VERSLAG over de beoordeling van de EU-strategie voor jongeren 2013-2015

28.7.2016 - (2015/2351(INI))

Commissie cultuur en onderwijs
Rapporteur: Andrea Bocskor


Procedure : 2015/2351(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0250/2016
Ingediende teksten :
A8-0250/2016
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de beoordeling van de EU-strategie voor jongeren 2013-2015

(2015/2351(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de artikelen 14, 15, 21, 24 en 32,

–  gezien Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van „Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG[1],

–  gezien de resolutie van de Raad over een werkplan voor jeugdzaken van de Europese Unie voor 2016-2018[2] en de resolutie van de Raad van 20 mei 2014 over een werkplan voor jeugdzaken van de Europese Unie voor 2014-2015[3],

–  gezien de aanbeveling van de Raad van 22 april 2013 over de invoering van een jongerengarantie[4],

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 7 en 8 februari 2013 over het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief[5],

–  gezien de resolutie van de Raad van 27 november 2009 over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018)[6],

–  gezien de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding („ET 2020”[7]),

  gezien zijn resolutie van 12 april 2016 over Erasmus+ en andere instrumenten om de mobiliteit bij beroepsopleiding en scholing te stimuleren – een concept van levenslang leren[8],

–  gezien de Verklaring van Parijs over de bevordering van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden van vrijheid, tolerantie en non-discriminatie door middel van onderwijs, die werd aangenomen tijdens de informele bijeenkomst van de ministers van Onderwijs van de EU op 17 maart 2015 in Parijs,

–  gezien het gezamenlijk verslag 2015 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het hernieuwde kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018), dat werd aangenomen door de Raad op 23 november 2015,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 15 september 2015 getiteld „Ontwerp van het gezamenlijk verslag 2015 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het hernieuwde kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018)” (COM(2015) 429) en de werkdocumenten van de personeelsdiensten van de Commissie bij de mededeling van de Commissie: „Results of the open method of coordination in the youth field with a special focus on the second cycle (2013-2015)” (Resultaten van de open coördinatiemethode in jeugdzaken, met speciale aandacht voor de tweede cyclus) (SWD(2015) 168) en „Situation of young people in the EU” (De situatie van jongeren in de EU) (SWD(2015) 169),

  gezien de aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 26 augustus 2015 getiteld „Ontwerp van het gezamenlijk verslag 2015 van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) — Nieuwe prioriteiten voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding” (COM(2015) 408),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld: „EU 2020: een Europese strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020),

–  gezien zijn resoluties van 11 september 2013 over de uitvoering van de EU-strategie voor jongeren 2010-2012[9] en van 18 mei 2010 over een EU-strategie voor jongeren – Investeringen en empowerment[10],

  gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind,

  gezien zijn resolutie van 12 april 2016 over leren over de EU op school[11],

–  gezien zijn resolutie van 8 september 2015 over jong ondernemerschap bevorderen door middel van onderwijs en opleiding[12],

–  gezien zijn resolutie van 28 april 2015 over de follow-up van de tenuitvoerlegging van het Bologna-proces[13],

  gezien zijn resolutie van 19 januari 2016 over de rol van interculturele dialoog, culturele diversiteit en onderwijs bij het uitdragen van de fundamentele waarden van de EU[14],

  gezien het schaduwverslag over jeugdbeleid, dat is uitgebracht door het Europees Jeugdforum,

  gezien de aanbeveling van de Raad van 10 maart 2014 inzake een kwaliteitskader voor stages,

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs en de adviezen van de Commissie begrotingscontrole en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A8-0250/2016),

A.  overwegende dat jongeren actief betrokken moeten worden bij de planning, ontwikkeling, tenuitvoerlegging, controle en evaluatie van alle jeugdbeleidsmaatregelen;

B.  overwegende dat jongeren moeten worden geholpen en het heft in eigen handen krijgen om de extreem ernstige problemen aan te kunnen pakken waarmee ze momenteel te kampen hebben en de uitdagingen die ze in de toekomst zullen tegenkomen het hoofd te kunnen bieden met behulp van relevanter, doeltreffender en beter gecoördineerd jeugdbeleid en een gerichte inzet van hulpbronnen van het economische, arbeids- en sociale beleid op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau;

C.  overwegende dat het jeugdbeleid, de sectoroverschrijdende samenwerking, sociale maatregelen binnen de EU en de synergie tussen de Europese strategie voor jongeren en andere Europese strategieën, onder andere op het vlak van onderwijs, opleiding, gezondheid en werkgelegenheid, beter geïntegreerd moeten worden zodat er bij zowel de huidige als de toekomstige beleidsvorming op doeltreffende wijze rekening gehouden wordt met de situatie en behoeften van jongeren, die te kampen hebben met grote economische, arbeids- en sociale problemen, en overwegende dat in dit opzicht de deelname van jongerenorganisaties aan de beleidsvorming cruciaal is;

D.  overwegende dat in jeugdzaken de open coördinatiemethode wordt gehanteerd waarvoor de inspiratie is gehaald uit de Europese samenwerking op het vlak van werkgelegenheid;

E.  overwegende dat een van de doelstellingen voor het Erasmus+-programma als geheel is om bij te dragen aan de verwezenlijking van het hernieuwde kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018); overwegende dat in dit opzicht de toegang tot projectsubsidies voor jongerenorganisaties in het kader van het vernieuwde Erasmus+-programma en de opheffing van barrières voor de subsidiabiliteit van kleine projecten moeten worden gewaarborgd;

F.  overwegende dat de EU-strategie voor jongeren (2010-2018) acht actieterreinen kent waarop initiatieven moeten worden ontplooid: onderwijs en opleiding, werkgelegenheid en ondernemerschap, gezondheid en welzijn, participatie, vrijwilligerswerk, sociale inclusie, jongeren en de wereld, en creativiteit en cultuur;

G.  overwegende dat in de derde en laatste driejarige cyclus van de EU-strategie voor jongeren (2010-2018) de prioriteit zal liggen bij de sociale inclusie van alle jongeren, vooral uit kansarme milieus, een actievere deelname aan het democratische en maatschappelijke leven en een gemakkelijkere overstap naar de arbeidsmarkt;

H.  overwegende dat in de EU-strategie voor jongeren (2010-2018) de nadruk wordt gelegd op de noodzaak van een permanente gestructureerde dialoog tussen besluitvormers en jongeren en jongerenorganisaties; wijst er echter op dat 57 % van de jongerenorganisaties in de EU van mening is dat er geen rekening wordt gehouden met jongerenexpertise bij het formuleren van jeugdbeleid;

I.  overwegende dat het jeugdbeleid gebaseerd moet zijn op rechten en de ontwikkeling van alle jongeren moet ondersteunen, waarbij de verwezenlijking van de rechten en het potentieel van jongeren wordt gewaarborgd en de stigmatisering van bepaalde groepen wordt vermeden;

J.  overwegende dat jongeren weliswaar op veel manieren politiek betrokken zijn, maar dat hun opkomst bij verkiezingen daalt;

K.  overwegende dat erop moet worden toegezien dat alle jongeren toegang hebben tot kwalitatief hoogwaardig onderwijs – zowel formeel als niet-formeel – en opleiding, aangezien Europese jongeren momenteel in veel lidstaten kampen met hoge werkloosheidspercentages, onzekere arbeidscontracten en een groter risico op armoede en sociale uitsluiting, en in het bijzonder laagopgeleide jongeren, jongeren die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen (NEET's) en degenen met speciale behoeften, met een kansarme sociaaleconomische achtergrond, zoals etnische minderheden, vluchtelingen, migranten en asielzoekers die meer kans lopen om werkloos of gemarginaliseerd te worden;

L.  overwegende dat er voortdurende inspanningen nodig zijn voor een hoger participatieniveau op de arbeidsmarkt van jonge vrouwen – vooral na zwangerschapsverlof en bij alleenstaande moeders – en jonge migranten, voortijdige schoolverlaters, laagopgeleiden, gehandicapte jongeren en alle jongeren die het slachtoffer dreigen te worden van discriminatie;

M.  overwegende dat onderwijs en opleiding kunnen bijdragen aan het tegengaan van maatschappelijke onverschilligheid, marginalisering en radicalisering van jongeren, aan de aanpak van jeugdwerkloosheid en aan het kweken van bewustzijn onder jongeren over het belang van de fundamentele waarden waarop de EU gestoeld is; overwegende dat interculturele en interreligieuze benaderingen cruciaal zijn om wederzijds respect op te bouwen, jongeren te integreren in het onderwijs en het maatschappelijke leven en vooroordelen en intolerantie te bestrijden;

N.  overwegende dat de specifieke aard van sportbeoefening en de bijdrage daarvan aan de sociale inclusie van kansarme jongeren, vooral vluchtelingen en migranten, vreemdelingenhaat en racisme helpt te overwinnen;

O.  overwegende dat jongeren onze toekomst zijn en moeten worden gezien als een hulpbron met een enorm potentieel voor de toekomst van Europese samenlevingen;

P.  overwegende dat het cruciaal is om in alle stadia van het beleidsvormingsproces een genderdimensie op te nemen in het jeugdbeleid, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden en uitdagingen waarmee jonge vrouwen en meisjes zich geconfronteerd zien; overwegende dat specifieke gendergevoelige maatregelen moeten worden opgenomen in het jeugdbeleid over kwesties als het bestrijden van geweld tegen vrouwen en meisjes, lessen over seksuele voorlichting en relaties, en over gendergelijkheid;

Q.  overwegende dat de behoeften van jongeren die het slachtoffer zijn van meervoudige discriminatie, onder wie jongeren met een handicap of een psychische aandoening, en jongeren die zichzelf scharen onder de LGBTI's, ook terdege in acht moeten worden genomen bij het opstellen en uitvoeren van jeugdbeleid;

R.  overwegende dat sociale inclusie en sociale mobiliteit de belangrijkste prioriteiten moeten zijn van de EU-strategie voor jongeren, die dan ook met name gericht moet zijn op jongeren uit kwetsbare groepen, zoals jongeren die in armoede of sociale uitsluiting leven, jongeren die afkomstig zijn uit geïsoleerde plattelandsgebieden of gemarginaliseerde gemeenschappen zoals etnische minderheden, vluchtelingen of asielzoekers;

Algemene aanbevelingen

1.  is ingenomen met het „EU-Jeugdverslag” van 15 september 2015 dat is gebaseerd op de mededeling van de Commissie over de uitvoering van het hernieuwde kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018), zo ook met de belangrijkste resultaten van de laatste driejarige cyclus van de EU-strategie voor jongeren en de voorstellen voor prioriteiten voor de volgende cyclus (COM(2015) 429); beveelt de Europese, nationale, regionale en lokale autoriteiten aan ervoor te zorgen dat de verschillende, op EU-niveau uitgevoerde programma's op het vlak van jeugdbeleid goed worden overgebracht, uitgevoerd en gecoördineerd om te anticiperen op nieuwe behoeften vanwege de op stapel staande sociale en onderwijskundige uitdagingen;

2.  beschouwt de open coördinatiemethode als geschikte maar nog steeds ontoereikende methode voor de invulling van het jeugdbeleid, die dus moet worden aangevuld met andere maatregelen; herhaalt zijn oproep voor nauwere samenwerking en de uitwisseling van optimale werkmethoden in jeugdzaken op lokaal, regionaal, nationaal en EU-niveau; dringt er bij de lidstaten op aan duidelijke prestatie-indicatoren en benchmarks overeen te komen om de geboekte vooruitgang te kunnen bijhouden;

3.  benadrukt dat gehandicapte jongeren moeten worden opgenomen in het arbeidsproces zodat ze een onafhankelijk leven kunnen leiden en volledig kunnen worden geïntegreerd in de samenleving als actieve deelnemers die een volwaardige bijdrage leveren;

4.  benadrukt het belang van de gestructureerde dialoog als middel om jongeren actiever te maken, ongeacht of ze zich hebben aangesloten bij een jeugdorganisatie of niet; benadrukt in dat opzicht dat het bereik, de zichtbaarheid en de kwaliteit van het proces moet worden verbeterd, met speciale aandacht voor de betrokkenheid van kwetsbare en gemarginaliseerde groepen, om het jeugdbeleid op alle niveaus doeltreffender vorm te geven, ten uitvoer te leggen en te evalueren, en actief burgerschap onder jongeren te stimuleren; pleit voor een sterkere gestructureerde dialoog als hoogstaand participatie-instrument voor jongeren in het volgende samenwerkingskader voor jongeren;

5.  wijst op de impact van de tweede cyclus van de EU-strategie voor jongeren (2013-2015) als het gaat om het benadrukken van het belang van een flexibele aanpak ten aanzien van het jongerenbeleid, die wordt gekenmerkt door sectoroverschrijdende betrokkenheid op meerdere niveaus; waardeert de gestructureerde dialoog met jongerenorganisaties in dit verband; verzoekt de Commissie en de lidstaten om de toegang tot kwalitatief hoogwaardig onderwijs, hoogstaande opleidingen en werkgelegenheid voor jongeren te verbeteren; herinnert aan de acht actiegebieden die onder de aandacht worden gebracht door de EU-strategie voor jongeren;

6.  onderstreept het belang van de EU-strategie voor jongeren in het licht van de alarmerend hoge jeugdwerkloosheid, de hoge en sterk uiteenlopende percentages NEET-jongeren, en de uitdagingen van armoede en sociale uitsluiting onder jongeren; benadrukt dat de volgende cyclus (2016-2018) moet bijdragen tot de verwezenlijking van de twee doelstellingen van de EU-strategie voor jongeren door de oorzaken van jeugdwerkloosheid, zoals voortijdig schoolverlaten, in kaart te brengen en aan te pakken, door ondernemerschap onder jongeren te stimuleren, door te investeren in onderwijs, stages, leerlingplaatsen en beroepsopleidingen om de vaardigheden te ontwikkelen die een afspiegeling vormen van de kansen, behoeften en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, en door de overgang naar de arbeidsmarkt te vergemakkelijken door middel van maatregelen ter verbetering van de coördinatie van onderwijsprogramma's, werkgelegenheidsbeleid en arbeidsmarktbehoeften; wijst erop dat de actoren op de arbeidsmarkt moeten worden ondersteund bij hun inspanningen om de jongerengarantie ten uitvoer te leggen en hun pogingen om er zodoende voor te zorgen dat jongeren binnen vier maanden nadat ze de school hebben verlaten een baan hebben, onderwijs of een beroepsopleiding volgen of zich laten omscholen;

7.  benadrukt dat de doeltreffende tenuitvoerlegging van de EU-strategie voor jongeren hand in hand moet gaan met de verwezenlijking van de kerndoelstellingen van de Europa 2020-strategie, en dan met name de doelstelling om in de leeftijdscategorie van 20 t/m 64 jaar een arbeidsparticipatiegraad van 75 % te bereiken en de doelstelling om zoveel mogelijk jongeren te redden van armoede en sociale uitsluiting; merkt op dat er, hoewel de jeugdwerkloosheid sinds 2013 in de meeste lidstaten is gedaald, nog altijd voor wordt gevreesd dat het percentage werkloze jongeren dubbel zo hoog blijft als het totale werkloosheidspercentage, aangezien Europa nog altijd rond de 8 miljoen werkloze jongeren telt; benadrukt derhalve hoe belangrijk het is om via aanpassingen aan het Europees portaal voor beroepsmobiliteit (Eures) de geografische discrepanties tussen vraag en aanbod van banen aan te pakken, zowel binnen als tussen de lidstaten, om zo de kansen van jongeren op de arbeidsmarkt te verbeteren en de sociale cohesie te bevorderen;

8.  benadrukt dat het essentieel is dat in de volgende cyclus van de EU-strategie voor jongeren doelstellingen worden opgenomen met betrekking tot jonge vluchtelingen en asielzoekers, en dat ervoor wordt gezorgd dat zij op een gelijke en niet-discriminerende manier worden behandeld, toegang krijgen tot onderwijs, opleiding en werk, en integreren in de samenleving, waarmee ze in staat worden gesteld hun identiteit te ontwikkelen in de gastlanden, hun talenten volledig te ontplooien en hun potentieel ten volle te benutten, en waardoor wordt voorkomen dat ze gemarginaliseerd of gedesillusioneerd raken;

9.  drukt zijn bezorgdheid uit over de braindrain en de gevaren daarvan voor bepaalde lidstaten, met name degene die in moeilijkheden verkeren en opgenomen zijn in aanpassingsprogramma's, aangezien steeds meer gediplomeerden zich vanwege de grootschalige werkloosheid gedwongen zien naar het buitenland te gaan, waardoor de landen in kwestie beroofd worden van hun meest waardevolle en productieve arbeidskrachten;

10.  benadrukt het potentieel van nieuwe technologieën om aansluiting te vinden bij jongeren, en verzoekt de EU en de lidstaten hun voordeel te doen met die technologieën om de dialoog met jongeren aan te zwengelen en te zorgen dat ze een actievere rol kunnen spelen in de samenleving;

11.  benadrukt hoe belangrijk het is jongeren en jongerenorganisaties te betrekken bij de invulling van de prioriteiten en bij de vormgeving van een nieuw EU-kader voor samenwerking in jeugdzaken na 2018;

12.  beveelt de lidstaten en de EU aan een effectbeoordeling uit te voeren van op jongeren gericht beleid;

13.  beschouwt het delen van beste praktijken, op feiten gebaseerde beleidsvorming, deskundigengroepen, activiteiten en evaluaties om van elkaar te leren als belangrijke hulpmiddelen voor resultaatgerichte, sectoroverschrijdende samenwerking ter ondersteuning van jongeren; benadrukt dat de resultaten van deze activiteiten moeten worden verspreid voor een maximale impact;

14.  benadrukt het belang van sectoroverschrijdende samenwerking op alle niveaus en met name tussen de verschillende EU-strategieën met gevolgen voor jongeren (huidige en toekomstige EU-strategieën inzake jeugd, onderwijs en opleiding, gezondheidszorg, werkgelegenheid, enz.);

15.  benadrukt het belang en de noodzaak van de versterking en verdere ontwikkeling van strategieën en initiatieven die erop gericht zijn om geweld en pesten op school tegen te gaan;

16.  onderstreept het belang van goede samenwerking die is afgestemd op de behoeften van de afzonderlijke kinderen of jongeren, zo ook tussen gezinnen, geloofsgemeenschappen en scholen, plaatselijke gemeenschappen, jongerenorganisaties, jeugdwerkers en formeel, niet-formeel of informeel onderwijs, om jongeren te begeleiden en te helpen op weg naar volledige integratie in de samenleving, door ze een veilige plaats te bieden om op te groeien en te leren;

17.  stelt voor om lokale en regionale autoriteiten te betrekken bij het jeugdbeleid, vooral in de lidstaten waar zij bevoegdheden op dit vlak hebben;

18.  benadrukt dat een gezonde levensstijl moet worden bevorderd om ziektes te voorkomen, en acht het nodig om jongeren te voorzien van correcte informatie over en hulp bij ernstige psychische problemen zoals tabak-, alcohol- en drugsgebruik en -verslaving;

19.  wijst op de waarde van een in het jeugdbeleid op te nemen intergenerationele dimensie en op de noodzaak om een betere dialoog tot stand te brengen tussen verschillende generaties;

20.  onderstreept dat armoede onder jongeren uit kansarme milieus, jongeren met werkloze ouders en jongeren die er niet in zijn geslaagd de sociaaleconomische cirkel van hun familie te doorbreken, moet worden aangepakt;

21.  dringt er bij de lidstaten op aan doeltreffende opleidingen aan te bieden in de landstaal, in overeenstemming met de beginselen van meertaligheid en non-discriminatie en op basis van nationale wetgeving en Europese beginselen, en de steun aan onderwijsinstellingen waar wordt lesgegeven in de moedertaal van nationale of taalkundige minderheden te verhogen;

22.  herinnert aan de kerndoelstelling van de Europa 2020-strategie, nl. dat het percentage voortijdige schoolverlaters minder dan 10 % moet bedragen; benadrukt dat voortijdig schoolverlaten, een fenomeen dat werkloosheid in de hand werkt, moet worden aangepakt door een dialoog op gang te brengen tussen de onderwijssector, de openbare diensten voor arbeidsvoorziening en de sociale partners, door de tekortkomingen van het schoolsysteem en de maatschappij in kaart te brengen, door studenten te steunen bij het zoeken naar hun eigen leermethoden, door relevante en aantrekkelijke onderwijsprogramma's aan te bieden, door een sterk en goed ontwikkeld gepersonaliseerd begeleidingssysteem met kwalitatief hoogwaardige adviesverstrekking en studieoriëntatie op te zetten voor alle studenten, en dit systeem in het bijzonder in te zetten zodra er tekenen zijn dat een student dreigt af te haken, door studenten op passende wijze te informeren over toekomstige kansen op de arbeidsmarkt en loopbaantrajecten, met inbegrip van technische en ambachtelijke functieprofielen, door STEM-onderwijs, duale opleidingen en kwalitatief hoogwaardige leer- en stageplaatsen aan te bieden en door studenten een tweede kans te geven in de vorm van een beroepsopleiding;

23.  verzoekt de lidstaten op kennis en feiten gebaseerde verslagen over de maatschappelijke situatie en levensomstandigheden van jongeren uit te brengen, nationale actieplannen op te stellen en deze consequent uit te voeren;

24.  benadrukt dat het bevorderen van meer en gelijke kansen voor alle jongeren, waarbij sociale inclusie, gendergelijkheid en solidariteit worden gestimuleerd en alle vormen van discriminatie bij jongeren, met name op grond van geslacht, ras of etnische afkomst en handicap, worden bestreden, centraal moet staan bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de EU-strategie voor jongeren;

25.  merkt op dat jongerenbeleid en nationale strategieën met en voor jongeren moeten worden ontwikkeld;

26.  is vooral ingenomen met het nut van het kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018) voor de verbetering van de samenwerking tussen de lidstaten en de Europese Unie, en het ontsluiten en ontwikkelen van de mogelijkheden en voordelen van het Europese integratieproject voor jongeren, en verzoekt de Commissie daarom ook na 2018 gebruik te maken van het kader en het te blijven ontwikkelen;

27.  verzoekt de lidstaten onderwijsstructuren op te zetten die nodig zijn voor de integratie van jonge vluchtelingen zodat ze de taal kunnen leren van het land waar ze asiel hebben gekregen, hun basisopleiding af te ronden of hun bestaande vaardigheden op Europees niveau te brengen om hun integratie op de arbeidsmarkt en in de Europese samenleving te versoepelen;

28.  pleit voor gerichte maatregelen voor voortijdige schoolverlaters die begeleiding, het aanleren van vaardigheden en opleiding nodig hebben, en voor een doeltreffend systeem in voorschools onderwijs waarmee kan worden vastgesteld wie het risico loopt een voortijdige schoolverlater of NEET te worden, zodat leerlingen al vanaf jonge leeftijd worden bijgestaan en dit ongunstige vooruitzicht steeds verder van ze af komt te staan;

29.  spoort de lidstaten aan het solidariteitsbeginsel tussen de generaties in hun pensioenbeleid op te nemen en rekening te houden met de huidige en toekomstige impact van dat beleid op jongeren;

30.  is ingenomen met de resolutie van het Europees Parlement van 12 april 2016 over leren over de EU op school, en verzoekt de lidstaten dan ook uitgebreidere kennis over de EU te bevorderen via formeel, niet-formeel en informeel onderwijs, waarbij vooral veel wordt verwacht van de medewerking van de aanbieders van formeel en niet-formeel/informeel onderwijs, hetgeen kans van slagen heeft in het kader van een voortdurende EU-strategie voor jongeren;

31.  verzoekt de lidstaten onafhankelijke organisaties nauwer bij het proces van tenuitvoerlegging te betrekken, met name op lokaal niveau, en de coördinatie tussen de bestaande procedures in de strategie na 2018 te verbeteren (bijv. door middel van de betrokkenheid bij commissies op het vlak van jeugdzorg, enz.) zodat de EU-strategie voor jongeren van nut blijft;

32.  benadrukt dat jongeren moeten worden uitgerust met een solide kennis en een goed begrip van de EU, onder andere door te leren over de fundamentele waarden waarop de EU gestoeld is, governance en besluitvormingsprocessen in de EU, waarbij ze in staat worden gesteld kritisch na te denken over de EU en verantwoordelijke en actieve Europese burgers te worden; verzoekt de Commissie en de lidstaten hun inspanningen op te voeren om een EU-dimensie in het onderwijs te bevorderen met het doel om leerlingen voor te bereiden op leven en werk in een steeds complexere en meer geïntegreerde Unie die zij zelf mede kunnen vormgeven – hetgeen ook van ze verwacht wordt;

Werkgelegenheid en onderwijs

33.  verzoekt de lidstaten de beschikbare nationale en EU-beleidsmaatregelen en financiële kaders zo goed mogelijk te benutten om passende investeringen in jongeren en het scheppen van kwalitatief hoogwaardige en zekere banen aan te wakkeren; dringt op alle niveaus aan op de mobiliteitsregelingen die resulteren in de verbetering van vaardigheden en competenties voor jongeren, meer zelfvertrouwen, het wekken van hun nieuwsgierigheid en interesse via andere leermethoden en meer betrokkenheid bij de samenleving; beveelt sterk de erkenning en evaluatie van die dankzij mobiliteit verbeterde vaardigheden aan; verzoekt de EU en de lidstaten te garanderen dat jongeren betere toegang hebben tot informatie over alle programma's en initiatieven waarmee ze hun voordeel kunnen doen;

34.  dringt er bij de lidstaten op aan het programma Erasmus+ volledig ten uitvoer te leggen, en dan met name het deel dat gericht is op leerlingplaatsen, en zodoende verdere grensoverschrijdende opleidingen, loopbaanontwikkeling en arbeidsmobiliteit te stimuleren en de jongeren vaardigheden en competenties voor het leven mee te geven, waaronder taalvaardigheden, en ruimere mogelijkheden en kansen te bieden om deel te nemen aan de arbeidsmarkt en de maatschappij, ongeacht hun academische kwalificaties, vaardigheden en studieniveau; toont zich bezorgd over het feit dat de mobiliteit van jongeren met een leerlingplaats nog niet het gewenste niveau heeft bereikt, en verzoekt de Commissie, de lidstaten, ondernemingen en scholen te zoeken naar mogelijkheden om de resterende belemmeringen voor de mobiliteit van jongeren met een leerlingplaats uit de weg te ruimen; benadrukt hoe belangrijk het is om jongeren, gezien het leeftijdsaspect en hun vaak nog onstabiele financiële situatie, bij hun mobiliteitsprojecten te begeleiden door onder meer een aantal secundaire mobiliteitsbeperkingen, zoals huisvestings- en vervoersproblemen, op te heffen;

35.  pleit voor betere mogelijkheden voor studenten uit het beroepsonderwijs om stage te lopen in buurlanden, zodat zij meer inzicht krijgen in de arbeids- en opleidingspraktijken van andere lidstaten, bijvoorbeeld door de reiskosten te vergoeden van studenten die in hun eigen land blijven wonen; wijst erop dat opleidingsmobiliteit een uiterst belangrijke troef is als het gaat om het betreden van de arbeidsmarkt, en daarnaast bijdraagt tot inzicht in en betrokkenheid bij het Europese project door het zelf te ondervinden; benadrukt hoe belangrijk het is dat er een Europees kader wordt opgezet ter bevordering van de mobiliteit van leerlingplaatsen en in het beroepsonderwijs; roept de lidstaten bovendien op het Eures-netwerk volledig te benutten ter ondersteuning van de arbeidsmobiliteit van jongeren binnen de EU, met inbegrip van mobiliteit van leerlingplaatsen;

36.  benadrukt het belang van het onderwijs in en het aanleren van algemene basisvaardigheden zoals informatie- en communicatietechnologie (ICT), wiskunde, kritisch denken, vreemde talen, mobiliteit, enz. die jongeren in staat stellen zich gemakkelijk aan te passen aan een veranderende sociale en economische omgeving;

37.  verzoekt de Commissie en de lidstaten ICT-opleidingen een impuls te geven, bijvoorbeeld door middelen over te hevelen binnen het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, zodat alle jongeren de digitale vaardigheden verwerven die relevant en nuttig zijn voor de arbeidsmarkt;

38.  herhaalt dat een belangrijke rol is weggelegd voor ICT bij de persoonlijke en professionele ontwikkeling van jongeren, en is zich bewust van het potentieel daarvan om jongeren eigen verantwoordelijkheid te geven, namelijk door ze hun krachten te laten bundelen om sociale problemen aan te pakken en door ze in staat te stellen over geografische, sociale, religieuze, gender- en economische barrières heen met elkaar in contact te treden; verzoekt de lidstaten dan ook maatregelen te nemen zodat alle jongeren goed toegerust zijn met de laatste ICT-vaardigheden en -competenties;

39.  verzoekt de Commissie en de lidstaten jongeren- en onderwijsprogramma's na te streven waarmee jonge vrouwen en meisjes mondiger worden gemaakt en hun intrede in van oudsher door mannen gedomineerde sectoren waar zij ondervertegenwoordigd zijn, zoals het ondernemerschap, ICT, en wetenschap, technologie, techniek en wiskunde (STEM), soepeler verloopt;

40.  wijst op het enorme potentieel van synergieën tussen de STEM- en de ICT-sector, kunst en design en de creatieve sector, waardoor STEM STEAM (wetenschap, technologie, techniek, kunst en wiskunde) wordt, en benadrukt dat deze synergieën een uitgelezen mogelijkheid bieden om meer jongeren, vooral vrouwen en meisjes, te laten kiezen voor STEM-vakgebieden;

41.  verzoekt de lidstaten om vrouwen aan te sporen voor opleidingen en loopbanen te kiezen in sectoren waarin ze tot nu toe ondervertegenwoordigd zijn, zoals STEM en IT;

42.  onderstreept dat jongeren de mogelijkheid moeten krijgen om ten minste digitale basisvaardigheden op te doen en kennis over en inzicht in de media te verwerven, teneinde te werken, te leren en een actieve rol op zich te nemen in de moderne samenleving;

43.  merkt op dat zelfs als jongeren de reële uitdaging overwinnen om een baan te vinden, ze in veel landen niet noodzakelijkerwijs genoeg verdienen om boven de armoedegrens te leven;

44.  pleit voor de voortzetting van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief; roept ertoe op bijkomende aanpassingen in de regelgeving en middelen voor te stellen om tot het eind van het huidige financieel kader bestaande belemmeringen voor de uitvoering weg te nemen;

45.  pleit voor een betere afstemming, op alle niveaus, van de onderwijs- en opleidingsprogramma's op de behoeften van de veranderende arbeidsmarkten; roept op tot campagnes om informatie te verstrekken, bewustzijn te kweken en mobiliteitsprogramma's in het leven te roepen in alle instellingen voor algemeen en beroepsonderwijs in de EU om de beleidsdoelstellingen op het vlak van economische, sociale en territoriale cohesie in de EU te halen en gezien de hardnekkige ongelijkheden tussen stedelijke, voorstedelijke en plattelandsgebieden; benadrukt echter hoe belangrijk het is om de waarde van kennis te handhaven en om te streven naar het aanbieden van volledig ontwikkeld onderwijs en een solide academische scholing; stimuleert een intensievere dialoog en samenwerking tussen het bedrijfsleven en de universiteiten om onderwijsprogramma's te ontwikkelen waarmee jongeren worden uitgerust met de juiste combinatie van vaardigheden, kennis en competenties; pleit in dit opzicht voor nauwere samenwerking tussen onderwijsinstellingen, bedrijven, met name kmo's, en diensten voor arbeidsvoorziening; doet de aanbeveling dat lidstaten optimale werkmethoden op dit vlak van elkaar overnemen;

46.    beklemtoont dat een holistische en inclusieve onderwijsbenadering van essentieel belang is om ervoor te zorgen dat studenten zich welkom en betrokken voelen en het gevoel hebben dat ze zelf invloed kunnen uitoefenen op het verloop van hun opleiding; wijst erop dat voortijdig schoolverlaten een van de grootste uitdagingen voor onze samenleving vormt omdat het tot armoede en sociale uitsluiting leidt, en dat de aanpak ervan een van onze belangrijkste doelen is; wijst erop dat voor de jongeren met de grootste problemen, naast een aanpassing van de opleidingssystemen, ook maatregelen op maat nodig zijn; herinnert eraan dat leer- en stageplaatsen een baan moeten opleveren en dat de arbeidsomstandigheden en toegewezen taken stagiairs in staat moeten stellen de nodige praktische ervaring op te doen en relevante vaardigheden te verwerven om de arbeidsmarkt te kunnen betreden; is van mening dat de betrokkenheid van de regionale en lokale publieke en private belanghebbenden bij de samenstelling en uitvoering van de juiste beleidsmix van fundamenteel belang is om de jeugdwerkloosheid aan te pakken;

47.  verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen om de overgang van onderwijs naar werk voor jongeren te vergemakkelijken, bijvoorbeeld door kwalitatief hoogwaardige stage- en leerlingplaatsen aan te bieden, jongeren duidelijk afgebakende rechten toe te kennen, met inbegrip van toegang tot sociale bescherming, bindende, schriftelijke contracten en een billijke bezoldiging, zodat ze niet worden achtergesteld bij hun toetreding tot de arbeidsmarkt, alsmede studenten op passende wijze te informeren over toekomstige kansen op de arbeidsmarkt;

48.  onderstreept dat de werkloosheidspercentages duidelijk afnemen naarmate het bereikte onderwijsniveau stijgt, en dat het daarom noodzakelijk is de mogelijkheden voor hoger onderwijs voor jongeren in de EU te bevorderen en daarin te investeren;

49.  wijst er echter op dat onderwijs niet alleen vaardigheden en competenties moet bieden die relevant zijn voor de behoeften van de arbeidsmarkt, maar ook moet bijdragen tot de persoonlijke ontwikkeling en groei van jongeren om zich als actieve en verantwoordelijke burgers te ontwikkelen; benadrukt dan ook de behoefte aan burgerschapsvorming in het hele onderwijssysteem, zowel formeel als niet-formeel;

50.  verzoekt de lidstaten mogelijkheden te bieden voor duale carrières voor jongeren met aanleg voor sport, zodat ze hun talenten als atleten kunnen ontplooien maar tegelijkertijd ook de nodige onderwijsvaardigheden opdoen;

51.  onderstreept dat bepaalde ondernemerschapsvaardigheden aan bod moeten komen op alle niveaus en in alle vormen van onderwijs en opleiding, aangezien het in een vroeg stadium stimuleren van ondernemerschap bij jongeren een doeltreffende manier is om jeugdwerkloosheid tegen te gaan; dringt in dit verband aan op een actieve dialoog en samenwerking tussen de universitaire wereld en het bedrijfsleven met het oog op de ontwikkeling van onderwijsprogramma's die jongeren de nodige vaardigheden en competenties bijbrengen; benadrukt verder dat beleid moet worden bevorderd en gehandhaafd om jong ondernemerschap te stimuleren, vooral in culturele en creatieve beroepen en op het vlak van sport, en zo veilige, kwalitatief hoogwaardige banen te scheppen en de sociale ontwikkeling en samenhang van gemeenschappen een impuls te geven; benadrukt tevens de mogelijkheden die vrijwilligerswerk biedt voor het verwerven van vaardigheden, het bevorderen van persoonlijke ontwikkeling en voor jongeren om hun roeping te vinden;

52.  wijst erop dat ondernemerschap de ontwikkeling van horizontale vaardigheden vereist, zoals creativiteit, kritisch denkvermogen, teamwork en initiatiefrijkheid, die bijdragen tot de persoonlijke en professionele ontwikkeling van jongeren en hun overstap naar de arbeidsmarkt vergemakkelijken; is dan ook van mening dat de deelname van ondernemers aan het onderwijsproces moet worden vergemakkelijkt en aangemoedigd;

53.  benadrukt dat er meer moet worden geïnvesteerd in start-ups en in jongeren die ondernemer worden en dat zij gemakkelijker toegang moeten krijgen tot startkapitaal en tot clusters van ervaren zakelijke mentoren;

54.    herinnert eraan dat werkgelegenheid en ondernemerschap samen een van de acht prioriteiten vormen die zijn vastgelegd in de EU-strategie voor jongeren (2010-2018); benadrukt dat jongerenwerk en niet-formeel leren, met name via verenigingen van jonge ondernemers en jongerenorganisaties die jongeren de kans bieden innovatieve projecten uit te werken, ervaring op te doen in ondernemerschap en de vaardigheden en het vertrouwen te verwerven om hun eigen bedrijf op te zetten, van essentieel belang zijn voor de ontwikkeling van het creatieve en innovatieve potentieel van jongeren, met inbegrip van hun ondernemingszin, en ondernemers- en burgerschapsvaardigheden; benadrukt dat een gunstig ondernemingsklimaat en innovatieve start-ups in het belang zijn van de werkgelegenheid voor jongeren in Europa; onderstreept dat alle belemmeringen moeten worden weggenomen die jongeren verhinderen om hun ideeën, potentieel en talenten te ontplooien;

55.    pleit voor meer aandacht voor ondernemerschap in de EU-strategie voor jongeren als cruciale factor om de economische groei aan te wakkeren; merkt op dat in 2014 slechts een op de vijf jonge Europeanen een eigen bedrijf wilde beginnen, en dat dit nog steeds als grote stap wordt gezien; is er voorstander van voorrang te geven aan een cultuur van ondernemerschap die al op jonge leeftijd wordt aangeleerd, flexibele arbeidsregelingen die een combinatie van werk en studie mogelijk maken, een duaal onderwijssysteem en toegang tot financiering;

56.  wijst er andermaal op dat de creatieve bedrijfstakken tot de ondernemendste en snelst groeiende sectoren behoren, en dat creatief onderwijs overdraagbare vaardigheden ontwikkelt zoals creatief denken, probleemoplossend vermogen, teamwork en vindingrijkheid; onderkent dat de kunst- en mediasector grote aantrekkingskracht uitoefent op jongeren;

57.  wijst op het belang van sociaal ondernemerschap als motor voor innovatie, sociale ontwikkeling en werkgelegenheid, en verzoekt de EU en de lidstaten dan ook dit meer onder de aandacht te brengen en de rol ervan te versterken;

58.  spoort de lidstaten aan maatregelen te nemen om ondernemerschap te stimuleren door meer ondernemers- en startersvriendelijke omstandigheden te creëren voor het opzetten van nieuwe bedrijven, bijvoorbeeld regelingen en maatregelen voor snelle kredietverstrekking door banken, vereenvoudigde regelgeving en regelingen en maatregelen voor belastingverlichting zodat jongeren hun eigen zakelijke ideeën kunnen uitvoeren; is voorstander van opleidingsmethoden die ondernemerszin en een creatieve mentaliteit aanwakkeren en van de werving van gediplomeerden als jonge ondernemers;

59.  onderstreept dat lidstaten om jeugdwerkloosheid aan te pakken goed opgeleide werknemers voor loopbaanbegeleiding nodig hebben die de juiste kennis in huis hebben over de mogelijkheden in zowel het academisch als het beroepsonderwijs en op de hoogte zijn van de huidige arbeidsmarkt, te verwachten ontwikkelingen in de lidstaten en de nieuwe sectoren van hun economie;

60.  spoort de lidstaten aan jongeren te ondersteunen om op eigen benen te staan en een gezin te stichten met behulp van huisvestingstoelagen, preferentiële regelingen en een lager tarief voor inkomstenbelasting, en gunstige leningen te verstrekken aan studenten;

61.  benadrukt het belang van de wederzijdse erkenning en validatie van vaardigheden, competenties en kennis die zijn verworven via informeel, niet-formeel en een leven lang leren, omdat dit cruciaal is om de uiteenlopende en rijke leerervaringen van individuele personen zichtbaar te maken en te benutten, vooral van personen met minder mogelijkheden; wijst erop dat de validatie van vaardigheden bijdraagt aan een betere toegang tot formeel onderwijs, nieuwe professionele mogelijkheden, meer eigenwaarde en een grotere studiemotivatie, de ontwikkeling van waarden, talenten en vaardigheden voor jongeren, en leren over burgerschap en democratische betrokkenheid op elk niveau; dringt er bij de lidstaten op aan hun inspanningen op te voeren om uiterlijk in 2018 uitgebreide validatiemechanismen op te zetten, waarvoor werd gepleit in de aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren, in nauwe samenwerking met alle essentiële belanghebbenden, zo ook jongerenorganisaties;

62.    onderstreept het belang van formeel, informeel en niet-formeel leren, onder meer in het kader van verenigingsactiviteiten, voor de ontwikkeling van waarden, talenten en vaardigheden bij jongeren en voor het verwerven van kennis over burgerschap en democratische betrokkenheid; vestigt de aandacht op de verschillende opleidingsmogelijkheden en -modellen die beschikbaar zijn in de lidstaten, in het bijzonder het duale opleidingsmodel, waarmee de overgang van onderwijs en opleiding naar werk soepeler kan verlopen; steunt de tenuitvoerlegging van een leven lang leren; verzoekt de Commissie en de lidstaten toe te zien op de samenhangende en in heel Europa geldige erkenning van de vaardigheden en competenties die door middel van formeel, informeel en niet-formeel leren en stages worden verworven, om de kloof tussen de vraag naar en het aanbod aan vaardigheden op de Europese arbeidsmarkt te dichten, en om dergelijke activiteiten te ondersteunen in het kader van de relevante EU-programma's; pleit er daarnaast voor om in beroepsonderwijs en beroepsopleidingen meer aandacht te besteden aan talen, en dan met name aan buurtalen, teneinde de positie en de inzetbaarheid van de studenten in kwestie op de grensoverschrijdende arbeidsmarkt te versterken;

63.    merkt op dat door de huidige digitaliseringsgolf en nieuwe trends op de arbeidsmarkt steeds meer jongeren met nieuwe arbeidsvormen te maken krijgen waarin er een evenwicht bestaat tussen flexibiliteit en zekerheid; onderstreept het belang van passend onderwijs voor jongeren, dat erop gericht is de rol van mechanismen voor sociale bescherming gedurende de loopbaan te benadrukken;

64.  is van mening dat vroegtijdig ingrijpen en een proactief arbeidsmarktbeleid een verschuiving betekenen van de aanpak van de symptomen van generaties lange achterstelling naar het vroegtijdig vaststellen en beheren van risico's om werkloosheid te voorkomen en herintegratie te bevorderen; vestigt de aandacht in het bijzonder op diegenen die het meest aan de rand van de samenleving staan en het grootste risico lopen werkloos te worden;

65.    benadrukt het belang van open en laagdrempelige programma's voor het werken met jongeren uit een minder stimulerende omgeving;

66.  benadrukt het belang van een leven lang leren en de verbetering van onderwijs- en arbeidsmogelijkheden voor jongeren, voor de garantie van de wederzijdse grensoverschrijdende erkenning en verenigbaarheid van kwalificaties en academische diploma's teneinde het systeem van kwaliteitsborging te versterken; pleit voor de voortdurende uitbreiding, evaluatie en aanpassing aan veranderende opleidingseisen van wederzijdse grensoverschrijdende erkenning van kwalificaties en diploma's, en merkt op dat dit moet worden gewaarborgd op Europees niveau en in alle landen die zich hebben aangesloten bij de Europese ruimte voor hoger onderwijs en de landen die zijn opgenomen in het Europees kwalificatiekader;

67.  wijst er in dit verband op dat niet-formeel en informeel leren, naast deelname aan sport en vrijwilligersactiviteiten, een belangrijke rol speelt bij het stimuleren van de ontwikkeling van burgerlijke, sociale en interculturele competenties en vaardigheden; benadrukt dat sommige landen aanzienlijke vooruitgang hebben geboekt met de ontwikkeling van een wettelijk kader op dit gebied, terwijl andere moeilijkheden ondervinden om algemene validatiestrategieën tot stand te brengen; benadrukt daarom dat er alomvattende validatiestrategieën moeten worden ontwikkeld;

68.  benadrukt dat er werk moet worden gemaakt van schaarse en niet op de vraag aansluitende vaardigheden door de mobiliteit van studenten en onderwijzend personeel te bevorderen en te vergemakkelijken met een betere benutting van alle EU-instrumenten en -programma's; wijst erop dat mobiliteit binnen opleidingen een belangrijke troef is voor de betreding van de arbeidsmarkt; benadrukt dat er maatregelen moeten worden ingevoerd die gericht zijn op het waarborgen van coördinatie, complementariteit en samenhang tussen de structuurfondsen voor mobiliteit, waaronder bijvoorbeeld het Europees Sociaal Fonds (ESF) en andere programma's zoals Erasmus+; wijst in dit verband op de belangrijke rol van mobiliteitsprogramma's zoals Erasmus+ waarmee de ontwikkeling van horizontale vaardigheden en competenties, en interculturele uitwisselingen tussen jongeren worden gestimuleerd; is verheugd over de aanpassing van de bestaande website EU Skills Panorama;

69.  wijst erop dat de rol van het programma Erasmus voor jonge ondernemers moet worden uitgebreid naar de totstandbrenging van kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid voor de lange termijn; is van oordeel dat er arbeidsmobiliteit nodig is om het potentieel van jongeren aan te boren; merkt op dat er op dit moment 217,7 miljoen werknemers in de EU zijn, waarvan er 7,5 miljoen (3,1 %) in een andere lidstaat werken; stelt verder vast dat volgens EU-enquêtes jongeren mobieler zijn en vaker nieuwe vaardigheden en kwalificaties mee naar huis nemen;

70.  verzoekt de Commissie de mobiliteit van studenten in het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding uit te breiden en te ondersteunen door de regeling „Erasmus voor leerlingen” te bevorderen;

71.  roept de lidstaten op ten volle te profiteren van de huidige hervorming van het Eures-netwerk om de arbeidsmobiliteit van jongeren binnen de EU te ondersteunen, met inbegrip van mobiliteit in verband met leerlingplaatsen en stages; verzoekt de lidstaten de vacatures en curricula vitae regelmatig bij te werken; verzoekt de Commissie het proces van de afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt in Eures te verbeteren zodat jongeren passende banen van hoge kwaliteit aangeboden krijgen die aansluiten bij hun cv;

72.  spoort de lidstaten aan kwalitatief hoogwaardige systemen voor duaal onderwijs en beroepsopleiding op te zetten in overleg met lokale en regionale economische spelers, na de uitwisseling van optimale werkmethoden en rekening houdend met de specifieke aard van elk onderwijssysteem, om de bestaande en toekomstige discrepanties tussen de vraag naar en het aanbod aan vaardigheden op te heffen;

73.  verzoekt de lidstaten en de Commissie innovatieve en flexibele beurzen in het leven te roepen om talent en artistieke en sportieve gaven op het vlak van cultuur, onderwijs en opleiding te stimuleren; ondersteunt de lidstaten die beursregelingen willen invoeren voor studenten met goede studie-, sportieve en artistieke resultaten;

74.  stelt vast dat voortijdig schoolverlaten en leerlingen die van school afgaan zonder diploma tot de grootste uitdagingen voor onze samenleving behoren – en dat de aanpak ervan een van onze hoofddoelen moet zijn – omdat deze situaties tot een onzeker bestaan en sociale uitsluiting leiden; wijst erop dat mobiliteit, de aanpassing van onderwijssystemen en de uitvoering van gepersonaliseerde maatregelen oplossingen kunnen bieden voor de meest kansarme personen en wel door het uitvalpercentage in onderwijs en opleiding naar beneden te krijgen;

75.  benadrukt dat er behoefte is aan een studentencontract waarmee studenten op de universiteit en in een beroepsopleiding hun studie kunnen combineren met werk, bij voorkeur in bedrijven op het vakgebied waarin ze worden opgeleid, met de garantie dat ze de studie die ze begonnen zijn ook afronden;

76.  beklemtoont dat de inspanningen moeten worden voortgezet om schooluitval te beperken en het onderwijs aan kansarme jongeren te bevorderen;

77.    merkt op dat de jeugdwerkloosheid – ondanks een afname in de meeste lidstaten na de piek van 2013 – nog steeds een bron van grote zorg is in de EU, aangezien ongeveer 8 miljoen jonge Europeanen er niet in slagen werk te vinden en er voor een groot aantal van hen nog steeds langdurige werkloosheid, onvrijwillig parttimewerk of een status als stagiair dreigt;

Financiële middelen

78.  benadrukt het belang van strategische investeringen, onder andere uit de Europese structuur- en investeringsfondsen, met name het Europees Sociaal Fonds, voor regionale ontwikkeling, het concurrentievermogen en het creëren van hoogwaardige stages, leerlingplaatsen en duurzame banen; merkt op dat er speciale aandacht moet worden besteed aan jongeren die niet werken maar ook geen onderwijs of opleiding volgen, de zogenaamde NEET's;

79.    stelt vast dat het enkele maanden geduurd heeft voordat de programmeringsperiode 2014-2020 op gang kwam, en dat een eerste evaluatie van het beleid van de Unie in deze periode, met name het beleid ten behoeve van jongeren, niet volledig representatief zal zijn voor de werkelijke impact ervan;

80.    wijst erop dat de Rekenkamer in de vorige programmeringsperiode het foutenpercentage voor transacties in het kader van het programma voor een leven lang leren (LLP) en het Jeugd in actie-programma (YiA) op meer dan 4 % raamde; gaat ervan uit dat de Commissie deze fouten bij de uitvoering van Erasmus+ heeft aangepakt;

81.    neemt kennis van het feit dat het uitvoeringspercentage van het budget voor de programma's voor de periode 2007-2013, met name het LLP-programma en de programma's Cultuur, MEDIA en Jeugd in actie, in 2013 100 % bedroeg; is echter van mening dat het uitvoeringspercentage op zich niet voldoende zegt over de doeltreffendheid van de programma's om te kunnen beoordelen of die succesvol zijn;

82.    is verontrust over het feit dat de ongelijke verhouding tussen goedgekeurde vastleggings- en betalingskredieten eind 2013 uitmondde in een tekort bij de betalingen (in het geval van het programma Erasmus+ bijvoorbeeld ten belope van 202 miljoen EUR), hetgeen negatieve gevolgen had voor het daaropvolgende jaar; verzoekt de Commissie te waarborgen dat deze situatie zich bij de nieuwe programma's niet opnieuw zal voordoen;

83.    herinnert eraan dat ook de lage ondernemerszin onder jongeren bijdraagt aan de geringe economische groei in Europa, en vindt het daarom belangrijk om jongeren te ondersteunen zodat ze een eigen onderneming kunnen oprichten;

84.    is ingenomen met het feit dat ruim 12,4 miljard EUR uit het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief (YEI) bestemd is voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid tijdens de nieuwe programmeringsperiode;

85.    constateert met voldoening dat in 2014 110 300 werkloze jongeren hebben deelgenomen aan acties die worden gefinancierd door het YEI; is ingenomen met het feit dat de staatshoofden en regeringsleiders van de EU hebben besloten aan de jongerengarantie (YG) 6,4 miljard EUR aan Uniemiddelen toe te wijzen (3,2 miljard EUR uit het ESF en 3,2 miljard EUR uit een nieuwe begrotingslijn); benadrukt evenwel dat er in sommige lidstaten nog steeds problemen zijn met de uitvoering van de YG en het YEI;

86.  verzoekt de EU en de lidstaten meer in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat leerlingplaatsen en stages niet worden gebruikt als vormen van onzeker werk die in de plaats komen van echte banen, en om erop toe te zien dat alle nodige maatregelen voor arbeidsbescherming, onder andere in verband met loon en andere financiële rechten, worden gewaarborgd;

87.  pleit voor gerichte en vereenvoudigde maatregelen zodat de lidstaten meer capaciteit vrij hebben om gebruik te maken van de beschikbare financiering van de Europese structuurfondsen, het Europees Sociaal Fonds, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI), het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, Jeugd in beweging, Je eerste Eures-baan, Horizon 2020 en programma's en acties op het vlak van burgerschap;

88.  verzoekt de Commissie en de lidstaten de administratieve procedures voor de verstrekking van financiële middelen aan jongerenorganisaties te vereenvoudigen, aangezien die vaak niet voldoende capaciteit hebben om gecompliceerde aanvraagprocedures te doorlopen als ze een aanvraag doen voor steun uit de diverse EU-programma's;

89.  spoort de lidstaten aan het Erasmus+-programma volledig te benutten door zich beter te richten op mensen van alle onderwijsniveau om de vooruitzichten op een baan voor jongeren te verbeteren en grensoverschrijdende carrières en billijke arbeidsmobiliteit te stimuleren; is voorstander van intercultureel onderwijs, Europees burgerschap en lessen voor jongeren in democratie en waarden, en verzoekt de Commissie dan ook bij de tussentijdse evaluatie de obstakels in de financieringsprocedure die de verwezenlijking van deze doelstellingen bemoeilijken, in kaart te brengen en op te heffen, zodat Erasmus+ doeltreffender kan zijn op dit gebied;

90.    is ingenomen met het feit dat het Erasmus-programma het streefcijfer van drie miljoen studenten inmiddels heeft overschreden; wijst op het aanhoudende succes dat dit kernprogramma van de Unie sinds zijn invoering heeft gehad, en is van mening dat dit programma steun moet blijven ontvangen;

91.  acht het geen goede zaak dat het aantal Erasmus-studenten van en naar de diverse lidstaten zo enorm verschilt; beveelt meer dynamische voorlichtingscampagnes en eenvoudigere regels aan;

92.  herinnert de lidstaten eraan dat zij zich ertoe moeten verbinden de nationale financiering uit te breiden als aanvulling op de ESF- en YEI-kredieten om te zorgen voor de vereiste impuls aan werkgelegenheid voor jongeren; acht het eveneens noodzakelijk dat de gebruikte instrumenten en de toegekende subsidies een waardig leven mogelijk maken; verzoekt daarom om een beoordeling van de subsidiebedragen ten opzichte van de reële kosten van levensonderhoud in elke lidstaat;

93.  dringt er bij de lidstaten op aan de nodige maatregelen te nemen om de jongerengarantieregeling ten uitvoer te leggen; pleit voor verdere politieke inzet voor de jongerengarantie als een structurele hervorming voor de lange termijn, waarmee duurzame integratie op de arbeidsmarkt wordt gewaarborgd met kwalitatief hoogstaande vacatures;

94.  dringt er bij de lidstaten op aan de jongerengarantie volledig ten uitvoer te leggen, op basis van nauwe samenwerking tussen nationale, regionale en lokale autoriteiten, onderwijsstelsels en de diensten voor arbeidsvoorziening; wijst erop dat de jongerengarantie volledig moet worden geïntegreerd in nationale plannen inzake werkgelegenheid en de planning van het jeugd- en onderwijsbeleid, en uitgebreid moet worden gecommuniceerd aan alle jongeren; herinnert eraan dat de betrokkenheid van jongerenorganisaties bij de communicatie en tevens bij de beoordeling en de tenuitvoerlegging van de jongerengarantie van cruciaal belang is voor het succes ervan;

95.  wijst erop dat jonge vrouwen en mannen uit verschillende sociaaleconomische milieus te maken krijgen met andere omstandigheden op de arbeidsmarkt, en op een andere leeftijd; verzoekt de Commissie en de lidstaten dergelijke genderspecifieke en sociaaleconomische overwegingen op te nemen in de formulering en de tenuitvoerlegging van beleidsmaatregelen inzake jongeren en de arbeidsmarkt, zoals de jongerengarantie;

96.  is van mening dat de bijzonder hoge mate van baanonzekerheid onder jongeren, in combinatie met de vergrijzing van de Europese bevolking, een aanzienlijke bedreiging vormt voor de duurzaamheid, toereikendheid en geschiktheid van pensioenstelsels en de solidariteit tussen de generaties ernstig schaadt; verzoekt de Commissie en de lidstaten dan ook alle nodige maatregelen te nemen om misbruik van de subsidies uit hoofde van de jongerengarantieregeling in ieder geval te voorkomen en om, ten minste wat de contracten betreft die in het kader van de jongerengarantie worden afgesloten, de voorkeur te geven aan contracten waarmee jongeren bijdragen kunnen betalen aan nationale socialezekerheidsstelsels;

97.    dringt er bij de lidstaten op aan de jongerengarantie volledig ten uitvoer te leggen en toe te zien op de doeltreffendheid ervan, en wel door ten volle gebruik te maken van de middelen die de EU hun ter beschikking stelt voor maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid voor jongeren, met inbegrip van jongeren met een beperking, binnen vier maanden nadat ze de school hebben verlaten of hun baan zijn kwijtgeraakt op de arbeidsmarkt te integreren, via een baan, leerplaats of stage, bijvoorbeeld door systemen voor levenslange loopbaanbegeleiding op maat, registratiekantoren, informatiepunten en methoden voor het verzamelen van gegevens op te zetten en de registratie van werklozen te bevorderen, teneinde een realistisch beeld te krijgen van de jeugdwerkloosheid en de dienstverlening van arbeidsbureaus aan jonge werkzoekenden te verbeteren;

98.    verzoekt de lidstaten met klem zich onverwijld te richten op de belangrijkste succesfactoren voor de tenuitvoerlegging van de Europese jongerengarantie, zoals de kwaliteit en de duurzaamheid van de aangeboden banen, voortgezet onderwijs en vervolgopleidingen, sociale inclusie, synergieën met andere beleidsdomeinen (met betrekking tot onderwijsstelsels, de arbeidsmarkt, sociale diensten en jongeren) en samenwerking tussen alle relevante belanghebbenden, teneinde jongeren op de arbeidsmarkt te integreren, de jeugdwerkloosheid terug te dringen en de preventie van gevallen waarin jongeren bij de overgang van school naar werk uit de maatschappij en de arbeidsmarkt worden uitgesloten op lange termijn positief te beïnvloeden;

99.  wenst dat de Europese jongerengarantie niet alleen gericht is op onderwijs en opleiding voor on- of laaggeschoolde jonge werklozen, maar dat de reikwijdte ervan wordt uitgebreid naar jonge afgestudeerden en personen die een beroepsopleiding hebben afgerond, en dat de leeftijdsgrens van de jongerengarantie wordt opgetrokken van 25 naar 29 jaar, aangezien veel afgestudeerden en nieuwkomers op de arbeidsmarkt achter in de twintig zijn;

100.  verzoekt de lidstaten en regio's goede werkmethoden uit te wisselen en van elkaar te leren; beklemtoont hoe belangrijk het is dat er wordt beoordeeld in hoeverre het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief in 2014 en 2015 door de lidstaten ten uitvoer is gelegd; beklemtoont dat de doeltreffendheid van de jongerengarantie op middellange termijn moet worden beoordeeld, met name de vraag of jongeren er dankzij de garantie in slagen vaardigheden te verwerven en een baan te vinden, en benadrukt hoe belangrijk het is dat dit initiatief wordt voortgezet; wijst er bovendien op dat de betrokkenheid van jongerenorganisaties bij de beoordeling en de tenuitvoerlegging van de jongerengarantie van essentieel belang is voor het welslagen ervan;

101.  kijkt uit naar de presentatie later dit jaar door de Commissie van het alomvattende verslag over de tenuitvoerlegging van de jongerengarantie;

102.  merkt op dat de resultaten van het programma duidelijker zullen worden geëvalueerd in het verslag van de Rekenkamer over de tenuitvoerlegging van de EU-jongerengarantie in de lidstaten, dat begin 2017 afgerond moet zijn; is van mening dat in het verslag onder andere een analyse van de doeltreffendheid en de resultaten op lange termijn moet worden opgenomen;

103.  dringt erop aan dat in alle lidstaten een gewaarborgd minimuminkomen wordt ingevoerd zodat jongeren die hun school hebben afgemaakt en hun universitaire opleiding hebben voltooid, ook voordat ze een baan hebben gevonden over voldoende middelen beschikken om in hun levensonderhoud te voorzien;

104.  herinnert de Commissie eraan hoe belangrijk het is om ervoor te zorgen dat jongeren goed op de hoogte zijn van de mogelijkheden en de programma's waaraan zij kunnen deelnemen, en om te waarborgen dat aan de hand van kwantificeerbare indicatoren (zoals de respons en de betrokkenheid van de doelgroep) kwalitatief hoogwaardige informatie wordt aangeboden over de programma's;

105.  spoort de Commissie en de lidstaten aan een expansief economisch beleid te voeren, dat meer flexibiliteit biedt als het gaat om overheidsinvesteringen in onderwijs, opleidingen en kwalitatief hoogwaardige leerlingplaatsen;

106.  verzoekt de lidstaten met klem niet te bezuinigen op de nationale begrotingsmiddelen voor jeugdbeleid, kunst, cultuur, onderwijs, gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening, maar daar juist meer in te investeren; verzoekt de lidstaten verder om erop toe te zien dat er wordt geïnvesteerd in inclusief onderwijs dat inspeelt op maatschappelijke uitdagingen met betrekking tot het garanderen van gelijke toegang en gelijke kansen voor iedereen, inclusief jongeren met verschillende sociaaleconomische achtergronden, alsmede kwetsbare en kansarme groepen;

107.  beveelt aan jong ondernemerschap in het MFK op te nemen en vindt dat de lidstaten nationale strategieën moeten ontwikkelen die tot synergieën leiden tussen Erasmus+, het ESF, het EYI en Erasmus voor jonge ondernemers en dat de Commissie de lidstaten duidelijke richtsnoeren voor effectbeoordeling moet verstrekken;

108.  verzoekt de Commissie een uitgebreid monitoringsysteem voor de jongerenprogramma's in te voeren waarmee geplande resultaatindicatoren worden gecombineerd met concrete en langetermijnresultaten;

109.  beklemtoont dat de nadruk op prestaties en resultaten moet liggen en is verheugd over het feit dat het nieuwe regelgevingskader voor de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) voor de programmeringsperiode 2014-2020 bepalingen inzake resultatenrapportage door de lidstaten bevat;

110.  herinnert eraan dat 68 % van de ESF-begroting naar projecten gaat waarbij jongeren een doelgroep zouden kunnen vormen;

111.  benadrukt dat huisvestingstoelagen moeten worden bevorderd om te voorzien in een behoefte als studenten niet de mogelijkheid hebben een beroepsopleiding of een universitaire studie te volgen in de stad of gemeente waar ze wonen of in een stad op minder dan 50 km afstand;

Deelname aan de besluitvorming

112.  pleit voor sterkere partnerschappen tussen jongerenorganisaties en overheidsinstanties om jongeren en hun organisaties meer mogelijkheden te bieden deel te nemen aan de beleidsvorming; vindt met name de rol van jongeren-, kunst- en sportverenigingen essentieel voor de ontwikkeling van participatieve vaardigheden van jongeren en voor de verbetering van de kwaliteit van het besluitvormingsproces, waarbij bij uitstek belangrijk is dat jongeren een bijdrage leveren aan de samenleving en daarnaast oplossingen kunnen aandragen voor de actuele problemen waarmee de Europese samenlevingen kampen; belicht de unieke rol van jongerenorganisaties bij de ontwikkeling van een gevoel van burgerschap rondom de praktijk van democratische waarden en processen;

113.  benadrukt de waarde van jongerenorganisaties als aanbieders van lessen over burgerschap en onderricht in democratische waarden, vaardigheden en competenties, en onderkent hun bijdrage aan de verbetering van de participatie van jongeren in democratische processen;

114.  benadrukt hoe essentieel informeel en niet-formeel leren, kunst, sport, vrijwilligerswerk en sociale activiteiten zijn om de deelname van jongeren en de sociale samenhang aan te moedigen als instrumenten die verstrekkende gevolgen kunnen hebben voor lokale gemeenschappen en waarmee veel van de maatschappelijke uitdagingen kunnen worden aangepakt;

115.  roept de lidstaten op de beginselen van inclusieve jongerenwerkgelegenheid strikt na te leven, in het bijzonder ten aanzien van jongeren met een beperking;

116.  benadrukt dat jongeren, aan de hand van een breed scala aan instrumenten waarmee ze vertrouwd zijn (zoals sociale netwerken), in sterke mate bewust moeten worden gemaakt van burgerschap, media en digitale geletterdheid, kritisch denken en intercultureel begrip; benadrukt de belangrijke rol die dergelijke programma's en onderwijs spelen bij de preventie van radicalisering onder jongeren;

117.  verzoekt de Commissie en de lidstaten kennis te nemen van nieuwe vormen van economische betrokkenheid door jongeren, zoals de stijgende tendens om gebruik te maken van instrumenten van de deeleconomie;

118.  benadrukt dat de vrijwillige politieke, sociale, culturele en sportactiviteiten van jongeren op lokaal, regionaal en nationaal niveau moeten worden ondersteund en meer moeten worden gewaardeerd als een belangrijke vorm van niet-formeel leren die bijdraagt aan de ontwikkeling van wezenlijke competenties voor het leven en die waarden als samenwerking, solidariteit, gelijkheid en rechtvaardigheid bevordert; benadrukt evenwel dat de bereidheid van jongeren om vrijwilligersactiviteiten te ontplooien niet mag worden beschouwd als een mogelijke goedkope vervanging voor diensten die de lidstaten voor hun rekening moeten nemen; pleit ervoor dat vrijwilligersactiviteiten volledig worden erkend of gevalideerd;

119.  verzoekt de lidstaten democratische participatie onder jonge studenten te bevorderen en jongeren die onderwijs volgen te helpen een actieve rol op zich te nemen in hun eigen opleiding en er een bijdrage aan te leveren via een lidmaatschap aan een studentenorganisatie;

120.  benadrukt dat een beter begrip van EU-waarden, de werking van de EU en Europese verscheidenheid cruciaal zijn om democratische participatie te bevorderen en actief burgerschap onder jongeren te stimuleren;

121.  verzoekt de Commissie ten volle te profiteren van nieuwe digitale hulpmiddelen en de mogelijkheden van sociale media in onderwijs en opleiding volledig te benutten, gerichte, hoogwaardige mediaopleidingen aan te bieden waarmee de ontwikkeling van mediageletterdheid en kritisch denkvermogen wordt gestimuleerd, en de deelname van jongeren aan de besluitvorming en aan het burgerlijke, culturele en sociale leven te bevorderen en aan te moedigen, teneinde hun inzetbaarheid te vergroten en ondernemerschap, innovatie en cultuur aan te wakkeren; onderkent verder dat digitale instrumenten kunnen worden gebruikt als doeltreffende middelen om pesten, haatzaaiende uitlatingen en radicalisering te bestrijden;

122.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten.

  • [1]  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 50.
  • [2]  PB C 417 van 15.12.2015, blz. 1.
  • [3]  PB C 183 van 14.6.2014, blz. 5.
  • [4]  PB C 120 van 26.4.2013, blz. 1.
  • [5]  EUCO 37/13
  • [6]  PB C 311 van 19.12.2009, blz. 1.
  • [7]  PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2.
  • [8]  Aangenomen teksten, P8_TA(2016) 107.
  • [9]  Aangenomen teksten, P7_TA(2013) 364.
  • [10]  PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 21.
  • [11]  Aangenomen teksten, P8_TA(2016) 106.
  • [12]  Aangenomen teksten, P8_TA(2015) 292.
  • [13]  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0107.
  • [14]  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0005.

TOELICHTING

Het menselijk en sociaal kapitaal van jongeren is een van Europa's grootste hulpbronnen en een waarborg voor de toekomst. Daarom mogen de Europese Unie en de lidstaten het potentieel aan kennis, creativiteit, talenten en vaardigheden dat in de 90 miljoen Europese jongeren schuilt niet onbenut laten.

De economische crisis heeft vooral jongeren hard getroffen. De kloof tussen bepaalde groepen jongeren heeft zich verder verdiept, en een deel van hen belandt steeds verder in de marge van de samenleving en het burgerlijke leven. Deze situatie wordt nog verergerd door het feit dat een deel van hen het gevaar loopt niet meer actief deel te nemen aan de maatschappij, buitengesloten te worden, geïsoleerd te raken of zelfs gewelddadig te radicaliseren.

Het jongerenbeleid valt onder de bevoegdheden van de lidstaten, terwijl de rol van de Europese Unie erin bestaat coördinatie, richtsnoeren en steun te bieden. Aangezien er op EU-niveau geen wetgevende maatregelen kunnen worden genomen op dit gebied, is de zogenaamde open coördinatiemethode in het leven geroepen. Deze methode brengt de ter zake bevoegde ministers samen in de Raad, die verscheidene beginselen en doelstellingen op hun eigen gebied formuleren. Vervolgens kunnen de lidstaten naar eigen inzicht beslissen in welke vorm en mate ze deze beginselen en doelstellingen aanvaarden of opnemen in hun eigen nationale strategie voor jongeren. Landen met ongunstige statistische indicatoren zouden er goed aan doen de beproefde maatregelen van het jongerenbeleid in grotere mate over te nemen en dus de in het kader van de open coördinatiemethode geformuleerde instrumenten die een positief effect sorteren in bredere kring toe te passen (aangezien elke lidstaat unieke kenmerken heeft en met andere problemen kampt, is het uiteraard niet mogelijk om „voor elke ziekte hetzelfde medicijn voor te schrijven”, maar het is gemakkelijker de gebaande paden te betreden en de elementen over te nemen die zich elders al bewezen hebben).

Via het kader voor samenwerking in jeugdzaken worden in de vorm van onder andere gegevensverzameling, het van elkaar leren, uitwisselingen van ervaringen en dialogen met jongeren de verschillende maatregelen van de lidstaten en de Unie ondersteund.

In de EU-strategie voor jongeren, oftewel het hernieuwde kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken, dat de periode 2010-2018 bestrijkt, worden de volgende acht actieterreinen bepaald: onderwijs en opleiding, werkgelegenheid en ondernemerschap, gezondheid en welzijn, participatie, vrijwilligerswerk, sociale inclusie, jeugd en wereld, creativiteit en cultuur. In de strategie worden twee algemene prioriteiten vastgesteld:

1) de vergemakkelijking van de overstap van school naar werk, en

2) de bevordering van actief burgerschap, sociale inclusie en solidariteit onder jongeren. Dit heeft de laatste tijd nog extra aan belang gewonnen vanwege de radicalisering van jongeren en de noodzaak om die radicalisering tegen te gaan.

Uit de onderwijsindicatoren komen positieve tendensen naar voren. Er bestaan echter nog steeds grote verschillen tussen de gegevens van de afzonderlijke lidstaten. In het percentage vroegtijdige schoolverlaters is over de hele linie een daling waar te nemen. Dit percentage is van 13,9 % in 2010 gedaald naar 11,1 % in 2014 in de leeftijdscategorie van 18-24 jaar. Het percentage blijft echter hoog in Spanje, Italië, Malta, Portugal en Roemenië. Het percentage jongeren met een hogeronderwijsdiploma is gestegen van 33,8 % in 2010 naar 37,9 % in 2014. Dit betekent dat een derde van de Europese jongeren (tussen 30 en 34 jaar) hoger onderwijs heeft afgerond, en dat 82 % van de Europese jongeren (tussen 20 en 24 jaar) beschikt over een middelbareschooldiploma. Hoewel het percentage werkloze jongeren met een hogeronderwijsdiploma in de EU is toegenomen, is dit nog altijd veel lager dan het percentage werkloze jongeren met het laagste opleidingsniveau. Deze groepen worden echter ook geconfronteerd met onvolledige werkgelegenheid, en de omstandigheid dat ze overgekwalificeerd zijn voor de vacatures op de arbeidsmarkt of niet in hun vakgebied werkzaam zijn.

Veel jongeren bouwen sociale netwerken op waarbij wereldwijde contacten met lokale activiteiten worden gecombineerd: in 2014 was 82 % van de jongeren actief in sociale netwerken op internet. Jongeren nemen vaak via de sociale media deel aan het maatschappelijke en politieke leven, maar gaan in minder groten getale naar de stembus dan oudere generaties. Toch zijn veel jongeren actief betrokken bij hun lokale gemeenschap: In 2014 was ongeveer de helft van alle jongeren lid van ten minste één organisatie, club of gemeenschap en deed één op de vier jongeren vrijwilligerswerk.

Veel jongeren vinden moeilijk een goede baan, waardoor ze ernstig worden belemmerd om op eigen benen te staan. De laatste tijd is de jeugdwerkloosheid in de meeste lidstaten gedaald, maar het aantal werkloze jongeren blijft zorgwekkend. In februari 2013 bereikte de gemiddelde Europese jeugdwerkloosheid (15-29-jarigen) een recordpercentage van 23,9 %, maar in november 2015 was dit percentage gedaald naar 20 %. In bepaalde lidstaten is de situatie echter nog steeds bijzonder alarmerend met jeugdwerkloosheidspercentages van boven de 40 %.

In 2014 bedroeg de jeugdwerkloosheid in de EU in de leeftijdscategorie 15-19-jarigen 26,3 %, onder 20-24-jarigen 20,6 % en in de groep 25-29-jarigen 13,6 %. 8,7 miljoen jongeren kunnen geen baan vinden, kampen met langdurige werkloosheid of werken in deeltijd.

In totaal 13,7 miljoen jongeren hebben geen werk maar volgen ook geen onderwijs of opleiding (de zogenaamde NEET-jongeren). Bij ongeveer 27 miljoen jongeren liggen armoede en sociale uitsluiting op de loer. Het percentage armen onder jongeren is hoger dan onder de totale bevolking, en vanwege onvrijwillig deeltijdwerk of de vaak langere perioden van elkaar opvolgende tijdelijke banen loopt deze generatie uiteindelijk het risico op een slechte kwaliteit van leven.

Jongeren hebben niet in dezelfde mate te maken met het risico op inactiviteit, armoede en verstoting naar de marge van de samenleving. Kansarmere jongeren worden vaak met een opeenstapeling van problemen geconfronteerd. Jongeren die in een arm gezin geboren worden, jongeren met een migrantenachtergrond, jongeren die behoren tot een taalkundige of culturele minderheid (bijv. de Roma), jongeren die in een kindertehuis zijn opgegroeid, jongeren met een laag opleidingsniveau en jongeren met gezondheidsproblemen beginnen hun leven al met een grotere achterstand, en hebben dus meer kans om NEET-jongeren te worden. De werkloosheid onder jongeren die weliswaar in de Unie geboren zijn, maar uit migrantenouders van buiten de EU is bijna 50 % hoger dan onder andere jongeren die hier leven.

Er bestaat dus een grote kloof tussen de twee groepen jongeren: degenen die weten wat ze willen, verder studeren, het vertrouwen hebben een goede baan te vinden, en deelnemen aan het maatschappelijke, culturele en gemeenschapsleven, en jongeren die weinig hoop op een bevredigend leven hebben en wie uitsluiting en marginalisering boven het hoofd hangt. Deze ongelijkheden dreigen het sociale weefsel en de duurzame economische groei op lange termijn aan te tasten. Ook vanwege de vergrijzing moet Europa de jongeren dringend activeren en stimuleren om op verantwoordelijke wijze een gezin te stichten en kinderen te nemen.

Daarom zijn de lidstaten en de Commissie in de periode 2013-2015 blijven samenwerken om de inzetbaarheid van jongeren, hun integratie op de arbeidsmarkt, hun sociale inclusie en hun actieve burgerlijke participatie te bevorderen. Aan de hand van de resultaten kan worden geconcludeerd dat er op veel terreinen vooruitgang is geboekt, maar dat we nieuwe oplossingen moeten vinden om de jeugdwerkloosheid terug te dringen, de levenskwaliteit en de toekomstperspectieven van jongeren te verbeteren, gelijke kansen te scheppen, het maatschappelijke bewustzijn van jongeren te versterken, de sociale inclusie te bevorderen en gewelddadige radicalisering te voorkomen. Voor het verwezenlijken van al deze doelstellingen is onder andere een meer systematische samenwerking op tal van Europese en nationale beleidsterreinen vereist, zoals werkgelegenheid, onderwijs, opleiding, sociaal beleid, jongerenbeleid, maar ook cultuur, sport en gezondheid. Daarnaast moet worden gezorgd voor de juiste financiële instrumenten die gericht zijn op de tenuitvoerlegging van jongerenprogramma's en waarin zowel de EU als de lidstaten een belangrijke rol spelen. In het algemeen kan worden geconstateerd dat de open coördinatiemethode werkt, maar dat er in de toekomst nog intensiever moet worden samengewerkt. Een goede samenwerking en dialoog tussen de verschillende belanghebbenden is essentieel.

Ik ben ervan overtuigd dat de gestructureerde dialoog in de Unie tussen politieke besluitvormers, jongeren en hun vertegenwoordigers het belangrijkste instrument is om naar jongeren te luisteren. De gestructureerde dialoog heeft zich sinds 2013 voortdurend ontwikkeld en is inmiddels beter verankerd in de agenda van het jeugdbeleid. Ook op nationaal niveau worden nu dialogen aangegaan die door de gestructureerde dialoog van de Unie zijn geïnspireerd. Naast de gestructureerde dialoog moeten de lidstaten zich meer inspannen om de door de EU aangekondigde programma's en aanbestedingen voor jongeren zo goed mogelijk onder de aandacht van de jongeren te brengen (waarbij ze zich aanpassen aan de gewoonten en behoeften van jongeren, door ze vooral via sociale media te bereiken).

In de periode 2016-2018 moeten we er binnen het kader voor samenwerking in jeugdzaken naar streven zo groot en divers mogelijke groepen jongeren te stimuleren een actieve rol op zich te nemen in lokale en mondiale gemeenschappen en in het maatschappelijke en democratische leven. Met het samenwerkingskader moeten we jongeren daarnaast helpen een baan te vinden en deel te nemen aan het maatschappelijke leven. De beleidssamenwerking op het vlak van jongerenwerk, vrijwilligersactiviteiten en deelname aan het maatschappelijk leven zal worden aangevuld met Europese financiering uit het Erasmus+-programma. Met andere instrumenten, bijvoorbeeld het Europees Sociaal Fonds, het investeringsplan voor Europa en het jeugdwerkgelegenheidsinitiatief, zal de integratie van jongeren op de arbeidsmarkt en de ontwikkeling van hun menselijk kapitaal worden bevorderd. Om de financiële instrumenten efficiënter in te zetten, is het raadzaam om de besteding van de fondsen in elke periode te toetsen.

ADVIES van de Commissie begrotingscontrole (21.4.2016)

aan de Commissie cultuur en onderwijs

inzake de beoordeling van de EU-strategie voor jongeren 2013-2015
(2015/2351(INI))

Rapporteur voor advies: Derek Vaughan

SUGGESTIES

De Commissie begrotingscontrole verzoekt de ten principale bevoegde Commissie cultuur en onderwijs onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  stelt vast dat het enkele maanden geduurd heeft voordat de programmaperiode 2014-2020 op gang kwam en dat een eerste evaluatie van het beleid van de Unie in deze periode, met name het beleid ten behoeve van jongeren, niet volledig representatief zal zijn wat de werkelijke impact ervan betreft;

2.  wijst erop dat de Rekenkamer in de vorige programmaperiode het foutenpercentage voor transacties in het kader van het programma voor een leven lang leren (LLP) en het Jeugd in actie-programma (YiA) op meer dan 4% raamde; verwacht dat de Commissie deze fouten bij de uitvoering van Erasmus+ heeft aangepakt;

3.  neemt kennis van het feit dat het uitvoeringspercentage van het budget voor de programma's voor de periode 2007-2013, met name het LLP-programma en de programma's Cultuur, MEDIA en Jeugd in actie, in 2013 100% bedroeg; is echter van mening dat het uitvoeringspercentage op zich niet voldoende zegt over de doeltreffendheid van de programma's om te kunnen beoordelen of die succesvol zijn;

4.  is verontrust over het feit dat de ongelijke verhouding tussen goedgekeurde vastleggings- en betalingskredieten eind 2013 uitmondde in een tekort bij de betalingen (in het geval van het programma Erasmus+ bijvoorbeeld ten belope van 202 miljoen EUR), hetgeen negatieve gevolgen had voor het daaropvolgende jaar; verzoekt de Commissie te waarborgen dat deze situatie zich bij de nieuwe programma's niet opnieuw voordoet;

5.  is ingenomen met het feit dat het Erasmus-programma het streefcijfer van 3 miljoen studenten inmiddels heeft overschreden; wijst op het aanhoudende succes dat dit kernprogramma van de Unie sinds zijn invoering heeft gehad, en is van mening dat dit programma verder ondersteund moet worden;

6.  acht het geen goede zaak dat het aantal Erasmus-studenten van en naar de diverse lidstaten zo enorm verschilt; beveelt krachtigere voorlichtingscampagnes en eenvoudigere regels aan;

7.  merkt op dat de jeugdwerkloosheid – ondanks een afname in de meeste lidstaten na de piek van 2013 – nog steeds een bron van grote zorg vormt in de EU, dat ca. 8 miljoen jonge Europeanen er niet in slagen werk te vinden en dat er voor een groot percentage nog steeds langdurige werkloosheid, onvrijwillig part-time werk of een stagiairstatus dreigt;

8.  noemt grotere aandacht voor ondernemerschap in de EU-jongerenstrategie als sleutelelement om de economische groei aan te wakkeren; merkt op dat in 2014 slechts een op de vijf jonge Europeanen een eigen zaak wilde beginnen, en dit nog steeds moeilijk wordt gevonden; spreekt zich uit voor prioritering van een cultuur van ondernemerschap die al op jonge leeftijd wordt aangeleerd, flexibele arbeidsregelingen die een combinatie van werk en studie mogelijk maken, een duaal opleidingssysteem en toegang tot financiering;

9.  herinnert eraan dat ook de lage ondernemerszin onder jongeren bijdraagt aan de geringe economische groei in Europa, en vindt het daarom belangrijk om jongeren te ondersteunen zodat ze een eigen onderneming kunnen oprichten;

10.  verwelkomt het feit dat ruim 12,4 miljard EUR uit het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Jeugdwerkgelegenheidsinitiatief (YEI) bestemd is voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid tijdens de nieuwe programmeringsperiode;

11.  constateert met voldoening dat in 2014 110 300 werkloze jongeren hebben deelgenomen aan acties die worden gefinancierd door het YEI; is ingenomen met het feit dat de staatshoofden en regeringsleiders van de EU hebben besloten aan de jongerengarantie (YG) 6,4 miljard EUR aan Uniemiddelen toe te wijzen (3,2 miljard EUR uit het ESF en 3,2 miljard EUR uit een nieuwe begrotingslijn); wijst er evenwel op dat er in sommige lidstaten nog steeds problemen zijn met de uitvoering van de YG en het YEI;

12.  herinnert de lidstaten eraan dat zij zich ertoe zouden moeten verbinden de nationale financiering uit te breiden als aanvulling op de ESF- en YEI-kredieten om te zorgen voor de vereiste impuls aan werkgelegenheid voor jongeren; acht het eveneens noodzakelijk dat de gebruikte instrumenten en de uitbetaalde subsidies een waardig leven mogelijk maken; verzoekt daarom om afstemming van de subsidiebedragen op de reële kosten van levensonderhoud in elke lidstaat;

13.  wijst erop dat het programma Erasmus-voor-jonge-ondernemers moet worden uitgebreid, wil er kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid voor de lange termijn tot stand komen; is van oordeel dat er arbeidsmobiliteit nodig is om het potentieel van jongeren aan te boren; merkt op dat er op dit moment 217,7 miljoen werknemers in de EU zijn, waarvan er 7,5 miljoen (3,1%) in een andere lidstaat werken; wijst er verder op dat volgens EU-enquêtes jongeren mobieler zijn en vaker nieuwe vaardigheden en kwalificaties mee naar huis brengen;

14.  beveelt aan jong ondernemerschap in het MFK op te nemen en vindt dat de lidstaten nationale strategieën zouden moeten ontwikkelen die tot synergie leiden tussen Erasmus+, het ESF, het EYI en Erasmus voor jonge ondernemers en dat de Commissie de lidstaten duidelijke richtsnoeren voor effectbeoordeling moet verstrekken;

15.  verzoekt de Commissie een uitgebreid monitoringsysteem voor de jongerenprogramma's in te voeren dat geplande resultaatindicatoren combineert met concrete en langetermijnresultaten;

16.  beklemtoont dat de nadruk op prestaties en resultaten moet liggen en is verheugd over het feit dat het nieuwe regelgevingskader voor de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) voor de programmeringsperiode 2014-2020 bepalingen inzake resultatenrapportage door de lidstaten bevat;

17.  herinnert eraan dat 68% van de ESF-begroting naar projecten gaat waarbij jongeren een doelgroep zouden kunnen vormen;

18.  merkt op dat jongerenbeleid en nationale strategieën met en voor jongeren moeten worden ontwikkeld;

19.  merkt op dat het verslag van de Rekenkamer over "De EU-jongerengarantie - Uitvoering in de lidstaten", dat begin 2017 afgerond moet zijn, een duidelijkere evaluatie van de resultaten van het programma zal bevatten.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

20.4.2016

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

21

2

3

Bij de eindstemming aanwezige leden

Nedzhmi Ali, Inés Ayala Sender, Zigmantas Balčytis, Dennis de Jong, Martina Dlabajová, Luke Ming Flanagan, Ingeborg Gräßle, Bogusław Liberadzki, Verónica Lope Fontagné, Dan Nica, Georgi Pirinski, Petri Sarvamaa, Claudia Schmidt, Bart Staes, Michael Theurer, Marco Valli, Derek Vaughan, Anders Primdahl Vistisen, Tomáš Zdechovský

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Richard Ashworth, Caterina Chinnici, Cătălin Sorin Ivan, Benedek Jávor, Karin Kadenbach, Marian-Jean Marinescu, Markus Pieper, Julia Pitera, Miroslav Poche, Patricija Šulin

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Georg Mayer

ADVIES van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (30.5.2016)

aan de Commissie cultuur en onderwijs

inzake de beoordeling van de EU-strategie voor jongeren 2013-2015
(2015/2351(INI))

Rapporteur voor advies: Tom Vandenkendelaere

SUGGESTIES

De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie cultuur en onderwijs onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  wijst op de impact die de tweede cyclus van de EU-strategie voor jongeren (2013-2015) heeft als het gaat om het beklemtonen van het belang van een flexibele aanpak ten aanzien van het jongerenbeleid, die wordt gekenmerkt door sectoroverschrijdende betrokkenheid op meerdere niveaus; waardeert de gestructureerde dialoog met jongerenorganisaties in dit verband; verzoekt de Commissie en de lidstaten om de toegang tot kwalitatief hoogwaardig onderwijs en opleidingen te verbeteren, evenals de toegang tot werkgelegenheid voor jongeren; herinnert aan de acht actiegebieden van de EU-strategie voor jongeren;

2.  onderstreept het belang van de strategie voor jongeren in het licht van de alarmerend hoge jeugdwerkloosheid, de hoge en sterk uiteenlopende percentages NEET-jongeren (jongeren die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen), de armoede onder jongeren en sociale exclusie; beklemtoont dat de volgende cyclus (2016-2018) tot de verwezenlijking van de twee doelstellingen van de strategie voor jongeren moet bijdragen door de oorzaken van de jeugdwerkloosheid, zoals voortijdig schoolverlaten, in kaart te brengen en aan te pakken, door ondernemerschap onder jongeren te stimuleren, door te investeren in onderwijs, stages, leerplaatsen en beroepsopleidingen die gericht zijn op het ontwikkelen van vaardigheden die kansen, behoeften en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt weerspiegelen, en door de overgang naar de arbeidsmarkt te vergemakkelijken door middel van maatregelen ter verbetering van de coördinatie van onderwijsprogramma's, werkgelegenheidsbeleid en arbeidsmarktbehoeften; wijst erop dat de actoren op de arbeidsmarkt moeten worden ondersteund bij hun inspanningen om de jongerengarantie ten uitvoer te leggen en hun pogingen om er zodoende voor te zorgen dat jongeren binnen de vier maanden nadat ze de school hebben verlaten een baan hebben, onderwijs of een beroepsopleiding volgen of zich laten omscholen;

3.  spoort de Commissie en de lidstaten aan een expansief economisch beleid te voeren, dat meer flexibiliteit biedt als het gaat om overheidsinvesteringen in onderwijs, opleidingen en kwalitatief hoogwaardige leerplaatsen;

4.  benadrukt dat de effectieve tenuitvoerlegging van de EU-strategie voor jongeren hand in hand moet gaan met de verwezenlijking van de kerndoelstellingen van de Europa 2020-strategie, en dan met name de doelstelling om in de leeftijdscategorie van 20-64 jaar een arbeidsparticipatiegraad van 75% te bereiken en de doelstelling om zoveel mogelijk jongeren uit de armoede en het sociaal isolement halen; merkt op dat er, hoewel de jeugdwerkloosheid sinds 2013 in de meeste lidstaten is gedaald, nog altijd wordt gevreesd dat het percentage werkloze jongeren dubbel zo hoog blijft als het totale werkloosheidspercentage, aangezien Europa nog altijd rond de 8 miljoen werkloze jongeren telt; benadrukt derhalve hoe belangrijk het is om, via hervormingen van het Europees portaal voor beroepsmobiliteit (Eures), de geografische onevenwichtigheden wat betreft de vraag naar en het aanbod van banen aan te pakken, zowel binnen de lidstaten als tussen de verschillende lidstaten, om zo de kansen van jongeren op de arbeidsmarkt te verbeteren en de sociale cohesie te bevorderen;

5.  herinnert aan de kerndoelstelling van de Europa 2020-strategie dat het percentage voortijdige schoolverlaters minder dan 10% moet bedragen; benadrukt dat voortijdig schoolverlaten, een fenomeen dat werkloosheid in de hand werkt, moet worden aangepakt door een dialoog op gang te brengen tussen de onderwijssector, de openbare diensten voor arbeidsvoorziening en de sociale partners, door de tekortkomingen van het schoolsysteem en de maatschappij in kaart te brengen, door studenten te steunen bij het zoeken naar hun eigen leermethoden, door relevante en aantrekkelijke onderwijsprogramma's aan te bieden, door een sterk en goed ontwikkeld begeleidingssysteem met kwalitatief hoogwaardige adviesverstrekking en studieoriëntering op te zetten voor alle studenten, en dit systeem in het bijzonder in te zetten zodra er tekenen zijn dat een student dreigt af te haken, door studenten op passende wijze te informeren over toekomstige kansen op de arbeidsmarkt en loopbaantrajecten, met inbegrip van technische en ambachtelijke functieprofielen, door STEM-onderwijs, duale opleidingen en kwalitatief hoogwaardige leer- en stageplaatsen aan te bieden en door studenten een tweede kans te geven in de vorm van een beroepsopleiding;

6.  beklemtoont dat een holistische en inclusieve onderwijsbenadering van essentieel belang is om ervoor te zorgen dat studenten zich welkom en betrokken voelen en het gevoel hebben dat hun opleiding hun toebehoort; herinnert eraan dat voortijdig schoolverlaten een van de grootste uitdagingen vormt voor onze samenleving omdat het tot armoede en sociale uitsluiting leidt, en dat de aanpak ervan een van onze belangrijkste doelen moet zijn; wijst erop dat voor de jongeren met de grootste problemen, naast een aanpassing van de onderwijssystemen, ook maatregelen op maat nodig zijn; herinnert eraan dat leer- en stageplaatsen een baan moeten opleveren en dat de arbeidsomstandigheden en toegewezen taken de stagiairs in staat moeten stellen de nodige praktische ervaring op te doen en relevante vaardigheden te verwerven om de arbeidsmarkt te kunnen betreden; is van mening dat de betrokkenheid van de regionale en lokale publieke en private belanghebbenden bij het ontwerp en de uitvoering van de juiste beleidsmix van fundamenteel belang is om de jeugdwerkloosheid aan te pakken;

7.  is van mening dat het jongerenbeleid van de lidstaten zorgvuldig moet worden afgestemd op andere beleidsmaatregelen en dat er meer naar synergieën moet worden gezocht; beveelt voorts aan om de samenwerking tussen scholen, ondernemingen, overheidsinstanties en andere belanghebbenden op de arbeidsmarkt te versterken, met als doel om de toekomstige vaardigheidsbehoeften in te schatten zodat discrepantie tussen de gevraagde en aangeboden vaardigheden wordt voorkomen, en om het proces waarbij jongeren functieprofielen kiezen die daadwerkelijk aan de behoeften van de arbeidsmarkt beantwoorden, te bevorderen;

8.  verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen om de overgang van onderwijs naar werk voor jongeren te vergemakkelijken, bijvoorbeeld door kwalitatief hoogwaardige stage- en leerplaatsen aan te bieden, jongeren duidelijk afgebakende rechten toe te kennen, met inbegrip van toegang tot sociale bescherming, bindende, schriftelijke contracten en een billijke bezoldiging, zodat ze niet worden achtergesteld bij hun toetreding tot de arbeidsmarkt, en studenten op passende wijze te informeren over toekomstige kansen op de arbeidsmarkt;

9.  onderstreept dat de werkloosheidspercentages duidelijk afnemen naarmate het onderwijsniveau stijgt, en dat het daarom noodzakelijk is de mogelijkheden voor hoger onderwijs voor jongeren in de EU te bevorderen en erin te investeren;

10.  verzoekt de Commissie en de lidstaten, bijvoorbeeld door middelen over te hevelen binnen het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief, ICT-opleidingen te bevorderen, zodat alle jongeren de digitale vaardigheden verwerven die relevant en nuttig zijn voor de arbeidsmarkt;

11.  onderstreept het belang van formeel, informeel en niet-formeel leren, onder meer in het kader van verenigingsactiviteiten, voor de ontwikkeling van de waarden, talenten en vaardigheden van jongeren en voor het verwerven van kennis over burgerschap en democratische betrokkenheid; vestigt de aandacht op de verschillende opleidingsmogelijkheden en -modellen die beschikbaar zijn in de lidstaten, en wijst in het bijzonder op het duale opleidingsmodel, waarmee ervoor kan worden gezorgd dat de overgang van onderwijs en opleiding naar werk soepeler verloopt; steunt de tenuitvoerlegging van een leven lang leren; roept de Commissie en de lidstaten op ervoor te zorgen dat de vaardigheden en competenties die door middel van formeel, niet-formeel en informeel leren worden verworven, op een samenhangende en in heel Europa geldige wijze worden erkend, dit met het oog op het dichten van de kloof tussen de vraag naar en het aanbod aan vaardigheden op de Europese arbeidsmarkt, en om dergelijke activiteiten te ondersteunen in het kader van de respectieve EU-programma's; vraagt daarnaast om in beroepsonderwijs en beroepsopleidingen meer aandacht te besteden aan talen, en dan met name aan buurtalen, teneinde de positie van de studenten in kwestie op de grensoverschrijdende arbeidsmarkt te versterken en hun inzetbaarheid te vergroten;

12.  is van mening dat de bijzonder hoge mate van baanonzekerheid onder jongeren, in combinatie met de vergrijzing van de Europese bevolking, een aanzienlijke bedreiging voor de duurzaamheid, toereikendheid en geschiktheid van pensioenstelsels vormt en de solidariteit tussen de generaties ernstig schaadt; roept de Commissie en de lidstaten daarom op alle nodige maatregelen te nemen om misbruik van de subsidies van de jongerengarantieregeling in ieder geval te voorkomen en om, ten minste wat de contracten betreft die in het kader van de jongerengarantie worden gesloten, de voorkeur te geven aan contracten die jongeren in staat stellen bijdragen te betalen aan nationale socialezekerheidsstelsels;

13.  herinnert eraan dat werkgelegenheid en ondernemerschap samen een van de acht prioriteiten vormen die zijn vastgelegd in de EU-strategie voor jongeren 2010-2018; benadrukt dat jongerenwerk en niet-formeel leren, met name via verenigingen van jonge ondernemers en jongerenorganisaties die jongeren de kans bieden innoverende projecten uit te werken, ervaring op te doen in ondernemerschap en de vaardigheden en het nodige vertrouwen te verwerven om te durven ondernemen, van essentieel belang zijn voor de ontwikkeling van het potentieel van jongeren, met inbegrip van hun ondernemingsgeest, ondernemerspotentieel en burgerschapsvaardigheden; benadrukt dat een gunstig ondernemingsklimaat en innoverende startende ondernemingen in het belang zijn van de werkgelegenheid voor jongeren; onderstreept dat alle belemmeringen moeten worden weggenomen die jongeren verhinderen om hun ideeën, potentieel en talenten te ontwikkelen;

14.  merkt op dat door de huidige digitalisering en nieuwe trends op de arbeidsmarkt almaar meer jongeren met nieuwe arbeidsvormen te maken krijgen en een evenwicht moeten zien te vinden tussen flexibiliteit en zekerheid; onderstreept het belang van adequaat onderwijs voor jongeren, dat erop gericht is het belang van mechanismen voor sociale bescherming gedurende de loopbaan te benadrukken;

15.  roept de lidstaten op het programma Erasmus+ volledig ten uitvoer te leggen, en dan met name het deel dat gericht is op jongeren met een leercontract, en zodoende verdere grensoverschrijdende loopbaanontwikkeling en arbeidsmobiliteit te stimuleren en de jongeren vaardigheden en competenties voor het leven mee te geven, waaronder taalvaardigheden, en ruimere mogelijkheden en kansen te bieden om deel te nemen aan de arbeidsmarkt en de maatschappij, ongeacht hun academische kwalificaties, vaardigheden en studieniveau; toont zich bezorgd over het feit dat de mobiliteit van jongeren met een leercontract nog niet de gewenste niveaus heeft bereikt, en verzoekt de Commissie, de lidstaten, de ondernemingen en de scholen om te zoeken naar mogelijkheden om de resterende belemmeringen voor de mobiliteit van jongeren met een leercontract weg te werken; benadrukt hoe belangrijk het is om jongeren, gezien het leeftijdsaspect en hun vaak nog onstabiele financiële situatie, bij hun mobiliteitsprojecten te begeleiden door onder meer een aantal secondaire mobiliteitsbeperkingen, zoals huisvestings- en vervoersproblemen, weg te nemen;

16.  roept ertoe op meer mogelijkheden te creëren voor studenten uit het beroepsonderwijs om stage te lopen in naburige landen, zodat zij meer inzicht krijgen in de werk- en opleidingspraktijken van andere lidstaten, en wenst dat de reiskosten van studenten die onderwijl in eigen land blijven wonen bijvoorbeeld worden vergoed; wijst erop dat opleidingsmobiliteit een zeer belangrijke troef is als het gaat om de toegang tot de arbeidsmarkt, en daarnaast bijdraagt tot inzicht in en betrokkenheid bij het Europese project door eraan deel te nemen; benadrukt hoe belangrijk het is dat er een Europees kader wordt opgezet ter bevordering van de mobiliteit in het leerlingstelsel en het beroepsonderwijs; roept de lidstaten bovendien op het Eures-netwerk volledig te benutten en het te gebruiken ter ondersteuning van de arbeidsmobiliteit van jongeren binnen de EU, met inbegrip van mobiliteit in verband met leerplaatsen;

17.  roept de lidstaten op de jongerengarantie volledig ten uitvoer te leggen en de doeltreffendheid ervan op te volgen, en wel door ten volle gebruik te maken van de middelen die de EU hun ter beschikking stelt voor maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid voor jongeren – maatregelen die erop gericht zijn om de dienstverlening van arbeidsbureaus aan jonge werkzoekenden te verbeteren en om jongeren, met inbegrip van jongeren met een beperking, binnen vier maanden nadat ze de school hebben verlaten of hun baan zijn kwijtgeraakt in de arbeidsmarkt te integreren, via een baan, leerplaats of stageplaats en bijvoorbeeld door systemen voor levenslange loopbaanbegeleiding op maat, registratiekantoren en informatiepunten op te zetten en de registratie van werklozen te bevorderen, teneinde een realistisch beeld te krijgen van de jeugdwerkloosheid;

18.  dringt erop aan dat in alle lidstaten een gewaarborgd minimuminkomen wordt ingevoerd zodat jongeren die hun school hebben afgemaakt en hun universitaire opleiding hebben voltooid, ook voordat ze een baan hebben gevonden over voldoende middelen beschikken om in hun levensonderhoud te voorzien;

19.  vraagt de Commissie om de mobiliteit van studenten in het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding uit te breiden en te ondersteunen door het Erasmusprogramma voor jongeren met een leercontract te bevorderen;

20.  is van mening dat vroegtijdig ingrijpen en een proactief arbeidsmarktbeleid een verschuiving inhouden van het aanpakken van de symptomen van generaties lange achterstelling naar het vroegtijdig vaststellen en beheren van risico's teneinde werkloosheid te voorkomen en herintegratie te bevorderen; vestigt de aandacht in het bijzonder op diegenen die het meest gemarginaliseerd zijn en het grootste risico lopen werkloos te worden;

21.  verzoekt de lidstaten en regio's om goede praktijken uit te wisselen en van elkaar te leren; beklemtoont hoe belangrijk het is dat er wordt beoordeeld in hoeverre het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief in 2014 en 2015 door de lidstaten ten uitvoer is gelegd; beklemtoont dat de doeltreffendheid van de jongerengarantie op middellange termijn moet worden beoordeeld, met name in het licht van de vraag of de garantie ervoor zorgt dat jongeren vaardigheden verwerven en een baan vinden, en benadrukt hoe belangrijk het is dat het initiatief wordt voortgezet; wijst er voorts op dat de betrokkenheid van jongerenorganisaties bij de beoordeling en de tenuitvoerlegging van de jongerengarantie van essentieel belang is voor het welslagen ervan;

22.  herinnert de Commissie eraan hoe belangrijk het is om ervoor te zorgen dat jongeren goed op de hoogte zijn van de mogelijkheden en de programma's waaraan zij kunnen deelnemen, en om te waarborgen dat aan de hand van kwantificeerbare indicatoren (zoals de respons en de betrokkenheid van de doelgroep) kwalitatief hoogwaardige informatie wordt aangeboden over de programma's;

23.  verzoekt de lidstaten met klem zich onverwijld te richten op de belangrijkste succesfactoren met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de Europese jongerengarantie, zoals de kwaliteit en de duurzaamheid van de aangeboden banen, voortgezet onderwijs en opleidingen, sociale inclusie, synergieën met andere beleidsdomeinen (met betrekking tot onderwijssystemen, de arbeidsmarkt, sociale diensten en het jongerenbeleid) en samenwerking tussen alle relevante belanghebbenden, teneinde jongeren op de arbeidsmarkt te integreren, de jeugdwerkloosheid te doen dalen en de preventie van gevallen waarin jongeren bij de overgang naar werk uit de maatschappij en de arbeidsmarkt worden uitgesloten op lange termijn positief te beïnvloeden;

24.  merkt op dat de resultaten van het programma duidelijker zullen worden geëvalueerd in het verslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de EU-jongerengarantie in de lidstaten, dat begin 2017 afgerond moet zijn; is van mening dat in het verslag onder andere een analyse van de doeltreffendheid en de resultaten op lange termijn moet worden opgenomen;

25.  roept de lidstaten op de beginselen van inclusieve jongerenwerkgelegenheid strikt na te leven, in het bijzonder ten aanzien van jongeren met een beperking;

26.  wenst dat de Europese jongerengarantie niet alleen gericht is op onderwijs en opleiding voor on- of laaggeschoolde jonge werklozen, maar dat de reikwijdte ervan wordt uitgebreid naar jonge afgestudeerden en personen die een beroepsopleiding hebben afgemaakt, en dat de leeftijdsgrens wordt opgetrokken van 25 naar 29 jaar, aangezien vele afgestudeerden en nieuwkomers op de arbeidsmarkt tussen de 25 en 30 jaar oud zijn;

27.  wenst dat de lidstaten op kennis gebaseerde en empirisch onderbouwde verslagen over de maatschappelijke situatie en levensomstandigheden van jongeren uitbrengen en dat zij nationale actieplannen opstellen en deze consequent uitvoeren;

28.  benadrukt dat jongeren, aan de hand van een breed scala aan instrumenten waar ze vertrouwd mee zijn (zoals sociale netwerken), in sterke mate bewust moeten worden gemaakt van burgerschap, media en digitale geletterdheid, kritisch denken en intercultureel begrip; benadrukt de belangrijke rol die dergelijke programma's en onderwijs spelen bij de preventie van radicalisering onder jongeren;

29.  benadrukt dat het bevorderen van meer en gelijke kansen voor alle jongeren, waarbij sociale inclusie, gendergelijkheid en solidariteit worden gestimuleerd en alle vormen van discriminatie bij jongeren, met name op grond van geslacht, ras of etnische afkomst en handicap, worden bestreden, centraal moet staan bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de EU-strategie voor jongeren;

30.  benadrukt dat het essentieel is dat in de volgende cyclus van de EU-strategie voor jongeren doelstellingen worden opgenomen met betrekking tot jonge vluchtelingen en asielzoekers, en dat ervoor wordt gezorgd dat zij op een gelijke en niet-discriminerende manier worden behandeld, toegang krijgen tot onderwijs, opleiding en werk, en integreren in de samenleving, waarmee ze in staat worden gesteld hun identiteit te ontwikkelen in de gastlanden, hun talenten volledig te ontplooien en hun potentieel ten volle te benutten, en waardoor wordt voorkomen dat ze gemarginaliseerd of ontgoocheld raken;

31.  benadrukt het belang van open en laagdrempelige programma's voor het werken met jongeren uit een minder stimulerende omgeving;

32.  verzoekt de lidstaten om vrouwen aan te moedigen voor opleidingen en loopbanen te kiezen in sectoren waarin ze tot nu toe ondervertegenwoordigd zijn, zoals STEM en IT.

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMING IN DE MEDEADVISERENDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

24.5.2016

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

47

4

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Laura Agea, Tiziana Beghin, Vilija Blinkevičiūtė, Enrique Calvet Chambon, Ole Christensen, Martina Dlabajová, Lampros Fountoulis, Elena Gentile, Arne Gericke, Thomas Händel, Marian Harkin, Danuta Jazłowiecka, Agnes Jongerius, Jan Keller, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Kostadinka Kuneva, Jean Lambert, Jérôme Lavrilleux, Jeroen Lenaers, Javi López, Morten Løkkegaard, Thomas Mann, Dominique Martin, Anthea McIntyre, Joëlle Mélin, Georgi Pirinski, Marek Plura, Terry Reintke, Maria João Rodrigues, Claude Rolin, Anne Sander, Siôn Simon, Jutta Steinruck, Romana Tomc, Ulrike Trebesius, Marita Ulvskog, Tatjana Ždanoka

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Michèle Alliot-Marie, Maria Arena, Amjad Bashir, Lynn Boylan, Rosa Estaràs Ferragut, Paloma López Bermejo, Edouard Martin, Joachim Schuster, Csaba Sógor, Helga Stevens, Ivo Vajgl, Tom Vandenkendelaere, Gabriele Zimmer

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Fernando Ruas

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

13.7.2016

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

22

6

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Isabella Adinolfi, Dominique Bilde, Andrea Bocskor, Nikolaos Chountis, Silvia Costa, Mircea Diaconu, Angel Dzhambazki, Jill Evans, María Teresa Giménez Barbat, Giorgos Grammatikakis, Petra Kammerevert, Andrew Lewer, Svetoslav Hristov Malinov, Curzio Maltese, Stefano Maullu, Luigi Morgano, Michaela Šojdrová, Yana Toom, Helga Trüpel, Sabine Verheyen, Julie Ward, Bogdan Brunon Wenta, Bogdan Andrzej Zdrojewski, Milan Zver, Krystyna Łybacka

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Mary Honeyball, Dietmar Köster

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Julia Reid, Helga Stevens

HOOFDELIJKE EINDSTEMMINGIN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE

22

+

ALDE

Mircea Diaconu, María Teresa Giménez Barbat, Yana Toom

ENF

Dominique Bilde

PPE

Andrea Bocskor, Svetoslav Hristov Malinov, Stefano Maullu, Michaela Šojdrová, Sabine Verheyen, Bogdan Brunon Wenta, Bogdan Andrzej Zdrojewski, Milan Zver

S&D

Silvia Costa, Giorgos Grammatikakis, Mary Honeyball, Petra Kammerevert, Dietmar Köster, Krystyna Łybacka, Luigi Morgano, Julie Ward

Verts/ALE

Jill Evans, Helga Trüpel

6

-

ECR

Angel Dzhambazki, Andrew Lewer, Helga Stevens

EFDD

Julia Reid

GUE/NGL

Nikolaos Chountis, Curzio Maltese

1

0

EFDD

Isabella Adinolfi

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding