Terug naar het Europarl-portaal

Choisissez la langue de votre document :

 Index 
Aangenomen teksten
Donderdag 6 juli 2000 - Straatsburg
Vezelvlas en -hennep *
 Vezelvlas en -hennep *
  Innovatieve acties uit hoofde van artikel 6 van de ESF-verordening (procedure zonder debat)
 Ontwerp van GAB 2/2000
 Europees Parlement/Bijlage ombudsman (kwijting 1998)
 Identificatie- en registratieregeling voor runderen ***II
 EMAS (Communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem) ***II
 Grenswaarden voor benzeen en koolmonoxide in de lucht ***II
 Minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten ***II
 Bijeenkomst van de Europese Raad van 19/20 juni 2000 te Santa Maria da Feira
 Delegatie van waarnemers van de Unie bij de verkiezingen in Zimbabwe
 Mensenhandel
 Fiji- en Salomonseilanden
 Tibet
 Kindsoldaten in Oeganda
 Molukken
 Doodstraf in de Verenigde Staten
 Euro 2000
 Irak
 Venezuela
 Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat
 Beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (ftalaten/veiligheid van speelgoed) ***I
 Bescherming van de bossen ***I
 Bescherming van de bossen ***I
 Media / Media Plus ***I/*
 Media / Media Plus ***I/*
 Kwaliteitsevaluatie in het schoolonderwijs ***I
 Liberalisering van de energiemarkten
 Jaarverslag van de ECB
 Voorlichtingsstrategie in de laatste fasen van de voltooiing van de EMU
 Commissie verzoekschriften
 Europese ombudsman
 Gemeenschappelijk Europees luchtruim
 Veiligheid en gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap

Vezelvlas en -hennep *
Tekst
Resolutie
Voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1251/1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen, met het oog op uitbreiding van de werkingssfeer tot vezelvlas en -hennep (COM(1999) 576 - C5-0280/1999 - 1999/0236(CNS) )
P5_TA(2000)0306A5-0124/2000

Dit voorstel wordt met de in de vergadering van 16 mei 2000(1) aangenomen amendementen en met de volgende compromisamendement goedgekeurd:

Voorstel van de Commissie(2)   Amendementen van het Parlement
(Compromisamendement 39)
Overweging 4 bis (nieuw)
(4 bis) De verwachting is dat de verwerkingspremie leidt tot een hogere aankoopprijs voor vlas en hennep, zodat de teelt voor de producenten lonender wordt.
(Compromisamendement 40)
ARTIKEL 1, PUNT 3
Artikel 5 bis, leden 1 en 2 (verordening (EG) nr. 1251/1999)
   1. Voor vezelvlas wordt de areaalbetaling slechts uitgekeerd indien een verkoopcontract voor het stro is gesloten met erkende eerste verwerkers.
   1. Voor vezelvlas wordt de areaalbetaling slechts uitgekeerd indien een verkoopcontract voor het stro is gesloten met erkende eerste verwerkers; in voorkomend geval kan het verkoopcontract worden vervangen door een toezegging van de producent dat hij het stro zelf verwerkt, of door een contract inzake uitbesteding van de verwerking .
   2. Voor vezelhennep wordt de areaalbetaling slechts uitgekeerd indien:
   - rassen worden verbouwd waarvan het gehalte aan tetrahydrocannabinol maximaal 0,2% bedraagt. Voor het verkoopseizoen 2000/2001 wordt dit maximum echter op 0,3% vastgesteld;
   2. Voor vezelhennep wordt de areaalbetaling slechts uitgekeerd indien:
   - rassen worden verbouwd waarvan het gehalte aan tetrahydrocannabinol maximaal 0,2% bedraagt. Voor het verkoopseizoen 2000/2001 wordt dit maximum echter op 0,3% vastgesteld;
   - met erkende eerste verwerkers contracten zijn gesloten voor de verkoop van de hele productie, voor andere doeleinden dan menselijke consumptie,
   - met erkende eerste verwerkers contracten zijn gesloten voor de verkoop van de hele productie, voor andere doeleinden dan menselijke consumptie; in voorkomend geval kan het verkoopcontract worden vervangen door een toezegging van de producent dat hij de productie zelf verwerkt, of door een contract inzake uitbesteding van de verwerking.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1251/1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen, met het oog op uitbreiding van de werkingssfeer tot vezelvlas en -hennep (COM(1999) 576 - C5-0280/1999 - 1999/0236(CNS) )
P5_TA(2000)0306A5-0124/2000

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(1999) 576 )(3) ,

-  gelet op artikel 36 van het EG-Verdrag,

-  geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 37 van het EG-Verdrag (C5-0280/1999 ),

-  gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en het advies van de Begrotingscommissie (A5-0124/2000 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.  wenst dat de overlegprocedure wordt geopend ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst;

5.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

6.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Punt 4 van de aangenomen teksten.
(2) PB C 56 E van 29.2.2000, blz. 17.
(3) PB C 56 E van 29.2.2000, blz. 17.


Vezelvlas en -hennep *
Tekst
Resolutie
Voorstel voor een verordening van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector vezelvlas en -hennep (COM(1999) 576 - C5-0281/1999 - 1999/0237(CNS) )
P5_TA(2000)0307A5-0124/2000

Dit voorstel wordt met de in de vergadering van 16 mei 2000(1) aangenomen amendementen en met de volgende compromisamendement goedgekeurd:

Voorstel van de Commissie(2)   Amendementen van het Parlement
(Compromisamendement 41)
Overweging 16 bis (nieuw)
(16 bis) In 2003 respectievelijk 2005 legt de Commissie aan de Raad en het Parlement een evaluatieverslag voor inzake de gegarandeerde nationale hoeveelheden en de gevolgen van de verwerkingspremies voor de producenten en de markten in het licht van onderhavige hervorming.
(Compromisamendement 42)
Artikel 2, lid 1, tweede alinea
De steun wordt aan de erkende eerste verwerker toegekend op basis van de hoeveelheid vezels die daadwerkelijk is verkregen uit het stro waarvoor met een landbouwer een aankoopcontract is gesloten.
De steun wordt aan de erkende eerste verwerker toegekend op basis van de hoeveelheid vezels die daadwerkelijk is verkregen uit het stro waarvoor met een landbouwer een aankoopcontract is gesloten. De steun wordt ook dan toegekend wanneer de eigenaar van het bedrijf en de eerste verwerker een en dezelfde persoon zijn en om deze reden geen aankoopcontract kan bestaan De steun wordt ook dan toegekend als de eigenaar van het bedrijf eigenaar van het stro blijft, de verwerking van de vezels uitbesteedt en heeft aangetoond dat de verwerkte vezels op de markt zijn gebracht .
Dit compromisamendement komt in de plaats van de op 16 mei 2000 goedgekeurde amendementen 24, 27 en 33.
(Compromisamendement 43)
Artikel 2, lid 2, sub a) en b)
   a) voor lange vlasvezels:
   - 60 EUR voor het verkoopseizoen 2000/2001 ,
   - 120 EUR voor het verkoopseizoen 2001/2002,
   - 180 EUR voor de verkoopseizoenen 2002/2003, 2003/2004 en 2004/2005 ,
   - 200 EUR vanaf het verkoopseizoen 2005/2006 .
   b) voor korte vlasvezels en voor hennepvezels met maximaal 5 % onzuiverheden en scheven: 40 EUR voor de verkoopseizoenen 2000/2001 tot en met 2004/2005 .
   a) voor lange vlasvezels:
Schrappen
   - 90 EUR voor het verkoopseizoen 2001/2002,
   - 150 EUR voor de verkoopseizoenen 2002/2003 t/m 2005/2006 ,
   - 200 EUR vanaf het verkoopseizoen 2006/2007 .
   b) voor korte vlasvezels en voor hennepvezels met maximaal 7,5 % onzuiverheden en scheven: 80 EUR voor de verkoopseizoenen 2001/2002 tot en met 2005/2006 .
Dit compromisamendement komt in de plaats van de op 16 mei 2000 goedgekeurde amendemententen 9, 10 en 26.
(Compromisamendement 44)
Artikel 2, lid 3, eerste alinea
   3. De hoeveelheden voor steun in aanmerking komende vezels worden beperkt op basis van de oppervlakten waarvoor een aankoopcontract voor het stro is gesloten.
   3. De hoeveelheden voor steun in aanmerking komende vezels worden beperkt op basis van de oppervlakten waarvoor een aankoopcontract voor het stro is gesloten, wanneer de eigenaar van het bedrijf en de eerste verwerker een en dezelfde persoon zijn of wanneer de eigenaar van het bedrijf eigenaar van het stro blijft, de verwerking van de vezels uitbesteedt en heeft aangetoond dat de verwerkte vezels in de handel zijn gebracht
(Compromisamendement 45)
Artikel 3, lid 2
   2. Voor korte vlasvezels en hennepvezels met maximaal 5 % onzuiverheden en scheven wordt een gegarandeerde maximumhoeveelheid van 119.250 ton per verkoopseizoen vastgesteld. Deze hoeveelheid wordt in de vorm van gegarandeerde nationale hoeveelheden als volgt over de lidstaten verdeeld:
10 350 ton voor België,
100 ton voor Denemarken,
6 300 ton voor Duitsland,
18 700 ton voor Spanje,
61 350 ton voor Frankrijk,
100 ton voor Italië,
5 550 ton voor Nederland,
1 750 ton voor Oostenrijk,
650 ton voor Portugal,
1 000 ton voor Finland,
1 150 ton voor Zweden,
12 100 ton voor het Verenigd Koninkrijk,
50 ton voor elk van de overige lidstaten.
De gegarandeerde nationale hoeveelheden voor korte vlasvezels en voor hennepvezels, eventueel verlaagd overeenkomstig lid 3, zijn niet meer van toepassing vanaf het verkoopseizoen 2005/2006 .
   2. Voor korte vlasvezels en hennepvezels met maximaal 7,5 % onzuiverheden en scheven wordt een gegarandeerde maximumhoeveelheid van 119.250 ton per verkoopseizoen vastgesteld. Deze hoeveelheid wordt in de vorm van gegarandeerde nationale hoeveelheden als volgt over de lidstaten verdeeld:
10 350 ton voor België,
100 ton voor Denemarken,
6 300 ton voor Duitsland,
18 700 ton voor Spanje,
61 350 ton voor Frankrijk,
100 ton voor Italië,
5 550 ton voor Nederland,
1 750 ton voor Oostenrijk,
650 ton voor Portugal,
1 000 ton voor Finland,
1 150 ton voor Zweden,
12 100 ton voor het Verenigd Koninkrijk,
50 ton voor elk van de overige lidstaten.
De gegarandeerde nationale hoeveelheden voor korte vlasvezels en voor hennepvezels, eventueel verlaagd overeenkomstig lid 3, zijn niet meer van toepassing vanaf het verkoopseizoen 2006/2007 .
Dit compromisamendement komt in de plaats van de op 16 mei 2000 goedgekeurde amendementen 26 en 30.
(Compromisamendement 46)
Artikel 3, lid 3, derde alinea bis en ter (nieuw)
De lidstaten kunnen een deel van de in de eerste alinea (lange vezels) en in de tweede alinea (korte vezels en hennep) genoemde hoeveelheden per lidstaat onderling ruilen.
Deze hoeveelheden per lidstaat hebben betrekking op de verwerkingspremie, maar niet op subsidie per hectare
(Compromisamendement 47)
Artikel 8, tweede streepje
   - de voorwaarden die in acht moeten worden genomen voor de contracten voor de aankoop van stro door erkende eerste verwerkers,
   - de voorwaarden die in acht moeten worden genomen voor de contracten voor de aankoop van stro door erkende eerste verwerkers, bij verwerking door de producent zelf of bij uitbesteding van de verwerking van de vezels,
Dit compromisamendement komt in de plaats van het op 16 mei 2000 goedgekeurde amendement 33.
(Compromisamendement 48)
Artikel 8, derde streepje
   - de criteria die gelden voor enerzijds lange vlasvezels en anderzijds korte vlasvezels en hennepvezels met maximaal 5 % onzuiverheden en scheven,
   - de criteria die gelden voor enerzijds lange vlasvezels en anderzijds korte vlasvezels en hennepvezels met maximaal 7,5 % onzuiverheden en scheven,
Dit compromisamendement komt in de plaats van het op 16 mei 2000 goedgekeurde amendement 34.
(Compromisamendement 49)
Artikel 12 bis, lid 1 (nieuw)
Artikel 12 bis
   (1) De Commissie legt in 2003 aan de Raad en het Europees Parlement een voortgangsverslag voor over de ontwikkeling van de productie in de afzonderlijke lidstaten. Dit verslag vormt de basis voor een eventuele nieuwe verdeling, die ook kan leiden tot een verhoging van de gegarandeerde nationale hoeveelheden.
Dit compromisamendement komt in de plaats van de op 16 mei 2000 goedgekeurde amendementen 27, 28, 29 en 30.
(Compromisamendement 50)
Artikel 12 bis, leden 2 en 3 (nieuw)
   (2) De Commissie legt in 2005 aan de Raad en het Europees Parlement een verslag voor over de verwerkingspremies voor korte vlasvezels en hennepvezels alsmede voor lange vlasvezels, waarin zij de gevolgen van de verwerkingspremies evalueert, met name voor:
   - de situatie van de producenten met betrekking tot de teeltarealen en de producentenprijzen,
   - de ontwikkeling van de markten voor textielvezels en de ontwikkeling van innoverende producten, en
   - de verwerkende industrie.
In het verslag wordt aangegeven of, gelet op de alternatieve productie, de bedrijfstak overeenkomstig de vastgestelde richtsnoeren kan functioneren; zo nodig, bevat het verslag voorstellen.
   (3) In het door de Commissie in 2005 voor te leggen verslag over vlas en hennep moet, voor wat betreft de korte vezels rekening worden gehouden met de voortzetting van de verwerkingssubsidie
(Compromisamendement 51)
Artikel 12 bis, lid 4 (nieuw)
   (4) In het jaar 2002 legt de Commissie de Raad en het Europees Parlement een verslag voor over de gevolgen van de hervorming op de inkomenspositie van de producenten, eventueel met nieuwe voorstellen voor een inkomengarantie.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector vezelvlas en -hennep (COM(1999) 576 - C5-0281/1999 - 1999/0237(CNS) )
P5_TA(2000)0307A5-0124/2000

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(1999) 576 )(3) ,

-  gelet op artikel 36 van het EG-Verdrag,

-  geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 37 van het EG-Verdrag (C5-0281/1999 ),

-  gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en het advies van de Begrotingscommissie (A5-0124/2000 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.  wenst dat de overlegprocedure wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst;

5.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

6.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Punt 4 van de aangenomen teksten.
(2) PB C 56 E van 29.2.2000, blz. 19.
(3) PB C 56 E van 29.2.2000, blz. 19.


Innovatieve acties uit hoofde van artikel 6 van de ESF-verordening (procedure zonder debat)
Resolutie van het Europees Parlement over het ontwerp van richtsnoeren voor de verschillende soorten innovatieve acties uit hoofde van artikel 22 van Algemene Verordening (EG) nr. 1260/1999 - innovatieve acties uit hoofde van artikel 6 van de ESF-verordening (C5-0235/2000 - 2000/2127(COS) )
P5_TA(2000)0308A5-0182/2000

Het Europees Parlement,

-  gezien het ontwerp van richtsnoeren (C5-0235/2000 ),

-  gezien verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999(1) houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen en in het bijzonder artikel 22 daarvan,

-  gezien verordening (EG) nr. 1784/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 1999(2) over het Europees Sociaal Fonds en in het bijzonder artikel 6 daarvan,

-  gezien de besluiten van de Europese Raad van Berlijn van 24 en 25 maart 1999 over de financiële toewijzing aan de Structuurfondsen voor de periode 2000-2006,

-  onder verwijzing naar de Gedragscode voor de tenuitvoerlegging van de diverse sectoren van het structuurbeleid door de Commissie, van 6 mei 1999(3) ,

-  gezien artikel 47, lid 1 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A5-0182/2000 ),

A.  overwegende dat innovatieve acties in het systeem van de Structuurfondsen een belangrijke functie vervullen daar zij tot doel hebben voorbeeldige praktijken te identificeren welke dan naderhand in het kader van de overige acties uit hoofde van de Structuurfondsen alsook in het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie een ruimere toepassing kunnen vinden,

B.  overwegende dat een systematische evaluatie van de resultaten van de gefinancierde maatregelen een voorwaarde voor het bereiken van een zo groot mogelijk multiplicatoreffect in het kader van de innovatieve acties vormt,

C.  overwegende dat de kredieten voor innovatieve maatregelen voor de programmeringsperiode 2000-2006 in vergelijking met de voorafgaande programmeringsperiode aanzienlijk besnoeid zijn en dat derhalve een zo groot mogelijke doeltreffendheid bij de besteding van de middelen geboden is,

D.  overwegende dat in de relevante bepalingen van de structuurfondsverordeningen het begrip innovatieve acties niet voldoende gedefinieerd wordt en dat het derhalve in de richtsnoeren een eerste doel moet zijn het begrip innovatieve actie in samenhang met de structuurfondsen nader te omschrijven,

1.  is van mening dat de door de Commissie voorgelegde tekst geenszins voldoet aan de criteria die aan richtsnoeren gesteld moeten worden en verzoekt de Commissie derhalve meer duidelijkheid in haar ontwerp te brengen met name op het punt van de inhoudelijke definitie van innovatie, de beheersmodaliteiten, de evaluatie van de uitgevoerde maatregelen en de strategie ter verspreiding van de resultaten;

2.  is van mening dat het zoeken naar nieuwe ideeën op het gebied van het werkgelegenheidsbeleid een zo breed mogelijke raadpleging van betrokkenen vereist; keert zich derhalve in het algemeen tegen de praktijk van beperkte oproepen tot het indienen van voorstellen en verzoekt de Commissie integendeel verder te gaan dan het publiceren van oproepen tot het indienen van voorstellen in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen en een grootscheepser en breder voorlichtingsbeleid ter mobilisatie van een zo breed mogelijke kring van belangstellenden uit te voeren;

3.  verzoekt de Commissie bij het vastleggen van punten waarop de steun geconcentreerd moet worden en bij de selectie van projecten de volgende criteria in aanmerking te nemen:

   -
belang voor de Europese werkgelegenheidsstrategie;
   -
de mate waarin doel en uitvoering van de maatregel een vernieuwing betekenen;
   -
kwaliteit en duurzaamheid van de maatregel;
   -
overdraagbaarheid van de resultaten in het kader van het ESF;

4.  verzoekt de Commissie overeenkomstig paragraaf 1.3, tweede en derde alinea van de Gedragscode voor de uitvoering van het structuurbeleid door de Commissie informatie over de uitgevoerde modelprojecten en studies te verstrekken; verzoekt tevens

   -
om voorlegging van een evaluerend verslag over de uitvoering van innovatieve acties in het kader van de programmeringsperiode 1994-1999, waarin onder meer wordt aangegeven in welke mate zij nieuwe arbeidsplaatsen hebben opgeleverd en welke de kwaliteit daarvan is,
   -
om voorlegging van een evaluatie van de in de lopende programmeringsperiode uitgevoerde maatregelen per afzonderlijke oproep tot het indienen van voorstellen;

5.  verzoekt de Commissie het Parlement jaarlijks in kennis te stellen van haar prioriteiten voor steunverlening bijvoorbeeld door middel van een mededeling door de bevoegde commissaris in de bevoegde commissie; behoudt zich het recht voor de Commissie in het kader van zijn resolutie inzake de richtsnoeren voor de begroting voorstellen voor prioriteiten voor steunverlening te doen;

6.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie.

(1) PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1.
(2) PB L 213 van 13.8.1999, blz. 5.
(3) PB C 279 van 1.10.1999, blz. 488.


Ontwerp van GAB 2/2000
Resolutie van het Europees Parlement over het ontwerp van gewijzigde en aanvullende begroting nr. 2 voor het begrotingsjaar 2000 (C5-0342/2000 )
P5_TA(2000)0310A5-0192/2000

Het Europees Parlement,

-  gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name artikel 272 daarvan,

-  gezien het Financieel Reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting der Europese Gemeenschappen, laatstelijk gewijzigd bij verordening (EG, EGKS, EURATOM) nr. 2673/1999(1) , inzonderheid artikel 15 daarvan,

-  gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2000, definitief vastgesteld op 16 december 1999(2) ,

-  gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999(3) ,

-  gezien het voorontwerp van gewijzigde en aanvullende begroting 2/2000 van de Commissie (SEC(2000) 1095 ),

-  gezien het ontwerp van gewijzigde en aanvullende begroting nr. 2 voor het begrotingsjaar 2000 van de Raad (9779/2000 - C5-0342/2000 ),

-  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A5-0192/2000 ),

A.  overwegende dat de marge van rubriek 5 van de financiële vooruitzichten voor het begrotingsjaar 2000 € 90,7 miljoen bedraagt,

B.  overwegende dat het ontwerp van gewijzigde en aanvullende begroting nr. 2 betrekking heeft op de vereisten van de Raad die voortvloeien uit de conclusies van de Europese Raad van Helsinki van 10 en 11 december 1999, en met name dient ter versterking van het gemeenschappelijk Europees veiligheids- en defensiebeleid,

C.  overwegende dat het ontwerp van gewijzigde en aanvullende begroting nr. 2 tevens betrekking heeft op behoeften van het Parlement in verband met zijn gebouwen in Brussel,

1.  hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van gewijzigde en aanvullende begroting nr. 2 in ongewijzigde vorm;

2.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 326 van 18.12.1999, blz. 1.
(2) PB L 40 van 14.2.2000.
(3) PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1.


Europees Parlement/Bijlage ombudsman (kwijting 1998)
Besluit van het Europees Parlement over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 1998 - Afdeling I - Europees Parlement/Bijlage Ombudsman (SEC(1999) 414 - C5-0008/1999 - 1999/2051(DEC))
P5_TA(2000)0317A5-0189/2000

Het Europees Parlement,

-  gelet op zijn Reglement en met name artikel 184, lid 3,

-  gelet op artikel 77 van het Financieel Reglement en artikel 13 van de interne voorschriften voor de uitvoering van de begroting van het Europees Parlement,

-  onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 april 2000 over uitstel van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting voor het begrotingsjaar 1998 - Afdeling I - Europees Parlement/Bijlage ombudsman (SEC(1999) 414 - C5-0008/1999 - 1999/205(DEC))(1) ,

-  onder verwijzing naar de informatie die zijn secretaris-generaal heeft verstrekt naar aanleiding van de specifieke instructies in paragraaf 33 van bovengenoemde resolutie,

-  gezien het feit dat de verlening van kwijting gekoppeld is aan de kwestie van de financiering van de fracties en politieke partijen, hetgeen buiten het administratieve mandaat van de secretaris-generaal valt,

-  gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A5-0189/2000 ),

1.  herinnert eraan dat:

   a)
de bedragen ter afsluiting van de rekeningen van de instelling voor het begrotingsjaar 1998 zijn vastgesteld in het kader van voornoemde resolutie van 13 april 2000;
   b)
bij bovengenoemde resolutie de secretaris-generaal werd gelast een aantal maatregelen te nemen ter verbetering van het financieel en administratief beheer binnen het Parlement, waaronder de volgende, met vaste termijnen:
   -
uiterlijk op 1 juni 2000 presentatie van concrete maatregelen om het toenemend beroep op de buitengewone procedure van een "rechtstreekse overeenkomst” om te buigen in de richting van aanbestedingen, met inbegrip van scholingsmaatregelen en verbetering van de kwalificaties van het personeel van het Parlement dat betrokken is bij de gunning van opdrachten;
   -
uiterlijk op 1 juni 2000 informatieverstrekking aan de Commissie begrotingscontrole over de gemaakte vorderingen bij de invoering van het nieuwe systeem voor het beheer van de inventaris;
   -
uiterlijk 30 juni 2000 indiening van een verslag over de conclusies naar aanleiding van het actuele hervormingsproces binnen de Commissie met het oog op het personeelsbeleid;
   -
een verzoek aan het Bureau om uiterlijk op 1 juli 2000 opties voor een nauwkeurig actie- en financieringsplan voor te leggen, met name voor het Louise-Weissgebouw in Straatsburg, vergezeld van een juridische beoordeling, rekening houdend met de stand van de onderhandelingen;
   -
tijdig vóór de eerste lezing van de begroting 2001 indiening van een verslag waarin wordt nagegaan of het raadzaam is aan het Europees Parlement de uitsluitende verantwoordelijkheid toe te vertrouwen voor het beheer van de door het EP benodigde freelance tolken;
   c)
het de Rekenkamer verzocht om:
   -
een spoedig advies over de vraag of de voor de financiering van het Altiero-Spinelligebouw gekozen procedure in het licht van de inmiddels aangebrachte wijzigingen in het Financieel Reglement en van de voorschriften voor de gunning van openbare opdrachten voor dienstverlening bij toekomstige projecten toepasbaar is;
   -
een speciaal verslag over de praktijk bij de gunning van contracten voor de bewaking van de gebouwen van het EP, alsmede toetsing van de rentabiliteit ervan;
   d)
in paragraaf 33 van de hierboven genoemde resolutie vóór de verlening van kwijting de volgende aanvullende gegevens en maatregelen worden verwacht:
   -
indiening van een actieplan om het aantal beperkte aanbestedingen en rechtstreekse overeenkomsten drastisch te reduceren;
   -
de inventarislijst over 1998 af te ronden en voor te leggen;
   -
de bevoegde organen op de hoogte te stellen van de voortgang van de lopende tuchtrechtelijke procedures, met name die welke verband houden met voor het Hof van Justitie verloren zaken;
   -
een voorstel voor een gebouwenbeleid op lange termijn, met inbegrip van de financiering ervan, nieuwe investeringen en de in totaal te verwachten kosten, alsmede een actieplan ter voorkoming van contractuele verplichtingen die de mogelijkheden van het Parlement voor open aanbestedingen beperken;
   -
indiening van een tijdschema voor de administratieve hervorming van het Parlement;
   -
het volledig in overeenstemming brengen van de nieuwe, goedgekeurde contracten voor de veiligheid en de bewaking van de gebouwen in Straatsburg met de voorschriften, met name voor wat betreft de aanbestedingen;
   -
concrete maatregelen van de fracties in het licht van het eindverslag van de Rekenkamer over hun uitgaven binnen twee maanden na ontvangst van het verslag ter correctie van de aan het licht gebrachte tekortkomingen;

2.  neemt kennis van de informatie die ter beschikking is gesteld van de Commissie begrotingscontrole, die een uiteenzetting geeft van de genomen maatregelen en gedane toezeggingen, die moeten zorgen voor een efficiënter gebruik van de kredieten voor de instelling; ziet zich bevestigd in zijn oordeel dat het uitstel van de kwijting voor 1998 een constructief effect heeft gehad en de administratie van het Parlement aanzet tot grotere inspanningen om efficiënter om te gaan met het geld van de belastingbetaler;

3.  gelast zijn Commissie begrotingscontrole om bij de kwijting voor het begrotingsjaar 1999 terug te komen op de centrale thema's die bij het uitstel van de kwijting over 1998 aan de orde zijn gesteld: tekortkomingen bij aanbestedingen, in het gebouwenbeleid, in het personeelsbeleid en bij de inventarislijst;

Openbare aanbestedingen - gunning van opdrachten

4.  neemt nota van het actieplan ter vergemakkelijking van openbare aanbestedingen volgens de voorwaarden die zijn vastgelegd in de geldende regels; dringt aan op een optimale planning van de gunning van opdrachten en verwacht een strikte controle over de uitvoering van die planning, alsmede de invoering van administratieve maatregelen die dit mogelijk maken; herinnert eraan dat vrije concurrentie tussen aanbieders van goederen en diensten tot de basisbeginselen van het Gemeenschapsrecht behoort, dat het Parlement op dit gebied een goed voorbeeld moet geven en dat derhalve opdrachten voortaan alleen nog bij uitzondering onderhands mogen worden gegund, zoals overigens uitdrukkelijk in het Financieel Reglement is vastgesteld; wenst uiterlijk op 31 januari 2001 een verslag over de stand van zaken bij de omzetting alsmede een eerste evaluatie te ontvangen;

5.  steunt ten volle het idee van interinstitutionele samenwerking, waar mogelijk, bij de gunning van opdrachten; staat achter het voornemen van de secretaris-generaal om in samenwerking met zijn tegenhangers de noodzakelijke stappen hiertoe te nemen; verwacht dat nauwkeurige informatie wordt overlegd als onderdeel van de jaarrekening en de balans, met inbegrip van vergelijkbare statistische gegevens van de verschillende instellingen en adviserende organen, ten behoeve van een grotere mededinging en de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie;

Inventaris

6.  gelast zijn bevoegde commissie nauwkeurig toezicht te blijven houden op de inventarisatie en na te gaan of het nieuwe systeem voor beheer van de eigendommen van het Parlement (ELS) behoorlijk en doeltreffend wordt gehanteerd; dringt erop aan dat een gedetailleerde beschrijving gemaakt wordt van de permanente actuele inventaris, als onderdeel van de jaarrekening en de balans voor elk begrotingsjaar; verwacht in het bijzonder dat in de jaarrekening en de balans voor 2000 de volledige uitvoering van de nog hangende maatregelen wordt aangegeven; verwacht maatregelen die een toepassing waarborgen die in overeenstemming is met het nieuwe systeem;

7.  gelast zijn secretaris-generaal het initiatief te nemen om samen met zijn collega's regels op te stellen voor het beheer van de inventaris op interinstitutionele basis, waaronder ook gemeenschappelijke regels voor afschrijving;

Verloren processen in verband met benoemingen van ambtenaren in hoge rangen

8.  neemt nota van de mededeling van zijn secretaris-generaal dat er momenteel in de parlementaire Administratie geen tuchtrechtelijke procedures aanhangig zijn; juicht het toe dat het Bureau reeds op 1 december 1999, dus al vóór de beraadslagingen over de kwijting voor 1998, op voorstel van de secretaris-generaal een bestuurlijk onderzoek heeft ingesteld; neemt kennis van het besluit van het Bureau van 13 juni 2000 om in verband met de zaak-Frederiksen geen eis tot schadevergoeding uit hoofde van artikel 22 van het Ambtenarenstatuut in te stellen; neemt er nota van dat dit besluit berust op het feit dat bij het bestuurlijk onderzoek geen aanknopingspunten konden worden vastgesteld voor "grove schuld” van afzonderlijke personen, als bedoeld in artikel 22 van het Ambtenarenstatuut; wijst er evenwel op dat het bestuurlijk onderzoek zowel problemen bij de interne besluitvorming aan het licht heeft gebracht als de neiging om procesrisico's in relatie tot zogenaamde "principiële” overwegingen te veronachtzamen; trekt uit het bovenstaande de conclusie dat een hernieuwde beoordeling van de zaak en een nieuwe inschatting van de procesrisico's op een aanzienlijk eerder tijdstip op hun plaats zouden zijn geweest; herinnert aan paragraaf 23 van voornoemde resolutie van 13 april 2000, waarin de Juridische Dienst wordt verzocht het Bureau voorafgaande aan diens besluiten te informeren over procesrisico's, met name in het licht van reeds gewezen arresten in personeelskwesties; juicht het besluit van het Bureau van 13 juni 2000 toe om ondervoorzitters Lienemann en Provan opdracht te geven na te gaan of verdere interne bestuurlijke hervormingen noodzakelijk zijn om soortgelijke procesontwikkelingen te voorkomen; gelast zijn Bureau de bevoegde commissies op de hoogte te stellen van zijn conclusies terzake;

Gebouwenbeleid

9.  betreurt de geografische verspreidheid van de vergaderplaatsen van het Parlement, alsmede van zijn diensten, waarvoor de instelling zelf niet verantwoordelijk is, omdat dit een gevolg is van het Verdrag dat de regeringen van de lidstaten hebben gesloten; onderstreept dat verdere logistieke ongemakken in het kader van de toekomstige behoeften aan gebouwen in verband met de komende uitbreiding zoveel mogelijk beperkt moeten worden; dringt er derhalve op aan dat toekomstige besluiten inzake het gebouwenbeleid gebaseerd worden op het principe van functionaliteit, in het bijzonder wat betreft de bundeling van de diensten van het Parlement in elke vergaderplaats, en op een optimaal gebruik van de financiële middelen;

10.  verwacht van de landen waar het Parlement is gehuisvest dat zij elk vergelijkbare bijdragen leveren tot de aankoop van onroerend goed;

11.  herhaalt zijn principiële standpunt dat als financieringsmethode voor toekomstige aankopen, met inbegrip van de aankoop van het Louise-Weissgebouw in Straatsburg, een directe financiering moet worden toegepast, ten einde een zo groot mogelijke transparantie te waarborgen en maximale waar voor het geld van de Europese belastingbetalers te krijgen; dringt er derhalve sterk bij de Raad op aan zijn standpunt terzake te herzien;

Administratieve hervormingen

12.  neemt met voldoening nota van het ingediende tijdschema; gelast het Bureau en de secretaris-generaal de desbetreffende commissies van het Parlement op de hoogte te houden van de stand van uitvoering van de interne administratieve hervorming; benadrukt dat het personeel actief bij dit proces betrokken moet worden;

13.  herhaalt zijn eis met betrekking tot een gemeenschappelijke gebouwenbegroting en een gemeenschappelijk gebouwenbeheer voor de instellingen en adviesorganen van de Europese Unie;

Veiligheid

14.  neemt kennis van de terzijdestelling door het Bureau, in zijn hoedanigheid van het hoogste gezag, van de visumweigering nr. 00/05 van de financieel controleur; betreurt het dat er geen poging is ondernomen om het contract voor de bewaking van zijn gebouwen in Straatsburg voor een kortere overbruggingsperiode te gunnen en deze tijd te benutten om de aanbestedingsprocedure volledig in overeenstemming met de vigerende communautaire voorschriften voor de gunning van openbare opdrachten opnieuw uit te voeren;

Financiering van fracties en politieke partijen

15.  neemt uitdrukkelijk nota van het feit dat alleen de fracties zelf verantwoordelijk zijn voor de besteding van de middelen die hen op grond van hoofdstuk 37 beschikbaar zijn gesteld;

16.  neemt met voldoening nota van de antwoorden van de instelling op de voorlopige opmerkingen van de Rekenkamer, en verwacht dat de maatregelen voor een radicale herziening van het desbetreffend juridische kader onverwijld worden uitgevoerd in overeenstemming met de financiële voorschriften en het principe van transparantie;

17.  is erover verheugd dat alle vijf fracties die momenteel actief zijn in het Parlement en die ook tijdens de voorgaande zittingsperiode actief zijn geweest, hun specifieke antwoorden op de voorlopige opmerkingen van de Rekenkamer hebben verstrekt;

18.  betreurt de tegenzin van de Rekenkamer om expliciet de namen te noemen van de fracties waarvan de twijfelachtige financiële praktijken specifiek in het centrale deel van het verslag worden genoemd;

19.  erkent de bevindingen van de Rekenkamer en naar aanleiding daarvan:

   -
is verheugd over het besluit van de Conferentie van voorzitters van 26 februari 1999 om richtsnoeren vast te stellen voor de afbakening van de voorlichtingsactiviteiten die kenmerkend zijn voor verkiezingscampagnes en derhalve uitgesloten moeten worden van financiering met middelen die afkomstig zijn uit de begroting van de fracties voor voorlichtingscampagnes,
   -
eist dat de interne boekhoudkundige procedures transparant zijn en door specifieke financiële reglementen van de fracties worden aangevuld, hetgeen - zoals de Rekenkamer opmerkt - niet het geval is,
   -
eist dat er transparantie tot stand wordt gebracht met betrekking tot de financiële operaties en de interne accountantsystemen van de nationale delegaties in de fracties,
   -
uit kritiek op het feit dat bepaalde fracties hebben verzuimd aan het Kabinet van de Voorzitter van het Parlement een bewijs voor te leggen waaruit blijkt dat hun rekeningen door een externe accountant zijn goedgekeurd, ook al was dit op het desbetreffende tijdstip niet verplicht,
   -
eist dat er maatregelen worden genomen om te voorkomen dat er aan nationale politieke partijen of andere soortgelijke organisaties financiële steun kan worden verleend als gevolg van acties die zij gezamenlijk met de fracties ondernemen;
   -
betreurt dat een fractie pas nu de Voorzitter in het kader van het jaarverslag heeft geïnformeerd over de kapitaalontwikkeling van een volgens de Luxemburgse wet opgerichte openbare stichting waarnaar zij geld heeft overgemaakt;
   -
onderstreept de noodzaak van duidelijkheid met betrekking tot arbeidsovereenkomsten;

De zaak in verband met de Ledenkas

20.  verwacht van de bevoegde autoriteiten, in het licht van de uitspraak van 29 maart 2000 van het Luxemburgse Hof van beroep in de zaak van het Europees Parlement tegen Royale Belge S.A., dat zij de procedure van artikel 22 van het Statuut in gang zetten, ten einde vast te stellen wie verantwoordelijk is in verband met het verschil van 4.136.125 BEF tussen de huidige kassituatie en de overeenkomstige rekeningen over 1982;

o
o   o

21.  verleent zijn secretaris-generaal kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 1998;

22.  geeft toestemming voor het verlenen van kwijting aan de rekenplichtige voor het begrotingsjaar 1998;

23.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de regio's en de Europese ombudsman.

(1) Punt 4 van de aangenomen teksten.


Identificatie- en registratieregeling voor runderen ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de verplichte etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van verordening (EG) nr. 820/97 (8251/1/2000 - C5-0270/2000 - 1999/0204(COD) )
P5_TA(2000)0318A5-0193/2000

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

-  gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (8251/1/2000 - C5-0270/2000 ),

-  gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(1999) 487 (2) ),

-  gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2000) 301 ),

-  gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,

-  gelet op artikel 80 van zijn Reglement,

-  gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid (A5-0193/2000 ),

1.  wijzigt het gemeenschappelijk standpunt als volgt;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Gemeenschappelijk standpunt van de Raad   Amendementen
(Amendement 1)
Overweging 25*
   (25) Er moet een verplichte rundvleesetikettering worden ingevoerd die in alle lidstaten verplicht wordt toegepast. Handelaren en organisaties die rundvlees in de handel brengen moeten op grond van deze verplichte regeling op het etiket gegevens vermelden over bepaalde kenmerken van het rundvlees en over de plaats waar het dier of de dieren waarvan het vlees afkomstig is, is/zijn geslacht.
   (25) Er moet een verplichte rundvleesetikettering worden ingevoerd die in alle lidstaten verplicht wordt toegepast. Handelaren en organisaties die rundvlees in de handel brengen moeten op grond van deze verplichte regeling op het etiket gegevens vermelden over het rundvlees en over de plaats waar het dier of de dieren waarvan het vlees afkomstig is, is/zijn geslacht.
*Overweging 25 komt overeen met overweging 24 in de andere taalversies.
(Amendement 2)
Overweging 25 bis (nieuw)
(25 bis) Naast de informatie over de plaats waar het dier of de dieren waarvan het vlees afkomstig is, is/zijn geboren, gehouden en geslacht, mag in het kader van de facultatieve etiketteringsregeling aanvullende informatie worden verstrekt.
(Amendement 3)
Artikel 13, lid 2, sub d)
   d) de categorie van het dier of de dieren waarvan het rundvlees afkomstig is.
Schrappen
(Amendement 4)
Artikel 14, eerste alinea
In afwijking van artikel 13, lid 2, onder b), c), en d), en lid 5, onder a), I) en ii), brengen de handelaars of organisaties die gehakt rundvlees produceren, naar gelang van de plaats van productie, op het etiket de vermelding "Geproduceerd in (naam van de lidstaat)" of "Geproduceerd in (naam van de lidstaat of van het derde land)" aan.
In afwijking van artikel 13, lid 2, onder b), c), en d), en lid 5, onder a), i) en ii), brengen de handelaars of organisaties die gehakt rundvlees produceren, naar gelang van de plaats van productie, op het etiket de vermelding "Geproduceerd in (naam van de lidstaat)" of "Geproduceerd in (naam van de lidstaat of van het derde land)" aan en "Herkomst”, als de staat of staten in kwestie niet de staat van productie is/zijn .
(Amendement 5)
Artikel 19, sub d)
   d) wat bedoeld wordt met de categorieën dieren in de zin van artikel 13, lid 2, onder d).
Schrappen

(1) Punt 8 van de aangenomen teksten van 12.4.2000.
(2) PB C 376 E van 28.12.1999, blz. 42.


EMAS (Communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem) ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (10677/2/1999 - C5-0098/2000 - 1998/0303(COD) )
P5_TA(2000)0319A5-0165/2000

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

-  gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (10677/2/1999 - C5-0098/2000 )(1) ,

-  gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(1998) 622 )(3) ,

-  gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(1999) 313 ),

-  gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,

-  gelet op artikel 80 van zijn Reglement,

-  gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid (A5-0165/2000 ),

1.  wijzigt het gemeenschappelijk standpunt als volgt;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Gemeenschappelijk standpunt van de Raad   Amendementen van het Parlement
(Amendement 1)
Overweging 13
   (13) Bijgevolg moet, ter wille van de algemene geloofwaardigheid van EMAS, de deskundigheid van de milieuverificateurs worden gegarandeerd door een onafhankelijk en neutraal erkenningssysteem en door passend toezicht op hun werkzaamheden en moet nauwe samenwerking tussen de nationale erkenningsinstanties tot stand worden gebracht.
   (13) Bijgevolg moet, ter wille van de algemene geloofwaardigheid van EMAS, de deskundigheid van de milieuverificateurs gegarandeerd en voortdurend verbeterd worden door nascholing, door een onafhankelijk en neutraal erkenningssysteem en door passend toezicht op hun werkzaamheden en moet nauwe samenwerking tussen de nationale erkenningsinstanties tot stand worden gebracht.
(Amendement 2)
Overweging 14 bis (nieuw)
(14 bis) De lidstaten kunnen organisaties stimuleren om aan EMAS deel te nemen;
(Amendement 3)
Overweging 14 ter (nieuw)
(14 ter) De Commissie dient de kandidaatlanden voor het EU-lidmaatschap te steunen om zich de voor de toepassing van EMAS noodzakelijke structuur te verschaffen;
(Amendement 49)
Artikel 1, lid 2, sub a) en b)
   a) het vaststellen en toepassen door organisaties van milieubeheersystemen,
   a) de definitie en tenuitvoerlegging van een milieubeleid zoals omschreven in bijlage I A.2, en het vaststellen en toepassen door organisaties van milieubeheersystemen,
   b) het stelselmatig, objectief en perodiek beoordelen van de prestaties van dergelijke systemen,
   b) het stelselmatig, objectief en perodiek beoordelen van het milieubeleid zoals omschreven in bijlage I A.2 en van de prestaties van dergelijke systemen,
(Amendement 41)
Artikel 1, lid 2, sub d)
   d) de werknemers onder andere door passende scholing bij het systeem te betrekken.
   d) de werknemers en hun vertegenwoordigers in de organisatie meer bij het systeem te betrekken, alsmede door een beroepsopleiding en nascholing die de actieve medewerking aan de sub a) bedoelde taken mogelijk maakt,
(Amendement 9)
Artikel 2, sub s), tweede alinea
Welke eenheid in EMAS als organisatie wordt geregistreerd, wordt met de milieuverificateur overeengekomen, rekening houdend met de volgens de procedure van artikel 14 opgestelde richtsnoeren van de Commissie en met het feit, dat de organisatie de grenzen van een lidstaat niet mag overschrijden. De kleinste in aanmerking te nemen eenheid is een locatie. Onder door de Commissie volgens de procedure van artikel 14 als uitzonderlijk aangemerkte omstandigheden, kan de voor EMAS-registratie in aanmerking te nemen eenheid kleiner zijn dan een locatie;
Welke eenheid in EMAS als organisatie wordt geregistreerd, wordt met de milieuverificateur en de bevoegde instanties overeengekomen, rekening houdend met de volgens de procedure van artikel 14 opgestelde richtsnoeren van de Commissie en met het feit, dat de organisatie de grenzen van een lidstaat niet mag overschrijden. De kleinste in aanmerking te nemen eenheid is een locatie.
(Amendement 11)
Artikel 3, lid 2, sub c)
   c) een milieuverklaring opstellen overeenkomstig bijlage III, punt 3.2. In deze verklaring wordt speciale aandacht besteed aan de prestaties van de organisatie ten opzichte van haar milieudoelstellingen en -taakstellingen;
   c) een milieuverklaring opstellen overeenkomstig bijlage III, punt 3.2. In deze verklaring wordt speciale aandacht besteed aan de resultaten van de organisatie ten opzichte van haar milieudoelstellingen en -taakstellingen en de noodzaak van een voortdurende verbetering van de milieubescherming in het bedrijf, terwijl tevens moet worden nagegaan welke informatie relevante belanghebbenden nodig hebben ;
(Amendement 12)
Artikel 3, lid 2, enige alinea bis (nieuw)
Geëvalueerde locaties of activiteiten kunnen alleen in het EMAS-register worden ingeschreven als zij voldoen aan de betrokken milieuwetgeving.
(Amendement 13)
Artikel 3, lid 3, sub b)
   b) de jaarlijks bijgewerkte en gevalideerde versies van haar milieuverklaring bij de bevoegde instantie indienen en openbaar maken. Van de frequentie van bijwerking kan worden afgeweken onder omstandigheden die worden omschreven in richtsnoeren die de Commissie vaststelt volgens de procedure van artikel 14, lid 2.
   b) de overeenkomstig de eisen van Bijlage V, punt 5.6, regelmatig bijgewerkte en gevalideerde versies van haar milieuverklaring bij de bevoegde instantie indienen en openbaar maken.
(Amendementen 38 en 46)
Artikel 3, lid 3 bis (nieuw)
3 bis. De validering van de milieuverklaring vindt jaarlijks plaats. Uitzonderingen die voorzien in een valideringsfrequentie van ten hoogste drie jaar kunnen door de milieubeheerder worden toegestaan mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
   - ervaring met milieubeheersystemen gedurende vele jaren,
   - geringe milieu-effecten van de organisatie,
   - bij de organisatie gaat het om een kleine of middelgrote onderneming (KMO);
   - soort, omvang en complexiteit van de activiteiten laten zulks toe,
   - wijzigingen in het beheersysteem en bij de milieu-effecten zijn niet te verwachten.
(Amendement 15)
Artikel 4, lid 5
   5. Milieuverificateurs die in een lidstaat zijn erkend, kunnen overeenkomstig de voorschriften van bijlage V in elke andere lidstaat verificatiewerkzaamheden verrichten.
   5. Milieuverificateurs die in een lidstaat zijn erkend, kunnen overeenkomstig de voorschriften van bijlage V in elke andere lidstaat verificatiewerkzaamheden verrichten. De lidstaat waarin de verificatiewerkzaamheden worden verricht moet tevoren hiervan in kennis worden gesteld en deze werkzaamheden vinden plaats onder toezicht van het erkenningssysteem van de lidstaat.
(Amendement 16)
Artikel 7, lid 2
   2. De bevoegde instanties zorgen voor het opstellen en bijhouden van een lijst van geregistreerde organisaties in hun lidstaat en werken deze maandelijks bij. De bevoegde instanties stellen de Commissie rechtstreeks of via de nationale instanties, naar gelang van de beslissing van de betrokken lidstaat, maandelijks in kennis van wijzigingen in deze lijst.
   2. De bevoegde instanties zorgen voor het opstellen en bijhouden van een lijst van geregistreerde organisaties in hun lidstaat en werken deze maandelijks bij. De bevoegde instanties stellen de Commissie rechtstreeks of via de nationale instanties, naar gelang van de beslissing van de betrokken lidstaat, maandelijks in kennis van wijzigingen in deze lijst en kunnen in het kader van het netwerk van gedelegeerde plaatselijke instanties een systeem opzetten voor de uitwisseling van gegevens per economische sector en per bevoegdheidsterrein .
(Amendement 18)
Artikel 10, lid 2, tweede alinea
De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de krachtens dit artikel genomen maatregelen.
De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de krachtens dit artikel genomen maatregelen. De Commissie dient bij het Europees Parlement twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening terzake een verslag in.
(Amendement 19)
Artikel 11, lid 1, eerste alinea, streepjes en tweede alinea
   - de toegang tot informatie, beschikbare steunmiddelen en openbare instellingen te vergemakkelijken,
   - de toegang tot informatie, beschikbare steunmiddelen, openbare structuren en markten voor overheidsopdrachten te vergemakkelijken,
   - regelingen voor technische bijstand op te zetten of te bevorderen, met name in samenhang met initiatieven van bepaalde branchegebonden of plaatselijke contactpunten (bijv. lokale overheden, kamers van koophandel, branche- of ambachtsorganisaties).
   - regelingen voor technische bijstand op te zetten of te bevorderen, met name in samenhang met initiatieven van bepaalde branchegebonden of plaatselijke contactpunten (bijv. lokale overheden, kamers van koophandel, branche- of ambachtsorganisaties).
   - te zorgen voor een grotere deelneming dankzij redelijke registratiekosten.
Teneinde deelneming van het MKB, waaronder ondernemingen die vooral voorkomen in bepaalde geografische gebieden, te bevorderen, kunnen plaatselijke instanties, in samenwerking met beroepsverenigingen, kamers van koophandel en belanghebbenden, bijstand verlenen bij de identificatie van belangrijke milieueffecten. Ondernemingen uit het MKB kunnen op basis daarvan hun milieuprogramma opstellen en de milieudoelstellingen en -taakstellingen van hun EMAS-beheersysteem vaststellen. Daarnaast kunnen op regionaal of nationaal niveau programma's worden ontwikkeld ter bevordering van de deelneming van het midden- en kleinbedrijf, bijvoorbeeld via een gefaseerde aanpak die uiteindelijk resulteert in een EMAS-registratie.
Teneinde deelneming van het MKB, waaronder ondernemingen die vooral voorkomen in bepaalde geografische gebieden, te bevorderen, kunnen plaatselijke instanties, in samenwerking met beroepsverenigingen, kamers van koophandel en belanghebbenden, bijstand verlenen bij de identificatie van belangrijke milieueffecten. Ondernemingen uit het MKB kunnen op basis daarvan hun milieuprogramma opstellen en de milieudoelstellingen en -taakstellingen van hun EMAS-beheersysteem vaststellen. Daarnaast kunnen op regionaal of nationaal niveau programma's worden ontwikkeld ter bevordering van de deelneming van het midden- en kleinbedrijf, bijvoorbeeld via een gefaseerde aanpak die uiteindelijk resulteert in een EMAS-registratie. Het systeem moet zo functioneren dat de administratieve lasten voor het bedrijfsleven in het algemeen en het midden- en kleinbedrijf in het bijzonder beperkt blijven.
(Amendement 20)
Artikel 11, lid 3
   3. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de krachtens dit artikel genomen maatregelen.
   3. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de krachtens dit artikel genomen maatregelen. De Commissie dient bij het Europees Parlement twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening terzake een verslag in.
(Amendement 21)
Artikel 12, lid 1, tweede alinea
De lidstaten maken in het bijzonder gebruik van vakpublicaties, lokale kranten, promotiecampagnes of andere functionele middelen om algemene bekendheid met EMAS te bevorderen.
De lidstaten maken, in samenwerking met de werkgevers- en consumentenorganisaties, vakverenigingen en plaatselijke instellingen, in het bijzonder gebruik van vakpublicaties, lokale kranten, promotiecampagnes of andere functionele middelen om algemene bekendheid met EMAS te bevorderen.
(Amendement 23)
Artikel 13, enige alinea bis (nieuw)
De Commissie moedigt de lidstaten aan om een protocol van overeenstemming uit te werken over de gemeenschappelijke richtsnoeren voor sancties.
(Amendement 24)
Artikel 14, lid 2
   2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen zijn de artikelen 5 en 7 van besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.
De in artikel 5 , lid 6 , van besluit 1999/468/EG wordt gesteld op drie maanden.
   2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen zijn in de artikelen 4 en 7 van besluit 1999/468/EG bedoelde termijnen van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.
De in artikel 4 , lid 3 , van besluit 1999/468/EG wordt gesteld op drie maanden.
(Amendement 25)
Bijlage I, sub A
Het milieubeheersysteem wordt uitgevoerd overeenkomstig afdeling 4 van de Europese norm voor milieubeheersystemen EN/ISO 14001:1996(1)
__________
(1) De volledige tekst van de norm EN/ISO 14001:1996 wordt in deze bijlage ingevoegd zodra de overeenkomst inzake auteursrecht tussen de Commissie en het CEN is ondertekend. De vertalingen van de tekst van de norm worden geleverd door het CEN.
Het milieuzorgsysteem wordt uitgevoerd overeenkomstig de onderstaande voorschriften (afdeling 4 van EN/ISO 14001:1996)*:
Milieuzorgsysteemeisen
1 Algemene eisen
De organisatie moet een milieuzorgsysteem vaststellen en bijhouden, waarvan de eisen zijn beschreven in deze bijlage.
2 Milieubeleid
Het hoogste leidinggevende niveau moet het milieubeleid van de organisatie definiëren en bewerkstelligen dat het:
   a) geschikt is voor de aard, omvang en milieu-effecten van haar activiteiten, producten of diensten;
   b) een verbintenis bevat tot continue verbetering en preventie van milieubelasting;
   c) een verbintenis bevat tot naleving van milieuwet en -regelgeving en andere eisen die de organisatie onderschrijft;
   d) een kader biedt voor het stellen en beoordelen van milieudoelstellingen en -taakstellingen;
   e) (schriftelijk) is vastgelegd, is geïmplementeerd en bijgehouden en aan alle medewerkers bekend is gemaakt;
   f) beschikbaar is voor het publiek.
3 Planning
   3.1 Milieu-aspecten
De organisatie moet (een) procedure(s) vaststellen en bijhouden om de milieu-aspecten van de activiteiten, producten of diensten, die zij kan beheersen en waarvan mag worden verwacht dat zij er invloed op kan uitoefenen, te identificeren om de aspecten te bepalen die belangrijke effecten (kunnen) hebben op het milieu. De organisatie moet bewerkstelligen dat bij het vaststellen van haar milieudoelstellingen rekening wordt gehouden met de aspecten die met deze belangrijke effecten samenhangen. De organisatie moet ervoor zorgen dat deze informatie bijgewerkt blijft.
   3.2 Wettelijke en andere eisen
De organisatie moet een procedure vaststellen en bijhouden om eisen van wet- en regelgeving en andere door haar onderschreven eisen die van toepassing zijn op de milieu-aspecten van haar activiteiten, producten of diensten, te identificeren en daar toegang toe te hebben.
   3.3 Doelstellingen en taakstellingen
De organisatie moet (schriftelijk) vastgelegde milieudoelstellingen en -taakstellingen vaststellen en bijhouden voor elke relevante functie en op elk relevant niveau binnen de organisatie.
Een organisatie moet bij het vaststellen en beoordelen van haar doelstellingen rekening houden met de eisen van wet- en regelgeving en andere eisen, haar belangrijke milieu-aspecten, haar technologische opties en haar financiële, operationele en zakelijke behoeften en met de visies van belanghebbende partijen.
De doelstellingen en taakstellingen moeten stroken met het milieubeleid, met inbegrip van de verbintenis tot preventie van milieubelasting.
   3.4 Milieuzorgprogramma("s)
De organisatie moet (een) programma('s) vaststellen en bijhouden om haar doelstellingen en taakstellingen te verwezenlijken. Dit moet het volgende omvatten:
   a) toewijzing van verantwoordelijkheden voor het bereiken van doelstellingen en taakstellingen voor elke relevantie functie en op elk relevant niveau van de organisatie;
   b) de middelen waarmee en het tijdsbestek waarin ze verwezenlijkt moeten worden.
Als een project betrekking heeft op nieuwe ontwikkelingen en nieuwe of aangepaste activiteiten, producten of diensten moet(en) (een) programma('s), waar relevant, worden aangepast om te bewerkstellingen dat milieuzorg van toepassing is op dergelijke projecten.
4 lmplementatie en uitvoering
   4.1 Structuur en verantwoordelijkheid
De taakverdeling, verantwoordelijkheden en bevoegdheden moeten worden gedefinieerd, (schriftelijk) vastgelegd en bekendgemaakt ter bevordering van een doeltreffende milieuzorg.
De directie moet de voor de implementatie en beheersing van het milieuzorgsysteem benodigde middelen beschikbaar stellen. Middelen omvatten personele middelen en specialistische vaardigheden, technologie en financiële middelen.
Het hoogste leidinggevende niveau van de organisatie moet (een) specifieke directievertegenwoordiger(s) benoemen die, ongeacht zijn of haar andere verantwoordelijkheden, gedefinieerde taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden moet hebben om:
   a) te bewerkstelligen dat eisen voor het milieuzorgsysteem worden vastgesteld, geïmplementeerd en bijgehouden in overeenstemming met deze internationale norm;
   b) aan het hoogste leidinggevende niveau te rapporteren over het functioneren van het milieuzorgsysteem ter beoordeling en als basis voor verbetering van het milieuzorgsysteem.
   4.2 Opleiding, bewustzijn en vakbekwaamheid
De organisatie moet opleidingsbehoeften identificeren. Zij moet eisen dat al het personeel waarvan het werk een belangrijk effect op het milieu kan hebben een passende opleiding heeft genoten.
Zij moet procedures vaststellen en bijhouden om haar medewerkers of leden in iedere relevante functie en op elk relevant niveau bewust te maken van:
   a) het belang van naleving van het milieubeleid en de procedures en van de eisen van het milieuzorgsysteem;
   b) de feitelijk of potentiële, significante milieu-effecten van hun werkzaamheden en de voordelen van verbeterde persoonlijke prestaties voor het milieu;
   c) hun eigen taken en verantwoordelijkheden voor de naleving van het milieubeleid, de procedures en van de eisen van het milieuzorgsysteem, met inbegrip van de eisen voor het voorbereid zijn en reageren op noodsituaties;
   d) de potentiële consequenties als van gespecificeerde werkprocedures wordt afgeweken.
Personeel dat taken uitvoert die een belangrijk effect op het milieu kunnen hebben, moet vakbekwaam zijn op basis van passende scholing, opleiding en/of ervaring.
   4.3 Communicatie
De organisatie moet met betrekking tot haar milieu-aspecten en haar milieuzorgsysteem procedures vaststellen en bijhouden voor:
   a) interne communicatie tussen de verschillende niveaus en functies van de organisatie;
   b) het ontvangen, (schriftelijk) vastleggen en reageren op relevante communicatie van externe belanghebbende partijen.
De organisatie moet zich beraden op processen voor externe communicatie over haar belangrijke milieu-aspecten en haar besluit registreren.
   4.4 Documentatie van het milieuzorgsysteem
De organisatie moet informatie, op papier of elektronisch, vaststellen en bijhouden om:
   a) de kernelementen van het zorgsysteem en hun wisselwerking te beschrijven;
   b) te verwijzen naar verwante documentatie.
   4.5 Documentenbeheer
De organisatie moet procedures vaststellen en bijhouden voor het beheer van alle documenten die door deze internationale norm zijn vereist om te bewerkstelligen dat:
   a) ze kunnen worden gelokaliseerd;
   b) ze periodiek worden beoordeeld, indien nodig herzien en als geschikt worden goedgekeurd door bevoegd personeel;
   c) de geldende versies van relevante documenten beschikbaar zijn op alle lokaties waar werkzaamheden worden uitgevoerd die van belang zijn voor het doeltreffend functioneren van het milieuzorgsysteem;
   d) verouderde documenten direct worden verwijderd van alle plaatsen waar ze worden uitgegeven of gebruikt, of dat op een andere manier wordt verzekerd dat ze niet onbedoeld worden gebruikt;
   e) verouderde documenten, die voor wettelijke en/of kennisdoeleinden worden bewaard, op passende wijze worden geïdentificeerd.
Documentatie moet leesbaar zijn, voorzien van (revisie)data en gemakkelijk te identificeren, op ordelijke wijze worden bijgehouden en worden bewaard voor een gespecificeerde periode. Er moeten procedures en verantwoordelijkheden worden vastgesteld en bijgehouden voor het ontwerpen en aanpassen van de verschillende soorten documenten.
   4.6 Beheersing van de werkzaamheden
De organisatie moet identificeren welke werkzaamheden en activiteiten samenhangen met geïdentificeerde belangrijke milieu-aspecten overeenkomstig haar beleid, doelstellingen en taakstellingen. De organisatie moet deze activiteiten, met inbegrip van onderhoud, plannen om te bewerkstelligen dat ze onder gespecificeerde voorwaarden worden uitgevoerd door:
   a) het vaststellen en bijhouden van (schriftelijk) vastgelegde procedures voor die situaties waarin het ontbreken van deze procedures tot afwijken van het milieubeleid en de doelstellingen en taakstellingen zou kunnen leiden;
   b) in de procedures criteria voor de uitvoering van de werkzaamheden vast te leggen;
   c) het vaststellen en bijhouden van procedures die samenhangen met identificeerbare significante milieu-aspecten van door de organisatie gebruikte goederen en diensten en het bekendmaken van relevante procedures en eisen aan leveranciers en aannemers van werk.
   4.7 Voorbereid zijn en reageren op noodsituaties
De organisatie moet procedures vaststellen en bijhouden voor het identificeren van de mogelijkheid van o ngevallen en noodsituaties en voor het reageren daarop, en voor het voorkomen en verminderen van milieu-effecten die ermee gepaard kunnen gaan.
De organisatie moet procedures voor het voorbereid zijn en reageren op noodsituaties beoordelen en waar nodig herzien, met name nadat ongevallen of noodsituaties hebben plaatsgevonden.
Ook moet de organisatie periodiek, indien uitvoerbaar, dergelijke procedures beproeven.
5 Controle en corrigerende maatregelen
   5.1 Monitoring en metingen
De organisatie moet (schriftelijk) vastgelegde procedures vaststellen en bijhouden voor het regelmatig monitoren en meten van de belangrijkste kenmerken van haar werkzaamheden en activiteiten die een belangrijk effect kunnen hebben op het milieu. Hierin moet worden begrepen het registreren van informatie om prestaties, relevante beheersingsmechanismen en naleving van de milieudoelstellingen en -taakstellingen van de organisatie te traceren.
Monitoring-apparatuur moet worden gekalibreerd en onderhouden en registraties van dit proces moeten worden bewaard overeenkomstig de procedures van de organisatie.
De organisatie moet (schriftelijk) vastgelegde procedures vaststellen en bijhouden voor het periodiek evalueren van naleving van milieuwet- en regelgeving.
   5.2 Afwijkingen en corrigerende en preventieve maatregelen
De organisatie moet procedures vaststellen en bijhouden voor het definiëren van verantwoordelijkheden en bevoegdheden voor het behandelen en onderzoeken van afwijkingen, het nemen van maatregelen om veroorzaakte effecten te verminderen en voor het treffen en afhandelen van corrigerende en preventieve maatregelen.
Alle corrigerende of preventieve maatregelen, die zijn genomen om de oorzaken van feitelijke of potentiële afwijkingen weg te nemen, moeten passend zijn voor de omvang van het probleem en evenredig aan de milieu-effecten waarmee men wordt geconfronteerd.
De organisatie moet alle wijzigingen in de (schriftelijk) vastgelegde procedures, die voortkomen uit corrigerende en preventieve maatregelen, implementeren en registreren.
   5.3 Registraties
De organisatie moet procedures vaststellen en bijhouden voor het identificeren, bijhouden en verwijderen van milieuregistraties. In deze registraties moeten zijn begrepen opleidingsregistraties en de resultaten van audits en beoordelingen.
Milieuregistraties moeten leesbaar, identificeerbaar en herleidbaar zijn tot de betrokken activiteit, het product of de dienst. Milieuregistraties moeten zo worden opgeslagen en bijgehouden dat ze gemakkelijk zijn terug te vinden en beschermd tegen beschadiging, achteruitgang of verlies. De bewaartijden ervan moeten worden vastgesteld en geregistreerd.
Registraties moeten worden bijgehouden op een voor het systeem en voor de organisatie passende wijze om overeenstemming met de eisen van deze internationale norm aan te tonen.
   5.4 Milieuzorgsysteemaudits
De organisatie moet (een) programma('s) en procedures vaststellen en bijhouden voor het periodiek uitvoeren van milieuzorgsysteemaudits om:
   a) vast te stellen of het milieuzorgsysteem al dan niet :
   1) voldoet aan de voorgenomen maatregelen inzake milieuzorg, met inbegrip van de eisen van deze internationale norm; en
   2) goed is ingevoerd en bijgehouden; en
   b) informatie te verschaffen over de resultaten van audits aan de directie.
Het auditprogramma van de organisatie, met inbegrip van een eventueel tijdschema, moet zijn gebaseerd op het milieubelang van de betrokken activiteit en de resultaten van eerdere audits. Om volledig te zijn moeten de auditprocedures het onderwerp, de frequentie en methodieken van de audits, alsmede de verantwoordelijkheden en eisen voor het uitvoeren van audits en het rapporteren van resultaten bevatten.
6 Beoordeling door de directie
Het hoogste leidinggevende niveau van de organisatie moet met door haar vast te stellen tussenpozen het milieuzorgsysteem beoordelen om de continue geschiktheid, adequaatheid en doeltreffendheid ervan te bewerkstelligen. In het proces van beoordeling door de directie moet zijn bewerkstelligd dat de noodzakelijke informatie wordt verzameld om de directie in staat te stellen deze evaluatie uit te voeren. Deze beoordeling moet (schriftelijk) worden vastgelegd.
In de beoordeling door de directie moet aan de orde worden gesteld of het beleid, de doelstellingen en andere elementen van het milieuzorgsysteem eventueel moeten worden gewijzigd in het licht van resultaten van milieuzorgsysteemaudits, veranderende omstandigheden en de verbintenis tot continue verbetering.
Lijst van nationale normalisatie-instellingen
B: IBN/BIN (Institut Belge de Normalisation/Belgisch Instituut voor Normalisatie)
DK:DS (Dansk Standard)
D:DIN (Deutsches Institut für Normung e.V.)
EL:ELOT (Hellenic Organization for Standardization)
E:AENOR (Asociación Espanola de Normalización y Certificación)
F:AFNOR (Association Francaise de Normalisation)
IRL:NSAI (National Standards Authority of Ireland)
I:UNI (Ente Nazionale Italiano di Unificazione)
L:SEE (Service de l'Energie de l'Etat) (Luxembourg)
NL:NEN (Nederlands Normalisatie-Instituut)
A:ON (Österreichisches Normunginstitut)
P:IPQ (Instituto Português da Qualidade)
FIN:SFS (Suomen Standardisoimisliitto r.y.)
S:SIS (Standardiseringen I Sverige)
UK: BSI (British Standards Institution)
__________
* In deze bijlage wordt met toestemming van het CEN gebruik gemaakt van de tekst van de nationale norm. De volledige tekst van de nationale norm is tegen betaling verkrijgbaar bij de nationale normalisatie-instellingen waarvan de lijst in deze bijlage is opgenomen.
(Amendement 27)
Bijlage I, sub B, punt 4
In aanvulling op de voorschriften van bijlage I-A worden de werknemers betrokken bij het proces ter gestage verbetering van de milieuprestaties van de organisatie. Te denken valt aan passende participatievormen zoals een ideeënboek of het groepsgewijs in milieucomités werken aan afzonderlijke projecten. De organisaties nemen nota van de richtsnoeren van de Commissie inzake de beste werkpraktijk op dit gebied.
In aanvulling op de voorschriften van bijlage I-A worden de werknemers en hun vertegenwoordigers betrokken bij het proces ter gestage verbetering van de milieuprestaties van de organisatie. Hiertoe dient gebruik te worden gemaakt van passende participatievormen zoals een ideeënboek of het groepsgewijs in milieucomités werken aan afzonderlijke projecten. De organisaties nemen nota van de richtsnoeren van de Commissie inzake de beste werkpraktijk op dit gebied.
(Amendement 29)
Bijlage II, punt 2.6, sub f)
   f) het uitbrengen van verslag over de resultaten en conclusies van de audit.
   f) het uitbrengen van verslag over de resultaten en conclusies van de audit in samenwerking met de werknemers en hun vertegenwoordigers .
(Amendement 30)
Bijlage III, punt 3.1, eerste alinea
Doel van de milieuverklaring is aan het publiek en andere belanghebbenden informatie te verstrekken over de milieueffecten en milieuprestaties van de organisatie. Tevens is de milieuverklaring een instrument waarmee kan worden ingespeeld op de wensen van belanghebbenden die in het kader van bijlage I B.3 zijn geïnventariseerd en door de organisatie belangrijk worden geacht (bijlage VI, 6.4 d)). Milieu-informatie wordt op overzichtelijke en samenhangende wijze in gedrukte vorm gepresenteerd ten behoeve van personen die deze informatie niet op een andere manier kunnen verkrijgen. Bij de eerste registratie en vervolgens om de drie jaar stelt de organisatie de onder punt 3.2, beschreven informatie in een geconsolideerde gedrukte versie beschikbaar.
Doel van de milieuverklaring is aan het publiek en andere belanghebbenden informatie te verstrekken over de milieueffecten, milieuprestaties en de voortdurende verbetering van de bedrijfsmilieubescherming van de organisatie. Tevens is de milieuverklaring een instrument waarmee kan worden ingespeeld op de wensen van belanghebbenden die in het kader van bijlage I B.3 zijn geïnventariseerd en door de organisatie belangrijk worden geacht (bijlage VI, 6.4 d)).
(Amendement 32)
Bijlage III, punt 3.3, inleiding
De ongecorrigeerde gegevens die door een milieubeheersysteem worden gegenereerd, zullen op diverse manieren worden gebruikt om inzicht te geven in de milieuprestaties van een organisatie. Organisaties worden aangemoedigd in voorkomend geval milieuprestatie-indicatoren te gebruiken. Indien een organisatie deze gebruikt (b.v. energieverbruik per ton product), zorgt zij ervoor dat de gekozen prestatie-indicatoren:
De ongecorrigeerde gegevens die door een milieubeheersysteem worden gegenereerd, zullen op diverse manieren worden gebruikt om inzicht te geven in de milieuprestaties van een organisatie. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de bestaande milieuprestatie-indicatoren die:
(Amendement 33)
Bijlage III, punt 3.6
De informatie bedoeld in 3.2, onder a) t/m g), die de milieuverklaring van een organisatie vormt, en de bijgewerkte informatie zoals omschreven in 3.4 wordt voor het publiek en andere belanghebbenden openbaar gemaakt. Daartoe worden organisaties aangemoedigd om alle beschikbare methoden te gebruiken (elektronische publicatie, bibliotheken, enz.). Een organisatie kan tegenover de milieuverificateur aantonen dat iedereen met belangstelling voor de milieuprestaties van de organisatie eenvoudig en onbelemmerd toegang kan krijgen tot de informatie zoals bedoeld in 3.2, onder a) t/m g), en 3.4.
De informatie bedoeld in 3.2, onder a) t/m g), die de milieuverklaring van een organisatie vormt, en de bijgewerkte informatie zoals omschreven in 3.4 wordt voor het publiek en andere belanghebbenden openbaar gemaakt. De milieuverklaring moet openbaar worden gemaakt. Daartoe worden organisaties aangemoedigd om alle beschikbare methoden te gebruiken (elektronische publicatie, bibliotheken, enz.). Een organisatie moet tegenover de milieuverificateur aantonen dat iedereen met belangstelling voor de milieuprestaties van de organisatie een eenvoudige en onbelemmerde toegang tot de informatie zoals bedoeld in 3.2, onder a) t/m g), en 3.4. wordt gewaarborgd.
(Amendement 35)
Bijlage V, punt 5.2.1, sub b), c) en d)
   b) kennis en begrip van de wet- en regelgeving en andere beleidsvoorschriften die relevant zijn voor de te verifiëren activiteit,
   b) kennis en begrip van de wet- en regelgeving en andere beleidsvoorschriften die relevant zijn voor de te verifiëren activiteit,
   c) kennis van en inzicht in milieuaangelegenheden,
   c) kennis van en inzicht in milieuaangelegenheden, alsmede de milieucontext met het oog op een duurzame ontwikkeling ,
   d) kennis van en inzicht in de technische aspecten van de te verifiëren activiteit, voorzover vanuit milieuoogpunt relevant ,
   d) kennis van en inzicht in de technische aspecten van de te verifiëren activiteit;
   d bis) kennis van en inzicht in de implicaties voor de bedrijven,
   d ter) een hiermee overeenkomend bewijs van al zijn kennis. Dit bewijs omvat ook de toelatingseisen voor personen die belast zijn met de verplichte audit van boekhoudbescheiden op het toepassingsgebied van de achtste richtlijn 84/253/EEG van de Raad op basis van artikel 54, lid 3, sub g) van het Verdrag over de toelating van personen, belast met de wettelijke controle van boekhoudbescheiden (1) ,
d quater) tenuitvoerlegging van minstens drie milieucontroles onder toezicht van een reeds sedert drie jaar werkzame ervaren controleur.
(1) PB L 126 van 12.5.1984, blz. 20.
(Amendement 36)
Bijlage V, punt 5.6
In overleg met de organisatie zet de milieuverificateur een programma op om ervoor te zorgen dat alle voor EMAS-registratie vereiste elementen binnen een periode van maximaal 36 maanden worden geverifieerd. Daarnaast wordt bijgewerkte informatie in de milieuverklaring met tussenpozen van maximaal 12 maanden door de verificateur gevalideerd. Van de frequentie van bijwerking kan worden afgeweken onder omstandigheden die worden omschreven in richtsnoeren die de Commissie volgens de procedure van artikel 14, lid 2, vaststelt.
In overleg met de organisatie zet de milieuverificateur een programma op om ervoor te zorgen dat alle voor EMAS-registratie vereiste elementen met tussenpozen van 12 tot 36 maanden, naar gelang van het resultaat van de voorgaande verklaring, worden geverifieerd. Daarnaast wordt bijgewerkte informatie in de milieuverklaring met tussenpozen van maximaal 12 maanden door de verificateur gevalideerd. Van de frequentie van bijwerking kan worden afgeweken onder omstandigheden die worden omschreven in richtsnoeren die de Commissie volgens de procedure van artikel 14, lid 2, vaststelt
(Amendement 37)
Bijlage VI, punt 6.1, eerste alinea
Een organisatie neemt alle milieuaspecten van haar activiteiten, producten en diensten in aanmerking en besluit op basis van door haarzelf opgestelde criteria welke van haar milieuaspecten een belangrijk milieueffect hebben, zodat zij haar milieudoelstellingen en -taakstellingen daarop kan baseren. Deze criteria worden openbaar gemaakt.
Een organisatie neemt alle milieuaspecten van haar activiteiten, producten en diensten in aanmerking en besluit op basis van criteria die uitgaan van de geldende milieuwetgeving, milieuprogramma's, kwaliteitsdoelstellingen, het milieuactieprogramma van de Gemeenschap, alsmede internationale milieuprogramma's, welke van haar milieuaspecten een belangrijk milieueffect hebben, zodat zij haar milieudoelstellingen en -taakstellingen daarop kan baseren. Deze criteria worden openbaar gemaakt.

(1) PB C 128 van 8.5.2000, blz. 1.
(2) PB C 219 van 30.7.1999, blz. 385.
(3) PB C 400 van 22.12.1998, blz. 7.


Grenswaarden voor benzeen en koolmonoxide in de lucht ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de grenswaarden voor benzeen en koolmonoxide in de lucht (5860/1/2000 - C5-0182/2000 - 1998/0333(COD) )
P5_TA(2000)0320A5-0166/2000

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

-  gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (5860/1/2000 - C5-0182/2000 ),

-  gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(1998) 591 (2) ),

-  gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2000) 223 ),

-  gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,

-  gelet op artikel 80 van zijn Reglement,

-  gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid (A5-0166/2000 ),

1.  wijzigt het gemeenschappelijk standpunt als volgt;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Gemeenschappelijk standpunt van de Raad   Amendementen van het Parlement
(Amendement 1)
Overweging 10
   (10) De Commissie en de lidstaten dienen, teneinde herziening van de onderhavige richtlijn in 2004 te vergemakkelijken, te overwegen het onderzoek naar de gevolgen van benzeen en koolmonoxide te bevorderen.
   (10) De Commissie en de lidstaten dienen, teneinde herziening van de onderhavige richtlijn in 2004 te vergemakkelijken, te overwegen het onderzoek naar de gevolgen van benzeen en koolmonoxide te bevorderen. Naast de buitenlucht dient hierbij ook rekening te worden gehouden met de luchtverontreiniging in binnenruimtes.

(1) Punt 6 van de aangenomen teksten van 2.12.1999.
(2) PB C 53 van 24.2.1999, blz. 8.


Minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad betreffende minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten (5684/1/2000 - C5-0181/2000 - 1998/0358(COD) )
P5_TA(2000)0321A5-0164/2000

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

-  gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (5684/1/2000 - C5-0181/2000 ),(1)

-  gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(1998) 772 ),

-  gezien het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(1999) 652 ),

-  gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,

-  gelet op artikel 80 van zijn Reglement,

-  gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid (A5-0164/2000 ),

1.  wijzigt het gemeenschappelijk standpunt als volgt;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Gemeenschappelijk standpunt van de Raad   Amendementen van het Parlement
(Amendement 1)
Titel
Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad betreffende minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende minimumcriteria voor milieu-inspecties in de lidstaten
(Dit amendement slaat op de gehele tekst, samen met de desbetreffende technische aanpassingen)
(Amendement 2)
Overweging 5 bis (nieuw)
(5 bis) Het Europees Milieuagentschap kan de lidstaten adviseren over het ontwerpen, opzetten en uitbreiden van hun systemen voor de controle op de milieumaatregelen; het Europees Milieuagentschap kan assistentie verlenen aan de Commissie en de lidstaten bij het controleren van milieumaatregelen door middel van ondersteuning ten behoeve van de rapportering ten einde de rapportage te coördineren.
(Amendement 3)
Overweging 8
   (8) Derhalve is het nodig in de huidige fase te voorzien in richtsnoeren in de vorm van toepasselijke minimumcriteria als gemeenschappelijke basisnorm voor het uitvoeren van de milieu-inspectietaken door de lidstaten.
   (8) Derhalve is het nodig te voorzien in toepasselijke minimumcriteria als gemeenschappelijke basisnorm voor het uitvoeren van de milieu-inspectietaken door de lidstaten.
(Amendement 4)
Overweging 8 bis (nieuw)
(8 bis) Een niet-bindende aanbeveling is onbevredigend als gevolg van het feit dat het dringend gewenst is dat gezorgd wordt voor eenzelfde toepassing van de milieuwetgeving en derhalve dient de voorkeur te worden gegeven aan een richtlijn betreffende minnimumcriteria voor milieu-inspecties.
(Amendement 5)
Overweging 8 ter (nieuw)
(8 ter) Een nauwkeurig tijdpad dient te worden ontworpen waarbinnen de lidstaten via een gezamenlijke inspanning en, met ondersteuning van de Commissie voor vergunningverleningssystemen een vorm ontwikkelen, door middel waarvan een onderscheid gemaakt kan worden tussen communautaire voorschriften en nationale voorschriften waaraan gecontroleerde installaties moeten voldoen.
(Amendement 6)
Overweging 16
   (16) De lidstaten dienen elkaar administratieve bijstand te verlenen bij de uitvoering van deze aanbeveling en de totstandbrenging van vrijwillige rapportage- en adviesregelingen in verband met inspectiediensten en inspectieprocedures door de lidstaten, in samenwerking met IMPEL, kan bijdragen tot het bevorderen van beste praktijken in de gehele Gemeenschap.
   (16) De lidstaten dienen elkaar administratieve bijstand te verlenen bij de uitvoering van deze richtlijn , en de totstandbrenging van rapportage- en adviesregelingen in verband met inspectiediensten en inspectieprocedures door de lidstaten, in samenwerking met IMPEL, kan bijdragen tot het bevorderen van beste praktijken in de gehele Gemeenschap.
(Amendement 7)
Overweging 20
   (20) In het licht van het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel als omschreven in artikel 5 van het Verdrag, en gegeven de verschillen in inspectiesystemen en -mechanismen in de lidstaten, kunnen de doelstellingen van de voorgestelde maatregel derhalve het beste worden gerealiseerd via de vaststelling van richtsnoeren op Gemeenschapsniveau.
   (20) In het licht van het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel als omschreven in artikel 5 van het Verdrag, en gegeven de verschillen in inspectiesystemen en -mechanismen in de lidstaten, kunnen de doelstellingen van de voorgestelde maatregel derhalve het beste worden gerealiseerd via een richtlijn die minimumcriteria op Gemeenschapsniveau vaststelt .
(Amendement 8)
Overweging 21
   (21) De Commissie zal, in het licht van de ervaringen met de uitvoering van de aanbeveling en rekening houdend met de verdere werkzaamheden van IMPEL en met de resultaten van vrijwillige regelingen waarin deze aanbeveling voorziet, overwegen de werkingssfeer en inhoud van de minimumcriteria uit te breiden en aanvullende voorstellen in te dienen, waaronder eventueel en indien nodig, een voorstel voor een richtlijn,
   (21) De Commissie zal, in het licht van de ervaringen met de uitvoering van de richtlijn en rekening houdend met de verdere werkzaamheden van IMPEL en met de resultaten van vrijwillige regelingen waarin deze richtlijn voorziet, overwegen de werkingssfeer en inhoud van de minimumcriteria uit te breiden en aanvullende voorstellen in te dienen om deze richtlijn te wijzigen,
(Amendement 9)
Inleiding voor de punten
BEVELEN HET VOLGENDE AAN:
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN AANGENOMEN:
(Amendement 10)
Punt III, paragraaf 2
   2. De lidstaten verlenen elkaar administratieve bijstand bij de toepassing van de richtsnoeren van deze aanbeveling door de uitwisseling van relevante informatie en, in voorkomend geval, inspecteurs.
   2. De lidstaten verlenen elkaar administratieve bijstand bij de toepassing van deze richtlijn door de uitwisseling van relevante informatie en, in voorkomend geval, inspecteurs.
2 bis. Teneinde illegale grensoverschrijdende praktijken op milieugebied te voorkomen, bevorderen de lidstaten in samenwerking met IMPEL en de Commissie de coördinatie van inspecties en inspectiediensten tussen de lidstaten.
(Amendement 11)
Punt III, paragraaf 3
   3. Om beste praktijken in de gehele Gemeenschap te bevorderen, kunnen de lidstaten overwegen in samenwerking met IMPEL een vrijwillige regeling voor toetsing te treffen , waarbinnen de lidstaten rapporteren en advies leveren over inspectoraten en inspectieprocedures in de lidstaten, rekening houdend met de verschillende systemen en context waarin die ingebed zijn, en de betrokken lidstaten rapporteren over hun bevindingen.
   3. Om beste praktijken in de gehele Gemeenschap te bevorderen, treffen de lidstaten in samenwerking met IMPEL een regeling voor toetsing, waarbinnen de lidstaten rapporteren en advies leveren over inspectoraten en inspectieprocedures in de lidstaten, rekening houdend met de verschillende systemen en context waarin die ingebed zijn, en de betrokken lidstaten rapporteren over hun bevindingen.
(Amendement 12)
Punt VI, paragraaf 1
   1. De lidstaten zien erop toe dat de inspecterende instanties na ieder bezoek ter plaatse een rapport opstellen dat hun bevindingen bevat ten aanzien van de naleving van de EG-voorschriften alsmede een beoordeling terzake en een conclusie ten aanzien van de vraag of verdere maatregelen, zoals coërcerende procedures, met inbegrip van sancties, de afgifte van een nieuwe of herziene toelating of vergunning dan wel follow-up-inspecties met inbegrip van verdere bezoeken ter plaatse, noodzakelijk zijn. De rapporten worden zo spoedig mogelijk voltooid.
   1. De lidstaten zien erop toe dat de inspecterende instanties na ieder bezoek ter plaatse de inspectiegegevens tezamen met hun bevindingen ten aanzien van de naleving van de EG-voorschriften alsmede een beoordeling terzake en een conclusie ten aanzien van de vraag of verdere maatregelen, zoals coërcerende procedures, met inbegrip van sancties, de afgifte van een nieuwe of herziene toelating of vergunning dan wel follow-up-inspecties met inbegrip van verdere bezoeken ter plaatse, noodzakelijk zijn, op een traceerbare wijze in databestanden verwerken dan wel opslaan . De rapporten worden zo spoedig mogelijk voltooid.
(Amendement 13)
Punt VI, paragraaf 2
   2. De lidstaten zien erop toe dat bedoelde rapporten naar behoren schriftelijk worden geregistreerd en in een gemakkelijk toegankelijk gegevensbestand worden opgeslagen, aan de exploitant van de betrokken gecontroleerde installatie worden medegedeeld en beschikbaar zijn voor het publiek overeenkomstig het bepaalde in richtlijn 90/313/EEG inzake de vrije toegang tot milieu-informatie.
   2. De lidstaten zien erop toe dat bedoelde rapporten naar behoren schriftelijk worden geregistreerd en in een gemakkelijk toegankelijk gegevensbestand worden opgeslagen, aan de exploitant van de betrokken gecontroleerde installatie worden medegedeeld en beschikbaar zijn voor het publiek overeenkomstig het bepaalde in richtlijn 90/313/EEG inzake de vrije toegang tot milieu-informatie. De rapporten worden uiterlijk 2 maanden nadat de inspectie heeft plaatsgevonden openbaar gemaakt.
(Amendement 14)
Punt VIII, paragraaf 2, sub d)
   d) de mate waarin door de gecontroleerde installaties aan de EG-voorschriften wordt voldaan blijkens de uitgevoerde inspecties en eventuele andere informatie waarover de bevoegde instantie beschikt ;
   d) beknopte gegevens over de mate waarin door de gecontroleerde installaties aan de EG-voorschriften wordt voldaan blijkens de uitgevoerde inspecties;
(Amendement 15)
Punt IX
IX
Toetsing en verdere uitwerking van de aanbeveling
   1. Zo spoedig mogelijk na de ontvangst van de in punt VIII genoemde verslagen van de lidstaten evalueert de Commissie het functioneren van deze aanbeveling en de doeltreffendheid ervan, teneinde in het licht van de met de toepassing ervan opgedane ervaring de werkingssfeer van de minimumcriteria uit te breiden; daarbij houdt zij rekening met eventuele bijdragen van belanghebbende partijen, waaronder IMPEL.
Artikel 9
Toetsing van de werking en de doeltreffendheid van deze richtlijn
   1. Zo spoedig mogelijk na de ontvangst van de in artikel 8 genoemde verslagen van de lidstaten evalueert de Commissie het functioneren van deze richtlijn en de doeltreffendheid ervan, teneinde in het licht van de met de toepassing ervan opgedane ervaring de werkingssfeer van de minimumcriteria uit te breiden; daarbij houdt zij rekening met eventuele bijdragen van belanghebbende partijen, waaronder IMPEL en het Europees Milieuagentschap .
   2. IMPEL (Netwerk van de Europese Unie voor de toepassing van en het toezicht op de communautaire milieuwetgeving) wordt verzocht zo spoedig mogelijk, in samenwerking met de Commissie en andere belanghebbenden, een werkdocument op te stellen over beste praktijken op het gebied van de kwalificatie van milieu-inspecteurs, die voor of onder gezag of supervisie van inspectie-instanties bevoegd zijn milieu-inspecties uit te voeren.
   2. De Commissie stelt zo spoedig mogelijk, in samenwerking met IMPEL (Netwerk van de Europese Unie voor de toepassing van en het toezicht op de communautaire milieuwetgeving), het Europees Milieuagentschap en andere belanghebbenden, minimumcriteria vast op het gebied van de kwalificatie van milieu-inspecteurs, die voor of onder gezag of supervisie van inspectie-instanties bevoegd zijn milieu-inspecties uit te voeren.
   3. De lidstaten ontwikkelen zo spoedig mogelijk in samenwerking met IMPEL, de Commissie en andere belanghebbenden, beste praktijken voor opleidingsprogramma's teneinde te voldoen aan de vraag naar gekwalificeerde milieu-inspecteurs.
   3. De lidstaten ontwikkelen zo spoedig mogelijk in samenwerking met IMPEL, de Commissie en andere belanghebbenden opleidingsprogramma's teneinde te voldoen aan de vraag naar gekwalificeerde milieu-inspecteurs.
(Amendement 16)
Artikel 9 bis (nieuw)
Artikel 9 bis
Uitvoering
   1. De lidstaten zorgen voor het van kracht worden van wetten, voorschriften en administratieve bepalingen die noodzakelijk zijn om uiterlijk 18 maanden na het van kracht worden van deze richtlijn hieraan te voldoen. Zij brengen de Commissie daarvan onverwijld op de hoogte.
Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt daarin verwezen naar deze richtlijn of gaan deze op het moment van een officiële publicatie vergezeld van zo'n verwijzing. De procedure voor zo'n verwijzing wordt door de lidstaten goedgekeurd.
   2. De lidstaten doen de Commissie de tekst van de bepalingen van de nationale wetgeving toekomen die zij op het gebied waarop deze richtlijn van toepassing is, aannemen.
(Amendement 17)
Punt X
X
Tenuitvoerlegging
De lidstaten wordt verzocht deze aanbeveling uiterlijk twaalf maanden na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen ten uitvoer te leggen en de Commissie hiervan onverwijld in kennis te stellen, en bij die gelegenheid nadere gegevens over de reeds bestaande of geplande milieu-inspectiemechanismen te verstrekken .
Artikel 10
Inwerkingtreding
De onderhavige richtlijn wordt van kracht op de twintigste dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
(Amendement 18)
Artikel 10 bis (nieuw)
Artikel 10 bis
Bestemming
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

(1) PB C 137 van 16.5.2000, blz. 1.
(2) PB C 54 van 25.2.2000, blz. 89.


Bijeenkomst van de Europese Raad van 19/20 juni 2000 te Santa Maria da Feira
Resolutie van het Europees Parlement over de conclusies van de Europese Raad van Feira op 19 en 20 juni 2000
P5_TA(2000)0322RC-B5-0587/2000

Het Europees Parlement,

-  onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 juni 2000 over de voorbereiding van de Europese Raad in Feira op 19 en 20 juni 2000(1) ,

-  onder verwijzing naar het verslag van het Voorzitterschap aan de Europese Raad over de Intergouvernementele Conferentie (CONFER 4750/00),

-  onder verwijzing naar de conclusies van het Voorzitterschap van de Europese Raad van Santa Maria da Feira op 19 en 20 juni 2000,

-  onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 maart 1999 over een versterkt partnerschap met India en de resultaten van de topontmoeting EU/India van 28 juni 2000(2) ,

A.  overwegende dat de Europese Raad opnieuw de prioriteit van het uitbreidingsproces voor de Unie heeft bevestigd en andermaal heeft verklaard dat de Unie ernaar streeft om de dynamiek van het toetredingsproces vol te houden, hetgeen moet resulteren in een spoedige uitbreiding van de Unie, en rechtsstaat, democratie en eerbiediging van de rechten van de mens aldus naar een groter Europa worden uitgebreid,

Intergouvernementele Conferentie en Handvest van de grondrechten

1.  betreurt dat de Europese Raad de IGC geen nieuwe politieke impuls heeft weten te geven om de Europese Unie in staat te stellen zich volledig voor te bereiden op een spoedige toetreding van nieuwe lidstaten;

2.  acht het absoluut noodzakelijk dat de onderhandelingen in de IGC over een substantiële uitbreiding van het stemmen met gekwalificeerde meerderheid in de Raad en de medebeslissing met het Parlement met succes worden afgerond omdat de voorbereiding van de Europese Unie op de uitbreiding hiermee staat of valt;

3.  betreurt dat de staatshoofden of regeringsleiders op de agenda geen plaats hebben gemaakt voor andere door het Parlement, de Commissie en enkele lidstaten voorgestelde punten die nochtans van wezenlijk belang zijn om de IGC in staat te stellen een resultaat te behalen wat belangrijk is voor een ambitieuze institutionele hervorming die vereist is met het oog op de komende uitbreiding, waaronder een betere afbakening van de bevoegdheden van de Unie;

4.  neemt nota van het feit dat de Europese Raad van mening is dat de bepalingen inzake nauwere samenwerking deel moeten uitmaken van de toekomstige werkzaamheden van de Conferentie, waarom in meerdere van zijn resoluties is gevraagd; waarschuwt ervoor de nauwere samenwerking of het vooruitzicht van een vervolg-IGC als voorwendsel te gebruiken om geen vorderingen te maken met het verbreden en verdiepen van de Unie;

5.  is verheugd over de oproep, in de conclusies van het voorzitterschap, aan de Conventie waaraan de opstelling van een ontwerphandvest van grondrechten van de Europese Unie is toevertrouwd, om voorafgaand aan de Europese Raad van Biarritz in oktober 2000 een ontwerphandvest voor te leggen; herhaalt zijn overtuiging dat deze rechten ondeelbaar zijn en dat ze moeten worden opgenomen in de Verdragen;

Gemeenschappelijk Europees veiligheids- en defensiebeleid

6.  verwelkomt de besluiten van de Europese Raad inzake de verdere ontwikkeling van het GBVB, in het bijzonder wat betreft de vaststelling van de civiele en militaire instrumenten die noodzakelijk zijn voor crisisbeheersing; dringt aan op verstrekkende hoofddoelstellingen op het gebied van civiele acties met passende financiële regelingen en in samenwerking met het maatschappelijke middenveld;

7.  geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de steeds complexer wordende interinstitutionele betrekkingen met betrekking tot het buitenlands en veiligheidsbeleid, daar de interactie tussen de Commissie, de Raad en de secretaris-generaal/Hoge Vertegenwoordiger van de Raad onderling en met het Parlement afbreuk zou kunnen doen aan de in het Verdrag vastgelegde gemeenschappelijke EU-bevoegdheden;

8.  dringt er in elk geval bij de Raad op aan om het Europees Parlement volledig te betrekken bij het bepalen van de prioriteiten met betrekking tot het extern beleid van de Europese Unie en wijst nogmaals op de voorstellen in zijn bovengenoemde resolutie van 15 juni 2000;

9.  stelt met voldoening vast dat met de toezegging om een gemeenschappelijk Europees veiligheids- en defensiebeleid te ontwerpen waarmee het externe beleid van de Unie kan worden versterkt door middel van de ontwikkeling van een militair crisisbeheersingsvermogen de functies van de WEU met betrekking tot de Petersbergtaken worden overgenomen; benadrukt dat bij deze opname ook rekening moet worden gehouden met de daaraan verbonden budgettaire gevolgen; benadrukt de noodzaak van een positief resultaat van de Capabilities Commitment Conference op 20 november 2000;

10.  verwelkomt het besluit om nauw samen te werken bij het opbouwen van een onafhankelijke Europese defensiecapaciteit met de NAVO en is verheugd dat is overeengekomen om Europese lidstaten van de NAVO die geen EU-lid zijn, alsmede niet-leden van de NAVO, zoals Oekraïne en Rusland, uit te nodigen om deel te nemen aan operaties onder leiding van de EU;

Belastingheffing

11.  verwelkomt het akkoord over belasting op spaargelden en het voortgangsverslag over het belastingpakket van de Commissie als een bemoedigende stap naar de nodige fiscale coördinatie in Europa; betreurt dat de urgentie van de zaak niet tot uiting komt in het tijdschema voor de uitvoering van het akkoord inzake de belasting op spaargelden en dringt erop aan dat er in het kader van de geplande onderhandelingen met derde landen een werkbare oplossing wordt gevonden; verzoekt de Raad concrete maatregelen te nemen ter voorkoming van schadelijke belastingconcurrentie op basis van het verslag over de Gedragscode;

Follow-up van Lissabon

12.  is verheugd over het feit dat er tussen de instellingen en organen van de Europese Unie en met de sociale partners een hoge mate van overeenstemming bestaat over de strategie van Lissabon voor economsiche hervorming en sociale samenhang en over de duurzame impuls die is gegeven aan de hervormingen van de interne markt;

13.  benadrukt de cruciale coördinerende rol van de brede richtsnoeren voor het economische beleid bij het implementeren van een doeltreffende macro-economische policy mix met het oog op duurzame groei, concurrentievermogen, investeringen, werkgelegenheid en sociale samenhang; dringt erop aan dat in deze aangelegenheden door middel van een interinstitutioneel akkoord rekening wordt gehouden met het standpunt van het Europees Parlement;

14.  verwelkomt het Europees Handvest voor kleine ondernemingen, maar verlangt een concrete toezegging om de bureaucratie te verminderen, de arbeidsmarkten te hervormen en belastingsystemen in te voeren die succes belonen; benadrukt evenwel dat het verlichten van de lasten voor deze ondernemingen er niet toe mag leiden dat de rechten van de werknemers in gevaar worden gebracht;

15.  is verheugd over het feit dat de Raad het belang erkent van openbare diensten van algemeen belang en dringt erop aan dat deze diensten door betere Verdragsbepalingen worden gehandhaafd en verbeterd; steunt het verzoek van de Raad aan de Commissie om een snelle actualisering van haar mededeling van 1996;

16.  bevestigt andermaal dat het zich zal inzetten voor de armoedebestrijding door het ontwikkelen van een substantiële Europese sociale agenda die bijdraagt tot het scheppen van werkgelegenheid, de sociale bescherming moderniseert en de sociale insluiting bevordert;

17.  onderstreept het belang van grotere publieke en private investeringen in Europa om te komen tot een hogere, krachtens de in Kyoto aangegane verplichtingen uit milieuoogpunt duurzame groei, waaronder investeringen in menselijk potentieel die zijn gericht op het ontwikkelen van een op kennis gebaseerde samenleving;

18.  verzoekt de Commissie meer maatregelen te nemen om de consument vertrouwen te geven in e-Europa, waaronder verbetering van de toegang voor de consument tot de rechter;

19.  is verheugd over het feit dat Griekenland per 1 januari 2001 tot het eurogebied toetreedt;

Voedselveiligheid

20.  verwelkomt het belang dat de Raad hecht aan de kwestie voedselveiligheid en de vooruitgang die is geboekt met betrekking tot de instelling van een Europese voedselautoriteit vóór het einde van 2000; herinnert de Raad eraan dat hij in ieder geval het advies van het Europees Parlement dient af te wachten alvorens gedetailleerde plannen en tijdschema's vast te leggen, in het bijzonder met betrekking tot deze nieuwe autoriteit inzake voedselveiligheid;

Buitenlandse zaken
India

21.  herhaalt zijn oorspronkelijke voorstel om op het hoogste niveau een geregelde dialoog tussen de EU en India in te stellen; is verheugd over de eerste Top tussen de EU en India, welke een mijlpaal is voor het versterken van hun betrekkingen, gebaseerd op democratische waarden en eerbiediging van de rechtsstaat;

22.  onderschrijft het besluit om op gezette tijden nog meer topontmoetingen te organiseren en neemt nota van de vaststelling van een omvattende "Agenda voor actie”, waaronder een dialoog op het gebied van veiligheidsvraagstukken; is verheugd over de oproep van India tot nucleaire ontwapening, maar herhaalt zijn oproep aan India om het Verdrag tot een volledig verbod op kernwapentests te ondertekenen en ratificeren;

23.  verzoekt de Raad te bewerkstelligen dat India wordt betrokken bij het lopende ASEM-proces;

Westelijke Balkan

24.  verwelkomt het besluit om de samenwerking met de landen van de Westelijke Balkan te versterken en om andermaal te bevestigen dat alle betrokken landen potentiële kandidaten voor het lidmaatschap van de EU zijn, steunt het sluiten van regionale handelsovereenkomsten; is van mening dat onduidelijke besluitvormingsprocedures en doublures vermeden dienen te worden, zowel op administratief gebied als bij de tenuitvoerlegging van alle steun- en wederopbouwactiviteiten op de Balkan;

25.  verzoekt de Raad om onmiddellijk onderhandelingen aan te knopen met Kroatië over een stabilisatie- en associatieovereenkomst teneinde de hele regio een positief signaal te geven;

Middellandse-Zeegebied

26.  feliciteert het Portugese voorzitterschap met zijn bijdrage aan een gemeenschappelijke strategie van de Europese Unie voor de mediterrane regio; is van mening dat goedkeuring van deze strategie een beslissende stap voorwaarts betekent voor de versterking van het mediterrane beleid van de Europese Unie en de Verklaring van Barcelona; verwacht volledig te worden betrokken bij de uitvoering van deze strategie in al haar facetten; neemt zich voor een actieve rol in het vredesproces in het Midden-Oosten te blijven spelen;

27.  verzoekt het Franse voorzitterschap een kritisch, diepgaand onderzoek in te stellen naar de balans van 5 jaar partnerschap teneinde het Euro-mediterrane beleid en zijn instrumenten doeltreffender te maken;

Noordelijke dimensie

28.  is ingenomen met de steun van de Europese Raad voor het actieplan voor de Noordelijke dimensie en met zijn verzoek aan de Commissie om een leidende rol op zich te nemen bij de tenuitvoerlegging ervan en om geschikte vervolgvoorstellen in te dienen; ziet uit naar het volledige verslag van het Zweedse voorzitterschap over het Noordelijke-dimensiebeleid ter voorbereiding van de Europese Raad te Göteborg in juni 2001;

Rusland

29.  is ingenomen met het pleidooi van de Europese Raad voor een krachtig en gezond partnerschap tussen de Unie en Rusland, gebaseerd op gemeenschappelijke waarden, met name de eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;

30.  betreurt dat de houding van de autoriteiten in Moskou ten aanzien van Tsjetsjenië, waar het nog steeds aan een vredesstrategie ontbreekt, niet werkelijk is gewijzigd; bevestigt opnieuw zijn overtuiging dat een vreedzame oplossing voor het conflict in Tsjetsjenië absoluut noodzakelijk is; steunt de activiteiten van de Raad en de lidstaten die daartoe in samenwerking met de Raad van Europa, de OVSE en de humanitaire organisaties ontwikkeld worden;

o
o   o

31.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de parlementen van de lidstaten, de regeringen van de kandidaat-landen en de voorzitter van de Conventie voor het Handvest.

(1) Punt 4 van de aangenomen teksten.
(2) PB C 175 van 21.6.1999, blz. 442.


Delegatie van waarnemers van de Unie bij de verkiezingen in Zimbabwe
Resolutie van het Europees Parlement over de parlementsverkiezingen in Zimbabwe
P5_TA(2000)0323RC-B5-0599/2000

Het Europees Parlement,

-  onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 mei 2000 over de situatie in Zimbabwe(1) ,

-  gelet op het besluit van de Raad van 22 mei 2000 om een onder leiding van het Europees-Parlementslid Pierre Schori staande afvaardiging te zenden voor verkiezingswaarneming in Zimbabwe, en gelet op zijn eigen besluit tot het zenden van een delegatie van parlementsleden voor assistentie,

A.  overwegende dat op 24 en 25 juni 2000 in Zimbabwe parlementsverkiezingen hebben plaatsgevonden in aanwezigheid van circa 190 EU-waarnemers, waarnemers en toezichthouders van andere organisaties zoals de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid (OAE), de Southern-African Development Community (SADC) en het Gemenebest, en enkele duizenden plaatselijke Zimbabwaanse toezichthouders,

B.  overwegende dat zich, hoewel de verkiezingen over het algemeen rustig verliepen en goed georganiseerd waren, ernstige problemen hebben voorgedaan ten aanzien van de kiesregisters en dat binnenlandse toezichthouders en internationale waarnemers hindernissen in de weg werden gelegd, met name wat betreft hun accreditering,

C.  overwegende dat de periode vóór de verkiezingen en de verkiezingscampagne ontsierd werden door geweld, intimidatie en onderdrukking op grote schaal, waarvoor voornamelijk de regeringspartij Zimbabwe African National Union - Patriotic Front (ZANU-PF) verantwoordelijk is, en dat tenminste 30 mensen om het leven kwamen, voor het merendeel aanhangers van de oppositie,

D.  overwegende dat dit in belangrijke mate bijdroeg tot het klimaat van angst dat tijdens de verkiezingscampagne zo duidelijk tot uitdrukking kwam,

E.  overwegende dat in veel plattelandsgebieden de intimidatie door ZANU-PF zo groot was dat het voor de oppositie in feite onmogelijk was een verkiezingscampagne te voeren,

F.  overwegende dat de door de regering gecontroleerde media, met name de radio en televisie, werden ingezet om het beleid van de regeringspartijen uit te dragen en tegelijkertijd te voorkomen dat de opvattingen van de oppositie op eerlijke wijze werden gepresenteerd; dat Zimbabwe evenwel een energieke pers kent die in staat is gebleken de mening van de oppositie te verwoorden,

G.  overwegende dat door de algemene houding van de regering de rechtsstaat in het geding kwam en de ordehandhavingsorganen werden ondermijnd, met name in de aanloop naar de verkiezingen,

H.  overwegende dat de inbeslagneming van boerenbedrijven een verdere schending van de rechtsstaat in Zimbabwe is en dat het belangrijke probleem van een eerlijke landverdeling slechts kan worden opgelost door een democratisch en geweldloos proces op basis van de rechtsstaatbeginselen en op grond van de verzekering dat land wordt toegekend aan de arme bevolking op het platteland,

I.  overwegende dat ook na de verkiezingen helaas nog altijd sprake is van geweld en intimidatie,

1.  is ingenomen met de indrukwekkende verkiezingsopkomst, waardoor de bevolking van Zimbabwe blijk heeft gegeven van haar democratische volwassenheid en vastbeslotenheid het lot in eigen handen te nemen;

2.  is evenwel van oordeel dat de verkiezingen niet vrij en eerlijk kunnen worden genoemd vanwege de gewelddadigheden en intimidatie op grote schaal die aan de verkiezingen vooraf gingen;

3.  is vol lof over het werk van de waarnemersmissie van de EU die ertoe bijdroeg dat het geweld werd beteugeld en dat de verkiezingen - zij het met tekortkomingen - op georganiseerde wijze konden plaatsvinden;

4.  is ingenomen met het op 4 juli 2000 aan het Europees Parlement voorgelegd eindverslag met conclusies van de heer Schori;

5.  veroordeelt met klem de gewelddadigheden en intimidatie tijdens de periode vóór de verkiezingen en tot op zekere hoogte zelfs tijdens de verkiezingen, alsmede het doelbewuste beleid van de regering om de rassenkwestie te polariseren door de inbeslagneming van boerderijen van blanke eigenaren;

6.  doet een beroep op de regering van Zimbabwe om voor herstel van de rechtsorde te zorgen en de naleving van de mensenrechten en democratische beginselen te garanderen; dringt in dit verband aan op een grondig en onafhankelijk onderzoek naar alle gevallen van schending van de mensenrechten in verband met de verkiezingen;

7.  betreurt de onregelmatigheden, en met name de ondeugdelijkheid van de kiesregisters, en het ontbreken van duidelijke instructies tijdens de verkiezingen, waardoor een aanzienlijk percentage van de kiesgerechtigde bevolking niet kon stemmen;

8.  verzoekt de regering van Zimbabwe de ernstige tekortkomingen in het verkiezingsproces onverwijld aan te pakken en niet te proberen eventuele door de oppositie bij het Hooggerechtshof ingestelde beroepen te blokkeren;

9.  doet een beroep op de regering van Zimbabwe gevolg te geven aan de uitspraak van het Hooggerechtshof dat een eind moet worden gemaakt aan de illegale bezetting van boerenland en met inachtneming van de rechtsstaatbeginselen en uitgaande van de beginselen en conclusies van de Landconferentie van 1998 tot nieuwe vestigingen op het platteland over te gaan;

10.  doet een beroep op de president van Zimbabwe zich bewust te zijn van zijn grote persoonlijke verantwoordelijkheid om actief een beleid van nationale verzoening te voeren en daartoe van zijn grote gezag gebruik te maken;

11.  is van oordeel dat - ondanks zeer ernstige onregelmatigheden tijdens de verkiezingsperiode, waaronder soms dodelijk geweld, de verkiezingsuitslag, hoewel die zeker niet nauwkeurig de wil van de bevolking weergeeft, niettemin betekent dat er thans een belangrijke oppositie in het parlement vertegenwoordigd is, wat de hoop doet rijzen dat er een echt democratisch meerpartijensysteem zal ontstaan;

12.  wijst erop dat de periode onmiddellijk na de verkiezingen niet geheel zonder geweld is geweest en doet derhalve een beroep op de regering van Zimbabwe en met name op de Zimbabwaanse president ervoor te zorgen dat de plegers van gewelddadigheden aan de rechter worden voorgeleid, gevolg te geven aan uitspraken van de rechter in verband met klachten over het verloop van de verkiezingen en met name aan uitspraken ter herziening van de verkiezingsuitslag of tot het houden van nieuwe verkiezingen in bepaalde kiesdistricten, en verder een beleid te voeren dat gebaseerd is op consensus, met name bij het beleid inzake landhervorming;

13.  wijst erop dat de vervolging van aanhangers van het Movement for Democrate Change (MDC) onmiddellijk moet worden gestaakt en veroordeelt in het bijzonder de tegen bepaalde personen, waaronder aartsbisschop Pius A. Ncube van Bulawayo, gerichte bedreigingen met de dood;

14.  acht het van vitaal belang dat de Commissie en de Raad een actieve dialoog blijven voeren met de regering, de oppositie en het maatschappelijk middenveld in Zimbabwe;

15.  besluit de komende maanden de ontwikkelingen in Zimbabwe op de voet te volgen, en wijst erop dat het niet voeren van het bovenbedoelde verzoeningsbeleid ertoe kan leiden dat de betaalbaarstelling van de tweede tranche (van € 30 miljoen) van het 8ste EOF bij de besprekingen daarover op 20 september 2000 wordt geweigerd en dat eveneens de procedure van artikel 366 A van de Overeenkomst van Lomé wordt toegepast, met als gevolg opschorting van alle uit de Overeenkomst van Lomé voortvloeiende voordelen voor Zimbabwe;

16.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de regeringen van de kandidaatlanden voor het EU-lidmaatschap, de Paritaire Vergadering ACS-EU, de OAE en de regering en het parlement van Zimbabwe.

(1) Punt 9 van de aangenomen teksten.


Mensenhandel
Resolutie van het Europees Parlement over illegale immigratie en de ontdekking van 58 stoffelijke overschotten van illegale immigranten in Dover
P5_TA(2000)0324RC-B5-0596/2000

Het Europees Parlement,

-  gelet op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, van 10 december 1948,

-  gelet op het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen, van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967,

-  gelet op het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, van 4 november 1950,

-  gelet op zijn resolutie van 8 oktober 1998 over samenwerking met de mediterrane landen op het punt van immigratie(1) ,

-  gelet op Titel IV, artikelen 61 en volgende van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

-  gelet op de artikelen 2 en 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

-  gelet op zijn resolutie van 15 juni 2000 over het werkdocument van de Commissie "Naar gemeenschappelijke normen voor asielprocedures”(2) ,

A.  ontzet over de afschuwelijke tragedie die leidde tot het verlies van 58 mensenlevens, wier stoffelijke overschotten op de ochtend van maandag 19 juni 2000 in Dover ontdekt werden,

B.  overwegende dat aan de grenzen van de Unie dagelijks vergelijkbare incidenten plaatsvinden, waarbij tal van immigranten en vluchtelingen het leven verliezen bij hun pogingen illegaal een land van de Unie binnen te komen; tevens gelet op de honderden mensen die zijn omgekomen op weg van de Afrikaanse kust naar de kusten van Europa, waarbij zij in het merendeel der gevallen het slachtoffer werden van mensensmokkelaars en -handelaren,

C.  walgend van de praktijk van de mensenhandel, die de wanhoop exploiteert van mensen in Oost-Europa, Afrika en Azië om met minachting voor de menselijke waardigheid munt te slaan uit het netwerk van clandestiene immigratie,

D.  bezorgd over de opleving in Europa van de clandestiene immigratie, zoals blijkt uit het aantal slachtoffers van dit weerzinwekkende misdrijf van de mensenhandel,

E.  overwegende dat de immigranten, ongeacht of zij reeds vele jaren legaal in de lidstaten wonen dan wel onlangs zijn aangekomen, aanzienlijk hebben bijgedragen aan de Europese economie en haar sociale ontwikkeling;

F.  overwegende dat de misdadigers die actief zijn op het terrein van de illegale smokkel van immigranten naar de EU over tal van technische en economische middelen beschikken die hen gemakkelijk in staat stellen om de controles aan de externe grenzen van de Unie te mijden; overwegende derhalve dat dit probleem moet worden opgelost door alle preventie- en afweermaatregelen die daartoe noodzakelijk zijn;

G.  overwegende dat de inefficiëntie van de asielwetgeving en de desbetreffende administratieve procedures de omvang van de illegale immigratie en de betrokkenheid van de georganiseerde criminaliteit doet toenemen,

H.  overwegende dat vluchtelingen door deze immigratiebelemmeringen vaak het slachtoffer worden van georganiseerde bendes van mensensmokkelaars die voor hun diensten grote bedragen eisen,

I.  overwegende dat volgens de Internationale Organisatie voor migratie de internationale mensenhandel een snel groeiend, goed georganiseerd en zeer winstgevend bedrijf geworden is,

1.  is geschokt over de gebeurtenissen in Dover en uit zijn medeleven met de nabestaanden;

2.  geeft uitdrukking aan zijn leedwezen voor alle slachtoffers van deze onduldbare menselijke tragedie;

3.  betreurt dat er nog geen waarachtig Europees asiel- en immigratiebeleid dat tevens een Europese migratiestrategie zou moeten omvatten, ten uitvoer gelegd is;

4.  dringt er bij de Raad op aan om maatregelen te nemen ter regulering van de migratie, en met name om misdaadorganisaties die zich bezighouden met mensenhandel, te bestrijden, ook al bepaalt artikel 63 van het EG-Verdrag dat de EU binnen vijf jaar gemeenschappelijke wetgeving inzake immigratie moet goedkeuren;

5.  herinnert de Europese Raad aan de op de Europese Raad te Tampere op 15 en 16 oktober 1999 gedane toezeggingen inzake de plicht van de Europese Unie om een gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid te ontwikkelen, daarbij rekening houdend met de noodzaak om een coherente en doeltreffende controle aan haar buitengrenzen uit te oefenen, teneinde de clandestiene immigratie een halt toe te roepen; doet een beroep op het Franse voorzitterschap om dit onderwerp prioritair in zijn werkprogramma op te nemen;

6.  dringt bij alle betrokken instanties aan op intensivering van de samenwerking tussen Europol en de nationale autoriteiten, met name op het terrein van de snelle uitwisseling van informatie, en wenst dat aan Europol alle financiële en personele middelen worden verschaft die nodig zijn ter bestrijding van de mensenhandel;

7.  herinnert eraan dat de formulering van het asiel- en immigratierecht van de EU niet losgekoppeld kan worden van de totstandbrenging van een gebied van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid in de Unie, waardoor ook de democratische waarden en het beginsel van de rechtsstaat buiten haar grenzen kunnen worden bevorderd;

8.  herinnert aan de conclusies van de recente Europese Raad te Feira en bevestigt nogmaals de essentiële noodzaak om op het terrein van de samenwerking tussen de lidstaten vorderingen te boeken, teneinde deze weerzinwekkende mensenhandel doeltreffender te bestrijden;

9.  onderstreept de belangrijke verantwoordelijkheid die de ambassades in de landen van herkomst van de migranten dragen als instanties die visumaanvragen als eerste moeten beoordelen; dringt aan op meer overleg tussen de Europese ambassadeurs in landen waaruit grote aantallen illegale immigranten afkomstig zijn en roept deze ambassades met klem op voorlichtingscampagnes te voeren waarin gewaarschuwd wordt tegen de gevaren van de mensenhandel;

10.  doet een beroep op de lidstaten om hun wetgeving aan te scherpen en strengere straffen uit te vaardigen tegen werkgevers als middel om tewerkstelling van illegale immigranten te bestrijden;

11.  verzoekt de Raad en de Commissie specifieke voorstellen te formuleren ter verbetering van de integratie van legale immigranten in de EU op basis van optimale praktijken in de lidstaten;

12.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB C 328 van 26.10.1998, blz. 184.
(2) Punt 12 van de aangenomen teksten.


Fiji- en Salomonseilanden
Resolutie van het Europees Parlement over de situatie op de Fiji- en Salomonseilanden
P5_TA(2000)0325RC-B5-0616/2000

Het Europees Parlement,

A.  ernstig bezorgd over de politieke crisis in Fiji na de staatsgreep op 19 mei 2000, die geleid heeft tot de schorsing van het parlement, de buitenwerkingstelling van de grondwet, het aftreden van de democratisch gekozen minister-president en van de president, en tot de afkondiging van de staat van beleg op 29 mei 2000 door het leger van Fiji,

B.  overwegende dat op 3 juli 2000 een voorlopig burgerlijk bestuur in Fiji werd geïnstalleerd onder de nieuwe minister-president Laisenia Qarase, maar de uitvoerende macht in handen van de militairen bleef,

C.  ernstig bezorgd over het lot van 27 gegijzelden, waaronder de afgezette minister-president Mahendra Chaudry en andere kabinetsleden, die nog altijd worden vastgehouden in de parlementsgebouwen die op 2 juli 2000 tot verboden militair gebied werden verklaard en over de herhaalde dreigementen van de leider van de staatsgreep, George Speight, tegen hun leven,

D.  ernstig bezorgd over de toenemende spanningen tussen autochtone Fidji's en de Indiërs op Fidji, en tussen de autochtone bewoners van Fidji zelf, en over de anti-Indische retoriek van de leider van de staatsgreep, George Speight, die al geleid heeft tot vernieling van winkels van Indiërs en tot een oproer van soldaten op het op één na grootste eiland van Fidji, Vanua Levu;

E.  overwegende dat Fiji al in 1987 het toneel was van een staatsgreep door kolonel Rabuka om soortgelijke redenen, wat de uitsluiting van het land voor 10 jaar uit het Gemenebest tot gevolg had en het vertrek heeft ingeluid van duizenden Indiërs,

F.  overwegende dat de multiraciale grondwet van 1997 ontworpen was om de etnische problemen op de eilanden, waaronder het landeigendom, op te lossen, en dat deze grondwet unaniem werd goedgekeurd door een door etnische Fiji's gedomineerd parlement en de zegen kreeg van de grote raad van stamhoofden,

G.  overwegende dat ook de Salomonseilanden op 5 juni 2000 te maken kregen met een poging tot staatsgreep op Guadalcanal, die leidde tot het aftreden van de democratisch gekozen minister-president en de ineenstorting van de rechtsorde,

H.  overwegende dat het parlement van de Salomonseilanden op 30 juni 2000 met 23 tegen 21 stemmen oppositieleider Mannasseh Sogavare als nieuwe minister-president koos, en dat Sogavare zijn toezegging nationale eenheid en verzoening tot stand te zullen brengen, dient na te komen,

I.  herinnerend aan de sleutelrol van de missie van de Paritaire Vergadering ACS-EU naar de Salomonseilanden, waarvan twee leden van het EP deel uitmaakten, die bemiddeld heeft tussen de strijdende partijen en erin slaagde te spanning te verminderen,

J.  overwegende dat het zich voortslepende conflict op de Salomonseilanden tussen de Malaita Eagle-strijders en de Isatabu Freedom Movement van Guadalcanal ook zijn oorsprong vindt in etnische tegenstellingen en niet langer beperkt blijft tot Honiara en dat op 2 juli 2000 nieuwe gevechten zijn uitgebroken waarbij een aantal doden zijn gevallen,

K.  overwegende dat de Salomonseilanden sinds ze in 1978 de onafhankelijk van Groot-Brittannië werden, hebben geprobeerd een parlementair systeem op te bouwen om eenheid te brengen in het land dat uit meer dan 1.000 eilanden bestaat waar 70 verschillende talen worden gesproken,

L.  overwegende dat Fidji en de Salomonseilanden de nieuwste voorbeelden zijn van etnische spanningen in het zuidelijk deel van de Stille Oceaan;

M.  gezien de maatregelen die het Gemenebest tijdens de vergadering van de ministeriële actiegroep van het Gemenebest in Londen op 6 juni 2000, heeft genomen,

1.  spreekt een krachtige veroordeling uit van de staatsgreep door George Speight en de buitenwerkingstelling van alle democratische instellingen in Fiji, zoals de grondwet van 1997, de regering en het parlement;

2.  dringt aan op onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle gegijzelden die op Fiji door de leider van de staatsgreep, George Speight, worden vastgehouden;

3.  dringt erop aan dat degenen die betrokken zijn bij de gijzelneming volgens de internationale maatstaven voor de rechter worden gebracht;

4.  veroordeelt het aanwakkeren van etnische spanningen en de vernieling van eigendommen van Indiërs op Fiji krachtig, en wijst erop dat Indiërs 44% uitmaken van de bevolking van Fiji, die 800.000 zielen telt;

5.  doet een beroep op alle partijen in de constitutionele en politieke crisis om de veiligheid en de mensenrechten van de burgerbevolking te waarborgen, met name van de etnische Indiërs op Fiji en de autochtone Fiji's die de staatsgreep niet te steunen, en voorts op alle partijen op de Salomonseilanden om eventuele amnestie- en staakt-het-vuren-overeenkomsten na te leven;

6.  is ingenomen met het initiatief van de Nationale vrouwenraad op Fiji, en in het bijzonder met hun oproep tot eenheid en een vreedzame oplossing van de crisis;

7.  wijst op de benoeming van een voorlopig burgerbestuur door de militairen op Fiji en geeft uiting aan zijn bezorgdheid over de grondwettelijke en democratische status van een dergelijke regeling;

8.  doet een krachtig beroep op het voorlopige burgerbestuur en op Fiji's nieuwe minister-president Laisenia Qarase om zich in te zetten voor de terugkeer van Fiji tot een volwaardige democratie en een eind te maken aan de huidige crisis, die een aanslag is op de economie van Fiji: de suikerproductie loopt terug, de toeristische sector lijdt ernstige schade en duizenden raken hun werk kwijt als gevolg van een recente handelsboycot;

9.  dringt er bij de Commissie op aan een begin te maken met de geëigende procedures tot opschorting van de ontwikkelingssamenwerking met Fiji als de terugkeer naar de democratie binnen een bepaalde termijn uitblijft, zelfs als de gegijzelden worden vrijgelaten;

10.  veroordeelt krachtig de poging tot een staatsgreep door de Malaita Eagle-strijders op de Salomonseilanden en de recente toename van het geweld;

11.  ondersteunt alle inspanningen om nationale eenheid en verzoening tot stand te brengen, ook die van de nieuwe minister-president van de Salomonseilanden, Mannasseh Sogavare;

12.  veroordeelt de etnische onverdraagzaamheid en de vernieling van eigendommen op de Salomonseilanden krachtig en dringt aan op een onverwijld herstel van recht en orde;

13.  doet een beroep op de Commissie om ontwikkelingen op de Salomonseilanden die tot democratie kunnen leiden op de voet te volgen, vooral gezien de sleutelrol die EU-middelen (het afgelopen jaar 60 miljoen euro) op de Salomonseilanden spelen, en waarschuwt dat de Europese hulp kan worden opgeschort als democratie, vrede en stabiliteit niet snel terugkeren;

14.  dringt er bij alle partijen in beide landen krachtig op aan de democratische normen en de grondwettelijke procedures in acht te nemen;

15.  doet een beroep op de Commissie om de ontwikkelingen, niet alleen in Fiji en op de Salomonseilanden, maar in het gehele zuidelijke deel van de Stille Oceaan nauwgezet te volgen, gelet op de toename van de religieuze en etnische spanningen;

16.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en de parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten, en aan de constitutionele autoriteiten in Fiji en op de Salomonseilanden.


Tibet
Resolutie van het Europees Parlement over het project om de armoede in westelijk China terug te dringen en de toekomst van Tibet
P5_TA(2000)0326RC-B5-0608/2000

Het Europees Parlement,

-  onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over Tibet,

A.  overwegende dat vorderingen in de dialoog tussen de EU en China over de mensenrechten ontbreken,

B.  overwegende dat de Wereldbank op 7 juli 2000 een definitief besluit moet nemen over zijn steun aan het project om de armoede in westelijk China terug te dringen,

C.  overwegende dat de Chinese strijdkrachten in 1949 en 1950 Tibet zijn binnengevallen en hebben bezet,

D.  erop wijzend dat het "zeventienpuntenakkoord” dat de Tibetaanse autoriteiten in Peking onder druk hebben ondertekend, weliswaar de annexatie van Tibet door de Volksrepubliek China bekrachtigde, maar tevens borg stond voor de volledige autonomie van Tibet en in het bijzonder voor het voortbestaan van zijn politiek bestel en voor volledige eerbiediging van de godsdienstvrijheid,

E.  onder verwijzing naar de opstand van Lhassa van 10 maart 1959 tegen de bezetting door het regime in Peking, die heeft geleid tot de dood en de opsluiting van duizenden Tibetanen alsook tot de ballingschap van de Dalai Lama en tienduizenden andere Tibetanen,

F.  onder verwijzing naar de oprichting in 1965 van de "Autonome Regio Tibet” (ART) door de autoriteiten in Peking, en overwegende dat er daar sinds de bezetting van het grondgebied door China geenszins van echte autonomie sprake is,

G.  onder verwijzing naar de herhaalde pogingen om de dialoog met de autoriteiten in Peking opnieuw op gang te brengen, met name door de Dalai Lama in het "vijfpuntenplan” dat in 1987 aan het Amerikaans Congres werd voorgelegd en in het "voorstel van Straatsburg” dat in 1988 aan het Europees Parlement werd voorgelegd,

H.  verontrust over de vaststelling dat China zich geenszins bereid toont deel te nemen aan een dialoog om over de toekomst van Tibet te onderhandelen,

I.  onder verwijzing naar de toekenning van de Nobelprijs voor de vrede aan de Dalai Lama in 1989 en naar diens oproep aan de internationale gemeenschap om een vreedzame regeling voor de kwestie-Tibet te bevorderen,

J.  onder verwijzing naar de omvorming in 1992 van Tibet tot een "speciale economische zone” en naar de massale overbrenging van Chinese kolonisten naar Tibet die daarop is gevolgd en ertoe heeft geleid dat de Tibetanen in enkele jaren een minderheid in eigen land zijn geworden,

K.  overwegende dat het voorgestelde project om de armoede in westelijk China terug te dringen, tot de hernieuwde vestiging van etnische Chinezen in Tibetaans gebied kan leiden en het beleid van de Wereldbank inzake de inheemse bevolking, onvrijwillige overbrenging en het milieu kan schenden,

1.  verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat de regering van de Volksrepubliek China en de Dalai Lama onderhandelen over een nieuw statuut voor Tibet, dat voor de Tibetanen volledige autonomie waarborgt in alle sectoren van het politieke, economische, sociale en culturele leven, met als enige uitzonderingen het defensiebeleid en het buitenlands beleid;

2.  verzoekt de regeringen van de lidstaten in dit opzicht ernstig de mogelijkheid te onderzoeken om de Tibetaanse regering in ballingschap als wettelijke vertegenwoordiger van het Tibetaanse volk te erkennen indien de autoriteiten in Peking en de Tibetaanse regering in ballingschap binnen de drie jaar geen akkoord hebben bereikt over een nieuw statuut voor Tibet;

3.  verzoekt de Commissie en de Raad de Wereldbank onmiddellijk te vragen zijn besluit over het project om de armoede in westelijk China terug te dringen, op te schorten en na te gaan welke gevolgen dit project op het etnisch, cultureel en sociaal evenwicht van Tibet zou kunnen hebben;

4.  verzoekt de Wereldbank met klem het rapport en de aanbeveling van het inspectieteam over het project om de armoede in westelijk China terug te dringen, te publiceren vooraleer de raad van gouverneurs van de Wereldbank hierover stemt;

5.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en de parlementen van de lidstaten, de regeringen en de parlementen van de kandidaatlanden, de president en de premier van de Volksrepubliek China, de Dalai Lama en de Tibetaanse regering en het Tibetaanse parlement in ballingschap.


Kindsoldaten in Oeganda
Resolutie van het Europees Parlement over de ontvoering van kinderen door het Lord's Resistance Army
P5_TA(2000)0327RC-B5-0611/2000

Het Europees Parlement,

-  gezien het Verdrag inzake de rechten van het kind, de facultatieve protocollen daarbij, het Verdrag van de ILO van 1999 betreffende het verbod van de ergste vormen van kinderarbeid en inzake de onmiddellijke actie tot uitbanning van deze vormen, het Statuut van Rome van het Internationale Strafhof en de Aanvullende protocollen van 1977 bij de Conventies van Genève,

-  onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over kindsoldaten,

A.  overwegende dat er in Noord-Oeganda sinds 1986 een gewapende groep rebellen actief is, onder de huidige naam Lord's Resistance Army (LRA),

B.  overwegende dat het LRA wordt bewapend door het Sudanese regeringsleger, dat het LRA tevens voorziet van voedsel en logistieke ondersteuning, als vergelding voor de steun van de Oegandese regering aan het SPLA,

C.  overwegende dat volgens Unicef het LRA in Noord-Oeganda meer dan 14 000 kinderen van 7 jaar en ouder heeft ontvoerd, vooral in de districten Gulu en Kitgum; overwegende dat er sindsdien ongeveer 5000 kinderen zijn teruggekeerd of ontsnapt, dat van duizenden kinderen het lot onbekend is, en dat er van hen waarschijnlijk niet meer dan 2000 nog in leven zijn,

D.  overwegende dat deze kinderen naar kampen in Zuid-Sudan worden gebracht, vanwaaruit zij op pad worden gestuurd om strijd te leveren met zowel het Ugandese regeringsleger op Oegandees grondgebied als met het Sudan People's Liberation Army (SPLA) in Zuid-Sudan,

E.  overwegende dat de door het LRA ontvoerde kinderen worden blootgesteld aan extreme wreedheden en gedwongen worden een schrikbewind uit te oefenen tegen hun eigen volk, de Acholi, door onschuldigen om het leven te brengen en ledematen, oren en lippen af te hakken, waarbij het totale aantal doden wordt geschat op ruim 100 000 en het totale aantal ontheemden momenteel op ruim 300 000,

F.  overwegende dat de ontvoerde meisjes vaak worden blootgesteld aan seksueel misbruik en seksuele wreedheden door de LRA-leiders, hetgeen het best is gedocumenteerd in het geval van de meisjes van Aboke,

G.  overwegende dat duizenden kinderen reeds in gevangenschap zijn gestorven, door honger en ziektes, tijdens gevechtshandelingen, of zijn doodgeslagen en -gestoken als straf voor ontsnappingspogingen,

H.  overwegende dat er in Nairobi op 8 december 1999 een vredesakkoord is gesloten tussen Oeganda en Sudan, waarin onder andere de Sudanese regering de toezegging deed de steun aan het LRA stop te zetten en de veilige terugkeer te garanderen van de ontvoerde Oegandese kinderen die worden vastgehouden in de rebellenkampen in Sudan,

I.  overwegende dat het aan beide zijden heeft ontbroken aan de politieke wil om het vredesakkoord uit te voeren, dat beide landen de steun aan elkaars rebellenlegers hebben voortgezet en dat slechts een zeer klein aantal ontvoerde kinderen door Sudan is vrijgelaten,

J.  overwegende dat ondanks het vredesakkoord van Nairobi volgens Unicef sinds het begin van dit jaar wederom circa 300 kinderen zijn ontvoerd door het LRA, waarvan er 143 zijn ontsnapt,

K.  overwegende dat het Oegandese Parlement op 6 december 1999 een amnestiewet heeft goedgekeurd, maar dat de uitvoering ervan ernstig is vertraagd; overwegende dat LRA-leider Joseph Kony de amnestie heeft afgewezen, maar dat een aantal van zijn soldaten er reeds om heeft verzocht,

L.  overwegende dat vertegenwoordigers van het LRA binnen de EU gelden bijeen mogen brengen, openbare verklaringen mogen afleggen en vrij activiteiten mogen ontplooien, en ongehinderd binnen de EU en tussen de EU en Sudan hebben gereisd,

1.  veroordeelt het onophoudelijk ontvoeren van kinderen in Noord-Oeganda door het LRA en de inzet van deze kinderen in de gewapende strijd ten zeerste, als flagrante schending van een aantal VN-verdragen en van het internationale humanitaire recht;

2.  verzoekt de Sudanese regering de steun aan het Lord's Resistance Army te stoppen en mee te werken aan de ogenblikkelijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle ontvoerde kinderen, zoals vastgelegd in het vredesakkoord van Nairobi;

3.  veroordeelt het feit dat in Sudan het gebruik van kindsoldaten en de slavernij van kinderen voorduurt, en ondersteunt het actieplan van Unicef om deze praktijken uit te roeien;

4.  verzoekt de Sudanese regering de kwestie van de ontvoerde kinderen te beschouwen als humanitaire aangelegenheid en het te scheiden van de bredere politieke problemen in de regio;

5.  verzoekt de Sudanese regering humanitaire organisaties als het Internationale Rode Kruis en Unicef vrije en volledige toegang te verschaffen tot de LRA-kampen om de identiteit van de ontvoerde kinderen vast te stellen en hun veilige terugkeer naar de gemeenschappen waar zij vandaan komen te waarborgen;

6.  verzoekt de Oegandese regering zich te blijven inzetten voor een vreedzame oplossing van het conflict in Noord-Oeganda en de uitvoering van de amnestiewet te versnellen, ondanks de verwerping ervan door LRA-leider Joseph Kony;

7.  verzoekt alle bij het conflict in Zuid-Sudan betrokken partijen de besprekingen voor een vreedzame oplossing van het conflict te hervatten;

8.  verzoekt de internationale oliemaatschappijen die in Sudan opereren, zoals het Canadese Talisman Energy Inc., hun activiteiten stop te zetten zolang de ontvoeringen van kinderen en de slavernij voortduren en er geen vreedzame oplossing voor het conflict is gevonden; verzoekt ondernemingen uit de EU zich te onthouden van investeringen in olie in Sudan en verzoekt de lidstaten van de EU hun invloed aan te wenden om dit te bereiken;

9.  verzoekt de Raad een actievere rol te spelen om de uitvoering van het vredesakkoord van Nairobi te bespoedigen;

10.  verzoekt de Commissie alle inspanningen te ondersteunen voor de rehabilitatie en herintegratie van de teruggekeerde kinderen en de getroffen gemeenschappen in Noord-Oeganda te ondersteunen;

11.  verzoekt de Raad initiatieven te steunen om het gebruik van kindsoldaten te verbieden en dringt aan op de ratificatie van het facultatieve protocol bij het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, waarmee de minimumleeftijd voor het rekruteren van soldaten op 18 wordt gesteld;

12.  verzoekt de individuele lidstaten de activiteiten van het LRA en het reizen van vertegenwoordigers van het LRA binnen de EU en tussen lidstaten van de EU en derde landen te verbieden;

13.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de ACS-EU-Raad, Unicef, in Sudan opererende internationale oliemaatschappijen en de regeringen van Oeganda en Sudan.


Molukken
Resolutie van het Europees Parlement over de Molukken
P5_TA(2000)0328RC-B5-0609/2000

Het Europees Parlement,

-  onder verwijzing naar zijn vorige resoluties over Indonesië en de toestand op de Molukken,

A.  overwegende dat op 19 juni 2000 meer dan honderd mensen werden gedood en enkele honderden werden gewond in een bloedbad dat door moslimextremisten werd aangericht in het door christenen bewoonde dorp Doema op het eiland Halmahera,

B.  overwegende dat op 30 juni 2000 een schip met vijfhonderd vluchtelingen aan boord - meer dan de helft van hen afkomstig van het verwoeste dorp Doema - op weg naar Manado is gezonken,

C.  overwegende dat de huidige Indonesische regering het democratiseringsproces moedig heeft ondersteund, maar met een sterke oppositie wordt geconfronteerd,

D.  overwegende dat negatieve krachten vanuit het oude regime op een destabilisering van de regering-Wahid/Soekarnopoetri lijken aan te sturen,

E.  overwegende dat de Molukken lang als positief voorbeeld van een vreedzaam samenleven van christenen en moslims werden beschouwd,

F.  overwegende dat duizenden Islamitische Jihadstrijders naar de Molukken zijn gegaan, daar zijn bewapend en nog niet eerder voorgekomen provocaties hebben veroorzaakt, die tot een bloedig conflict tussen moslims en de christelijke bevolking hebben geleid,

G.  overwegende dat het optreden van deze milities en de moeilijk te duiden houding van leger en politie in het betrokken gebied aan de op Oost-Timor waargenomen patronen doet denken,

H.  overwegende dat ook in de afgelopen weken weer velen - bijvoorbeeld op Ambon - gedood of gewond zijn, waardoor het totale aantal personen dat in de afgelopen achttien maanden op de Molukken de dood vond op meer dan 3.000 is gekomen, en het aantal vluchtelingen en ontheemden op meer dan 100.000,

I.  overwegende dat de milities een sfeer van terreur hebben geschapen als gevolg van gewelddadigheid, verkrachting, moord, brandstichting en het op grote schaal toebrengen van schade,

J.  overwegende dat de regering van Indonesië nog steeds aarzelt hulp en ingrijpen van internationale organisaties te aanvaarden,

1.  verzoekt de Commissie en de Raad steun te geven aan het proces van herstel van de democratie in Indonesië en aan het oprechte streven van de huidige regering naar eerbiediging van democratie en mensenrechten;

2.  verzoekt de Commissie en de Raad de krachten die de huidige regering trachten te destabiliseren te waarschuwen dat de internationale gemeenschap een terugval in Indonesië niet zal dulden;

3.  verzoekt de Commissie en de Raad een beroep op de Indonesische regering te doen alles in het werk te stellen om een einde te maken aan het geweld op de Molukken om opnieuw tot een vreedzaam samenleven van moslims en christenen op deze eilanden te komen - wat gedurende vele jaren mogelijk bleek;

4.  verzoekt de Commissie en de Raad de Indonesische autoriteiten te verzoeken corridors voor humanitaire hulp open te stellen, zodat deze de mensen die als gevolg van de vijandelijkheden ontheemd zijn geraakt en andere hulpbehoevenden kan bereiken; wenst dat in contacten met de Indonesische regering het belang wordt onderstreept van een strikt toezicht op de havens en luchthavens op de Molukken, waaronder een nauwgezette controle op wapens die de Molukken binnenkomen of verlaten;

5.  verzoekt de Commissie en de Raad bij Echo aan te dringen op meer steun aan maatregelen ter leniging van de nood, gezien de recente verslechtering van de toestand op de Molukken;

6.  verzoekt de Commissie en de Raad na te gaan hoe de internationale gemeenschap kan helpen om de rust op de eilanden te herstellen, bijvoorbeeld door het zenden van internationale waarnemers,

7.  verzoekt de Commissie en de Raad er bij de Indonesische regering op aan te dringen leden van de veiligheidskrachten die ervan verdacht worden direct dan wel indirect partij in het conflict te kiezen van hun functie te ontheffen en allen die zich aan provocaties en geweld schuldig hebben gemaakt te berechten en te bestraffen, zo nodig door instelling van een speciale nationale of internationale rechtbank;

8.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de regeringen van de kandidaatlanden en aan de Indonesische regering.


Doodstraf in de Verenigde Staten
Resolutie van het Europees Parlement over de doodstraf in de Verenigde Staten
P5_TA(2000)0329RC-B5-0613/2000

Het Europees Parlement,

-  verwijzend naar vorige resoluties waarin het Parlement protest aantekent tegen de doodstraf in de VS en elders, en met name zijn resolutie van 8 oktober 1998(1) , van 18 november 1999(2) en 13 april 2000(3) ,

A.  overwegende dat de Raad Algemene Zaken op 29 juni 1998 heeft besloten de internationale actie van de Europese Unie tegen de doodstraf te versterken "als integraal onderdeel van haar mensenrechtenbeleid” met het fundamentele doel dat de doodstraf wereldwijd wordt afgeschaft,

B.  ontsteld over de terechtstelling door dodelijke injectie van Gary Graham op donderdag 22 juni 2000 in Huntsville, Texas,

C.  verbijsterd over het feit dat in Texas gedurende de laatste vijf jaar 131 executies hebben plaatsgevonden,

D.  overwegende dat de Unie zich er herhaaldelijk toe heeft verbonden alles in het werk te zullen stellen opdat de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een resolutie aanneemt tot instelling van een universeel moratorium van terechtstellingen als eerste stap naar de universele en definitieve afschaffing van de doodstraf; betreurt dat het gebrek aan coördinatie in de Unie en tussen de lidstaten tijdens de laatste Algemene Vergadering van de Verenigde Naties tot mislukking van een dergelijk initiatief heeft geleid;

E.  ernstig bezorgd over het trieste record dat de staat Texas op zijn naam heeft staan sinds de Verenigde Staten in 1976 de doodstraf opnieuw hebben ingevoerd en over het feit dat Texas sedertdien nog zeven jeugdige delinquenten heeft terechtgesteld, meer dan in enige andere Amerikaanse staat,

F.  overwegende dat Derek Rocco Barnabei in 1993 in de staat Virginia, Verenigde Staten, ter dood is veroordeeld voor de moord op een jonge vrouw en in augustus 2000 zal worden terechtgesteld,

G.  overwegende dat er dikwijls rechterlijke dwalingen plaatsvinden, hetgeen nog onlangs werd erkend in de zaak-Joaquin José Martinez die recht heeft op een nieuw proces nadat de uitvoering van het doodvonnis maandenlang was uitgesteld,

H.  overwegende dat het vooronderzoek geen duidelijke bewijzen heeft kunnen brengen van zijn schuld en dat de verdediging van de heer Barnabei onjuist en onvoldoende was,

I.  overwegende dat volgens belangrijke gerechtelijke instanties in de VS in dit geval een grove rechterlijke dwalingen had plaatsgevonden,

J.  overwegende dat midden in de Amerikaanse verkiezingscampagne voor de eerste keer een breed nationaal debat over de doodstraf op gang is gebracht; verheugd kennis nemend van het besluit van de gouverneur van Illinois tot een moratorium op alle terechtstellingen,

1.  bevestigt zijn innige overtuiging dat de afschaffing van de doodstraf een fundamentele stap is om de menselijke waardigheid te vergroten, de rechten van de mens verder te ontwikkelen en deze rechten meer in acht te nemen en vraagt de Raad opnieuw actie te voeren voor een universeel moratorium op de uitvoering van doodvonnissen;

2.  roept nogmaals op tot afschaffing van de doodstraf en een onmiddellijk moratorium in landen waar de doodstraf nog immer bestaat;

3.  is hevig verontrust over de executie van Gary Graham die was veroordeeld omdat hij 19 jaar geleden in Houston een man had doodgeschoten, alhoewel er nog steeds twijfel bestaat over de veroordeling; wijst er voorts op dat in nog andere gevallen ernstige twijfel is gerezen omtrent doodvonnissen nadat de terechtstelling reeds had plaatsgevonden, hetgeen betekent dat wellicht onschuldige mensen ter dood zijn gebracht;

4.  verzoekt de gouverneur van de staat Virginia het executiebevel tegen de heer Barnabei op te schorten en verzoekt, gezien de talrijke bewijselementen die het gewezen oordeel kunnen beïnvloeden, de bevoegde gerechtelijke instanties de heer Barnabei de mogelijkheid te bieden opnieuw te worden berecht aangezien met het ophelderen van de waarheid en het verzet tegen de veroordeling van onschuldigen het belang van de gerechtigheid zelve wordt gediend;

5.  vraagt de presidentskandidaat het voorbeeld te volgen van de gouverneur van Illinois Georges Ryan, en een moratorium te gelasten op terechtstellingen in zijn staat vanwege verschillende rechterlijke dwalingen en het Amerikaanse Hooggerechtshof aan te manen zijn verplichtingen uit hoofde van het Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten na te komen en de doodstraf af te schaffen;

6.  dringt er nogmaals bij de Amerikaanse regering op aan gevolg te geven aan het verzoek van de Inter-Amerikaanse Mensenrechtencommissie van 27 januari 2000 dat geen doodvonnissen worden uitgevoerd totdat de commissie zich over deze zaak heeft uitgesproken;

7.  doet een beroep op de gouverneur van de staat Virginia James Gilmore de terechtstelling van Derek Rocco Barnabei op te schorten en het doodvonnis in gevangenisstraf om te zetten;

8.  verzoekt de bevoegde gerechtshoven Derek Rocco Barnabei de mogelijkheid te bieden van een nieuw proces zodat nieuwe feiten die zijn onschuld zouden kunnen aantonen, onderzocht kunnen worden;

9.  roept in dit verband de Raad op de politieke dialoog met de Amerikaanse leiders over de afschaffing van de doodstraf op Amerikaans grondgebied te intensiveren; verzoekt het Franse voorzitterschap zo spoedig mogelijk duidelijke initiatieven in deze richting te ontplooien;

10.  besluit de doodstraf een vast punt te maken op de agenda van elke bijeenkomst van de parlementaire delegatie EU/VS;

11.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de lidstaten van de EU, de regering van de VS, de gouverneur van Texas, de gouverneur van Virginia en aan alle regeringen die in deze resolutie worden genoemd.

(1) PB C 328 van 26.10.1998, blz. 193.
(2) Punt 8 van de aangenomen teksten.
(3) Punt 13 van de aangenomen teksten.


Euro 2000
Resolutie van het Europees Parlement over Euro 2000
P5_TA(2000)0330RC-B5-0625/2000

Het Europees Parlement,

A.  overwegende dat de Belgische en Nederlandse autoriteiten erin geslaagd zijn een groot voetbaltoernooi met de daaraan verbonden randevenementen te organiseren,

B.  overwegende dat de Belgische en Nederlandse autoriteiten de openbare orde volledig onder controle hebben gehad en structurele ordeverstoringen gedurende de voetbalevenementen van Euro 2000 hebben kunnen voorkomen,

C.  gelet op het gezamenlijk optreden van de Belgische en de Nederlandse minister van Binnenlandse Zaken om na te gaan of een reisverbod voor veroordeelde hooligans om naar een ander land te reizen haalbaar is,

D.  overwegende dat de overgrote meerderheid van de voetbalsupporters door hun gedrag een vreedzaam verloop van Euro 2000 hebben bevorderd,

E.  overwegende dat het voetbalvandalisme een steeds groter probleem lijkt te worden dat een aanzienlijke kostprijs voor de samenleving met zich meebrengt en geheel onaanvaardbare proporties heeft aangenomen en dat elke vorm van voetbalgeweld moet worden veroordeeld,

F.  overwegende dat de EU en de lidstaten dit fenomeen radicaal moeten aanpakken, daar het soms een grensoverschrijdend probleem vormt en de Europese idee en de solidariteit binnen de EU ondermijnt,

G.  overwegende dat er tijdens Euro 2000 in Brussel herhaaldelijk ernstige rellen zijn geweest en op de dag van de wedstrijd tussen Duitsland en Engeland ook in Charleroi, waarbij steeds Engelse supporters betrokken waren,

H.  overwegende dat de Britse autoriteiten erkennen dat er problemen zijn geweest om Engelse hooligans te verhinderen om naar België te reizen en dat de autoriteiten van andere lidstaten wel de nodige preventieve maatregelen hebben genomen om hun "harde kern” binnen hun landsgrenzen te houden,

1.  verheugt zich over de maatregelen van de Belgische en de Nederlandse regering die van Euro 2000 een succes hebben gemaakt;

2.  verheugt zich over het gedrag van de overgrote meerderheid van de voetbalsupporters en over de praktische maatregelen van de UEFA;

3.  stelt vast dat het geweld van de hooligans vaak een racistisch, xenofoob en homofoob karakter heeft;

4.  roept alle regeringen van landen met voetbalteams die aan een Europees toernooi meedoen, op het nodige te doen om voetbalgeweld te voorzien en te voorkomen en samen te werken bij het nemen van doeltreffende maatregelen om het voetbalgeweld te bestrijden zodra een toernooi gestart is;

5.  roept de regeringen in kwestie ertoe op in de toekomst voldoende preventieve maatregelen te nemen om te beletten dat hooligans die al eerder bij rellen betrokken zijn geweest, afreizen naar een land waar hun nationaal team of hun club speelt en steunt het Belgisch-Nederlandse initiatief voor een verbod voor gearresteerde hooligans om naar een risicowedstrijd te reizen;

6.  verzoekt de Britse regering te overwegen een gedeelte van de kosten van het terugsturen van Engelse hooligans met Belgische C 130-vliegtuigen voor haar rekening te nemen;

7.  verzoekt de UEFA en de overige organisatoren al het nodige te doen om iedereen in staat te stellen in alle veiligheid en waardigheid sportevenementen bij te wonen;

8.  betreurt het gebruik van geweld jegens mensen van de media die hun werk wilden doen en verzoekt de Nederlandse autoriteiten een grondig onderzoek naar een incident te laten verrichten ten einde vast te stellen wie verantwoordelijk is;

9.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad en de regeringen en parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten, alsook aan de voorzitter van de UEFA.


Irak
Resolutie van het Europees Parlement over Irak
P5_TA(2000)0331RC-B5-0618/2000

Het Europees Parlement,

-  onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over Irak, met name die van 13 april 2000(1) ,

A.  gelet op de verplichting voor de regering van Irak om de controle van de VN op de vernietiging van nucleaire- en chemische wapens te blijven aanvaarden en bevorderen, alsmede om medewerking te verlenen aan het Internationaal Comité van het Rode Kruis, dat tot taak heeft om al degenen die in samenhang met de bezetting van Koeweit door Irak verdwenen zijn, op te sporen en te repatriëren,

B.  gelet op de dramatische situatie waarin het Irakese volk zich als gevolg van de toepassing van het embargo bevindt,

C.  overwegende dat deze sancties hebben bijgedragen aan de vernietiging van een oude beschaving en van de levensstandaard van 22 miljoen Irakezen,

D.  overwegende dat door het intellectuele embargo de vorderingen van de technologie, onbereikbaar zijn geworden voor academici, medici en wetenschapsmensen,

E.  overwegende dat de sociale structuur van een traditionele samenleving verscheurd is,

F.  overwegende dat er aan Irak een no-fly zone is opgelegd teneinde het gebruik van de Irakese luchtmacht tegen de bevolking van Koerdische afkomst en die van Zuid-Irak te voorkomen,

G.  overwegende dat de handhaving van de no fly zone aanleiding is tot een reeks militaire acties die slachtoffers vergen en veel onschuldige mensen leed bezorgen,

1.  herhaalt zijn standpunt in zijn bovengenoemde resolutie van 13 april 2000 en verzoekt de Veiligheidsraad van de VN een dialoog te beginnen met het oog op de opheffing van het economisch embargo met handhaving van een strikt wapenembargo tegen Irak;

2.  stelt voor parlementaire onderzoeksdelegaties te sturen teneinde een dialoog te openen om vast te stellen hoe het programma "olie voor voedsel” kan worden uitgebreid ter verbetering van de leefomstandigheden van het Irakese volk;

3.  geeft uiting aan zijn overtuiging dat de EU-diplomatie zal moeten trachten een opheffing van de no fly zone alsmede een formeel afzien door de Irakese regering van het gebruik van militair geweld als antwoord op verzoeken om autonomie van het Koerdische volk, te bewerkstelligen;

4.  herhaalt dat de VN, de WHO en het Rode Kruis toezicht zullen moeten blijven uitoefenen op de invoer en de billijke verdeling van goederen en diensten zodat daarvan de meest berooide en kwetsbare mensen in Irak profiteren;

5.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de regeringen van de lidstaten en van de kandidaat-lidstaten, de secretaris-generaal van de VN en de regering van Irak.

(1) Punt 8 van de aangenomen teksten.


Venezuela
Resolutie van het Europees Parlement over Venezuela
P5_TA(2000)0332RC-B5-0615/2000

Het Europees Parlement,

-  onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 januari 2000 over de catastrofale overstromingen in Venezuela(1) , met het verzoek aan de Commissie na te gaan wat de meest dringende behoeften van Venezuela zijn,

A.  gezien de zwaarwegende gevolgen van de noodlottige overstromingen die zijn geconstateerd door een delegatie ad hoc die van 25 tot 28 februari 2000 een bezoek heeft gebracht aan Venezuela en ter plaatse de enorme verwoestingen veroorzaakt door deze ramp, met name in de staat Vargas, heeft geëvalueerd,

B.  overwegende dat tienduizenden mensen om het leven zijn gekomen waarvan het precieze aantal nog onbekend is, en gezien de omvangrijke materiële schade en schade aan de infrastructuur,

C.  gezien de problemen op het gebied van huisvesting, gezondheid, voeding en onderwijs van honderdduizenden mensen die hun huizen en bezittingen door de ramp hebben verloren,

D.  overwegende dat de Europese Unie onmiddellijk haar solidariteit heeft betuigd doordat de Europese Commissie op 22 december 1999 heeft besloten spoedhulp ten bedrage van 400.000 euro via het Duitse en het Spaanse Rode Kruis te verlenen en de terbeschikkingstelling op korte termijn van gelden door ECHO die NGO's in staat stellen om de noodlijdende bevolking direct hulp te bieden,

E.  overwegende dat de Venezolaanse overheid zich enorme inspanningen heeft getroost om de verwoestingen die de ramp heeft veroorzaakt te herstellen en het leed en de nood van de bevolking te verzachten,

F.  overwegende dat een dergelijke ramp niet alleen ernstige gevolgen heeft voor de allerarmsten, maar ook de middenstand in de getroffen gebieden ruïneert, zoals ook de kleine en middelgrote ondernemingen die van een situatie van beginnende economische ontwikkeling weer in armoede terugvallen,

G.  overwegende dat nadat door middel van spoedhulp is voorzien in de fundamentele behoeften van de bevolking, de regering van Venezuela haar inspanningen richt op de uitwerking van een algemeen programma voor wederopbouw en herstel van de getroffen gebieden,

H.  overwegende dat Venezuela en Europa verenigd zijn door sterke culturele en historische banden,

I.  overwegende dat de EU een fundamentele rol heeft gespeeld in andere situaties waarbij hulp werd geboden voor de wederopbouw nadat zich natuurrampen hadden afgespeeld, zoals bijvoorbeeld de wervelstorm die Centraal-Amerika heeft verwoest en de overstromingen die Mozambique hebben geteisterd,

J.  overwegende hoe belangrijk een volledige consolidering van de democratie in Venezuela is waarvan het politieke momentum doorslaggevend zal zijn in het kader van zijn betrekkingen met de Europese Unie die verankerd zijn in een algemene samenwerkingsovereenkomst waarin de democratieclausule is opgenomen,

1.  uit zijn ontsteltenis over de tragedie en betuigt zijn solidariteit met de autoriteiten en de bevolking van Venezuela, en met name met de nabestaanden van de slachtoffers van deze overstromingen;

2.  erkent dat de autoriteiten van Venezuela alles in het werk hebben gesteld om in de behoeften van de door de ramp geteisterde bevolking te voorzien onder vermijding van een "sociale explosie” en het uitbreken van epidemieën;

3.  is verheugd dat de Europese Commissie, de lidstaten en de NGO's snel en zonder dralen Venezuela te hulp zijn gekomen, gezien het verlies aan mensenlevens, de materiële schade en de schade aan infrastructuur, welke door de natuurramp zijn veroorzaakt;

4.  dringt er bij de Europese Commissie op aan dat zij op de grondslag van de door de autoriteiten van Venezuela voorgelegde gekwantificeerde behoeften 250 miljoen euro voor een periode van vijf jaar uittrekt als bijdrage van de Europese Unie aan het herstel en de wederopbouw van het land en als teken van solidariteit met de Venezolaanse bevolking;

5.  vraagt de Commissie de regering van Venezuela de helpende hand te bieden bij de vaststelling van duurzame milieunormen voor de wederopbouw;

6.  wijst op het belang dat in de eerste plaats de minst begunstigde bevolkingsgroepen moeten worden geholpen die thans in armoede verkeren, en ook de middenstand evenals kleine en middelgrote ondernemingen die werkgelegenheid en rijkdommen scheppen en die omvangrijke schade hebben geleden en zich bevinden in een situatie die aan armoede grenst; wijst erop dat de getroffen bevolking deel moet hebben aan de maatregelen tot wederopbouw;

7.  neemt ter kennis dat de verkiezingen in Venezuela werden uitgesteld aangezien de noodzakelijke technische voorwaarden niet zijn vervuld en de tien leden van de Nationale Kiesraad later en bloc zijn teruggetreden; beschouwt het voorts van essentieel belang dat transparante democratische verkiezingen worden gehouden met de volledige garantie dat alle politieke krachten op gelijke voet daaraan kunnen deelnemen;

8.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten en aan de regering van Venezuela.

(1) Punt 13 van de aangenomen teksten.


Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat
Resolutie van het Europees Parlement over het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat
P5_TA(2000)0333RC-B5-0628/2000

Het Europees Parlement,

A.  bezorgd over de ontslagbrief van de heer Anton Pelinka, de vertegenwoordiger van Oostenrijk in de Raad van Bestuur van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat, alsmede over de omstandigheden die daartoe hebben geleid,

1.  verzoekt de bondsregering van Oostenrijk, de regeringen van de lidstaten alsmede de instellingen van de Europese Unie alle steun te verlenen aan de werkzaamheden van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat, overeenkomstig de door hen in de beginfase aangegane verplichtingen;

2.  verzoekt de Commissie vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken de verdere ontwikkelingen met betrekking tot het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat op de voet te volgen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten en het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat.


Beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (ftalaten/veiligheid van speelgoed) ***I
Tekst
Resolutie
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot tweeëntwintigste wijziging van richtlijn 76/769/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (ftalaten) en tot wijziging van richtlijn 88/378/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de veiligheid van speelgoed (COM(1999) 577 - C5-0276/1999 - 1999/0238(COD) )
P5_TA(2000)0334A5-0149/2000

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Door de Commissie voorgestelde tekst(1)   Amendementen van het Parlement
(Amendement 1)
Overweging 3
   (3) De aanwezigheid van ftalaten in bepaalde speelgoed- en kinderverzorgingsartikelen van zacht PVC die bedoeld zijn om in de mond te worden gestopt, houdt risico's in verband met de algemene toxiciteit voor de gezondheid van jonge kinderen in.
   (3) De aanwezigheid van ftalaten in bepaalde speelgoed- en kinderverzorgingsartikelen van zacht PVC houdt risico's in verband met de algemene toxiciteit voor de gezondheid van kinderen in. Ook speelgoed en kinderverzorgingsartikelen kunnen, met name indien zij bedoeld zijn voor kinderen die jonger zijn dan drie jaar en indien zij in de mond kunnen worden gestopt hoewel dat niet de bedoeling is, in bepaalde omstandigheden een gezondheidsrisico vormen voor kleine kinderen, indien zij vervaardigd zijn van of delen bevatten die vervaardigd zijn van zacht PVC.
(Amendement 18)
Overweging 4 bis (nieuw)
(4 bis) Na raadpleging door de Commissie verklaarde het WCETM dat het gebruik van bepaalde citraten en adipaten als vervanging voor ftalaten als weekmakers niet kan worden gesteund.
(Amendement 2)
Overweging 5 bis (nieuw)
(5 bis) Er bestaat groter gevaar dat kinderen speelgoed en kinderverzorgingsartikelen die vervaardigd zijn van of delen bevatten die vervaardigd zijn van zacht PVC en waaraan geurcomponenten zijn toegevoegd, in de mond stoppen, hoewel dat niet de bedoeling is.
(Amendement 3)
Overweging 7
   (7) Er dient te worden voorzien in adequate etikettering van kinderverzorgingsartikelen van zacht PVC of met van zacht PVC vervaardigde onderdelen die voor kinderen jonger dan drie jaar zijn bestemd en, hoewel dat niet de bedoeling is, in de mond kunnen worden gestopt. Dergelijke etikettering dient eveneens in richtlijn 88/378/EEG van 3 mei 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de veiligheid van speelgoed1 te worden opgenomen voor speelgoedartikelen die in het toepassingsgebied van die richtlijn vallen.
   (7) Er dient te worden voorzien in adequate etikettering van kinderverzorgingsartikelen van zacht PVC of met van zacht PVC vervaardigde onderdelen die voor kinderen van drie tot zes jaar zijn bestemd en, hoewel dat niet de bedoeling is, in de mond kunnen worden gestopt door kinderen jonger dan drie jaar . Dergelijke etikettering dient eveneens in richtlijn 88/378/EEG van 3 mei 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de veiligheid van speelgoed1 te worden opgenomen voor speelgoedartikelen die in het toepassingsgebied van die richtlijn vallen.
(Amendement 4)
Overweging 8
   (8) De Commissie zal binnen vier jaar na de vaststelling de bepalingen van deze richtlijn herzien in het licht van nieuwe wetenschappelijke kennis.
   (8) De Commissie zal binnen twee jaar na de vaststelling de bepalingen van deze richtlijn herzien in het licht van nieuwe wetenschappelijke kennis. In dit verband neemt zij eveneens de blootstelling van kinderen aan andere ftalaten dan die welke voorkomen in speelgoed in overweging (met name in vloerbekledingen en verpakkingen van levensmiddelen van zacht PVC en in de lucht in vertrekken), en eventueel geeft zij opdracht tot onderzoek naar de respectieve waarden.
(Amendement 5)
Overweging 8 bis (nieuw)
(8 bis) De Commissie herziet andere toepassingen van artikelen die van PVC zijn vervaardigd en die gevaren voor de mens kunnen opleveren, en in het bijzonder in de gezondheidszorg.
(Amendementen 11 en 24)
Overweging 8 ter (nieuw)
(8 ter) Indien een methode wordt ontwikkeld voor het meten van de migratie van ftalaten en deze methode wordt goedgekeurd door het WCTEM, dan is dit een goede reden voor de Commissie om de bepalingen van deze richtlijn te herzien.
(Amendement 6)
Artikel 2
BIJLAGE IV, punt 7 (richtlijn 88/378/EEG )
   7. Speelgoedartikelen, vervaardigd van of met onderdelen van zacht PVC dat de in punt XX van de bijlage van richtlijn 76/769/EEG vermelde ftalaten bevat, die bestemd zijn voor kinderen jonger dan drie jaar en in de mond kunnen worden gestopt, ook al is dat niet de bedoeling.
De volgende waarschuwing moet in een gemakkelijk leesbare en onuitwisbare vorm op de verpakking van het speelgoed zijn aangebracht:
“Waarschuwing - niet gedurende lange tijd in de mond stoppen , daar ftalaten kunnen vrijkomen die gevaarlijk zijn voor de gezondheid van het kind”.
De volgende kortere waarschuwing moet in een gemakkelijk leesbare en onuitwisbare vorm op het speelgoed voorkomen:
“Niet in de mond houden”.”
   7. Speelgoedartikelen, vervaardigd van of met onderdelen van zacht PVC dat de in punt XX van de bijlage van richtlijn 76/769/EEG vermelde ftalaten bevat, die bestemd zijn voor kinderen van drie tot zes jaar en door kinderen jonger dan drie jaar in de mond kunnen worden gestopt, ook al is dat niet de bedoeling.
De volgende waarschuwing moet in een gemakkelijk leesbare en onuitwisbare vorm op de verpakking van het speelgoed zijn aangebracht:
"Waarschuwing - niet aan kinderen jonger dan drie jaar geven , daar ftalaten kunnen vrijkomen die gevaarlijk zijn voor de gezondheid van het kind”.
De volgende kortere waarschuwing moet in een gemakkelijk leesbare en onuitwisbare vorm op het speelgoed voorkomen:
"Niet in de mond houden”.”
(Amendement 7)
BIJLAGE
Bijlage I, punt XX, lijst (richtlijn 76/769/EEG )
XX Ftalaten
van de volgende typen
   - di-"isononyl”ftalaat (DINP)
CAS-nr. 28553-12-0
EINECS-nr. 249-079-5
   - bis(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP)
CAS-nr. 117-81-7
EINECS-nr. 204-211-0
   - dioctylftalaat (DNOP)
CAS-nr. 117-84-0
EINECS-nr. 204-214-7
   - di-"isodecyl”ftalaat (DIDP)
CAS-nr. 26761-40-0
EINECS-nr. 247-977-1
   - benzylbutylftalaat (BBP)
CAS-nr. 85-68-7
EINECS-nr. 201-622-7
   - dibutylftalaat (DBP)
CAS-nr. 84-74-2
EINECS-nr. 201-557-4
XX Alle ftalaten
(Amendementen 17/rev. en 16)
BIJLAGE
Bijlage 1, punt 1 (richtlijn 76/769/EEG )
   1. Mogen niet worden gebruikt als stoffen of als bestanddelen van preparaten in concentraties van meer dan 0,1 % in speelgoed- en kinderverzorgingsartikelen, vervaardigd van PVC of met onderdelen van PVC, die bestemd zijn om in de mond te worden gestopt door kinderen jonger dan drie jaar.
   1. Mogen niet worden gebruikt als stoffen of als bestanddelen van preparaten in concentraties van meer dan 0,05 % in speelgoed- en kinderverzorgingsartikelen, vervaardigd van PVC of met onderdelen van PVC, die in de mond kunnen worden gestopt.
(Amendement 8)
BIJLAGE
Bijlage I, punt XX, punt 3 (richtlijn 76/769/EEG )
   3. De volgende waarschuwing moet in een gemakkelijk leesbare en onuitwisbare vorm zijn aangebracht op de verpakking van andere dan de in punt 1 bedoelde kinderverzorgingsartikelen, vervaardigd van of met onderdelen van zacht PVC dat een of meer van deze ftalaten bevat, die bestemd zijn voor kinderen jonger dan drie jaar en in de mond kunnen worden gestopt:
"Waarschuwing - niet gedurende lange tijd in de mond stoppen , daar ftalaten kunnen vrijkomen die gevaarlijk zijn voor de gezondheid van het kind”.
De volgende kortere waarschuwing moet in een gemakkelijk leesbare en onuitwisbare vorm op het kinderverzorgingsartikel voorkomen:
"Niet in de mond houden”.
   3. De volgende waarschuwing moet in een gemakkelijk leesbare en onuitwisbare vorm zijn aangebracht op de verpakking van andere dan de in punt 1 bedoelde kinderverzorgingsartikelen, vervaardigd van of met onderdelen van zacht PVC dat een of meer van deze ftalaten bevat, die bestemd zijn voor kinderen van drie tot zes jaar en door kinderen jonger dan drie jaar in de mond kunnen worden gestopt:
"Waarschuwing - niet aan kinderen jonger dan drie jaar geven , daar ftalaten kunnen vrijkomen die gevaarlijk zijn voor de gezondheid van het kind”.
De volgende kortere waarschuwing moet in een gemakkelijk leesbare en onuitwisbare vorm op het kinderverzorgingsartikel voorkomen:
"Niet in de mond houden”.
(Amendement 9)
BIJLAGE
Bijlage I, punt XX, punt 3 bis (nieuw) (richtlijn 76/769/EEG )
3 bis. Geurcomponenten mogen niet worden toegevoegd aan speelgoed en kinderverzorgingsartikelen die door kinderen in de mond kunnen worden gestopt en die zijn vervaardigd van of die onderdelen bevatten die zijn vervaardigd van zacht PVC dat één of meer van deze ftalaten bevat.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot tweeëntwintigste wijziging van richtlijn 76/769/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (ftalaten) en tot wijziging van richtlijn 88/378/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de veiligheid van speelgoed (COM(1999) 577 - C5-0276/1999 - 1999/0238(COD) )
P5_TA(2000)0334A5-0149/2000

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(1999) 577 (2) ),

-  gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 95 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0276/1999 ),

-  gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid en het advies van de Commissie juridische zaken en interne markt (A5-0149/2000 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 116 E van 26.4.2000, blz. 14.
(2) PB C 116 E van 26.4.2000, blz. 14.


Bescherming van de bossen ***I
Tekst
Resolutie
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van verordening (EEG) nr. 3528/86 betreffende de bescherming van de bossen in de Gemeenschap tegen luchtverontreiniging (COM(1999) 379 - C5-0076/1999 - 1999/0159(COD) )
P5_TA(2000)0335A5-0152/2000

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Door de Commissie voorgestelde tekst(1)   Amendementen van het Parlement
(Amendement 1)
Overweging 3 bis (nieuw)
(3 bis) Overwegende dat de mediterrane bossen van groot belang zijn voor de ecosystemen van de landen in het zuiden van de Europese Unie, met name de regio's die te kampen hebben met woestijnvorming;
(Amendement 2)
Overweging 6 bis (nieuw)
(6 bis) Overwegende dat de schade die aan bossen wordt toegebracht als gevolg van diverse factoren, met name luchtverontreiniging en andere ongunstige meteorologische omstandigheden, de ontwikkeling van een duurzame landbouw en het beheer van de landbouwzones in gevaar brengt;
(Amendement 3)
Overweging 6 ter (nieuw)
(6 ter) Overwegende dat de bescherming van de bossen tegen luchtverontreiniging en andere ongunstige meteorologische omstandigheden bijgevolg rechtstreeks bijdraagt tot de verwezenlijking van de in artikel 33, lid 1 sub b) van het Verdrag geformuleerde doelstellingen;
(Amendement 4)
Overweging 7 bis (nieuw)
(7 bis) Overwegende dat de maatregelen ter uitvoering van deze verordening dienen te worden vastgesteld overeenkomstig besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (1).
______
   (1) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
(Amendement 5)
ARTIKEL -1 (nieuw)
Artikelen 7 t/m 10 (verordening (EEG) nr. 3528/86)
Artikel -1
De artikelen 7, 8, 9 en 10 van verordening (EEG) nr. 3528/86 worden vervangen door:
"Artikel 7
De Commissie wordt bijgestaan door een raadgevend comité (het permanent comité voor de bosbouw, opgericht bij besluit 89/367/EEG (1)), volgens de procedure van artikel 3 van besluit 1999/468/EG, met inachtneming van de artikelen 7 en 8 daarvan.
_________
   (1) PB L 165 van 15.6.1989, blz. 14.”
(Amendement 6)
ARTIKEL 1
Artikel 11, leden 2 en 3 (verordening (EEG) nr. 3528/86)
   2. Voor de periode 1997-2001 beloopt het budget voor de uitvoering van de actie 34 miljoen EUR.
   2. Voor de periode 1997-2001 beloopt het budget voor de uitvoering van de actie 44 miljoen EUR.
De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.
De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.
   3. Vóór het verstrijken van de in lid 1 bedoelde periode brengt de Commissie aan de Raad verslag uit over de toepassing van deze verordening”.
   3. Vóór het verstrijken van de in lid 1 bedoelde periode brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze verordening, en dient zij een voorstel in voor een herziening ervan, met name wat betreft de ecologische, economische en sociale aspecten (kwalitatieve evaluatie) en de resultaten van een kosten-batenanalyse (kwantitatieve evaluatie) ".
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van verordening (EEG) nr. 3528/86 betreffende de bescherming van de bossen in de Gemeenschap tegen luchtverontreiniging (COM(1999) 379 - C5-0076/1999 - 1999/0159(COD) )
P5_TA(2000)0335A5-0152/2000

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(1999) 379 (2) ),

-  gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 175 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0076/1999 ),

-  gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A5-0152/2000 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 307 E van 26.10.1999, blz. 32.
(2) PB C 307 E van 26.10.1999, blz. 32.


Bescherming van de bossen ***I
Tekst
Resolutie
Voorstel voor een verordening (EG) van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van verordening (EEG) nr. 2158/92 betreffende de bescherming van de bossen in de Gemeenschap tegen brand (COM(1999) 379 - C5-0077/1999 - 1999/0160(COD) )
P5_TA(2000)0336A5-0152/2000

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Door de Commissie voorgestelde tekst(1)   Amendementen van het Parlement
(Amendement 7)
Overweging 3 bis (nieuw)
(3 bis) Overwegende dat de mediterrane bossen van groot belang zijn voor de ecosystemen van de landen in het zuiden van de Europese Unie, met name de regio's die te kampen hebben met woestijnvorming;
(Amendement 8)
Overweging 5
   (5) Overwegende dat de Gemeenschap en de lidstaten een bijzonder belang toekennen aan de bescherming van hun bosbezit en in dit verband internationale verbintenissen inzake de duurzame ontwikkeling en de bescherming van de bossen hebben aangegaan, met name op de Wereldconferentie van de Verenigde Naties over milieu en ontwikkeling te Rio in 1992 en op twee pan-Europese ministeriële conferenties over de bescherming van de bossen in Europa respectievelijk te Straatsburg in 1990 en te Helsinki in 1993; dat de bij verordening (EEG) nr. 2158/92 vastgestelde communautaire actie bijdraagt tot de uitvoering van deze verbintenissen;
   (5) Overwegende dat de Gemeenschap en de lidstaten een bijzonder belang toekennen aan de bescherming van hun bosbezit en in dit verband internationale verbintenissen inzake de duurzame ontwikkeling en de bescherming van de bossen hebben aangegaan, met name op de Wereldconferentie van de Verenigde Naties over milieu en ontwikkeling te Rio in 1992 en op drie pan-Europese ministeriële conferenties over de bescherming van de bossen in Europa respectievelijk te Straatsburg in 1990, te Helsinki in 1993 en te Lissabon in 1998 ; dat de bij verordening (EEG) nr. 2158/92 vastgestelde communautaire actie bijdraagt tot de uitvoering van deze verbintenissen;
(Amendement 9)
Overweging 7 bis (nieuw)
(7 bis) Overwegende dat de bescherming van de bossen tegen branden bijgevolg rechtstreeks bijdraagt tot de verwezenlijking van de in artikel 33, lid 1 sub b) van het EG-Verdrag geformuleerde doelstellingen;
(Amendement 10)
Overweging 9 bis (nieuw)
(9 bis) Overwegende dat de maatregelen ter uitvoering van deze verordening worden vastgesteld overeenkomstig besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(1).
___________
   (1) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
(Amendement 11)
ARTIKEL -1 (nieuw)
Artikel 9 (verordening (EEG) nr. 2158/92)
Artikel -1
Artikel 9 van verordening (EEG) nr. 2158/92 wordt vervangen door:
"Artikel 9
De Commissie wordt bijgestaan door een raadgevend comité (het permanent comité voor de bosbouw, opgericht bij besluit 89/367/EEG (1)), volgens de procedure van artikel 3 van besluit 1999/468/EG , met inachtneming van de artikelen 7 en 8 daarvan.
_________
   (1) PB L 165 van 15.6.1989, blz. 14.”
(Amendement 12)
ARTIKEL 1
Artikel 10 (verordening (EEG) nr. 2158/92)
In artikel 10 van verordening (EEG) nr. 2158/92 worden de leden 1 en 2 vervangen door:
Artikel 10 van verordening (EEG) nr. 2158/92 wordt vervangen door:
"1. De actie heeft een looptijd van tien jaar, ingaande op 1 januari 1992.
"1. De actie heeft een looptijd van tien jaar, ingaande op 1 januari 1992.
   2. Voor de periode 1997-2001 beloopt het budget voor de uitvoering van de actie 50 miljoen EUR.
   2. Voor de periode 1997-2001 beloopt het budget voor de uitvoering van de actie 77 miljoen EUR.
De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten”.
De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.
   3. Vóór het verstrijken van de in lid 1 bedoelde periode brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze verordening, en dient zij een voorstel in voor een herziening ervan, met name wat betreft de ecologische, economische en sociale aspecten (kwalitatieve evaluatie) en de resultaten van een kosten-batenanalyse (kwantitatieve evaluatie)".
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van verordening (EEG) nr. 2158/92 betreffende de bescherming van de bossen in de Gemeenschap tegen brand (COM(1999) 379 - C5-0077/1999 - 1999/0160(COD) )
P5_TA(2000)0336A5-0152/2000

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(1999) 379 (2) ),

-  gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 175 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0077/1999 ),

-  gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A5-0152/2000 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 307 E van 26.10.1999, blz. 33.
(2) PB C 307 E van 26.10.1999, blz. 33.


Media / Media Plus ***I/*
Tekst
Resolutie
Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van een opleidingsprogramma voor de vakmensen van de Europese audiovisuele-programma-industrie (Media-Opleiding) (2001-2005) (COM(1999) 658 - C5-0059/2000 - 1999/0275(COD) )
P5_TA(2000)0337A5-0186/2000

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendementen van het Parlement
(Amendement 1)
Overweging 4 bis (nieuw)
(4 bis) Het belang van de vorming van een Garantiefonds is door het Europees Parlement en de Commissie meermalen erkend als een van de maatregelen die naast andere middelen noodzakelijk zijn om een onafhankelijke audiovisuele industrie te ontwikkelen die nieuwe talenten stimuleert en een Europese culturele inhoud genereert.
(Amendement 2)
Overweging 6 bis (nieuw)
(6 bis) De digitale revolutie en de nieuwe media maken het mogelijk innovatieve audiovisuele werken te scheppen en vereisen een feilloze beheersing van de nieuwe technologieën. Er moeten versterkte inspanningen worden gedaan om de vakmensen van de audiovisuele sector in deze technologieën bij te scholen, opdat zij internationaal kunnen blijven concurreren.
(Amendement 3)
Overweging 8
   (8) De op 20 en 21 november 1997 te Luxemburg gehouden buitengewone Europese Raad over werkgelegenheid heeft erkend dat permanente educatie en beroepsopleiding een belangrijke bijdrage kunnen leveren tot het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, teneinde de inzetbaarheid, het aanpassingsvermogen en het ondernemerschap te verbeteren en gelijke kansen te bevorderen.
   (8) De op 20 en 21 november 1997 te Luxemburg gehouden buitengewone Europese Raad over werkgelegenheid heeft erkend dat permanente educatie en beroepsopleiding een belangrijke bijdrage kunnen leveren tot het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, teneinde de inzetbaarheid, het aanpassingsvermogen en het ondernemerschap te verbeteren en gelijke kansen te bevorderen. Op het belang van een passende opleiding wordt bovendien gewezen in de conclusies van de buitengewone Europese Raad van Lissabon van 24 maart 2000, vooral ten aanzien van de nieuwe technologieën van de informatiemaatschappij.
(Amendement 4)
Overweging 9 bis (nieuw)
(9 bis) Investeringen in Europese films dienen gestimuleerd te worden door de lidstaten te verzoeken om herinvesteringmiddelen met het oog op het scheppen van nieuwe arbeidsplaatsen vrij te stellen van belasting.
(Amendement 5)
Overweging 13 bis (nieuw)
(13 bis) Onverminderd de mogelijkheid om de maxima van de financiële vooruitzichten te herzien om te waarborgen dat het programma Media zijn doelstellingen zal kunnen realiseren, dient de Commissie extra financiële middelen voor het stimuleren van Europese audiovisuele projecten beschikbaar te stellen, met inbegrip van middelen voor de tenuitvoerlegging van opleidingsprogramma's voor de vakkringen. Hiertoe behoort met name de samenwerking met de Europese Investeringsbank en het Europese Investeringsfonds, alsmede de vorming van een net met het vijfde kaderprogramma voor onderzoek en het initiatief "e-Europe”, resp. het betreffende actieplan van de Commissie en de structuur- en regionale fondsen. De vakmensen uit de audiovisuele sector dienen over deze mogelijkheden op een geïntegreerde wijze te worden geïnformeerd.
(Amendement 6)
Overweging 15 bis (nieuw)
(15 bis) Voorrang moet worden gegeven aan de ontwikkeling van opleidingsprogramma's voor vakmensen die gespecialiseerd zijn in marketing en distributie van audiovisuele werken op de internationale markt. Daartoe moet met name steun worden verleend voor:
   - gespecialiseerde opleidingen op het gebied van intellectuele eigendomsrechten op audiovisuele werken, ongeacht de drager en ongeacht de manier waarop het werk wordt verspreid,
   - gespecialiseerde opleidingen op het gebied van marketing van audiovisuele producten, met bijzondere aandacht voor nieuwe technologieën voor verspreiding en commercialisering.
(Amendement 7)
Overweging 17
   (17) De aanvankelijke beroepsopleiding van vakmensen moet essentiële kennis op economisch, juridisch en technologisch gebied omvatten, en de snelle verandering op deze gebieden maken maatregelen voor permanente opleiding noodzakelijk.
   (17) De beroepsopleiding van vakmensen moet essentiële kennis op economisch, juridisch, technologisch en marketing gebied omvatten, en de snelle verandering op deze gebieden maken maatregelen voor permanente opleiding noodzakelijk.
(Amendement 8)
Overweging 18
   (18) De vorming van een net van beroepsopleidingscentra moet worden gestimuleerd, teneinde de uitwisseling van knowhow te bevorderen.
   (18) Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel moet de vorming van een net van beroepsopleidingscentra worden gestimuleerd, teneinde de uitwisseling van knowhow en de beste praktijken in een internationale omgeving te bevorderen.
(Amendement 9)
Overweging 19 bis (nieuw)
(19 bis) In het licht van de convergentie van de audiovisuele sector en de informatica- en telecommunicatiesector is het belangrijk dat de in het kader van het Media Plus-programma genomen maatregelen de correcte naleving van de nieuwe communautaire voorschriften inzake intellectuele eigendomsrechten verzekeren. Deze noodzaak is nog dringender aangezien juist het Internet in zijn verschillende vormen uitgroeit tot een van de belangrijkste nieuwe dragers voor de verspreiding van audiovisuele werken.
(Amendement 10)
Overweging 25 bis (nieuw)
(25 bis) Overeenkomstig de conclusies van de buitengewone Europese Raad van Lissabon dienen de Raad en de Commissie eind 2000 verslag uit te brengen over de aan de gang zijnde herziening van de financiële instrumenten van de EIB en het EIF, teneinde de financiële ondersteuning te richten op startende ondernemingen, hoogtechnologische bedrijven en microbedrijven, evenals op andere initiatieven met risicokapitaal die door de EIB worden voorgesteld. Daarbij dient ook op bijzondere wijze rekening te worden gehouden met de audiovisuele sector, met inbegrip van de opleidingsprogramma's.
(Amendement 11)
Overweging 27
   (27) Overeenkomstig artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden dienen de nodige maatregelen ter uitvoering van het onderhavige besluit volgens de raadplegings procedure van artikel 3 van eerstgenoemd besluit te worden vastgesteld,
   (27) Overeenkomstig artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden dienen de nodige maatregelen ter uitvoering van het onderhavige besluit volgens de beheers procedure van artikel 4 van eerstgenoemd besluit te worden vastgesteld,
(Amendement 12)
Artikel 1, tweede alinea
Het programma is erop gericht, de vakmensen van de audiovisuele industrie de nodige bekwaamheden bij te brengen om de Europese en internationale dimensie van de markt en het gebruik van nieuwe technologieën ten volle te kunnen benutten.
Het programma is erop gericht, de vakmensen van de audiovisuele sector door middel van permanente beroepsopleiding de nodige bekwaamheden bij te brengen om de Europese en internationale dimensie van de markt en het gebruik van nieuwe technologieën ten volle te kunnen benutten.
(Amendement 15)
Artikel 2, lid 1, sub a), eerste alinea
   a) Voorzien in de behoeften van de industrie en stimuleren van het concurrentievermogen ervan door de bijscholing van de vakmensen in de audiovisuele sector te verbeteren, teneinde hun de nodige kennis en bekwaamheden met het oog op de Europese markt en andere markten bij te brengen, met name op het gebied van:
   - de toepassing van nieuwe - met name digitale - technologieën voor de productie van audiovisuele programma's met een grote toegevoegde commerciële en artistieke waarde;
   - het economisch, financieel en commercieel beheer, met inbegrip van de rechtsregels en de financieringsmethoden voor de productie en distributie van audiovisuele programma's;
   - technieken voor het schrijven van scenario's.
   a) Voorzien in de behoeften van de industrie en stimuleren van het concurrentievermogen ervan door de bijscholing van de vakmensen in de audiovisuele sector te verbeteren, teneinde hun de nodige kennis en bekwaamheden bij te brengen en hun het nodige gespecialiseerde materiaal te verschaffen om op de Europese markt en andere markten concurrerende producten te kunnen creëren , met name op het gebied van:
   - de toepassing van nieuwe - met name digitale - technologieën voor de productie en de verspreiding van audiovisuele programma's met een grote toegevoegde commerciële en artistieke waarde;
   - het economisch, financieel en commercieel beheer, met inbegrip van de rechtsregels en de financieringsmethoden voor de productie en distributie van audiovisuele programma's;
   - technieken voor het schrijven van scenario's en verhalen,
   - technieken voor de ontwikkeling van andere audiovisuele formaten dan alleen maar fiction en documentaires.
Ten aanzien van het gebruik van nieuwe scenariotechnieken en de vorming van teams van scenarioschrijvers voor uiteenlopende soorten programma's wordt aanbevolen om rekening te houden met mogelijke problemen in verband met de intellectuele eigendomsrechten (zowel economische als morele rechten) op het aldus gecreëerde scenario.
(Amendement 17)
Artikel 2, lid 1, sub a), derde alinea
Bepaalde initiatieven op het gebied van de aanvankelijke beroepsopleiding waarbij de industriële sector rechtstreeks betrokken is, zoals “masters”-opleidingen, kunnen ook worden gesteund ingeval geen andere communautaire steun beschikbaar is en op gebieden die niet onder steunmaatregelen op nationaal niveau vallen.
Bij wijze van uitzondering kunnen ook bepaalde initiatieven op het gebied van de aanvankelijke beroepsopleiding waarbij de industriële sector rechtstreeks betrokken is, zoals "masters”-opleidingen of andere gerichte specialisatiecursussen met extra middelen worden gesteund ingeval geen andere communautaire steun beschikbaar is en op gebieden die niet onder steunmaatregelen op nationaal niveau vallen. Dergelijke cursussen moeten echter bij voorkeur met middelen uit het Europees Sociaal Fonds worden gesteund.
(Amendement 18)
Artikel 2, lid 1, sub a bis) (nieuw)
   a bis) de bevordering van de opleiding, zodat Europa een voortrekkersrol kan spelen in de ontwikkeling van concurrerende technologieën op het gebied van productie en postproductie.
(Amendement 20)
Artikel 2, lid 1, sub b)
   b) De aanmoediging van de samenwerking en de uitwisseling van knowhow, door de totstandbrenging van netten tussen de bij de opleiding betrokken partners: opleidingsinstellingen, beroepssector en bedrijfsleven en door de bevordering van de opleiding van opleiders .
   b) De aanmoediging van de samenwerking en de uitwisseling van knowhow en van de beste praktijken tussen de voor de opleiding relevante partners: opleidingsinstellingen, beroepssector en bedrijfsleven.
Het gaat met name om de aanmoediging van de geleidelijke totstandbrenging van netten tussen de bestaande activiteiten en opleidingsinstellingen .
Het gaat met name om de aanmoediging van de totstandbrenging van netten in de audiovisuele opleidingssector en de voortgezette opleiding van opleiders .
(Amendement 21)
Artikel 2, lid 2 bis (nieuw)
2 bis. Bij de keuze van de activiteiten waaraan steun kan worden verleend, houdt de Commissie, afgezien van de in lid 2 genoemde prioriteiten, met name rekening met de volgende criteria:
   - partnerschap tussen opleidingsinstellingen, vakkringen en ondernemingen;
   - innovativiteit van de maatregel;
   - multiplicatoreffect van de maatregel (met inbegrip van het beschikbaar zijn van te concretiseren resultaten, b.v. handboeken);
   - kosteneffectiviteit van de maatregel;
   - beschikbaarheid van andere nationale of communautaire steunmaatregelen.
(Amendement 22)
Artikel 3
Met het oog op een zo groot mogelijke coördinatie zal de Commissie erop toezien dat samenwerking tot stand wordt gebracht tussen de opleidingsactiviteiten en de ontwikkelingsprojecten die in het kader van het programma Media Plus worden gesteund. Daartoe zullen de aan bijscholingsactiviteiten deelnemende vakmensen inlichtingen over de door het programma geboden steunmechanismen worden meegedeeld.
Met het oog op een zo groot mogelijke coördinatie zal de Commissie erop toezien dat samenwerking tot stand wordt gebracht tussen de opleidingsactiviteiten en de ontwikkelingsprojecten die in het kader van het programma Media Plus worden gesteund. Daartoe zullen de aan bijscholingsactiviteiten deelnemende vakmensen inlichtingen over de door het programma geboden steunmechanismen worden meegedeeld. De Commissie zorgt tevens voor de coördinatie tussen het programma en de overige communautaire programma's op het gebied van de beroepsopleiding en voortgezette beroepsopleiding alsmede met de interventies van het Europees Sociaal Fonds.
(Amendement 23)
Artikel 4, lid 3
   3. De Commissie zorgt ervoor dat, voorzover mogelijk, tenminste 10% van de jaarlijks beschikbare middelen voor nieuwe activiteiten wordt gereserveerd.
   3. De Commissie zorgt ervoor dat, voorzover mogelijk, een passend deel van de jaarlijks beschikbare middelen voor nieuwe activiteiten wordt gereserveerd, vast te stellen volgens de in artikel 5 genoemde procedure .
(Amendement 24)
Artikel 4, lid 5
   5. De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de in artikel 1 bedoelde periode bedragen 50 miljoen euro.
   5. De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de in artikel 1 bedoelde periode bedragen 70 miljoen euro.
(Amendement 25)
Artikel 5
De Commissie is belast met de uitvoering van het programma overeenkomstig de procedure waarnaar artikel 6, lid 2, verwijst en volgens de in de bijlage opgenomen bepalingen.
   1. De Commissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van het programma overeenkomstig de procedure waarnaar artikel 6, lid 2, verwijst en volgens de in de bijlage opgenomen bepalingen.
   2. Technische bijstand wordt geregeld door de bepalingen die in het kader van het Financieel Reglement worden vastgelegd.
(Amendement 26)
Artikel 6
   1. De Commissie wordt bijgestaan door een raadgevend comité , het Mediacomité, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.
   1. Voor de uitvoering van het programma wordt de Commissie bijgestaan door een beheerscomité , het Mediacomité, bestaande uit één vertegenwoordiger per lidstaat die over een aantoonbare ervaring en deskundigheid in de sector beschikt en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.
   2. In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, is de raadplegings procedure van artikel 3 van Besluit 1999/468/EG, met inachtneming van artikel 7, lid 3, en artikel 8 van dat besluit van toepassing.
   2. In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, is de beheers procedure van artikel 4 van Besluit 1999/468/EG, met inachtneming van artikel 7, lid 3, en artikel 8 van dat besluit van toepassing.
(Amendement 27)
Artikel 7, lid 5
   5. Het programma staat eveneens open voor samenwerking met andere derde landen, op basis van aanvullende kredieten en specifieke voorwaarden die in overeenkomsten tussen de betrokken partijen worden vastgelegd. De in lid 3 bedoelde Europese derde landen die niet volledig aan het programma wensen deel te nemen, kunnen in aanmerking komen voor samenwerking volgens de in dat lid vastgelegde voorwaarden.
   5. Het programma staat eveneens open voor samenwerking met andere derde landen, op basis van aanvullende kredieten en specifieke voorwaarden en met financiële deelneming volgens procedures die in overeenkomsten tussen de betrokken partijen worden vastgelegd. De mogelijkheid tot deelneming door derde landen moet worden gestimuleerd omdat daarmee een culturele uitwisseling mogelijk wordt gemaakt die nuttig kan zijn voor de verspreiding van democratische ideeën, waarden, tradities, geschiedenis en cultuur die Europa uitdraagt en waarvoor het symbool staat. De in lid 3 bedoelde Europese derde landen die niet volledig aan het programma wensen deel te nemen, kunnen in aanmerking komen voor samenwerking volgens de in dat lid vastgelegde voorwaarden.
(Amendement 28)
Artikel 8, lid 1
   1. De Commissie draagt zorg voor de beoordeling vooraf, de opvolging en de beoordeling achteraf van de in het kader van dit besluit uitgevoerde acties.
   1. De Commissie draagt zorg voor de beoordeling vooraf, de opvolging en de beoordeling achteraf van de in het kader van dit besluit uitgevoerde acties,waarbij ze zorg moet dragen voor een grote toegankelijkheid van het programma en transparantie van de in de besluitvorming gehanteerde criteria.
(Amendement 29)
Artikel 8, lid 4, enige alinea bis (nieuw)
Voorts wordt aanbevolen om als evaluatiecriterium in dit beoordelingsverslag ook het aantal deelnemers aan de opleidingsprogramma's te vermelden dat zich in de arbeidsmarkt heeft geïntegreerd in de sector die de opleiding beoogde, en het aantal begunstigden dat zich heeft ontwikkeld tot ondernemers. Ook moet worden nagegaan of een uitwisseling van personen en producten tot stand is gekomen tussen de Europese landen.
(Amendement 30)
Artikel 8, lid 5
   5. Na afloop van het programma doet de Commissie het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's een verslag toekomen over de tenuitvoerlegging en de resultaten van het programma.
   5. Na afloop van het programma doet de Commissie het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's een uitvoerig verslag toekomen over de tenuitvoerlegging en de resultaten van het programma. In haar verslag legt de Commissie met name verantwoording af over de dankzij de financiële steun van de Gemeenschap geschapen toegevoegde waarde, eventuele werkgelegenheidsgevolgen en over de coördineringsmaatregelen overeenkomstig artikel 3.
(Amendement 31)
Bijlage, punt 1
Het programma moet, ter ondersteuning en aanvulling van de maatregelen van de lidstaten, vakmensen in staat stellen zich aan de dimensie van met name de Europese audiovisuele markt aan te passen. Hiertoe worden maatregelen genomen ter bevordering van opleidingen inzake economisch, financieel en commercieel beheer, recht, distributie, marketing, nieuwe technologieën (ook voor het behoud en de exploitatie van het Europese bezit aan films en audiovisueel materiaal) en technieken voor het schrijven van scenario's.
Het programma moet, ter ondersteuning en aanvulling van de maatregelen van de lidstaten, vakmensen in staat stellen zich aan de dimensie van met name de Europese audiovisuele markt aan te passen. Hiertoe worden maatregelen genomen ter bevordering van opleidingen inzake economisch, financieel en commercieel beheer, recht, distributie, marketing, nieuwe technologieën (ook voor het behoud en de exploitatie van het Europese bezit aan films en audiovisueel materiaal), technieken voor het schrijven van scenario's en de ontwikkeling van andere audiovisuele formaten dan alleen maar fiction en documentaires .
(Amendement 32)
Bijlage, punt 1.1, eerste alinea
Deze opleiding beoogt het vermogen van de vakmensen te ontwikkelen om gebruik te maken van geavanceerde scheppende technieken, met name op de gebieden animatie, computergrafiek, multimedia en interactiviteit.
Deze opleiding beoogt het vermogen van de vakmensen te ontwikkelen om gebruik te maken van geavanceerde scheppende technieken, met name op de gebieden animatie, computergrafiek, multimedia (multimedia buiten een netwerk en alle mogelijke toepassingen voor verspreiding via netwerkmultimedia), radio en interactiviteit.
(Amendement 34)
Bijlage, punt 1.2., eerste alinea
Deze opleiding strekt tot ontwikkeling van het vermogen van de vakmensen om de Europese dimensie te begrijpen en te gebruiken in de sectoren ontwikkeling, productie, marketing en distributie/uitzending van audiovisuele programma's.
Deze opleiding strekt tot ontwikkeling van het vermogen van de vakmensen om de Europese dimensie te begrijpen en te gebruiken in de sectoren ontwikkeling, productie, marketing en distributie/uitzending van audiovisuele programma's, met inbegrip van radio en multimedia .
(Amendement 35)
Bijlage 1.3., eerste alinea
Deze opleiding is bedoeld voor ervaren scenarioschrijvers, ter verbetering van hun bekwaamheden om technieken te ontwikkelen die zowel op traditionele als interactieve schrijfmethoden zijn gebaseerd.
Deze opleiding is bedoeld voor ervaren scenarioschrijvers en regisseurs , ter verbetering van hun bekwaamheden om technieken te ontwikkelen die zowel op traditionele als interactieve methoden voor het schrijven van scenario's en verhalen zijn gebaseerd.
(Amendement 36)
Bijlage, punt 1.3., tweede alinea, eerste streepje
   - het bevorderen van de uitwerking en de bijwerking van modules voor opleiding inzake de vaststelling van doelgroepen; de bewerking en de ontwikkeling van scenario's voor een internationaal publiek; de betrekkingen tussen de scenarioschrijver, de editor van het scenario, de producent en de distributeur;
   - het bevorderen van de uitwerking en de bijwerking van modules voor opleiding inzake de vaststelling van doelgroepen; de bewerking en de ontwikkeling van scenario's voor producties van hoge kwaliteit voor een internationaal publiek; de betrekkingen tussen de scenarioschrijver, de editor van het scenario, de producent en de distributeur;
(Amendement 37)
Bijlage, punt 1.4. bis (nieuw)
   1.4. bis Technieken voor de ontwikkeling van andere audiovisuele formaten dan alleen maar fiction en documentaires.
Deze opleiding is bedoeld voor de ontwikkeling en verbetering van de capaciteit van het personeel in de audiovisuele sector om andere audiovisuele formaten te creëren dan alleen maar fiction en documentaires.
(Amendement 38)
Bijlage, punt 2.1.
Voor de uitvoering van het programma zal de Commissie nauw samenwerken met de lidstaten. Ook zal zij overleg plegen met de betrokken partners. Zij zal erop toezien dat de deelneming van de vakmensen aan het programma de culturele verscheidenheid van Europa op evenwichtige wijze weerspiegelt.
Voor de uitvoering van het programma zullen de Commissie en het Mediacomité nauw samenwerken met de lidstaten. Ook zullen zij overleg plegen met de betrokken partners. Zij zullen erop toezien dat de deelneming van de vakmensen aan het programma de culturele verscheidenheid van Europa op evenwichtige wijze weerspiegelt.
De Commissie zal de ontwerpers van modules voor opleidingen aanmoedigen om bij het uitstippelen van hun acties samen te werken met opleidingscentra, de beroepssector en het bedrijfsleven.
Zij zullen de ontwerpers van modules voor opleidingen aanmoedigen om bij het uitstippelen van hun acties samen te werken met opleidingscentra, de beroepssector en het bedrijfsleven.
Zij zal de opvang van stagiaires, met name uit landen en regio's met een geringe productiecapaciteit en/of een beperkt geografisch en taalgebied, vergemakkelijken.
Zij zullen de opvang van stagiaires, met name uit landen en regio's met een geringe productiecapaciteit en/of een beperkt geografisch en taalgebied, vergemakkelijken.
(Amendement 39)
Bijlage, punt 2.3.1, eerste alinea
   2.3.1. De Commissie voert het programma uit. Zij kan hiertoe een beroep doen op adviseurs alsmede op bureaus voor technische bijstand die na een aanbestedingsprocedure worden geselecteerd op basis van hun sectorale expertise. De technische bijstand wordt uit de begroting van het programma gefinancierd. De Commissie kan tevens volgens de procedure van artikel 6 partnerschappen betreffende ad hoc-activiteiten aangaan met gespecialiseerde organisaties, zoals Eureka Audiovisueel, voor het uitvoeren van gezamenlijke acties ten behoeve van de doelstellingen van het programma op het gebied van opleiding.
   2.3.1 De Commissie voert het programma uit overeenkomstig de procedure van artikel 6 . Zij doet hiertoe een beroep op adviseurs alsmede op bureaus voor technische bijstand die na een aanbestedingsprocedure worden geselecteerd op basis van hun sectorale expertise. De technische bijstand wordt uit de begroting van het programma gefinancierd. De Commissie kan tevens volgens de procedure van artikel 6 partnerschappen betreffende ad-hoc-activiteiten aangaan met gespecialiseerde organisaties, zoals Eureka Audiovisueel, voor het uitvoeren van gezamenlijke acties ten behoeve van de doelstellingen van het programma op het gebied van opleiding.
(Amendement 40)
Bijlage, punt 2.3.1., tweede alinea
De Commissie verricht de definitieve selectie van de begunstigden van het programma en stelt de toe te kennen financiële steun vast in het kader van artikel 6.
De Commissie verricht de definitieve selectie van de begunstigden van het programma en stelt de toe te kennen financiële steun vast in het kader van artikel 6. De begunstigden zorgen ervoor dat ruchtbaarheid aan de communautaire steun wordt gegeven.
(Amendement 41)
Bijlage, punt 2.3.1., derde alinea bis (nieuw)
Om de onafhankelijkheid van de door haar ingeschakelde adviseurs en deskundigen te garanderen, stelt de Commissie onverenigbaarheidsbepalingen vast ten aanzien van de deelname van deze groepen personen aan de in het kader van het programma gedane oproep voor het indienen van voorstellen.
(Amendement 43)
Bijlage, punt 2.3.2, tweede alinea, vóór het eerste streepje, nieuw streepje
   - de vakmensen uit de audiovisuele sector te informeren over alle ondersteuningsmodaliteiten voorhanden binnen het beleid van de Europese Unie die voor hun vakgebied relevant zijn;
(Amendement 42)
Bijlage, punt 2.3.2, tweede alinea bis (nieuw)
Daarenboven zal de Commissie voor dezelfde doeleinden ook via het internet geïntegreerde informatie ter beschikking stellen over alle ondersteuningsmodaliteiten voorhanden binnen het beleid van de Europese Unie die voor de audiovisuele sector relevant zijn.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van een opleidingsprogramma voor de vakmensen van de Europese audiovisuele-programma-industrie (Media - Opleiding) (2001-2005) (COM(1999) 658 - C5-0059/2000 - 1999/0275(COD) )
P5_TA(2000)0337A5-0186/2000

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(1999) 658 ),

-  gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 150 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0059/2000 ),

-  gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie en de Commissie juridische zaken en interne markt (A5-0186/2000 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Media / Media Plus ***I/*
Tekst
Resolutie
Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van een programma ter bevordering van de ontwikkeling, de distributie en de bevordering van Europese audiovisuele werken (Media Plus - Ontwikkeling, distributie en bevordering) (2001-2005) (COM(1999) 658 - C5-0119/2000 - 1999/0276(CNS) )
P5_TA(2000)0338A5-0186/2000

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendementen van het Parlement
(Amendement 44)
Eerste visum
gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 157, lid 3,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 157, lid 3 en artikel 151, lid 5, juncto artikel 151, lid 2, vierde streepje
(Amendement 45)
Overweging 1
   (1) De Commissie heeft met het voorzitterschap van het Verenigd Koninkrijk van 6 tot 8 april 1998 te Birmingham de Europese audiovisuele conferentie "Uitdagingen en mogelijkheden van het digitale tijdperk” gehouden. Uit deze raadpleging is gebleken dat er behoefte bestaat aan een verbeterd steunprogramma voor de Europese audiovisuele industrie ; de activiteiten op audiovisueel gebied in het digitale tijdperk dragen bij tot het scheppen van werkgelegenheid, met name op het gebied van de productie en de verspreiding van audiovisuele werken.
   (1) De Commissie heeft met het voorzitterschap van het Verenigd Koninkrijk van 6 tot 8 april 1998 te Birmingham de Europese audiovisuele conferentie "Uitdagingen en mogelijkheden van het digitale tijdperk” gehouden. Uit deze raadpleging is gebleken dat er behoefte bestaat aan een verbeterd steunprogramma voor de Europese audiovisuele sector en bovendien dragen de activiteiten op audiovisueel gebied in het digitale tijdperk bij tot het scheppen van werkgelegenheid, met name op het gebied van de productie en de verspreiding van audiovisuele werken.
(Amendement 46)
Overweging 4 bis (nieuw)
(4 bis) Het belang van de vorming van een Garantiefonds is door het Europees Parlement en de Commissie meermalen erkend als een van de maatregelen die naast andere middelen noodzakelijk zijn om een onafhankelijke audiovisuele industrie te ontwikkelen die nieuwe talenten stimuleert en een Europese culturele inhoud genereert.
(Amendement 47)
Overweging 8 bis (nieuw)
(8 bis) In het Groenboek "Strategische opties voor de versterking van de programma-industrie in de context van het audiovisuele beleid van de Europese Unie” (COM(94) 96 ) heeft de Commissie reeds in 1994 de oprichting van een Europees Garantiefonds ter discussie gesteld en op grond van positieve reacties als formeel voorstel van de Commissie voor een besluit van de Raad tot oprichting van een Europees Garantiefonds ter aanmoediging van de film- en televisieproductie (COM(95) 546 ) ingediend, dat door het Europees Parlement op 22 oktober 1996 werd goedgekeurd (1).
__________
   (1) PB C 347 van 18.11.1996, blz. 33.
(Amendement 49)
Overweging 10 bis (nieuw)
(10 bis) In de conclusies van de Raad over het onderhandelingsmandaat van de Commissie voor de WTO-onderhandelingen in Seattle van 26 oktober 1999 werd verklaard dat de Unie, tijdens de komende WTO-onderhandelingen er evenals in de ronde van Uruguay op zal toezien dat de Gemeenschap en haar lidstaten de mogelijkheid blijven behouden om hun culturele en audiovisuele beleid met het oog op het behoud van hun culturele verscheidenheid uit te stippelen en uit te voeren.
(Amendement 50)
Overweging 10 ter (nieuw)
(10 ter) Het Europees Parlement bevestigde in zijn resolutie van 18 november 1999 over de benadering van de WTO-millenniumronde door de Europese Unie met het oog op de speciale rol van de Europese audiovisuele sector bij de instandhouding van een cultureel pluralisme, een gezonde economie en de vrijheid van meningsuiting, zijn verknochtheid aan het beginsel van vrijheid van actie in de sector van het audiovisuele beleid, zoals dat ook in de Uruguay-Ronde werd erkend en is van oordeel dat de regels van de GATS inzake culturele diensten, met name in de audiovisuele sector, geen bedreiging mogen vormen voor de culturele verscheidenheid en autonomie van de verdragspartijen bij de WTO;
(Amendement 51)
Overweging 10 quater (nieuw)
( 10 quater) Om de meerwaarde van de communautaire maatregel te vergroten is het noodzakelijk de complementariteit tussen de in het kader van dit besluit uitgevoerde maatregelen en andere relevante communautaire maatregelen enerzijds, en nationale vormen van steunverlening, met inbegrip van fiscale maatregelen, anderzijds, te blijven waarborgen en derhalve voldoende ruimte voor deze nationale mechanismen te behouden.
(Amendement 52)
Overweging 10 quinquies (nieuw)
(10 quinquies) Het is noodzakelijk samenhang te waarborgen tussen het huidige besluit en de actie van de Commissie op het gebied van nationale steun voor audiovisuele ontwikkeling en productie, met name in het licht van het behoud van de culturele diversiteit. Derhalve moet het principe van additionaliteit worden geëerbiedigd.
(Amendement 53)
Overweging 10 sexies (nieuw)
(10 sexies) De noodzaak van coherentie tussen het communautaire culturele, audiovisuele en mededingingsbeleid moet tot uitdrukking komen in een verordening overeenkomstig artikel 89 van het Verdrag, die de culturele diversiteit beschermt door het mogelijk te maken dat nationale regelingen het productiepotentieel in lidstaten voldoende stimuleren;
(Amendement 54)
Overweging 11
   (11) Het is noodzakelijk overeenkomstig artikel 151 van het Verdrag met de culturele aspecten van de audiovisuele sector rekening te houden.
Schrappen.
(Amendement 55)
Overweging 11 bis (nieuw)
(11 bis) De regeringen van de lidstaten worden verzocht om op de volgende intergouvernementele conferentie de culturele en audiovisuele industrie uitdrukkelijk in artikel 151 van het Verdrag op te nemen, omdat deze een centraal instrument is voor het behoud van de culturele verscheidenheid van Europa.
(Amendement 56)
Overweging 12
   (12) De opkomst van een Europese audiovisuele markt vereist de ontwikkeling en productie van Europese werken, dat wil zeggen producties afkomstig uit de lidstaten of uit Europese derde landen die aan het programma Media Plus deelnemen of over een kader voor samenwerking daarmee beschikken, zulks met inachtneming van de voorwaarden die in artikel 6 van richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad, zijn vastgelegd.
   (12) De opkomst van een Europese audiovisuele markt vereist actieve steun voor de creatie en productie van Europese werken, dat wil zeggen producties afkomstig uit de lidstaten of uit Europese derde landen die aan het programma Media Plus deelnemen of over een kader voor samenwerking daarmee beschikken, zulks met inachtneming van de voorwaarden die in artikel 6 van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten, zoals gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad, zijn vastgelegd.
(Amendement 57)
Overweging 12 bis (nieuw)
(12 bis) De digitale revolutie zal er als gevolg van nieuwe technologieën als Internet, Pay per view, Cyber Cinema etc. in de komende jaren toe leiden dat door nieuwe mogelijkheden van overbrenging van audiovisuele inhoud de toegang tot Europese audiovisuele werken wordt vergemakkelijkt en de verspreiding ervan buiten het land van herkomst zal toenemen.
(Amendement 58)
Overweging 12 ter (nieuw)
(12 ter) De mogelijkheid moet worden overwogen om duidelijker richtsnoeren vast te stellen voor de behandeling van overheidssteun voor bioscoop- en televisieproducties en er moet een Mededeling over de wettelijke aspecten van de filmsector worden opgesteld waarin onder meer aandacht wordt besteed aan zaken als de definitie van 'Europees werk', zoals door de Commissie is aangekondigd in haar Mededeling "beginselen en richtsnoeren voor het audiovisuele beleid van de Gemeenschap in het digitale tijdperk”(COM(1999) 657 ).
(Amendement 59)
Overweging 13
   (13) Wil de audiovisuele-programma-industrie concurrerend zijn, dan is het gebruik van nieuwe technologieën in het ontwikkelings-, productie- en distributiestadium van programma's noodzakelijk. Bijgevolg moet worden gezorgd voor een passende en doeltreffende coördinatie met de op het gebied van de nieuwe technologieën ondernomen acties, met name het vijfde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor acties op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (1998-2002), zoals vastgesteld bij besluit 182/1999/EG van het Europees Parlement en de Raad.
   (13) Wil de audiovisuele-programma-industrie concurrerend zijn, dan is het gebruik van nieuwe technologieën in het ontwikkelings-, productie- en distributiestadium van programma's noodzakelijk. Bijgevolg moet worden gezorgd voor een passende en doeltreffende coördinatie met de op het gebied van de nieuwe technologieën ondernomen acties, met name het vijfde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor acties op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (1998-2002), zoals vastgesteld bij besluit 182/1999/EG van het Europees Parlement en de Raad, en moeten er gecoördineerde maatregelen komen om met name gebruik te kunnen maken van nieuwe mogelijkheden voor meertalige producties. Voorts dient te worden gezorgd voor coördinatie met het toekomstige zesde kaderprogramma, teneinde de interne samenhang van de in het kader van dat programma op te zetten acties te waarborgen, waarbij speciale aandacht dient te worden besteed aan de eisen en mogelijkheden van kleine en middelgrote bedrijven die opereren op de markt voor audiovisuele producten .
(Amendement 61)
Overweging 13 bis (nieuw)
(13 bis) Onverminderd de mogelijkheid om de maxima van de financiële vooruitzichten te herzien om te waarborgen dat het programma Media zijn doelstellingen zal kunnen realiseren, dient de Commissie extra financiële middelen voor het stimuleren van Europese audiovisuele projecten beschikbaar te stellen, met inbegrip van middelen voor de tenuitvoerlegging van opleidingsprogramma's voor de vakkringen. Hiertoe behoort met name de samenwerking met de Europese Investeringsbank en het Europese Investeringsfonds, alsmede de vorming van een net met het vijfde kaderprogramma voor onderzoek en het initiatief "e-Europe”, resp. het betreffende actieplan van de Commissie en de structuur- en regionale fondsen. De vakmensen uit de audiovisuele sector dienen over deze mogelijkheden op een geïntegreerde wijze te worden geïnformeerd.
(Amendement 62)
Overweging 13 ter (nieuw)
(13 ter) In het kader van de herziening van het Europese financiële instrumentarium moet ook rekening worden gehouden met het structurele tekort aan kapitaal voor de audiovisuele sector in Europa en moet worden voorzien in maatregelen die de toegang van deze sector tot kapitaalmarkten, in het bijzonder risicokapitaal, verbeteren en haar concurrentievermogen versterken.
(Amendement 63)
Overweging 13 quater (nieuw)
(13 quater) Overeenkomstig de conclusies van de buitengewone Raad van Lissabon dienen de Raad en de Commissie eind 2000 verslag uit te brengen over de aan de gang zijnde herziening van de financiële instrumenten van de EIB en het EIF, teneinde de financiële ondersteuning te richten op startende ondernemingen, hoogtechnologische bedrijven en microbedrijven, evenals op andere initiatieven met risicokapitaal die door de EIB worden voorgesteld. Daarbij dient ook op bijzondere wijze rekening te worden gehouden met de audiovisuele sector.
(Amendement 64)
Overweging 13 quinquies (nieuw)
(13 quinquies) Wil de Europese audiovisuele inhoudindustrie concurrerend zijn, dan dient ook de "production value” van Europese audiovisuele werken verhoogd te worden; in dat verband dient opnieuw onderzocht te worden of de oprichting van een Europees Garantiefonds, zoals reeds door de Commissie voorgesteld op 16 november 1996 bij Commissievoorstel COM(95) 546 , hiertoe kan bijdragen.
(Amendement 66)
Overweging 16
   (16) De voorwaarden waaronder Europese films op de Europese en internationale markt worden gedistribueerd moeten worden verbeterd. Het is noodzakelijk dat de samenwerking tussen internationale distributeurs, nationale distributeurs, exploitanten en producenten wordt bevorderd en dat er gecoördineerde initiatieven met het oog op gezamenlijke acties voor een Europese programmering worden gesteund.
   (16) De voorwaarden waaronder Europese films op de Europese en internationale markt worden gedistribueerd moeten worden verbeterd. Het is noodzakelijk dat de samenwerking tussen internationale distributeurs, nationale distributeurs, exploitanten en producenten wordt bevorderd, dat de vorming van een netwerk van, met name kleine en middelgrote, zelfstandige distributeurs wordt gestimuleerd en dat er gecoördineerde initiatieven met het oog op gezamenlijke acties voor een Europese programmering worden gesteund.
(Amendement 67)
Overweging 17
   (17) De voorwaarden waaronder Europese werken op de televisie worden uitgezonden op de internationale en Europese markt moeten worden verbeterd. Het is noodzakelijk dat de samenwerking tussen omroeporganisaties zoals gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 89/552/EEG , internationale distributeurs en producenten wordt bevorderd.
   (17) Gezien de belangrijke rol van de omroeporganisaties in de circulatie van Europese werken tussen de lidstaten moeten de voorwaarden waaronder Europese werken op de televisie worden uitgezonden op de internationale en Europese markt hoognodig worden verbeterd. Het is noodzakelijk dat de samenwerking tussen omroeporganisaties zoals gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 89/552/EEG , internationale distributeurs en producenten nadrukkelijk wordt bevorderd, omdat ook de positie van nieuwere Europese speelfilms op de Europese televisie veel te zwak is. In de meeste EU-landen komen zelfs de films die een succes waren in de bioscoop, slechts in beperkte mate en verlaat buiten de prime time op de TV.
(Amendement 68)
Overweging 17 bis (nieuw)
(17 bis) Het is dienstig de inbreng van zowel grote als kleine particuliere bedrijven in de audiovisuele sector in Europa op zijn juiste waarde te schatten en te bevorderen, opdat deze een belangrijke bijdrage zouden kunnen leveren tot de ontwikkeling van de Europese audiovisuele sector.
(Amendement 69)
Overweging 17 ter (nieuw)
(17 ter) Investeringen in Europese films dienen gestimuleerd te worden door de lidstaten te verzoeken om herinvesteringmiddelen met het oog op het scheppen van Europese speelfilms en fora vrij te stellen van belasting.
(Amendement 70)
Overweging 18
   (18) De markttoegang van Europese zelfstandige productie- en distributie-ondernemingen moet worden vergemakkelijkt en zowel Europese werken als ondernemingen in de audiovisuele sector moeten worden bevorderd.
   (18) De markttoegang van Europese zelfstandige productie- en distributie-ondernemingen moet worden vergemakkelijkt en zowel Europese werken als ondernemingen in de audiovisuele sector moeten worden bevorderd, mede door stroomlijning van de bureaucratisch-administratieve procedures voor het programma .
(Amendement 71)
Overweging 19 bis (nieuw)
(19 bis) Europese audiovisuele bedrijven, editors, distributeurs en openbare en particuliere zendgemachtigden worden ertoe aangemoedigd hun archieven te digitaliseren en hun catalogi via de nieuwe digitale media toegangelijk te maken.
(Amendement 72)
Overweging 19 ter (nieuw)
(19 ter) Er dient in ieder geval voor te worden gezorgd dat met hoge prioriteit de financiële middelen beschikbaar worden gesteld om het audiovisuele erfgoed van Europa voor de digitale toekomst bruikbaar te maken.
(Amendement 73)
Overweging 19 quater (nieuw)
(19 quater) Het MEDIA PLUS-programma moet een klimaat creëren dat ondernemingsgeest en investeringen aanmoedigt, om de aanwezigheid van de Europese audiovisuele industrie in de mundiale economie te verzekeren en de culturele diversiteit op doeltreffende wijze te bevorderen.
(Amendement 74)
Overweging 19 quinquies (nieuw)
(19 quinquies) Het is noodzakelijk om in te gaan op een aantal nieuwe thema's in verband met de nieuwe inhoud in deze sector.
(Amendement 76)
Overweging 24
   (24) Overeenkomstig artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden dienen de nodige maatregelen ter uitvoering van het onderhavige besluit volgens de raadplegings procedure van artikel 3 van eerstgenoemd besluit te worden vastgesteld,
   (24) Overeenkomstig artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de wijze van uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden dienen de nodige maatregelen ter uitvoering van het onderhavige besluit volgens de beheers procedure van artikel 4 van eerstgenoemd besluit te worden vastgesteld,
(Amendement 77)
Artikel 1, lid 1
   1. Voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 wordt een programma ter aanmoediging van de ontwikkeling, de distributie en de bevordering van Europese audiovisuele werken, binnen en buiten de Europese Unie, hierna "programma” genoemd, vastgesteld dat erop gericht is de Europese audiovisuele industrie te versterken.
   1. Voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 wordt een programma ter aanmoediging van de ontwikkeling, de distributie en de bevordering van Europese audiovisuele werken, binnen en buiten de Europese Unie, hierna "programma” genoemd, vastgesteld dat erop gericht is de Europese audiovisuele sector te versterken.
(Amendement 78)
Artikel 1, lid 2, sub a)
   a) de verbetering van het concurrentievermogen van de Europese audiovisuele industrie op de internationale en Europese markt, door de ontwikkeling, de distributie en de bevordering van Europese audiovisuele werken te steunen, met inachtneming van de ontwikkeling van nieuwe technologieën;
   a) waarborging en bevordering van de Europese culturele diversiteit door de verbetering van het concurrentievermogen van de Europese audiovisuele sector op de internationale en Europese markt, door de ontwikkeling, de distributie en de bevordering van Europese audiovisuele werken o.a. door middel van gecoördineerde marketingstrategieën te steunen, met inachtneming van de ontwikkeling van nieuwe technologieën;
(Amendement 79)
Artikel 1, lid 2, sub b)
   b) de eerbiediging van Europese culturele en taalkundige verscheidenheid;
   b) de eerbiediging en ontwikkeling van culturele en taalkundige verscheidenheid in Europa ;
(Amendement 80)
Artikel 1, lid 2, sub e)
   e) de versterking van een productie- en distributiesector, met name van het midden- en kleinbedrijf.
   e) de versterking van de productie, technologische aanpassing van de producten en distributiesector, met name van het midden- en kleinbedrijf.
   e bis) de bevordering en stimulering van de schepping van nieuwe inhoud met gebruikmaking van nieuwe technologieën en in interactie met de gebruiker via verscheidene alternatieve of aanvullende platforms.
(Amendement 81)
Artikel 2, sub a)
   a) de bevordering, door verlening van financiële steun, van de ontwikkeling van door ondernemingen aangeboden en voor de internationale en Europese markt bestemde productieprojecten (bioscoop- of televisiefilms, documentaire films, tekenfilms voor televisie of bioscoop, werken die het audiovisuele en filmerfgoed ontsluiten);
   a) de bevordering, door verlening van financiële steun, van de ontwikkeling van door kleine en middelgrote ondernemingen aangeboden en voor de internationale en Europese markt bestemde productieprojecten, met name die welke gebruikmaken van nieuwe experimentele systemen (bioscoop- of televisiefilms, documentaire films, tekenfilms voor televisie of bioscoop, audiovisuele formaten , werken die het audiovisuele en filmerfgoed ontsluiten);
(Amendement 82)
Artikel 3, sub a)
   a) de versterking van de Europese filmdistributiesector door de distributeurs aan te moedigen in de aankoop en de bevordering van niet-nationale Europese bioscoopfilms te investeren;
   a) de versterking van de Europese filmdistributiesector door de distributeurs aan te moedigen in de ontwikkeling, commercialisering, aankoop en de bevordering van niet-nationale Europese bioscoopfilms te investeren;
(Amendement 83)
Artikel 3, sub b)
   b) de begunstiging van ruimere transnationale verspreiding van niet-nationale Europese films op de internationale en Europese markt door stimulerende maatregelen ten behoeve van de distributie en programmering daarvan in de bioscoop;
   b) de begunstiging van ruimere transnationale verspreiding van niet-nationale Europese films op de internationale en Europese markt door stimulerende maatregelen ten behoeve van de distributie en programmering daarvan in de bioscoop o.a. door middel van gecoördineerde marketingstrategieën waarbij bijvoorbeeld in alle landen gelijktijdig publiciteit voor een product wordt gemaakt ;
(Amendement 84)
Artikel 3, sub d)
   d) het ijveren voor het binnen en buiten de Gemeenschap in omloop brengen van Europese televisieprogramma's die voor een Europees en wereldwijd publiek bestemd zijn door aanmoediging van samenwerking tussen Europese zelfstandige zenders, distributeurs en producenten vanaf de productiefase;
   d) het ijveren voor het binnen en buiten de Gemeenschap in omloop brengen van door zelfstandige bedrijven geproduceerde Europese televisieprogramma's die voor een Europees en wereldwijd publiek bestemd zijn door aanmoediging van samenwerking tussen Europese zenders, distributeurs en producenten vanaf de productiefase;
(Amendement 85)
Artikel 4, sub a) en b)
   a) de bevordering en het in omloop brengen van Europese cinematografische en audiovisuele werken in het kader van zowel vakmarkten, in Europa en wereldwijd, als Europese audiovisuele festivals te vergemakkelijken en aan te moedigen;
   b) de netverbinding op Europees niveau van de ondernemers aan te moedigen, met name door gezamenlijke acties tussen nationale bevorderingsinstanties te ondersteunen.
   a) de bevordering en het in omloop brengen van Europese cinematografische en audiovisuele werken in het kader van zowel vakmarkten, in Europa en wereldwijd, als Europese en internationale audiovisuele festivals te vergemakkelijken en aan te moedigen;
   b) de netverbinding op Europees en internationaal niveau van de ondernemers aan te moedigen, met name door gezamenlijke acties tussen nationale bevorderingsinstanties te ondersteunen.
(Amendement 86)
Artikel 5, lid 1
   1. De begunstigden van communautaire steun moeten een aanzienlijk deel van de financiering voor hun rekening nemen. De communautaire financiering bedraagt maximaal 50% van de kosten. In de uitdrukkelijk in de bijlage bepaalde gevallen kan dit percentage echter oplopen tot 60% van de kosten.
   1. De begunstigden van communautaire steun moeten een aanzienlijk deel van de financiering voor hun rekening nemen. De communautaire financiering bedraagt maximaal 50% van de kosten. In de uitdrukkelijk in de bijlage bepaalde gevallen kan dit percentage echter oplopen tot 60% van de kosten. Additionaliteit met nationale steun dient mogelijk te blijven, teneinde de culturele diversiteit te behouden.
(Amendement 87)
Artikel 5, lid 2
   2. Het financiële referentiebedrag voor de tenuitvoerlegging van het Programma in de in artikel 1 bedoelde periode bedraagt 350 miljoen euro. De begrotingsautoriteit kent de jaarlijkse kredieten toe binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.
   2. Het financiële referentiebedrag voor de tenuitvoerlegging van het Programma in de in artikel 1 bedoelde periode bedraagt 480 miljoen euro. De begrotingsautoriteit kent de jaarlijkse kredieten toe binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.
(Amendement 88)
Artikel 6, enige alinea bis (nieuw)
De Commissie zorgt ervoor dat de uitbetalings- en administratieve procedures worden gestroomlijnd om de doeltreffendheid en efficiëntie van het progrmma te verbeteren, in het bijzonder ten behoeve van kleine en middelgrote ondernemingen.
(Amendement 89)
Artikel 7
De Commissie is belast met de uitvoering van het Programma, overeenkomstig de procedures waarnaar artikel 8, lid 2, verwijst en volgens de in de bijlage opgenomen bepalingen.
   1. De Commissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van het Programma, overeenkomstig de procedures waarnaar artikel 8, lid 2, verwijst en volgens de in de bijlage opgenomen bepalingen.
   2. Technische bijstand wordt geregeld door de bepalingen die in het kader van het Financieel Reglement worden vastgelegd.
(Amendement 90)
Artikel 8, lid 2
   2. In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, is de raadplegings procedure van artikel 3 van Besluit 1999/468/EG, met inachtneming van artikel 7, lid 3, van dat besluit van toepassing.
   2. In de gevallen waarin naar dit lid wordt verwezen, is de beheers procedure van artikel 4 van Besluit 1999/468/EG, met inachtneming van artikel 7, lid 3, van dat besluit van toepassing.Voor eventueel noodzakelijke specifieke maatregelen is de raadplegingsprocedure van artikel 3 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.
(Amendement 91)
Artikel 9, eerste alinea
Om voor een flexibele aanpassing van het programma aan de technologische ontwikkeling zorg te dragen worden op de in de bijlage omschreven gebieden proefprojecten uitgevoerd .
Om voor een flexibele aanpassing van het programma aan de technologische ontwikkeling zorg te dragen voert de Commissie proefprojecten uit, in het bijzonder op de volgende gebieden:
   - het behoud en de ontsluiting van het cinematografisch erfgoed, door een partnerschap tussen ondernemers in de filmsector en overheids- of particuliere instanties te stimuleren;
   - het in digitale vorm omzetten (digitalisering) van gearchiveerde Europese audiovisuele programma's
   - de vorming van een netwerk van de houders van rechten op verzamelingen Europese audiovisuele werken
   - programmering van in digitale vorm uitgezonden Europese audiovisuele werken op digitaal zendende thematische zenders
   - het creëren van geschikte omstandigheden voor de ontwikkeling en verspreiding van nieuwe geavanceerde on-line distributiediensten
In het kader van deze regeling wordt geen rechtstreekse financiële steun gegeven aan TV-zenders.
Na twee jaar van uitvoering van het programma verifieert de Commissie de resultaten van de proefprojecten en stelt zij aanpassingen van het programma voor.
(Amendement 92)
Artikel 9, tweede alinea
De Commissie kan hiervoor zo nodig groepen voor technisch overleg raadplegen die bestaan uit vakmensen op diverse gebieden van de audiovisuele sector die benoemd zijn door de aan het programma deelnemende landen en worden voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie. De groepen voor technisch overleg brengen de Commissie verslag uit, die hiermee zo veel mogelijk rekening houdt.
De Commissie kan hiervoor zo nodig groepen voor technisch overleg raadplegen die bestaan uit vakmensen op diverse gebieden van de audiovisuele sector die benoemd zijn door het Mediacomité en worden voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie. De groepen voor technisch overleg werken nauw samen met het Mediacomité en
brengen de Commissie verslag uit, die hiermee zo veel mogelijk rekening houdt.
(Amendement 93)
Artikel 10, lid 5
   5. Het programma staat eveneens open voor samenwerking met andere derde landen, op basis van aanvullende kredieten en specifieke voorwaarden die in overeenkomsten tussen de betrokken partijen worden vastgelegd. De in lid 3 bedoelde Europese derde landen die niet volledig aan het programma wensen deel te nemen, kunnen in aanmerking komen voor samenwerking volgens de in dat lid vastgelegde voorwaarden.
   5. Het programma staat eveneens open voor samenwerking met andere derde landen, op basis van aanvullende kredieten en specifieke voorwaarden en met financiële deelneming volgens procedures die in overeenkomsten tussen de betrokken partijen worden vastgelegd. De mogelijkheid tot deelneming door derde landen moet worden gestimuleerd omdat daarmee een culturele uitwisseling mogelijk wordt gemaakt die nuttig kan zijn voor de verspreiding van democratische ideeën, waarden, tradities, geschiedenis en cultuur die Europa uitdraagt en waarvoor het symbool staat. De in lid 3 bedoelde Europese derde landen die niet volledig aan het programma wensen deel te nemen, kunnen in aanmerking komen voor samenwerking volgens de in dat lid vastgelegde voorwaarden.
(Amendement 94)
Artikel 11, lid 1
   1. De Commissie draagt zorg voor de beoordeling vooraf, de opvolging en de beoordeling achteraf van de in het kader van dit besluit uitgevoerde acties.
   1. De Commissie draagt zorg voor de beoordeling vooraf, de opvolging en de beoordeling achteraf van de in het kader van dit besluit uitgevoerde acties,waarbij ze zorg moet dragen voor een grote toegankelijkheid van het programma en transparantie van de criteria gebruikt in de besluitvorming .
(Amendement 95)
Artikel 11, lid 4
   4. Na afloop van het programma doet de Commissie het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité een verslag toekomen omtrent de tenuitvoerlegging en de resultaten van het programma.
   4. Na afloop van het programma doet de Commissie het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité een uitvoerig verslag toekomen omtrent de tenuitvoerlegging en de resultaten van het programma.
(Amendement 97)
Bijlage, punt 1.1., eerste alinea bis (nieuw)
Bij de vaststelling van het programma moet rekening worden gehouden met de verscheidenheid van productiestructuren en de ingediende projectpakketten ten einde de exploitanten een eerlijke toegang te verzekeren.
(Amendement 96)
Bijlage, punt 1.1., tweede alinea, streepjes
   - de bijdrage ervan tot de ontwikkeling van de Europese taalkundige en culturele verscheidenheid;
   - de door de coproducenten voor het project getoonde belangstelling;
   - het potentieel voor transnationale exploitatie van het project (zoals blijkt uit de belangstelling van de distributeurs, het productiepotentieel van het project en eerdere producties van de inschrijvende onderneming of de tot de onderneming behorende personen;
   - de kwaliteit en originaliteit van het idee, scenario of verhaal;
   - de gebruiksmogelijkheden van de nieuwe technologieën (speciale effecten, imaginaire beelden, interactiviteit, etc.).
   - de door de coproducenten voor het project getoonde belangstelling;
   - het potentieel voor transnationale exploitatie van het project (zoals blijkt uit de belangstelling van de distributeurs, het productiepotentieel van het project en eerdere producties van de inschrijvende onderneming of de tot de onderneming behorende personen;
   - de kwaliteit en originaliteit, en de commerciële mogelijkheden van het idee, scenario of verhaal;
   - de gebruiksmogelijkheden van de nieuwe technologieën (speciale effecten, imaginaire beelden, interactiviteit, etc.);
   - de studie van marketing en distributie.
(Amendement 98)
Bijlage, punt 1.2.1., sub b), streepjes
   - de aankoop van niet-nationale Europese films;
   - de kosten van editing (het maken van kopieën, nasynchronisatie en ondertiteling).
   - de productie van nieuwe niet-nationale Europese films;
   - de aankoop van exploitatierechten voor niet-nationale Europese films, in het bijzonder door middel van minimumgaranties ;
   - de kosten van editing (het maken van kopieën, nasynchronisatie en ondertiteling).
(Amendement 99)
Bijlage , punt 1.2.1, sub c)
   c) een steunregeling voor Europese bedrijven op het gebied van de internationale distributie van bioscoopfilms (verkoopagenten), uitgaande van hun marktprestaties gedurende een gegeven periode . De aldus verkregen steun mag door de internationale distributeurs uitsluitend worden gebruikt om te investeren in de bevorderingskosten van nieuwe Europese producties op de Europese en internationale markten.
   c) een steunregeling voor Europese bedrijven op het gebied van de internationale distributie van bioscoopfilms (verkoopagenten), uitgaande van hun marktprestaties gedurende een referentieperiode van ten minste een jaar. De aldus verkregen steun mag door de internationale distributeurs uitsluitend worden gebruikt om te investeren in de bevorderingskosten van nieuwe Europese producties op de Europese en internationale markten.
(Amendement 100)
Bijlage, punt 1.2.1, sub d)
   d) een passende steun om exploitanten te stimuleren een aanzienlijk aandeel niet-nationale Europese films gedurende een minimumperiode te vertonen in grote commerciële bioscopen. De aan elke bioscoop toegekende steun kan met name worden bepaald aan de hand van het aantal gedurende een referentieperiode in de bioscopen verkochte toegangskaartjes voor niet-nationale Europese films. De toegekende steun moet met name bijdragen aan de ontwikkeling van acties op het gebied van educatie en bewustmaking van het jonge bioscooppubliek. Tevens kan steun worden toegekend om de vorming en consolidatie van netwerken van Europese exploitanten te bevorderen, door gezamenlijke acties ten gunste van deze programmering uit te stippelen.
   d) een passende steun om exploitanten te stimuleren een aanzienlijk aandeel met name niet-nationale Europese films gedurende een minimumperiode te vertonen in grote commerciële bioscopen. Voorwaarde voor de steun is een minimumaantal voorstellingen van Europese films, dat afhankelijk is van het aantal zalen in deze bioscoop. Bij de omvang van de steun kan rekening worden gehouden met het aantal in dit bedrijf verkochte toegangskaarten voor niet-nationale Europese films.
e aan elke bioscoop toegekende steun kan met name worden bepaald aan de hand van het aantal gedurende een referentieperiode in de bioscopen verkochte toegangskaartjes voor niet-nationale Europese films. De toegekende steun moet met name bijdragen aan de ontwikkeling van acties op het gebied van educatie en bewustmaking van het jonge bioscooppubliek. Tevens kan steun worden toegekend om de vorming en consolidatie van netwerken van Europese exploitanten te bevorderen, door gezamenlijke acties ten gunste van deze programmering uit te stippelen.
(Amendement 101)
Bijlage, punt 1.2.2, tweede alinea, inleiding
Automatische steun: een steunregeling voor uitgevers en distributeurs van audiovisuele en cinematografische werken in een voor privé-gebruik bestemde vorm (videocassettes, DVD, DVD-rom), waarbij de steun wordt bepaald aan de hand van hun marktprestaties gedurende een gegeven periode . De aldus verkregen steun mag door de distributeurs uitsluitend worden gebruikt om te investeren in:
Automatische steun: een steunregeling voor uitgevers en distributeurs van audiovisuele en cinematografische werken in een voor privé-gebruik bestemde vorm (videocassettes, DVD, DVD-rom), waarbij de steun wordt bepaald aan de hand van hun marktprestaties gedurende een referentieperiode van ten minste een jaar. De aldus verkregen steun mag door de distributeurs uitsluitend worden gebruikt om te investeren in:
(Amendement 102)
Bijlage, punt 1.2.3, eerste alinea
Onafhankelijke producenten aanmoedigen om speelfilms, documentaires en tekenfilms tot stand te brengen waaraan wordt deelgenomen door ten minste drie zenders van verscheidene lidstaten, die tot verschillende taalgebieden behoren.
Onafhankelijke producenten aanmoedigen om speelfilms, documentaires en tekenfilms tot stand te brengen waaraan wordt deelgenomen door ten minste drie zenders van verscheidene lidstaten, die tot ten minste twee verschillende taalgebieden behoren. Er wordt rekening gehouden met de specifieke behoeften van de audiovisuele sector in landen met een geringere audiovisuele capaciteit en/of een beperkt grond- en taalgebied.
(Amendement 103)
Bijlage, punt 1.2.4, tweede alinea
Door middel van stimulerende maatregelen voor digitalisering van de werken en voor de totstandbrenging van bevorderings- en reclamemateriaal in digitale vorm (internetproviders, thematische zenders, enz.) stimuleren tot het maken van verzamelingen van Europese werken in digitale vorm die bestemd zijn voor exploitatie via de nieuwe media.
Door middel van stimulerende maatregelen voor digitalisering van de werken en voor de totstandbrenging van bevorderings- en reclamemateriaal in digitale vorm (internetproviders, radiozenders, thematische zenders, enz.) stimuleren tot het maken van verzamelingen van Europese werken in digitale vorm die bestemd zijn voor exploitatie via de nieuwe media.
(Amendement 104)
Bijlage, punt 1.4.
   1.5. Proefprojecten
De Commissie voert proefprojecten uit op de volgende gebieden:
   - het behoud en de ontsluiting van het cinematografische erfgoed, door een partnerschap tussen ondernemers in de filmsector en overheids- of particuliere instanties te stimuleren;
   - het in digitale vorm omzetten (digitalisering) van gearchiveerde Europese audiovisuele programma's;
   - de vorming van een netwerk van de houders van rechten op verzamelingen Europese audiovisuele werken;
   - programmering van in digitale vorm uitgezonden Europese audiovisuele werken op digitaal zendende thematische zenders;
   - het creëren van geschikte omstandigheden voor de ontwikkeling en verspreiding van nieuwe geavanceerde on-linedistributiediensten.
In voorkomend geval kan de Commissie groepen voor technisch overleg inschakelen.
Schrappen.
(Amendement 105)
Bijlage, punt 2.1
   2.1. Benadering
   2.1. Benadering
Voor de uitvoering van het programma zal de Commissie nauw samenwerken met de lidstaten. Ook zal zij overleg plegen met de betrokken partners. Zij zal erop toezien dat de deelneming van de vakmensen aan het programma de culturele verscheidenheid van Europa weerspiegelt.
Voor de uitvoering van het programma zullen de Commissie en het Mediacomité nauw samenwerken met de lidstaten. Ook zullen zij overleg plegen met de betrokken partners. Zij zullen erop toezien dat de deelneming van de vakmensen aan het programma de culturele verscheidenheid van Europa weerspiegelt.
(Amendement 106)
Bijlage, punt 2.3.1, eerste alinea
De Commissie voert het programma uit. Zij kan hiertoe een beroep doen op adviseurs alsmede op bureaus voor technische bijstand die na een aanbestedingsprocedure worden geselecteerd op basis van hun sectorale expertise. De technische bijstand wordt uit de begroting van het programma gefinancierd. De Commissie kan tevens volgens de procedure van artikel 7 partnerschappen betreffende ad hoc activiteiten aangaan met gespecialiseerde organisaties, zoals Eureka Audiovisueel, voor het uitvoeren van gezamenlijke acties ten behoeve van de doelstellingen van het programma op het gebied van promotie.
De Commissie voert het programma uit. Zij kan hiertoe een beroep doen op onafhankelijke adviseurs alsmede op bureaus voor technische bijstand die na een aanbestedingsprocedure worden geselecteerd op basis van hun sectorale expertise. De technische bijstand wordt uit de begroting van het programma gefinancierd. De Commissie kan tevens volgens de procedure van artikel 7 partnerschappen betreffende ad hoc activiteiten aangaan met gespecialiseerde organisaties, zoals Eureka Audiovisueel, voor het uitvoeren van gezamenlijke acties ten behoeve van de doelstellingen van het programma op het gebied van promotie.
(Amendement 107)
Bijlage, punt 2.3.1, derde alinea
De Commissie zorgt ervoor dat zij bij de verwezenlijking van het programma, en in het bijzonder bij de follow-up en de evaluatie van de in het kader van het programma gesteunde projecten en de op netwerkvorming gerichte acties, kan steunen op erkende deskundigen uit de audiovisuele sector op de gebieden ontwikkeling, productie, distributie en promotie.
De Commissie zorgt ervoor dat zij bij de verwezenlijking van het programma, en in het bijzonder bij de follow-up en de evaluatie van de in het kader van het programma gesteunde projecten en de op netwerkvorming gerichte acties, kan steunen op erkende en onafhankelijke deskundigen uit de audiovisuele sector op de gebieden ontwikkeling, productie, distributie en promotie.
(Amendement 108)
Bijlage, punt 2.3.2, vóór het eerste streepje, nieuw streepje
   - de vakmensen uit de audiovisuele sector te informeren over alle ondersteuningsmodaliteiten voorhanden binnen het beleid van de Europese Unie die voor hun vakgebied relevant zijn;
(Amendement 109)
Bijlage, punt 2.3.2, tweede alinea bis (nieuw)
Daarenboven zal de Commissie voor dezelfde doeleinden ook via het internet geïntegreerde informatie ter beschikking stellen over alle ondersteuningsmodaliteiten voorhanden binnen het beleid van de Europese Unie die voor de audiovisuele sector relevant zijn.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van een programma ter bevordering van de ontwikkeling, de distributie en de bevordering van Europese audiovisuele werken (Media Plus - Ontwikkeling, distributie en bevordering) (2001-2005) (COM(1999) 658 - C5-0119/2000 - 1999/0276(CNS) )
P5_TA(2000)0338A5-0186/2000

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(1999) 658 ),

-  geraadpleegd door de Raad overeenkomstig artikel 157, lid 3 van het EG-Verdrag (C5-0119/2000 ),

-  van mening dat de door de Commissie voorgestelde rechtsgrondslag niet volledig is en dat ook moeten worden verwezen naar artikel 151, lid 5 juncto artikel 151, lid 2, vierde streepje,

-  gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

-  gezien het advies van de Commissie juridische zaken en interne markt over de rechtsgrondslag van het Commissievoorstel,

-  gezien het verslag van de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie en de Commissie juridische zaken en interne markt (A5-0186/2000 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.  wenst dat de overlegprocedure wordt ingeleid ingeval de Raad voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst;

5.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

6.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Kwaliteitsevaluatie in het schoolonderwijs ***I
Tekst
Resolutie
Voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad betreffende Europese samenwerking inzake kwaliteitsevaluatie in het schoolonderwijs (COM(1999) 709 - C5-0053/2000 - 2000/0022(COD) )
P5_TA(2000)0339A5-0185/2000

Dit voorstel wordt als volgt gewijzigd:

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendementen van het Parlement
(Amendement 1)
Overweging -1 (nieuw)
(-1) De Europese dimensie van het onderwijs moet worden bevorderd, aangezien dit een essentiële doelstelling is bij de opbouw van een Europa van de burgers,
(Amendement 2)
Overweging 1
   (1) Kwalitatief hoogwaardig onderwijs is een doelstelling van alle lidstaten.
   (1) Kwalitatief hoogwaardig onderwijs is een prioritaire doelstelling van het lager en middelbaar onderwijs, alsook van de beroepsopleiding in alle lidstaten in het kader van de cognitieve samenleving .
(Amendement 3)
Overweging 1 bis (nieuw)
(1 bis) De kwaliteit van het schoolonderwijs moet worden gegarandeerd op alle niveaus en in alle sectoren van het onderwijs, ongeacht de verschillen op het gebied van doelstellingen, methodes en onderwijsbehoeften, waarbij voorkomen moet worden dat er een classificatie van onderwijsinstellingen ontstaat.
(Amendement 4)
Overweging 2
   (2) De afgelopen decennia zijn in alle geïndustrialiseerde landen de aan onderwijs bestede middelen toegenomen; onderwijs wordt gezien als de oplossing voor vraagstukken op het gebied van de werkgelegenheid en de sociale samenhang; onderwijs en scholing gedurende het gehele leven is van wezenlijk belang om iemand invloed op zijn of haar eigen toekomst te geven, zowel op beroeps- als op persoonlijk gebied; kwalitatief hoogwaardig onderwijs is van fundamenteel belang voor het arbeidsmarktbeleid en het vrije verkeer van werknemers binnen de Europese Unie.
   (2) De afgelopen decennia zijn in alle geïndustrialiseerde landen de aan onderwijs bestede middelen toegenomen; onderwijs wordt niet alleen gezien als een persoonlijke verrijking maar ook als een element dat bijdraagt tot sociale samenhang, maatschappelijke integratie en de oplossing voor vraagstukken op het gebied van de werkgelegenheid; onderwijs en scholing gedurende het gehele leven is een belangrijk instrument om iemand invloed op zijn of haar eigen toekomst te geven, zowel op beroeps- als op persoonlijk gebied; kwaliteits onderwijs is van fundamenteel belang voor het arbeidsmarktbeleid, het vrije verkeer van werknemers binnen de Europese Unie en de erkenning van diploma's en kwalificaties voor leerkrachten.
(Amendement 5)
Overweging 2 bis (nieuw)
(2 bis) De onderwijsinstellingen dienen er voortdurend op toe te zien dat hun programma's afgestemd zijn op de ontwikkeling van de samenleving.
(Amendement 6)
Overweging 2 ter (nieuw)
(2 ter) De onderwijsinstellingen dienen te beantwoorden aan de nieuwe onderwijs- en sociale behoeften van de maatschappij van het nieuwe millennium en aan de ontwikkelingen die daaruit voortvloeien. Zij dienen derhalve ook inspanningen te leveren om de kwaliteit van de door hen gepresteerde diensten te verbeteren door het ontwikkelen van nieuwe initiatieven die erop gericht zijn de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen en de mobiliteit van personen van een land naar een ander alsook de overdracht van kennis te stimuleren.
(Amendement 7)
Overweging 3 bis (nieuw)
(3 bis) De bevordering van de mobiliteit, die in de artikelen 149 en 150 van het Verdrag als een doelstelling van de Gemeenschap wordt genoemd, kan door een kwalitatief hoogwaardig onderwijs alleen maar worden gestimuleerd.
(Amendement 8)
Overweging 3 ter (nieuw)
(3 ter) Er is een consensus ontstaan ten aanzien van doeltreffende en acceptabele methodes voor kwaliteitsbeoordeling, welke uitgaan van de Europese samenwerking en de grensoverschrijdende uitwisseling van ervaringen.
(Amendement 9)
Overweging 3 quater (nieuw)
(3 quater) De systemen voor kwaliteitswaarborg dienen soepel te blijven en te kunnen worden aangepast aan de nieuwe gegevens die voortvloeien uit de ontwikkelingen in de structuren en de doelstellingen van de onderwijsinstellingen, met inachtneming van het culturele aspect van het onderwijs.
(Amendement 10)
Overweging 3 quinquies (nieuw)
(3 quinquies) De systemen voor kwaliteitswaarborg verschillen naar gelang van de lidstaten en de onderwijsinstellingen, gezien de diversiteit van de omvang, de structuren, de financiële situatie, de institutionele kenmerken en de pedagogische aanpak van de instellingen.
(Amendement 11)
Overweging 3 sexies (nieuw)
(3 sexies) Kwaliteitsevaluatie en zelfevaluatie van scholen in het bijzonder zijn bijzonder geschikte instrumenten om het voortijdig verlaten van scholen door jongeren en sociale uitsluiting in het algemeen te bestrijden.
(Amendement 12)
Overweging 4
   (4) Om de doelstellingen van een kwalitatief hoogwaardig onderwijs te bereiken, is een hele reeks middelen beschikbaar. Kwaliteitsevaluatie is een methode om lerende en zichzelf verbeterende scholen te begeleiden en te doen ontstaan, die kennis kunnen overdragen en leerlingen in de Gemeenschap de nodige vaardigheden, kwalificaties en attitudes bijbrengen die van wezenlijk belang zijn voor het aangaan van toekomstige uitdagingen.
   (4) Om de doelstellingen van een kwalitatief hoogwaardig onderwijs te bereiken, is een hele reeks middelen beschikbaar. Kwaliteitsevaluatie is één ervan en vormt een waardevolle bijdrage tot het garanderen en ontwikkelen van de kwaliteit van het onderwijs in scholen, en in voorkomend geval ook in de beroepsopleiding. De evaluatie van de kwaliteit van het onderwijs moet uitgaan van het vermogen van de onderwijsinstellingen om rekening te houden met het steeds algemenere gebruik van nieuwe informatietechnologieën.
(Amendement 13)
Overweging 4 bis (nieuw)
(4 bis) Netwerken op Europees niveau van organen die betrokken zijn bij de kwaliteitsevaluatie in het schoolonderwijs zijn van fundamenteel belang. Bestaande netwerken, zoals het Europese netwerk van beleidsvormers voor de evaluatie van onderwijssystemen, dat in 1995 door de lidstaten is opgezet, kan een waardevolle bijdrage aan de uitvoering van deze aanbeveling leveren.
(Amendement 14)
Overweging 8
   (8) De Commissie heeft in het academische jaar 1997/1998 een proefproject uitgevoerd in 101 hogere en lagere middelbare scholen in de landen die aan het Socrates-programma deelnemen; een Raadgevende Werkgroep bestaande uit door de lidstaten benoemde evaluatiedeskundigen stond de Commissie in de uitvoering van dit project bij.
   (8) De Commissie heeft in het academische jaar 1997/1998 een proefproject uitgevoerd in 101 hogere en lagere middelbare scholen in de landen die aan het Socrates-programma deelnemen; dit project heeft het belang van kwaliteitskwesties onder de aandacht gebracht en heeft bijgedragen tot een betere kwaliteit van het onderwijs in deze scholen1 .
_________
1 Op de slotconferentie van het proefproject in Wenen op 20 en 21 november 1998, hebben de deelnemers een verklaring aangenomen over de resultaten van het proefproject.
(Amendement 15)
Overweging 9
   (9) De deelnemers aan het project, onder wie vertegenwoordigers van de 101 scholen, beleidsmakers van nationale instanties, onderzoekers en belanghebbenden bij de school, hebben tijdens een slotconferentie in Wenen op 20/21 november 1998 de volgende verklaring goedgekeurd: "Het proefproject heeft ons meer bewust gemaakt van kwaliteitsaspecten in onze scholen en in bijna alle scholen tijdens de projectfase tot een verbetering van de onderwijskwaliteit geleid”11 .
_________
11 Op de slotconferentie van het proefproject in Wenen op 20 en 21 november 1998 hebben de deelnemers een verklaring aangenomen.
Schrappen
(Amendement 16)
Overweging 10
   (10) Alle achttien landen (de lidstaten van de Gemeenschap en Noorwegen, Ijsland en Liechtenstein) die deelnamen aan het proefproject, hebben nationale verslagen opgesteld waarin zij hun ervaringen met het proefproject en de werking ervan beschrijven. Deze nationale verslagen zijn overwegend positief en beklemtonen het belang om over de grenzen heen van elkaar te leren door uitwisseling van ervaringen en goede procedures.
Schrappen
(Amendement 17
Overweging 12 bis (nieuw)
(12 bis) Het voorzitterschap van de Raad heeft op de buitengewone Europese Top van Lissabon op 23 en 24 maart 2000 in zijn conclusies verklaard dat de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels moeten worden aangepast aan de behoeften van de informatiemaatschappij en de noodzaak van meer en betere werkgelegenheid.
(Amendement 18)
Overweging 12 ter (nieuw)
(12 ter) Tegen de achtergrond van de uitbreiding van de Europese Unie moet deelname van de geassocieerde landen aan het vaststellen van kwalitatieve evaluatieprocedures voor het schoolonderwijs, met inachtneming van hun specifieke moeilijkheden, worden bevorderd.
(Amendement 19)
Overweging 13
   (13) Rekening dient te worden gehouden met het subsidiariteitsbeginsel en met het feit dat de lidstaten zelf voor de opzet en structuur van hun onderwijsstelsel verantwoordelijk zijn alsmede met de zelfstandigheid en onafhankelijkheid van hun onderwijsinstellingen,
   (13) Rekening dient te worden gehouden met het subsidiariteitsbeginsel en met het feit dat de lidstaten zelf voor de opzet en structuur van hun onderwijsstelsel verantwoordelijk zijn alsmede met de zelfstandigheid en onafhankelijkheid van hun onderwijsinstellingen, en wel zodanig dat de bijzondere culturele kenmerken en de onderwijstradities van elk land tot ontplooiing kunnen komen.
(Amendement 20)
Deel I
   I. I. BEVELEN DE LIDSTATEN AAN OM DE KWALITEITSVERBETERING VAN HET SCHOOLONDERWIJS TE ONDERSTEUNEN DOOR:
   I. BEVELEN DE LIDSTATEN AAN OM BINNEN HUN SPECIFIEKE ECONOMISCHE, SOCIALE EN CULTURELE KADER EN VOLDOENDE REKENING HOUDEND MET HET EUROPESE ASPECT DE KWALITEITSEVALUATIE VAN HET SCHOOLONDERWIJS TE ONDERSTEUNEN DOOR:
(Amendement 21)
Deel I, punt 1, inleiding en sub a) en b)
   1. De ondersteuning en zo nodig de ontwikkeling van doorzichtige kwaliteitssystemen met de volgende doelstellingen:
   (a) Waarborging van de kwaliteit van het schoolonderwijs als basis voor onderwijs en scholing tijdens het gehele leven binnen de economische, sociale en culturele context van elke lidstaat, rekening houdend met het Europese aspect .
   (b) Stimulering van zelfevaluatie door scholen als methode om het onderwijs te bevorderen en scholen te verbeteren, waarbij moet worden gestreefd naar evenwicht tussen de zelfevaluatie van scholen en eventuele externe evaluaties.
   1. De ondersteuning en zo nodig de ontwikkeling van doorzichtige kwaliteitsevaluatie met de volgende doelstellingen:
(-a) Het bereiken van onderwijs van hoge kwaliteit en de verbetering ervan.
( a) Waarborging van de kwaliteit van het schoolonderwijs als basis voor onderwijs en scholing tijdens het gehele leven.
   a bis) Ervoor zorgen dat dit initiatief vrouwen en meisjes omvat en groepen die in het verleden zijn uitgesloten.
   (b) Stimulering van zelfevaluatie door scholen als methode om het onderwijs te bevorderen en scholen te verbeteren, waarbij de zelfevaluatie van scholen en eventuele externe evaluaties op een evenwichtige manier worden geassocieerd.
(Amendement 22)
Deel I, punt 2, sub b) bis (nieuw)
   b bis) Het gebruik van kwaliteitsverbeteringstechnieken als middel voor een betere aanpassing aan de eisen van een wereld die snel en voortdurend verandert.
(Amendement 23)
Deel I, punt 1, sub c) bis (nieuw)
   c bis) Het ontwikkelen van externe evaluatie voor het geven van methodologische steun voor de zelfevaluatie van scholen en het geven van een objectieve blik op de school, ervoor wakend dat dit niet beperkt blijft tot administratief toezicht alleen, om tot een proces van voortdurende verbetering te komen.
(Amendement 24)
Deel I, punt 2
   2. De ondersteuning en zo nodig de ontwikkeling van systemen voor externe evaluatie, met de volgende doelstellingen:
   a) Het geven van methodologische steun en prikkels voor de zelfevaluatie van scholen.
   b) Het geven van een objectieve blik op de school om te garanderen dat deze steeds wordt verbeterd.
   2. De aanmoediging en zo nodig de ondersteuning van de betrokkenheid van belanghebbenden van de school (namelijk de docenten, leerlingen, directie, ouders en deskundigen) bij het proces van externe evaluatie en zelfevaluatie in scholen ter bevordering van de deling van verantwoordelijkheid voor de schoolverbetering.
(Amendement 25)
Deel I, punt 3
   3. De aanmoediging en de ondersteuning van de betrokkenheid van alle belanghebbenden bij het gehele evaluatieproces van de school, met de volgende doelstellingen:
   a) Toevoeging van een doorslaggevend, creatief element aan de zelfevaluatie van scholen.
   b) Het verzekeren dat de belanghebbenden een gedeelde verantwoordelijkheid voor de verbetering van de school voelen.
Schrappen
(Amendement 26)
Deel I, punt 4, inleiding
   4. De ondersteuning van opleidingen voor het aansturen en toepassen van zelfevaluatie, met de volgende doelstellingen:
   4. De ondersteuning van opleidingen voor het aansturen en toepassen van zelfevaluatie-instrumenten , met de volgende doelstellingen:
(Amendement 27)
Deel I, punt 5, sub a)
   a) Uitwisseling van goede procedures, efficiënte hulpmiddelen en benchmarks.
   a) Vaststelling en verspreiding van goede procedures en , efficiënte hulpmiddelen zoals indicatoren en benchmarks op het terrein van kwaliteitsevaluatie in het schoolonderwijs.
(Amendement 28)
Deel I, punt 5, sub b)
   b) Vorming van netten vormen om elkaar te steunen en het evaluatieproces een prikkel van buitenaf te geven.
   b) Vorming van netwerken tussen scholen, ook op lokaal en regionaal niveau, om elkaar te steunen en het evaluatieproces een prikkel van buitenaf te geven.
(Amendement 29)
Deel I, punt 6, inleiding
   6. De stimulering van samenwerking tussen de instanties die verantwoordelijk zijn voor kwaliteit in het schoolonderwijs en bevordering van de oprichting van Europese netten. Een dergelijke samenwerking kan de volgende terreinen bestrijken :
   6. De stimulering van samenwerking tussen alle instanties die betrokken zijn bij de evaluatie van de kwaliteit in het schoolonderwijs en de bevordering van vorming van netwerken op Europees niveau tussen deze instanties.
(Amendement 30)
Deel I, punt 6, sub a)
   a) De uitwisseling van informatie en ervaringen, met name met betrekking tot methodologische ontwikkelingen en voorbeelden van goede procedures;
   a) De uitwisseling van informatie en ervaringen, met name met betrekking tot methodologische ontwikkelingen en voorbeelden van goede procedures, vooral door toepassing van moderne informatie- en communicatietechnologie en zonodig door het organiseren van Europese conferenties, seminars en werkgroepen ;
(Amendement 31)
Deel I, punt 6, sub b)
   b) De ontwikkeling van vergelijkbare gegevens, indicatoren en benchmarks voor de nationale onderwijsstelsels, zodat zij hun sterke en zwakke punten kunnen vergelijken en goede procedures kunnen uitwisselen ;
   b) Het verzamelen van gegevens en het ontwikkelen van instrumenten als indicatoren en benchmarks die van bijzonder belang zijn voor de kwaliteitsevaluatie in scholen;
(Amendement 32)
Deel I, punt 6, sub b bis) (nieuw)
   b bis) Gebruikmaking van de resultaten van nationaal en internationaal onderzoek ter ontwikkeling van kwaliteitsevaluatie in onderwijsstelsels;
(Amendement 33)
Deel I, punt 6, sub c)
   c) De opbouw van Europese deskundigheid op dit gebied, die beschikbaar gesteld zou kunnen worden aan de instanties in de betrokken lidstaten;
   c) De publicatie van de resultaten, al naar gelang van de mogelijkheden van iedere lidstaat en zijn onderwijsinstellingen, en beschikbaarstelling daarvan aan de instanties in de betrokken lidstaten;
(Amendement 34)
Deel I, punt 6, sub d)
   d) De bevordering van internationale contacten tussen deskundigen.
   d) De bevordering van contacten tussen deskundigen om Europese expertise op dit terrein te verwerven;
(Amendement 35)
Deel I, punt 6, sub d bis) (nieuw)
   d bis) Het gebruik van de resultaten van internationale studies over de ontwikkeling van de kwaliteit van individuele scholen;
(Amendement 36)
Deel I, punt 6, sub d ter) (nieuw)
   d ter) het Europese netwerk Eurydice, in het kader van het Socrates II-programma, belasten met de coördinatie van de ervaringen die zijn opgedaan ten einde te waarborgen dat de evaluatie van de onderwijskwaliteit wordt uitgevoerd.
(Amendement 37)
Deel II, punt 1
   1. in nauwe samenwerking met de lidstaten, op grond van bestaande programma's en met inachtneming van de doelstellingen daarvan en volgens de gebruikelijke open en doorzichtige procedures, de in punt 6 genoemde samenwerking tussen de instanties die verantwoordelijk zijn voor kwaliteit in het schoolonderwijs te bevorderen, waarbij ook organisaties en verenigingen van onderwijsinstellingen moeten worden betrokken die een Europees mandaat en de nodige deskundigheid op het gebied van kwaliteitsevaluatie en -waarborging hebben.
   1. in nauwe samenwerking met de lidstaten, op grond van bestaande communautaire programma's en met inachtneming van de doelstellingen daarvan en volgens de gebruikelijke open en doorzichtige procedures, de in Deel I, punten 5 en 6 genoemde samenwerking tussen de instanties die verantwoordelijk zijn voor kwaliteit in het schoolonderwijs te bevorderen, waarbij ook relevante organisaties en verenigingen met de nodige deskundigheid op dit gebied moeten worden betrokken.
(Amendement 38)
Deel II, punt 2
   2. Een gegevensbank voor de verspreiding van hulpmiddelen en instrumenten voor de zelf evaluatie van scholen op te richten. Deze gegevensbank dient tevens voorbeelden van goede procedures voor schoolevaluatie te bevatten. De gegevensbank moet toegankelijk zijn via het internet.
   2. op basis van de bestaande communautaire programma's een gegevensbank voor de verspreiding van doeltreffende hulpmiddelen en instrumenten voor de kwaliteits evaluatie van scholen op te richten. Deze gegevensbank dient tevens voorbeelden van goede procedures te bevatten en moet toegankelijk zijn via het internet waarbij interactief gebruik gewaarborgd zou moeten worden .
(Amendement 39)
Deel II, punt 2 bis (nieuw)
2 bis. de middelen in het kader van de bestaande communautaire programma's te exploiteren, de reeds in het kader van deze programma's opgedane ervaringen te integreren en de bestaande netwerken verder te ontwikkelen;
(Amendement 40)
Deel II, punt 2 ter (nieuw)
2 ter. als eerste stap een inventaris op te stellen van de instrumenten en strategieën die reeds in de diverse lidstaten voor de kwaliteitsevaluatie in het lager en middelbaar onderwijs worden gebruikt. Vervolgens moet in nauwe samenwerking met de lidstaten periodiek een follow-up van de activiteiten worden gepland, waarbij rekening wordt gehouden met de resultaten voor bovengenoemd inventaris en waarvan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's volledig op de hoogte worden gehouden.
(Amendement 41)
Deel II, punt 3
   3. Om de drie jaar een verslag in te dienen bij het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de voortgang van de ontwikkeling van kwaliteitswaarborgingsystemen in de verschillende lidstaten en over activiteiten waarbij in Europees verband wordt samengewerkt, hieronder begrepen de vooruitgang die bij de verwezenlijking van bovengenoemde doelstellingen is geboekt.
   3. om de drie jaar op basis van de bijdragen van de lidstaten een gedetailleerd verslag in te dienen bij het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's betreffende de uitvoering van onderhavige aanbeveling.
(Amendement 42)
Deel II, punt 3 bis (nieuw)
3 bis. op basis van deze verslagen conclusies voor te bereiden en suggesties voor verdere actie te doen.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende Europese samenwerking inzake kwaliteitsevaluatie in het schoolonderwijs (COM(1999) 709 - C5-0053/2000 - 2000/0022(COD) )
P5_TA(2000)0339A5-0185/2000

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

-  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(1999) 709 ),

-  gelet op artikel 251, lid 2, artikel 149, lid 4 en artikel 150, lid 4 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C5-0053/2000 ),

-  gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A5-0185/2000 ),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het aldus gewijzigde Commissievoorstel;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Liberalisering van de energiemarkten
Resolutie van het Europees Parlement over het tweede verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de stand van zaken bij de liberalisering van de energiemarkten (COM(1999) 198 - COM(1999) 164 - COM(1999) 612 - COM(2000) 297 - C5-0163/2000 - 2000/2097(COS) )
P5_TA(2000)0340A5-0180/2000

Het Europees Parlement,

-  gezien het tweede verslag van de Commissie over de stand van zaken bij de liberalisering van de energiemarkten (COM(1999) 198 ), het tweede verslag van de Commissie over de harmonisatiebehoeften op de interne markt voor elektriciteit (COM(1999) 164 ), het verslag van de Commissie over de harmonisatiebehoeften op de interne markt voor aardgas (COM(1999) 612 ) en de mededeling van de Commissie over de recente vooruitgang bij de totstandbrenging van de interne markt voor elektriciteit (COM(2000) 297 ) (C5-0163/2000 ),

-  gelet op de titels over mededinging en milieu in het EG-Verdrag, als gewijzigd ingevolge het Verdrag van Amsterdam, en artikel 6 van het EG-Verdrag,

-  gelet op richtlijn 96/92/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit, en op richtlijn 98/30/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas,

-  onder verwijzing naar zijn resolutie van 30 maart 2000 over elektriciteit uit duurzame bron en de interne markt voor elektriciteit(1) ,

-  gelet op artikel 47, lid 1 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie en het advies van de Commissie juridische zaken en interne markt (A5-0180/2000 ),

A.  overwegende dat de concurrentie op de elektriciteitsmarkt betrekking heeft op de opwekking, transmissie en distributie, en die op de markt voor aardgas op de levering, transmissie, opslag en distributie,

B.  overwegende dat de concurrentie voor de economie en de consument over het geheel genomen een aanzienlijk effect sorteert, zoals dalende energieprijzen, dalende productiekosten, meer kansen op nieuwe banen, en op middellange termijn in macro-economisch opzicht ook positieve gevolgen heeft voor de arbeidsmarkt,

C.  overwegende dat de leveranciers zich structureel beginnen aan te passen aan de Europese interne markt en voortaan eerder bereid zijn een grotere rol te spelen op de wereldmarkt voor energie,

D.  overwegende dat bedrijven die niet tijdig op de concurrentie inspelen, deels met bijzondere werkgelegenheidsproblemen geconfronteerd worden,

E.  overwegende dat concurrentie ook een efficiënte energieproductie in de hand werkt en dat prijs- en tariferingsstelsels kunnen bijdragen tot een besparing van hulpbronnen,

F.  overwegende dat concurrentie voor de lidstaten geen belemmering vormt om de marktdeelnemers in het algemeen belang (milieubelangen, gegarandeerde voorziening, regelmatige en kwalitatief adequate levering, prijsvorming), algemene verplichtingen op het gebied van openbare dienstverlening op te leggen, dat er echter voor deze verplichtingen in de lidstaten geen uniform concept bestaat,

G.  overwegende

   -
dat een efficiënte en niet-discriminerende toegang tot de netten dé voorwaarde is voor een effectieve concurrentie,
   -
dat dit op grond van de tot dusver opgedane ervaring het best kan worden bereikt als de belangen van de netbeheerders consequent gescheiden worden van die van de andere aan de markt deelnemende bedrijven,

H.  overwegende dat - zolang er geen sprake is van een volledige scheiding van de branches naar vennootschapsrecht en eigendomsrecht -

   -
een gescheiden management van de elektriciteitsnetten en een gescheiden financieel beheer van die netten tevens de mogelijkheid verbetert decentraal geproduceerde elektriciteit af te zetten (bijvoorbeeld elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, kracht-warmtekoppeling en brandstofcellen),
   -
het ontbreken van een gescheiden management voor gasnetten zich tot een ernstige concurrentiebelemmering kan ontwikkelen,

I.  overwegende dat voor de EU-markt voor de van netsystemen afhankelijke energiebronnen elektriciteit en gas als voorwaarde geldt dat de doelstellingen van de desbetreffende EG-richtlijnen conform het Europees recht en ter stimulering van de concurrentie worden omgezet en toegepast,

J.  overwegende dat een EU-markt voor van netsystemen afhankelijke energiebronnen alleen dan kan worden voltooid als een eind wordt gemaakt aan knelpunten in die netten en aan discriminerende transmissie- en transportprijzen tussen de lidstaten en netmonopolisten,

K.  overwegende dat verandering van leverancier, alsmede concurrentie tussen gasbedrijven met een eigen gasnet en andere gasbedrijven op de markt voor aardgas onproblematisch is als het daarbij om aardgas gaat dat qua veiligheid, toepassing en afrekeningsmethode (gebaseerd op de calorische waarde van aardgas) compatibel is,

L.  overwegende dat de vrije keuze, door de afnemer, uit diverse aardgasleveranciers ook bij incompatibel aardgas (uitgaande van de calorische waarde) met name dan kan worden bewerkstelligd als het gasbedrijf met een eigen gasnetsysteem uiteenlopende aardgaskwaliteiten kan mengen (met name importbedrijven), als het tot opsplitsing van het net kan overgaan indien dat zinvol is, of als op diverse punten van het net op doeltreffende wijze de calorische waarde kan worden gemeten,

M.  overwegende dat de benadering van de Commissie, die erop gericht moet zijn een evenwicht tussen liberalisering en milieubescherming tot stand te brengen, zoals thans vereist op grond van artikel 6 van het EG-Verdrag, nadere toelichting vereist;

N.  overwegende dat de lidstaten erop moeten toezien dat de samenwerking tussen de nationale overheid en de bestaande regulatoren en operatoren wordt geoptimaliseerd,

1.  is van oordeel dat de lidstaten en de Commissie verantwoordelijk zijn voor de juiste omzetting en praktische toepassing van de richtlijnen;

2.  verwacht dat de Commissie bij aanvragen om tijdelijke uitzonderingen op de mededingingsregels van de interne energiemarkt erop toeziet:

   -
dat een evenwicht wordt bereikt tussen de internemarktdimensie van de richtlijnen en de milieuaspecten van de Verdragen, en
   -
dat nauwgezet rekening wordt gehouden met het feit dat de betrokken richtlijnen mede ten doel moeten hebben ervoor te zorgen dat de algemene dienstverleningsverplichtingen overeenkomstig artikel 16 van het Verdrag gehandhaafd blijven en verder worden ontwikkeld;

3.  is van oordeel dat een niet-tijdige omzetting van de EU-richtlijnen in de diverse lidstaten voor de gehele EU-markt van nadeel is en derhalve niet kan worden geaccepteerd; dit zou ook moeten gelden voor de kandidaatlanden die enerzijds reeds elektriciteit naar de lidstaten uitvoeren en anderzijds hun eigen markt gesloten houden;

4.  betreurt dat sommige landen slechts naar een zo gering mogelijke liberalisering streven en spreekt de hoop uit dat zij in de toekomst meer ambitie aan de dag zullen leggen;

5.  wijst erop dat de kandidaatlanden extra steun nodig hebben voor de tijdige omzetting van de richtlijn betreffende de interne markt, daar overgangsperioden bij de omzetting zouden moeten worden vermeden, vooral met het oog op de versnelde liberalisering van de markt waarop dit jaar door de Europese Raad te Lissabon is aangedrongen;

6.  doet een beroep op de Commissie om een gedetailleerd tijdschema vast te leggen binnen de welke nauwkeurig omschreven doelstellingen dienen gerealiseerd te worden om uiteindelijk te komen tot een geleidelijke maar volledige vrijmaking van de energiemarkten,

7.  doet een beroep op de lidstaten op evenwichtige wijze zorg te dragen voor de openstelling van marktenom het recht van de burgers van de Unie op vrije vestiging en op een vrij verkeer van diensten en goederen, energie-efficiëntie, gegarandeerde voorziening en milieubescherming sterker te doen gelden;

8.  onderstreept dat de liberalisering van de markten moet worden beschouwd als een eerste stap op de weg naar de totstandbrenging van een interne energiemarkt en vraagt de Commissie derhalve concrete voorstellen in te dienen om de bestaande obstakels in het intracommunautaire handelsverkeer te kunnen overwinnen en in het bijzonder stappen te ondernemen tegen de lidstaten die verzuimen de richtlijnen ten uitvoer te leggen;

9.  onderstreept dat de samenvoeging van de nationale markten voor van netwerken afhankelijke energiebronnen juist ook in de grensoverschrijdende handel gebaseerd moet zijn op de beginselen van duurzaamheid, non-discriminatie, mededinging en interoperabiliteit van netten;

10.  is ingenomen met de conclusies van het voorzitterschap van de op 24 maart 2000 in Lissabon bijeengekomen Europese Raad, waarin het "van essentieel belang” wordt genoemd dat "in het kader van de interne markt en van een kenniseconomie, ten volle rekening wordt gehouden met de verdragsbepalingen inzake diensten van algemeen economisch belang en ondernemingen die met het verlenen van die diensten zijn belast”;

11.  neemt kennis van de conclusie van de voorzitter van de in Lissabon bijeengekomen Europese Raad om vaart te zetten achter de liberalisering van de elektriciteits- en gasmarkt en ernaar te streven in deze sectoren een optimaal werkende interne markt te realiseren;

12.  onderstreept daarbij tevens dat voor een volledig geslaagde liberalisering van deze markten een harmonisering vereist is van de energiebeleidskaders in de lidstaten;

13.  dringt erop aan de toerekening van externe kosten van energiewinning consequent voort te zetten en toe te passen, dus de last en schade voor de samenleving of het milieu, veroorzaakt door de verschillende omzettingsprocédés en toepassingen, te herleiden tot de desbetreffende energiebron, om tot een rechtvaardigere mededinging tussen de verschillende energiebronnen te komen;

14.  dringt erop aan ter bescherming van de consument consequent te voorkomen dat nieuwe monopolies van aanbieders ontstaan en haaks op de concurrentievoorschriften staande overheidssteun wordt verleend, dus nationaal en Europees mededingingsrecht streng toe te passen, en met name ook geen juridische hindernissen op te werpen voor de toegang van nieuwe marktdeelnemers;

15.  stelt vast dat de kleine consument het best aan de concurrentie kan deelnemen wanneer reguleringsorganen in de lidstaten ervoor hebben gezorgd dat de technische processen en contracten die bij een verandering van leverancier nodig zijn, gestandaardiseerd zijn, zodat de klant de essentiële informatie over zijn huismeter via een individueel Supply Number aan iedere leverancier kan meedelen;

16.  dringt erop aan de consument niet slechts in staat te stellen van leverancier te veranderen, maar door aan te geven uit welke energiebron de stroom afkomstig is de consument ook de keuze te bieden stroom al naar gelang van de herkomst te kopen;

17.  stelt vast dat de als gevolg van de concurrentie gedaalde prijzen, de winstmarges van voormalige monopoliehouders ten voordele van de consument verkleinen, maar niet de oorspronkelijke prijsverschillen voor het gebruik voor uiteenlopende energiebronnen wegnemen;

18.  wijst erop dat de lidstaten voorzorgsmaatregelen moeten treffen om te voorkomen dat de concurrentie niet ten koste van de continuïteit van de voorziening gaat;

19.  dringt er bij de Commissie op aan na te gaan of de lage prijzen van ingevoerde stroom uit Oost-Europa niet op dumping duiden;

20.  verzoekt de Commissie op het gebied van het Gemeenschapsrecht voorstellen ter bespoediging van dit proces te doen; verzoekt de Commissie verder om in deze voorstellen mechanismen op te nemen ter stimulering van nieuwe ondernemingen voor nieuwe energiediensten, en de consumenten op de interne markt voor elektriciteit de noodzakelijke informatie-, certificatie- en etiketteringsystemen te bieden;

21.  wijst erop dat de totstandbrenging van een interne energiemarkt moet worden verzoend met de voortschrijdende penetratie van onze samenleving met duurzame energiebronnen en een garantie moet zijn voor gelijke voorwaarden op de toekomstige energiemarkt in Europa voor alle ondernemingen in de lidstaten;

22.  neemt met voldoening kennis van de door de Commissie in Mededeling COM(2000) 297 aangekondigde voornemens, namelijk

   -
voorbereiding van een tijdens de Europese Raad in maart 2001 te Stockholm te presenteren mededeling, waarin de maatregelen van de lidstaten op het gebied van consumentenbescherming en openbare diensten worden beschreven,
   -
onderzoek naar de gevolgen van de liberalisering voor de werkgelegenheid,
   -
opstelling van indicatoren om de werkelijke mate van concurrentie op de nationale markten en op de EU-markt te kunnen beoordelen,
   -
een voor de Europese Raad van Stockholm af te ronden onderzoek naar de nationale tariefsystemen voor toegang tot het net;

23.  dringt er bij de Commissie op aan zijn commissie mede te delen hoe de invoer van energie uit kandidaatlanden en andere derde landen moet worden beoordeeld (WTO, energiehandvestverdrag, toetredingsperspectieven) en hoe hiermee vanuit markteconomisch oogpunt moet worden omgegaan;

24.  juicht het verder toe dat de Commissie verzocht is haar mededeling uit 1996 over diensten van algemeen economisch belang te herzien om die in overeenstemming te brengen met het Verdrag;

25.  dringt erop aan te waarborgen dat de in de lidstaten bestaande systemen betreffende de plicht tot verlening van diensten van algemeen belang in het concurrentiesysteem gehandhaafd worden, maar dat deze overeenkomstig de richtlijnen inzake de interne markt voor elektriciteit en aardgas voor alle concurrenten op transparante en openbare wijze verplicht worden gesteld;

26.  constateert dat het gebruik van de energienetten in geheel Europa (bij aardgas met inbegrip van alle overige noodzakelijke faciliteiten: opslag, menging, "balancing” en "linepack”) hét middel is om de concurrentie tussen de leveranciers van energie op gang te brengen;

27.  verlangt derhalve dat

   -
de voorwaarden voor het gebruik van netten voor iedereen niet-discriminerend zijn, niet alleen op nationale basis,
   -
ook over de grenzen van de lidstaten en de traditionele leveringsgebieden heen de toegang tot de netten voor alle leveranciers en consumenten in het algemeen zonder discriminatie mogelijk is, waarbij eventuele uitzonderingen een overgangskarakter hebben en goed gerechtvaardigd dienen te zijn op grond van maatschappelijke dan wel milieuoverwegingen;

28.  stelt vast dat niet-discriminerende voorwaarden voor de toegang tot het net het gemakkelijkst kunnen worden toegepast wanneer het vervoer in verticaal geïntegreerde ondernemingen niet alleen in bedrijfsadministratief opzicht is losgekoppeld van productie en distributie, maar eventueel ook vanuit het oogpunt van ondernemingsrecht of zelfs eigendomsrecht op zichzelf staat;

29.  verlangt derhalve dat de nationale voorwaarden voor het gebruik van netten de grensoverschrijdende handel in elektriciteit en gas niet mogen belemmeren; wijst op de belangrijke rol en grote verantwoordelijkheid van de netbeheerders wat betreft de stimulering van deze grensoverschrijdende handel;

30.  wenst dat speciale aandacht wordt besteed aan de koppelnetten tussen continentaal Europa en Scandinavië enerzijds en continentaal Europa en het Verenigd Koninkrijk anderzijds om tot één Europese elektriciteitsmarkt te komen en verstoring van de grensoverschrijdende handel te voorkomen;

31.  doet een beroep op de Commissie om, in gevallen waarin een uitzondering niet gerechtvaardigd is, de nationale prijs- en tariferingsstelsels, waaronder het referentiemarktbeginsel, die de handel nog steeds belemmeren, mededingingsrechtelijk te verbieden of de Raad en het Europees Parlement passende communautaire wettelijke regelingen voor te stellen (richtlijn);

32.  wijst er in dit verband op dat het van mening is dat overgangsregelingen in de nieuwe richtlijn voor de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen moeten worden opgenomen met het oog op de bestaande marktverstoringen die worden veroorzaakt door het niet toerekenen van de externe kosten, in welk verband een gepast belastingmechanisme vereist is; wijst tevens op de aanzienlijke directe en indirecte subsidies voor fossiele brandstoffen en kernenergie, die transparant moeten worden gemaakt, zodat herziening mogelijk is; is voorts van mening dat op deze markten mechanismen moeten worden ingevoerd die de lidstaten ertoe aanzetten op het vlak van energie-efficiëntie en besparingen vooraf bepaalde doelstellingen te halen, gezien het feit dat er als gevolg van de liberalisering afnemende stimulansen zijn om zuinig met energie om te gaan;

33.  verzoekt de Commissie alle lidstaten te verplichten tot instelling van volledig onafhankelijke nationale reguleringsinstanties met de bevoegdheid om een volledige concurrentie te stimuleren en de belangen te bevorderen van de consumenten op een geliberaliseerde energiemarkt;

34.  juicht het toe

   -
dat de lidstaten, de nationale reguleringsorganen, de onafhankelijke transmissienetbeheerders, de vertegenwoordigers van de diverse marktdeelnemers en de Commissie in Florence continu werken aan de totstandbrenging van een echte interne markt voor elektriciteit ("proces van Florence”),
   -
dat de nationale transmissienetbeheerders een Europese organisatie (ETSO) hebben opgericht,
   -
dat in het kader van het proces van Florence oplossingen zijn uitgewerkt voor grensoverschrijdende prijs- en tariferingbeginselen, alsmede voor knelpunten in de handel in elektriciteit,
   -
dat bij het proces van Florence juist ook de nationale reguleringsorganen zijn betrokken;

35.  doet een aanbeveling om aan de hand van empirische gegevens deze besluiten van Florence te toetsen en eventueel te verbeteren; verzoekt de Commissie en de Raad om voor grotere prijstransparantie te zorgen en structuren te ontwerpen waarmee reguleringsinstanties in de lidstaten informatie en toegangsgegevens kunnen uitwisselen en hun activiteiten kunnen harmoniseren; wenst ook dat het Europees Parlement een rol in het proces van Florence krijgt;

36.  verzoekt de Commissie om onverwijld met voorstellen te komen om de toegang van derde landen tot de interne markten voor gas en elektriciteit te regelen, ter voorkoming van "energiedumping”; wenst met name dat in dergelijke voorstellen wordt voorgeschreven dat bij enige vorm van invoer van elektriciteit op de interne markt normen voor de productie en distributie moeten gelden die vergelijkbaar zijn met die in de EU, met name als het gaat om maatschappelijke normen en milieunormen;

37.  acht de definiëring van prijs- en tariferingsbeginselen voor het grensoverschrijdend gebruik van netten middels de vaststelling van communautaire regelgeving (richtlijn) niet nodig zolang er in het kader van het proces van Florence aan haalbare oplossingen wordt gewerkt;

38.  verzoekt de Commissie om samen met de lidstaten en de netbeheerders te studeren op innoverende technische oplossingen waarmee de capaciteit van de bestaande grensoverschrijdende elektriciteitsleidingen ingrijpend kan worden verhoogd;

39.  verlangt dat de verplichting tot aanpassing van de capaciteit van transmissienetten en de technische voorschriften voor deze transmissienetten zodanig worden vastgesteld dat hieruit geen belemmering voor de Europese interne markt voor energie voortvloeit;

40.  verzoekt de Commissie om voorstellen ter verhoging van de capaciteit van koppelverbindingen onderzee voor elektriciteit en gas, zodat een volledig vrij verkeer van deze energiedragers mogelijk is naar en vanaf lidstaten die door wateren van de rest van de EU zijn gescheiden;

41.  juicht het toe dat de lidstaten, de nationale reguleringsorganen, de gasbedrijven met eigen netten en de vertegenwoordigers van de diverse marktdeelnemers samen met de Commissie in Madrid aan de totstandbrenging van een interne markt voor gas werken ("proces van Madrid”);

42.  verwacht dat in het kader van het proces van Madrid haalbare en niet-discriminerende oplossingen worden uitgewerkt voor grensoverschrijdende prijs- en tarieferingsbeginselen, knelpunten, de toegang tot overige faciliteiten en de interoperabiliteit van gasnetten op de interne markt voor aardgas; is van oordeel dat hierop regelgeving voor de uitvoering dient te volgen, waarmee ook een eind zou moeten worden gemaakt aan de discriminatie van warmte/krachtkoppeling op de interne gasmarkt en een eerlijke en doorzichtige toegang voor warmte/krachtkoppeling tot het nertwerk zou moeten worden vergemakkelijkt;

43.  spreekt de aanbeveling uit een organisatie van Europese aardgasnetexploitanten op te richten;

44.  verzoekt de Commissie om elk half jaar een verslag te publiceren over de consumentenprijzen voor elektriciteit en gas in de Europese Unie, zodat rechtstreeks kan worden nagegaan in hoeverre de liberalisering van de energiemarkten gevolgen heeft gehad voor de consument; verzoekt tevens om richtsnoeren voor de harmonisering van de criteria voor het meten van de prijzen en de verwerking van de ingezamelde gegevens, opdat de vergelijkingen tussen de situaties in de afzonderlijke lidstaten zo betekenisvol mogelijk kunnen zijn;

45.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de regio's en de parlementen van de lidstaten.

(1) Punt 8 van de aangenomen teksten.


Jaarverslag van de ECB
Resolutie van het Europees Parlement over het jaarverslag 1999 van de Europese Centrale Bank (C5-0195/2000 - 2000/2118(COS) )
P5_TA(2000)0341A5-0169/2000

Het Europees Parlement,

-  gezien het jaarverslag 1999 van de Europese Centrale Bank (C5-0195/2000 ),

-  gelet op artikel 113 van het EG-Verdrag,

-  gelet op artikel 15 van het statuut van het Europees Stelsel van Centrale Banken en de Europese Centrale Bank,

-  gelet op artikel 40 van zijn Reglement,

-  onder verwijzing naar zijn resolutie van 2 april 1998 over de democratische verantwoording in de derde fase van de EMU(1) ,

-  onder verwijzing naar zijn resolutie van 27 oktober 1999 over het jaarverslag 1998 van de Europese Centrale Bank(2) ,

-  gezien het verslag van de Economische en Monetaire Commissie (A5-0169/2000 ),

A.  overwegende dat het door de Europese Centrale Bank gepresenteerde verslag het eerste verslag is dat betrekking heeft op de tijd na de invoering van de euro en dat tegelijkertijd het eerste volledige kalenderjaar na de oprichting van de Europese Centrale Bank beslaat,

B.  overwegende dat de prijsstijging in 1999 gemiddeld krap 1% bedroeg en aldus aanzienlijk onder de door de ECB als met het stabiliteitsdoel verenigbaar beschouwde bovengrens van 2% lag,

C.  overwegende dat de gemeenschappelijke munt tot een duurzame verbetering van de transparantie en convergentie van de prijzen in de deelnemende lidstaten heeft geleid,

D.  overwegende dat het EG-Verdrag het ESCB bij de uitoefening van zijn stabiliteitstaak politieke onafhankelijkheid toekent en zowel de ECB als de nationale centrale banken in dit opzicht vrijstelt van instructies,

E.  overwegende dat onafhankelijkheid niet mag worden gelijkgesteld met ontbrekende verantwoording, maar juist een hoog niveau van informatie en transparantie vereist,

F.  overwegende dat het niet aan instructies gebonden zijn gerechtvaardigd is omdat het ESCB een duidelijke taak heeft, namelijk handhaving van de prijsstabiliteit,

G.  overwegende dat zowel de stijging van de olieprijzen als de waardedaling van de euro een steeds groter gevaar voor de prijsstabiliteit vormen,

H.  overwegende dat de bijdrage van de ECB tot de bevordering van groei en werkgelegenheid in de eerste plaats bestaat uit een geloofwaardige en duurzame handhaving van de prijsstabiliteit en dat de coördinatiemechanismen van het economisch beleid in de EU niet tot een vervaging van de politieke verantwoordelijkheid mogen leiden,

I.  overwegende dat een belangrijke reden voor de invoering van de euro de bescherming van de economie in de eurozone tegen de effecten van veranderlijke wisselkoersen was, en erop wijzend dat de waarde van de voorlopers van de euro varieerde van 69 dollarcent in 1985 tot $ 1,70 in 1979,

J.  overwegende dat het ESCB overeenkomstig het EG-Verdrag bijzondere verantwoordelijkheid draagt voor de stabiliteit van het financiële bestel, die nauw verbonden is met zijn taak ter handhaving van de prijsstabiliteit,

K.  overwegende dat het toezicht op afzonderlijke financiële instellingen, dat onder nationale verantwoordelijkheid blijft vallen, in toenemende mate met aspecten van systeemstabiliteit is verbonden,

L.  overwegende dat het EG-Verdrag de ECB in staat stelt specifieke taken te verrichten betreffende het beleid op het gebied van het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en andere financiële instellingen met uitzondering van verzekeringsondernemingen; overwegende dat het nuttig zou zijn mocht de ECB een belangrijker coördinerende rol bij dit toezicht vervullen,

M.  overwegende dat de opmars van elektronisch geld de handhaving van de prijsstabiliteit niet in gevaar mag brengen en dat de centrale banken daarom greep moeten blijven houden op de emittenten van elektronisch geld, ook als het daarbij om andere instellingen dan banken gaat,

N.  overwegende dat de Commissie en het Europees Parlement voorstander zijn van de opname van Griekenland in de Monetaire Unie per 1 januari 2001,

O.  overwegende dat een nog jonge instelling als de ECB bij uitstek is aangewezen op het vertrouwen van de burger in de consequente voortzetting van het stabiliteitsbeleid, en dat de opbouw van dit vertrouwen een fundamentele voorwaarde vormt voor zowel de interne als de externe stabiliteit van de euro,

P.  overwegende dat de verantwoordingsplicht van de ECB tegenover het Europees Parlement een bijzondere rol vervult, daar het Parlement als enige van de in het EG-Verdrag genoemde instellingen over een rechtstreekse democratische legitimatie beschikt,

Q.  overwegende dat de monetaire dialoog tussen de president van de ECB en de Economische en Monetaire Commissie van het Europees Parlement zich tot een hoeksteen van de verantwoordingsplicht van de ECB heeft ontwikkeld en dat daardoor de democratische waarborging van haar politieke onafhankelijkheid wordt beschermd,

1.  feliciteert de ECB met haar overtuigende stabiliteitsbeleid, dat ertoe heeft geleid dat het prijsstijgingspercentage in de eurozone reeds in het eerste jaar van haar bestaan tot een historisch laag peil is gedaald;

2.  wijst erop dat het succes van het beleid van de ECB bij het behalen van haar doelstelling van prijsstabiliteit en het bewerkstelligen van geloofwaardigheid op de markten blijkt uit het constant lage rentepeil waartegen de regeringen in de eurozone geld kunnen lenen voor een periode van tien jaar, een peil dat voortdurend circa 1 procentpunt lager ligt dan het peil waartoe de financiële markten de regering van de Verenigde Staten dwingen;

3.  acht het een goede zaak dat de ECB haar taak op het gebied van het stabiliteitsbeleid niet eenzijdig opvat, maar behalve de inflatie ook nog eventuele deflatoire tendensen in het oog houdt;

4.  spreekt zijn voldoening uit over de verbetering van het informatiebeleid door de publicatie van discussienota's en verslagen over bepaalde onderwerpen;

5.  verwelkomt de toezegging van de ECB om zowel regelmatig economische vooruitzichten te publiceren, waaronder een voorspelling van de inflatie, als details te publiceren van haar economische modellen of modellen van de economie in de eurozone, en verzoekt de ECB op korte termijn maatregelen te nemen om deze toezeggingen waar te maken;

6.  verzoekt de ECB twee aanvullende maatregelen op het gebied van doorzichtigheid te nemen die worden gesteund door het Europees Parlement: de publicatie van een nota kort na elke vergadering waarin de motivaties voor of tegen een monetaire beleidsmaatregel worden uiteengezet (zonder de stemming weer te geven), en de regelmatige publicatie van een verslag over de economische situatie (inclusief groei van productiviteit en duurzame inkomensgroei) in elke lidstaat van de eurozone;

7.  acht met het oog op de totstandbrenging van een algemene Europese cultuur van stabiliteit intensivering van de rechtstreekse dialoog met de burger wenselijk;

8.  verzoekt de ECB haar koers op het gebied van het stabiliteitsbeleid voort te zetten, ter vermijding van de inflatierisico's;

9.  dringt er bij de lidstaten op aan overeenkomstig hun uit het stabiliteits- en groeipact voortvloeiende verplichtingen gebruik te maken van de opleving van de conjunctuur om de begrotingstekorten terug te dringen en de schulden versneld af te lossen en het stabiliteitsbeleid van de ECB via een bespoediging van de structurele hervormingen op het gebied van de markten voor goederen, diensten en kapitaal, alsmede op het gebied van de arbeidsmarkten en socialezekerheidsstelsels te ondersteunen;

10.  verzoekt de lidstaten in dit verband gebruik te maken van de momenteel gunstige inkomenssituatie om reeds komend jaar, dus eerder dan oorspronkelijk gepland, evenwichtige begrotingen dan wel overschotten te bereiken;

11.  is niet zozeer bezorgd om de waardedaling van de euro als wel om de redenen van de zwakheid van de euro, zoals de structurele economische problemen in de eurozone; is van mening dat de verzwakking van de euro een gevolg is van de interne structurele problemen en het gebrek aan dynamiek in de EMU-economie; benadrukt dat de concurrentiepositie van de eurozone versterkt moet worden;

12.  spreekt zijn voldoening uit over het tot dusver gematigde loonbeleid in de eurozone en dringt er bij de sociale partners op aan deze koers te handhaven, teneinde de huidige fase van groei te gebruiken om nieuwe banen te scheppen en het ontstaan van een loon-prijsspiraal te voorkomen;

13.  verwelkomt de vooruitgang die de lidstaten in de eurozone hebben geboekt bij het beperken van hun kortetermijnschulden en daarmee hun kwetsbaarheid voor financiële schokken, en verzoekt de lidstaten met hoge kortetermijnschulden door te gaan met het verlagen van deze schulden tot de lage niveaus in de meeste lidstaten in de eurozone;

14.  dringt er bij de ECB op aan mogelijke stabiliteitsrisico's zoals de ontwikkeling van de energieprijzen, de wisselkoers van de euro en de ontwikkeling van de prijs van aandelen en onroerend goed zorgvuldig in het oog te houden, maar tegelijkertijd ook rekening te houden met het mogelijk ontlastende effect van grotere efficiency op het gebied van de zogenaamde "new economy” en de verbetering van de prijstransparantie en de liberalisering van de markt (met name op het gebied van energie, vervoer en telecommunicatie);

15.  dringt er bij de ECB op aan zich met het oog op betere acceptatie van de euro door het publiek actief in te zetten voor de verbetering van het grensoverschrijdende kleine betalingsverkeer en detailbetalingen voor zover op dit punt tot eind van het jaar nog geen blijvende vooruitgang is geboekt, en dringt andermaal aan op regelmatige voortgangsrapportage;

16.  wijst erop dat de toetreding tot de Monetaire Unie in verband met de uitbreiding van de EU een proces in drie fasen is, dat van het lidmaatschap van de EU via de deelname aan het wisselkoersmechanisme naar het volledige lidmaatschap van de Monetaire Unie kan lopen en dat dit proces niet automatisch verloopt, maar dat het er uitsluitend om gaat of de in het Verdrag verankerde convergentiecriteria worden nageleefd in de geest die ten grondslag lag aan de overgang naar de derde fase van de EMU in het jaar 1998;

17.  wijst er in verband met de uitbreiding van de Monetaire Unie op dat er een hoge mate van reële convergentie moet zijn om de belasting voor de Gemeenschap en de toetredingskandidaten binnen de perken te houden;

18.  verwelkomt de door het Eurosysteem getroffen voorzorgsmaatregelen om liquiditeitsproblemen in de eurozone op te lossen en sluit zich aan bij het standpunt van de ECB dat tijdelijke liquiditeitssteun wegens het moral hazard alleen in uitzonderlijke gevallen en na onderzoek van ieder individueel geval ter overbrugging van een tijdelijke liquiditeitskrapte wordt toegekend;

19.  stelt vast dat verschillende internationale instellingen in het kader van de multilaterale samenwerking permanent aan verdere verbetering van de uitwisseling van informatie werken; acht verdere intensivering van de multilaterale samenwerking echter met name in verband met de steeds belangrijker wordende vraag van de systeemstabiliteit noodzakelijk;

20.  verwelkomt de door het Comité voor bankentoezicht van het ESCB opgestelde verslagen die de samenhang tussen micro- en macroprudentiële aspecten van het bankentoezicht verduidelijken en dringt er bij de ECB op aan haar werkzaamheden overeenkomstig het uit het EG-Verdrag voortvloeiende mandaat op het gebied van de macroprudentiële analyse verder uit te breiden, om aldus bij te dragen tot de stabiliteit van het financiële stelsel;

21.  acht verdere intensivering van de samenwerking tussen toezichthouders en centrale banken in alle EU-landen - met inbegrip van de ECB - noodzakelijk om gebruik te kunnen maken van onderlinge synergie tussen de activiteiten van de Centrale Bank als verantwoordelijke instantie voor de systeemstabiliteit en als marktwaarnemer en toezichthouder op de betalingsverkeerssystemen, en die van de bankentoezichthouders; meent dat de ECB tot taak moet krijgen het nationale controlebeleid te coördineren;

22.  verzoekt de ECB zich er bij het Bazelse Comité van toezichthouders voor in te zetten dat in de nieuwe versie van de overeenkomst over eigen kapitaal rekening wordt gehouden met de heterogene structuur van het Europese bankenstelsel, dat de mededingingsneutraliteit zowel voor banken in verschillende landen als voor kleinere lokaal en regionaal actieve instellingen blijft bestaan en dat de geplande nieuwe regeling niet tot een verslechtering van de financieringsvoorwaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen leidt;

23.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Centrale Bank, de Commissie en de Raad.

(1) PB C 138 van 4.5.1998, blz. 177.
(2) PB C 154 van 4.6.2000, blz. 60.


Voorlichtingsstrategie in de laatste fasen van de voltooiing van de EMU
Resolutie van het Europees Parlement over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's over de voorlichtingsstrategie in de laatste fasen van de voltooiing van de EMU (COM(2000) 57 - C5-0104/2000 - 2000/2019(COS) )
P5_TA(2000)0342A5-0170/2000

Het Europees Parlement,

-  gezien de mededeling van de Commissie (COM(2000) 57 - C5-0104/2000 ),

-  gezien zijn resolutie van 13 januari 1998 over "De euro en de consument”(1) ,

-  gezien zijn resolutie van 10 maart 1998 over de praktische aspecten van de invoering van de euro en over het werkdocument van de Commissie over de voorbereiding van de overheidsinstanties op de overschakeling naar de euro(2) ,

-  gezien zijn resolutie van 16 december 1998 over de te volgen strategie bij de voorlichting over de euro(3) ,

-  gezien zijn resolutie van 2 december 1999 over de duur van de overgangsperiode in verband met de invoering van de euro(4) ,

-  gezien zijn standpunt van 17 februari 2000 over het ontwerpkaderbesluit van de Raad tot versterking van de bescherming tegen valsemunterij met het oog op het in omloop brengen van de euro(5) ,

-  gezien zijn resolutie van 18 mei 2000 over de jaarlijkse evaluatie van de uitvoering van de stabiliteits- en convergentieprogramma's(6) ,

-  gezien zijn standpunt van 18 mei 2000 over het voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende de aanneming van de ene munt door Griekenland op 1 januari 2001(7) ,

-  gezien de aanbeveling 98/287/EG van de Commissie betreffende de dubbele aanduiding van prijzen en andere geldbedragen(8) ,

-  gezien de afspraken over de voorlichting over de invoering van de euro die door 13 lidstaten, de Commissie en het Parlement werden gemaakt,

-  gezien de hoorzittingen van zijn Economische en Monetaire Commissie over de praktische aspecten van de invoering van de euro en over het voorlichtingsbeleid op 22 februari 2000, 3 april 2000, 17 april 2000 en 5 juni 2000,

-  gezien de informatiecampagne van de Europese Centrale Bank,

-  gelet op artikel 47, lid 1 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Economische en Monetaire Commissie alsmede de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbeleid en de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs, media en sport (A5-0170/2000 ),

A.  overwegende dat de gemeenschappelijke Europese munteenheid een essentiële en identiteitsvormende factor vormt in het Europese integratieproces,

B.  overwegende dat sinds de invoering van de euro per 1 januari 1999 sprake is van aantoonbare positieve gevolgen voor de Europese interne markt, de prijsstabiliteit en de monetaire stabiliteit alsmede de economische groei en werkgelegenheid,

C.  overwegende dat de euro sinds zijn invoering ook verscheidene malen bij internationale monetaire crises een stabiliserende factor is gebleken en aldus zijn waarde heeft bewezen,

D.  overwegende dat iedere burger van de EU, ook zij die in lidstaten wonen welke niet aan de monetaire unie deelnemen, aanzienlijke gevolgen zal ondervinden van de invoering van de eurobankbiljetten en euromunten, evenals burgers die in de kandidaatlanden wonen,

E.  overwegende dat de wisselkoers van de euro ten opzichte van de dollar psychologische effecten voor het vertrouwen van de burgers in de gemeenschappelijke munteenheid heeft,

F.  overwegende dat een groot aantal EU-burgers nog onvoldoende op de hoogte is van de gevolgen van de invoering van de eurobankbiljetten en euromunten,

G.  overwegende dat zowel ondernemingen als particulieren thans nog te weinig gebruik maken van de euro,

H.  overwegende dat het grootste deel van het midden- en kleinbedrijf (MKB) nog niet is overgegaan tot de technische overschakeling op de euro of zich vaak nog niet bewust is van de noodzaak van de tijdige overschakeling en dat in deze sector de strategische uitdaging van de euro vaak wordt onderschat,

I.  overwegende dat de informatiecampagne van de Europese Unie ten doel heeft vertrouwen van de burgers in de euro te scheppen en te zorgen voor een probleemloze invoering van de munten en bankbiljetten vanaf 1 januari 2002,

J.  overwegende dat de bepaalde bevolkingsgroepen die bijzonder moeilijk toegang tot informatie krijgen, zoals ouderen, blinden, slechtzienden, slechthorenden, geestelijk gehandicapten, analfabeten of in sociaal opzicht achtergestelde personen op een bijzondere manier door middel van de informatiecampagne moeten worden benaderd,

K.  overwegende dat jongeren, met name scholieren, met het oog op hun hogere leer- en aanpassingsvermogen alsmede hun emotionele multiplicatorfunctie een belangrijke doelgroep vormen,

L.  overwegende dat de informatiecampagne door middel van overeenkomsten tussen de Commissie en de lidstaten op nationaal niveau wordt omgezet om zo rekening te houden met de diverse nationale en culturele kenmerkende eigenschappen,

M.  overwegende dat dank zij de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel een doeltreffende samenwerking kan plaatsvinden met regionale en lokale actoren alsmede met bemiddelende instanties als bedrijfs- en consumentenorganisaties of vakverenigingen, alsmede organisaties die zich inzetten voor bevolkingsgroepen welke bijzonder moeilijk toegang tot informatie krijgen,

N.  overwegende dat bij het gebruik van de euro door de diverse overheidsinstanties in de meeste lidstaten slechts langzaam vooruitgang wordt geboekt, en dat de voorbereidingen voor gedegen voorlichting en communicatie eveneens achterblijven,

O.  overwegende dat met het naderbij komen van de datum van invoering van de eurobankbiljetten en -munten de belangstelling voor praktische vraagstukken in verband met de euro enorm zal toenemen,

P.  overwegende dat ook de kandidaat-lidstaten - hoewel zij niet op het moment van toetreding tot de EU eveneens tot de EMU kunnen toetreden - toch bij de gemeenschappelijke munt betrokken zijn en dat er derhalve grote behoefte aan voorlichting ter zake bestaat,

Q.  overwegende dat bij veel burgers ook na de invoering van het contante geld een grote behoefte aan informatie zal blijven bestaan en dat de informatiecampagne derhalve tot het midden van 2002 moet worden voortgezet,

R.  overwegende dat de campagne rond de euro het EP de gelegenheid biedt nauwere banden te smeden met de burger door ervoor te zorgen dat de vragen van de burger naar behoren worden beantwoord en dat zijn problemen in behandeling worden genomen,

S.  overwegende dat de interinstitutionele werkgroep die bestaat uit leden van het Europees Parlement en van de Commissie in de eindfase de voorlichtingscampagne coördineert,

T.  overwegende dat de laatste fase van de euroinformatiecampagne van het Europees Parlement, de Commissie en de lidstaten in dezelfde periode plaatsvindt als de informatiecampagne van de Europese Centrale Bank, die erop gericht is de burgers te laten wennen aan de eurobankbiljetten en -munten en die zich tevens richt op de beveiligingsmaatregelen tegen valsemunterij,

U.  overwegende dat een tijdige coördinering van de beide campagnes noodzakelijk is om voor coherentie en kostendoelmatigheid te zorgen,

V.  overwegende dat het in de Commissie voor een informatiecampagne van deze betekenis ter beschikking gesteld personeel niet toereikend lijkt om een professioneel en goed gecoördineerd verloop alsmede het vereiste financiële en inhoudelijke toezicht te garanderen,

W.  overwegende dat, gezien het belang van de euro voor de Europese identiteit en een geslaagde voortzetting van het integratieproces, de kredieten voor de campagne in de jaren 2001 en 2002 dienovereenkomstig moeten worden verhoogd,

1.  juicht de mededeling van de Commissie toe, daar hierin wordt gestreefd naar opvoering van de voorlichtingscampagne rond de euro tijdens de laatste fase van omschakeling op de euro;

2.  begroet met instemming het werk dat de Commissie, het Parlement en de lidstaten in het kader van het PRINCE-programma tot dusverre hebben verzet om de burger in verband met de euro voor te lichten en voor te bereiden;

3.  begroet met instemming het voorgestelde doel, de nadruk op een groter eurobewustzijn bij het midden- en kleinbedrijf (MKB) en de publieke opinie te leggen;

4.  ondersteunt het tijdschema van de campagne, waarvan het zwaartepunt - met het oog op de langere voorbereidingstijd die in deze sector vereist is - in 2000 op het MKB moet liggen, die zich in 2001 in versterkte mate op alle doelgroepen moet richten en die vanaf september 2001 bewust het brede publiek moet aanspreken;

5.  acht het een goede zaak dat de voorlichtingsstrategie van de EU ook gericht is op de lidstaten die niet aan de monetaire unie deelnemen, alsmede op de kandidaatlanden, daar ook zij te maken krijgen met de invoering van de gemeenschappelijke munt en daarom toegang moeten hebben tot adequate en objectieve informatie;

6.  benadrukt dat de campagne ook informatie moet bevatten over het economische en monetaire beleid van de Unie;

7.  verlangt dat bevolkingsgroepen die moeilijk toegang tot informatie krijgen, zoals ouderen, blinden, slechtzienden, slechthorenden, geestelijke gehandicapten, analfabeten of in sociaal opzicht achtergestelde personen ook in de toekomst met bijzondere aandacht worden voorbereid op de omgang met de euro, aangezien deze groepen personen veeleer behoefte hebben aan soort opleiding dan aan uitsluitend informatie en beveelt aan met onmiddellijke ingang de vorming van opleiders in versterkte mate voort te zetten en hen, evenals de fabrikanten van muntautomaten, vanaf het laatste kwartaal van 2001 overeenkomstig de veiligheidsvoorzieningen aangepaste modelsets eurobiljetten en -munten ter beschikking te stellen;

8.  wijst er in dit verband nadrukkelijk op dat het van belang is met name vrouwen als doelgroep uitgebreid te informeren via vrouwenorganisaties en vrouwenbladen, aangezien in het bijzonder vrouwen nog bedenkingen hebben tegen de invoering van de euro;

9.  dringt er met name bij de lidstaten op aan in hun informatiecampagnes rekening te houden met deze bevolkingsgroepen volgens de lijn die de Commissie gedurende het gehele proces heeft gevolgd,

10.  dringt er om deze reden op aan het Commissieprogramma "Euro gemakkelijk gemaakt” voort te zetten en op sociaal en gezondheidsgebied werkzame organisaties - maar ook NGO's en stichtingen - bij de campagne te betrekken;

11.  wenst dat nog in dit jaar versterkte pogingen worden ondernomen om bij het MKB een geslaagde technische overschakeling en specifiek op de bedrijfstak afgestemde strategische overwegingen over de gevolgen van de euro te bevorderen;

12.  beveelt aan de informatie en ondersteuning voor ondernemingen voornamelijk te laten plaatsvinden via hun beroepsorganisaties, zoals verenigingen voor industrie, handel en economie, alsmede accountants en auditors, aangezien deze het beste op de hoogte zijn van de behoefte van de ondernemingen;

13.  stelt voor regelmatig evenementen te organiseren voor het uitwisselen van gegevens en ervaringen tussen multiplicatoren uit verschillende landen en tussen ondernemingen die de overstap op de euro reeds hebben afgerond en ondernemingen die dit nog moeten doen;

14.  is van mening dat bovengenoemde sectoren moeten worden uitgebreid tot organisaties die culturele, jeugd- en sportverenigingen bundelen en die een uitermate belangrijke rol kunnen spelen bij het verspreiden van informatie;

15.  onderstreept de bijzondere rol die kinderen en jongeren kunnen spelen bij het verspreiden van informatie; beveelt daarom aan in de schooljaren 2000/2001 en 2001/2002 op alle scholen van de eurolanden activiteiten in het kader van de invoering van de euro te laten plaatsvinden en de euro bij het onderwijs en de leermiddelen te betrekken; met name moeten alle schoolboeken uiterlijk aan het begin van het schooljaar 2001/2002 op de nieuwe munteenheid worden ingesteld;

16.  beveelt aan in die schooljaren op lokaal, nationaal en uiteindelijk op EU-niveau bijvoorbeeld opstel-, spreekbeurt-, schilder- en tekenwedstrijden rondom de euro op de scholen te organiseren met als doel dat zoveel mogelijk scholieren zich bezighouden met het onderwerp "Overschakeling op de euro”; op de verschillende niveaus moeten in het openbaar de prijzen worden uitgereikt en uiteindelijk moet een prijs in euro worden verleend;

17.  beveelt aan de werkgroep Opleiding/euro weer nieuw leven in te blazen om een algemene strategie op te stellen voor de eurocampagne in de opleidingssector. In dit kader moeten verenigingen en -organisaties van leraren in de campagne worden betrokken omdat zij een belangrijke intermediaire rol spelen;

18.  is principieel verheugd over de doelgerichte maatregelen van de Commissie ter voorbereiding van de toeristensector op de overschakeling op de euro, acht het evenwel noodzakelijk de horecasector, die de sector is die het eerst rechtstreeks met de nieuwe valuta wordt geconfronteerd, intensief op de euro voor te bereiden;

19.  beveelt aan om in het kader van de bij banken plaatsvindende Wereldspaarweek de invoering van een "Eurospaardag” te organiseren, waarop uitgebreid informatie wordt verstrekt over de euro en waarop het openen van een eurospaarbankboekje wordt begunstigd; een dergelijk spaarbankboekje zou eveneens automatisch kunnen worden geopend voor ieder kind dat in 2001 geboren wordt;

20.  beveelt aan ervoor te zorgen dat de burgers reeds vroegtijdig, vanaf de herfst in 2001, hun tegoeden aan contant geld op eurospaarbankboekjes storten of vanaf 15 december eurostarterkits aanschaffen om aldus te voorkomen dat in de eerste dagen van 2002 een enorme druk vanwege de vele wisseltransacties ontstaat;

21.  beveelt aan dat alle verzend- en handelsketens in het jaar waarin de euro wordt ingevoerd een overzichtstabel publiceren en distribueren van de prijzen van de 50 belangrijkste voedingsmiddelen en consumptiegoederen in euro en in nationale munt om zo voor zekerheid, oriënteringhulp en gewenning bij de burgers te zorgen;

22.  is verheugd over het feit dat de Commissie in haar voorlichting ook rekening houdt met het feit dat de bevolking vertrouwen moet hebben dat ze niet wordt opgelicht bij de omzetting van de bedragen; verzoekt de Commissie om op basis van de beste praktijken concrete voorstellen te doen en de nationale, plaatselijke en regionale overheden ertoe aan te moedigen om lokale meldpunten uit te bouwen waar iedereen melding kan maken van eventuele misbruiken zoals onterechte prijsverhogingen;

23.  ziet aanduidingen dat het prijsniveau in de eurozone als gevolg van de toegenomen concurrentie lager ligt dan in andere Europese landen en verzoekt de Commissie over dit verschijnsel een studie uit te voeren;

24.  verzoekt de Commissie haar actie tot voorkoming van hoge bankkosten bij grensoverschrijdende overmaking van geldsommen, hoge wisselkosten in de eurozone en ter verbetering van de doorzichtigheid van de kosten te versnellen en in het bijzonder de resultaten van het in haar opdracht uitgevoerde onderzoek naar de bankkosten te publiceren en daarbij te verwijzen naar de bestaande, sterke verschillen, en voorts het onderzoek in het jaar 2001 opnieuw uit te laten voeren;

25.  onderstreept nadrukkelijk dat de overheid bij het gebruik van de euro een toonaangevende rol zou moeten spelen en dringt aan op dienovereenkomstige initiatieven om deze rol zowel op nationaal als lokaal niveau te garanderen;

26.  beveelt aan om met het oog op het steeds meer uitdijende debat over de externe waarde van de euro in het kader van de campagne onverwijld concreet en nadrukkelijk te wijzen op de reeds aantoonbare effecten van de gemeenschappelijke valuta op de Europese interne markt, de stabiliteit van de prijzen en de monetaire stabiliteit alsmede op economische groei en werkgelegenheid;

27.  verzoekt de Commissie in haar voorlichtingscampagne adequaat en snel in te spelen op actuele ontwikkelingen zoals bijvoorbeeld grote koersschommelingen om op die manier het vertrouwen in de euro van de Europese burger te behouden;

28.  beveelt aan dat met name de EMU-lidstaten die grenzen aan een kandidaat-lidstaat met deze landen samenwerkingspartnerschappen sluiten;

29.  herinnert de Commissie en de autoriteiten in de lidstaten eraan dat aan de leden van het Europees Parlement op grond van hun democratische legitimatie een belangrijke rol bij de informatievoorziening over de euro kan toekomen, bijvoorbeeld de voorlichting van de bezoekersgroepen in de vergaderplaatsen van het Europees Parlement;

30.  beveelt de Commissie en de nationale overheden eveneens aan alle openbare ambtsdragers op nationaal en regionaal niveau bij de campagne te betrekken; met het oog hierop moeten aan alle openbare ambtsdragers via e-mail en Internet de meest recente gegevens ter beschikking worden gesteld, opdat ook deze openbare ambtsdragers in hun kiesdistricten deze gegevens rechtstreeks aan de burgers kunnen doorgeven; voorwaarde hiervoor is dat alle openbare ambtsdragers een e-mailadres hebben en dat deze in de nationale parlementen en in het Europees Parlement kunnen worden opgeslagen;

31.  dringt erop aan dat de reeds bestaande euro-homepage op Internet, met het oog op doelmatig gebruik van de nieuwe technologie, wordt uitgebreid tot een algemeen, actueel en slagvaardig voorlichtingsinstrument;

32.  dringt erop aan dat in alle EP-kantoren in de gehele Unie een telefoondienst wordt opgezet en dat de burger wordt uitgenodigd hier zijn vragen te stellen; spreekt de aanbeveling uit dat de antwoorden op de meest gestelde vragen aan een breder publiek worden bekend gemaakt;

33.  onderstreept dat het voorlichtingsbeleid volgens paragraaf 37, sub b) van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 een zelfstandige beleidsvorm is waarvoor geen rechtsgrondslag is vereist;

34.  brengt in herinnering dat het Parlement in 1996 via een begrotingsinitiatief de aanzet heeft gegeven tot het PRINCE-programma, waarbij de financiering van informatiecampagnes over aangelegenheden die voor de EU van prioritair belang zijn duidelijk als doel vooropstond en dat het Parlement als zodanig sedertdien voor vier soorten campagnes steun heeft toegekend; memoreert tevens dat het besluit over de verdeling van het krediet en de richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging daarvan alsmede van de gezamenlijke acties telkenjare worden vastgesteld aan de hand van het advies van de interinstitutionele werkgroep waarvan gewag wordt gemaakt in de toelichting bij begrotingspost B3-306 ;

35.  dringt erop aan voor de euroinformatiecampagne in 2001 kredieten ten bedrage van ten minste 38 miljoen euro ter beschikking te stellen;

36.  wenst dat een deel van het beschikbare geld wordt aangewend voor informatie-evenementen die door het Europees Parlement en de Commissie samen worden georganiseerd;

37.  dringt er met het oog op het besluit van de ECOFIN-Raad om de dubbele looptijd tot 2 maanden te verkorten op aan de informatiecampagne tot midden 2002 te verlengen en voor de campagne in dit jaar een budget van ten minste 20 miljoen euro ter beschikking te stellen;

38.  wenst dat voor ieder betrokken directoraat-generaal van de Commissie, met name voor het directoraat-generaal onderwijs en cultuur, voldoende en voor de toekomstige taken geschikt personeel ter beschikking wordt gesteld;

39.  dringt aan op een nauwe coördinatie van de informatiecampagnes van het Europees Parlement, de Commissie en de lidstaten en de campagne van de Europese Centrale Bank, om tot een duidelijke en kostenefficiënte werkverdeling te komen en een overlappende dan wel tegenstrijdige informatievoorziening te voorkomen;

40.  beveelt aan, vooral in het laatste halfjaar voor de invoering van de euro, in samenwerking tussen het Europees Parlement, de Commissie en de Europese Centrale Bank gemeenschappelijke acties uit te voeren, met name door het combineren van de maatregelen voor gedepriveerde groepen in het kader van het programma "Euro gemakkelijk gemaakt”;

41.  verzoekt de Commissie vastberaden en onmiddellijk op te treden tegen dubbele kosten die aan klanten in rekening worden gebracht en de hoge bankkosten voor grensoverschrijdende overmakingen in de eurozone te verlagen;

42.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 34 van 02.02.1998, blz. 38.
(2) PB C 104 van 06.04.1998, blz. 69.
(3) PB C 98 van 09.04.1999, blz. 167.
(4) Punt 14 van de aangenomen teksten van die datum.
(5) Punt 4 van de aangenomen teksten van die datum.
(6) Punt 4 van de aangenomen teksten van die datum.
(7) Punt 5 van de aangenomen teksten van die datum.
(8) PB L 130 van 01.05.1998, blz. 26.


Commissie verzoekschriften
Resolutie van het Europees Parlement over de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften in het parlementaire jaar 1999-2000
P5_TA(2000)0343A5-0162/2000

Het Europees Parlement,

-  gelet op artikel 175, lid 5 van zijn Reglement,

-  onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over de verzoekschriften, waarvan de jongste die van 15 april 1999 over de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften in het parlementaire jaar 1998-1999(1)

-  gelet op de artikelen 21 en 194 van het EG-Verdrag,

-  gezien het jaarlijks verslag van de Europese ombudsman over 1999 (C5-0303/2000 ),

-  gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften (A5-0162/2000 ),

A.  overwegende dat het petitierecht een fundamenteel recht is dat nauw verbonden is met het burgerschap van de Europese Unie (EU) (zie de artikelen 17, 21 en 194 van het EG-Verdrag),

B.  overwegende dat het petitierecht het Europees Parlement in staat stelt controle uit te oefenen op ernstige gevallen van nalatigheid van de overheden van de Europese Unie of de lidstaten bij de naleving van het primaire of afgeleide Gemeenschapsrecht,

C.  overwegende dat de kwaliteit en de kwantiteit van de ontvangen verzoekschriften het recht van de in de EU wonende burgers illustreren om betrokken te worden bij de tenuitvoerlegging van het Gemeenschapsrecht, maar dat hieraan voor het Europees Parlement de verplichting is gekoppeld de verzoekschriften doeltreffend te behandelen,

D.  overwegende dat de goede samenwerking die op gang is gekomen tussen de Europese Ombudsman en het Parlement, een voorwaarde blijft om ervoor te zorgen dat de burgers ongehinderd gebruik kunnen maken van hun grondrechten in verband met het burgerschap van de Unie,

E.  overwegende dat nauwe en doeltreffende samenwerking met de andere instellingen van de Gemeenschap, met name de Commissie en de Raad, de gespecialiseerde agentschappen en de verschillende overheden van de lidstaten noodzakelijk blijkt om ervoor te zorgen dat de verzoekschriften doeltreffend worden behandeld,

F.  overwegende dat de permanente vertegenwoordigingen van de lidstaten bij de Europese Unie en het fungerend voorzitterschap van de Europese Unie een bijzondere plicht hebben om burgers te garanderen dat afgeleid Gemeenschapsrecht, dat is opgesteld dankzij de wetgevingsarbeid van de voor dat doel gekozen Europese instellingen, door de nationale, regionale en plaatselijke overheden wordt nageleefd,

1.  bevestigt opnieuw dat de Commissie verzoekschriften samen met de Europese Ombudsman een van de belangrijkste organen van het Europees Parlement is voor de uitoefening van parlementaire controle op de EU-instellingen en op de nationale, regionale en plaatselijke overheden en maatschappelijke instanties ten einde de transparantie bij de tenuitvoerlegging van het Gemeenschapsrecht in individuele gevallen te waarborgen;

2.  wijst er met nadruk op dat de bij het Europees Parlement ingediende verzoekschriften inzicht geven in de problemen waarmee de burgers bij de Europese en nationale overheden worden geconfronteerd en illustreren vaak oneigenlijk gebruik van discretionaire bevoegdheden bij de besluitvorming alsook bureaucratisch optreden dat afstand tot de mensen schept;

3.  herinnert eraan dat uit veel verzoekschriften de tekortkomingen in de wetgeving blijken en de tekortschietende relatie tussen Europese integratie en betrokkenheid van de Europese burgers in de steeds hechtere Europese Unie;

4.  stelt vast dat de inbreuken op de beginselen en regels van het Gemeenschapsrecht door de overheidsinstanties van de lidstaten, die via verzoekschriften aan het licht komen, de Commissie ertoe verplichten een procedure wegens schending van het Gemeenschapsrecht tegen de betrokken lidstaat te openen overeenkomstig artikel 226 van het EG-Verdrag;

5.  wijst met nadruk op de positieve rol die de Commissie heeft gespeeld bij de behandeling van verzoekschriften en acht de samenwerking met de Commissie in het algemeen bevredigend; verzoekt de Commissie nogmaals in haar jaarlijks verslag over de toepassing van het Gemeenschapsrecht te wijzen op gevallen waarin inbreukprocedures op gang zijn gebracht naar aanleiding van door Europese burgers ingediende verzoekschriften;

6.  beseft dat uit de ongeveer 500 in 1999/2000 behandelde verzoekschriften waarvan sommige tot een procedure wegens inbreuk op het Gemeenschapsrecht hebben geleid, blijkt dat het petitierecht een belangrijke schakel is in de relatie tussen de burgers van de Unie en de wetgevende en bestuurlijke activiteiten van de Europese Unie en de lidstaten;

7.  wijst er met nadruk op dat doeltreffende samenwerking tussen het Europees Parlement, de andere EU-instellingen en agentschappen en de bevoegde autoriteiten in de lidstaten met het oog op een doeltreffende behandeling van de verzoekschriften op een wijze die voor de burgers toegankelijk en begrijpelijk is, een van de belangrijkste voorwaarden voor de juiste toepassing van het Gemeenschapsrecht blijft;

8.  wijst er met nadruk op dat de aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de betreffende Raad of permanente vertegenwoordiging op de commissievergaderingen tijdens de behandeling van de verzoekschriften van wezenlijke betekenis is, met name wanneer het verzoekschrift betrekking heeft op terreinen waar het afgeleide recht nauw gekoppeld is aan het nationale recht van een bepaalde lidstaat of verband houdt met voor de lidstaat politiek gevoelige onderwerpen;

9.  acht het van essentieel belang op communautair niveau nieuwe wegen en middelen te vinden voor de behandeling en verwerking van het voortdurend toenemend aantal verzoekschriften en de tijd voor behandeling ervan te beperken;

10.  herinnert eraan dat het ontbreken van snelle antwoorden van de instellingen of overheden van de lidstaten op vragen die namens de Commissie verzoekschriften worden gesteld door de Commissie - die in het kader van een over het algemeen bevredigende samenwerking de gemeenschapsrechtelijke aspecten van het verzoekschrift behandelt - een probleem blijft en het gehele proces van beantwoording van de afzonderlijke verzoekschriften verlengt;

11.  wijst er met nadruk op dat, aangezien in de verzoekschriften concrete zorgen van de burgers tot uiting komen over hun werkelijke rechten en hun verwachtingen ten aanzien van de Europese integratie, het des te belangrijker is om binnen het verantwoordelijke directoraat-generaal van het Europees Parlement een gemoderniseerde databank in te voeren alsook het gebruik van Internet dat openstaat voor de Europese burger, en om een voorlichtingscampagne over het petitierecht te starten, zoals reeds in de bovengenoemde resolutie van 15 april 1999 werd gevraagd;

12.  beveelt aan dat een seminar wordt gehouden waar men zich opnieuw dient te buigen over de samenwerking tussen het Parlement en de andere Europese instellingen, met name de Commissie en de Raad, op basis van het herziene Interinstitutionele Akkoord van 12 april 1989(2) ;

13.  wenst dat een Europees netwerk van de parlementaire commissies verzoekschriften tot stand komt ter behandeling van klachten met het oog op de uitwisseling van informatie over in de lidstaten en op communautair niveau ontvangen verzoekschriften over de toepassing van de EU-wetgeving;

14.  onderstreept het nut van regelmatige vergaderingen van een delegatie van de Commissie verzoekschriften met de betreffende nationale of regionale commissies voor verzoekschriften, zoals in april 2000 plaatsvond in Berlijn bij de Commissie voor verzoekschriften van de Bundestag, waarbij de deelstaat Berlijn en de deelstaat Brandenburg een inbreng hadden in de paragrafen van deze resolutie die betrekking hebben op de verbetering van de werkmethoden;

15.  benadrukt de nuttige samenwerking die op gang is gekomen dankzij de op 14 juli 1998(3) goedgekeurde richtsnoeren voor de behandeling van verzoekschriften door permanente commissies aan welke de Commissie verzoekschriften bepaalde verzoekschriften ter informatie, voor verdere actie of voor advies doet toekomen en verzoekt deze commissies die specifieke wetgeving opstellen op het terrein dat onder hun verantwoordelijkheid valt, de Commissie verzoekschriften om advies te vragen;

16.  is voorstander van een vergadering twee keer per jaar van de Commissie verzoekschriften en de overeenkomstige commissies van de lidstaten, met name aan het begin van een nieuw voorzitterschap van de Raad, ter behandeling van specifieke vraagstukken die in de verzoekschriften van de betreffende lidstaat aan de orde komen; voor deze vergadering moeten de commissaris die verantwoordelijk is voor de betrekkingen met het Parlement, de vertegenwoordiger van het voorzitterschap van de Raad en de Europese Ombudsman worden uitgenodigd;

17.  verzoekt de Commissie verzoekschriften in voorkomende gevallen op haar vergaderingen regelmatige contacten te onderhouden met de leden van de Commissie die verantwoordelijk zijn voor de betrekkingen met het Europees Parlement, het Europa van de burgers, milieu en vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, die werden ondervraagd door een delegatie van de Commissie verzoekschriften toen de Commissie-Prodi aantrad;

18.  is het eens met de suggestie dat jaarlijks in samenwerking met de betreffende parlementaire commissies twee initiatiefverslagen door de Commissie verzoekschriften moeten worden opgesteld over de belangrijkste terreinen die in de verzoekschriften aan de orde worden gesteld, namelijk sociale zekerheid, milieu- en consumentenbescherming, vrij verkeer, erkenning van diploma's en andere relevante onderwerpen van het Gemeenschapsrecht;

19.  is voorstander van de methode volgens welke de Commissie verzoekschriften voor de belangrijkste terreinen van haar werkzaamheden algemene rapporteurs benoemt die eveneens dienen op te treden als woordvoerders van de Commissie verzoekschriften in hun eigen commissies, zodat gebruik kan worden gemaakt van hun lidmaatschap van verschillende parlementaire commissies;

20.  onderschrijft de gedachte dat de indiener van het verzoekschrift aanwezig dient te zijn indien het Bureau en de coördinatoren van de Commissie verzoekschriften hiertoe besluiten en dat de noodzakelijke reiskosten worden vergoed;

21.  gelast zijn diensten:

   a)
ervoor te zorgen dat de data van de vergaderingen van de Commissie verzoekschriften, een niet-wetgevende commissie, niet samenvallen met die van andere commissies die werkzaam zijn op verwante terreinen zoals sociale zaken, milieu, cultuur, juridische zaken en binnenlandse aangelegenheden;
   b)
een gebruiksvriendelijke databank op te zetten voor de burgers, de leden, de fracties, de commissiesecretariaten en de Europese Ombudsman, met onder meer de ontwerpagenda en de mededelingen aan de leden betreffende de verzoekschriften voor de volgende vergadering van de Commissie verzoekschriften;

22.  dankt de bemiddelaar van het Parlement voor internationale ontvoeringen van kinderen voor haar doeltreffende werkzaamheden;

23.  gelast zijn diensten, met name DG I - Presidium, DG II - Commissies en delegaties, DG III - Voorlichting en DG VII - Vertaling en Algemene Diensten, aan de Commissie verzoekschriften op haar vergadering van februari 2001 verslag uit te brengen over de follow-up van deze resolutie;

24.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en het verslag van de commissie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Europese Ombudsman en de betreffende commissies voor verzoekschriften of andere betrokken commissies alsmede de ombudsmannen in de lidstaten.

(1) PB C 219 van 30.7.1999, blz. 458.
(2) PB C 120 van 16.5.1989, blz. 90.
(3) PE 225.233/def.


Europese ombudsman
Resolutie van het Europees Parlement over het jaarverslag van de Europese ombudsman over 1999 (C5-0303/2000 )
P5_TA(2000)0344A5-0181/2000

Het Europees Parlement,

-  gelet op het jaarverslag van de Europese ombudsman over 1999 (C5-0303/2000 ),

-  gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid de artikelen 21 en 195,

-  gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, inzonderheid artikel 20 D,

-  gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, inzonderheid artikel 107 D,

-  gelet op zijn resolutie van 17 november 1993, inzonderheid het besluit inzake het Statuut van de Europese ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt(1) ,

-  gelet op zijn besluit van 9 maart 1994 inzake het Statuut van de Europese ombudsman en de algemene voorwaarden voor de uitoefening van zijn ambt, inzonderheid artikel 3, lid 8(2) ,

-  gelet op zijn resolutie van 14 juli 1995 over de rol van de Europese ombudsman(3) ,

-  gelet op zijn resolutie van 15 juli 1997 over het jaarverslag van de Europese ombudsman over 1996(4) ,

-  gelet op zijn voorgaande resoluties over verzoekschriften, inzonderheid die van 16 juli 1998 over de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften in het parlementaire jaar 1997-1998(5) ,

-  gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften (A5-0181/2000 ),

A.  overwegende dat de Europese ombudsman overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap de opdracht heeft om door hem gerechtvaardigd geacht onderzoek te verrichten naar gevallen van wanbeheer bij het optreden van de communautaire instellingen of organen, hetzij op basis van aan hem voorgelegde klachten, hetzij op eigen initiatief, met uitzondering van het Hof van Justitie en het Gerecht van Eerste Aanleg bij de uitoefening van hun gerechtelijke taak,

B.  overwegende dat de opbouw van de Europese Unie in de ogen van de burgers pas een werkelijke rechtvaardiging krijgt als zij in het genot worden gesteld van rechten op grond waarvan zij actief kunnen deelnemen aan de maatschappelijke en politieke dialoog in de Europese Unie, dat een dergelijke mondigheid het recht op informatie en de toegang tot documenten impliceert en dat de standpunten van de burgers serieus moeten worden genomen en moeten worden gehoord,

C.  overwegende dat de toename van het aantal klachten bij de Europese ombudsman erop wijst dat de burgers een overheid wensen die efficiënter en transparanter werkt,

D.  overwegende dat de onafhankelijkheid van de Europese ombudsman een groot goed is,

E.  overwegende dat de onafhankelijkheid van de Europese ombudsman impliceert dat hij het recht heeft zijn standpunt kenbaar te maken ten aanzien van de manier waarop de Europese Unie wordt bestuurd en haar beleid wordt ontwikkeld, aangezien zijn belangrijkste opdracht de verdediging van de rechten van de burger is; overwegende dat er met het oog op de door de Verdragen gegarandeerde rechten van de Europese burgers nauw moet worden samengewerkt tussen het Europees Parlement, de Commissie en de Europese ombudsman,

F.  overwegende dat - onverlet de onafhankelijkheid van de Europese ombudsman - het Europees Parlement van oordeel is dat de minnelijke schikkingen, de opmerkingen en ontwerpaanbevelingen van de Europese ombudsman van groot nut zijn geweest voor de ontwikkeling van de beginselen van goed bestuur van de Europese Unie,

G.  overwegende dat de opstelling van een Handvest van grondrechten van de Europese Unie in de toekomst zou moeten leiden tot regels waaraan de burgers een recht op goed bestuur kunnen ontlenen,

H.  overwegende dat de Europese ombudsman een belangrijke rol moet spelen bij de toepassing van het toekomstige Handvest van grondrechten in de instellingen, organen en gedecentraliseerde bureaus,

1.  feliciteert de Europese ombudsman met zijn duidelijke, nauwgezette en gedetailleerde jaarverslag over 1999;

2.  erkent dat het werk van de Europese ombudsman bijzonder nuttig en vruchtbaar is geweest, met name voor burgers en organisaties, ondanks het feit dat dit instituut nog maar betrekkelijk kort bestaat;

3.  steunt de inspanningen van de Europese ombudsman op het gebied van transparantie en openheid;

4.  wijst op het belang om de diensten van de Europese ombudsman te voorzien van de nodige middelen om het almaar groeiende aantal klachten te kunnen behandelen;

5.  bevestigt zijn reeds in de voorgaande resolutie uitgesproken vastberaden voornemen om artikel 3, lid 2 van het Statuut van de Europese ombudsman te wijzigen opdat deze toegang kan verkrijgen tot alle documenten en tot alle zonder beperkingen of dwang door Europese ambtenaren afgelegde getuigenissen die in het kader van zijn onderzoek naar klachten moeten worden geraadpleegd en opdat hij tevens kan rekenen op vrijelijk gegeven en niet langs hiërarchieke weg beïnvloede antwoorden van personen wier getuigenis vereist is voor een juiste en verantwoorde beoordeling van de aan hem voorgelegde klachten;

6.  onderstreept dat de interpretatie van het door de instellingen toegepaste Gemeenschapsrecht behoort tot het mandaat van de Europese ombudsman en dat de Europese ombudsman de plicht heeft een onderzoek in te stellen naar gevallen van wanbeheer overeenkomstig de geldende definitie, volgens welke "wanbeheer zich voordoet wanneer een overheidsinstantie niet handelt in overeenstemming met een regel of een beginsel waaraan zij gehouden is”;

7.  verzoekt de Commissie zich te houden aan de definitie van wanbeheer en deze ook toe te passen, zoals in haar naam werd toegezegd door commissaris Gradin op 14 juli 1998 en werd bevestigd in een schrijven van de secretaris-generaal van de Commissie van 15 juli 1999;

8.  wijst op de dringende noodzaak van de opstelling van een code van behoorlijk bestuur die van toepassing is op de betrekkingen van de ambtenaren van de Europese Unie met het publiek;

9.  onderschrijft het door de Europese ombudsman gehanteerde beginsel dat behoorlijk bestuur impliceert dat de Europese instellingen een besluit ten aanzien van een bepaalde burger motiveren;

10.  steunt de inspanningen van de Europese ombudsman om alle communautaire instellingen en organen ervan te overtuigen de indieners van een klacht altijd inzage te verlenen in alle documenten die nodig zijn voor de behandeling van de te onderzoeken gevallen;

11.  verzoekt de Commissie in haar jaarverslag over het Gemeenschapsrecht een hoofdstuk op te nemen waarin wordt ingegaan op de bij de Commissie, het Parlement en de ombudsman ingediende verzoekschriften en klachten die hebben geleid tot een inbreukprocedure tegen lidstaten;

12.  verzoekt de Commissie, de Raad van de Europese Unie en de Europese ombudsman samen met het Parlement te werken aan een nieuw interinstitutioneel akkoord dat moet leiden tot een efficiëntere en snellere afhandeling van door Europese burgers ingediende verzoekschriften en klachten;

13.  wijst op de noodzaak het Statuut van de Europese ombudsman zodanig te wijzigen dat het publiek in de regel toegang verkrijgt tot documenten met betrekking tot door de ombudsman ontvangen klachten en dat vertrouwelijkheid slechts van toepassing is in gevallen waarin de bescherming van de indiener van de klacht zulks vereist;

14.  prijst de ombudsman voor de goede en vruchtbare samenwerking die hij tot stand heeft gebracht met de ombudsmannen en soortgelijke instituties in de lidstaten en in de kandidaatlanden;

15.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en het verslag van de Commissie verzoekschriften te doen toekomen aan de Europese Ombudsman en aan alle instellingen en organen van de Europese Unie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten, de nationale ombudsmannen of soortgelijke instellingen en de nationale parlementaire commissies verzoekschriften of soortgelijke organen in de lidstaten.

(1) PB C 329 van 6.12.1993, blz. 132.
(2) PB L 113 van 4.5.1994, blz. 15.
(3) PB C 249 van 25.9.1995, blz. 226.
(4) PB C 286 van 22.9.1997, blz. 41.
(5) PB C 292 van 21.9.1998, blz. 167.


Gemeenschappelijk Europees luchtruim
Resolutie van het Europees Parlement over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - De schepping van een gemeenschappelijk Europees luchtruim (COM(1999) 614 - C5-0085/2000 - 2000/2053(COS) )
P5_TA(2000)0345A5-0141/2000

Het Europees Parlement,

-  gezien de mededeling van de Commissie (COM(1999) 614 - C5-0085/2000 ),

-  gezien zijn resoluties van 17 januari 1997 over het luchtverkeerbeheer (ATM) - openstelling van het Europees luchtruim(1) , 16 november 1995 over congestie en crisissituaties in het luchtverkeer(2) , 27 september 1994 over de luchtverkeersleiding in Europa(3) en 18 september 1992 over de verzadiging en de controle van het luchtverkeer(4) ,

-  gelet op artikel 47, lid 1 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie regionaal beleid, vervoer en toerisme en het advies van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie) (A5-0141/2000 ),

A.  overwegende dat veiligheid voorop staat en van het allerhoogste belang is en dat tal van elementen zoals capaciteit van luchthavens, procedures voor operationele gronddiensten, toenemend gebruik van het luchtruim en beperkingen van de luchtverkeersleiding een gevaar voor de veiligheidsnormen kunnen vormen,

B.  overwegende dat in het EG-Verdrag verklaard wordt dat verbetering van de veiligheid van het vervoer een van de belangrijkste doelstellingen van het gemeenschappelijk vervoersbeleid is,

C.  overwegende dat ruim 80% van de vliegtuigongelukken plaatsvinden bij landing of vertrek en daarom met nadruk wijzend op het toenemende belang van maatregelen ter verbetering van de veiligheid in en rondom de luchthavens wanneer het luchtverkeer toeneemt,

D.  overwegende dat luchtverkeersleidingsdiensten relatief vaak worden genoemd als oorzaak van vertragingen in het luchtvervoer en betreurend dat de reden voor deze vertragingen niet wordt onderzocht,

E.  overwegende dat de opeenvolgende liberaliseringen van het luchtverkeer niet gepaard gingen met de nodige aanpassingen in de organisatie van het Europees luchtruim,

F.  overwegende dat de Gemeenschap de oorzaken van de vertragingen in het luchtverkeer in hun totaliteit moet onderzoeken en dus ook aandacht moeten schenken aan de ontwikkeling van de capaciteit van luchthavens en de landingsbanen, aan de planning van de vluchten, aan het gedrag van luchtvaartmaatschappijen en de passagiers en aan de luchthaveninfrastructuur,

G.  overwegende dat het percentage vertragingen van 15 minuten of meer in het Europese luchtruim gestegen is van 12,7% in 1991 tot 30,3% in 1999 en dat deze stijging in de afzienbare toekomst zal doorgaan,

H.  overwegende dat er volgens huidige schattingen in de Europese Unie een tekort van ongeveer 1.000 luchtverkeerscontroleurs bestaat en dat de investeringen in ATC-systemen onvoldoende zijn,

I.  overwegende dat de voortdurend toenemende vraag naar luchtvervoer, die naar verwachting in het komende decennium zal verdubbelen, het luchtverkeersbeheer onder druk zal zetten op een wijze die geen precedent heeft,

J.  gezien de mobiliteit van, en de economische, financiële en maatschappelijke kosten voor EU-onderdanen als gevolg van vertraagde vluchten,

K.  gezien de nadelige meerkosten voor het toerisme, zakenleven en handel en het milieu ten gevolge van de congestie in het luchtruim,

L.  gezien de gevolgen voor de werkgelegenheid en de voldoening van het werk in de luchtvaartindustrie,

M.  overwegende dat Eurocontrol niet in staat is de nodige verbeteringen en veranderingen tot stand te brengen om iets aan deze situatie te doen,

N.  overwegende dat de luchtmachten grote delen van het luchtruim voor hun eigen gebruik opeisen,

O.  overwegende dat de in "ATM strategie voor 2000+(5) " gedane voorstellen onvoldoende zijn om de situatie verder te verbeteren dan het niveau van 1997/98,

P.  overwegende dat het met deze kwestie belaste lid van de Commissie een werkgroep op hoog niveau heeft opgezet om de Commissie te helpen en te adviseren bij het formuleren van de nodige beleidswijzigingen,

1.  is verheugd over de mededeling van de Commissie en beschouwt deze als een belangrijke bijdrage tot bestrijding van de overbelasting van het luchtruim;

2.  is echter van mening dat de inrichting van één enkel Europees luchtruim op de grondslag van een adequate gezamenlijke regelgeving en van scheiding van functies geen afbreuk mag doen aan de plicht tot openbare dienstverlening, die de luchtverkeersleiding heeft en de lidstaten de vrije keuze moet laten met betrekking tot de status van de instanties c.q. luchtverkeersleiders die deze dienst verlenen;

3.  verzoekt de Raad het politieke besluit te nemen om de Commissie te verzoeken één enkel luchtruim voor de interne markt te laten inrichten met het oog op een optimaal gebruik van het Europese luchtruim en tegelijkertijd het subsidiariteitsbeginsel en de gelijke toegang tot het luchtruim voor alle gebruikers te handhaven;

4.  wijst nogmaals met klem op het verzoek in zijn resoluties van 18 november 1999(6) en 13 april 2000(7) over de intergouvernementele conferentie, het Verdrag van Amsterdam aan te vullen met een bepaling tot inrichting van een enkele Europese luchtverkeersleiding;

5.  specificeert dit verzoek in die zin dat uitsluitend de regelgevende bevoegdheden voor de luchtverkeersleiding aan de Europese Unie worden overgedragen en dat de Europese luchtverkeersleiding van de Europese Unie overeenkomstig de Europese Economische Ruimte openstaat voor deelname door de andere staten van de EER;

6.  is van mening dat de luchtvaart moet worden gezien als een coherent systeem van ondernemingen, luchthavens en luchtverkeersleidingsdiensten, daar alle bestanddelen rechtstreeks van elkaar afhankelijk zijn en dat de capaciteit van het luchtruim uitsluitend kan worden aangepakt door middel van een analyse van de hele keten;

7.  meent dat de Commissie in de Raad van Eurocontrol de belangen van de EU-lidstaten moet vertegenwoordigen en tezamen met alle lidstaten van Eurocontrol moet werken aan de hervorming en heroprichting van Eurocontrol als Regelgevende en Technische Autoriteit;

8.  meent dat Eurocontrol derhalve moet worden ontheven van zijn taak van dienstverlening en dat onmiddellijke stappen moeten worden genomen om het leveren van luchtverkeersleidingsdiensten te liberaliseren door de luchtvaartindustrie uit te nodigen om deel te nemen en in te schrijven op dergelijke aanbestedingen; verzoekt de lidstaten derhalve:

   -
de regelgevende bevoegdheden inzake luchtverkeersleiding gezamenlijk onder te brengen in het kader van dit herziene Eurocontrol,
   -
geleidelijk een geliberaliseerde en volledig operationele interne markt op te zetten voor het aanbieden van luchtvervoersdiensten in het hele Europese luchtruim en dat van aangrenzende Europese landen;

9.  meent dat dringend moet worden overwogen de technische infrastructuur te vernieuwen om de nodige verbeteringen van de ATM-methodologie te ondersteunen en meent dat hoge prioriteit moet worden toegekend aan de interoperabiliteit van nieuwe technologie en aan het, met steun van de Commissie en de Europese industrie, op gang brengen van onderzoek- en ontwikkelingsinitiatieven van Europese omvang, zoals bij voorbeeld Galileo, die de ontwikkeling van intelligente systemen van luchtvervoer mogelijk kunnen maken in termen van beheer van de stromen, gegevens en communicatie;

10.  is van mening dat allereerst de problemen moeten worden aangepakt die de luchtverkeersleidingsdiensten hebben met hun capaciteit;

11.  meent dat de instantie die de regelingen formuleert moet zijn gescheiden van de instantie die dergelijke regelingen toepast en toeziet op de naleving ervan, en meent dat de betrokkenen de mogelijkheid moeten krijgen om tegen laatstgenoemde instantie in beroep te gaan;

12.  meent dat er objectieve en onafhankelijke criteria dienen te zijn voor het beoordelen van verbeteringen en welslagen en dat er voor succesvolle gevallen stimuli dienen te zijn maar dat onderhoud of operationele veiligheidsnormen niet mogen worden teruggebracht;

13.  meent dat er een reeks straffen, die de veiligheid niet in gevaar mogen brengen, goed toezicht op de naleving en doeltreffende sancties moeten zijn tegen luchtvaartmaatschappijen en dienstverleners die de regels overtreden en dat er niet alleen een verplicht systeem voor de vertrouwelijke en vrijwillige rapportage van incidenten en ongevallen, maar ook gegevensbestanden moeten komen, die niet zozeer extra kosten veroorzaken alswel de situatie verbeteren;

14.  is van mening dat passagiers schadeloosstelling moeten krijgen voor ongerechtvaardigde vertragingen en dat hun rechten in dit soort gevallen duidelijk geformuleerd en algemeen bekend moeten zijn;

15.  doet een beroep op de Commissie om er bij nationale regeringen die toelaten dat binnenlandse arbeidsgeschillen het luchtverkeer ontwrichten, op aan te dringen dit probleem met spoed aan te pakken;

16.  verzoekt de Raad de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de besluiten die genomen zijn op het gebied van de luchtverkeersleiding daadwerkelijk door alle bij het Eurocontrol-verdrag aangesloten landen worden toegepast;

17.  meent dat de Raad van Ministers de Commissie dringend moet verzoeken om paragraaf 2.1.1 van bijlage 11 van de Overeenkomst van Chicago aan te wenden - die specificeert dat iedere willekeurige staat, op grond van wederzijdse overeenstemming en overeenkomstig artikel 28, een andere staat mag verzoeken het luchtverkeer in een deel of het geheel van zijn luchtruim te beheren - om voor een zo efficiënt mogelijk gebruik van het Europese luchtruim te zorgen;

18.  verzoekt de Raad van Ministers toe te zeggen de afbakening, bescherming en het gebruik van het militaire luchtruim dringend te herzien om een soepele samenwerking te verwezenlijken tussen civiele en militaire luchtverkeersleidingsdiensten, en te eisen dat het militair vervoer, zoveel mogelijk en in alle gevallen waarin gebruik wordt gemaakt van civiele luchtcorridors, de praktijk van het civiele luchtvervoer volgt;

19.  meent dat een noodactieplan moet worden opgezet en verfijnd voor onmiddellijk gebruik in geval van een internationale crisis (zoals het conflict op de Balkan);

20.  dringt er bij de Commissie op aan de nationale regeringen ertoe te verplichten ernstige aandacht te schenken aan de grote bezorgdheid die binnen de luchtvaartindustrie bestaat met betrekking tot de radiofrequenties, die thans een schaars goed zijn. Zonder deze frequenties is er geen technologische vooruitgang mogelijk om het hoofd te bieden aan de voorspelde toeneming van het luchtvervoer. De meeste technologieën die in staat zijn om de problemen van het luchtverkeersbeheer (ATM) in Europa te verbeteren, zijn op enigerlei wijze afhankelijk van de elektronische transmissie van data. Moderne navigatie per satelliet, communicatie tussen piloot en controletoren (per satelliet), systemen ter vermijding van botsingen in de lucht, automatische landingssystemen, al deze systemen hebben behoefte aan ongestoorde en betrouwbare radiofrequenties;

21.  verzoekt de Commissie de op korte termijn uitvoerbare maatregelen te beoordelen die beschikbaar zijn om de oorzaken van vertragingen te beteugelen, zoals de kwestie van de horizontale en verticale verkeersscheiding;

22.  meent dat al deze voorstellen uiterlijk in december 2000, zo niet eerder, dienen te zijn uitgewerkt en ten uitvoer gelegd;

23.  verzoekt de Raad van Ministers om in zijn zitting van 16 juni 2000 een besluit over bovenstaande voorstellen te nemen;

24.  is van mening dat dergelijke voorstellen voor ATM op de juiste wijze dienen te worden ontwikkeld in samenhang met die voor een Europese Autoriteit voor veiligheid in het luchtverkeer, teneinde te garanderen dat er zo hoog mogelijke normen voor de veiligheid van het luchtverkeer worden gehandhaafd;

25.  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de nationale regeringen ernst maken met de veiligheid van kleine vliegtuigen;

26.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de regeringen van de lidstaten, de Europese Burgerluchtvaartconferentie en Eurocontrol.

(1) PB C 33 van 3.2.1997, blz. 124.
(2) PB C 323 van 4.12.1995, blz. 92.
(3) PB C 305 van 31.10.1994, blz. 24.
(4) PB C 284 van 2.11.1992, blz. 170.
(5) Eurocontrol, november 1998.
(6) Punt 4 van de aangenomen teksten van die datum.
(7) Punt 7 van de aangenomen teksten van die datum.


Veiligheid en gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap
Resolutie van het Europees Parlement over het verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (COM(1999) 100 - C5-0158/1999 - 1999/2151(COS) )
P5_TA(2000)0346A5-0155/2000

Het Europees Parlement,

-  gezien het verslag van de Commissie (COM(1999) 100 - C5-0158/1999 ),

-  gelet op de Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk(1) , de zogeheten kaderrichtlijn,

-  gelet op de Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie(2) ,

-  gelet op Verdrag nr. 103 van de Internationale Arbeidsorganisatie over de bescherming van het moederschap,

-  gelet op artikel 47, lid 1 van zijn Reglement,

-  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gelijke kansen (A5-0155/2000 ),

A.  overwegende dat het verslag van de Commissie werd gepubliceerd met een grote achterstand op het tijdschema dat is vastgesteld in artikel 14 van richtlijn 92/85/EEG ,

B.  overwegende dat artikel 14, lid 6 van de richtlijn met name preciseert dat de richtlijn na vijf jaar aan een nieuw onderzoek wordt onderworpen, d.w.z. vóór oktober 1997.

C.  overwegende dat het verslag van de Commissie zich beperkt tot een technische, feitelijke opsomming van de legislatieve omzetting van de richtlijn in de lidstaten in plaats van te beoordelen of de richtlijn effectief haar doel, nl. een verbetering van de veiligheid en de gezondheid van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie, heeft bereikt; overwegende dat het verslag van de Commissie dus een onvoldoende basis vormt voor een nieuw onderzoek van de richtlijn,

D.  overwegende dat de diensten van het Directoraat-generaal werkgelegenheid en sociale zaken van de Commissie de verantwoordelijkheid voor de controle op de richtlijn hebben verdeeld tussen de in Brussel gevestigde unit voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen en de unit voor gezondheid, veiligheid en hygiëne op het werk in Luxemburg,

E.  overwegende dat Richtlijn 92/85/EEG een van de eerste richtlijnen was op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk waarin een clausule was opgenomen inzake non-regressie houdende minimumeisen waaraan moet worden voldaan,

F.  overwegende dat verschillende artikelen van de richtlijn onvoldoende duidelijk zijn gesteld hetgeen uiteenlopende interpretaties bij de omzetting door de lidstaten en in latere arresten van het Europees Hof van Justitie tot gevolg heeft waardoor nog steeds een aanzienlijke marge bestaat voor een verkeerde uitleg van de bepalingen van de richtlijn,

G.  overwegende dat zwangerschap en moederschap geen ziektes zijn, maar een bron van maatschappelijke rijkdom en een natuurlijke toestand van de vrouw/moeder die moet worden gerespecteerd en maatschappelijk in ere moet worden gehouden en moet worden beschermd,

H.  overwegende dat veel zwangere vrouwen in de praktijk gedwongen zijn eerder dan gewenst met werken op te houden om hun veiligheid en gezondheid te beschermen omdat de aanpassing van de arbeidsomstandigheden en/of werktijden overeenkomstig artikel 5 van de richtlijn niet naar behoren heeft plaatsgevonden,

I.  overwegende dat zwangerschap en moederschap niet mogen worden gebruikt als voorwendsel om vrouwen van de arbeidsmarkt uit te sluiten of ze op grond hiervan direct of indirect als werkneemsters te discrimineren,

J.  overwegende met name dat het feit dat een zwangere vrouw wegens een aan haar zwangerschap gekoppeld wettelijk werkverbod vanaf het eerste moment geen arbeid meer mag verrichten, geen beletstel mag vormen om haar in dienst te nemen, daar dit strijdig zou zijn met de gelijke behandeling van man en vrouw,

K.  overwegende dat het moederschapsbeleid een coherent geheel moet vormen met het geboorte- en gezinsbeleid en dat met name de vergrijzing van de Europese bevolking tot een versterking van deze beleidsvormen in de lidstaten noopt,

L.  overwegende dat de eerste weken van de zwangerschap dikwijls de gevaarlijkste zijn voor de foetus en de gezondheid van de vrouw, mogelijkerwijs voordat de vrouw zelf weet dat zij in verwachting is,

M.  overwegende dat anders dan in andere richtlijnen op het gebied van de gezondheid en veiligheid op het werk hier geen verplichting bestaat de vertegenwoordigers van de werknemers te raadplegen inzake preventieve maatregelen met als risico dat de bescherming van de gezondheid en veiligheid van werkneemsters tijdens de zwangerschap als een individuele aangelegenheid in een ongewone toestand kan worden beschouwd in plaats van een collectieve zaak die het hele personeel aangaat,

N.  overwegende dat de richtlijn voor alle werknemers in het algemeen geen rekening houdt met nieuwe risico's in verband met de organisatie van het werk, intensiever werk of minder veiligheid op de arbeidsplaats, terwijl deze factoren echter rechtstreekse en ernstigere gevolgen hebben voor de gezondheid en de veiligheid van vrouwen die in verwachting zijn of werkneemsters na de bevalling of tijdens de lactatie,

O.  overwegende dat het ILO-Verdrag nr. 103 momenteel wordt herzien en de huidige versie van het verdrag in sommige opzichten gunstiger is voor werkneemsters dan de richtlijn 92/85/EEG (bewijslast bij ontslag tijdens het moederschapsverlof; werkpauzes voor lactatie), maar dat uit de discussies bij de ILO is gebleken dat druk wordt uitgeoefend om talloze bepalingen van het verdrag minder strikt te maken,

P.  overwegende dat uit onderzoek is gebleken dat kinderen die borstvoeding krijgen in hun latere leven een grotere weerstand tegen ziekte ontwikkeld hebben en dat lactatie daarom moet worden beschouwd als een investering in de toekomst,

1.  betreurt dat het verslag van de Commissie te laat is gepubliceerd, met name omdat in artikel 14 van de richtlijn een duidelijk tijdschema is vastgelegd;

2.  is van opvatting dat het verslag van de Commissie, dat zich bepaalt tot de wettelijke en technische omzetting van de richtlijn door de lidstaten, ontoereikend is voor de noodzakelijke beoordeling van de praktische tenuitvoerlegging en de doeltreffendheid van de richtlijn als basis voor een hernieuwd onderzoek van deze richtlijn van de Raad;

3.  uit zijn verbijstering over het feit dat de Commissie, alhoewel zij op de hoogte is van de noodzaak tot verbeteringen, in plaats van een wijzigingsvoorstel in te dienen de dringend vereiste wetgevingsprocedure tot aanpassing van de richtlijn door de indiening van dit verslag uitstelt;

4.  verzoekt de Commissie om in aanvulling op het ingediende verslag, vóór eind 2000 nog een ander verslag te publiceren waarin zij een gedetailleerd en onderbouwd overzicht geeft van de mate waarin de richtlijn ten uitvoer is gelegd en doeltreffend is, zodat een gedegen inventaris kan worden gemaakt van de problemen die in de praktijk zijn gerezen wegens eventuele gebreken of tekortkomingen van de richtlijn;

5.  maakt er opmerkzaam op dat de richtlijn slechts minimumbepalingen zonder terugwerkende kracht omvat en stelt derhalve vast dat talrijke lidstaten die wetten hebben uitgevaardigd die in bijzondere mate op het vraagstuk van het moederschap zijn afgestemd, als referentie moeten dienen zodat minder geavanceerde landen ook naar een dergelijke wetgeving kunnen streven;

6.  stelt vast dat ingevolge de onduidelijke definities in de richtlijn en de gebrekkige toepassing van de nationale wetgeving het doel van een communautaire harmonisatie van de bescherming van de betrokken groep personen slechts in zeer geringe mate werd bereikt;

7.  is van mening dat specifieke maatregelen ter bescherming van de werkneemster tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie niet kunnen worden beschouwd als een inbreuk op het beginsel van gelijkheid van mannen en vrouwen aangezien het moederschap alleen door de vrouw kan worden vervuld;

8.  wijst op het grote belang dat de periode sinds aanneming van de richtlijn heeft gehad voor de toegang van de vrouw tot de arbeidsmarkt en op de toenemende betekenis van de desbetreffende regelgeving in het licht van het nieuwe, actieve werkgelegenheidsbeleid voor vrouwen; wijst er in dit verband op dat de gebreken en tekortkomingen van deze regelgeving negatieve gevolgen kunnen hebben voor de lage geboortecijfers in Europa en wellicht tot gevolg hebben dat jonge vrouwen afzien van het moederschap;

9.  geeft zich er rekenschap van dat de noodzakelijke bescherming van deze bevolkingsgroep niet mag leiden tot discriminatie ervan noch tot verminderde kansen op de arbeidsmarkt;

10.  verzoekt de Commissie om tegen het einde van het jaar 2000 een voorstel tot herziening van richtlijn 92/85/EEG in te dienen daar de praktische toepassing ervan veelal tekort schiet;

11.  dringt er bij de Commissie op aan dat zij een voorstel doet om de maatregelen ter bescherming van de gezondheid en veiligheid van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie als volgt te verbeteren:

   -
verhoging van het wettelijke zwangerschapsverlof tot twintig weken met een verplichte herstelperiode van acht weken na de bevalling, voor zover de nationale wetgeving hier nog niet in voorziet; het verplichte moederschapsverlof moet ingeval van meerlingen worden verlengd;
   -
verlenging van het moederschapsverlof voor zolang dit nodig mocht blijken bij risicovolle zwangerschappen, op grond van een medische verklaring en een medische controle, zonder afbreuk te doen aan de verplichte periode van acht weken na de bevalling;
   -
een duidelijke definitie van de passende bezoldiging gedurende het zwangerschapsverlof die minstens 80% van het eerdere loon moet bedragen en in aanmerking moet komen voor de opbouw van pensioenrechten;
   -
een strikt verbod op ontslag tijdens de zwangerschap en het moederschapsverlof en de garantie dat vrouwen na afloop van het moederschapsverlof hun baan of een equivalente arbeidsplaats terugkrijgen met effectievere sancties voor overtredingen, waarbij specifiek aandacht moet worden geschonken aan de situatie van werkneemsters die op tijdelijke of atypische contracten werken;
   -
beschermende maatregelen opdat zwangerschap en moederschap in geen geval leiden tot discriminatie wat betreft bevordering of betere arbeidsvoorwaarden, in het bijzonder de omzetting van een tijdelijk in een vast contract of toegang tot een hogere categorie, ook niet als de vrouw haar nieuwe functie wegens haar zwangerschap of moederschap niet meteen vanaf het ingaan van de nieuwe contractuele situatie kan innemen;
   -
een andere hiërarchie van opties in geval een vrouw in verwachting raakt waarbij prioriteit moet worden verleend aan overplaatsing naar een andere werkplek indien zulks in het belang van de gezondheid en de veiligheid van de vrouw en de foetus noodzakelijk is, gevolgd door kortere werktijden als de eerste optie niet uitvoerbaar is en indien geen van beide opties voor de vrouw mogelijk is, de verplichting verlof te nemen;
   -
een werkelijk bindend recht op onderbreking van het werk voor lactatie, met verstrekking van passende middelen om voor verenigbaarheid met de arbeidsomstandigheden te zorgen, en - uitsluitend indien zulks op een bepaalde arbeidsplaats niet mogelijk is - met een hiërarchie van andere opties; er dient rekening te worden gehouden met eenoudergezinnen: ongehuwde moeders, scheiding, weduwschap;
   -
striktere controles op nachtarbeid voor zwangere vrouwen die gedurende zestien weken voor of na de geboorte of in ieder geval acht weken voor de verwachte geboortedatum niet verplicht zijn 's nachts te weken, vrijstelling van nachtarbeid moet mogelijk zijn zonder dat daartoe een medisch attest behoeft te worden overgelegd;
   -
bijzondere maatregelen voor een aanvullende bescherming van vrouwelijke zelfstandigen, met name het recht op financiële vergoeding tijdens een bepaalde verlofperiode uit nationale sectorale fondsen die op basis van bijdragen worden opgebouwd;
   -
bescherming van verworven rechten, niet alleen in geval van ontslag door de werkgever, maar ook ten aanzien van het verstrijken van feitelijk niet gerechtvaardigde tijdsbeperkingen,

12.  verzoekt de Commissie het Parlement recente gegevens te verstrekken over met name de voorwaarden en de hoogte van de in artikel 11 genoemde bezoldiging, zodat een grondslag voor de besluitvorming voor het voorstel tot wijziging van richtlijn 92/85/EEG kan worden gelegd;

13.  herinnert de Commissie aan het tijdschema voor de herziening, evaluatie en verslaggeving over de tenuitvoerlegging van alle richtlijnen op het gebied van de gezondheid en veiligheid op het werk, waarvan een groot aantal nog niet wordt toegepast;

14.  wenst dat de Commissie meer aandacht besteedt aan het gebruik en de terbeschikkingstelling van middelen door de lidstaten voor de inspecteurs die verantwoordelijk zijn voor een controle ter plaatse op de praktische tenuitvoerlegging in de lidstaten van de richtlijnen betreffende de gezondheid en veiligheid;

15.  doet een beroep op de Commissie, met name ook gezien richtlijn 92/85/EEG , een betere coördinatie tussen de betrokken diensten te verzekeren met het oog op een maximale controle op de richtlijn en, indien nodig, een optimale synergie tussen verschillende categorieën van wetgeving;

16.  onderstreept dat kaderrichtlijn 89/391/EEG ten doel heeft een verbetering van de veiligheid en de gezondheid van alle werknemers te bevorderen en dat de werkgever derhalve verplicht is de risico's voor werkneemsters tijdens de zwangerschap te evalueren;

17.  wijst erop dat sommige lidstaten bij de toepassing van de richtlijn 92/85/EEG blijkbaar de werkgevers niet hebben verplicht tot enige preventieve maatregelen tot op het moment waarop zij in kennis worden gesteld van de zwangerschap van een werkneemster, hetgeen een duidelijke inbreuk vormt op de kaderrichtlijn;

18.  spoort de Commissie aan zonder verder uitstel de richtsnoeren voor de beoordeling van risico's voor de werkneemsters die onder deze richtlijn vallen, te publiceren daar deze richtsnoeren een essentieel werktuig zijn voor de werkgevers die in het ongewisse verkeren hoe zij de richtlijn moeten uitvoeren;

19.  betreurt dat de lidstaten niet met één enkele stem namens de EU hebben gesproken tijdens debatten en stemmingen in de ILO over de wijziging van het verdrag nr. 103 en betreurt voorts dat niet alle lidstaten bij de recente zitting van de Algemene Vergadering in die zin hebben gestemd dat ten minste het niveau van bescherming dat door de richtlijn 92/85/EEG wordt geboden, wordt gehandhaafd;

20.  verzoekt de Commissie en de sociale partners bij besprekingen over de toekomstige wetgeving inzake atypische arbeid, en met name telewerken en thuisarbeid, speciale aandacht te schenken aan de extra risico's waarmee zwangere vrouwen en vrouwen die onlangs bevallen zijn in deze sectoren worden geconfronteerd; constateert echter dat atypische werkneemsters, voorzover zij in vaste dienst zijn, reeds gedekt worden door richtlijn 92/85/EEG ;

21.  verzoekt de Commissie in haar toekomstige evaluatieverslagen over de wetgeving op het gebied van gezondheid en veiligheid zich te richten naar de aanbevelingen van het Europees Comité voor normalisatie (ECS/CENELEC) omdat deze in het bijzonder zijn toegespitst op de ergonomische maatregelen op arbeidsplaatsen en kunnen bijdragen aan een betere bescherming van de veiligheid en de gezondheid van zwangere vrouwen en van het ongeboren kind;

22.  doet een beroep op de Commissie en de lidstaten te overwegen welke acties mogelijk zijn ter vermindering van risico's op arbeidsplaatsen die onvruchtbaarheid bij vrouwen of mannen en ook miskramen of te vroege geboorten kunnen veroorzaken;

23.  wijst erop dat een formele omzetting van de bepalingen van de richtlijn in de kandidaat-landen geen problemen zal opleveren, maar dat in deze landen de praktische uitvoering van de richtlijn wel moet worden geëvalueerd;

24.  wenst dat in het kader van het thema levenskwaliteit en beheer van de menselijke hulpbronnen van het vijfde O&TO-kaderprogramma diepgaand onderzoek wordt verricht te doen naar de gunstige gevolgen die lactatie op langere termijn kan hebben voor de gezondheid en het immuniteitssysteem; herinnert eraan dat de Wereldgezondheidsorganisatie minstens tijdens de eerste zes maanden lactatie aanbeveelt juist om de immuniteit tegenover tal van ziekten te versterken, maar ook om de band tussen moeder en kind te stimuleren en de verstandelijke ontwikkeling te bevorderen; herinnert er voorts aan dat ook de gezondheid van de vrouw baat heeft bij lactatie, omdat deze natuurlijke fase in de voortplantingscyclus niet wordt verstoord;

25.  dringt er bij de Commissie op aan dat zij zich in de komende sociale beleidsagenda ertoe verbindt een voorstel tot herziening van de richtlijn 92/85/EEG in te dienen en wenst dat de rechten van vrouwen tijdens de zwangerschap zoals omschreven in de onderhavige richtlijn en Richtlijn 76/207/EEG betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling vanmannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden(3) opnieuw worden geëvalueerd in het aangekondigde vijfde actieprogramma voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen; wenst dat de voorgestelde maatregelen worden uitgebreid tot opvangsituaties in de pre-adoptiefase, adoptie- en pleegkinderen;

26.  verzoekt de Commissie om in het verlengde van de herziening van de richtlijn een programma voor te bereiden om werkgevers in het bijzonder en de gemeenschap in het algemeen bewust te maken van de eerbiedwaardige rol van de zwangere vrouw en de moeder en het belang van hun specifieke maatschappelijke bescherming, en een algemene voorlichtingscampagne te organiseren over de belangrijkste maatregelen die op dit gebied op communautair niveau zijn goedgekeurd;

27.  wenst dat er bij de uitvoering van de wetgeving op veiligheid en gezondheid rekening gehouden wordt met de speciale behoeften van de KMO's;

28.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de sociale partners, de ILO en de lidstaten.

(1) PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1.
(2) PB L 348 van 28.11.1992, blz. 1.
(3) PB L 39 van 14.2.1976, blz. 40.

Juridische mededeling - Privacybeleid