VERSLAG over gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de Europese Unie 2014-2015

23.2.2017 - (2016/2249(INI))

Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid
Rapporteur: Ernest Urtasun


Procedure : 2016/2249(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0046/2017
Ingediende teksten :
A8-0046/2017
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de Europese Unie 2014-2015

(2016/2249(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 2 en artikel 3, lid 3, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de EU,

–  gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM),

–  gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 18 december 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),

–  gezien Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ[1],

–  gezien de verklaring en het actieprogramma van Peking die op 15 september 1995 tijdens de vierde wereldvrouwenconferentie werden aangenomen, en de latere slotdocumenten die werden aangenomen tijdens de bijzondere zittingen van de Verenigde Naties Peking +5 (2000), Peking +10 (2005) en Peking +15 (2010),

–  gezien het VN-Verdrag van 1949 inzake de afschaffing van mensenhandel en van de exploitatie van prostitutie van anderen,

–  gezien Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad[2],

–  gezien zijn wetgevingsresolutie van 20 oktober 2010 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 1992/85/EEG van de Raad inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (richtlijn moederschapsverlof)[3],

–  gezien Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking)[4],

–  gezien Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten[5],

–  gezien Richtlijn 2013/62/EU van de Raad van 17 december 2013 tot wijziging van Richtlijn 2010/18/EU tot uitvoering van de door BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof, in verband met de wijziging van de status van Mayotte ten aanzien van de Europese Unie[6],

–  gezien het bestaan sinds 1975 van EU-richtlijnen inzake verschillende aspecten van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen (Richtlijn 2010/41/EU[7], Richtlijn 2010/18/EU[8], Richtlijn 2006/54/EU[9], Richtlijn 2004/113/EG[10], Richtlijn 92/85/EEG[11], Richtlijn 86/613/EEG[12] en Richtlijn 79/7/EEG[13]),

–  gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen (richtlijn vrouwelijke bestuurders) (COM(2012)0614),

–  gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul), en artikel 3 daarvan dat "gender" definieert als "de sociaal geconstrueerde rollen, gedragingen, activiteiten en eigenschappen die een bepaalde maatschappij passend acht voor vrouwen en mannen",

–  gezien het voorstel voor een besluit van de Raad van 4 maart 2016 over de ondertekening namens de Europese Unie van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (COM(2016)0111),

–  gezien de conclusies van de Raad van 16 juni 2016 over gendergelijkheid (00337/2016),

–  gezien de conclusies van de Raad van 2 t/m 6 juni 2014 over de preventie en bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes, met inbegrip van vrouwelijke genitale verminking (09543/2014),

–  gezien de conclusies van de Raad van 7 december 2015 over gendergelijkheid in de besluitvorming (14327/2015),

–  gezien de verklaring van het voorzitterschapstrio van 7 december 2015 ondertekend door Nederland, Slowakije en Malta,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010, getiteld "Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 3 maart 2015, getiteld "Report on equality between women and men in 2014" (SWD(2015)0049),

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 4 maart 2016, getiteld "Report on equality between women and men in 2015" (SWD(2016)0054),

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 3 december 2015, getiteld "Strategic engagement for gender equality 2016-2019" (SWD(2015)0278),

–  gezien zijn resoluties van 10 februari 2010 over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie – 2009[14], van 8 maart 2011 over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie – 2010[15], van 13 maart 2012 over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie – 2011[16] en van 10 maart 2015 over vooruitgang op het gebied van de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie in 2013[17],

–  gezien de mededeling van de Commissie van 25 november 2013, getiteld "Vrouwelijke genitale verminking uitbannen" (COM(2013)0833) en gezien zijn resolutie van 6 februari 2014 over het uitbannen van vrouwelijke genitale verminking[18],

–  gezien de resultaten van het onderzoek van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) naar ervaringen van lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgenderpersonen in de Europese Unie (EU LGTB Survey), gepubliceerd in mei 2013,

–  gezien het verslag van het FRA, getiteld "Violence against women – an EU-wide survey. Main results", gepubliceerd in maart 2014,

–  gezien het verslag van het FRA, getiteld "The fundamental rights situation of intersex people", gepubliceerd in mei 2015,

–  gezien het verslag van het Europees netwerk van nationale organen voor de bevordering van gelijke behandeling (Equinet), getiteld "The Persistence of Discrimination, Harassment and Inequality for Women. The Work of Equality Bodies informing a new European Commission Strategy for Gender Equality" (Het voortbestaan van discriminatie, intimidatie en ongelijkheid van vrouwen. De activiteiten van organen voor de bevordering van gendergelijkheid ten behoeve van een nieuwe strategie van de Commissie voor gendergelijkheid), gepubliceerd in 2015,

–  gezien de verslagen van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound), getiteld "The gender employment gap: challenges and solutions" (Het verschil in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen - uitdagingen en oplossingen; 2016), "Social partners and gender equality in Europe" (Sociale partners en gendergelijkheid in Europa; 2014), "Developments in working life in Europe: EurWORK annual review" (Ontwikkelingen in de arbeidssfeer: jaaroverzicht EurWORK; 2014 en 2015), en het zesde Europese onderzoek naar de arbeidsomstandigheden (EWCS; 2016),

–  gezien zijn resolutie van 3 februari 2016 over de nieuwe strategie voor gendergelijkheid en vrouwenrechten na 2015[19] en zijn resolutie van 9 juni 2015 over de EU-strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen na 2015[20],

–  gezien zijn resolutie van 25 februari 2014 over het bestrijden van geweld tegen vrouwen[21],

–  gezien zijn resolutie van 9 september 2015 over meisjes mondig maken door middel van onderwijs in de EU[22],

–  gezien zijn resolutie van 8 maart 2016 over de situatie van vrouwelijke vluchtelingen en asielzoekers in de EU[23],

–  gezien zijn resolutie van 28 april 2016 over vrouwen die als huishoudelijk personeel en als verzorger werken in de EU[24],

–  gezien zijn resolutie van 26 mei 2016 over armoede: een genderperspectief[25],

–  gezien zijn resolutie van 13 september 2016 over het creëren van arbeidsmarktomstandigheden die bevorderlijk zijn voor het evenwicht tussen werk en privéleven[26],

–  gezien zijn resolutie van 15 september 2016 over de toepassing van Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep ("richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep")[27],

–  gezien zijn resolutie van 8 maart 2016 over gendermainstreaming in de werkzaamheden van het Europees Parlement[28],

–  gezien zijn resolutie van 12 mei 2016 over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2011/36/EU van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan vanuit een genderperspectief[29],

–  gezien het voortgangsverslag van de Commissie van 3 juni 2013 over de doelstellingen van Barcelona, getiteld "Ontwikkeling van opvangdiensten voor jonge kinderen in Europa met het oog op een duurzame en inclusieve groei"[30],

–  gezien de aanbeveling van de Commissie van 20 februari 2013 betreffende "Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken"[31],

–  gezien de index voor gendergelijkheid van het Europees instituut voor gendergelijkheid voor 2015, het verslag Peking +20: de vierde evaluatie van de uitvoering in de EU-lidstaten van het actieprogramma van Peking, en andere verslagen van EIGE,

–  gezien het verslag van het Europees Netwerk van juridische deskundigen op het gebied van gendergelijkheid en non-discriminatie, getiteld "A comparative analysis of gender equality law in Europe 2015" (Een vergelijkende analyse van de gendergelijkheidswetgeving in Europa 2015) van januari 2016,

–  gezien de gezamenlijke conclusies over de rol van mannen en jongens bij het bereiken van gendergelijkheid van de 48e zitting van de Commissie voor de Status van de Vrouw van de Verenigde Naties (CSW) van maart 2004[32],

–  gezien het document "Transforming our World: The 2030 Agenda for Sustainable Development", aangenomen tijdens de VN-top van 25 september 2015 over duurzame ontwikkeling, en de in dit document opgenomen doelstellingen en streefcijfers inzake gendergelijkheid, rechten van de vrouw en de versterking van de positie van vrouwen,

–  gezien het statistisch verslag van de Commissie van april 2014, getiteld "Single parents and employment in Europe" (alleenstaande ouders en werkgelegenheid in Europa)[33],

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0046/2017),

A.  overwegende dat de index voor gendergelijkheid van EIGE voor 2015 slechts marginale verbeteringen laat zien en dat de EU nog slechts halverwege is op weg naar gendergelijkheid en dat de totale score sinds 2005 is gestegen van 51,3 naar 52,9 van de 100; overwegende dat er sneller vooruitgang moet worden geboekt, wil de EU de doelstellingen van Europa 2020 halen;

B.  overwegende dat in sommige lidstaten de laatste jaren sprake is van een sterke toename van politieke en burgerbewegingen die de gelijke rechten voor vrouwen en mannen slecht gezind zijn, en die zelfs van mening zijn dat het niet nodig is om gendergelijkheidsbeleid te voeren; overwegende dat dit verzet tegen gendergelijkheid erop gericht is om traditionele genderrollen te versterken, bestaande verworvenheden op het gebied van gendergelijkheid, rechten van de vrouw en de rechten van LGBTI-personen terug te draaien en toekomstige vooruitgang op dit gebied te belemmeren;

C.  overwegende dat gelijkheid van vrouwen en mannen een grondrecht van de Europese Unie is dat wordt erkend in het Verdrag betreffende de Europese Unie en in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; overwegende dat de Europese Unie zich in dit kader ten doel stelt gelijke kansen voor mannen en vrouwen en een gelijke behandeling van mannen en vrouwen te waarborgen en iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht te bestrijden;

D.  overwegende dat de arbeidsparticipatie van vrouwen in 2015 hoger was dan ooit (64,5 %), maar nog altijd ruim achterbleef bij de arbeidsparticipatie van mannen (75,6 %); overwegende dat vrouwen helaas vier keer zo vaak voor parttime werk kiezen of parttime blijven werken, vaak onvrijwillig; overwegende dat veel jongeren, ondanks werk, nog altijd in armoede verkeren, met name in Griekenland, Spanje, Kroatië, Italië, Cyprus, Portugal en Slowakije;

E.  overwegende dat het werkloosheidspercentage van vrouwen in werkelijkheid hoger ligt, aangezien veel vrouwen niet als werkloos geregistreerd staan, met name vrouwen die in landelijke of afgelegen gebieden wonen, vrouwen die in een familiebedrijf meewerken en vrouwen die zich uitsluitend bezighouden met het huishouden en de zorg voor de kinderen; overwegende dat deze situatie ertoe leidt dat vrouwen geen gelijke toegang hebben tot openbare diensten (subsidies, pensioenen, moederschapsverlof, ziekteverlof, toegang tot sociale zekerheid, enz.);

F.  overwegende dat in het verslag van Eurofound over het verschil in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen wordt vermeld dat het verschil in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen de EU naar schatting 370 miljard EUR per jaar kost, oftewel 2,8 % van het bbp van de Unie[34];

G.  overwegende dat vrouwen, met name jonge vrouwen, oudere vrouwen, alleenstaande moeders en vrouwen die het slachtoffer zijn van meervoudige discriminatie, in landen die hebben geleden onder de economische crisis en die gebukt gingen onder bezuinigingsmaatregelen onevenredig zwaar zijn getroffen, en dat deze vrouwen, doordat zij steeds meer van de arbeidsmarkt werden uitgesloten, in armoede moeten leven en gemarginaliseerd worden; overwegende dat bezuinigingen op het gebied van openbare zorg en gezondheidsdiensten leiden tot hernieuwde privatisering van de zorg, en dat vrouwen daar het meest onder lijden;

H.  overwegende dat de feminisering van armoede in de EU voortduurt en dat het enorme werkloosheidscijfer voor vrouwen en het hoge percentage vrouwen dat in armoede leeft en te maken heeft met sociale uitsluiting nauw samenhangen met besparingen op de begrotingen voor overheidsdiensten zoals gezondheidszorg, onderwijs, sociale voorzieningen en sociale uitkeringen; overwegende dat dit beleid resulteert in onstabiele banen, met name door de toename van onvrijwillig deeltijdwerk en tijdelijke contracten;

I.  overwegende dat werkende vrouwen in 2015 driekwart van de huishoudelijke taken en twee derde van de zorg voor kinderen op zich namen, en dat deze vrouwen derhalve zwaar gebukt gaan onder dubbele verantwoordelijkheden; overwegende dat vrouwen in het algemeen zeer veel meer verantwoordelijkheden op zich nemen als het gaat om de zorg voor kinderen en huishoudelijke taken; overwegende dat traditionele genderrollen en stereotypen nog altijd van grote invloed zijn op de rolverdeling tussen vrouwen en mannen thuis, op het werk en in de samenleving in het algemeen; overwegende dat een traditionele verdeling van verantwoordelijkheden ertoe leidt dat de status quo gehandhaafd blijft, dat de kansen van vrouwen op werk en de persoonlijke ontwikkeling van vrouwen belemmerd worden en dat vrouwen weinig tijd overhouden voor hun sociale ontplooiing, deelname aan het maatschappelijk leven en deelname aan economische activiteiten; overwegende dat een gelijke verdeling van "onbetaalde arbeid", zoals huishoudelijke en zorgtaken, tussen mannen en vrouwen een voorwaarde is voor economische afhankelijkheid van vrouwen op de lange termijn;

J.  overwegende dat bepaalde gezinsgerelateerde vormen van verlof, ondanks de bestaande beleidskaders en wetgeving op EU- en nationaal niveau, nog steeds aanleiding geven tot discriminatie en stigmatisering van zowel vrouwen als mannen, maar dat dit met name vrouwen treft aangezien vooral vrouwen gezinsgerelateerd verlof opnemen, omdat met name zij de zorgtaken voor hun rekening nemen;

K.  overwegende dat bijna een vierde van de EU-lidstaten geen wettelijke regelingen kent voor vaderschapsverlof en overwegende dat in enkele landen die wel dergelijke regelingen kennen vaders slechts recht hebben op één, twee of een paar dagen verlof; overwegende dat in acht landen ouders tijdens het ouderschapsverlof geen recht hebben op loon, en dat het percentage vaders dat ouderschapsverlof opneemt laag ligt en dat slechts 10 % van de vaders ten minste één verlofdag opneemt, terwijl 97 % van de vrouwen gebruikmaakt van de mogelijkheid om ouderschapsverlof (waar beide ouders recht op hebben) op te nemen; overwegende dat het, om gendergelijkheid te verwezenlijken, van groot belang is dat meer gebruik wordt gemaakt van ouderschaps- en vaderschapsverlof; overwegende dat in de studie van Eurofound[35] factoren worden genoemd die van invloed zijn op de beslissing van vaders om al dan niet gebruik te maken van ouderschapsverlof, met name: de hoogte van de vergoeding, de flexibiliteit van de verlofregeling, de beschikbaarheid van informatie, de beschikbaarheid en flexibiliteit van kinderopvangfaciliteiten en de angst om door het nemen van verlof van de arbeidsmarkt te worden uitgesloten;

L.  overwegende dat de beschikbaarheid van goede, toegankelijke en betaalbare zorgvoorzieningen en -diensten voor kinderen en oudere en andere afhankelijke familieleden een voorwaarde is voor de actieve integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt; overwegende dat de doelstellingen van Barcelona een uitstekend instrument vormen om echte gelijkheid tussen mannen en vrouwen te bereiken en overwegende dat alle lidstaten ernaar moeten streven deze doelstellingen zo spoedig mogelijk te halen; overwegende dat moeders steeds vaker als gevolg van het gebrek aan goede en betaalbare kinderopvangvoorzieningen en -diensten gedwongen worden om te kiezen tussen werken in deeltijd en stoppen met werken om voor hun kinderen te zorgen, met alle gevolgen van dien voor het gezinsinkomen en -pensioen;

M.  overwegende dat de toegang tot onderwijs en het fundamentele recht van meisjes en vrouwen op scholing belangrijke Europese waarden zijn en van essentieel belang zijn voor de versterking van de positie van meisjes en vrouwen op sociaal, cultureel en professioneel gebied en ervoor zorgen dat zij ook alle andere sociale, economische, culturele en politieke rechten kunnen uitoefenen, waardoor een bijdrage wordt geleverd aan de voorkoming van geweld tegen vrouwen en meisjes; overwegende dat gratis, verplicht onderwijs voor iedereen een essentiële voorwaarde is om gelijke kansen voor iedereen te garanderen, en beschikbaar moet zijn voor alle kinderen, zonder enige vorm van discriminatie en ongeacht hun verblijfsstatus; overwegende dat de bestrijding van genderongelijkheid begint vanaf de kleuterleeftijd en dat onderwijsprogramma's, ontwikkelingsdoelstellingen en leerresultaten onder voortdurend pedagogisch toezicht moeten staan;

N.  overwegende dat gendergelijkheid de verantwoordelijkheid is van alle individuen in de samenleving en dat zowel mannen als vrouwen hieraan een actieve bijdrage moeten leveren; overwegende dat de autoriteiten zich zouden moeten inzetten voor de ontwikkeling van voorlichtingscampagnes gericht op mannen en jongere generaties, met het doel de betrokkenheid van mannen en jongens als partners te verbeteren, alle vormen van gendergerelateerd geweld geleidelijk te voorkomen en uit te bannen en vrouwen te ondersteunen en mondig te maken;

O.  overwegende dat er weliswaar tussen de lidstaten aanzienlijke verschillen bestaan, maar dat de gemiddelde loonkloof tussen mannen en vrouwen in de EU nog altijd 16,1 % bedraagt, ondanks het feit dat vrouwen gemiddeld een hoger opleidingsniveau bereiken dan mannen;

P.  overwegende dat horizontale en verticale gendersegregatie op de arbeidsmarkt nog altijd op grote schaal voorkomt, onder meer doordat minder waarde wordt toegekend aan banen die als typisch "vrouwelijk" worden gezien dan aan banen die men als "mannelijk" beschouwt, doordat er nog altijd sprake is van "glazen plafonds", waardoor vrouwen er niet in slagen de hoogste en best betaalde banen te krijgen en doordat vrouwen nog altijd oververtegenwoordigd zijn in deeltijdbanen, die slechter betaald worden dat voltijdsbanen; overwegende dat evenveel vrouwen als mannen (of zelfs meer vrouwen dan mannen) een academische graad hebben, maar dat de gevolgen van genderstereotypen op onderwijs en scholing en op de beslissingen die leerlingen tijdens hun schooltijd maken van invloed kunnen zijn op de keuzes tijdens hun verdere leven en dus ook grote gevolgen hebben voor hun kansen op de arbeidsmarkt; overwegende dat de stereotypen die in de maatschappij hebben postgevat, inhoudende dat het hebben van kinderen en het hebben van een voltijdsbaan niet samengaan, ervoor zorgen dat vrouwen in een nadelige positie komen te verkeren en dat jonge vrouwen afzien van het volgen van vervolgonderwijs of het investeren in een carrière;

Q.  overwegende dat de samengestelde indicator betreffende betaalde en onbetaalde werktijd van de Eurofound-enquête naar arbeidsomstandigheden laat zien dat vrouwen, betaald en onbetaald werk opgeteld, meer uren werken[36];

R.  overwegende dat er onder meer in de goederen-, diensten- en landbouwsector sprake is van ongelijke toegang van vrouwen en mannen tot economische en financiële middelen, zoals activa, kapitaal, productiemiddelen en kredietverlening;

S.  overwegende dat de pensioenkloof in 2014 in de EU nog altijd zeer groot was en maar liefst op 40,2 % lag; overwegende dat deze pensioenkloof veroorzaakt wordt door het feit dat vrouwen vaak in deeltijd werken of hun loopbaan onderbreken vanwege zorgtaken en daarom minder recht hebben op financiële middelen, zoals uitkeringen of pensioenregelingen, waar zij recht op zouden hebben gehad als zij voltijds hadden gewerkt;

T.  overwegende dat er in de EU nog altijd enkele lidstaten zijn die geen belasting- en socialezekerheidsstelsels op basis van geïndividualiseerde rechten kennen; overwegende dat vrouwen in een dergelijke situatie afhankelijk zijn van hun echtgenoten, omdat zij alleen afgeleide rechten hebben op basis van hun relatie met een man;

U.  overwegende dat het totale aandeel vrouwen dat lid is van nationale/federale parlementen in het afgelopen decennium slechts met ongeveer 6 % is gestegen en in 2015 op 29 % lag;

V.  overwegende dat in 2015 slechts 6,5 % van de president-commissarissen en 4,3 % van de bestuursvoorzitters van de grootste beursgenoteerde ondernemingen vrouw was;

W.  overwegende dat er in raden van bestuur van EU-agentschappen, ondanks de toezegging van de EU om in het kader van de besluitvorming te streven naar gendergelijkheid, nog lang geen sprake is van genderevenwicht en er nog altijd sprake is van gendersegregatie, en dat gemiddeld 71 % van de leden van raden van bestuur man is, het voorzitterschap van raden van bestuur slechts in één op de drie gevallen wordt bekleed door een vrouw, en slechts 6 van de in totaal 42 uitvoerend directeuren van EU-agentschappen vrouw zijn;

X.  overwegende dat meer dan de helft van alle vrouwelijke slachtoffers van moord gedood is door een partner of door een familie- of gezinslid[37]; overwegende dat 33 % van de vrouwen in de EU slachtoffer is geweest van lichamelijk of seksueel geweld en dat 55 % te maken heeft gehad met seksuele intimidatie, 32 % daarvan op het werk; overwegende dat vrouwen met name gevaar lopen het slachtoffer te worden van seksueel geweld, lichamelijk geweld en onlinegeweld, cyberpesten en stalking;

Y.  overwegende dat geweld tegen vrouwen wereldwijd een van de meest voorkomende vormen van schending van de mensenrechten is, die alle lagen van de bevolking treft, ongeacht leeftijd, opleidingsniveau, inkomen, sociale positie en land van herkomst of verblijf, en een van de belangrijkste obstakels is voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen; overwegende dat het verschijnsel femicide in de lidstaten niet afneemt;

Z.  overwegende dat onderzoek onder de bevolking naar de houding van mensen ten opzichte van geweld tegen vrouwen het zorgwekkende beeld laat zien dat men veelal geneigd is het slachtoffer als de schuldige partij te zien, hetgeen wellicht verband houdt met de patriarchaal ingestelde samenleving; overwegende dat er vaak geen sprake is van een krachtige veroordeling van dergelijk gedrag door overheidsinstanties en andere instellingen;

AA.  overwegende dat haatzaaiende uitlatingen en bedreiging van vrouwen veel vaker voorkomen sinds de opkomst van digitale communicatie en dat 18 % van de vrouwen in Europa sinds hun tienerjaren wel eens het slachtoffer is geweest van een vorm van intimidatie op internet, en dat er in Europa negen miljoen vrouwen te maken hebben gehad met onlinegeweld; overwegende dat onlinegeweld tegen vrouwen binnen de rechtssystemen onvoldoende wordt aangepakt; overwegende dat tegen slechts zeer weinig misbruikplegers en haatzaaiers aangifte wordt gedaan, een onderzoek wordt ingesteld, vervolging wordt ingesteld en een veroordeling wordt uitgesproken;

AB.  overwegende dat 23 % van de lesbiennes en 35 % van de transgenders in de afgelopen 5 jaar thuis of elders (op straat, in het openbaar vervoer, op de werkplek, enz.) minstens eenmaal lichamelijk/seksueel zijn aangevallen of bedreigd met geweld;

AC.  overwegende dat uit LGBT-onderzoek van de EU blijkt dat lesbiennes, biseksuelen en transgenders een zeer groot risico lopen te worden gediscrimineerd op grond van hun seksuele oriëntatie of genderidentiteit; overwegende dat gendergerelateerde discriminatie raakvlakken heeft met andere vormen van discriminatie, zoals discriminatie op grond van ras en etnische afkomst, godsdienst, handicap, gezondheid, genderidentiteit, seksuele geaardheid en/of sociaaleconomische omstandigheden;

AD.  overwegende dat de levensomstandigheden van bepaalde groepen vrouwen die vaak met een combinatie van problemen en risico's te maken hebben en vaak gediscrimineerd worden, verslechteren, met name de levensomstandigheden van vrouwen met een handicap, vrouwen met de zorg voor afhankelijke personen, oudere vrouwen, vrouwen die tot een minderheid behoren, vrouwelijke migranten, vluchtelingen en asielzoekers, niet- of laagopgeleide vrouwen, vrouwen die het slachtoffer zijn geweest van gendergerelateerd geweld, LGBTI-vrouwen, enz.;

AE.  overwegende er in 2015 sprake was van een ongekende stijging van het aantal vluchtelingen en asielzoekers op Europees grondgebied; overwegende dat volgens de UNHCR meer dan de helft van deze vluchtelingen en asielzoekers vrouwen en kinderen zijn, en overwegende dat er meldingen zijn van geweld (onder meer seksueel geweld) tegen en misbruik van deze vrouwen en kinderen tijdens hun vlucht, onder meer in de overvolle opvangcentra in de EU;

AF.  overwegende dat 80 % van de geregistreerde slachtoffers van mensenhandel vrouwen en meisjes zijn[38]; overwegende dat het nog altijd zeer moeilijk is om vast te stellen wie de slachtoffers zijn en dat de ondersteuning en bescherming van slachtoffers verbeterd moet worden en dat bij alle inspanningen op het gebied van de bestrijding van mensenhandel rekening moet worden gehouden met genderaspecten;

AG.  overwegende dat mensenhandel met name plaatsvindt met het oog op seksuele uitbuiting en dat de vrouwen die daar het slachtoffer van zijn een leven van gevangenschap en misbruik leiden en dagelijks het slachtoffer zijn van lichamelijk en geestelijk geweld;

AH.  overwegende dat seksuele en reproductieve gezondheid en rechten fundamentele mensenrechten zijn en een wezenlijk bestanddeel vormen van gendergelijkheid en zelfbeschikking, en daarom een plaats moeten krijgen in de EU-gezondheidsstrategie;

AI.  overwegende dat de gezondheid van vrouwen nooit onder druk mag komen te staan wegens gewetensbezwaren of persoonlijke overtuigingen;

AJ.  overwegende dat de toepassing van de EU-wetgeving op het gebied van gendergelijkheid tekortschiet en dat zich in de lidstaten specifieke problemen voordoen met betrekking tot de omzetting en toepassing van de richtlijnen op dit gebied, zoals aanzienlijke lacunes in de wetgeving en inconsistente toepassing van de wetgeving door nationale rechtbanken, en dat er bovendien sprake is van een algemeen gebrek aan kennis over de beginselen en wetgeving inzake gelijkheid[39];

AK.  overwegende dat met name de EU-richtlijnen inzake gendergelijkheid in een aantal EU-lidstaten die transgenders niet beschermen tegen discriminatie op het gebied van de toegang tot werk en toegang tot goederen en diensten, niet naar behoren zijn omgezet;

AL.  overwegende dat institutionele mechanismen voor gendergelijkheid binnen nationale overheidsstructuren vaak vrijwel onzichtbaar zijn, verdeeld zijn over verschillende beleidsgebieden, niet goed functioneren door complexe en omvangrijker wordende mandaten of een gebrek aan bekwaam personeel, scholing, gegevens en middelen, en onvoldoende gesteund worden door de politiek[40];

AM.  overwegende dat het aanhoudende probleem van het ontbreken van omvattende, betrouwbare, naar geslacht uitgesplitste gegevens zorgt voor onduidelijkheid en leidt tot een vertekend beeld van de situatie op het gebied van gendergelijkheid, met name op het gebied van geweld tegen vrouwen en gendergerelateerd geweld; overwegende dat als dergelijke gegevens verzameld worden, niet alleen duidelijkheid verkregen wordt omtrent de feitelijke situatie, maar tevens problemen aan het licht komen die onmiddellijk aangepakt moeten worden;

AN.  overwegende dat er bij de verwezenlijking van de doelstellingen voor gelijke behandeling een belangrijke rol is weggelegd voor de sociale partners, omdat zij, vanwege hun betrokkenheid bij de totstandkoming van beleid en bij collectieve onderhandelingen op verschillende niveaus, een belangrijke rol spelen als het gaat om de ontwikkeling van de arbeidsmarkt en de sociale omstandigheden, waarbij het evenwel duidelijk is dat de rol die zij in de verschillende landen en binnen de arbeidsverhoudingen in een land spelen sterk afhankelijk is van de nationale tradities en hun organisatorische kracht[41];

AO.  overwegende dat uit de Eurobarometer 2016 blijkt dat 55 % van de Europeanen graag zou zien dat de EU zich actiever opstelt op het gebied van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen; overwegende dat de Commissie krachtens de verdragen gehouden is gendergelijkheid te bevorderen, los van de peilingen;

1.  maakt zich ernstig zorgen over het feit dat de EU volgens de index voor gendergelijkheid van EIGE voor 2015 nog pas halverwege is op weg naar gendergelijkheid; betreurt ten zeerste dat de gendergelijkheid als onderwerp op de agenda van de politiek steeds minder belangrijk en minder zichtbaar wordt en als beleidsdoelstelling en beleidsgebied gemarginaliseerd en ondergraven wordt, met name gelet op de achteruitgang op het gebied van vrouwenrechten, de rechten van de LGBTI-gemeenschap en seksuele en reproductieve gezondheidsrechten, en acht het noodzakelijk om na te denken over de aan deze tendens ten grondslag liggende redenen en om de bestaande strategieën, instrumenten en maatregelen op het gebied van gendergelijkheid te herzien;

2.  benadrukt dat de Unie krachtens het VEU verplicht is om sociale uitsluiting en discriminatie te bestrijden en krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) gehouden is om de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen; benadrukt dat het beginsel van gelijkheid tussen mannen en vrouwen niet belet dat maatregelen gehandhaafd of genomen worden waarbij specifieke voordelen worden ingesteld ten gunste van het ondervertegenwoordigde geslacht, zoals bepaald in artikel 23 van het Handvest van de grondrechten;

3.  dringt er bij de Commissie op aan om gendergelijkheid in alle beleidsmaatregelen en begrotingen te integreren en gendergelijkheid een rol te laten spelen bij de uitvoering van EU-maatregelen en -programma's, en om bij de opstelling van nieuw beleid gendereffectbeoordelingen uit te voeren, teneinde te waarborgen dat het beleid dat wordt ontwikkeld om de problemen op het gebied van gendergelijkheid aan te pakken coherent en empirisch onderbouwd is; dringt er bij de lidstaten op aan om ook op nationaal niveau dergelijke maatregelen te nemen;

4.  dringt bij de Commissie aan op een betere beoordeling van de gevolgen van bezuinigingen door de overheid die negatieve gevolgen hebben voor de rechten van vrouwen en gendergelijkheid in de lidstaten en op maatregelen die bedoeld zijn om deze negatieve gevolgen aan te pakken en te voorkomen; betreurt ten zeerste dat het bezuinigingsbeleid de vooruitgang op het gebied van gendergelijkheid in ernstige mate afremt en ertoe leidt dat vrouwen in de maatschappij en op het werk gemarginaliseerd worden;

5.  betreurt dat gendermainstreaming in de Europa 2020-strategie niet aan de orde komt en dringt aan op een duidelijker integratie van het genderperspectief in deze strategie, waarbij de structurele oorzaken van armoede onder vrouwen worden aangepakt, met name in het kader van de opstelling van landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester, en dringt aan op opname in de jaarlijkse groeianalyse van specifieke beleidsrichtsnoeren voor het terugdringen van genderongelijkheden;

6.  wijst op de samenhang tussen genderdiscriminatie en andere vormen van discriminatie en de enorme gevolgen van meervoudige discriminatie voor vrouwen; benadrukt de dringende noodzaak om armoede onder vrouwen te bestrijden, en met name onder oudere vrouwen, alleenstaande moeders, vrouwen die het slachtoffer zijn geweest van gendergerelateerd geweld, vrouwen met een handicap, vrouwelijke migranten, vrouwelijke vluchtelingen, vrouwelijke asielzoekers en vrouwen die tot een minderheid behoren; verzoekt de lidstaten met de regionale en lokale autoriteiten, rechtshandhavingsinstanties, nationale instanties voor gelijkheid en maatschappelijke organisaties samen te werken om de samenhang tussen genderdiscriminatie en andere vormen van discriminatie beter te bestuderen en doeltreffender strategieën ten uitvoer te leggen voor de integratie van vrouwen, door efficiënt gebruik te maken van de middelen die er zijn voor sociaal beleid, zoals het Europees Sociaal Fonds en de structuurfondsen;

7.  steunt het verzoek van de Raad aan de Commissie om te komen met een nieuw initiatief waarin een strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2016-2020 wordt uiteengezet, die ook betrekking heeft op transgenders en personen met een intersekse-conditie, die moet worden gekoppeld aan de Europa 2020-strategie en rekening moet houden met de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties, en om de status van haar strategische inzet voor gendergelijkheid te versterken;

8.  dringt bij de Commissie en de lidstaten aan op een krachtiger beleid en meer investeringen ter ondersteuning van de participatie van vrouwen in hoogwaardige banen in alle sectoren, en op maatregelen ter bestrijding van onzeker werk;

9.  spoort de lidstaten aan om initiatieven, maatregelen en acties te bevorderen voor de ondersteuning van en het verstrekken van advies aan vrouwen die als ondernemer aan de slag willen;

10.  verzoekt de Commissie om het genderperspectief in haar macro-economisch beleid te integreren en innovatieve maatregelen vast te stellen om gelijke kansen op de arbeidsmarkt voor mannen en vrouwen en een evenwichtige verhouding tussen mannen en vrouwen als het gaat om zorgtaken te bevorderen;

11.  merkt op dat gelijke participatie van vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt en een beter en rechtvaardiger loon voor vrouwen niet alleen de economische onafhankelijkheid van vrouwen zou vergroten, maar tevens het economisch potentieel van de EU aanzienlijk zou doen toenemen, met een rechtvaardige en inclusieve samenleving als gevolg; wijst erop dat een volledige convergentie van de arbeidsparticipatiecijfers zich, volgens prognoses van de OESO, zou vertalen in een stijging van het bbp per inwoner met 12,4 % tot 2030;

12.  verzoekt de Commissie en de lidstaten schendingen van de rechten van werknemers te monitoren en maatregelen te nemen ter voorkoming van dergelijke schendingen, met name schendingen van de rechten van werkende vrouwen, die steeds vaker laagbetaald werk doen en het slachtoffer worden van discriminatie; verzoekt de Commissie en de lidstaten tevens om beleid en maatregelen vast te stellen om het fenomeen pesten op de werkvloer, bijvoorbeeld het lastigvallen van zwangere werknemers of het benadelen van vrouwen bij hun terugkeer op het werk na ouderschapsverlof of bij sollicitaties, vast te stellen en te voorkomen en over dit fenomeen voorlichting te verstrekken en vrouwen ertegen te beschermen; roept de Commissie en de lidstaten op naar geslacht en ouderschap uitgesplitste gegevens inzake loon- en pensioenkloven te verstrekken;

13.  benadrukt dat onderwijs een belangrijk instrument is om vrouwen in staat te stellen ten volle deel te nemen aan maatschappelijke en economische ontwikkeling; benadrukt dat maatregelen ter bevordering van een leven lang leren essentieel zijn om ervoor te zorgen dat vrouwen over de vaardigheden beschikken om terug te keren op de arbeidsmarkt of hun baan, inkomen of arbeidsomstandigheden te verbeteren; verzoekt de Commissie initiatieven te bevorderen ter ondersteuning van het opzetten van beroepsopleidingen voor vrouwen, initiatieven ter stimulering van de deelname van vrouwen aan het hoger onderwijs op het gebied van wetenschap, technologie en IT, initiatieven gericht op de ontwikkeling van opleidingsprogramma's over gendergelijkheid voor personen die werkzaam zijn in het onderwijs, en initiatieven die erop gericht zijn te voorkomen dat stereotypen worden doorgegeven via onderwijsprogramma's en studiemateriaal; roept universiteiten en onderzoeksinstellingen op om gendergelijkheidsbeleid in te voeren, in overeenstemming met de richtlijnen die door EIGE in samenwerking met de Europese Commissie zijn opgesteld (het instrument "GEAR" (Gender Equality in Academia and Research);

14.  dringt er bij alle lidstaten op aan om op alle niveaus binnen hun onderwijsstelsels aandacht te besteden aan gendervraagstukken, seksisme en genderstereotypen en ervoor te zorgen dat scholing over grondrechten en fundamentele vrijheden en gelijke rechten en kansen voor vrouwen en mannen tot de doelstellingen van hun onderwijsprogramma's behoort, en om ervoor te zorgen dat de kwaliteitsnormen voor het onderwijs gericht zijn op opheffing van belemmeringen voor daadwerkelijke gelijkheid van vrouwen en mannen en op de bevordering van volledige gelijkheid tussen de geslachten;

15.  verzoekt de Commissie om in het kader van het werkprogramma van de Commissie voor 2017 in nauwe samenwerking met de lidstaten een ambitieus, omvattend pakket wetgevings- en niet-wetgevingsmaatregelen op te stellen met betrekking tot het combineren van werk en privéleven, rekening houdend met de aangekondigde Europese pijler van sociale rechten, en met inbegrip van de herziening van de bestaande moederschaps- en ouderschapsrichtlijn[42] alsmede de voorstellen voor richtlijnen betreffende ouderschaps- en zorgverlof, en daarbij de gebruikmaking van deze verlofmogelijkheden door zowel mannen als vrouwen te bevorderen;

16.  neemt met tevredenheid kennis van het feit dat diverse lidstaten in 2014-2015 hun beleid en/of wetgeving inzake ouderschapsverlof hebben gewijzigd door het recht op verlof niet overdraagbaar te maken, vaderschapsverlof een verplicht karakter te geven, meer dagen vaderschapsverlof mogelijk te maken en/of een bonus toe te kennen als beide ouders (gelijkelijk) verlof opnemen, waardoor de rechten van ouders versterkt worden en gezorgd wordt voor meer gelijkheid tussen vrouwen en mannen en een evenwichtiger verdeling van zorg- en huishoudelijke taken, en de mogelijkheden van vrouwen om ten volle deel te nemen op de arbeidsmarkt worden verruimd; verzoekt de Commissie en de lidstaten maatregelen te nemen om mannen te stimuleren evenveel als vrouwen huishoudelijke taken op zich te nemen en bij te dragen aan de zorg voor kinderen en andere afhankelijke personen;

17.  verzoekt Eurofound verder te werken aan de ontwikkeling van haar activiteiten op het gebied van het toezicht op de kwaliteit van de werkgelegenheid en het beroepsleven, op basis van het concept arbeidskwaliteit waarbij wordt gekeken naar salariëring, carrièreperspectieven, werktijden, benutting van expertise en autonomie, sociale omgeving, fysiek risico en belasting door het werk; verzoekt Eurofound voorts om haar onderzoek op deze gebieden en op het gebied van overeenkomsten met de sociale partners en praktijken van ondernemingen die bevorderlijk zijn voor een goede balans tussen werk en vrije tijd verder te ontwikkelen, en tevens meer onderzoek te doen naar hoe tweeverdieners hun werktijden indelen en hoe deze groep het beste kan worden ondersteund;

18.  verzoekt de lidstaten die dat nog niet hebben gedaan om in het kader van hun beleid gericht op sociale gelijkheid stappen te nemen in de richting van individualisering van rechten, met name binnen het belastingstelsel, teneinde financiële prikkels weg te nemen die ertoe leiden dat de minder verdienende partner zich van de arbeidsmarkt terugtrekt of parttime gaat werken;

19.  looft de lidstaten die beide Barcelona-doelstellingen hebben bereikt; spoort Portugal, Nederland, Luxemburg, Finland, Italië, Malta en Estland aan om de tweede doelstelling te verwezenlijken en verzoekt Polen, Kroatië en Roemenië, die de twee doelstellingen nog lang niet hebben bereikt, meer inspanningen te verrichten om te voorzien in officiële opvangregelingen, om op die manier een bijdrage te leveren aan een betere balans tussen het werk en het privéleven van werknemers; wijst erop dat de huidige bevindingen duidelijk laten zien dat investeringen in zorg voor kinderen en ouderen zullen leiden tot een toename van het percentage vrouwen in voltijdsbanen en een verbetering van de sociale integratie van vrouwen en de integratie van vrouwen in hun omgeving;

20.  herhaalt zijn oproep aan de Commissie en de lidstaten om te werken aan de oprichting van een Garantie voor het Europese Kind, om ervoor te zorgen dat ieder Europees kind met risico op armoede toegang heeft tot gratis gezondheidszorg, gratis onderwijs, gratis kinderopvang, fatsoenlijke huisvesting en voldoende voeding; benadrukt dat dergelijk beleid de situatie van vrouwen en meisjes, met name in kwetsbare en gemarginaliseerde gemeenschappen, moet aanpakken; merkt op dat het Jeugdgarantie-initiatief een genderperspectief moet bevatten;

21.  betreurt dat er nog altijd sprake is van een genderloonkloof en een genderpensioenkloof en dringt er bij de Commissie, de lidstaten en de sociale partners op aan om op korte termijn maatregelen te nemen om deze kloven te dichten;

22.  stelt vast dat transparantie ten aanzien van salariëring een eerste stap vormt in het dichten van de genderloonkloof, en constateert met vreugde dat diverse ondernemingen ertoe zijn overgegaan verschillen in salariëring tussen mannen en vrouwen te analyseren en te publiceren; verzoekt alle werkgevers en vakbonden om specifieke instrumenten voor de evaluatie van banen te ontwikkelen en toe te passen, zodat erop kan worden toegezien dat mensen voor gelijk of gelijkwaardig werk een gelijk loon ontvangen; verzoekt de lidstaten voorts om regelmatig de salarissen en lonen in kaart te brengen, deze gegevens te publiceren en ondernemingen te verzoeken interne mechanismen in te voeren om loonkloven op te sporen;

23.  is verheugd dat de Commissie de "gelijke beloning voor gelijk of gelijkwaardig werk" als een van haar belangrijkste prioriteiten beschouwt; meent dat het dringend nodig is om op EU-niveau een definitie te formuleren van het beginsel gelijk loon voor gelijk of gelijkwaardig werk; dringt in dit kader aan op herschikking van de richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep van 2006;

24.  is teleurgesteld dat de genderpensioenkloof in meer dan de helft van de lidstaten is toegenomen; spoort Cyprus, Duitsland en Nederland aan de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen, die bijna 50 % bedraagt, te verkleinen; dringt er bij Malta, Spanje, België, Ierland, Griekenland, Italië en Oostenrijk op aan de genderkloof op het gebied van de pensioendekking te dichten, aangezien tussen de 11 en 36 % van de vrouwen in deze landen geen recht heeft op pensioen;

25.  looft de regering van Zweden voor het bereiken van de doelstelling van evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen en looft Slovenië en Frankrijk voor het vrijwel bereiken van deze doelstelling en verzoekt Hongarije, Slowakije en Griekenland, waar regeringen zijn gevormd waar geen enkele vrouw deel van uitmaakt,[43] te waarborgen dat vrouwen op alle niveaus van de politieke en economische besluitvorming voldoende vertegenwoordigd zijn; vraagt de lidstaten om al het mogelijke te doen om gendergelijkheid in hoge functies binnen hun regeringen en overheidsinstanties en -organen en op kieslijsten te waarborgen, om te zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in gemeenteraden, regionale en nationale parlementen en het Europees Parlement; benadrukt dat verschillende studies hebben aangetoond dat passende wetgevende maatregelen tot snelle veranderingen kunnen leiden in het genderevenwicht in de politiek; deelt de mening van de Commissie dat quota alleen doeltreffend zijn als zij vergezeld gaan van wetgeving inzake de volgorde van kandidaten op kandidatenlijsten en passende sancties voor gevallen van niet-naleving;

26.  benadrukt dat de sterke ondervertegenwoordiging van vrouwen in de politiek, zowel in verkozen als in benoemde functies, op Europees niveau en in de lidstaten een democratisch deficit vormt dat de legitimiteit van de besluitvormingsprocessen op zowel nationaal als Europees niveau aantast;

27.  verzoekt de EU-instellingen al het mogelijke te doen om gendergelijkheid in het college van commissarissen en in hoge functies van alle EU-instellingen, agentschappen en organen van de EU te waarborgen;

28.  stelt met bezorgdheid vast dat het aantal vrouwen in bestuursorganen van grote beursgenoteerde ondernemingen in 2015, ten opzichte van 2010, in de meerderheid van de landen onder het EU-gemiddelde lag; is evenwel ingenomen met de algemene positieve trend, met name in Frankrijk, Italië, het Verenigd Koninkrijk, België en Denemarken;

29.  herhaalt zijn verzoek aan de Raad om een snelle vaststelling van de richtlijn inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen (richtlijn vrouwelijke bestuurders) als een belangrijke eerste stap op weg naar een evenwichtige vertegenwoordiging in de publieke en particuliere sector; merkt op dat de vooruitgang het concreetst is (van 11,9 % in 2010 naar 22,7 % in 2015) in de lidstaten die bindende wetgeving hebben vastgesteld met quota voor vrouwen in bestuursorganen[44];

30.  betreurt dat in slechts één lidstaat sprake is van genderpariteit in de hoogste functies van de instellingen voor hoger onderwijs, maar juicht toe dat er in het algemeen een verbetering zichtbaar is als het gaat om de vertegenwoordiging van vrouwen in deze functies;

31.  dringt er bij de lidstaten op aan alle vormen van geweld tegen vrouwen en gendergerelateerd geweld te bestrijden en aan te pakken, en strategieën te ontwikkelen ter voorkoming van geweld, ervoor te zorgen dat slachtoffers gemakkelijk toegang hebben tot gespecialiseerde ondersteunende dienstverlening en bescherming, en bij de verslaglegging over de omzetting van de Richtlijn inzake de rechten van slachtoffers in 2017 speciale aandacht te besteden aan de genderspecifieke aspecten van de rechten van slachtoffers, ook wanneer die verband houden met de genderidentiteit en genderexpressie van een slachtoffer; verzoekt de Raad om de overbruggingsclausule toe te passen en een unaniem besluit te nemen waarmee gendergerelateerd geweld wordt toegevoegd aan de vormen van criminaliteit die zijn vastgelegd in artikel 83, lid 1, VWEU; verzoekt de Commissie om in aanvulling op de EU-wetgeving inzake de bescherming van slachtoffers een Europees register inzake Europese beschermingsbevelen in te stellen;

32.  herhaalt met klem dat gendergerelateerd geweld en discriminatie, waaronder verkrachting en seksueel geweld, seksuele intimidatie, genitale verminking van vrouwen, gedwongen huwelijken en huiselijk geweld, een enorme inbreuk vormen op de menselijke waardigheid; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan een beleid van nultolerantie te voeren ten aanzien van alle vormen van geweld, waaronder huiselijk geweld, waarvoor geldt dat slachtoffers vaak geen aangifte doen omdat het geweld is gepleegd door partners of familieleden; dringt er bij de lidstaten op aan meer aandacht te besteden aan vrouwen met een handicap als slachtoffers van huiselijk geweld, die in veel gevallen niet in staat zijn om uit een gewelddadige relatie te ontsnappen;

33.  is ingenomen met het feit dat meer lidstaten het Verdrag van Istanbul, het eerste juridisch bindende instrument op internationaal niveau ter voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen, hebben ondertekend; verzoekt de veertien lidstaten die dit verdrag nog niet hebben geratificeerd dit op korte termijn alsnog te doen; is ingenomen met het voorstel van de Commissie van maart 2016 inzake toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul; verzoekt de Raad en de Commissie meer vaart te zetten achter de onderhandelingen over de ondertekening en sluiting van het Verdrag van Istanbul en steunt de toetreding van de EU tot dit verdrag onverkort en zonder enig voorbehoud; verzoekt de Commissie voorts een definitie van gendergerelateerd geweld op te nemen, overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2012/29/EU, en zo snel mogelijk te komen met een omvattende Europese strategie ter voorkoming en bestrijding van gendergerelateerd geweld, inclusief een bindende wetgevingshandeling;

34.  is verheugd over de samenwerking tussen Eurostat en de nationale justitiële autoriteiten en de politie op het gebied van gegevensuitwisseling, bedoeld om meer inzicht te verkrijgen in het betreurenswaardige fenomeen gendergerelateerd geweld in de EU, en spoort hen aan om hiermee door te gaan en in samenwerking met EIGE strafbare feiten die gepleegd worden tegen vrouwen op jaarbasis te monitoren;

35.  benadrukt het nauwe verband tussen stereotypen en het sterk toenemende aantal intimidaties van vrouwen en seksisme via internet en sociale media, die tevens nieuwe vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes met zich meebrengen, zoals cyberpesten, cyberintimidatie, het gebruik van vernederende afbeeldingen online en de verspreiding via sociale media van persoonlijke foto's en video's zonder toestemming van de betrokkene; benadrukt dat dit probleem reeds bij jonge kinderen onder de aandacht moet worden gebracht; benadrukt dat deze situaties kunnen ontstaan als de bescherming door overheidsorganen en andere instanties die een genderneutrale omgeving zouden moeten waarborgen en seksisme zouden moeten tegengaan, tekortschiet;

36.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan alle wettelijke en juridische maatregelen te treffen om het verschijnsel onlinegeweld tegen vrouwen te bestrijden; dringt er met name bij de EU en de lidstaten op aan hun krachten te bundelen in een omvattende Europese strategie ter voorkoming en bestrijding van gendergerelateerd geweld, om een kader te bieden dat nieuwe vormen van onlinegeweld aanmerkt als strafbaar feit en zorgt voor psychologische ondersteuning van vrouwen en meisjes die het slachtoffer zijn van onlinegeweld; pleit voor een gendereffectbeoordeling van de EU-strategie inzake cyberbeveiliging en het Europees Centrum voor bestrijding van cybercriminaliteit (Europol), opdat deze onderwerpen in deze strategie worden opgenomen en het centrum bij zijn werkzaamheden rekening houdt met het genderperspectief;

37.  verzoekt de Commissie nogmaals een Europees Waarnemingscentrum voor gendergeweld op te richten (naar het voorbeeld van het huidige Europees Instituut voor gendergelijkheid), dat onder leiding moet staan van een Europees coördinator voor de preventie van geweld tegen vrouwen en meisjes;

38.  verzoekt de Commissie en de lidstaten maatregelen vast te stellen ter bescherming van vrouwen en LGBTI-personen tegen intimidatie op de werkplek; verzoekt de Commissie om het huidige EU-kaderbesluit betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht[45] aldus te herzien dat daarin ook seksisme, misdrijven ingegeven door vooroordelen en aanzetting tot haat wegens seksuele geaardheid, genderidentiteit of geslachtskenmerken worden opgenomen;

39.  veroordeelt het feit dat in de meeste EU-landen nog steeds chirurgische ingrepen worden uitgevoerd bij kinderen met een intersekse-aandoening, met als doel deze kinderen te "normaliseren", terwijl er voor dergelijke ingrepen geen medische noodzaak bestaat; dringt er bij deze lidstaten op aan te voorkomen dat er dergelijke ingrepen worden uitgevoerd zonder de vrije en geïnformeerde toestemming van de betrokkene;

40.  merkt op dat personen met een intersekse-conditie in Malta en Griekenland bescherming genieten tegen discriminatie op grond van geslachtskenmerken; roept de lidstaten op om bij de omzetting van de EU-richtlijnen inzake gendergelijkheid in nationale wetgeving ter bevordering van gendergelijkheid aandacht te besteden aan discriminatie op grond van genderidentiteit en geslachtskenmerken;

41.  benadrukt dat gendergerelateerde vormen van geweld en discriminatie, waaronder verkrachting en seksueel geweld, vrouwelijke genitale verminking, gedwongen huwelijken, huiselijk geweld, zogeheten eermisdrijven en door de staat gesteunde discriminatie op grond van geslacht, vormen van vervolging zijn en aangemerkt moeten worden als geldige reden voor het indienen van een asielaanvraag in de EU; pleit voor het realiseren van veilige en legale manieren om de EU binnen te komen; herinnert eraan dat vrouwen en meisjes bijzonder kwetsbaar zijn voor uitbuiting door mensensmokkelaars;

42.  dringt er nogmaals bij de lidstaten op aan onmiddellijk een einde te maken aan de detentie van kinderen, zwangere en borstvoeding gevende vrouwen en slachtoffers van verkrachting, seksueel geweld en mensenhandel, en te zorgen voor passende psychologische en medische ondersteuning die wordt verleend door mannelijke of vrouwelijke beroepsbeoefenaren, al naar gelang de situatie, zoals psychologen, maatschappelijk werkers, verpleegkundigen en artsen, die een passende opleiding ter zake hebben genoten; herinnert eraan dat vluchtelingen die het slachtoffer zijn geweest van geweld op grond van geslacht of (vermeende) seksuele geaardheid tijdig en in alle fasen van het migratieproces ondersteuning geboden moet worden, met inbegrip van onmiddellijke herplaatsing ingeval hun veiligheid niet kan worden gegarandeerd, hoogwaardige geestelijke gezondheidszorg en directe erkenning van de genderidentiteit voor de duur van de asielprocedure als maatregel ter preventie van geweld;

43.  herhaalt dat bij de tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving inzake de bestrijding van mensenhandel, één van de meest rendabele georganiseerde criminele activiteiten, voortdurend rekening gehouden moet worden met de genderdimensie en verzoekt de Commissie nogmaals om dit bij haar beoordeling van de naleving en omzetting van de richtlijn door de lidstaten te blijven bewaken en ervoor te zorgen dat aan de rapportageverplichtingen en aan de in de richtlijn vastgestelde termijnen wordt voldaan;

44.  verzoekt de Commissie om de lidstaten die mensenhandel bestrijden financieel en logistiek te ondersteunen, met name Italië en Griekenland, die zich als gevolg van de huidige migratiecrisis in de frontlinie bevinden bij de aanpak van deze noodsituatie;

45.  pleit ervoor dat de inspanningen die op nationaal en EU-niveau worden verricht om een einde te maken aan hardnekkige stereotypen en gendergerelateerde discriminatie worden geïntensiveerd door middel van voorlichtingscampagnes die erop gericht zijn om stereotypes van vrouwen en meisjes en mannen en jongens te doorbreken en die zich richten tot alle lagen van de maatschappij; verzoekt de lidstaten om positieve initiatieven te ontplooien, zoals strategieën die erop gericht zijn vrouwen ertoe te bewegen te kiezen voor een loopbaan of een baan in sectoren waarin vrouwen ondervertegenwoordigd zijn, en mannen ertoe te bewegen meer zorg- en huishoudelijke taken op zich te nemen, of mannen voor te lichten over de wijze waarop geweld, waaronder mensenhandel met het oog op commerciële seksuele uitbuiting, gedwongen huwelijken en gedwongen arbeid, vrouwen, mannen en kinderen schaadt en gendergelijkheid aantast, en om maatregelen te nemen, in de vorm van voorlichtingscampagnes om de vraag naar gesmokkelde vrouwen en kinderen te verminderen;

46.  herhaalt dat vrouwen de controle moeten hebben over hun seksuele en reproductieve gezondheid en hun seksuele en reproductieve rechten moeten kunnen uitoefenen; roept de lidstaten op de toegang van vrouwen tot vrijwillige gezinsplanning en het volledige aanbod van diensten op het gebied van reproductieve en seksuele gezondheid, waaronder anticonceptie en abortus, te waarborgen; verzoekt de lidstaten en de Commissie bewustmakingscampagnes te initiëren, die ertoe moeten leiden dat mannen en vrouwen volledig bekend zijn met hun rechten en plichten ter zake van seksuele en reproductieve aangelegenheden;

47.  wijst op het feit dat in steeds meer gevallen een beroep wordt gedaan op gewetensbezwaren, ten gevolge waarvan de toegang tot seksuele en reproductieve diensten wordt belemmerd; verzoekt de lidstaten te waarborgen dat gewetensbezwaren er niet toe leiden dat patiënten de toegang tot de gezondheidszorg waar zij recht op hebben wordt ontzegd;

48.  is van mening dat de weigering van levensreddende diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid, waaronder veilige abortus, een ernstige schending van fundamentele mensenrechten vormt;

49.  benadrukt het belang van een actief preventie-, onderwijs- en voorlichtingsbeleid dat zich richt op tieners, jongeren en volwassenen en dat ervoor zorgt dat de EU-burgers een goede seksuele en reproductieve gezondheid genieten, geen seksueel overdraagbare aandoeningen oplopen en niet ongewenst zwanger raken;

50.  spoort de bevoegde autoriteiten in de lidstaten aan om binnen hun uitgebreide onderwijsprogramma's op het gebied van seksuele voorlichting en relaties gendergelijkheid te bevorderen, en meisjes en jongens te wijzen op het belang van relaties die gebaseerd zijn op instemming, respect voor elkaar en wederkerigheid, en tevens gendergelijkheid te bevorderen in het kader van sport en vrijetijdsbesteding, waar stereotypen en de verwachtingen ten aanzien van mannen en vrouwen van invloed kunnen zijn op het zelfbeeld, de gezondheid, het verwerven van vaardigheden, de intellectuele ontwikkeling, sociale integratie en de identiteitsvorming van meisjes en jongens;

51.  wijst erop dat het van groot belang is om mannen te stimuleren om al het mogelijke te doen om gendergelijkheid te bereiken en om in kaart te brengen waar en hoe deze boodschap onder de aandacht kan worden gebracht van grote groepen mannen, met name binnen instanties, sectoren en verenigingen die door mannen gedomineerd worden, en tevens om mannen bewust te maken van de rol die zij spelen als het gaat om de bevordering van gendergelijkheid en de ondersteuning van het beginsel van gedeelde macht en verantwoordelijkheden voor mannen en vrouwen op het werk, in het sociale leven, in de privéomgeving en in de bredere context op nationaal en internationaal niveau;

52.  verzoekt de lidstaten om seksualisering en commercialisering van vrouwen door de media en de reclame-industrie te monitoren, omdat in hun uitingen vaak gebruik wordt gemaakt van vrouwelijke stereotypen, en jeugdigheid, schoonheid en seksuele aantrekkingskracht gekoppeld worden aan sociaal succes; verzoekt de Commissie om bij schending van de richtlijn audiovisuele mediadiensten door een lidstaat gerechtelijke stappen te nemen, en om door middel van stimuleringsmaatregelen goede praktijken binnen de publieke en commerciële mediaondernemingen te bevorderen; dringt er bij de media en de reclame-industrie op aan dat zij de waardigheid van vrouwen eerbiedigen, stereotype beeldvorming en discriminatie vermijden en de diversiteit van vrouwen omarmen; dringt er voorts bij de media en de reclame-industrie op aan aandacht te besteden aan een gezonde levensstijl en aan verschillende samenlevingsvormen en leefstijlen;

53.  herinnert aan de toezeggingen van de EU in de actieplannen EU-Celac (Gemeenschap van Latijns-Amerikaanse en Caribische Staten) van 2013 en 2015 betreffende de uitbanning van geweld tegen vrouwen, en uit zijn bezorgdheid over de gebrekkige tenuitvoerlegging van hoofdstuk 7 daarvan inzake de bevordering van gendergelijkheid; verzoekt de lidstaten en de Europese Dienst voor extern optreden samen te werken en economische en institutionele middelen toe te wijzen om de naleving van de in de actieplannen neergelegde aanbevelingen voor de bevordering van gendergelijkheid te waarborgen, met name ten aanzien van de uitbanning van alle vormen van geweld, overeenkomstig het Verdrag van Belém do Pará, het Verdrag van Istanbul en het CEDAW-verdrag;

54.  benadrukt dat uit onderzoek blijkt dat de gevolgen van de klimaatverandering voor vrouwen groter zijn dan voor mannen, omdat vrouwen in een situatie van armoede doorgaans de zwaarste lasten dragen; is van oordeel dat vrouwen actief moeten bijdragen aan klimaatbeleid en -maatregelen;

55.  verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen voor een overkoepelende strategie voor duurzame ontwikkeling die alle relevante interne en externe beleidsterreinen omvat, en doeltreffende toezichts-, evaluatie- en verantwoordingsmechanismen te ontwikkelen voor de tenuitvoerlegging van de Agenda 2030, met inbegrip van de doelstellingen en indicatoren daarvan die betrekking hebben op gendergelijkheid, vrouwenrechten en de versterking van de positie van vrouwen;

56.  verzoekt de Commissie om de tenuitvoerlegging van de bestaande EU-wetgeving op het gebied van gendergelijkheid in de lidstaten doeltreffender te controleren, en wijst er in dit kader op dat tegen lidstaten die de wetgeving op dit gebied niet naleven inbreukprocedures ingeleid moeten worden;

57.  betreurt dat er nog steeds geen maatregelen voor genderbudgettering zijn getroffen, ondanks de interinstitutionele verklaring over het bijdragen tot gendermainstreaming die als bijlage bij het meerjarig financieel kader (MFK) is gevoegd; benadrukt in dit verband dat nauwlettend moet worden gecontroleerd op welke wijze binnen de jaarlijkse begrotingsprocedures toepassing is gegeven aan de beginselen van de gezamenlijke verklaring en pleit ervoor dat de bevoegde commissie een formele rol gaat spelen bij de herziening van het MFK;

58.  dringt er bij de regeringen van de lidstaten op aan om ervoor te zorgen dat er organen zijn die zich bezighouden met de ontwikkeling, coördinatie en tenuitvoerlegging van gendergelijkheidsbeleid en dat deze organen goed kunnen functioneren en over voldoende middelen kunnen beschikken, omdat dergelijke organen een belangrijke indicator zijn voor de inzet van regeringen op het gebied van de bevordering van gendergelijkheid;

59.  verzoekt de EU-instellingen specifieke indicatoren voor gendergelijkheid, met inbegrip van de gendergelijkheidsindex van EIGE, in te voeren in het toezichtsysteem voor het toekomstige EU-mechanisme voor democratie, de rechtsstaat en de grondrechten;

60.  verzoekt de Commissie een bredere strategie inzake gelijkheid te ontwikkelen, met inbegrip van een horizontale richtlijn ter bestrijding van discriminatie, om een einde te maken aan elke vorm van gendergerelateerde discriminatie; verzoekt de Raad met het oog daarop zo spoedig mogelijk een gemeenschappelijk standpunt vast te stellen inzake het voorstel voor een richtlijn betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd en seksuele geaardheid (COM(2008)0426), dat sinds de aanneming door het Parlement in april 2009 geblokkeerd is; verzoekt de Raad nogmaals genderdiscriminatie op te nemen als vorm van discriminatie;

61.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten.

  • [1]  PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57.
  • [2]  PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1.
  • [3]  PB C 70E van 8.3.2012, blz. 162.
  • [4]  PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23.
  • [5]  PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37.
  • [6]  PB L 353 van 28.12.2013, blz. 7.
  • [7]  PB L 180 van 15.7.2010, blz. 1.
  • [8]  PB L 68 van 18.3.2010, blz. 13.
  • [9]  PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23.
  • [10]  PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37.
  • [11]  PB L 348 van 28.11.1992, blz. 1.
  • [12]  PB L 359 van 19.12.1986, blz. 56.
  • [13]  PB L 6 van 10.1.1979, blz. 24.
  • [14]  PB C 341E van 16.12.2010, blz. 35.
  • [15]  PB C 199E van 7.7.2012, blz. 65.
  • [16]  PB C 251E van 31.8.2013, blz. 1.
  • [17]  PB C 316 van 30.8.2016, blz. 2.
  • [18]  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0105.
  • [19]  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0042.
  • [20]  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0218.
  • [21]  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0126.
  • [22]  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0312.
  • [23]  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0073.
  • [24]  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0203.
  • [25]  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0235.
  • [26]  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0338.
  • [27]  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0360.
  • [28]  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0072.
  • [29]  Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0227.
  • [30]  ISBN 978-92-79-29898-1
  • [31]  PB L 59 van 2.3.2013, blz. 5.
  • [32]  http://www.un.org/womenwatch/daw/csw/csw48/ac-men-auv.pdf
  • [33]  ISBN 978-92-79-36171-5.
  • [34]  Eurofound report (2016): "The gender employment gap: challenges and solutions".
  • [35]  Eurofound report (2015): "Promoting uptake of parental and paternity leave among fathers in the European Union".
  • [36]  Eurofound (2015): "First findings: Sixth European Working Conditions Survey".
  • [37]  http://ec.europa.eu/eurostat/web/crime/database
  • [38]  Verslag van Eurostat, getiteld "Trafficking in human beings, 2015 edition".
  • [39]  Europees Netwerk van juridische deskundigen op het gebied van gendergelijkheid en non-discriminatie, getiteld: "A comparative analysis of gender equality law in Europe 2015"
  • [40]  EIGE, 2014. "Effectiveness of institutional mechanisms for the advancement of gender equality. Review of the implementation of the Beijing Platform for Action in the EU Member States".
  • [41]  Verslag van Eurofound (2014) "Social partners and gender equality in Europe".
  • [42]  Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie; Richtlijn 2010/18/EU van de Raad van 8 maart 2010 tot uitvoering van de door BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst over ouderschapsverlof en tot intrekking van Richtlijn 96/34/EG.
  • [43]  Ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden in 2014 en 2015.
  • [44]  Factsheet van de Europese Commissie "Gender balance on corporate boards - Europe is cracking the glass ceiling", oktober 2015; Europese Commissie, DG JUST, "Women in economic decision-making in the EU: Progress report: A Europe 2020 initiative", 2012; Aagoth Storvik en Mari Teigen, "Women on Board: The Norwegian Experience", juni 2010.
  • [45]  PB L 328 van 6.12.2008, blz. 55.

TOELICHTING

Europa loopt wereldwijd zonder twijfel voorop op het gebied van de rechten van de vrouw en gendergelijkheid, maar niettemin zijn we nog maar halverwege op weg naar het bereiken van gendergelijkheid, en in feite wordt er maar zeer traag vooruitgang geboekt.

Uit de recentste statistieken blijkt dat de EU nog maar halverwege is op de weg naar gendergelijkheid. Volgens de gendergelijkheidsindex van EIGE van 2015 bedraagt de totaalscore van de EU op het gebied van gendergelijkheid 52,9 van 100. Dit is een stijging van 1,6 procentpunten ten opzichte van 2005, hetgeen inhoudt dat er op dit terrein vrijwel geen vooruitgang is geboekt. De genderloonkloof is gelijk gebleven op 16,5 %, en volgens Eurostat is deze kloof in sommige lidstaten de afgelopen vijf jaar zelfs toegenomen. De genderpensioenkloof is met 40 % schrikbarend groot. Nog zorgwekkender is het feit dat de pensioenkloof in de helft van de lidstaten is toegenomen en dat 11 tot 36 % van alle vrouwen geen recht heeft op pensioen. Het aandeel jonge vrouwen die geen werk hebben, geen onderwijs volgen en niet werkzoekend zijn is twee keer zo hoog als dat van jonge mannen (11 % tegenover 5 %). Volgens EIGE komt de toegenomen kloof tussen mannen en vrouwen in Europa tot uiting in de lage vertegenwoordiging van vrouwen op economische machtsposities en besluitvormingsposities, wat weer een gevolg is van de lage prioriteit die binnen het economisch beleid van de EU wordt toegekend aan genderproblematiek.

Hoewel gelijkheid van vrouwen en mannen een van de doelstellingen van de EU is en een vast onderdeel moet vormen van alle politieke maatregelen, houdt de negatieve trend op het gebied van gendergelijkheid nauw verband met de economische crisis en de in dat kader getroffen beleidsmaatregelen, waarin geen ruimte was voor het in kaart brengen, inzichtelijk maken, analyseren en corrigeren van de gendergerelateerde gevolgen van de economische crisis.

Uit veel studies kwam duidelijk naar voren dat het bezuinigingsbeleid ernstige gevolgen heeft gehad voor vrouwen en voor gendergelijkheid. De bezuinigingen in de overheidssector (in het bijzonder op terreinen als onderwijs, volksgezondheid of sociaal werk) hebben met name negatieve gevolgen gehad voor vrouwen, aangezien zij 70 % van de beroepsbevolking in die sector uitmaken. Deskundigen hebben gewaarschuwd dat het bezuinigingsbeleid tot gevolg heeft dat het aandeel vrouwen dat in armoede leeft toeneemt, terwijl bezuinigingen op het gebied van openbare zorg- en gezondheidsdiensten (minder en duurdere kinderopvang, beperking van diensten voor ouderen en gehandicapten, privatisering en sluiting van ziekenhuizen) leiden tot hernieuwde privatisering van de zorg en een terugkeer naar traditionele genderrollen, waarbij de verantwoordelijkheid voor de zorg minder bij de maatschappij komt te liggen en meer bij huishoudens, met name vrouwen. Tot slot hebben de budgettaire beperkingen ook gevolgen gehad voor acties, initiatieven organisaties ter bevordering van gendergelijkheid, waarbij programma’s die essentieel zijn voor de bestrijding van gendergebaseerd geweld te weinig financiering ontvangen.

Zoals aangegeven in het verslag over 2014 van EIGE lijken de status en het profiel van gendergelijkheid aan prominentie in te boeten, waarbij gendergelijkheid als politiek doel langs de zijlijn komt te staan en het belang van dit beleidsterrein wordt ondergraven. De vooruitgang per lidstaat en per sector is wisselend: sommige lidstaten laten vooruitgang zien, terwijl de situatie in andere lidstaten weer verslechtert.

In sommige lidstaten van de EU zijn politieke en burgerbewegingen in opkomst die de gelijke rechten voor vrouwen en mannen slecht gezind zijn, en die zelfs van mening zijn dat het niet nodig is om gendergelijkheidsbeleid te voeren. Daartegenover staat dat 55 % van de Europese burgers wenst dat de EU meer dan zij nu doet optreedt op het gebied van gelijke behandeling van mannen en vrouwen, wat in tegenspraak is met de lagere status die de Europese Commissie heeft toegekend aan de gelijkheidsstrategie van de EU en aan het jaarverslag van de Commissie over gendergelijkheid.

Indien het jaarverslag over de gelijkheidsstrategie van de EU weer de status van mededeling zou krijgen, zouden dit verslag en de daarmee verband houdende documenten in alle officiële talen van de EU vertaald moeten worden, goedgekeurd moeten worden door het college van commissarissen, en automatisch toegestuurd moeten worden aan de Europese Raad. Met het verlagen van de status van het jaarverslag over de gelijkheidsstrategie verlaagt de EU de politieke legitimiteit van haar inspanningen ten behoeve van de rechten van de vrouw en gendergelijkheid.

Het jaar 2020 is nog vier jaar verwijderd, en als de EU hetzelfde tempo van vooruitgang aanhoudt zullen de doelstellingen van de Europa 2020-strategie niet behaald worden. De Commissie heeft ingeschat dat met het huidige tempo van vooruitgang nog 70 jaar nodig is voor het verwezenlijken van gelijk loon, 40 jaar voor gelijke verdeling van huishoudelijke taken, 30 jaar voor het bereiken van 70% werkgelegenheid voor vrouwen en 20 jaar voor het bereiken van genderevenwicht in de politiek. Wij moeten er niet mee akkoord gaan dat het nog decennia duurt totdat gendergelijkheid in Europa daadwerkelijk een feit is.

Mijn doel als rapporteur is het analyseren van de voortgang, of het gebrek daaraan, op het gebied van vrouwenrechten en gendergelijkheid in de EU en haar lidstaten in de jaren 2014-2015, en het doen van beleidsaanbevelingen om beleidsmakers in de EU en Europese burgers bij te staan bij het bevorderen van de rechten van de vrouw en gendergelijkheid. Om praktische redenen volg ik wat inhoud betreft de opzet van het jaarverslag over gendergelijkheid van de Commissie voor 2015, en heb ik een aantal commentaren met betrekking tot resultaten in de lidstaten overgenomen uit het verslag van de Commissie en de gendergelijkheidsindex van EIGE.

Ik steun ten volle de werkwijze van de Commissie van het opnemen van commentaren met betrekking tot de resultaten in de lidstaten, en ben van mening dat het bespreken van de resultaten van de lidstaten van groot belang is voor het voeren van een op feiten gebaseerd en constructief democratisch debat. Ik hoopte dan ook objectieve en duidelijke gegevens te kunnen presenteren, die gebruikt kunnen worden bij de opstelling van de amendementen, conclusies en aanbevelingen van het verslag, alsmede bij het politieke debat in het EP.

Het is echter van wezenlijk belang erop te wijzen dat er een voortdurend gebrek is aan omvattende, betrouwbare en regelmatig geactualiseerde gegevens inzake gelijkheid, die onderverdeeld zijn naar geslacht en die als vergelijkingsmateriaal zouden kunnen dienen. Daarom is het op systematische wijze vergaren van gegevens over gelijkheid op nationaal niveau van cruciaal belang. Om dit doel te bereiken, voeg ik bij het verslag van het Europees Parlement een bijlage die is opgesteld door EIGE, op basis van de gendergelijkheidsindex van EIGE maar in een compacter formaat, waarin de recentste statistieken en trends voor de jaren 2014 en 2015 zijn opgenomen.

Hiertoe heb ik als rapporteur een samenwerkingsverband opgezet tussen het team van de rapporteur van het Parlement en het onderzoeksteam van EIGE met het oog op de jaarlijkse verslaglegging inzake vrouwenrechten en gendergelijkheid in de EU. Het gendergelijkheidsbeleid van de EU zou beter ten uitvoer gelegd kunnen worden indien intensievere coördinatie plaatsvindt van de verschillende instrumenten en mechanismen die reeds op EU-niveau beschikbaar zijn, zoals het jaarverslag van de Commissie over gendergelijkheid, de tweejaarlijkse gendergelijkheidsindex van EIGE, het tweejaarlijkse verslag van het Europees Parlement over de situatie op het gebied van gendergelijkheid, en de jaarlijkse conclusies van de Raad over de evaluatie van een select onderdeel van de tenuitvoerlegging van het actieprogramma van Peking in de EU. Afstemming van de planning van deze instrumenten en mechanismen kan ervoor zorgen dat de beleidsrespons van de EU op de uitdagingen op het gebied van gendergelijkheid meer samenhang vertoont en empirisch is onderbouwd.

In het huidige politieke klimaat in Europa is het belangrijk dat de Europese leiders duidelijk aangeven dat zij van gendergelijkheid een prioriteit willen maken, om te laten zien dat zij er alles aan willen doen om de waarden waarop de EU berust te verdedigen en ervoor te zorgen dat menselijke waardigheid, democratie, gelijkheid, non-discriminatie en gelijkheid van vrouwen en mannen in de EU gewaarborgd zijn.

 

The EU is only half way towards gender equality, as shown by the Gender Equality Index 2015 of the European Institute for Gender Equality (EIGE). The Gender Equality Index covers data from 2005, 2010 and 2012, for the first time allowing for an assessment of the progress made in the pursuit of gender equality in the European Union (EU) and individual Member States over time. During this period the total score for the EU rose marginally from 51.3 out of 100 to 52.9 points. The progress varies between Member States and domains, showing not only improvements, but also regression.

In order to present a comprehensive and updated picture of gender equality in Europe in this Annex, the 2015 Gender Equality Index scores are complemented with separate information boxes on the latest trends and indicators based on EIGE’s most recent studies and the statistics from the European Commission, Eurostat, Eurofound and other sources. The latest Index includes statistics up to 2012.

EIGE’s next Gender Equality Index will be published in October 2017, covering statistics up to 2015 (latest data available at that point in time).

 

 

The Gender Equality Index is a unique measurement tool that synthesises the complexity of gender equality into a user-friendly and easy to understand measure. Based on the EU policy framework, it assists the monitoring of progress in gender equality across the EU over time. The Index consists of six core domains: work, money, knowledge, time, power and health, and assigns scores for Member States between 1 for total inequality and 100 for full equality.

It measures not only gender gaps between women and men, but also takes into account the country context and the different levels of achievement of Member States in various areas. A high overall score reflects both small (or absent) gender gaps and a good situation for all (e.g. high involvement of both women and men in employment).

Work

 

Domain of work

 

Scores in the domain of work and its subdomains have increased only marginally since 2005. The gender gap in employment, measured by the full-time equivalent (FTE) employment rates, has narrowed slightly at EU level, largely driven by decreased levels of men’s participation in the labour market.

However, women’s propensity to work on a part-time basis makes the Europe 2020 employment target of 75% rather difficult to reach. The employment rate counts the number of hours worked, rather than the number of people with a job.

The subdomain of segregation and quality of work shows slight progress brought mainly by the improvement of working conditions. The ability of workers to take an hour or two off during working hours has almost doubled (from 18 % in 2005 to 33 % in 2012) and the gender gap has shrunk. However, the gender-segregated labour market remains a reality for both women and men in Europe today. Almost four times more women than men (30 % compared to 8 %) worked in education, human health and social work activities in the EU on average in 2012.

Subdomains

 

 

 

Latest trends and indicators:

Employment rate of women is moving closer to the Europe 2020 target. In 2015, it had reached 64 % for women and 76 % for men. However, nearly every third woman in the EU (32 %) works part-time and there have been no signs of this number decreasing over the last ten years, compared to 30 % in 2005. From them, 44% chose part time work due to family and care related reasons. The challenges of work-life balance remain the main reason for women to stay outside of the labour market altogether. In 2015, 29 % of women in EU-28 aged between 20-64 years were inactive, and from them 31% were not searching for a job because they were looking after children or had other family or personal responsibilities.

From the age of 50 the inactivity of women starts again disproportionately increasing compared to that of men. In 2015, 29% of women and 16% of men aged 50-59 were inactive, whereas in the age group 60-64 inactivity reached 66 % and 51 % respectively.

Money

 

Domain of money

 

 

Progress in this domain is largely driven by the overall improvement in access to financial resources for both women and men (by 5.8 points), although the gender gap remains significant and largely unchanged.

Although scores are slightly higher than those in other domains, women throughout the EU face bigger challenges in accessing financial resources. Women earn less than men and have a lower income, including pensions. Progress in closing the gender gaps in earnings and income has been remarkably slow.

This domain aims to grasp the power relations between women and men in the management of financial and economic resources in a household. This is a big challenge since the income indicators rely on household-level data and assume that income is shared equally among all members. Individual indicators would thus provide more accurate information and depict a more realistic situation of income sharing between family members.

Subdomains

 

 

Latest trends and indicators:

 

With EU average at 16.1% in 2014, gender pay gap does not show significant improvement. It has only slightly decreased compared to 16.6 % in 2012, and remains at the same level as in 2010. Moreover, life-long inequalities in the labour market and the gender pay gap lead to significantly high gender pension gap: in 2014, women’s pensions remained 40,2 % below those of men.

Europe remains far from the target of lifting at least 20 million people out of poverty and social exclusion by 2020. The number of people in poverty has increased by an additional four million over the last five years. Women are systematically at a higher risk of poverty across the EU, primarily due to gender inequalities in the labour market and their limited economic independence. Many of the families depend on the income of the man. For instance, in the EU-28, while the at-risk-of-poverty rate of couples with children was 16 % in 2014, without the income of the father 70 % of couples with children would fall into poverty (EIGE, forthcoming).

Knowledge

 

Domain of knowledge

 

The decline in the score in the domain of knowledge (by 3 points) is the result of decreased adult participation (aged 15-74) in lifelong learning - both formal and non-formal education and training. The educational attainment of women and men is steadily increasing and women are now outnumbering men at graduate level. However, women are still concentrated in the fields of study traditionally seen as ‘feminine’.

In 2012, women in the EU-28 were overrepresented among tertiary students in the fields of education (77 %), health and welfare (73 %) and humanities and arts (65 %). Gender segregation at all levels in education leads to occupational segregation and subsequently impacts future career options of both women and men.

In the context of rapid technological change and transformation of the labour market, lifelong learning is an area of crucial importance for both women and men. However, the majority of Member States are far from achieving the 15 % target for adults aged 25-64 to be involved in lifelong learning, as set out in the strategic framework for European cooperation in education and training (ET2020).

Subdomains

 

 

 

Latest trends and indicators:

 

In 2015, 43 % of women and 34 % of men between 30 and 34 years had completed tertiary education. Measuring against the Europe 2020 target of 40 %, women have reached it since 2012, whereas men continue to be underrepresented among university, college and other graduates.

Despite higher levels of educational attainment among women, gender segregation continues to persist across higher education institutions. Women are heavily underrepresented among graduates of maths, science, engineering and technology (STEM). Since 2003, the share of female graduates in these fields has been between 12 % and 13 % and does not show signs of progress.

Time

 

The domain of time has the lowest score of all the Index domains (37.6) and shows the greatest challenge, which is in the division of time between women and men. The 3.9 decrease from 2005 to 2010 was mainly caused by a decrease in time that both women and men were able to devote to social activities.

On average in the EU, 77 % of women, compared to only 24 % of men, do cooking and housework every day for at least 1 hour or more. Women continue to take a far greater responsibility in taking care of a family. Inequality in time-sharing at home also extends to other social activities. In the majority of Member States, men are more likely than women to participate in sporting, cultural or leisure activities outside the home.

Personal time spent on caring responsibilities has a major impact on women’s employment opportunities and economic independence. The findings reaffirm the importance of better work-life balance measures for women and men, such as an adequate supply of affordable and high-quality care services for children and other dependants and flexible working arrangements.

Domain of time

 

Subdomains

 

 

 

Latest trends and indicators:

 

The 2015 European Working Conditions Survey by Eurofound illustrates the disproportionately higher time pressure that women face across the EU-28. The survey findings confirm that care responsibilities and unpaid domestic work are unevenly shared by women and men. Women are undertaking a bigger share of unpaid work, such as care for children and other dependants, as well as housework. When counting together paid job, unpaid working time and commuting, the number of hours women work is significantly higher. This is particularly visible among part-time workers, where total weekly number of hours that men spend on paid and unpaid work, and commuting is over 30 hours, and for women it reaches almost 50 hours.

Power

 

The domain of power shows the second lowest score, despite the most pronounced increase in the score by 8.3 points since 2005.

Results show notable progress in the representation of women on corporate boards of publicly listed companies. However, in the finance sector, women are nearly absent in decision-making. Only one of the 28 central bank governors in 2014 was a woman - from Cyprus; and in the same year, there were only two women finance ministers in the EU - from Romania and Sweden.

In the last few years, measures applied by Member States and tailored EU-level initiatives - such as the proposed directive on improving the gender balance among non-executive board directors - contributed to a marked improvement in women’s access to leadership positions in the corporate sector. However, broader public debate and awareness-raising are needed to change the corporate culture. Long working hours and physical presence at work, combined with traditional masculine leadership styles and a lack of transparency in recruitment and promotion practices, advantage men and reinforce gender inequalities.

Domain of power

 

Subdomains

 

 

Latest trends and indicators:

 

Political power score has been slowly but steadily increasing. The share of women in the European Parliament has increased from 30 % to 37 % between 2005 and 2016. In national parliaments the share of women has increased from 21 % to 28 %; in regional assemblies from 29 % to 33 %. The share of ministers in national governments remains at 26 % in 2016 (19 % in 2005, 22 % in 2012).

Economic power remains the domain with biggest gender gaps. While the share of women among board members has increased from 10 % in 2005 to 23 % in 2016, in 2015, of the biggest companies publicly listed in the EU only 4,3 % of CEOs were women.

Health

 

The domain of health is an important area of gender equality. Health is directly linked not only to personal, social and economic well-being, but also to human dignity and physical integrity. The score in the domain of health has risen slightly by 2.2 points since 2005 as a result of a small advance in health status and, to a greater extent, an improved access to health structures. This is reflected in an increased number of people whose medical or dental needs are being met.

Due to an unavailability of suitable indicators, the Index does not include differences in health-related behaviours of women and men. Data from European health interview survey (EHIS) will be available during 2016 and will be considered for the Index.

 

 

Domain of health

 

Subdomains

 

 

 

 

Latest trends and indicators:

 

Recently published data of the European health interview survey (EHIS), conducted in 2014, shows significant gender differences in lifestyles and health behaviour. In 2014, 46 % of adult women (18 years and over) and 60 % of adult men in EU-28 were overweight (BMI 25 and more); 17 % of men and 16 % of women were obese (MBI 30 and more); and 42 % of adult men and 30 % of adult women did not eat any vegetables or fruits daily. Furthermore, 24 % of men and 16 % of women smoked on a daily basis, 10 % of men and 3 % of women succumbed to a heavy episode of drinking at least once a week (22 % of men and 11 % of women every month).

Ageing of the population is also reflected in health indicators. For instance, the share of men and women with long-standing limitations in usual activities due to health problems is increasing. In 2014 it reached 17 % of men and 20 % of women, compared to 16 % and 19 % respectively in 2012.

Gender Equality Index 2015: satellite domains

 

Violence

The domain of violence was identified as the biggest gap of all in 2013 because of a lack of comparable and harmonised data at EU level. Building on FRA’s violence against women survey and Eurobarometer data, the Gender Equality Index 2015 proposes a possible composite measure of violence against women. It also analyses attitudes towards violence against women and awareness levels, as well as trust in police and justice institutions in a given society. The analysis shows that countries with a high score in the Gender Equality Index, violence against women is seen as less acceptable and women are more likely to report violence. The lower levels of reported violence do not necessarily reflect lower levels of violence, but rather mean that attitudes, awareness and trust in police and justice institutions prevent the disclosure.

 

The commitment of the EU and its Member States to eradicate violence against women needs to be supported by evidence in the form of systematic, comparable and harmonised data. EIGE will continue to develop a comprehensive measurement framework of violence against women, combining data from surveys and administrative sources.

 

 

 

 

 

The domain of intersecting inequalities considers how gender intersects with other aspects that may influence women’s and men’s life experiences. People have multiple identities and the group of women as well as the group of men are not homogeneous, but consist of people with very different characteristics which all create and influence the life experience of a person. They have different nationalities, race, age, sexual and gender identities, they live in different kinds of households, with children or without; they belong to different social classes etc.

 

 

 

 

Intersecting

inequalities

 

Used sources:

EIGE (2015), Gender Equality Index 2015

EIGE (forthcoming), Poverty, gender and intersecting inequalities: Review of the implementation of an area A: Women and Poverty of the Beijing Platform for Action in the EU Member States

Eurofound (2016), First findings: Sixth European Working Conditions Survey

Eurostat database

Eurostat, Health Status Determinants Database

European Commission, Database on women and men in decision-making

UITSLAG VAN DE EINDSTEMMINGIN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

6.2.2017

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

17

3

4

Bij de eindstemming aanwezige leden

Daniela Aiuto, Beatriz Becerra Basterrechea, Malin Björk, Vilija Blinkevičiūtė, Viorica Dăncilă, Iratxe García Pérez, Arne Gericke, Anna Hedh, Mary Honeyball, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Florent Marcellesi, Maria Noichl, Pina Picierno, João Pimenta Lopes, Terry Reintke, Michaela Šojdrová, Ernest Urtasun, Ángela Vallina, Elissavet Vozemberg-Vrionidi, Anna Záborská

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Evelyn Regner, Mylène Troszczynski

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Francisco Assis, Claudia Schmidt

HOOFDELIJKE EINDSTEMMINGIN DE TEN PRINCIPALE BEVOEGDE COMMISSIE

17

+

ALDE-Fractie

Beatriz Becerra Basterrechea

EFDD-Fractie

Daniela Aiuto

GUE/NGL-Fractie

Malin Björk, João Pimenta Lopes, Ángela Vallina

S&D-Fractie

Francisco Assis, Vilija Blinkevičiūtė, Viorica Dăncilă, Iratxe García Pérez, Anna Hedh, Mary Honeyball, Maria Noichl, Pina Picierno, Evelyn Regner

Verts/ALE-Fractie

Florent Marcellesi, Terry Reintke, Ernest Urtasun

3

-

ECR-Fractie

Arne Gericke

ENF-Fractie

Mylène Troszczynski

PPE-Fractie

Anna Záborská

4

0

PPE-Fractie

Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Claudia Schmidt, Michaela Šojdrová, Elissavet Vozemberg-Vrionidi

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding