonder belang is de lidstaten in het EU-vervoersnetwerk te verbinden met Europese technische parameters, waaronder een Europese standaardspoorbreedte, zodat zij zich beter in de interne markt van de EU kunnen integreren; wijst er tegelijk op dat er op het spoorwegnet van de EU nog steeds grote problemen met de interoperabiliteit bestaan, waaronder verschillende spoorbreedtes, en vraagt dat de inspanningen vooral op harmonisatie worden gericht, teneinde een echt interoperabel Europees spoorwegnet te creëren; benadrukt ook dat er dat intermodale verbindingen tussen het spoor en andere vervoerswijzen moeten worden ontwikkeld;

6.  benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat lidstaten die in aanmerking komen voor financiering uit het Cohesiefonds via de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, door de Commissie worden geholpen om een passende "pijplijn" van projecten met voldoende maturiteit en/of kwaliteit voor te bereiden en doeltreffend gebruik te maken van EU-financiering; benadrukt daarom dat het van belang is programmaondersteunende acties uit te voeren ter versterking van de institutionele capaciteit en efficiëntie van de betrokken overheidsdiensten, en oproepen tot het indienen van voorstellen te organiseren om ervoor te zorgen dat de middelen die worden overgemaakt aan de lidstaten die voor financiering uit het Cohesiefonds in aanmerking komen, zoveel mogelijk worden geabsorbeerd; voorts moeten de door de Commissie georganiseerde oproepen tot het indienen van voorstellen prioritair op grensoverschrijdende tracés gericht zijn, aangezien dergelijke tracés vaak ondergefinancierd zijn hoewel ze in veel gevallen knelpunten vormen;

7.  herhaalt dat het van belang is EU-financiering via de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen te gebruiken voor projecten en uitrusting van gemeenschappelijk belang die grensoverschrijdende interoperabiliteit mogelijk maken;

8.  benadrukt het belang van de totstandbrenging en de doeltreffende werking van één Europese spoorwegruimte zonder grenzen door het verbeteren van de interoperabiliteit en de veiligheid van de spoorwegstelsels, zodat de concurrentiepositie van de spoorwegsector verbetert; merkt in dit verband op dat het vierde spoorwegpakket erin voorziet dat het Europees Spoorwegbureau belangrijke nieuwe functies, taken en verantwoordelijkheden toegewezen krijgt; is van mening dat de eventuele door de sector betaalde eigen middelen realistisch moeten worden beoordeeld en dus geen belemmering mogen vormen voor de nieuwe taken van het Spoorwegbureau, die overigens moeten worden gebaseerd op duidelijk omschreven behoeften en het tijdschema dat de medewetgevers na onderhandelingen hebben afgesproken;

9.  benadrukt dat de begrotingsmiddelen van de EU-agentschappen lang niet alleen voor administratieve uitgaven bestemd zijn, maar bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de EU en tegelijk besparingen op nationaal niveau beogen, en dat de agentschappen over voldoende en adequate begrotingsmiddelen moeten beschikken om hun taken te kunnen uitvoeren; herhaalt dat het belangrijk is binnen de Unie te zorgen voor het hoogste niveau van veiligheid en interoperabiliteit op vervoersgebied alsook betere communicatie en coördinatie, hetgeen vroeger door 28 nationale overheden werd gedaan en thans op EU-niveau door het EASA, het EMSA en het ERA;

10. wijst op de essentiële rol van de agentschappen, die vooral tot taak hebben de veiligheid van de verschillende vervoerswijzen te garanderen; verwerpt daarom de voorgestelde bezuinigingen op de operationele begroting van de agentschappen en is het niet eens met de voorgestelde kostenbesparingen, die de veiligheid van het vervoer op de helling zouden kunnen zetten;

11. onderstreept dat het EMSA moet beschikken over de nodige middelen om de veiligheid van offshore olie- en gasinstallaties te controleren en verontreiniging te voorkomen, zoals vastgesteld in de nieuwe verordening betreffende de financiering van het EMSA;

12. benadrukt wat het EASA betreft dat meer dan twee derde van de uitgaven van het agentschap worden gefinancierd met door het bedrijfsleven betaalde vergoedingen en heffingen, en dat daarom niet mag worden bezuinigd op het aantal personeelsleden dat zich met certificering bezighoudt, aangezien dit personeel niet ten laste van de EU-begroting komt en geen enkel gevolg voor die begroting heeft;

13. benadrukt dat het belangrijk is te investeren in de ontwikkeling van goederencorridors om een verschuiving van vrachtvervoer van de weg naar het spoor mogelijk te maken, om het vrachtvervoer per spoor duurzamer te maken door de geluidsoverlast van gebrekkig rollend materieel te beperken, en om een koolstofarme vervoerseconomie te bevorderen;

14. herinnert aan het belang van het vernieuwde Naiades-programma voor 2014-2020, dat tot doel heeft knelpunten weg te werken en naar een koolstofarme economie over te stappen door vrachtvervoer naar de binnenvaart over te hevelen, en is van mening dat dit programma passende financiering moet krijgen; benadrukt dat een goed gestructureerd beleid met concrete en haalbare doelstellingen zou helpen om een optimale benutting van de financiering via fondsen als de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen en Horizon 2020 te bewerkstelligen;

15. onderstreept dat de EU overeenkomstig artikel 195 van het Verdrag aanvullende bevoegdheden op het gebied van toerisme heeft; is bijgevolg van mening dat de nodige begrotingsmiddelen moeten worden uitgetrokken om een echt Europees toerismebeleid te ontwikkelen; vraagt de Commissie daarom een grotere rol op dit gebied op zich te nemen en de voltooiing van belangrijke toerismeprojecten, zoals EuroVelo, alsook de bescherming van natuurlijk, cultureel, historisch en industrieel erfgoed te bevorderen; merkt ook op dat de EU met behulp van de middelen die via het Cosme-programma worden uitgetrokken snel en effectief kan inspelen op de veranderingen in de toeristische sector, maar dat er behoefte is aan gerichte programma' s en proefprojecten; merkt op dat op die manier economische groei kan worden bewerkstelligd, terwijl er meer – en duurzame – banen zullen worden gecreëerd en de EU de belangrijkste bestemming van het internationale toerisme zal worden.

16. benadrukt de rol van onderzoek en innovatie in de sectoren vervoer en toerisme en wijst erop dat de tijdige ontwikkeling van slimme vervoerstechnologieën en eco-sociale kennis, zoals onder meer duurzame stedelijke mobiliteit en SESAR, in het bijzonder zal bijdragen tot besparingen op economisch, sociaal, veiligheids- en milieugebied; daarom moeten er voor deze vervoerstechnologieën en kennis voldoende begrotingsmiddelen worden toegewezen in het kader van Horizon 2020 en de CEF;

17. benadrukt dat er in voldoende financiering voor de tenuitvoerlegging van de onderdelen van SESAR moet worden voorzien om luchtverkeerbeheersfuncties te kunnen leveren die essentieel worden geacht voor de verbetering van de prestaties van het luchtverkeerbeheerssysteem van de Unie;

18. benadrukt dat het belangrijk is in regionale luchthavens te investeren, omdat dit een positief effect zal hebben op tal van activiteiten zoals de uitvoer, de efficiëntie en productiviteit van bedrijven en inkomende investeringen, en dus de EU-markt zal stimuleren;

19. merkt op dat de administratieve en operationele uitgaven in het algemeen geleidelijk aan toenemen; vraagt de Commissie daarom, gezien de toegenomen budgettaire beperkingen, ervoor te zorgen dat het concept "waar voor je geld" in alle programma's wordt verankerd, zodat uitgaven zorgvuldig worden beoordeeld op uitvoerbaarheid, doelmatigheid en doeltreffendheid en zodat het geld van de belastingbetaler wordt besteed aan het effectief uitvoeren en beheren van het EU-beleid, waarbij de middelen worden geconcentreerd op investeringsactiviteiten met de nodige operationele capaciteit en goed functionerende programma's;

20. benadrukt dat de vlaggenschipprojecten voor de ontwikkeling van de Donauregio moeten worden geïntegreerd in de operationele programma ' s die samen met de lidstaten worden ontwikkeld; voorts moet de Commissie ervoor zorgen dat de operationele programma ' s voorzien in de financiering van vlaggenschipprojecten voor de ontwikkeling van de binnenvaart in het kader van de Donaustrategie.

21. wijst op het belang van duurzaam vervoer als onderdeel van de ruimere Europa 2020-doelstellingen inzake klimaatverandering en duurzame energie; benadrukt dat het vervoersbeleid van de EU ambitieuze klimaatbeschermingsdoelstellingen moet omvatten; wijst er daarom op dat adequate financiering voor vervoer essentieel is om ervoor te helpen zorgen dat het beleid inzake milieuvriendelijk vervoer met succes wordt uitgevoerd.

22. onderstreept dat het vervoersbeleid van de EU gelijkheid moet bewerkstelligen, voornamelijk door toegankelijk vervoer voor personen met een handicap, en benadrukt dat daartoe overal in de EU aanzienlijk moet worden geïnvesteerd in openbaar vervoer.

BEKNOPTE MOTIVERING

Inleiding

De ontwerpbegroting 2015 focust op het ondersteunen van werkgelegenheid, ondernemingen, onderwijs en onderzoek. De Commissie heeft een begroting ten belope van 145,6 miljard EUR aan vastleggingskredieten en 142,1 miljard EUR aan betalingskredieten voorgesteld. Ten opzichte van 2014 nemen de vastleggingskredieten met 2,1% en de betalingskredieten met 1,4% toe. Het gros van de vastleggingskredieten is bestemd voor toekomstige projecten, terwijl 40% van de betalingskredieten bestemd is voor door de EU gefinancierde projecten uit de financiële periode 2007-2013. Voorts stelt de Commissie een verdere vermindering van het personeelsbestand met 1% voor.

Het grootste deel van de betalingskredieten is bestemd voor gebieden die economische groei en werkgelegenheid in Europa bevorderen (+ 29,5% ten opzichte van 2014), zoals onderzoek (Horizon 2020), trans-Europese vervoers-, energie- en ICT-netwerken (financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen) en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief.

I. Begroting voor vervoer

Titel 6, "Mobiliteit en vervoer", van de ontwerpbegroting (OB) 2015 van de Commissie omvat alle begrotingslijnen in verband met het vervoersbeleid van de EU. In de OB wordt een verhoging van 14% van de vastleggingskredieten (van 2 867 184 572 EUR in 2014 tot 3 279 502 992 EUR in 2015) en een verhoging van de betalingskredieten met 107% (van 1 003 421 856 EUR in 2014 tot 2 075 861 835 EUR in 2015) voorgesteld. De verhoging van de betalingskredieten is voornamelijk toe te schrijven aan de behoeften van de nieuwe programma's "Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen" en "Horizon 2020".

De rapporteur wenst met name de aandacht te vestigen op de volgende punten:

Financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen (06 02 01)

Dit is een essentiële begrotingslijn voor vervoer. De vastleggingskredieten voor CEF-vervoersprojecten zijn vastgesteld op 2 844 miljoen EUR (+ 16% ten opzichte van 2014), de betalingskredieten op 1 040 miljoen EUR (0 EUR betalingskredieten voor nieuwe projecten in 2014). De CEF-begroting zal worden uitgevoerd door middel van oproepen tot het indienen van voostellen in het kader van de jaarlijkse en meerjarige werkprogramma's. Voorts wordt voorgesteld om 634 miljoen EUR aan betalingskredieten te besteden aan de voltooiing van TEN-V-programma's (06 02 51).

Ondersteunende activiteiten in het kader van het Europees beleid inzake vervoer en passagiersrechten, met inbegrip van communicatieactiviteiten (06 02 05)

In de OB wordt voor deze lijn voor de vastleggingskredieten een verlaging (van 20 019 000 EUR in 2014 tot 12 363 000 EUR in 2015) en voor de betalingskredieten een verhoging (van 13 894 437 tot 17 447 683 EUR) voorgesteld. Deze begrotingslijn dient ter dekking van de uitgaven voor informatie en communicatie, conferenties en evenementen ter bevordering van activiteiten in de vervoerssector.

Beveiliging van het vervoer (06 02 06)

Hier is sprake van een verhoging van zowel de vastleggingskredieten (van 2 510 000 tot 2 582 000 EUR) als de betalingskredieten (van 1 514 026 tot 1 706 036 EUR). Dit krediet dient met name ter dekking van de uitgaven voor de oprichting en de werking van een team van inspecteurs die toezien op de naleving van de veiligheidsregelgeving van de Unie in luchthavens, havens en havenfaciliteiten.

Horizon 2020 – Onderzoek en innovatie op het gebied van vervoer (06 03)

De OB voor onderzoek op vervoersgebied bedraagt 234 117 242 EUR (tegen 212 585 039 EUR in 2014) aan vastleggingskredieten en 178 377 220 EUR (tegen 27 847 732 EUR in 2014) aan betalingskredieten. Deze betalingskredieten zijn onder meer bestemd voor de gemeenschappelijke ondernemingen SESAR en Shift2Rail.

Agentschappen

Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (06 02 02)

Voor de EU-bijdrage aan de begroting van het EASA wordt een stijging van 34 174 000 tot 36 370 000 EUR voorgesteld (+ 6%). De totale ontwerpbegroting van het EASA (EU-bijdrage + andere middelen) bedraagt 149 532 000 EUR (tegen 149 059 000 EUR in 2014). Er is nog geen rekening gehouden met de gevolgen van de voorgestelde amendementen op de wetgeving inzake het gemeenschappelijk Europees luchtruim. Het totale personeelsbestand zou afnemen van 804 overeenkomstig de begroting 2014 tot 797 in 2015. Binnen dat totale aantal zal het aantal door de EU gefinancierde personeelsleden toenemen van 280 tot 284. Nieuwe personeelsleden zullen worden ingezet voor de goedkeuring van exploitanten uit derde landen en eventueel voor de certificering van op afstand bestuurde luchtvaartuigen.

Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (06 02 03)

De voorgestelde bijdrage van de EU aan de begroting van het EMSA vertoont een stijging van de vastleggingskredieten met 4,37% tot 52 656 000 EUR, alsook van de betalingskredieten met 1,09% tot 51 256 000 EUR. De totale ontwerpbegroting van het EMSA (EU-bijdrage + andere middelen) bedraagt 54 611 675 EUR aan vastleggingskredieten (tegen 52 410 475 EUR in 2014) en 53 169 255 EUR aan betalingskredieten (tegen 52 669 145 EUR in 2014). De stijging is voornamelijk bestemd voor de ontwikkeling van databases en de verbetering van de IT-tools. Er wordt voorgesteld om het totale personeelsbestand in te krimpen van 258 (begroting 2014) tot 255.

Europees Spoorwegbureau (06 02 04)

Voor de EU-subsidie aan het ERA wordt voor zowel de vastleggings- als de betalingskredieten een verhoging tot 25 613 000 EUR voorgesteld (tegen 25 007 400 in 2014). De extra financiële middelen dienen ter dekking van de kosten van de nieuwe Shift2Rail-taken. De totale ontwerpbegroting van het ERA (EU-bijdrage + andere middelen) bedraagt voor zowel de vastleggings- als de betalingskredieten 26 379 500 EUR (tegen 25 715 600 EUR in 2014). Er wordt voorgesteld om het aantal tijdelijke functionarissen terug te brengen van 140 (begroting 2014) tot 137; het totale aantal personeelsleden, met inbegrip van arbeidscontractanten en gedetacheerde nationale deskundigen, blijft met 161 ongewijzigd ten opzichte van 2014.

II. Toerisme

Het budget voor toerisme valt onder Titel 2 – Ondernemingen. Voor de programmeringsperiode 2014-2020 bevat het programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en voor kmo's (Cosme) een specifieke doelstelling voor toerisme (Verordening (EU) nr. 1287/2013). In lijn 02 02 01 wordt voorgesteld om 11 000 000 EUR aan toerismeprojecten, prijzen, enquêtes en evenementen te besteden.

III. Proefprojecten en voorbereidende acties

In het kader van de EU-begroting lopen er drie projecten in verband met TRAN: schepen op LNG (vloeibaar aardgas) (0 EUR vastleggingskredieten, 436 192 EUR betalingskredieten), de rol van rollend materieel in de Europese interoperabiliteit (0 EUR vastleggingskredieten, 0 EUR betalingskredieten) en algemene luchtvaart – statistieken en belangrijkste cijfers (0 EUR vastleggingskredieten, 87 238 EUR betalingskredieten). De voorbereidende acties inzake toerisme hebben hun doel bereikt en toerisme heeft erkenning gekregen in de EU-begroting. Daarom stelt de rapporteur geen nieuwe acties inzake toerisme voor.

IV. Mogelijke amendementen

De rapporteur pleit ervoor om een verantwoordelijke, realistische en resultaatgerichte begroting aan te nemen. Tegelijkertijd wijst de rapporteur erop dat de EU-begroting een investering moet zijn in beleidsmaatregelen die de meerwaarde van de EU aantonen en economische groei en werkgelegenheid bevorderen. Het totale bedrag van de ontwerpbegroting van de Commissie, met inbegrip van de financiering van de agentschappen, lijkt in verhouding te staan met de behoefte om het EU-beleid uit te voeren en EU-meerwaarde te creëren.

Wat de drie lopende voorbereidende acties betreft, wijst de rapporteur met name op het belang van de voorbereidende actie inzake schepen op LNG in de context van de nieuwe zwavelgrenswaarden voor scheepsbrandstoffen binnen beheersgebieden voor SOx-emissie (SECA's), die op 1 januari 2015 van kracht worden.

Afhankelijk van het standpunt van de Raad ten aanzien van de OB kan de rapporteur overwegen om de OB op afzonderlijke lijnen te herstellen om rekening te houden met de actieprioriteiten van het Parlement. Het gaat daarbij vooral om de begrotingslijnen betreffende het CEF, SESAR en onderzoek op het gebied van vervoer.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

3.9.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

41

4

3

Bij de eindstemming aanwezige leden

Daniela Aiuto, Lucy Anderson, Marie-Christine Arnautu, Inés Ayala Sender, Georges Bach, Izaskun Bilbao Barandica, Deirdre Clune, Michael Cramer, Luis de Grandes Pascual, Andor Deli, Karima Delli, Isabella De Monte, Ismail Ertug, Jacqueline Foster, Syed Kamall, Georgios Katrougkalos, Dieter-Lebrecht Koch, Merja Kyllönen, Miltiadis Kyrkos, Bogusław Liberadzki, Peter Lundgren, Marian-Jean Marinescu, Georg Mayer, Gesine Meissner, Renaud Muselier, Jens Nilsson, Markus Pieper, Salvatore Domenico Pogliese, Tomasz Piotr Poręba, Gabriele Preuß, Dominique Riquet, Massimiliano Salini, David-Maria Sassoli, Claudia Schmidt, Jill Seymour, Ana-Claudia Tapardel, Keith Taylor, István Ujhelyi, Peter van Dalen, Elissavet Vozemberg, Janusz Władysław Zemke, Roberts Zīle, Elżbieta Katarzyna Łukacijewska

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Martina Dlabajová, Curzio Maltese, Georgi Pirinski, Franck Proust, Patricija Šulin

ADVIES van de Commissie regionale ontwikkeling (24.9.2014)

aan de Begrotingscommissie

inzake het standpunt van de Raad over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015
(2014/2040(BUD))

Rapporteur voor advies: Derek Vaughan

SUGGESTIES

De Commissie regionale ontwikkeling verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  is van mening dat dezelfde bedragen moeten worden aangehouden als die zijn opgenomen in rubriek 1b van de ontwerpbegroting (OB) 2015 ter dekking van de minimumbehoeften en -doelstellingen van het cohesiebeleid die de Unie in het Verdrag en in het betreffende wetgevingskader voor 2014-2020 heeft vastgesteld;

2.  merkt met bezorgdheid op dat in het zesde cohesieverslag duidelijk wordt vastgesteld dat de regionale verschillen met name in de crisisjaren 2008-2011 zijn toegenomen, wat inhoudt dat de inspanningen van het cohesiebeleid aanzienlijk moeten worden verhoogd om de doelstellingen van economische, sociale en territoriale cohesie als bepaald in artikel 174 VWEU te verwezenlijken;

3.  merkt op dat 2015 het tweede jaar zal zijn van de uitvoering van de nieuwe cyclus van ESI-middelen; benadrukt de behoefte aan voldoende vastleggings- en betalingskredieten om ervoor te zorgen dat de programma's het beoogde aantal deelnemers bereiken en dus de beoogde effecten kunnen sorteren;

4.  stelt met bezorgdheid vast dat de betalingskredieten in rubriek 1b in vergelijking met 2014 met 5,0% zijn verlaagd tot 51 601,9 miljoen EUR, terwijl de zogenaamde verhoging van de vastleggingskredieten met 3,6% hoofdzakelijk het gevolg is van de voorgestelde gebruik van het flexibiliteitsinstrument in 2015 om de situatie in Cyprus aan te pakken;

5.  neemt er met bezorgdheid nota van dat, terwijl het voorgestelde bedrag aan betalingskredieten voornamelijk bestemd is om uitstaande verplichtingen te dekken en programma's af te sluiten, de Commissie meedeelt dat de betalingsachterstand zal blijven toenemen en eind 2015 naar verwachting ongeveer 18 miljard EUR zal bedragen, zelfs als ontwerp van gewijzigde begroting nr. 3/2014 wordt goedgekeurd;

6.  wenst tijdig nauwkeurige informatie te krijgen over de ramingen van de ontwikkeling van de betalingsverzoeken in 2014 en wil meer duidelijkheid over hoe de Commissie van plan is iets te doen aan het onhoudbare niveau van uitstaande verplichtingen in rubriek 1b dat nu reeds voor eind 2014 wordt verwacht;

7.  stelt met bezorgdheid vast dat de Commissie niet in staat lijkt aan alle betalingsverzoeken te voldoen; vraagt de Commissie alle nodige gegevens te verstrekken indien daardoor betalingsachterstanden ontstaan;

8.  vraagt de Commissie welke maatregelen zij van plan is in de toekomst te treffen om een permanente kloof tussen vastleggingskredieten en betalingskredieten te voorkomen en zo te vermijden dat er regelmatig betalingsachterstanden ontstaan.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

23.9.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

34

3

2

Bij de eindstemming aanwezige leden

José Blanco López, Franc Bogovič, Victor Boştinaru, Mercedes Bresso, Andrea Cozzolino, Rosa D’Amato, Tamás Deutsch, Bill Etheridge, Raffaele Fitto, Michela Giuffrida, Anna Hedh, Krzysztof Hetman, Ivan Jakovčić, Constanze Krehl, Andrew Lewer, Louis-Joseph Manscour, Martina Michels, Iskra Mihaylova, Younous Omarjee, Stanislav Polčák, Julia Reid, Liliana Rodrigues, Monika Smolková, Maria Spyraki, Olaf Stuger, Ramón Luis Valcárcel, Ángela Vallina, Monika Vana, Matthijs van Miltenburg, Derek Vaughan, Kerstin Westphal, Joachim Zeller

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Salvatore Cicu, Andor Deli, James Nicholson, Jan Marian Olbrycht, Davor Škrlec, Iuliu Winkler, Milan Zver

ADVIES van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (8.9.2014)

aan de Begrotingscommissie

inzake het standpunt van de Raad over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015
(2014/2040(BUD))

Rapporteur voor advies: Peter Jahr

SUGGESTIES

De Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.      merkt op dat er gezien het door het meerjarig financieel kader (MFK) 2014-2020 opgelegde plafond voor rubriek 2 in 2015 wellicht bezuinigd zal worden op grote uitgavenposten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), waaronder rechtstreekse betalingen, marktmaatregelen en plattelandsontwikkeling;

2.      merkt op dat het budget voor rubriek 2 volgens de ontwerpbegroting (OB) in 2015 ten opzichte van 2014 met 0,1% zal worden verlaagd wat betreft de vastleggingen en met 0,5% licht zal worden verhoogd voor de betalingen;

3.      merkt op dat de middelen voor plattelandsontwikkeling in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) volgens de OB 2015 wat betreft de betalingen met 0,8% zullen worden verlaagd;

4.      dringt er in deze context op aan dat de Raad zich houdt aan zijn toezegging om in de begrotingsprocedure 2015 in voldoende betalingskredieten te voorzien om de Unie in staat te stellen de nog uitstaande vastleggingen na te komen, zo nodig via een door de Commissie te presenteren derde ontwerp van gewijzigde begroting;

5.      wijst erop dat de MFK-toewijzingen geen rekening houden met de inflatie; verzoekt rubriek 2 aan te passen aan de deflator;

6.      herhaalt dat maatregelen waarmee het niveau van de nog uitstaande vastleggingen onder controle gebracht kan worden een voorwaarde vormen voor een succesvolle start van de programmeringsperiode 2014-2020; dringt er daarom met klem bij de Raad en de lidstaten op aan alle nodige maatregelen te treffen om nog uitstaande betalingen te dekken, en met name GB 3/14 volledig goed te keuren; wijst erop dat GB 3/14 is voorgesteld op basis van de meest recente, door de lidstaten zelf verstrekte ramingen van noodzakelijke betalingen;

7.      merkt op dat het budget voor rechtstreekse betalingen en marktmaatregelen in het kader van het Europees Garantiefonds voor de landbouw (EGFL) weliswaar in 2015 met 0,2% wordt verhoogd ten opzichte van 2014, zowel voor vastleggingen als voor betalingen, maar dat de Commissie moet toelichten hoe zal worden ingespeeld op de grotere behoeften die voortvloeien uit de geleidelijke invoering van rechtstreekse betalingen in Bulgarije, Roemenië en Kroatië en de oprichting van de reserve voor crises in de landbouw;

8.      betreurt de bezuinigingen op de operationele middelen voor producentenorganisaties ten belope van meer dan 3,3 miljoen EUR aan vastleggingen en betalingen, alsmede van 1 miljoen EUR aan steun voor voorlopig erkende producentengroeperingen; merkt op dat de positie van familiebedrijven als gevolg van de aanhoudende machtsongelijkheid in de keten onder druk staat; onderstreept dat producentengroeperingen de positie van primaire producenten aanzienlijk verbeteren doordat krachten worden gebundeld; dringt erop aan dat voorzien wordt in een ambitieus budget voor operationele middelen voor producentenorganisaties; eist dat beide bezuinigingen worden teruggedraaid; dringt er bij de Commissie op aan de operationele middelen die over zijn, te gebruiken voor opleidingsprogramma's, de opbouw van partnerschappen en de uitwisseling van optimale methodes voor producentenorganisaties;

9.      betreurt de bezuiniging van 481 289 EUR op het schoolmelkprogramma en de bezuiniging van 900 073 EUR op het schoolfruitprogramma, daar deze twee programma's in de lidstaten nuttig en efficiënt zijn gebleken, en is van mening dat deze bezuiniging uiterst ongepast is gezien de huidige crisis en het niveau van ondervoeding bij kinderen in de Unie; dringt erop aan dat de middelen voor beide programma's ten minste worden teruggebracht naar het eerdere niveau; verzoekt beide programma's minder bureaucratisch en meer gebruiksvriendelijk te maken;

10.    is verontrust dat de toepassing van het mechanisme voor financiële discipline voor landbouwers die meer dan 2 000 EUR aan betalingen ontvangen, een korting op de in het begrotingsjaar 2015 te betalen rechtstreekse betalingen tot gevolg zal hebben; vreest dat het veronderstelde effect van de toepassing van het mechanisme voor 'financiële discipline' niet tot efficiëntere en beter te verantwoorden uitgaven zal leiden;

11.    roept de Commissie en de lidstaten op om ervoor te zorgen dat de middelen die in de begroting 2015 aan de reserve voor crises in de landbouwsector worden toegewezen en vervolgens niet worden gebruikt, in het volgende begrotingsjaar in hun geheel beschikbaar worden gesteld als rechtstreekse betalingen;

12.    dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de significante prijsvolatiliteit van landbouwproducten, die negatieve gevolgen heeft voor het inkomen van landbouwers, in het oog te houden en daar waar nodig snel en doeltreffend in te grijpen;

13.    betreurt het dat er bezuinigd wordt op de middelen voor steun aan de bijenteelt, daar het Parlement deze activiteit altijd als prioriteit voor de toekomst van de landbouw en voor het behoud van de biodiversiteit heeft aangemerkt;

14.    wijst erop dat beschikbaar gestelde middelen moeten aansluiten bij het doel van verbetering van het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de Europese landbouw;

15.    dringt aan op spoedige volledige onderlinge aanpassing van de rechtstreekse betalingen en de betalingen voor plattelandsontwikkeling in de EU-28 ; merkt op dat de grote verschillen in rechtstreekse betalingen tussen de verschillende lidstaten het concurrentievermogen belemmeren, en dringt er daarom bij de Commissie op aan de EU-28 op de wereldwijde landbouwmarkt als één geheel te beschouwen;

16.    betreurt de voorgestelde bezuinigingen op programma's voor plattelandsontwikkeling; verzoekt de Raad hierover nog eens na te denken, gezien de huidige situatie en de toenemende onveiligheid en ontvolking in veel landelijke gemeenschappen;

17.    betreurt ten zeerste het voorstel van de Raad om de betalingskredieten in de ontwerpbegroting 2015 te verlagen; is van mening dat de ontwerpbegroting 2015 van de Commissie het absolute minimum vormt om het blijvende en terugkerende probleem van de toenemende RAL aan te pakken.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

3.9.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

19

6

8

Bij de eindstemming aanwezige leden

John Stuart Agnew, Clara Eugenia Aguilera García, Eric Andrieu, Richard Ashworth, Paul Brannen, Daniel Buda, Matt Carthy, Viorica Dăncilă, Michel Dantin, Paolo De Castro, Albert Deß, Diane Dodds, Herbert Dorfmann, Norbert Erdős, Edouard Ferrand, Luke Ming Flanagan, Beata Barbara Gosiewska, Martin Häusling, Anja Hazekamp, Jan Huitema, Peter Jahr, Jarosław Kalinowski, Elisabeth Köstinger, Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk, Philippe Loiseau, Nuno Melo, Giulia Moi, Ulrike Müller, James Nicholson, Marit Paulsen, Marijana Petir, Constantin-Laurențiu Rebega, Bronis Ropé, Lidia Senra Rodríguez, Czesław Adam Siekierski, Marc Tarabella, Marco Zullo

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Peter Eriksson, Maria Heubuch, Anthea McIntyre, Annie Schreijer-Pierik

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Ulla Tørnæs

ADVIES van de Commissie visserij (4.9.2014)

aan de Begrotingscommissie

over het standpunt van de Raad over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015
(2014/2040(BUD))

Rapporteur voor advies: António Marinho e Pinto

SUGGESTIES

De Commissie visserij verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  staat positief tegenover het aangenomen besluit over het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV), en juicht met name toe dat er voor de periode 2014-2020 6,39 miljard euro aan de visserijsector en het maritiem beleid is toegewezen; wijst erop dat visserijactiviteiten weliswaar van groot belang zijn voor de economie van een groot aantal kustgebieden, maar dat de middelen die worden toegewezen voor het visserijbeleid – een van de weinige gemeenschappelijke beleidsterreinen van de Unie – slechts 0,7% van de EU-begroting vormen; is van mening dat deze middelen de visserijsector zullen helpen tot een duurzame visserij te komen, en kust- en eilandgemeenschappen die in grote mate afhankelijk zijn van de visserij zullen steunen bij het diversifiëren van hun economie, het verbeteren van de ondersteuning van de ambachtelijke visserij en van regio's die in grote mate afhankelijk zijn van de visserij, als middel om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te halen;

2.   betreurt dat de Raad voor de periode 2014-2020 de maximumtermijn voor steun uit het EFMZV voor de tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten tijdens de biologische rustperioden heeft verkort tot zes maanden per schip, wat niet overeenkomt met de eerder door het Europees Parlement goedgekeurde termijn; is van oordeel dat de biologische rustperioden een belangrijk instrument vormen voor het duurzaam beheer van sommige visserijtakken; wenst daarom dat deze beperking wordt ingetrokken en dat er voldoende middelen beschikbaar worden gesteld om de biologische rustperioden te dekken;

3.   dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan dat zij met spoed de nodige wetgevingsbesluiten voorbereiden om extra vaart te zetten achter de operationele programma's van de lidstaten, zodat uitvoering kan worden gegeven aan de prioriteiten van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB), met name de economische en sociale duurzaamheid van de visserijsector, het behoud van de biologische rijkdommen en de duurzame exploitatie van de visserij en de aquacultuur;

4.  onderstreept hoe belangrijk het is dat voor het berekenen van de maximale duurzame opbrengst – de hoeksteen van duurzame visserij – grondig en onafhankelijk onderzoek wordt gedaan naar de precieze staat van de visserijbestanden, en dat er eveneens onderzoek moet worden gedaan naar de sociaal-economische effecten van de aangenomen maatregelen op gemeenschappen die afhankelijk zijn van visserij; wijst erop dat in de nieuwe GVB-verordening die vorig jaar werd vastgesteld bijzondere nadruk wordt gelegd op duurzaamheid met het oog op een maximale duurzame opbrengst; herinnert eraan dat deze doelstelling een van de kernonderdelen van het nieuwe GVB vormt en dat hiervoor een nauwkeurige en betrouwbare kennis van de staat van de bestanden wordt verondersteld, alsook van de sociale en economische gevolgen van de vastgestelde maatregelen; is van oordeel dat dit onderzoek naar behoren uit de EU-begroting moet worden gefinancierd;

5.  beklemtoont dat er meer middelen moeten worden toegewezen aan internationale en Europese organisaties voor wetenschappelijk onderzoek om de biologische rijkdommen van de zee in kaart te brengen;

6.   herinnert eraan dat toezicht op de visserijactiviteiten aan boord en in de haven essentieel is voor het behalen van de doelstellingen van duurzame visserij; benadrukt dat de doelstellingen van de hervorming in het gedrang kunnen komen door onvoldoende financiële steun; herhaalt dat het nieuwe GVB meer operationele vastleggingen voor het Europees Bureau voor visserijcontrole vereist om de lidstaten en de Europese Commissie te kunnen steunen bij de ontwikkeling van praktische controle- en toezichtinstrumenten (bestuursmaatregelen op het gebied van de visserij, gegevensbeheerssystemen, aanlandingsplichten en de bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij));

7.   dringt aan op een ruimere begroting voor het Europees Bureau voor visserijcontrole, zodat er voor passende operationele instrumenten en personele middelen kan worden gezorgd om de GVB-hervorming naar behoren uit te voeren en de controle, inspectie en bewaking, evenals de samenwerking op nationaal niveau, te bevorderen, zodat de GVB-normen worden nageleefd en doeltreffend en consistent worden toegepast, waardoor de visserijsector is verzekerd van gelijke voorwaarden en er sprake is van een billijke behandeling van alle onderdelen van de sector;

8.  benadrukt dat meer dan 60% van de in de EU toegeleverde visserijproducten afkomstig is uit internationale wateren en de exclusieve economische zones van derde landen en dat er in verband daarmee dus in de jaarbegroting voor 2015 passende en betrouwbare budgettaire bepalingen moeten worden opgenomen; merkt op dat de externe dimensie van het GVB vereist dat de begroting permanent specifieke maatregelen omvat om de deelname van de EU aan regionale visserijbeheersorganisaties te vergroten en te ontwikkelen en om de sluiting van bilaterale overeenkomsten met derde landen te financieren, waarbij met name rekening wordt gehouden met de verwachte verlenging van de protocollen met Mauritanië, Mozambique, Madagaskar, Groenland, Kaapverdië en Kiribati;

9.   betreurt dat de Commissie heeft gekort op het begrotingsonderdeel voor het proefproject inzake steunmaatregelen voor de kleinschalige visserij (11 06 77 08); spoort de Commissie aan de eerder goedgekeurde bedragen te handhaven; is van oordeel dat dit proefproject van grote waarde is en het uitgangspunt moet vormen voor de opzet van een EU-programma ter ondersteuning van de kleinschalige visserij, waarbij het belang en de specifieke eigenschappen van dit segment worden erkend, overeenkomstig de aanbevelingen die het Europees Parlement in verschillende resoluties over dit onderwerp heeft geformuleerd;

10. is ingenomen met de EFMZ-bepalingen in het meerjarig financieel kader 2014-2020 ten bedrage van 647 miljoen euro voor eigen acties van de Commissie; verzoekt de Commissie met spoed de nodige maatregelen te treffen om haar eigen projecten te verwezenlijken.

11. betreurt dat de Raad in het kader van zijn lezing van de ontwerpbegroting bezuinigingen heeft aangebracht onder titel 11; maakt zich zorgen over de gevolgen voor de onder de desbetreffende begrotingslijnen gefinancierde acties en over het negatieve effect op de verwezenlijking van de GVB- en GMB-doelstellingen; is met name verontrust over de betalingskredieten; wijst erop dat er dit jaar al sprake is van een tekort aan betalingskredieten onder titel 11 en het daarom absoluut noodzakelijk is een toereikend bedrag aan kredieten te waarborgen;

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

3.9.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

20

2

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Marco Affronte, Clara Eugenia Aguilera García, Miguel Arias Cañete, Renata Briano, Alain Cadec, David Coburn, Richard Corbett, João Ferreira, Raymond Finch, Werner Kuhn, Isabella Lövin, António Marinho e Pinto, Gabriel Mato, Norica Nicolai, Ulrike Rodust, Remo Sernagiotto, Ricardo Serrão Santos, Isabelle Thomas, Ruža Tomašić, Peter van Dalen, Jarosław Leszek Wałęsa

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

José Blanco López, Diane Dodds, Marek Józef Gróbarczyk, Mike Hookem, Yannick Jadot, Francisco José Millán Mon

ADVIES van de Commissie cultuur en onderwijs (11.9.2014)

aan de Begrotingscommissie

inzake het standpunt van de Raad betreffende het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015
(2014/2040(BUD))

Rapporteur voor advies: Silvia Costa

SUGGESTIES

De Commissie cultuur en onderwijs verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.      merkt op dat in 2015 de meerjarenprogramma's op het gebied van onderwijs, opleiding, jongeren, sport, cultuur, media en burgerschap hun tweede jaar ingaan; benadrukt de behoefte aan voldoende vastleggings- en betalingskredieten om ervoor te zorgen dat alle programma's het beoogde aantal deelnemers bereiken; wijst erop dat het van cruciaal belang is – aangezien een groot aantal burgers rechtstreeks bij deze programma's betrokken zijn – dat de EU niet opnieuw stopt met betalingen, wat in de afgelopen jaren reeds een grote impact heeft gehad, bijvoorbeeld op de mobiliteitssubsidies in het kader van het Erasmusprogramma;

2.      wijst op de beperkte verhoging van de vastleggingskredieten voor het Erasmus+ programma in vergelijking met 2014; benadrukt dat vanwege de hoge uitvoeringsgraad van en vraag naar dit programma, voldoende betalingskredieten van wezenlijk belang zijn opdat de bijkomende vastleggingen effect hebben en de soepele werking van het programma wordt gewaarborgd, in het bijzonder met het oog op de door de Europese Commissie gewenste stijging van de studentenmobiliteit tot 20% vóór 2020; onderstreept dat subsidies uit het Erasmus+ programma vrijgesteld moeten zijn van belastingen en sociale heffingen;

3.      herinnert met betrekking tot de garantiefaciliteit voor studentenleningen waarvoor 3,5% van het budget is uitgetrokken, eraan dat deze moeten worden verleend "tegen gunstige voorwaarden voor studenten", "ongeacht hun sociale achtergrond", en dat "dit aanvullende en innovatieve instrument (...) voor leermobiliteit niet in de plaats [mag] komen van bestaande, noch de ontwikkeling hinderen van toekomstige beurzen- en leningenstelsels ter ondersteuning van studentenmobiliteit op lokaal, nationaal en Unieniveau";

4.      betreurt dat de Commissie een lager niveau van vastleggingskredieten heeft voorgesteld voor het programma "Creatief Europa" dan in 2014, ondanks de belangrijke rol van dit programma bij de ondersteuning van de culturele en creatieve industrie en in weerwil van de noodzaak om de toekomstige garantiefaciliteit uit te breiden met toegezegde maatregelen als opleiding van financiële tussenpersonen; acht het tegen deze achtergrond onaanvaardbaar dat de Raad voorstelt nog verder te snoeien in de subprogramma's Cultuur en Media alsook in de garantiefaciliteit, aangezien dit de effectieve uitvoering van het programma nog meer in gevaar zal brengen; wijst ook op de eerste punten van zorg die het Europees Parlement heeft vastgesteld met betrekking tot de samenvoeging van de onderdelen Cultuur en Media en de daaruit voortvloeiende kwesties betreffende het beleids- en financieringsevenwicht;

5.      brengt in herinnering dat de totale begroting voor het programma "Europa voor de burger" voor 2014-2020 met grofweg 20% is verminderd in vergelijking met 2007‑2013; spreekt zijn afkeuring uit over het feit dat de ontwerpbegroting van de Commissie voor 2015 in een lager niveau van vastleggingskredieten voorziet dan in 2014; beveelt aan speciale aandacht te geven aan dit programma, dat uniek is voor het contact met de burgers en de ondersteuning van bottom-upacties; wijst erop dat het huidige financieringspeil veel te laag is en zelfs contraproductief voor het imago van de Unie; is bijgevolg ten zeerste verontrust over het voorstel van de Raad om de vastleggings- en betalingskredieten voor het programma nog verder te verlagen en betreurt dat aan de Europese burgers een dergelijk signaal wordt gestuurd;

6.      benadrukt dat het communicatiebeleid van de Unie moet worden verbeterd om een belangrijk instrument te worden waardoor de burgers de werking, het beleid en de procedures van de Unie beter kunnen begrijpen en er beter kunnen aan deelnemen, met name gezien het feit dat, zoals uit de lage opkomst voor de Europese verkiezingen is gebleken, de EU-burgers verontrustend weinig weten over de EU-wetgeving en ‑programma's; verwerpt bijgevolg de voorstellen van de Raad om te snoeien in de kredieten voor communicatieacties; benadrukt dat de samenwerking tussen de EU-instellingen, de nationale parlementen en alle andere relevante partijen op het gebied van communicatie dringend moet worden bevorderd om met de geïnvesteerde middelen optimale resultaten te kunnen bereiken, en dat er meer steun geboden moet worden voor samenwerking tussen de Europese multimedianetwerken om meer berichtgeving over Europa te krijgen;

7.      wijst op het belang van digitale platforms, zoals Europeana, die helpen om het Europese culturele en artistieke erfgoed te digitaliseren en projecten uit te voeren op basis van transnationale netwerken en partnerschappen, die de toegang voor het publiek tot het beschikbare materiaal uitbreiden, waardoor de Europese cultuur meer in de kijker wordt gezet en de culturele en creatieve industrie een impuls wordt gegeven;

8.      vestigt de aandacht op de toezegging van de Commissie, onder meer op aandrang van het Europees Parlement, om het profiel van het Europees vrijwilligerswerk en vrijwilligersnetwerken te verhogen;

9.      benadrukt dat meer aandacht moet worden besteed aan Marie Skłodowska-Curie-acties, die de loopbaanmogelijkheden van onderzoekers steunen via mobiliteitssubsidies en bijgevolg een cruciale rol spelen om het onderzoek in Europa te versterken; betreurt dat de Raad voorstelt zwaar te snoeien in zowel de vastleggings- als de betalingskredieten voor dit programma en is vastbesloten de door de Commissie voorgestelde bedragen opnieuw op te voeren;

10.    verzoekt de Commissie het Europees Parlement te informeren over de verdeling van de financiële middelen over de lidstaten voor de programma's op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd, sport, cultuur, media en burgerschap om de transparantie van en de controle op de toewijzing van publieke middelen te verbeteren;

11.    benadrukt dat er extra middelen nodig zijn om de reikwijdte van het programma Cultuur voor landen van het oostelijk partnerschap te verbreden, met name in het licht van de recente tragische gebeurtenissen in Oekraïne, alsook voor de Euro-mediterrane samenwerking op het gebied van cultuur; wijst erop dat de financiële steunverlening door de EU aan gezamenlijke culturele projecten waarbij jonge kunstenaars uit landen van het oostelijk partnerschap en EU-lidstaten deelnemen, de zichtbaarheid en de politieke betekenis van dergelijke projecten zal vergroten en de vredesinspanningen in Europa zal versterken;

12.    merkt op dat de Commissie in haar mededeling over de stand van zaken met betrekking tot de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei speciale aandacht besteedt aan de jeugdwerkloosheid die 59,2% bedraagt in Griekenland en 55,7% in Spanje, en dat het toenemende percentage jongeren dat geen werk heeft, noch onderwijs of een opleiding volgt (NEET's), namelijk 13,2% in 2012, een andere grote bron van zorg is; wijst erop dat toegang tot kennis een voorwaarde is voor werkgelegenheid en groei en dat de sociale aspecten en de vermindering van de ongelijkheid de kern van elk geïmplementeerd beleid moeten zijn;

13.    wijst erop dat bezuinigingsmaatregelen die tot afbraak leiden van de openbare dienstverlening de mogelijkheid van onderwijs- en opleidingssystemen bij te dragen aan het economisch herstel in gevaar brengen en dat een leven lang leren een hoge prioriteit moet zijn met het oog op de bestrijding van armoede en ongelijkheid.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

4.9.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

24

4

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Isabella Adinolfi, Dominique Bilde, Andrea Bocskor, Louise Bours, Silvia Costa, Mircea Diaconu, Damian Drăghici, Jill Evans, Giorgos Grammatikakis, Petra Kammerevert, Andrew Lewer, Svetoslav Hristov Malinov, Curzio Maltese, Fernando Maura Barandiarán, Luigi Morgano, Momchil Nekov, Michaela Šojdrová, Yana Toom, Giovanni Toti, Anders Primdahl Vistisen, Julie Ward, Bogdan Brunon Wenta, Theodoros Zagorakis, Bogdan Andrzej Zdrojewski, Milan Zver, Krystyna Łybacka

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Ernest Maragall, Emma McClarkin, Marlene Mizzi, Liliana Rodrigues, Algirdas Saudargas, Hermann Winkler

ADVIES van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (4.9.2014)

aan de Begrotingscommissie

over het standpunt van de Raad over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015
(2014/2040(BUD))

Rapporteur voor advies: Tomáš Zdechovský

SUGGESTIES

De Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  houdt rekening met de verlaging met 1,9% van de vastleggingskredieten in rubriek 3 inzake veiligheid en burgerschap ten opzichte van de begroting 2014, die voornamelijk het gevolg is van de beëindiging van de Schengenfaciliteit voor Kroatië in overeenstemming met het Toetredingsverdrag, en is ingenomen met de verhoging van 12,2% van de betalingskredieten, die er mede voor zal zorgen dat er voldoende betalingskredieten zijn om het beleid op dit vlak uit te voeren;

2.  brengt in herinnering dat er voor de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht een nieuwe fase is ingetreden nadat de Europese Raad op 26-27 juni 2014 zijn goedkeuring heeft gehecht aan de strategische richtsnoeren op dit gebied; onderstreept dat de implementatie van de richtsnoeren er op een aantal zeer specifieke gebieden toe kan nopen de daarvoor uit te trekken financiële middelen te verhogen; onderstreept dat de reeds toegewezen middelen in dat geval niet onder druk mogen komen te staan en verwacht dat de Commissie met concrete voorstellen komt indien er in de loop van 2015 behoefte is aan meer financiële middelen;

3.  dringt erop aan dat de agentschappen die binnen zijn bevoegdheid vallen toereikende middelen moeten hebben om hun mandaat te vervullen en is zich bewust van het interinstitutioneel akkoord om het personeel de komende vijf jaar met 5% te verminderen; benadrukt echter dat deze besparingen per geval moeten worden uitgevoerd met behoud van de middelen die de agentschappen nodig hebben om de aan hen toegewezen taken te vervullen;

4.  dringt aan op een forsere verhoging van begroting voor het EASO, aangezien dit bureau van cruciaal belang is voor het aanpakken van dringende asielkwesties en een versterkte rol zal spelen bij de bevordering van de uniforme toepassing van het asielpakket; dringt derhalve aan op een adequate verhoging van dit budget teneinde het bureau in staat te stellen zijn taken en werkzaamheden effectief te vervullen, waaronder de bevordering van optimale werkwijzen en samenwerking tussen lidstaten;

5.  is ingenomen met de verhoging van de begrotingsonderdelen "Toezien op de bescherming van rechten en burgers meer zeggenschap geven” en "Bestrijding van discriminatie en bevordering van gelijkheid", die dienen ter uitvoering van het programma “Rechten, gelijkheid en burgerschap 2014 – 2020”;

6.  is niet geheel tevreden over de beperkte verhoging van de begroting van Frontex, omdat het zijn operationele steun moet versterken, vooral aan lidstaten die geconfronteerd worden met sterke druk aan de buitengrenzen, en vlugger moet inspelen op snelle ontwikkelingen in migratiestromen; is van mening dat Frontex meer personeel en middelen moet hebben om zijn taken te vervullen en het Eurosur-systeem in te voeren;

7.  benadrukt de noodzaak van een adequate EU-begroting op het gebied van asiel en migratie en van een gemeenschappelijk beheer van de gehele buitengrens van de EU, alsmede van het aanpakken van de uitdagingen die dit met zich meebrengt, met name wat betreft de huidige situatie aan de zuidgrenzen van de EU, en roept alle partners in de Unie op zich daarvoor onverkort in te zetten;

8.  is ingenomen met het voorstel van de Commissie om de jaarbegroting van Europol te verhogen, mede met het oog op de nieuwe Europol-verordening, die zal worden goedgekeurd door de medewetgevers; onderkent dat budgetverhogingen voor de agentschappen gepaard moeten gaan met een bijpassende uitbreiding van hun personeelsbezetting om hen in staat te stellen hun taken naar behoren te vervullen; is van mening dat de personeelsformatie van het agentschap moet worden aangepast zodat het bijkomend tijdelijk personeel kan aanwerven, gezien de toenemende vraag voor steun bij de bestrijding van cybercriminaliteit en ernstige internationale misdaad en terrorisme, en een grondiger beoordeling en analyse van deze risico's mogelijk wordt;

9.  steunt de verhoging van de begroting van eu.LISA om veilige en goed functionerende IT-systemen in binnenlandse zaken te garanderen, te weten SIS II, VIS en Eurodac, beheerd door het bureau, en de uitvoering te waarborgen van de benodigde verdere ontwikkeling die voor deze systemen is voorzien; steunt de verdere ontwikkeling van het agentschap met het oog op mogelijke bijkomende taken, zoals het ontwerpen, ontwikkelen en implementeren van nieuwe systemen;

10. zet vraagtekens bij de bestaansreden van het begrotingsonderdeel " Opzetten van nieuwe IT-systemen ter ondersteuning van de beheersing van de migratiestromen over de buitengrenzen van de Unie", terwijl het “slimmegrenzenpakket” door de medewetgevers nog moet worden aangenomen; onderstreept dat er voor dit begrotingsonderdeel sedert de instelling ervan nog geen specifieke financieringsmiddelen zijn toegewezen; verzoekt de Commissie om voor dergelijke beleidsmaatregelen pas begrotingsonderdelen vast te stellen nadat de medewetgevers deze maatregelen middels een daartoe strekkend wetgevingsbesluit hebben goedgekeurd;

11. is teleurgesteld over de verlaging van het budget voor het EWDD (Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving), aangezien er voor dit centrum ook gevolgen verbonden zullen zijn aan de eventuele goedkeuring van de verordening inzake nieuwe psychoactieve stoffen (2013/0305(COD)), die voorziet in bijkomende taken voor het centrum;

12. brengt in herinnering dat de billijke en transparante verdeling van de beschikbare middelen over de diverse doelstellingen van het Fonds voor asiel, migratie en integratie voor het Parlement een van de prioriteiten was tijdens de onderhandelingen die hebben geleid tot de instelling van dat fonds; verzoekt de Commissie derhalve het aantal begrotingsonderdelen die vallen onder het Fonds voor asiel, migratie en integratie te verhogen ter vergroting van het inzicht in en de transparantie van de wijze waarop de financiële middelen over de verschillende doelstellingen en dus ook over die begrotingsonderdelen worden verdeeld en gespendeerd; verzoekt de Commissie met name in alle toekomstige ontwerpbegrotingen een onderscheid te maken tussen de uitgaven die bestemd zijn ter bevordering van billijke en doeltreffende terugkeerstrategieën en de uitgaven voor legale migratie en het bevorderen van de effectieve integratie van onderdanen van derde landen;

13. benadrukt dat het noodzakelijk en belangrijk is om voortdurend te evalueren hoe alle fondsen en programma's worden uitgevoerd en de middelen worden gebruikt, om in een vroeg stadium mogelijke tekortkomingen vast te stellen en de doeltreffendheid te beoordelen.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

3.9.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

44

9

3

Bij de eindstemming aanwezige leden

Jan Philipp Albrecht, Heinz K. Becker, Malin Björk, Michał Boni, Caterina Chinnici, Ignazio Corrao, Rachida Dati, Agustín Díaz de Mera García Consuegra, Frank Engel, Cornelia Ernst, Laura Ferrara, Monika Flašíková Beňová, Kinga Gál, Ana Gomes, Nathalie Griesbeck, Sylvie Guillaume, Jussi Halla-aho, Monika Hohlmeier, Filiz Hyusmenova, Sophia in ‘t Veld, Eva Joly, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Barbara Kudrycka, Kashetu Kyenge, Marju Lauristin, Juan Fernando López Aguilar, Vicky Maeijer, Barbara Matera, Roberta Metsola, Louis Michel, József Nagy, Péter Niedermüller, Soraya Post, Judith Sargentini, Birgit Sippel, Csaba Sógor, Helga Stevens, Valdemar Tomaševski, Traian Ungureanu, Marie-Christine Vergiat, Harald Vilimsky, Udo Voigt, Josef Weidenholzer, Cecilia Wikström, Kristina Winberg, Tomáš Zdechovský

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Marina Albiol Guzmán, Janice Atkinson, Anna Maria Corazza Bildt, Pál Csáky, Teresa Jiménez-Becerril Barrio, Rikke Karlsson, Miltiadis Kyrkos, Kati Piri, Josep-Maria Terricabras, Axel Voss

ADVIES van de Commissie constitutionele zaken (2.9.2014)

aan de Begrotingscommissie

inzake het standpunt van de Raad betreffende het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2015
(2014/2040(BUD))

Rapporteur voor advies: Danuta Maria Hübner

SUGGESTIES

De Commissie constitutionele zaken verzoekt de ten principale bevoegde Begrotingscommissie onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  wijst erop dat de procedure voor de vaststelling van de begroting 2015 specifieke kenmerken vertoont die voortvloeien uit de Europese verkiezingen, met name dat de verkiezing van een nieuw Parlement inhoudt dat een van de instellingen van de begrotingsautoriteit aanzienlijk anders zal zijn samengesteld[1], en dat de Commissie die de ontwerpbegroting heeft opgesteld ontslagnemend is en dat de procedure hoogstwaarschijnlijk door de huidige Commissie zal worden afgerond;

2.  benadrukt dat de procedure bovendien ernstige vertraging heeft opgelopen omdat de Commissie de ontwerpbegroting pas op 11 juni 2014 heeft ingediend en dat de Raad, die op 15 juli 2014 op Coreper-niveau overeenstemming heeft bereikt, zijn formele standpunt pas begin september 2014 per schriftelijke procedure zal vaststellen;

3.  betreurt dat zo'n belangrijk politiek besluit als de vaststelling van het standpunt van de Raad inzake de ontwerpbegroting 2015 per schriftelijke procedure wordt genomen; acht dit in strijd met het beginsel van transparantie en openheid dat een essentieel kenmerk van de begrotingsbesluiten van alle EU-instellingen moet zijn;

4.  merkt op dat de Raad nog verder heeft gesnoeid in de vastleggingskredieten van rubriek 3 (veiligheid en burgerschap), waarvoor de ontwerpbegroting al in een daling van 1,9% voorzag ten opzichte van de begroting 2014 (van 2 171,998 miljoen EUR in 2014 naar 2 130,721 miljoen EUR in de ontwerpbegroting 2015), wat betekent dat de vastleggingen voor rubriek 3 in het standpunt van de Raad met 3,3% dalen ten opzichte van de begroting 2014; herinnert eraan dat de Commissie voor rubriek 3 in een marge voorziet van 115,3 miljoen EUR; merkt op dat de Raad de door de Commissie voorgestelde verhoging van de betalingskredieten voor rubriek 3 heeft herleid van +12,2% naar +10,5%;

5.  is zich ervan bewust dat, ondanks het feit dat dit jaar reeds enkele lichte tekenen van herstel van de Europese economie te bespeuren vallen, veel lidstaten nog steeds harde besparingsmaatregelen doorvoeren, waardoor minder wordt geïnvesteerd in projecten die het herstel kunnen bevorderen; is daarom van mening dat de Europese fondsen in 2015 van cruciaal belang zullen zijn om deze problemen op te vangen; acht het uiteraard ook zeer belangrijk passende financiering te verstrekken voor projecten die de burgers rechtstreeks aanbelangen en bestemd zijn om de kwaliteit van het Europees openbaar debat te verbeteren;

6.  benadrukt dat de lage opkomst bij de laatste Europese verkiezingen aantoont dat gedurende de gehele zittingsperiode van het Parlement, en niet alleen wanneer de Europese verkiezingen eraan komen, blijvend moet worden geïnvesteerd in campagnes om de burgers voor te lichten over de impact van de Unie op hun dagelijks leven en over de rol van het Europees Parlement; acht een beoordeling van de afgelopen communicatiecampagne van het Parlement van cruciaal belang;

7.  is van mening dat de effectiviteit van communicatieprojecten moeilijk objectief kan worden aangetoond, met name omdat het ontbreekt aan algemeen erkende of adequate maatstaven om de daarmee bereikte resultaten te beoordelen;

8.  gelooft in het belang van instrumenten van participatieve democratie voor burgers waarin het Verdrag van Lissabon voorziet; betreurt in dit opzicht de problemen bij de uitvoering van het Europees burgerinitiatief (EBI) en benadrukt dat in passende financiering moet worden voorzien, niet alleen voor de initiatieven zelf maar ook voor de communicatie erover, om het EBI beter zichtbaar en betrouwbaarder te maken; onderstreept dat de Verdragen bepalen dat de omvang van de financieringsmiddelen los staat van het inhoudelijke karakter van het EBI en dat alle voor financiering in aanmerking komende EBI's gelijk moeten worden behandeld, ongeacht hun inhoudelijke aard;

9.  benadrukt dat er passende financiering nodig is voor de diverse instrumenten van e‑democratie om processen van participatieve democratie via het gebruik van informatie- en communicatietechnologie te versterken;

10. is van mening dat met het oog op de inwerkingtreding van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen in passende en billijke financiering moet worden voorzien om de verordening efficiënt te kunnen uitvoeren;

11. verlangt dat begrotingsonderdelen die betrekking hebben op de infrastructuur van het Europees Parlement, alsook de uitgaven en andere posten die verband houden met de werklocaties van het Parlement nader worden gespecificeerd, zodat duidelijk wordt aangegeven waar de uitgaven precies plaatsvinden (Brussel, Luxemburg of Straatsburg);

12. wijst erop dat de uitgaven voor de betrekkingen tussen de EU-instellingen en de nationale parlementen zijn verlaagd, en betreurt dat er niet meer inspanningen worden geleverd om de nationale parlementen juist nauwer bij het Europese gebeuren te betrekken.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

2.9.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

17

3

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Miguel Arias Cañete, Mercedes Bresso, Richard Corbett, Danuta Maria Hübner, Ramón Jáuregui Atondo, Georgios Katrougkalos, Constance Le Grip, Jo Leinen, Petr Mach, Morten Messerschmidt, Florian Philippot, Paulo Rangel, György Schöpflin, Francisco Sosa Wagner, Barbara Spinelli, Josep-Maria Terricabras, Kazimierz Michał Ujazdowski

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Isabella Adinolfi, Max Andersson, Gerolf Annemans, Pervenche Berès, Sven Giegold, Enrique Guerrero Salom, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Cristian Dan Preda, Marcus Pretzell, Viviane Reding, Siôn Simon

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Fernando Maura Barandiarán

  • [1]  Resolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2014 over de algemene richtsnoeren voor de voorbereiding van de begroting 2015, afdeling III – Commissie (P7_TA(2014)0247), en resolutie van het Europees Parlement van 17 april 2014 over de raming van de inkomsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2015 (P7_TA(2014)0450).

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

7.10.2014

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

27

8

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Nedzhmi Ali, Jonathan Arnott, Richard Ashworth, Jean-Paul Denanot, Gérard Deprez, Valdis Dombrovskis, José Manuel Fernandes, Eider Gardiazabal Rubial, Jens Geier, Esteban González Pons, Heidi Hautala, Monika Hohlmeier, Kaja Kallas, Bernd Kölmel, Zbigniew Kuźmiuk, Vladimír Maňka, Sophie Montel, Clare Moody, Victor Negrescu, Jan Marian Olbrycht, Pina Picierno, Paul Rübig, Petri Sarvamaa, Patricija Šulin, Eleytherios Synadinos, Paul Tang, Indrek Tarand, Isabelle Thomas, Daniele Viotti, Marco Zanni

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Tamás Deutsch, Ernest Maragall, Ivan Štefanec, Tomáš Zdechovský

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Laura Agea