VERSLAG over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2011/99/EU betreffende het Europees beschermingsbevel

14.3.2018 - (2016/2329(INI))

Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken
Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid
Rapporteur: Soraya Post, Teresa Jiménez-Becerril Barrio
(Gezamenlijke commissieprocedure – artikel 55 van het Reglement)


Procedure : 2016/2329(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A8-0065/2018
Ingediende teksten :
A8-0065/2018
Aangenomen teksten :

TOELICHTING – SAMENVATTING VAN DE FEITEN EN BEVINDINGEN

Procedure en bronnen

De richtlijn betreffende het Europees beschermingsbevel kwam er op initiatief van een groep van twaalf lidstaten onder het Spaanse voorzitterschap in 2010. De richtlijn is gebaseerd op artikel 82, lid 1, VWEU betreffende justitiële samenwerking in strafzaken. Ze trad op 11 januari 2011 in werking en de EU-lidstaten moesten de bepalingen ervan uiterlijk op 11 januari 2015 in hun nationale wetgeving omzetten. Ierland en Denemarken zijn niet gebonden aan de wetgeving betreffende het Europees beschermingsbevel.

Dit verslag biedt de rapporteurs van de Commissies LIBE en FEMM de kans na te gaan hoe de betrokken lidstaten omgaan met het bij Richtlijn 2011/99/EU[1] ingestelde mechanisme dat personen die in een bepaalde lidstaat een beschermingsbevel in strafzaken uitgevaardigd hebben gekregen, de mogelijkheid biedt een Europees beschermingsbevel aan te vragen.

Dit instrument is gebaseerd op het beginsel van wederzijdse erkenning, wat betekent dat in één lidstaat uitgevaardigde beschermingsbevelen in een andere lidstaat erkend en ten uitvoer gelegd moeten worden. Een van de grootste uitdagingen bij de toepassing van dit instrument bestaat erin ervoor te zorgen dat de bescherming van slachtoffers niet wordt belemmerd door de grote verscheidenheid aan nationale maatregelen.

In het verslag zal ook worden stilgestaan bij:

  de hindernissen bij de uitvoering op nationaal niveau;

  het verband met aanvullende instrumenten;

  uitdagingen in verband met de verscheidenheid aan maatregelen die de lidstaten kunnen treffen ter uitvoering van Europese beschermingsbevelen;

  de gevolgen van het instrument voor de bescherming van slachtoffers van misdrijven;

  aanbevelingen om de diverse problemen bij de tenuitvoerlegging op te lossen.

Beide rapporteurs hebben sinds hun benoeming onder andere informatie verzameld uit en hun bevindingen gebaseerd op de volgende bronnen:

  een hoorzitting tijdens de gezamenlijke commissievergadering van LIBE en FEMM op 12 oktober 2017;

  een in september 2017 gepubliceerde effectbeoordeling achteraf door de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement (EPRS);

  de uitwisseling van informatie met de betrokken collega's van de Europese Commissie en het FRA, en relevante organisaties ter bescherming van slachtoffers.

De richtlijn bevat een herzieningsclausule (artikel 23), die als volgt luidt: "Uiterlijk 11 januari 2016 brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze richtlijn. Dit verslag gaat, indien nodig, vergezeld van wetgevingsvoorstellen." Toen dit uitvoeringsverslag werd opgesteld, had de Commissie nog geen verslag uitgebracht over de toepassing van deze richtlijn.

Algemeen overzicht van de tenuitvoerlegging van de richtlijn betreffende het Europees beschermingsbevel

Sinds de inwerkingtreding van Richtlijn 2011/99/EU betreffende het Europees beschermingsbevel in januari 2015 hebben de Europese Commissie, EU-agentschappen of ngo's heel weinig gegevens verzameld om het gebruik van dit instrument op EU-niveau te beoordelen.

Volgens de in september 2017 gepubliceerde effectbeoordeling van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement zijn er tot dusver slechts zeven Europese beschermingsbevelen opgetekend. Het erg beperkte gebruik van dit instrument is opvallend gezien het aantal slachtoffers die op lidstaatniveau beschermingsmaatregelen in strafzaken genieten en van wie er waarschijnlijk vele regelmatig en/of occasioneel reizen, verhuizen of pendelen in de EU. Om een idee te geven: in 2010 genoten naar schatting meer dan 100 000 in de EU wonende vrouwen beschermingsmaatregelen in verband met gendergerelateerd geweld.

Hoewel beschermingsbevelen kunnen worden toegepast op eenieder die bescherming behoeft, worden dergelijke maatregelen in de praktijk meestal getroffen om vrouwen te beschermen in gevallen van huiselijk geweld, intimidatie, stalking of aanranding. Gendergerelateerd geweld geeft aanleiding tot groeiende bezorgdheid op EU-niveau en in 2014 ging het EU-Bureau voor de grondrechten (FRA) ervan uit dat één op drie vrouwen in de EU sinds de leeftijd van 15 jaar te maken heeft gehad met fysiek en/of seksueel geweld en dat één op vijf vrouwen te maken heeft gehad met stalking. Stalking is een van de strafbare feiten die het vaakst tot een beschermingsbevel leiden, maar is tegelijk een van de strafbare feiten die niet in elke lidstaat onder het strafrecht vallen, hetgeen vrouwen onevenredig benadeelt om een Europees beschermingsbevel te verkrijgen.

Beschermingsbevelen zijn bedoeld om een persoon te beschermen tegen een handeling die zijn leven, fysieke of psychologische integriteit, waardigheid, persoonlijke vrijheid of seksuele integriteit in gevaar kan brengen. Het doel is contacten te voorkomen tussen een dader of een potentiële dader en een slachtoffer of een persoon die geweld dreigt te worden aangedaan.

Alle lidstaten voorzien in enigerlei vorm van strafrechtelijke en/of civielrechtelijke beschermingsbevelen. Ondanks een schijnbare gelijkenis in de manier waarop deze maatregelen worden uitgevaardigd, bestaat er in de lidstaten echter een grote verscheidenheid aan maatregelen. Voorts loopt de manier waarop zij in de praktijk worden toegepast, sterk uiteen.

Om te waarborgen dat een persoon aan wie in een lidstaat beschermingsmaatregelen zijn verleend, een gelijkwaardige bescherming blijft genieten wanneer hij/zij naar een andere lidstaat verhuist of reist, heeft de EU Richtlijn 2011/99/EU betreffende het Europees beschermingsbevel in het leven geroepen, waarin een mechanisme voor de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in strafzaken is vastgesteld. De onder de richtlijn vallende beschermingsmaatregelen betreffen situaties waarin slachtoffers of potentiële slachtoffers van misdrijven hebben verkregen dat aan een persoon die gevaar veroorzaakt, een verbod of een regeling wordt opgelegd omtrent het betreden van bepaalde plaatsen of het omgaan met of benaderen van de beschermde persoon, de drie meest voorkomende soorten beschermingsmaatregelen in de EU.

Toen dit instrument werd voorgesteld, opperde de Commissie om een pakket aan te nemen, bestaande uit de richtlijn betreffende het Europees beschermingsbevel in strafzaken en een verordening betreffende de werderzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken, om het probleem op te lossen dat er in het Unierecht een verschillende rechtsgrondslag is voor de wederzijdse erkenning van civielrechtelijke resp. strafrechtelijke maatregelen. Bij Verordening (EU) nr. 606/2013 is een regeling ingesteld voor de rechtstreekse erkenning van beschermingsmaatregelen die in een lidstaat in burgerlijke zaken zijn uitgevaardigd. Personen die in hun woonlidstaat een civielrechtelijk beschermingsbevel uitgevaardigd verkregen hebben, kunnen dit in andere lidstaten rechtstreeks inroepen door aan de bevoegde autoriteiten een certificaat[2] over te leggen waarin hun rechten vermeld staan. De verordening is van toepassing sinds 11 januari 2015.

Beide instrumenten maken deel uit van een uitgebreide reeks EU-rechtshandelingen die bedoeld zijn om slachtoffers beter te beschermen in de hele EU.

De beschermingsmaatregelen waarin Europese beschermingsbevelen voorzien, hangen af van de interne, nationale wetgeving van de lidstaten: Europese beschermingsbevelen worden uitgevaardigd op basis van beschermingsmaatregelen die in de beslissingsstaat zijn genomen volgens de nationale wetgeving; de in Europese beschermingsbevelen vermelde bescherming wordt in de tenuitvoerleggingsstaat erkend door de beschermingsmaatregelen te treffen waarin de nationale wetgeving voorziet.

Uit de voormelde effectbeoordeling achteraf door de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement blijkt dat deze richtlijn niet heeft geleid tot convergentie/afstemming van de diverse nationale maatregelen: de verschillende nationale regelingen betreffende de bescherming van slachtoffers zijn behouden, de interne wetgeving betreffende de bescherming van slachtoffers is niet wezenlijk gewijzigd, en in de wetgeving ter uitvoering van de richtlijn zijn de bepalingen van de richtlijn haast klakkeloos, met nauwelijks enige wijzigingen gekopieerd.

Wat slachtoffers betreft, is het belangrijk de beschermde persoon voldoende informatie te verstrekken, ook over de mogelijkheid om een Europees beschermingsbevel aan te vragen indien betrokkene naar een andere lidstaat verhuist. De auteurs van het onderzoek wijzen op grote tekortkomingen in dat verband en op een algemeen gebrek aan voorlichtings- en bewustmakingscampagnes voor slachtoffers in de verschillende lidstaten. In deze gevallen is de gebrekkige toegang tot informatie nadelig voor de bescherming van slachtoffers.

Omdat Europese beschermingsbevelen altijd de verhuizing van een slachtoffer van de ene naar een andere lidstaat impliceren, worden alle slachtoffers op een bepaald moment geconfronteerd met een onbekend rechtsstelsel of een onbekende taal, waardoor ze in een bijzonder kwetsbare situatie terechtkomen. De meeste lidstaten hebben geen speciale maatregelen of bepalingen voor personen met specifieke behoeften vastgesteld.

Om een slachtoffer afdoend te beschermen moet de procedure voor de vaststelling en uitvoering van een Europees beschermingsbevel snel verlopen. In de nationale uitvoeringswetgeving van de lidstaten zijn verschillende formules gebruikt om de onmiddellijkheid en urgentie van de procedure te benadrukken, en in sommige gevallen zijn zelfs specifieke termijnen vastgesteld. De coördinatie en communicatie tussen de bevoegde en de centrale autoriteiten is ook belangrijk voor de bescherming van de slachtoffers en de doeltreffendheid van het Europees beschermingsbevel.

Deskundigen wezen erop dat de opleiding van vakmensen die in contact kunnen komen met slachtoffers die beschermingsmaatregelen behoeven, essentieel is. Volgens de beschikbare gegevens hebben maar heel weinig lidstaten specifieke opleidingen over het Europees beschermingsbevel georganiseerd.

  • [1]  PB L 338 van 21.12.2011, blz. 2-18.
  • [2]  PB L 263 van 3.9.2014, blz. 10-20.

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2011/99/EU betreffende het Europees beschermingsbevel

(2016/2329(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de artikelen 8, 10, 18, 19, 21, 79 en 82 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien de artikelen 3, 6, 20, 21, 23, 24, 41 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM),

–  gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, die in 1948 werd aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN,

–  gezien het VN-verdrag van 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),

–  gezien de Verklaring van de Verenigde Naties inzake de uitbanning van geweld tegen vrouwen, aangenomen op 20 december 1993,

–  gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, dat op 20 november 1989 te New York werd aangenomen,

–  gezien de Verklaring en het Actieprogramma van Peking, die op 15 september 1995 werden goedgekeurd tijdens de vierde Wereldvrouwenconferentie, en de latere slotdocumenten die werden aangenomen tijdens de speciale bijeenkomsten van de Verenigde Naties Peking +5 (2000), Peking +10 (2005), Peking +15 (2010) en Peking +20 (2015),

–  gezien de algemene opmerking over artikel 6 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap ("Vrouwen en meisjes met een handicap") die het VN-Comité voor de rechten van personen met een handicap op 26 augustus 2016 heeft aangenomen,

–  gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul), en de Besluiten (EU) 2017/865[1] en (EU) 2017/866 van de Raad van 11 mei 2017[2] over de ondertekening, namens de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld,

–  gezien de ondertekening door alle lidstaten van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul),

–  gezien zijn resolutie van 12 september 2017 over het voorstel voor een besluit van de Raad over de sluiting, door de Europese Unie, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld[3],

–  gezien Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad[4],

–  gezien Richtlijn 2004/80/EG van de Raad betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven,

–  gezien Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad[5], en Richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad[6],

–  gezien de mededeling van de Commissie van 19 juni 2012 getiteld "De EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel 2012-2016" (COM(2012)0286),

–  gezien Richtlijn 2011/99/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende het Europees beschermingsbevel[7],

–  gezien Verordening (EU) nr. 606/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken[8],

–  gezien Kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen[9],

–  gezien Kaderbesluit 2009/829/JBZ van de Raad van 23 oktober 2009 inzake de toepassing, tussen de lidstaten van de Europese Unie, van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis[10],

–  gezien Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken[11],

  gezien de resolutie van de Raad van 10 juni 2011 over een routekaart ter versterking van de rechten en de bescherming van slachtoffers, met name in strafrechtelijke procedures[12],

  gezien het programma van Stockholm – Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger[13],

–  gezien het programma "Rechten, gelijkheid en burgerschap" 2014-2020,

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 3 december 2015, getiteld "Strategic engagement for gender equality 2016-2019" (SWD(2015)0278),

–  gezien het verslag van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) getiteld "Geweld tegen vrouwen – een Europese enquête",

–  gezien zijn resolutie van 26 november 2009 over de uitbanning van geweld tegen vrouwen[14],

–  gezien zijn resolutie van 10 februari 2010 over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie – 2009[15],

–  gezien zijn resolutie van 25 februari 2014 met aanbevelingen aan de Commissie inzake het bestrijden van geweld tegen vrouwen[16],

–  gezien zijn resolutie van 9 juni 2015 over de EU-strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen na 2015[17],

–  gezien de Europese uitvoeringsbeoordeling (PE 603.272) van Richtlijn 2011/99/EU, opgesteld door de afdeling Evaluatie achteraf van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement,

–  gezien artikel 52 van zijn Reglement en artikel 1, lid 1, onder e), van en bijlage 3 bij het besluit van de Conferentie van voorzitters van 12 december 2002 betreffende de procedure inzake het verlenen van toestemming voor het opstellen van initiatiefverslagen,

–  gezien het gezamenlijk overleg van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid overeenkomstig artikel 55 van het Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0065/2018),

A.  overwegende dat elke vorm van geweld tegen mensen een rechtstreekse schending van hun menselijke waardigheid inhoudt, die de grondslag van alle fundamentele mensenrechten vormt en daarom geëerbiedigd en beschermd moet worden; overwegende dat geweld tegen vrouwen een brute vorm van discriminatie is en een schending van de mensenrechten en grondrechten vormt;

B.  overwegende dat slachtoffers van geweld en mishandeling risico lopen op secundaire en herhaalde victimisatie, vergelding en intimidatie; overwegende dat de verlening van de nodige slachtofferbescherming, ook over de grenzen heen, bijgevolg grotendeels afhangt van de bewustmaking van slachtoffers, de samenleving als geheel en alle zorgverleners die met slachtoffers in contact komen, met inbegrip van relevante actoren, zoals opvanghuizen;

C.  overwegende dat mensen onvoldoende passende bescherming bieden tegen gendergerelateerd geweld negatief uitwerkt op de samenleving als geheel;

D.  overwegende dat de bescherming van eenieders persoonlijke integriteit en vrijheid een van de belangrijkste veiligheidsaspecten van elke samenleving is; overwegende dat het vrijwaren van de persoonlijke veiligheid en de bescherming van eenieder tegen gendergerelateerd geweld een prioriteit moeten vormen in de Europese Veiligheidsagenda;

E.  overwegende dat relatief meer vrouwen getroffen worden door geweld en fysiek, geestelijk of seksueel misbruik[18]; overwegende dat een op de drie vrouwen in de EU sinds haar 15e te maken heeft gehad met fysiek en/of seksueel geweld; overwegende dat de omvang en de ernst van geweld tegen vrouwen in sommige lidstaten vaak weggewuifd en gebagatelliseerd worden en er nog steeds een zorgwekkende, wijdverspreide neiging bestaat om de slachtoffers de schuld te geven; overwegende dat slechts ongeveer een derde van de vrouwen die door hun partner fysiek of seksueel misbruikt worden, naar de autoriteiten stapt;

F.  overwegende dat het waarborgen van gendergelijkheid op alle beleidsterreinen een fundamenteel beginsel van de Europese Unie is en een essentieel element vormt bij de bestrijding van gendergerelateerd geweld;

G.  overwegende dat in het Verdrag van Istanbul, dat wel ondertekend maar nog niet geratificeerd is door de EU en alle lidstaten[19], is bepaald dat alle bepalingen van dit verdrag, met name maatregelen ter bescherming van de rechten van slachtoffers, worden gewaarborgd zonder discriminatie op welke grond dan ook, en overwegende dat de ondertekenende partijen er in het verdrag bovendien expliciet toe worden opgeroepen om stalking strafbaar te stellen; overwegende dat de ratificatie en volledige tenuitvoerlegging van het Verdrag van Istanbul zal helpen de uitdagingen in verband met het Europees beschermingsbevel het hoofd te bieden door een samenhangend Europees rechtskader te verschaffen voor de preventie en bestrijding van geweld tegen vrouwen;

H.  overwegende dat de lidstaten, om het geraamde aantal ongemelde gevallen van geweld te verminderen, vroegtijdigewaarschuwings- en beschermingsinstrumenten voor vrouwen moeten invoeren en versterken zodat ze zich veilig kunnen voelen en gendergerelateerd geweld kunnen melden; overwegende dat het aanzienlijke aantal niet-geregistreerde gevallen van gendergerelateerd geweld verband zou kunnen houden met een gebrek aan overheidsmiddelen; overwegende dat de betrokken autoriteiten moeten beschikken over structuren, zoals opvangcentra die medische en forensische ondersteuning, psychologische begeleiding en juridische bijstand verlenen, waar vrouwen die het slachtoffer zijn van gendergerelateerd geweld, een veilig onderkomen kunnen vinden;

I.  overwegende dat de vrijheid van verkeer in de EU inhoudt dat mensen zich regelmatig van het ene naar het andere land verplaatsen; overwegende dat het Europees beschermingsbevel berust op de noodzaak om de rechten en vrijheden van slachtoffers te beschermen, en met name het recht van slachtoffers en potentiële slachtoffers op vrij verkeer, en te waarborgen dat zij beschermd blijven wanneer zij dat recht uitoefenen;

J.  overwegende dat het voorkomen van geweld door te investeren in bewustmakings- en voorlichtingscampagnes met doeltreffende media-aandacht, onderwijs en de opleiding van beroepsbeoefenaren een essentieel onderdeel vormt van de bestrijding van gendergerelateerd geweld; overwegende dat de partijen uit hoofde van het Verdrag van Istanbul verplicht zijn gendergerelateerd geweld en stereotypen te voorkomen door aandacht te besteden aan de rol van de media; overwegende dat slachtoffers die gebruikmaken van nationale beschermingsmaatregelen doorgaans niet weten dat er een Europees beschermingsbevel bestaat, wat de tenuitvoerlegging ervan niet ten goede komt; overwegende dat bewustmakingscampagnes en -programma's ter bestrijding van de banalisering van huiselijk en gendergerelateerd geweld slachtoffers aanmoedigen om misbruik te melden en nationale en Europese beschermingsbevelen aan te vragen, en hun vertrouwen in de bevoegde autoriteiten versterken;

K.  overwegende dat in 2010, toen de Europese Raad het Europees beschermingsbevel voorstelde, 118 000 in de EU wonende vrouwen beschermingsmaatregelen genoten in verband met gendergerelateerd geweld; overwegende dat in 2011 naar schatting gemiddeld 1 180 personen voortdurende grensoverschrijdende beschermingsmaatregelen nodig hadden in de EU;

L.  overwegende dat ngo's in veel lidstaten vaak een vitale rol spelen bij de ondersteuning van slachtoffers;

M.  overwegende dat Europese beschermingsbevelen op wederzijdse erkenning en samenwerking berustende instrumenten zijn die slechts goed kunnen werken en slachtoffers kunnen beschermen als ze door alle lidstaten volledig ten uitvoer worden gelegd;

N.  overwegende dat, met name in gevallen van geweld, sommige lidstaten beschermingsmaatregelen uitvaardigen op basis van strafrechtelijke procedures, terwijl andere beschermingsbevelen uitvaardigen op basis van civielrechtelijke procedures;

O.  overwegende dat er in de EU-lidstaten een grote verscheidenheid aan beschermingsbevelen bestaat en dat vanwege de verschillende rechtsstelsels in de lidstaten de tenuitvoerlegging van Europese beschermingsbevelen veel moeilijkheden oplevert, wat de behoorlijke toepassing van Europese beschermingsbevelen voor slachtoffers in het gedrang kan brengen en een rem kan zetten op het aantal uitgevaardigde Europese beschermingsbevelen;

P.  overwegende dat de meeste lidstaten geen registratiesysteem hebben om gegevens over Europese beschermingsbevelen te verzamelen en dat er evenmin een centraal Europees registratiesysteem bestaat om alle desbetreffende EU-gegevens te verzamelen; overwegende dat het gebrek aan gegevens het moeilijk maakt om de tenuitvoerlegging van het Europees beschermingsbevel te evalueren, alsook om tekortkomingen in de wetgeving of uitvoering aan te pakken;

Q.  overwegende dat het Europees beschermingsbevel van toepassing is op slachtoffers van alle vormen van criminaliteit, met inbegrip van slachtoffers van terrorisme, mensenhandel, gendergerelateerd geweld en georganiseerde misdaad; overwegende dat mensen in een kwetsbare situatie die het slachtoffer van een misdrijf zijn geworden, met bijzondere aandacht moeten worden behandeld wanneer zij een Europees beschermingsbevel aanvragen;

R.  overwegende dat er een nauw verband bestaat tussen de werking van het Europees beschermingsbevel enerzijds en de minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, zoals vastgesteld in Richtlijn 2012/29/EU, anderzijds;

1.  verzoekt de lidstaten gendergerelateerd geweld en geweld tegen vrouwen duidelijk te veroordelen, zich in te spannen om alle vormen ervan uit te bannen en dit geweld in geen enkele vorm te dulden;

2.  verzoekt de lidstaten en de Commissie het genderperspectief te integreren in al hun beleid, met name beleid dat mogelijk verband houdt met de bewustmaking omtrent en de detectie van geweld tegen vrouwen en het beschermen en garanderen van de integriteit van de slachtoffers;

Algemene beoordeling van de tenuitvoerlegging van de richtlijn, en aanbevelingen om de uitvoering en werking van het Europees beschermingsbevel te verbeteren

3.  onderkent dat alle lidstaten die gebonden zijn aan de richtlijn betreffende het Europees beschermingsbevel, de Commissie in kennis hebben gesteld van de omzetting ervan in nationaal recht;

4.  is zich bewust van de positieve impact die de oprichting van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht kan hebben op de grensoverschrijdende bescherming van slachtoffers; is van mening dat het Europees beschermingsbevel een doeltreffend instrument kan vormen om slachtoffers te beschermen in de moderne wereld, die wordt gekenmerkt door grote mobiliteit en de afwezigheid van binnengrenzen; stelt echter met bezorgdheid vast dat er in de lidstaten sinds de omzetting van de richtlijn slechts zeven Europese beschermingsbevelen zijn vastgesteld, hoewel er in de lidstaten de jongste jaren duizenden nationale beschermingsbevelen zijn aangevraagd en uitgevaardigd[20];

5.  betreurt dat de Commissie uiterlijk 11 januari 2016 geen verslag aan het Parlement en de Raad heeft uitgebracht over de toepassing van de richtlijn betreffende het Europees beschermingsbevel; verzoekt de Commissie haar rapportageverplichtingen overeenkomstig de richtlijn na te komen en in haar verslag de nationale beschermingsmaatregelen in kaart te brengen, een overzicht van de opleidingsactiviteiten en bewustmakingscampagnes in de lidstaten te geven en te analyseren in hoeverre de lidstaten het recht van slachtoffers op kosteloze rechtsbijstand in acht nemen en of slachtoffers kosten moeten dragen voor een beschermingsbevel;

6.  herinnert eraan dat de tenuitvoerleggingsstaat verplicht is het Europees beschermingsbevel met dezelfde prioriteit te erkennen als de beslissingsstaat, ondanks de complexiteit en de juridische vraagstukken die ermee gepaard gaan;

7.  vindt het zorgwekkend dat er bij de uitvoering van een Europees beschermingsbevel een grote kloof gaapt op het vlak van coördinatie en communicatie tussen de lidstaten; verzoekt de lidstaten de samenwerking en communicatie met betrekking tot het Europees beschermingsbevel te verbeteren en gezamenlijk te versterken omdat dit veel efficiëntere procedures en gelijktijdig grensoverschrijdend optreden tussen de lidstaten op gang zou brengen;

8.  beklemtoont dat de verzameling van statistische gegevens moet worden verbeterd om de omvang van het probleem en de resultaten van maatregelen ter vermindering van gendergerelateerd geweld te evalueren; verzoekt de lidstaten de formulieren en procedures voor Europese beschermingsbevelen te standaardiseren en digitaliseren, een nationaal registratiesysteem voor Europese beschermingsbevelen op te zetten met het oog op het verzamelen van gegevens, en de informatie-uitwisseling met de Commissie en de lidstaten te verbeteren; verzoekt de lidstaten naar geslacht uitgesplitste gegevens en gegevens met betrekking tot het aantal aangevraagde, uitgevaardigde en uitgevoerde Europese beschermingsbevelen, alsook informatie over het soort delict, te verzamelen en met regelmaat aan de Commissie te verstrekken;

9.  verzoekt de Commissie een Europees registratiesysteem op te zetten om informatie over Europese beschermingsbevelen van alle lidstaten te verzamelen;

10.  dringt erop aan één enkel formulier voor het aanvragen en erkennen van beschermingsbevelen te ontwerpen en in te voeren dat voor zowel strafrechtelijke als civielrechtelijke zaken en in alle lidstaten kan worden gebruikt; vraagt om ook een digitaal beheersysteem te gebruiken om de coördinatie te bevorderen, de verzamelde gegevens te standaardiseren en zowel het beheer van de bevelen als de ontwikkeling van operationele statistieken op het niveau van de Unie te versnellen;

11.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om bekendmaking van de volledige lijst van bevoegde autoriteiten die belast zijn met het uitvaardigen en erkennen van Europese beschermingsbevelen, en van centrale autoriteiten die Europese beschermingsbevelen doorgeven en ontvangen in de lidstaten, en deze lijst gemakkelijk toegankelijk te maken zodat beschermde personen en organisaties voor slachtofferhulp Europese beschermingsbevelen kunnen aanvragen of daarmee verband houdende kwesties kunnen regelen; verzoekt de lidstaten hun nationale en lokale instanties en bevoegde autoriteiten te versterken om de toegankelijkheid en toepasbaarheid van het Europees beschermingsbevel te vergroten zodat er daadwerkelijk Europese beschermingsbevelen worden uitgevaardigd;

12.  verzoekt de Commissie alle vormen van uitwisseling van goede praktijken en samenwerking tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en het maatschappelijk middenveld te bevorderen om de goede werking van Europese beschermingsbevelen te waarborgen;

13.  benadrukt dat slachtoffers van misdrijven die een nationaal beschermingsbevel verkregen hebben of zouden willen aanvragen, door een specifieke bevoegde autoriteit automatisch mondeling en schriftelijk naar behoren moeten worden ingelicht over en geattendeerd op de mogelijkheid om tijdens strafrechtelijke procedures een Europees beschermingsbevel aan te vragen; benadrukt dat beschermde personen geen financiële kosten mogen worden aangerekend voor het aanvragen van een Europees beschermingsbevel;

14.  verzoekt de lidstaten een individuele beoordeling met een genderbewuste benadering uit te voeren met betrekking tot het verlenen van bijstand en ondersteuning bij het aanvragen van Europese beschermingsbevelen;

15.  betreurt dat het slachtoffers van alle vormen van criminaliteit in sommige lidstaten aan toegang tot de rechter en rechtsbijstand ontbreekt, waardoor ze weinig informatie krijgen over de mogelijkheid om een Europees beschermingsbevel aan te vragen; is van mening dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat beschermde personen kosteloze rechtsbijstand, administratieve ondersteuning en toereikende informatie over het Europees beschermingsbevel krijgen daar dit van vitaal belang is voor het gebruik en de doeltreffendheid van het instrument, zowel in de fase van uitvaardiging als bij de handhaving; verzoekt de lidstaten de middelen voor het uitoefenen van toezicht op en het voorkomen van geweld tegen vrouwen in plattelandsgebieden te verhogen;

16.  moedigt de lidstaten aan personen die bescherming genieten op de hoogte te brengen van de beschikbare aanvullende socialebijstandsregelingen in de ontvangende lidstaat, zoals gezinstoelagen, huisvesting enz., aangezien deze maatregelen buiten het toepassingsgebied van het Europees beschermingsbevel vallen;

17.  benadrukt dat er op het gebied van bescherming en aanvullende sociale bijstand bijzondere aandacht moet worden besteed aan minderjarige slachtoffers en de kinderen van slachtoffers van misdaden, met name wanneer zij het slachtoffer dreigen te worden van seksuele intimidatie;

18.  betreurt dat de lidstaten voor, tijdens en na de uitvaardiging van een Europees beschermingsbevel geen vertaal- en tolkdiensten waarborgen in een taal die het slachtoffer begrijpt;

19.  benadrukt dat slachtoffers in het kader van een procedure voor een Europees beschermingsbevel altijd het recht moeten hebben om te worden gehoord; onderstreept dat er kosteloze vertaal- en tolkdiensten beschikbaar moeten zijn tijdens het hele proces in verband met het Europees beschermingsbevel; benadrukt daarom dat alle relevante documenten moeten worden vertaald in een taal die het slachtoffer begrijpt;

20.  betreurt dat de lidstaten te weinig bijzondere maatregelen treffen voor slachtoffers in kwetsbare situaties of slachtoffers met specifieke behoeften; is van mening dat bezuinigingen op overheidsuitgaven in veel gevallen negatieve gevolgen hebben voor de middelen die beschikbaar zijn om dergelijke bijzondere maatregelen toe te passen; verzoekt de lidstaten daarom, in samenwerking met de Commissie en relevante organisaties die zich bezighouden met de bescherming van slachtoffers, bijzondere richtsnoeren en maatregelen vast te stellen die het Europees beschermingsbevel vergemakkelijken voor slachtoffers in kwetsbare situaties of slachtoffers met specifieke behoeften;

21.  benadrukt dat het Europees beschermingsbevel, in het licht van de toenemende en gevaarlijke mensenhandeltendens, een uitermate nuttig instrument kan vormen voor de slachtoffers van mensenhandel; verzoekt de Commissie derhalve het Europees beschermingsbevel te integreren in een EU-strategie ter bestrijding van mensenhandel;

22.  is van mening dat de uitvaardiging van het beschermingsbevel zo snel, doeltreffend, efficiënt en automatisch mogelijk moet gebeuren en dat er zo min mogelijk bureaucratie mee gemoeid moet zijn om het volledige potentieel ervan te kunnen benutten en te garanderen dat beschermingsmaatregelen in de beslissingsstaat en de tenuitvoerleggingsstaat gelijkwaardig zijn; verzoekt de Commissie en de lidstaten een duidelijke en korte termijn van twee weken voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten te bepalen wanneer zij Europese beschermingsbevelen uitvaardigen en ter kennis brengen, om de onzekerheid van beschermde personen en de druk waaraan zij blootstaan niet te vergroten, en, om diezelfde reden, de bevoegde autoriteiten op te dragen de slachtoffers tijdens de besluitvorming over hun aanvraag van een Europees beschermingsbevel voldoende informatie te verstrekken en hen in te lichten over alle gebeurtenissen tijdens deze procedure; dringt er in dit verband bij de lidstaten op aan voldoende middelen toe te wijzen aan autoriteiten die met Europese beschermingsbevelen werken, teneinde een efficiënt systeem mogelijk te maken waarin rekening wordt gehouden met de situatie van het slachtoffer;

23.  verzoekt de lidstaten terdege rekening te houden met het belang van de beschermde persoon en een veilige haven te bieden voor mensen die geweld melden, door zich volledig te houden aan de verplichting de persoon die gevaar veroorzaakt, niet in te lichten over de verblijfplaats en andere gegevens betreffende de beschermde persoon, tenzij zulks strikt noodzakelijk is om de doelstellingen van het beschermingsbevel te verwezenlijken; benadrukt dat het slachtoffer op de hoogte moet worden gebracht van een eventuele beslissing om de dader in te lichten over bepaalde details van het beschermingsbevel, indien dit in een specifieke situatie noodzakelijk is;

24.  vraagt de lidstaten speciale procedures te overwegen om de uitvaardiging van Europese beschermingsbevelen te vergemakkelijken ter bescherming van de familieleden van slachtoffers die reeds een Europees beschermingsbevel hebben verkregen;

25.  wijst op de steeds grotere efficiëntie van nieuwe technologieën, zoals gps-monitoringsystemen en smartphone-applicaties die bij dreigend gevaar alarm slaan, als een middel om de doeltreffendheid en aanpasbaarheid van Europese beschermingsbevelen in zowel de beslissingsstaat als de tenuitvoerleggingsstaat te verbeteren; uit zijn bezorgdheid over het feit dat slechts een klein aantal lidstaten dergelijke nieuwe technologieën toepast;

26.  wijst erop dat in het licht van de bedreiging waaraan het slachtoffer blootstaat, in de tenuitvoerleggingsstaat moet worden toegezien op Europese beschermingsbevelen, om vast te stellen of de getroffen beschermingsmaatregelen correct zijn uitgevoerd en of ze moeten worden herzien;

27.  verzoekt de Commissie toe te zien op de tenuitvoerlegging van deze richtlijn en onverwijld inbreukprocedures in te stellen tegen alle lidstaten die ze schenden;

28.  dringt er, in overeenstemming met het standpunt dat herhaaldelijk is geuit door verenigingen van slachtoffers van gendergerelateerd geweld, op aan procedures te testen die gebaseerd zijn op een andere benadering van het begrip bescherming dan de traditionele benadering die in de meeste lidstaten wordt gehanteerd; benadrukt dat de technieken die worden toegepast om risico's te voorkomen onder andere preventie-, toezicht-, beheersings- en follow-upmaatregelen moeten omvatten die gericht zijn op de personen die het leed veroorzaken, in plaats van de inspanningen geheel te richten op de maatregelen voor slachtoffers, zoals vaak het geval is; meent bovendien dat wat de preventieve maatregelen betreft, prioriteit moet uitgaan naar de verplichte heropvoeding van daders en agressors;

29.  verzoekt de Commissie en de lidstaten een grondig onderzoek te verrichten naar mogelijke manieren om de wetgeving in verband met het Europees beschermingsbevel, de doeltreffende tenuitvoerlegging ervan en de praktische ondersteuning in alle EU-lidstaten te verbeteren teneinde op nationaal niveau beschermde slachtoffers van misdrijven het recht op internationale bescherming en op hulp en bijstand te waarborgen;

30.  verzoekt de EU-agentschappen zoals het FRA en het Europees Instituut voor gendergelijkheid de uitvoering van deze richtlijn regelmatig te controleren;

31.  verzoekt de Commissie het maatschappelijk middenveld op te roepen om toe te zien op en verslag uit te brengen over het Europees beschermingsbevel om de werking van het instrument in de lidstaten te verbeteren, en hiertoe EU-middelen toe te kennen aan ngo's;

32.  verzoekt de Commissie oproepen te doen ter bevordering van onderzoek naar het gebruik van nationale en Europese beschermingsbevelen, en programma's te coördineren om in de lidstaten bewustmakingscampagnes te starten om slachtoffers van misdrijven in te lichten over de mogelijkheid om een Europees beschermingsbevel aan te vragen en over grensoverschrijdende beschermingsmaatregelen;

33.  verzoekt de lidstaten hun werkzaamheden met ngo's op te voeren en verplichte, op mensenrechten gebaseerde, op dienstverlening gerichte, praktische en intersectionele opleidingen over het Europees beschermingsbevel te verstrekken voor alle overheidsfunctionarissen die beroepsmatig met slachtoffers omgaan en die van essentieel belang zijn voor de correcte tenuitvoerlegging van deze richtlijn; benadrukt dat in alle lidstaten specifieke en regelmatige opleidingen en cursussen over het Europees beschermingsbevel zouden moeten worden ingericht voor de politie, het personeel van de bevoegde nationale autoriteiten, beoefenaars van juridische beroepen, maatschappelijk werkers, en verenigingen en ngo's die met geweldslachtoffers werken; roept ertoe op dat personeel dat zich bezighoudt met gevallen van gendergerelateerd geweld, naar behoren wordt opgeleid over de specifieke behoeften van vrouwelijke slachtoffers van geweld en voldoende middelen ontvangt om gendergerelateerd geweld als prioriteit te behandelen;

34.  verzoekt de lidstaten lessen over gendergelijkheid en geweldloosheid op te nemen in het onderwijsprogramma van lagere en middelbare scholen door met leerlingen in gesprek te gaan en alle mogelijke leermomenten te benutten, gezien de diepgewortelde traditie van vrouwenhaat en seksisme in onze samenlevingen en de toenemende blootstelling van kinderen en tieners aan onlinegeweld;

35.  benadrukt dat nieuwe communicatiemiddelen, zoals digitale platforms, worden gebruikt voor nieuwe vormen van gendergerelateerd geweld, waaronder bedreigingen en intimidatie; verzoekt de lidstaten derhalve deze aspecten in overweging te nemen wanneer zij een Europees beschermingsbevel uitvaardigen en/of ten uitvoer leggen;

Algemene aanbevelingen in verband met gendergerelateerd geweld

36.  verzoekt de Commissie de bescherming van alle burgers, met name degenen die in een extra kwetsbare situatie verkeren, op te nemen in de Europese Veiligheidsagenda en daarbij de nadruk te leggen op de slachtoffers van misdrijven zoals mensenhandel of gendergerelateerd geweld, en ook op slachtoffers van terreur, die eveneens speciale aandacht, steun en maatschappelijke erkenning behoeven;

37.  verzoekt de Commissie campagnes op te zetten om vrouwen aan te moedigen elke vorm van geweld op grond van geslacht te melden, zodat zij beschermd kunnen worden en de gegevens over gendergerelateerd geweld nauwkeuriger worden;

38.  onderstreept dat uit het evaluatieverslag van de EPRS blijkt dat de verschillende mate waarin nationale en internationale beschermingsbevelen worden gebruikt, in de eerste plaats te wijten is aan het feit dat de slachtoffers en veel beroepsbeoefenaren niet op de hoogte zijn van de mogelijkheden die deze richtlijn biedt; verzoekt de lidstaten daarom de volle verantwoordelijkheid voor hun burgers te nemen en – met de medewerking van relevante ngo's – langlopende en intersectionele bewustmakingscampagnes over de beschikbare beschermingsinstrumenten en het gebruik ervan te starten, gericht op a) de samenleving als geheel, b) potentiële slachtoffers, met name vrouwen die een nationaal beschermingsbevel hebben verkregen, en c) beroepsbeoefenaren, zoals rechtshandhavers, ambtenaren in het justitiële stelsel, verleners van rechtsbijstand en medewerkers van sociale diensten en nooddiensten, die het eerst met slachtoffers in aanraking komen; verzoekt de Commissie daarom financiering te verstrekken om voorlichtingsprogramma's te starten;

39.  wijst op het bestaan van het door de Commissie beheerde e-justitieportaal, met bijdragen van de lidstaten; is ingenomen met het initiatief van de Commissie om de bestaande rubriek voor slachtoffers binnen het e-justitieportaal uit te breiden en hierin alle relevante informatie over de rechten van slachtoffers op te nemen, met inbegrip van landspecifieke richtsnoeren voor de melding van gevallen van geweld; benadrukt dat het noodzakelijk is de rubriek voor slachtoffers te ontwikkelen als een gebruiksvriendelijk, praktisch instrument en als informatiebron die in alle officiële EU-talen beschikbaar is; moedigt de lidstaten aan een gebruiksvriendelijke website over de rechten van slachtoffers op te zetten die eenvoudig toegankelijk is vanaf bijvoorbeeld de nationale portalen met justitiële informatie, en in die website ook informatie over het Europees beschermingsbevel en een digitaal rapporteringsplatform op te nemen zodat gendergerelateerd geweld gemakkelijker in kaart kan worden gebracht;

40.  dringt er bij de lidstaten op aan nauwer samen te werken met ngo's die slachtoffers van gewelddaden beschermen, om strategieën uit te werken die zowel proactieve als reactieve maatregelen met betrekking tot gendergerelateerd geweld, de werking van het Europees beschermingsbevel en de nodige wijzigingen van de wetgeving en de ondersteuning omvatten;

41.  verzoekt de Commissie een rechtshandeling in te dienen die lidstaten helpt bij de preventie en uitbanning van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes en van gendergerelateerd geweld;

42.  verzoekt de Raad de overbruggingsclausule toe te passen, door een unaniem besluit aan te nemen waarmee geweld tegen vrouwen en meisjes (alsook andere vormen van gendergerelateerd geweld) wordt aangemerkt als een strafbaar feit uit hoofde van artikel 83, lid 1, VWEU;

43.  dringt erop aan dringend maatregelen te treffen die leiden tot de progressieve convergentie van de wetgeving inzake gewelddadig gedrag dat aanleiding geeft tot een beschermingsbevel; benadrukt dat aanvallen die speciaal op vrouwen gericht zijn, ernstig genomen en in alle lidstaten strafrechtelijk vervolgd moeten worden en dat de beschermingsmaatregelen in gevallen van gendergerelateerd geweld eveneens door rechtbanken moeten worden opgelegd;

Voor een samenhangend EU-rechtskader ter bescherming van slachtoffers

44.  is verheugd over de ondertekening, op 13 juni 2017, van de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul, waarin een holistische, alomvattende en gecoördineerde benadering wordt gevolgd waarbij de rechten van het slachtoffer centraal staan, en dat volledig moet worden gekoppeld aan het Europees beschermingsbevel; verzoekt de EU een brede toetreding tot het Verdrag te bewerkstelligen teneinde geweld tegen vrouwen te voorkomen, straffeloosheid te bestrijden en slachtoffers te beschermen; benadrukt het belang van dit instrument bij het wegnemen van een van de belemmeringen voor de toepassing van Europese beschermingsbevelen, namelijk het feit dat stalking niet in alle lidstaten als een strafbaar feit wordt erkend; verzoekt de Commissie, zoals opgemerkt in zijn resolutie van 12 september 2017 over de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul, een EU-coördinator voor geweld tegen vrouwen aan te stellen die verantwoordelijk is voor de coördinatie, uitvoering en evaluatie van, alsook het toezicht op, de beleidslijnen, instrumenten en maatregelen van de EU ter voorkoming en bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes, en die optreedt als vertegenwoordiger van de EU bij het Comité van de partijen bij het Verdrag;

45.  verzoekt alle lidstaten die dat nog niet hebben gedaan, het Verdrag van Istanbul te ratificeren en volledig toe te passen en toereikende financiële en personele middelen toe te wijzen aan de preventie en bestrijding van geweld tegen vrouwen en gendergerelateerd geweld, onder meer door vrouwen en meisjes mondig te maken, slachtoffers te beschermen en hen de mogelijkheid te bieden om schadevergoeding te krijgen;

46.  verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat alle beroepskrachten die te maken hebben met slachtoffers van alle daden van geweld die onder de reikwijdte van het Verdrag van Istanbul vallen, een passende opleiding, procedures en richtsnoeren krijgen om te voorkomen dat slachtoffers tijdens justitiële, medische en politiële procedures worden gediscrimineerd of opnieuw in een slachtofferrol worden gedrukt;

47.  is verheugd over de in het Verdrag van Istanbul opgenomen verplichting om in het gehele land telefonische hulplijnen op te zetten die 24 uur per dag, 7 dagen per week gratis bereikbaar zijn om bellers advies te geven over alle vormen van geweld die onder het Verdrag vallen; moedigt de lidstaten aan dit instrument in relevante gevallen te gebruiken en slachtoffers informatie te verschaffen over het Europees beschermingsbevel;

48.  onderstreept dat de juridische en praktische tekortkomingen bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn kunnen worden ondervangen door een goede interactie en coördinatie tussen de verschillende EU-instrumenten ter bescherming van slachtoffers, zoals het kaderbesluit inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis en het kaderbesluit inzake proeftijdvoorwaarden[21], Verordening (EU) nr. 606/2013 betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken[22] en Richtlijn 2012/29/EU van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, waarin het recht om informatie te ontvangen alsmede het recht op gratis tolkdiensten en de vertaling van informatie zijn vastgelegd en waarin wordt voorzien in een integrale benadering voor slachtoffers met bijzondere behoeften, met inbegrip van slachtoffers van gendergerelateerd geweld;

49.  verzoekt de lidstaten slachtoffers te informeren over andere beschermingsmaatregelen indien de tenuitvoerleggingsstaat niet langer onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt;

50.  verzoekt de Commissie stappen te ondernemen om de bestaande rechtsbeschermingsinstrumenten voor de slachtoffers van misdrijven te herzien en hiervoor een samenhangend EU-rechtskader uit te werken;

51.  verzoekt de Commissie na te gaan hoe deze richtlijn wordt toegepast in verband met het desbetreffende instrument in burgerlijke zaken, namelijk Verordening (EU) nr. 606/2013, en richtsnoeren voor te stellen over hoe de lidstaten deze twee rechtsinstrumenten van de EU ter bescherming van slachtoffers middels de erkenning van beschermingsmaatregelen die in het kader van nationale civiel- of strafrechtelijke procedures zijn vastgesteld, doeltreffender kunnen toepassen;

°

°  °

52.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en het Europees Instituut voor gendergelijkheid.

  • [1]  PB L 131 van 20.5.2017, blz. 11.
  • [2]  PB L 131 van 20.5.2017, blz. 13.
  • [3]  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0329.
  • [4]  PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57.
  • [5]  PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1.
  • [6]  PB L 335 van 17.12.2011, blz. 1.
  • [7]  PB L 338 van 21.12.2011, blz. 2.
  • [8]  PB L 181 van 29.6.2013, blz. 4.
  • [9]  PB L 337 van 16.12.2008, blz. 102.
  • [10]  PB L 294 van 11.11.2009, blz. 20.
  • [11]  PB L 350 van 30.12.2008, blz. 60.
  • [12]  PB C 187 van 28.6.2011, blz. 1.
  • [13]  PB C 115 van 4.5.2010, blz. 1.
  • [14]  PB C 285 E van 21.10.2010, blz. 53.
  • [15]  PB C 341 E van 16.12.2010, blz. 35.
  • [16]  Aangenomen teksten, P7_TA(2014)0126.
  • [17]  PB C 407 van 4.11.2016, blz. 2.
  • [18]  Het verslag van het FRA getiteld "Geweld tegen vrouwen: een Europese enquête". Uit het rapport met de belangrijkste resultaten blijkt dat één op drie vrouwen (33 %) sinds de leeftijd van 15 jaar te maken heeft gehad met fysiek en/of seksueel geweld, dat één op vijf vrouwen (18 %) te maken heeft gehad met stalking en dat één vrouw op twee (55 %) geconfronteerd is met een of meer vormen van seksuele intimidatie. Geweld tegen vrouwen kan dan ook niet worden beschouwd als een ondergeschikte kwestie die slechts enkele vrouwen in hun leven raakt.
  • [19]  https://www.coe.int/en/web/conventions/full-list/-/conventions/treaty/210/signatures?desktop=true
  • [20]  In de EPRS-studie over Richtlijn 2011/99/EU betreffende het Europees beschermingsbevel (Europese uitvoeringsbeoordeling) wordt gemeld dat "in 2010 naar schatting meer dan 100 000 in de EU wonende vrouwen beschermingsmaatregelen genoten in verband met gendergerelateerd geweld".
  • [21]  Kaderbesluit 2009/829/JBZ van de Raad van 23 oktober 2009 inzake de toepassing, tussen de lidstaten van de Europese Unie, van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis (PB L 294 van 11.11.2009, blz. 20) en Kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen (PB L 337 van 16.12.2008, blz. 102), indien de dader of het slachtoffer naar een andere lidstaat verhuizen.
  • [22]  Verordening (EU) nr. 606/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken (PB L 181 van 29.6.2013, blz. 4).

INFORMATIE OVER DE GOEDKEURINGIN DE BEVOEGDE COMMISSIE

Datum goedkeuring

27.2.2018

 

 

 

Uitslag eindstemming

+:

–:

0:

54

6

1

Bij de eindstemming aanwezige leden

Asim Ademov, Martina Anderson, Maria Arena, Heinz K. Becker, Monika Beňová, Malin Björk, Vilija Blinkevičiūtė, Frank Engel, Ana Gomes, Sylvie Guillaume, Monika Hohlmeier, Mary Honeyball, Sophia in ‘t Veld, Teresa Jiménez-Becerril Barrio, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Barbara Kudrycka, Cécile Kashetu Kyenge, Juan Fernando López Aguilar, Monica Macovei, Florent Marcellesi, Roberta Metsola, Claude Moraes, Péter Niedermüller, Maria Noichl, Liliana Rodrigues, Judith Sargentini, Birgit Sippel, Branislav Škripek, Csaba Sógor, Michaela Šojdrová, Helga Stevens, Traian Ungureanu, Ángela Vallina, Udo Voigt, Elissavet Vozemberg-Vrionidi, Josef Weidenholzer, Cecilia Wikström, Anna Záborská, Tomáš Zdechovský, Auke Zijlstra, Maria Gabriela Zoană

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervangers

Izaskun Bilbao Barandica, Gérard Deprez, Rosa Estaràs Ferragut, Maria Grapini, Lívia Járóka, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Urszula Krupa, Jeroen Lenaers, Andrejs Mamikins, Christine Revault d’Allonnes Bonnefoy, Jaromír Štětina

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervangers (art. 200, lid 2)

Franc Bogovič, Iris Hoffmann, Peter Jahr, Ivan Jakovčić, Svetoslav Hristov Malinov, Dennis Radtke, Julia Reid, Dominique Riquet, Tadeusz Zwiefka

HOOFDELIJKE EINDSTEMMING IN DE BEVOEGDE COMMISSIE

54

+

ALDE

Izaskun Bilbao Barandica, Gérard Deprez, Sophia in 't Veld, Ivan Jakovčić, Dominique Riquet, Cecilia Wikström

ECR

Monica Macovei, Helga Stevens

GUE/NGL

Martina Anderson, Malin Björk, Ángela Vallina

PPE

Asim Ademov, Heinz K. Becker, Franc Bogovič, Frank Engel, Rosa Estaràs Ferragut, Monika Hohlmeier, Peter Jahr, Lívia Járóka, Teresa Jiménez-Becerril Barrio, Agnieszka Kozłowska-Rajewicz, Barbara Kudrycka, Jeroen Lenaers, Svetoslav Hristov Malinov, Roberta Metsola, Dennis Radtke, Csaba Sógor, Michaela Šojdrová, Jaromír Štětina, Traian Ungureanu, Elissavet Vozemberg-Vrionidi, Tomáš Zdechovský, Tadeusz Zwiefka

S&D

Maria Arena, Monika Beňová, Vilija Blinkevičiūtė, Ana Gomes, Maria Grapini, Sylvie Guillaume, Iris Hoffmann, Mary Honeyball, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Cécile Kashetu Kyenge, Juan Fernando López Aguilar, Andrejs Mamikins, Claude Moraes, Péter Niedermüller, Maria Noichl, Christine Revault d'Allonnes Bonnefoy, Liliana Rodrigues, Birgit Sippel, Maria Gabriela Zoană

VERTS/ALE

Florent Marcellesi, Judith Sargentini

6

-

ECR

Urszula Krupa, Branislav Škripek

EFDD

Julia Reid

ENF

Auke Zijlstra

NI

Udo Voigt

S&D

Josef Weidenholzer

1

0

PPE

Anna Záborská

Verklaring van de gebruikte tekens:

+  :  voor

-  :  tegen

0  :  onthouding

Laatst bijgewerkt op: 4 april 2018
Juridische mededeling - Privacybeleid