VERSLAG over de herziening van de kieswet van de Europese Unie

2.10.2015 - (2015/2035(INL))

Commissie constitutionele zaken
Co-rapporteurs: Danuta Maria Hübner, Jo Leinen


Procedure : 2015/2035(INL)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0286/2015
Ingediende teksten :
A8-0286/2015
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de herziening van de kieswet van de Europese Unie

(2015/2035(INL))

Het Europees Parlement,

–  gezien de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen ("Verkiezingsakte"), gehecht aan het besluit van de Raad van 20 september 1976, zoals gewijzigd, en met name artikel 14[1],

–  gezien de Verdragen en met name de artikelen 9, 10 en 14 en artikel 17, lid 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 22, artikel 223, lid 1, en artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en artikel 3 van Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid,

–  gezien Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie,

  gezien zijn vorige resoluties over de verkiezingsprocedure voor het Europees Parlement, en met name zijn resolutie van 15 juli 1998 over de opstelling van een ontwerp voor een verkiezingsprocedure houdende gemeenschappelijke beginselen voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement[2], zijn resolutie van 22 november 2012 over de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2014[3] en zijn resolutie van 4 juli 2013 over verbetering van de modaliteiten voor de organisatie van de Europese verkiezingen van 2014,

–  gezien zijn resolutie van 13 maart 2013 over de samenstelling van het Europees Parlement met het oog op de verkiezingen van 2014[4],

–  gezien Aanbeveling 2013/142/EU van de Commissie van 12 maart 2013 om de verkiezingen voor het Europees Parlement democratischer en efficiënter te laten verlopen[5],

–  gezien de mededeling van de Commissie van 8 mei 2015 getiteld "Verslag over de verkiezingen voor het Europees Parlement van 2014" (COM(2015)0206),

–  gezien het kaderakkoord van 20 oktober 2010 over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie[6],

–  gezien Richtlijn 93/109/EG van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn[7],

–   gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen[8], en met name de artikelen 13, 21 en 31,

–   gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en met name de artikelen 11, 23 en 39,

–  gezien de artikelen 45 en 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A8-0286/2015),

A.   overwegende dat het Parlement krachtens artikel 223 VWEU het recht heeft het initiatief te nemen tot hervorming van zijn eigen verkiezingsprocedure met het doel een procedure uit te werken die eenvormig is voor alle lidstaten of gebaseerd is op beginselen die alle lidstaten gemeen hebben, en daaraan zijn goedkeuring te hechten;

B.   overwegende dat de hervorming van de verkiezingsprocedure van het Parlement gericht moet zijn op het versterken van de democratische en transnationale dimensie van de Europese verkiezingen en de democratische legitimiteit van het besluitvormingsproces van de Unie, het bevorderen van het concept burgerschap van de Unie, het verbeteren van de werking van het Europees Parlement en het bestuur van de Unie, het legitiemer maken van de werkzaamheden van het Europees Parlement, het versterken van de beginselen van electorale gelijkheid en gelijke kansen, het vergroten van de doeltreffendheid van het systeem voor de organisatie van Europese verkiezingen, alsook moet voorzien in een grotere nabijheid van de leden van het Europees Parlement bij hun kiezers, met name de jongeren;

C.  overwegende dat bij de hervorming van de verkiezingsprocedure de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid in acht moeten worden genomen, en niet moet worden getracht om eenvormigheid op te leggen als doel op zich;

D.  overwegende dat de mogelijkheid om een eenvormige verkiezingsprocedure te ontwikkelen op basis van rechtstreekse algemene verkiezingen in de Verdragen is verankerd sinds 1957;

E.   overwegende dat het toenemende absenteïsme bij de Europese verkiezingen, met name bij jongeren, en de tanende belangstelling van de burgers voor Europese kwesties de toekomst van Europa bedreigen, en dat derhalve dringend maatregelen moeten worden genomen om de democratie in Europa opnieuw aan te zwengelen;

F.   overwegende dat een daadwerkelijke harmonisering van de verkiezingsprocedure van het Europees Parlement in alle lidstaten kan bijdragen aan een betere bevordering van het recht van alle Europese burgers om, op voet van gelijkheid, deel te nemen aan het democratische leven in de Unie, en tegelijkertijd de politieke dimensie van de Europese integratie kan versterken;

G.  overwegende dat de bevoegdheden van het Parlement geleidelijk zijn toegenomen sinds de eerste rechtstreekse verkiezingen in 1979, en dat het Parlement inmiddels op de meeste beleidsterreinen van de Unie dezelfde status van medewetgever geniet als de Raad, met name als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon;

H.  overwegende dat het Verdrag van Lissabon het mandaat van de leden van het Europees Parlement heeft gewijzigd, door ze rechtstreekse vertegenwoordigers van de burgers van de Unie te maken[9] in plaats van "vertegenwoordigers van de volkeren van de in de Gemeenschap verenigde staten"[10];

I.  overwegende dat de enige hervorming van de Verkiezingsakte zelf werd doorgevoerd in 2002 als gevolg van de vaststelling van Besluit 2002/772/EG, Euratom van de Raad[11], op grond waarvan de lidstaten de verkiezingen moeten organiseren op basis van evenredige vertegenwoordiging, hetzij volgens een lijstenstelsel, hetzij volgens een stelsel van één overdraagbare stem, en waarmee het dubbelmandaat voor de leden van het Europees Parlement werd afgeschaft; overwegende dat aan de lidstaten bovendien uitdrukkelijk het recht werd toegekend om kiesdistricten op nationaal niveau in te stellen en een nationale kiesdrempel in te voeren die niet hoger is dan 5 % van de uitgebrachte stemmen;

J.  overwegende dat er nog geen omvattende overeenkomst over een werkelijk eenvormige verkiezingsprocedure is bereikt, hoewel er enigszins sprake is geweest van een geleidelijke convergentie van de kiesstelsels, onder meer als gevolg van de vaststelling van secundaire wetgeving, zoals Richtlijn 93/109/EG van de Raad;

K.  overwegende dat het concept burgerschap van de Unie, dat met het Verdrag van Maastricht in 1993 formeel in het constitutionele bestel werd opgenomen, onder meer het recht van de burgers van de Unie omvat om deel te nemen aan Europese en gemeenteraadsverkiezingen in hun lidstaat, en in hun lidstaat van verblijf onder dezelfde voorwaarden als onderdanen van die lidstaat[12]; overwegende dat het Handvest van de grondrechten, dat met het Verdrag van Lissabon een bindende werking heeft gekregen, dat recht verder heeft versterkt;

L.  overwegende dat de Europese verkiezingen, ondanks deze hervormingen, nog steeds grotendeels volgens het nationale recht worden geregeld, dat de verkiezingscampagnes nog steeds nationaal getint zijn en dat de Europese politieke partijen niet in voldoende mate kunnen beantwoorden aan hun grondwettelijk mandaat of bijdragen "tot de vorming van een Europees politiek bewustzijn en tot de uiting van de wil van de burgers van de Unie", zoals vereist uit hoofde van artikel 10, lid 4, VEU;

M.  overwegende dat de Europese politieke partijen in de beste positie verkeren om bij te dragen "tot de vorming van een Europees politiek bewustzijn" en daarom een grotere rol moeten spelen in de campagnes voor de Parlementsverkiezingen teneinde hun zichtbaarheid te vergroten en het verband aan te tonen tussen een stem voor een specifieke nationale partij en de gevolgen daarvan voor de omvang van een Europese fractie in het Europees Parlement;

N.   overwegende dat de procedure voor de voordracht van kandidaten voor de verkiezingen van het Europees Parlement sterk verschilt van lidstaat tot lidstaat en van partij tot partij, met name wat betreft transparantie en democratische normen, terwijl open, transparante en democratische procedures voor de selectie van kandidaten van cruciaal belang zijn voor de opbouw van vertrouwen in het politieke stelsel;

O.  overwegende dat de termijnen voor de indiening van de kieslijsten voor de Europese verkiezingen sterk uiteenlopen tussen de lidstaten, momenteel variërend van 17 dagen tot 83 dagen, en dat de kandidaten en de kiezers in de Unie daarom in een ongelijke positie verkeren voor wat de tijd betreft die zij tot hun beschikking hebben om campagne te voeren of na te denken over hun stemkeuze;

P.   overwegende dat de termijnen voor de voltooiing van de kiezerslijsten voor de Europese verkiezingen grote verschillen tussen de lidstaten vertonen, hetgeen de uitwisseling van informatie tussen lidstaten over kiezers (bedoeld om dubbele stemmen te voorkomen) moeilijk zo niet onmogelijk maakt;

Q.   overwegende dat op basis van de huidige Europese verkiezingsvoorschriften een niet-verplichte drempel van maximaal 5 % van de uitgebrachte stemmen kan worden vastgesteld voor de Europese verkiezingen en dat 15 lidstaten van deze mogelijkheid gebruik hebben gemaakt en een drempel variërend van 3 % tot 5 % hebben ingevoerd; overwegende dat in de kleinere lidstaten en de lidstaten die hun kiesgebied in kiesdistricten hebben opgedeeld, de daadwerkelijke drempel -ondanks het feit dat er geen sprake is van wettelijke drempels- boven de 3 % ligt; overwegende dat de invoering van verplichte drempels in de constitutionele traditie wordt erkend als een legitiem middel om te waarborgen dat parlementen kunnen functioneren;

R.  overwegende dat, hoewel bij artikel 10, lid 2, van de Verkiezingsakte de vroegtijdige bekendmaking van de verkiezingsuitslagen uitdrukkelijk is verboden, dergelijke uitslagen in het verleden toch bekend zijn gemaakt; overwegende dat een geharmoniseerd tijdstip voor de sluiting van de stembussen in alle lidstaten in sterke mate zou bijdragen aan het gemeenschappelijke Europese karakter van de Europese verkiezingen, en de kans zou verkleinen dat de uitslag wordt beïnvloed als de verkiezingsuitslagen in sommige lidstaten bekend worden gemaakt vóór de sluiting van de stembussen in alle lidstaten;

S.  overwegende dat de eerste officiële prognoses van de verkiezingsuitslagen gelijktijdig in alle lidstaten moeten worden uitgebracht op de laatste dag van de verkiezingsperiode om 21.00 uur MET;

T.   overwegende dat een gemeenschappelijke Europese verkiezingsdag de gemeenschappelijke deelname van burgers in de hele Unie beter zou weerspiegelen, de participatieve democratie zou versterken en zou helpen coherentere pan-Europese verkiezingen tot stand te brengen;

U.   overwegende dat met het Verdrag van Lissabon een nieuwe constitutionele orde in het leven is geroepen, door het Europees Parlement het recht toe te kennen de voorzitter van de Europese Commissie[13] te kiezen in plaats van uitsluitend zijn toestemming te verlenen; overwegende dat de Europese verkiezingen van 2014 in dit verband een belangrijk precedent hebben geschept en hebben laten zien dat de voordracht van topkandidaten de interesse van de burgers voor de Europese verkiezingen vergroot;

V.  overwegende dat de voordracht van topkandidaten voor de functie van voorzitter van de Europese Commissie zorgt voor een koppeling tussen de op nationaal niveau uitgebrachte stemmen en de Europese context, en de burgers van de Unie in staat stelt een weloverwogen keuze te maken tussen de verschillende politieke programma's; overwegende dat de aanwijzing van topkandidaten door middel van open en transparante procedures de democratische legitimiteit versterkt en de verantwoordingsplicht bevordert;

W.  overwegende dat de procedure voor de voordracht en selectie van topkandidaten voor die functie een krachtige uitdrukking van Europese democratie is; overwegende dat het tevens integraal deel moet uitmaken van de verkiezingscampagnes;

X.   overwegende dat de termijn voor de voordracht van kandidaten door de Europese politieke partijen in de Verkiezingsakte moet worden vastgelegd en dat de topkandidaten voor de functie van voorzitter van de Commissie zich kandidaat zouden moeten stellen in de verkiezingen voor het Europees Parlement;

Y.   overwegende dat niet alle lidstaten hun burgers de mogelijkheid bieden vanuit het buitenland te stemmen, en dat de voorwaarden voor uitsluiting van het kiesrecht sterk uiteenlopen tussen de lidstaten die deze mogelijkheid wel bieden; overwegende dat het toekennen van het recht om deel te nemen aan de verkiezingen aan alle burgers van de Unie die buiten de Unie verblijven een bijdrage zou leveren aan de electorale gelijkheid; overwegende dat lidstaten hiervoor wel hun administraties beter op elkaar af moeten stemmen, om te voorkomen dat kiezers twee keer in twee verschillende lidstaten hun stem uitbrengen;

Z.   overwegende dat ten minste 13 lidstaten geen adequate interne regels hebben om te voorkomen dat burgers van de Unie die over een dubbele nationaliteit van lidstaten beschikken twee maal hun stem uitbrengen, in schending van artikel 9 van de Verkiezingsakte;

AA.   overwegende dat er op Europees niveau een verkiezingsautoriteit moet worden opgericht die optreedt als netwerk van de contactautoriteiten van de lidstaten, aangezien die de toegang tot informatie over de voorschriften inzake de Europese verkiezingen zou vergemakkelijken, het proces zou stroomlijnen en het Europese karakter van deze verkiezingen zou versterken; overwegende dat de Commissie derhalve wordt verzocht de modaliteiten te onderzoeken die noodzakelijk zijn om een dergelijke autoriteit op te richten op het niveau van de Unie;

AB.  overwegende dat de minimumleeftijd in de 28 lidstaten varieert van 18 tot 25 jaar voor het passief kiesrecht en van 16 tot 18 jaar voor het actief kiesrecht, vanwege de verschillende constitutionele en electorale tradities in de lidstaten; overwegende dat de harmonisatie van de kiesgerechtigde leeftijd en de minimumleeftijd voor kandidaten uiterst wenselijk is, met het oog op werkelijke electorale gelijkheid voor de burgers van de Unie en het voorkomen van discriminatie met betrekking tot het meest fundamentele aspect van burgerschap, namelijk het recht op deelneming aan het democratisch proces;

AC.   overwegende dat de officiële oprichting van politieke partijen op het niveau van de Unie en de consolidering daarvan bijdragen tot de vorming van een Europees politiek bewustzijn en de uitdrukking van de wil van de burgers van de Unie, en dat dit ook de geleidelijke harmonisatie van de kiesstelsels in de hand heeft gewerkt;

AD.  overwegende dat stemmen per post en via e-mail en internet het verloop van de Europese verkiezingen doeltreffender en aantrekkelijker voor kiezers kan maken, mits het hoogst mogelijke niveau van gegevensbescherming wordt gewaarborgd;

AE.  overwegende dat, in de meeste lidstaten, de leden van de uitvoerende macht zich kandidaat kunnen stellen voor het nationale parlement zonder hun institutionele activiteit op te hoeven geven;

AF.  overwegende dat er, ondanks de gestage vooruitgang die sinds 1979 is geboekt wat betreft het evenwicht tussen vrouwen en mannen in de zetelverdeling, op dit gebied nog steeds aanzienlijke verschillen bestaan tussen de lidstaten, waarbij in tien van de lidstaten het percentage vrouwen lager ligt dan 33 %; overwegende dat de huidige samenstelling van het Europees Parlement, met slechts 36,62 % vrouwen, achterblijft bij de waarden en doelstellingen van gendergelijkheid die worden bepleit in het Handvest van de grondrechten;

AG.   overwegende dat gezorgd moet worden voor gelijkheid tussen vrouwen en mannen, een van de grondwaarden van de Unie, maar dat slechts zeer weinig lidstaten dit beginsel hebben opgenomen in hun nationale kieswetgeving; overwegende dat genderquota in de politieke besluitvorming en om-en-omlijsten zeer doeltreffend zijn gebleken bij het aanpakken van discriminatie en genderspecifieke machtsongelijkheid alsook bij het verbeteren van de democratische vertegenwoordiging in politieke besluitvormingsorganen;

AH.   overwegende dat het in het VEU verankerde beginsel van degressieve evenredigheid aanzienlijk heeft bijgedragen tot het gemeenschappelijke draagvlak voor het Europese project in alle lidstaten;

1.   besluit zijn verkiezingsprocedure tijdig voor de verkiezingen van 2019 te hervormen, met het oog op het versterken van de democratische en transnationale dimensie van de Europese verkiezingen en de democratische legitimiteit van het besluitvormingsproces in de EU, het bevorderen van het concept burgerschap van de Unie en de electorale gelijkheid, het bevorderen van het beginsel van representatieve democratie evenals de rechtstreekse vertegenwoordiging van burgers van de Unie in het Europees Parlement overeenkomstig artikel 10 VWEU, het verbeteren van de werking van het Europees Parlement en het bestuur van de Unie, het legitiemer en doeltreffender maken van de werkzaamheden van het Europees Parlement, het vergroten van de doeltreffendheid van het systeem voor de organisatie van Europese verkiezingen, het bevorderen van een gemeenschappelijk draagvlak onder burgers van alle lidstaten, het versterken van een evenwichtige samenstelling van het Europees Parlement, en het realiseren van een zo groot mogelijke electorale gelijkheid voor en participatie van de burgers van de Unie;

2.  stelt voor om de zichtbaarheid van de Europese politieke partijen te vergroten door hun namen en logo's op de stembiljetten te plaatsen, en beveelt aan ze tevens te laten verschijnen in verkiezingsspotjes op televisie en radio en te plaatsen op posters en ander tijdens de Europese verkiezingscampagnes gebruikt materiaal, in het bijzonder de verkiezingsmanifesten van nationale partijen, aangezien deze maatregelen de transparantie van de Europese verkiezingen en de democratische wijze waarop de verkiezingen verlopen, ten goede zouden komen, daar de burgers een duidelijk verband zouden kunnen leggen tussen hun stem en de gevolgen daarvan voor de politieke invloed van Europese politieke partijen en hun vermogen om fracties te vormen in het Europees Parlement;

3.   is tegelijkertijd van mening dat, gezien de waarde die de Europese Unie hecht aan het subsidiariteitsbeginsel, regionale politieke partijen die aan de verkiezingen voor het Europees Parlement deelnemen dezelfde praktijken zouden moeten hanteren en dat de regionale autoriteiten moeten worden aangemoedigd om in dat kader officieel erkende regionale talen te gebruiken;

4.   spoort de lidstaten aan de deelname van Europese politieke partijen en hun topkandidaten aan verkiezingscampagnes te bevorderen, met name op televisie en in andere media;

5.   is van plan een gemeenschappelijke minimumtermijn van 12 weken vóór de verkiezingsdag in te voeren voor de vaststelling van nationale kieslijsten, teneinde de electorale gelijkheid te vergroten door de kandidaten en de kiezers in de Unie evenveel tijd te geven om zich voor te bereiden op de verkiezingen en na te denken over hun stemkeuze; spoort de lidstaten aan na te denken over manieren om grotere convergentie te bewerkstelligen tussen de regelgeving inzake verkiezingscampagnes voor de Europese verkiezingen;

6.   acht het van essentieel belang dat politieke partijen op alle niveaus democratische en transparante procedures invoeren voor de selectie van kandidaten; beveelt de nationale partijen aan hun kandidaten voor de Europese verkiezingen via een democratische stemming te selecteren;

7.  stelt voor een verplichte drempel in te voeren, variërend van 3 % tot 5 %, voor de zetelverdeling in de lidstaten met één kiesdistrict en kiesdistricten waar gebruik wordt gemaakt van het lijstenstelsel en die meer dan 26 zetels omvatten; acht deze maatregel van belang voor het waarborgen van de werking van het Europees Parlement, omdat hiermee verdere versnippering wordt voorkomen;

8.   stelt voor, ondanks het feit dat het lidstaten vrij staat de dag(en) van de verkiezingen binnen de verkiezingsperiode te bepalen, om de verkiezingen in alle lidstaten te beëindigen op de zondag van de Europese verkiezingen om 21.00 uur MET, omdat hiermee de correcte toepassing van artikel 10, lid 2, van de Verkiezingsakte wordt gewaarborgd en de kans wordt verkleind dat de uitslag van de verkiezingen wordt beïnvloed als de verkiezingsuitslagen in sommige lidstaten bekend worden gemaakt vóór de sluiting van de stembussen in alle lidstaten; pleit voor handhaving in alle lidstaten van het verbod op vroegtijdige bekendmaking van de verkiezingsuitslagen;

9.   is van plan een gemeenschappelijke termijn van 12 weken vóór de Europese verkiezingen vast te stellen voor de voordracht van topkandidaten door de Europese politieke partijen, zodat hun verkiezingsprogramma's kunnen worden gepresenteerd, er politieke debatten tussen de kandidaten kunnen worden georganiseerd en EU-brede verkiezingscampagnes kunnen worden opgezet; beschouwt het proces met het oog op de voordracht van topkandidaten als een belangrijk onderdeel van de verkiezingscampagnes, gezien het impliciete verband tussen de uitslagen van de Europese verkiezingen en de verkiezing van de voorzitter van de Commissie, zoals verankerd in het Verdrag van Lissabon;

10.   is van plan een gemeenschappelijke termijn van acht weken vast te stellen voor de voltooiing van de kiezerslijsten en van zes weken voor de uitwisseling van informatie over burgers van de Unie met een dubbele nationaliteit en burgers van de Unie die in een andere lidstaat gevestigd zijn met de nationale bevoegde autoriteit die met de kiezerslijst is belast;

11.   stelt voor de integriteit van de verkiezingen te vergroten door campagne-uitgaven te beperken tot een redelijk bedrag dat politieke partijen in staat stelt zichzelf, hun kandidaten en hun verkiezingsprogramma's behoorlijk te presenteren;

12.   stelt voor om alle burgers van de Unie, ook wanneer ze in een derde land wonen of werken, het recht toe te kennen om te stemmen bij de verkiezingen voor het Europees Parlement; is van mening dat alle burgers van de Unie hierdoor eindelijk hetzelfde stemrecht zouden krijgen bij de Europese verkiezingen, onder dezelfde voorwaarden en ongeacht hun verblijfplaats of staatsburgerschap;

13.   roept de lidstaten wel op hiertoe hun administraties beter op elkaar af te stemmen, om te voorkomen dat kiezers twee keer in twee verschillende lidstaten hun stem uitbrengen;

14.   moedigt de lidstaten aan stemmen per post en via e-mail en internet mogelijk te maken om de deelname te vergroten en het stemmen gemakkelijker te maken voor alle burgers, met name voor mensen met verminderde mobiliteit en mensen die in een EU-lidstaat wonen of werken waarvan zij geen onderdaan zijn of die in een derde land wonen of werken, mits de nodige maatregelen worden genomen om iedere vorm van eventuele stemfraude via deze wegen te voorkomen;

15.  beveelt de lidstaten aan om, als een volgende stap, na te denken over manieren om te komen tot een geharmoniseerde minimumleeftijd voor de kiezers van 16 jaar, teneinde de electorale gelijkheid van de burgers van de Unie verder te vergroten;

16.  verzoekt om een herziening van het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie, met het oog op de aanpassing van de regels inzake leden van de Commissie die zich verkiesbaar willen stellen voor het Europees Parlement, teneinde de institutionele efficiëntie van de Commissie ten tijde van verkiezingen niet te belemmeren en misbruik van institutionele middelen te voorkomen;

17.  is van plan het Parlement het recht toe te kennen de verkiezingsperiode voor de verkiezingen voor het Europees Parlement vast te stellen na raadpleging van de Raad;

18.   spoort de lidstaten aan adequate juridische kaders vast te stellen om tijdens de verkiezingscampagnes de hoogst mogelijke normen voor informatieve, eerlijke en objectieve mediaberichtgeving te waarborgen, met name door de publieke omroepen; ziet dit als een cruciale voorwaarde om Europese burgers in staat te stellen een weloverwogen keuze te maken uit de concurrerende politieke programma's; erkent de betekenis van zelfregulerende instrumenten zoals gedragscodes om dit doel te bereiken;

19.   roept op tot het versterken van de normen die bedoeld zijn om een onbeperkte politieke concurrentie mogelijk te maken, in het bijzonder door in het licht van het verkiezingsproces te zorgen voor pluraliteit in de media en neutraliteit in het openbaar bestuur op alle niveaus;

20.   benadrukt het belang van de deelname van meer vrouwen aan het politieke besluitvormingsproces en een betere vertegenwoordiging van vrouwen in de Europese verkiezingen; verzoekt de lidstaten en de instellingen van de Unie derhalve alle nodige maatregelen te nemen om het beginsel van gelijkheid tussen mannen en vrouwen te bevorderen gedurende het gehele verkiezingsproces; benadrukt in dit verband het belang van genderevenwichtige kieslijsten;

21.   moedigt de lidstaten aan maatregelen te nemen om een adequate vertegenwoordiging van etnische, linguïstische en andere minderheden in de Europese verkiezingen te bevorderen;

22.   acht het wenselijk een Europese verkiezingsautoriteit op te richten die kan worden belast met de centrale verzameling van informatie over de verkiezingen voor het Europees Parlement, het toezicht op het verloop van deze verkiezingen en de bevordering van uitwisseling van informatie tussen de lidstaten;

23.   bepaalt dat de functie van lid van het Europees Parlement eveneens onverenigbaar dient te zijn met de functie van lid van een regionaal parlement of een regionale vergadering met wetgevingsbevoegdheden;

24.   herinnert eraan dat de lidstaten, ondanks herhaaldelijke aanbevelingen van de Commissie, er niet in zijn geslaagd overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijke verkiezingsdag; spoort de lidstaten aan over dit onderwerp tot overeenstemming te komen;

25.  dient bij de Raad het bijvoegde voorstel in tot wijziging van de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen;

26.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie en de parlementen en regeringen van de lidstaten.

BIJLAGE: ONTWERPVOORSTEL VOOR EEN BESLUIT VAN DE RAAD

tot vaststelling van de bepalingen tot wijziging van de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen[14]

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 223,

gezien het voorstel van het Europees Parlement,

gezien de goedkeuring door het Europees Parlement,

overwegende hetgeen volgt:

(1)  De Verdragsbepalingen betreffende de verkiezingsprocedure dienen te worden toegepast,

HEEFT DE BEPALINGEN VASTGESTELD die aan dit besluit zijn gehecht en beveelt aan dat zij door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen worden goedgekeurd.

Dit besluit en de desbetreffende bepalingen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De lidstaten delen de secretaris-generaal van de Raad onverwijld mede dat zij de krachtens hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen vereiste procedures voor de goedkeuring van de aan dit besluit gehechte bepalingen hebben uitgevoerd.

De wijzigingen treden in werking op de eerste dag van de maand volgend op de goedkeuring van het bepaalde in dit besluit door de lidstaten, overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen.

Ontwerpvoorstel voor een besluit van de Raad tot vaststelling van de bepalingen tot wijziging van de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen

Amendement  1

Verkiezingsakte 1976

Artikel 1 – lid 1

Verkiezingsakte 1976

Amendement

1. In alle lidstaten worden de leden van het Europees Parlement volgens een stelsel van evenredige vertegenwoordiging, hetzij volgens het lijstenstelsel, hetzij volgens het stelsel van één overdraagbare stem, gekozen.

 

1. In alle lidstaten worden de leden van het Europees Parlement tot vertegenwoordigers van de burgers van de Unie gekozen volgens een stelsel van evenredige vertegenwoordiging, hetzij volgens het lijstenstelsel, hetzij volgens het stelsel van één overdraagbare stem.

Amendement    2

Verkiezingsakte 1976

Artikel 3

Verkiezingsakte 1976

Amendement

De lidstaten kunnen bepalen dat er een minimumdrempel voor de verdeling van de zetels wordt vastgesteld. Die drempel mag niet hoger dan 5 % van de op nationaal niveau uitgebrachte stemmen zijn.

Voor kiesdistricten, en voor lidstaten met één kiesdistrict, waar gebruik wordt gemaakt van het lijstenstelsel en die meer dan 26 zetels omvatten, stellen de lidstaten een drempel vast voor de verdeling van de zetels die niet lager is dan 3 % en niet hoger is dan 5 % van de uitgebrachte stemmen in het betreffende kiesdistrict of de betreffende lidstaat met één kiesdistrict.

Motivering

All Member States with up to 26 seats have a de facto threshold of more than 3%. Of the seven Member States with more than 26 seats (Germany, France, the United Kingdom, Italy, Poland, Romania and Spain), all Member States except Spain and Germany have a legal electoral threshold for European elections, ranging from 3% to 5%, or have subdivided their electoral area in constituencies comprising not more than 26 seats. Therefore, this amendment would prevent the Parliament from further fragmentation and would make its functioning more efficient but at the same time not constrain the conduct of democratic elections in smaller Member States or Member States that have divided their territories into smaller constituencies.

Amendement    3

Verkiezingsakte 1976

Artikel 3 bis (nieuw)

Verkiezingsakte 1976

Amendement

 

Artikel 3 bis

 

Elke lidstaat voert een termijn in voor de vaststelling van de kieslijsten van ten minste 12 weken vóór de aanvang van de verkiezingsperiode als bedoeld in artikel 10, lid 1.

 

Motivering

Dit amendement biedt de burgers van de Unie evenveel tijd om na te denken over hun stemkeuze en de kandidaten evenveel tijd om hun campagnes voor te bereiden.

Amendement    4

Verkiezingsakte 1976

Artikel 3 ter (nieuw)

Verkiezingsakte 1976

Amendement

 

Artikel 3 ter

 

De uiterste termijn voor de vaststelling en voltooiing van de kiezerslijsten is acht weken voor de eerste verkiezingsdag.

 

Motivering

In de originele versie van het ontwerpvoorstel wordt het amendement als volgt geformuleerd: "Elke lidstaat voert een termijn in voor de vaststelling van nationale kieslijsten [...]". Hierdoor kunnen regionale lijsten of lijsten van een kiesdistrict buiten de werkingssfeer van de bepaling vallen. Door het amendement wordt verduidelijkt dat alle kiezerslijsten voor de verkiezing van het Europees Parlement bedoeld worden.

Amendement    5

Verkiezingsakte 1976

Artikel 3 quater (nieuw)

Verkiezingsakte 1976

Amendement

 

Artikel 3 quater

 

Politieke partijen die deelnemen aan de verkiezing van het Europees Parlement nemen democratische procedures en transparantie in acht bij de selectie van hun kandidaten voor deze verkiezing.

Amendement    6

Verkiezingsakte 1976

Artikel 3 quinquies (nieuw)

Verkiezingsakte 1976

Amendement

 

Artikel 3 quinquies

 

De lijst met kandidaten voor de verkiezing van het Europees Parlement waarborgt gendergelijkheid, door middel van om-en-omlijsten of andere gelijkwaardige methoden.

Amendement    7

Verkiezingsakte 1976

Artikel 3 sexies (nieuw)

Verkiezingsakte 1976

Amendement

 

Artikel 3 sexies

 

Op de stembiljetten voor de verkiezing van het Europees Parlement krijgen de namen en logo's van de nationale partijen even veel zichtbaarheid als die van de Europese politieke partijen waarmee ze banden hebben.

 

De lidstaten bevorderen en faciliteren de verstrekking van dergelijke informatie in verkiezingsuitzendingen op televisie en radio en in ander verkiezingscampagnemateriaal. Ook bevat dit materiaal een verwijzing naar het verkiezingsmanifest van de Europese politieke partij waarmee eventueel banden worden onderhouden.

 

Bij de verkiezing van het Europees Parlement zijn de regels voor het versturen van verkiezingsmateriaal aan kiezers dezelfde als die voor nationale, regionale en lokale verkiezingen.

Amendement    8

Verkiezingsakte 1976

Artikel 3 septies (nieuw)

Verkiezingsakte 1976

Amendement

 

Artikel 3 septies

 

De Europese politieke partijen nomineren hun kandidaten voor het voorzitterschap van de Commissie uiterlijk 12 weken vóór de begindatum van de verkiezingsperiode zoals bedoeld in artikel 10, lid 1.

Motivering

Aangezien het Verdrag van Lissabon het Parlement het recht heeft toegekend om de voorzitter van de Commissie te kiezen, moeten de burgers van de Unie een verband kunnen leggen tussen hun stem en de kandidaat van hun partij voor het voorzitterschap van de Commissie.

Amendement    9

Verkiezingsakte 1976

Artikel 4 bis (nieuw)

Verkiezingsakte 1976

Amendement

 

Artikel 4 bis

 

De lidstaten kunnen mogelijkheden voor elektronisch stemmen of stemmen via internet invoeren voor de verkiezing van het Europees Parlement, en nemen, indien zij hiertoe overgaan, de nodige maatregelen om de betrouwbaarheid van de resultaten, de geheimhouding van de stembusgang en de bescherming van gegevens te waarborgen.

Motivering

Dit amendement maakt het mogelijk om bij de Europese verkiezingen via e-mail te stemmen. Dit maakt het stemmen gemakkelijker voor de EU-burgers met verminderde mobiliteit en de EU-burgers die in het buitenland wonen.

Amendement    10

Verkiezingsakte 1976

Artikel 4 ter (nieuw)

Verkiezingsakte 1976

Amendement

 

Artikel 4 ter

 

De lidstaten kunnen hun burgers de mogelijkheid bieden om bij de verkiezingen voor het Europees Parlement hun stem per post uit te brengen.

Motivering

Dit amendement maakt het mogelijk om per post te stemmen, zodat de burgers van de Unie op nog een andere manier hun stem kunnen uitbrengen.

Amendement    11

Verkiezingsakte 1976

Artikel 5 – lid 1 – alinea 2

Verkiezingsakte 1976

Amendement

Zij wordt uitgebreid of bekort overeenkomstig artikel 10, lid 2, tweede alinea.

Schrappen

Amendement    12

Verkiezingsakte 1976

Artikel 6 – lid 1

Verkiezingsakte 1976

Amendement

1. De leden van het Europees Parlement brengen hun stem individueel en persoonlijk uit. Zij mogen niet gebonden zijn door instructies en geen bindend mandaat aanvaarden.

1. De leden van het Europees Parlement brengen hun stem individueel en persoonlijk uit. Zij mogen niet gebonden zijn door instructies en geen bindend mandaat aanvaarden. Zij vertegenwoordigen alle burgers van de Unie.

Amendement    13

Verkiezingsakte 1976

Artikel 6 – lid 2

Verkiezingsakte 1976

Amendement

2. De leden van het Europees Parlement genieten de voorrechten en immuniteiten die op hen van toepassing zijn uit hoofde van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen.

2. De leden van het Europees Parlement genieten de voorrechten en immuniteiten die op hen van toepassing zijn uit hoofde van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie.

Amendement    14

Verkiezingsakte 1976

Artikel 7 – lid 1 – streepje 1 bis (nieuw)

Verkiezingsakte 1976

Amendement

 

– lid van een nationaal of regionaal parlement

Amendement    15

Verkiezingsakte 1976

Artikel 7 – lid 1 – streepje 2

Verkiezingsakte 1976

Amendement

lid van de Commissie van de Europese Gemeenschappen;

– lid van de Commissie;

Amendement    16

Verkiezingsakte 1976

Artikel 7 – lid 1 – streepje 3

Verkiezingsakte 1976

Amendement

– rechter in, griffier van of advocaat-generaal bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen of van het Gerecht van eerste aanleg;

– rechter in, griffier van of advocaat-generaal bij het Hof van Justitie van de Europese Unie of van het Gerecht van eerste aanleg;0

Amendement    17

Verkiezingsakte 1976

Artikel 7 – lid 1 – streepje 5

Verkiezingsakte 1976

Amendement

– lid van de Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen;

– lid van de Rekenkamer;

Amendement    18

Verkiezingsakte 1976

Artikel 7 – lid 1 – streepje 6

Verkiezingsakte 1976

Amendement

– ombudsman van de Europese Gemeenschappen;

Europese Ombudsman,

Amendement    19

Verkiezingsakte 1976

Artikel 7 – lid 1 – streepje 7

Verkiezingsakte 1976

Amendement

– lid van het Economisch en Sociaal Comité van de Europese Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie;

– lid van het Economisch en Sociaal Comité;

Amendement    20

Verkiezingsakte 1976

Artikel 7 – lid 1 – streepje 9

Verkiezingsakte 1976

Amendement

– lid van comités of lichamen die krachtens de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie zijn ingesteld met oog op het beheer van middelen der Gemeenschappen of ter vervulling van een duurzame taak van rechtstreeks administratief beheer;

– lid van comités of lichamen die krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie zijn ingesteld met oog op het beheer van de middelen van de Unie of ter vervulling van een duurzame taak van rechtstreeks administratief beheer;

 

(Dit amendement is van toepassing op de gehele tekst. Bij aanneming ervan moet deze wijziging in de gehele tekst worden doorgevoerd.)

Amendement    21

Verkiezingsakte 1976

Artikel 7 – lid 2

Verkiezingsakte 1976

Amendement

2. Met ingang van de verkiezing van het Europees Parlement in 2004 is de hoedanigheid van lid van het Europees Parlement onverenigbaar met die van lid van een nationaal parlement.

Schrappen

In afwijking daarvan en onverminderd lid 3:

 

– mogen leden van het Ierse parlement die bij een latere verkiezing voor het Europees Parlement gekozen worden, een dubbel mandaat uitoefenen tot de volgende verkiezingen voor het Ierse parlement, waarna de eerste alinea van dit lid van toepassing is;

 

– mogen leden van het parlement van het Verenigd Koninkrijk die in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de verkiezing van het Europees Parlement in 2004 tevens lid zijn van het Europees Parlement, een dubbel mandaat uitoefenen tot de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2009, waarna de eerste alinea van dit lid van toepassing is.

 

Amendement    22

Verkiezingsakte 1976

Artikel 7 – lid 4

Verkiezingsakte 1976

Amendement

4. De leden van het Europees Parlement ten aanzien van wie tijdens de in artikel 5 bedoelde periode van vijf jaar de leden 1, 2 en 3 van toepassing zijn, worden vervangen overeenkomstig artikel 13.

4. De leden van het Europees Parlement ten aanzien van wie tijdens de in artikel 5 bedoelde periode van vijf jaar de leden 1 en 3 van toepassing zijn, worden vervangen overeenkomstig artikel 13.

Amendement    23

Verkiezingsakte 1976

Artikel 9 bis (nieuw)

Verkiezingsakte 1976

Amendement

 

Artikel 9 bis

 

De burgers van de Unie die in een derde land verblijven hebben het recht te stemmen bij de verkiezingen voor het Europees Parlement. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om de uitoefening van dit recht te waarborgen.

Motivering

De EU-burgers die buiten de Unie verblijven, moeten beschikken over dezelfde rechten om deel te nemen aan de Europese verkiezingen als de EU-burgers die in de Unie verblijven.

Amendement    24

Verkiezingsakte 1976

Artikel 10 – lid 1

Verkiezingsakte 1976

Amendement

1. De verkiezingen voor het Europees Parlement vinden plaats op de door elke lidstaat vastgestelde datum en uren, die voor alle lidstaten gelegen moet zijn binnen een zelfde periode die aanvangt op donderdagochtend en afloopt op de daaropvolgende zondag.

1. De verkiezingen voor het Europees Parlement vinden plaats op de door elke lidstaat vastgestelde datum of data en uren. Voor alle lidstaten moeten de datum of data gelegen zijn binnen een zelfde periode die aanvangt op donderdagochtend en afloopt op de daaropvolgende zondag. De verkiezingen eindigen in alle lidstaten om 21:00:00 (Midden-Europese tijd) op die zondag.

Motivering

Deze maatregel voorkomt dat er informatie lekt over de verkiezingsuitslagen in de lidstaten die de Europese verkiezingen eerder houden, en dus ook dat de algemene einduitslagen van de verkiezingen worden beïnvloed.

Amendement    25

Verkiezingsakte 1976

Artikel 10 – lid 2

Verkiezingsakte 1976

Amendement

2. Een lidstaat mag de uitslag van de verkiezingen pas officieel bekendmaken na sluiting van de stembussen in de lidstaat waar de kiezers het laatst hun stem uitbrengen tijdens de in lid 1 bedoelde periode.

2. Een lidstaat mag de uitslag van de verkiezingen pas officieel bekendmaken na sluiting van de stembussen. De eerste prognoses van de uitslagen worden gelijktijdig in alle lidstaten uitgebracht om 23.00 uur (Midden-Europese tijd) op de zondag waarop de in lid 1 bedoelde verkiezingsperiode eindigt. Vóór dit tijdstip mogen eveneens geen prognoses op basis van de ondervraging van kiezers openbaar worden gemaakt.

Motivering

Deze maatregel leidt tot een pan-Europees moment.

Amendement    26

Verkiezingsakte 1976

Artikel 10 – lid 2 bis (nieuw)

Verkiezingsakte 1976

Amendement

 

2 bis. De telling van de per post uitgebrachte stemmen begint in alle lidstaten wanneer de verkiezingen in de lidstaat waar de kiezers binnen de in lid 1 bedoelde periode als laatste hun stem uitbrengen, afgesloten zijn.

Motivering

Door de gelijktijdige telling van de per post uitgebrachte stemmen in alle lidstaten wordt voorkomen dat de verkiezingsuitslag in lidstaten waar de stemlokalen reeds voor de in lid 1 bedoelde periode sluiten, bekend wordt gemaakt.

Amendement    27

Verkiezingsakte 1976

Artikel 11

Verkiezingsakte 1976

Amendement

1. De verkiezingsperiode wordt voor de eerste verkiezingen nader bepaald door de Raad die, na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen besluit.

1. De verkiezingsperiode voor de verkiezingen wordt uiterlijk één jaar voor het einde van de in artikel 5 bedoelde periode van vijf jaar nader bepaald door het Europees Parlement, na raadpleging van de Raad.

2. De latere verkiezingen vinden plaats in de overeenkomstige periode van het laatste jaar van de in artikel 5 bedoelde periode van vijf jaar.

 

Indien het onmogelijk blijkt de verkiezingen in de Gemeenschap in die periode te houden, stelt de Raad, met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement uiterlijk een jaar voor het einde van de in artikel 5 bedoelde periode van vijf jaar een andere verkiezingsperiode vast, die ten vroegste twee maanden voor en uiterlijk een maand na de periode valt welke voortvloeit uit het bepaalde in de vorige alinea.

 

3. Onverminderd artikel 196 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 109 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie komt het Europees Parlement van rechtswege bijeen op de eerste dinsdag na het verstrijken van een termijn van een maand, te rekenen vanaf het einde van de verkiezingsperiode.

3. Onverminderd artikel 229 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 109 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie komt het Europees Parlement van rechtswege bijeen op de eerste dinsdag na het verstrijken van een termijn van een maand, te rekenen vanaf het einde van de verkiezingsperiode.

4. Het aftredende Europees Parlement is niet meer in functie zodra het nieuwe Europees Parlement voor het eerst bijeenkomt.

 

Amendement    28

Verkiezingsakte 1976

Artikel 14

Verkiezingsakte 1976

Amendement

Indien het noodzakelijk blijkt maatregelen ter uitvoering van deze akte te nemen, stelt de Raad op voorstel van het Europees Parlement en na raadpleging van de Commissie deze maatregelen met eenparigheid van stemmen vast, na een akkoord met het Europees Parlement te hebben nagestreefd in een overlegcommissie waarin de Raad en vertegenwoordigers van het Europees Parlement zitting hebben.

Maatregelen ter uitvoering van deze akte worden door het Europees Parlement met een meerderheid van zijn leden voorgesteld, en na raadpleging van de Commissie en goedkeuring door het Europees Parlement door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen aangenomen.

Amendement    29

Verkiezingsakte 1976

Artikel 15

Verkiezingsakte 1976

Amendement

Deze akte is opgesteld in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Ierse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

Deze akte is opgesteld in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Ierse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

 

Krachtens de Toetredingsverdragen zijn de teksten van deze akte in de Bulgaarse, de Estse, de Hongaarse, de Kroatische, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Poolse, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse en de Tsjechische taal eveneens gelijkelijk authentiek.

De bijlagen I en II vormen een integrerend bestanddeel van deze akte.

 

Amendement    30

Verkiezingsakte 1976

Bijlage I

Verkiezingsakte 1976

Amendement

Bijlage I

Schrappen

Het Verenigd Koninkrijk zal de bepalingen van deze akte alleen ten aanzien van het Verenigd Koninkrijk toepassen.

 

Amendement    31

Verkiezingsakte 1976

Bijlage II

Verkiezingsakte 1976

Amendement

Bijlage II

Schrappen

Verklaring ad artikel 14

 

Er wordt overeengekomen dat voor de in de overlegcommissie te volgen procedure gebruik zal worden gemaakt van de bepalingen van de punten 5, 6 en 7 van de in de gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 4 maart 1975 vastgestelde procedure1.

 

_____________

 

1 PB C 89 van 22.4.1975, blz. 1.

 

TOELICHTING

Pleidooi voor hervorming van de Verkiezingsakte

Hoewel het Verdrag van Rome (1957) reeds voorzag in de mogelijkheid om een eenvormige verkiezingsprocedure op basis van rechtstreekse algemene verkiezingen tot stand te brengen, worden de verkiezingen voor het Europees Parlement nog altijd sterk gedomineerd door de nationale verkiezingsvoorschriften. De politieke zetelverdeling in het Europees Parlement wordt niet bepaald door één Europese verkiezing, maar 28 nationale verkiezingen van nationale zetelcontingenten. Dit staat in schril contrast met het karakter van het Europees Parlement als een echt Europees orgaan en een gelijkwaardige medewetgever in de institutionele opbouw van de Europese Unie. Binnen de fracties van het Europees Parlement is er sprake van een opmerkelijk niveau van samenhang bij de stemmingen ten opzichte van de meeste nationale parlementen. Volledig conform hun rol uit hoofde van de Europese Verdragen, treden de leden van het Europees Parlement niet op als vertegenwoordigers van hun lidstaat maar als "vertegenwoordigers van de burgers van de Unie"[15].

De verschillende politieke visies en belangen die in het Europees Parlement zijn vertegenwoordigd, worden niet aan de kiezers gepresenteerd in de aanloop naar de Europese verkiezingen. De verkiezingscampagnes worden in de eerste plaats in de nationale politieke arena's gevoerd, zodat de burgers van de Unie in het duister tasten over het werkelijke beleid dat het gevolg kan zijn van hun stem. In dit verband kan de voordracht van kandidaten door de Europese politieke partijen voor het voorzitterschap van de Commissie bij de Europese verkiezingen van 2014 als een doorbraak worden beschouwd. Ondanks alle inspanningen waren deze kandidaten echter onbekend bij een meerderheid van de burgers van de Unie[16] en bleef voor vele kiezers zelfs het verband tussen de nationale partijen en hun Europese politieke families onduidelijk. De verkiezingen zijn het belangrijkste instrument van democratische participatie, maar door het achterhaalde systeem van de Europese verkiezingen zijn de burgers van de Unie niet in staat volledig deel te nemen aan de Europese politieke debatten.

Afgezien van de noodzaak om de Europese dimensie van de Europese verkiezingen te versterken, is de huidige mate van heterogeniteit tussen de nationale verkiezingsvoorschriften in strijd met het concept burgerschap van de Europese Unie en het gelijkheidsbeginsel. Hoewel harmonisatie geen doel op zich is, moeten de burgers van de Unie hun stemrecht kunnen uitoefenen onder vergelijkbare voorwaarden, waarbij de democratische beginselen in acht worden genomen, ongeacht de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn.

Teneinde de kloof te overbruggen tussen de Europese instellingen en de kiezers die in hun nationale cocons worden gehouden, alsook om te komen tot gelijke behandeling van alle burgers van de Unie, is het Europees Parlement vastbesloten gebruik te maken van zijn rechten als verankerd in artikel 223, lid 1, VWEU om het initiatief te nemen tot hervorming van de Europese Verkiezingsakte[17].

Status quo

Sinds 1976, toen de Europese Verkiezingsakte het pad effende voor de eerste rechtstreekse verkiezingen van het Europees Parlement in 1979, hebben de bepalingen inzake de Europese verkiezingen enkele wijzigingen ondergaan. Deze hadden van het Europees Parlement echter wel wat substantiëler mogen zijn. Uit hoofde van het Verdrag van Maastricht (1992) kreeg het Europees Parlement het recht om in te stemmen met het besluit van de Raad inzake een eenvormige procedure en werd aanzienlijke vooruitgang geboekt op het gebied van burgerschap, omdat aan de burgers van de Unie het recht op actief en passief kiesrecht in elke lidstaat van verblijf werd toegekend. Het Verdrag van Maastricht maakte het mogelijk om Europese politieke partijen op te richten, waardoor een stap voorwaarts werd gezet in de richting van de transnationale politiek. Het Verdrag van Amsterdam (1997) zorgde voor een verruiming van het mandaat van het Europees Parlement om de Europese verkiezingsakte te hervormen. Sindsdien hoeven de voorstellen van het Europees Parlement niet noodzakelijkerwijs gericht te zijn op een eenvormige procedure, maar kunnen hierin tevens gemeenschappelijke beginselen worden vastgelegd die door alle lidstaten moeten worden nageleefd. Naar aanleiding van het Verdrag van Lissabon kregen de leden van het Parlement de status van vertegenwoordigers van de burgers van de Europese Unie in plaats van de "volkeren van de staten". Bovendien kreeg het Europees Parlement het recht om de voorzitter van de Commissie te kiezen, in plaats van slechts in te stemmen met de keuze van de Europese Raad. Door de verplichting van de Europese Raad om de uitslagen van de Europese verkiezingen in aanmerking te nemen bij de voordracht van de kandidaat, wordt een verband gelegd tussen de stem van de burgers van de Unie en de verkiezing van de voorzitter van de Commissie.

Naast de Verdragswijzigingen is er vooruitgang geboekt met betrekking tot de vaststelling van basisvoorwaarden voor de verkiezing van het Europees Parlement via secundaire wetgeving. In Richtlijn 93/109/EG van de Raad[18] werd de wijze van uitoefening vastgesteld van het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn. Er is echter nog steeds sprake van problemen met de tenuitvoerlegging ervan (de Commissie is een inbreukprocedure gestart tegen 14 lidstaten die deze richtlijn niet hadden omgezet). In Verordening nr. 2004/2003 van de Raad[19] zijn de regels vastgelegd voor de oprichting van Europese politieke partijen, en op grond van deze verordening hebben zij toegang tot financiering uit de algemene begroting van de Europese Unie. De regels zijn verder uitgewerkt in Verordening nr. 1141/2014[20] die in 2017 in werking treedt, op basis waarvan Europese politieke partijen een Europese rechtspersoonlijkheid krijgen.

De enige hervorming van de Europese Verkiezingsakte zelf werd doorgevoerd in 2002 via Besluit 2002/772/EG van de Raad, op grond waarvan de lidstaten de verkiezingen moeten organiseren op basis van evenredige vertegenwoordiging, hetzij volgens een lijstenstelsel, hetzij volgens een stelsel van één overdraagbare stem, en waarmee het dubbelmandaat voor de leden van het Europees Parlement werd afgeschaft. De leden kregen tevens het uitdrukkelijke recht om kiesdistricten op nationaal niveau in te stellen en een nationale drempel van maximaal 5 % in te voeren.

Ondanks deze hervormingen worden de Europese verkiezingen nog steeds grotendeels volgens het nationale recht geregeld, zijn de verkiezingscampagnes nog steeds nationaal getint en kunnen de Europese politieke partijen niet in voldoende mate beantwoorden aan hun grondwettelijk mandaat of bijdragen "tot de vorming van een Europees politiek bewustzijn en tot de uiting van de wil van de burgers van de Unie", zoals vereist uit hoofde van artikel 10, lid 4, VEU.

De weg vooruit

Uit hoofde van artikel 223, lid 1, VWEU heeft het Europees Parlement het recht het initiatief te nemen tot hervorming van de Europese verkiezingsakte door voorstellen te formuleren waarover de Raad met eenparigheid van stemmen een besluit neemt. De wijzigingen van de Europese Verkiezingsakte worden vervolgens ter ratificatie voorgelegd aan de lidstaten overeenkomstig hun grondwettelijke bepalingen. In aanvulling hierop voorziet artikel 14 van de Europese Verkiezingsakte in de toepassing van een minder zware procedure voor technischere maatregelen. Deze worden via een unanieme stem van de Raad na raadpleging van de Europese Commissie goedgekeurd, zonder dat nationale ratificatie is vereist. Uitvoeringsmaatregelen moeten echter gebaseerd zijn op specifieke bepalingen in de Europese Verkiezingsakte. Gezien het beperkte toepassingsgebied van de Europese Verkiezingsakte in haar huidige vorm, kunnen er geen substantiële hervormingen worden doorgevoerd via uitvoeringsmaatregelen.

De rapporteurs hebben een aanzienlijk aantal potentiële hervormingsmaatregelen onderzocht die kunnen leiden tot de verwezenlijking van het doel van het versterken van de democratische dimensie van de Europese verkiezingen, het bevorderen van het concept burgerschap van de Unie, het verbeteren van de werking van het Europees Parlement en het bestuur van de Europese Unie, het legitiemer en doeltreffender maken van de werkzaamheden van het Europees Parlement en het vergroten van de doeltreffendheid van het systeem voor de organisatie van Europese verkiezingen, alsook tot meer electorale gelijkheid voor de burgers van de Unie. Na een nauwkeurig onderzoek van de waarde van elk van de potentiële hervormingsmaatregelen voor het verwezenlijken van voornoemde doelstellingen, alsook van hun haalbaarheid in de huidige politieke context, hebben de rapporteurs besloten de volgende wijzigingen op de Verkiezingsakte 1976 voor te stellen:

1.  Vergroting van de zichtbaarheid van de Europese politieke partijen door hun namen en logo's op de stembiljetten te plaatsen, en waar mogelijk op posters die tijdens de Europese verkiezingscampagnes worden gebruikt;

2.  Invoering van een gemeenschappelijke termijn van twaalf weken vóór de verkiezingsdag voor de vaststelling van lijsten op nationaal niveau;

3.  Invoering van een verplichte drempel voor de zetelverdeling in de lidstaten met één kiesdistrict en kiesdistricten met meer dan 26 zetels, die varieert van 3 % tot 5 % voor de lidstaten die gebruikmaken van het lijstenstelsel;

4.  Sluiting van de stembussen in alle lidstaten om 21.00 uur MET op de zondag van de verkiezingen;

5.  Invoering van een gemeenschappelijke termijn van 12 weken voor de voordracht van topkandidaten door de Europese politieke partijen;

6.  Invoering van het recht om te stemmen bij de Europese verkiezingen voor alle burgers van de Unie die buiten de EU verblijven;

7.  Invoering van stemmogelijkheden via e-mail en internet, alsook van het stemmen per post;

8.  Geharmoniseerde kiesgerechtigde leeftijd van 16 jaar als verdere aanbeveling aan de lidstaten.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING

IN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

28.9.2015

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

14

5

3

Bij de eindstemming aanwezige leden

Elmar Brok, Fabio Massimo Castaldo, Pascal Durand, Danuta Maria Hübner, Ramón Jáuregui Atondo, Constance Le Grip, Jo Leinen, György Schöpflin, Josep-Maria Terricabras, Kazimierz Michał Ujazdowski, Guy Verhofstadt, Rainer Wieland

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Gerolf Annemans, Sylvie Goulard, Enrique Guerrero Salom, Sylvia-Yvonne Kaufmann, David McAllister, Viviane Reding, Helmut Scholz

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Andrea Bocskor, Mady Delvaux, Ulrike Rodust, Iuliu Winkler

  • [1]  Besluit van de Raad 76/787/EGKS, EEG, Euratom (PB L 278 van 8.10.1976, blz. 1), zoals gewijzigd bij Besluit van de Raad 93/81/Euratom, EGKS, EEG (PB L 33 van 9.2.1993, blz. 15) en bij Besluit van de Raad 2002/772/EG, Euratom (PB L 283 van 21.10.2002, blz. 1).
  • [2]  OJ C 292, 21.9.1998, p. 66.
  • [3]  Aangenomen teksten, P7_TA (2012)0462.
  • [4]  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0082.
  • [5]  PB L 79 van 21.3.2013, blz. 29.
  • [6]  PB L 304 van 20.11.2010, blz. 47.
  • [7]  PB L 329 van 30.12.93, blz. 34.
  • [8]  PB L 317 van 04.11.2014, blz. 1.
  • [9]  Artikel 10, lid 2, en artikel 14, lid 2, VEU.
  • [10]  Artikel 189, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
  • [11]  Besluit 2002/772/EG, Euratom van de Raad van 25 juni 2002 en 23 september 2002 tot wijziging van de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen gehecht aan Besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom (PB L 283 van 21.10.2002, blz. 1).
  • [12]  Artikel 20, lid 2, VWEU.
  • [13]  Artikel 17, lid 7, VEU.
  • [14]  De amendementen in dit document zijn gebaseerd op een consolidering door de Juridische Dienst van het Europees Parlement op basis van de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in de Vergadering door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen (PB L 278 van 8.10.1976, blz. 5), als gewijzigd bij Besluit 93/81/Euratom, EGKS, EEG tot wijziging van de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen gehecht aan Besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom van de Raad van 20 september 1976 (PB L 33 van 9.2.1993, blz. 15) en Besluit 2002/772/EG, Euratom van de Raad van 25 juni 2002 en 23 september 2002 (PB L 283 van 21.10.2002, blz. 1). Deze consolidering wijkt af van de door de Publicatiebureau van de Europese Unie geproduceerde geconsolideerde versie (CONSLEG. 1976X1008-23/09/2002) op twee punten: de tekst bevat een streepje bij artikel 6, lid 1 – ‘lid van het Comité van de Regio’s’ ingevolge artikel 5 van het Verdrag van Amsterdam (PB C 340 van 10.11.1997) en is hernummerd overeenkomstig artikel 2, lid 1 van Besluit 2002/772/EG, Euratom van de Raad.
  • [15]  Artikel 14, lid 2, VEU: "Het Europees Parlement bestaat uit vertegenwoordigers van de burgers van de Unie. Hun aantal bedraagt niet meer dan zevenhonderdvijftig, plus de voorzitter. De burgers zijn degressief evenredig vertegenwoordigd, met een minimum van zes leden per lidstaat. Geen enkele lidstaat krijgt meer dan zesennegentig zetels toegewezen."
  • [16]  Volgens een IPSOS-opiniepeiling uit april 2014 was Martin Schulz slechts bekend bij 40 % van de kiezers in Europa, Jean-Claude Juncker en José Bové bij 39 %, Guy Verhofstadt bij 37 % en Ska Keller en Alexis Tsipras bij 31 %. Zie www.ipsos-na.com/news-polls/pressrelease.aspx?id=6491.
  • [17]  Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, PB L 278 van 8.10.1976, blz. 5, als gewijzigd bij Besluit van de Raad van 25 juni 2002 en 23 september 2002 tot wijziging van de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen gehecht aan Besluit 76/787/EGKS, EEG, Euratom, PB L 283 van 21.10.2002, blz. 1 t/m 4, hierna "Europese Verkiezingsakte".
  • [18]  Richtlijn 93/109/EG van de Raad van 6 december 1993, PB L 329 van 30.12.1993, blz. 34 t/m 38, gewijzigd bij Richtlijn 2013/1/EU van de Raad van 20 december 2012, PB L 26 van 21.6.2013, blz. 27 t/m 29.
  • [19]  Verordening (EG) nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau, PB L 297 van 15.11.2003, blz. 1, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1524/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2007, PB L 343 van 27.12.2007, blz. 5.
  • [20]  Verordening (EU, Euratom) nr. 1141/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen, PB L 317 van 4.11.2014, blz. 1.