VERSLAG over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Janusz Korwin-Mikke

11.5.2015 - (2015/2049(IMM))

Commissie juridische zaken
Rapporteur: Kostas Chrysogonos

Procedure : 2015/2049(IMM)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0150/2015
Ingediende teksten :
A8-0150/2015
Debatten :
Aangenomen teksten :

ONTWERPBESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Janusz Korwin-Mikke

(2015/2049(IMM))

Het Europees Parlement,

–       gezien het verzoek om opheffing van de immuniteit van Janusz Korwin-Mikke, dat op 29 december 2014 door de procureur-generaal van de Republiek Polen werd doorgezonden verband met een door de openbare aanklager bij de arrondissementsrechtbank van Warschau ingestelde strafvervolging (zaak nr. V Ds 223/14), van welk verzoek op 28 januari 2015 ter plenaire vergadering mededeling werd gedaan,

–       na de heer Korwin-Mikke te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 9, lid 5 van zijn Reglement,

–       gezien de artikelen 8 en 9 van het Protocol van 7 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en op artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

–       gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010, 6 september 2011 en 17 januari 2013[1],

–       gezien artikel 105, lid 2, van de grondwet van de Republiek Polen en de artikelen 7b, lid 1, en 7c, lid 1, van de Poolse wet van 9 mei 1996 betreffende de uitvoering van het mandaat van parlementslid en senator,

–       gezien artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 1 en artikel 9 van zijn Reglement,

–       gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A8‑0150/2015),

A.     overwegende dat de procureur-generaal van de Republiek Polen een verzoek heeft doorgezonden van de openbare aanklager bij de arrondissementsrechtbank van Warschau, om toestemming voor strafvervolging tegen Janusz Korwin-Mikke, lid van het Europees Parlement, wegens het strafbare feit bedoeld in artikel 222, lid 1, van het Poolse wetboek van strafrecht; overwegende dat het concreet gaat om beschuldiging van aantasting van de fysieke integriteit van een openbaar ambtsdrager;

B.     overwegende dat ingevolge artikel 8 van het Protocol van 7 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie tegen de leden van het Europees Parlement geen opsporing kan plaatsvinden, evenmin als aanhouding of vervolging op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht;

C.     overwegende dat de leden van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie tijdens de zittingsduur van het Parlement op hun eigen grondgebied dezelfde immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;

D.     overwegende dat ingevolge artikel 105, lid 2, van de grondwet van de Republiek Polen leden van het parlement tijdens de parlementaire zittingsperiode niet strafrechtelijk ter verantwoording kunnen worden geroepen zonder voorafgaande toestemming van het parlement (Sejm);

E.     overwegende dat het uitsluitend aan het Parlement is te beslissen of de immuniteit in een bepaald geval al dan niet wordt opgeheven; overwegende dat het Parlement in redelijkheid rekening kan houden met het standpunt van het lid wanneer het zijn besluit neemt diens immuniteit al dan niet op te heffen[2];

F.     overwegende dat de ten laste gelegde feiten geen rechtstreeks duidelijk verband hebben met het functioneren van Korwin-Mikke als lid van het Europees Parlement, en dat het niet gaat om een mening of stem die hij in het kader van de uitoefening van zijn taken als lid van het Europees Parlement heeft uitgebracht, als bedoeld in artikel 8 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie;

G.     overwegende dat het Parlement in deze zaak geen bewijs heeft gevonden dat duidt op fumus persecutionis, d.w.z. een voldoende ernstig en precies vermoeden dat de zaak aanhangig is gemaakt met de bedoeling het lid politieke schade toe te brengen;

1.      besluit de immuniteit van Janusz Korwin-Mikke op te heffen;

2.      verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de desbevoegde autoriteiten van de Republiek Polen en aan Janusz Korwin-Mikke.

  • [1]  Zaak 101/63 Wagner/Fohrmann en Krier,EU:C:1964:28; Zaak 149/85 Wybot/Faure en anderen, EU:C:1986:310; Zaak T-345/05 Mote/Parlement, EU:T:2008:440; Gevoegde Zaken C-200/07 en C-201/07 Marra/De Gregorio en Clemente, EU:C:2008:579; Zaak T-42/06 Gollnisch/Parlement, EU:T:2010:102; Zaak C‑163/10 Patriciello, Jurispr. 2011, blz. I-07565, EU:C:2011:543; Gevoegde zaken T-346/11 en T-347/11 Gollnisch/Parlement, EU:T:2013:23.
  • [2]  Zaak T-345/05 Mote/Parlement (reeds aangehaald), par. 28.

TOELICHTING

1. Achtergrond

Op 29 december 2014 heeft de procureur-generaal van de Republiek Polen een verzoek van de openbare aanklager bij de arrondissementsrechtbank van Warschau van 19 december 2014 om toestemming voor strafvervolging tegen Janusz Korwin-Mikke, lid van het Europees Parlement, doorgezonden naar de Voorzitter van het Parlement.

De openbare aanklager stelt dat de heer Korwin-Mikke op 11 juli 2014 de fysieke integriteit van de heer Michał Boni heeft aangetast door hem in het gezicht te slaan tijdens een evenement in Warschau – een bijeenkomst van de nieuw gekozen Poolse EP-leden die door het Poolse ministerie van buitenlandse zaken was georganiseerd– waar de beledigde partij officiële taken verrichtte uit hoofde van zijn hoedanigheid van lid van het Europees Parlement. Deze gedraging van Korwin-Mikke kan een strafbaar feit opleveren in de zin van artikel 222, lid 1, van het Poolse wetboek van strafrecht voorzover er sprake is van aantasting van de fysieke integriteit van een openbaar ambtsdrager[1]. Ingevolge artikel 115, lid 13, onder 2a) van het Poolse wetboek van strafrecht, geldt een lid van het Europees Parlement als openbaar ambtsdrager.

Op de vergadering van 28 januari 2015 maakte de Voorzitter overeenkomstig artikel 9, lid 1, van het Reglement bekend een brief te hebben ontvangen van de procureur-generaal van de Republiek Polen waarin om opheffing van de parlementaire immuniteit van de heer Janusz Korwin-Mikke werd verzocht.

De Voorzitter verwees dit verzoek overeenkomstig artikel 9, lid 1, naar de Commissie juridische zaken. Op 16 april 2015 werd Korwin-Mikke overeenkomstig artikel 9, lid 5, door deze commissie gehoord.

2. Het recht en de procedures inzake de immuniteit van leden van het Europees Parlement

De artikelen 8 en 9 van het Protocol (nr. 7) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie luiden als volgt

Artikel 8

Tegen de leden van het Europees Parlement kan geen opsporing plaatsvinden, noch kunnen zij worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht.

Artikel 9

Tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement genieten de leden:

a. op hun eigen grondgebied, de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend,

b. op het grondgebied van andere lidstaten, vrijstelling van aanhouding en gerechtelijke vervolging in welke vorm ook.

De immuniteit beschermt hen eveneens, wanneer zij zich naar de plaats van de bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren.

Op deze immuniteit kan geen beroep worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad, terwijl zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen.

De artikelen 6, lid 1, en 9 van het Reglement van het Europees Parlement luiden als volgt:

Artikel 6

Opheffing van de immuniteit

1. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheden met betrekking tot voorrechten en immuniteiten zet het Parlement zich in voor handhaving van zijn integriteit als democratische wetgevende vergadering en waarborging van de onafhankelijkheid van zijn leden bij de uitvoering van hun taken. Een verzoek om opheffing van de immuniteit wordt overeenkomstig de artikelen 7, 8 en 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en de beginselen in dit artikel beoordeeld.

(...)

Artikel 9

Immuniteitsprocedures

1. Ieder tot de Voorzitter gericht verzoek door een daartoe bevoegde autoriteit van een lidstaat om opheffing van de immuniteit van een lid, of door een lid of voormalig lid om verdediging van privileges en immuniteiten, wordt ter plenaire vergadering medegedeeld en verwezen naar de bevoegde commissie.

Het lid of voormalig lid kan worden vertegenwoordigd door een ander lid. Het verzoek kan niet door een ander lid worden gedaan zonder toestemming van het betrokken lid.

2. De commissie behandelt de verzoeken om opheffing van de immuniteit of om verdediging van de voorrechten en immuniteiten onverwijld en met inachtneming van de relatieve complexiteit ervan.

3. De commissie stelt een met redenen omkleed ontwerpbesluit op waarin wordt aanbevolen het verzoek om opheffing van de immuniteit of om verdediging van de voorrechten en immuniteit in te willigen dan wel af te wijzen.

4. De commissie kan de betrokken autoriteit om informatie of opheldering verzoeken die zij nodig acht om zich een oordeel te vormen over de wenselijkheid van opheffing of verdediging van de immuniteit.

5. Het betrokken lid krijgt de gelegenheid te worden gehoord en kan

alle documenten of andere schriftelijke bewijsstukken overleggen die het voor het vormen van bovengenoemd oordeel nodig acht

Behalve bij de hoorzitting zelf is het lid niet bij de debatten over het verzoek om opheffing of verdediging van zijn immuniteit aanwezig.

De voorzitter van de commissie nodigt het lid uit om te worden gehoord op een nader aangegeven datum en tijdstip. Het lid kan afstand doen van zijn recht om te worden gehoord.

Verschijnt het lid niet op de hoorzitting conform de uitnodiging, dan wordt het lid geacht afstand te hebben gedaan van zijn recht om te worden gehoord, tenzij het lid onder opgave van redenen verzoekt te worden verschoond van verschijning op de hoorzitting op de voorgestelde datum en tijd. De voorzitter van de commissie is als enige bevoegd om te bepalen of een dergelijk verschoningsverzoek in het licht van de opgegeven redenen wordt ingewilligd; hiertegen is geen beroep mogelijk.

Wanneer de voorzitter van de commissie het verschoningsverzoek inwilligt, nodigt hij het lid uit om te worden gehoord op een nieuwe datum en tijdstip. Gaat het lid niet in op de tweede uitnodiging om te worden gehoord, dan wordt de procedure voortgezet zonder dat het lid is gehoord. Er kunnen dan geen nieuwe verzoeken om verschoning of om te worden gehoord meer worden aanvaard.

(...)

7. De commissie kan een met redenen omkleed advies uitbrengen over de bevoegdheid ter zake van de desbetreffende autoriteit en over de ontvankelijkheid van het verzoek, maar spreekt zich in geen geval uit over de vraag of het betrokken lid al dan niet schuldig is, noch over de wenselijkheid het betrokken lid wegens de meningen of handelingen die het lid worden verweten, strafrechtelijk te vervolgen, zelfs indien de commissie door de behandeling van het verzoek uitgebreide kennis van de zaak krijgt.

(...)

Artikel 105, lid 2 van de grondwet van de Republiek Polen bepaalt:

Vanaf de dag van de bekendmaking van de uitslagen van de verkiezingen tot de dag van het verstrijken van zijn mandaat kan een afgevaardigde niet strafrechtelijk worden vervolgd zonder instemming van de Sejm.

De artikelen 7b, lid 1, en 7c, lid 1, van de Poolse wet van 9 mei 1996 betreffende de uitvoering van het mandaat van parlementslid of senator luiden:

Artikel 7 b

1. Een verzoek om instemming met strafvervolging tegen een parlementslid of senator in geval van een misdrijf terzake waarvan de openbare aanklager vervolging heeft ingesteld, moet worden ingediend via de minister van justitie – procureur-generaal.

Artikel 7 c

1. Een verzoek om instemming met strafvervolging tegen een parlementslid of senator moet worden ingediend bij de voorzitter van de Sejm of de voorzitter van de Senaat, die het verzoek doorverwijst naar het orgaan dat bevoegd is het te behandelen volgens het Reglement van de Sejm of van de Senaat, en tevens het parlementslid of de senator op wie het verzoek betrekking heeft, in kennis stelt van de inhoud van dat verzoek.

3. Motivering van het voorgestelde besluit

Onderhavig geval komt in aanmerking voor toepassing van artikel 9 van protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie.

Volgens die bepaling genieten de EP-leden op hun eigen grondgebied, de immuniteiten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend, Artikel 105, lid 2, van de grondwet van de Republiek Polen bepaalt wederom dat leden van de Sejm niet strafrechtelijk kunnen worden vervolgd zonder voorafgaande toestemming van de Sejm. Vervolging van de heer Korwin-Mikke is dus uitsluitend mogelijk als het Parlement in casu een besluit neemt

Bij zijn beslissing of de immuniteit van een lid al dan niet moet worden opgeheven, past het Parlement zijn eigen vaste beginselen toe. Een van deze beginselen is dat de immuniteit in de regel wordt opgeheven wanneer de zaak valt onder artikel 9 van het Protocol, mits geen sprake is van fumus persecutionis, d.w.z. een voldoende ernstig en precies vermoeden dat de zaak aanhangig is gemaakt met de bedoeling het lid politieke schade toe te brengen.

Uit de feiten en de verklaringen van Korwin-Mikke zelf is niet van enige fumus persecutionis gebleken. Ofschoon immers de feiten hebben plaatsgevonden toen Korwin-Mikke reeds lid was van het Europees Parlement en nog wel in een politieke context, hebben de beschuldiging en de vervolging duidelijk niets van doen met het mandaat van Korwin-Mikke als lid van het EP.

4. Conclusie

Op grond van bovenstaande overwegingen en overeenkomstig artikel 9, lid 3, van het Reglement doet de Commissie juridische zaken het Europees Parlement de aanbeveling om de parlementaire immuniteit van Janusz Korwin-Mikke op te heffen.

  • [1]  Artikel 222, lid 1, van het Poolse wetboek van strafrecht luidt als volgt:
    Hij die de fysieke integriteit van een openbaar ambtsdrager of een van diens assistenten aantast tijdens of in verband met de uitoefening van diens officiële taken, wordt gestraft met een geldboete, of met een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaar.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE COMMISSIE

Datum goedkeuring

6.5.2015

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

16

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Joëlle Bergeron, Marie-Christine Boutonnet, Jean-Marie Cavada, Kostas Chrysogonos, Therese Comodini Cachia, Mady Delvaux, Laura Ferrara, Dietmar Köster, Gilles Lebreton, António Marinho e Pinto, Pavel Svoboda, Tadeusz Zwiefka

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Luis de Grandes Pascual, Angel Dzhambazki, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Virginie Rozière