Index 
Aangenomen teksten
Donderdag 18 mei 2006 - Straatsburg
Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2006
 Cohesiebeleid ter ondersteuning van groei en werkgelegenheid: communautaire strategische richtsnoeren 2007-2013
 Financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking ***I
 Solidariteitsfonds van de Europese Unie ***I
 Sluiting van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap door de Europese Gemeenschap ***
 Mensenrechten in de wereld in 2005 en het EU-beleid terzake
 Jaarlijkse beleidsstrategie
 Natuurrampen - landbouwaspecten
 Natuurrampen - regionale-ontwikkelingsaspecten
 Natuurrampen - milieuaspecten
 Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap
 Nepal
 Sri Lanka
 Taiwan

Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2006
PDF 200kWORD 35k
Resolutie van het Europees Parlement over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2006 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2006, Afdeling III - Commissie (8513/2006 – C6-0127/2006 – 2006/2098(BUD))
P6_TA(2006)0215A6-0181/2006

Het Europees Parlement,

–   gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 272, lid 4, voorlaatste alinea,

–   gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 177,

–   gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(1), en met name op de artikelen 37 en 38 daarvan,

–   gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2006, definitief vastgesteld op 15 december 2005(2),

–   gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure(3),

–   gezien het voorontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2006 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2006, ingediend door de Commissie op 12 april 2006 (SEC(2006)0490),

–   gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2006, opgesteld door de Raad op 21 april 2006 (8513/2006 – C6-0127/2006),

–   gelet op artikel 69 en Bijlage IV van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A6-0181/2006),

A.   overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2006 is ingediend ter opneming in de begroting 2006 van het overschot van het begrotingsjaar 2005 ten belope van 2 410 miljoen EUR,

B.   overwegende dat de beide hoofdonderdelen van dit overschot bestaan uit hogere ontvangsten ten belope van 1 292 miljoen EUR en een onderbesteding bij de uitgaven ten belope van 1 077 miljoen EUR,

C.   overwegende dat de onderbesteding van de betalingskredieten in vergelijking met de afgelopen jaren in totaal is gedaald tot 1% van de begroting, dat wil zeggen dat slechts 1 077 miljoen EUR van de totale begroting 2005 van de EU van 105 684 048 940 EUR niet werd besteed,

D.   overwegende dat de onbestede middelen voor de landbouw 157 miljoen EUR bedragen oftewel 0,3% van de beschikbare 48 510 miljoen EUR, voor structurele maatregelen 58 miljoen EUR (0,2%) op een totaal van 32 641 miljoen EUR, voor extern beleid 181 miljoen EUR (3,5%) van de totale middelen van 5 171 miljoen EUR, voor administratieve uitgaven 66 miljoen EUR (1 %) op een totaal van 6 292 miljoen EUR en voor de pretoetredingsstrategie 463 miljoen EUR (13,5%) op een totaal van 3 428 miljoen EUR;

E.   overwegende dat, in vergelijking met 2004, aanzienlijke algemene verbeteringen zijn opgetreden in de opneming van kredieten voor structurele maatregelen, waarvan in 2004 232 miljoen EUR of 0,7% van de totale begroting van 34 451 miljoen EUR niet werd besteed, en voor intern beleid, waarvan in 2004 een bedrag van 50 miljoen EUR (0,7%) op een totaal van 7 432 miljoen EUR onbesteed bleef;

F.   overwegende dat er nog ruimte voor verbetering bestaat, met name op het gebied van extern beleid, waarvoor 181 miljoen EUR (3,5%) van de totale middelen in 2005 onbesteed bleef, en bij de pretoetredingsstrategie waarvoor het onbestede bedrag, in vergelijking met 2004, is gestegen tot 463 miljoen EUR oftewel 13,5% van de oorspronkelijk geplande middelen,

1.   is verheugd over de positieve ontwikkeling bij de tenuitvoerlegging van de begroting in de afgelopen jaren;

2.   doet een beroep op de Commissie om haar inspanningen voor de volledige tenuitvoerlegging van de begroting voort te zetten, hetgeen des te belangrijker is in het licht van de beperkte middelen die in het nieuwe financieel kader 2007-2013 ter beschikking zullen staan;

3.   heeft besloten om het ontwerp van gewijzigde begroting van de Raad ongeamendeerd aan te nemen;

4.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
(2) PB L 78 van 15.3.2006.
(3) PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1. Akkoord laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2005/708/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 269 van 14.10.2005, blz. 24.).


Cohesiebeleid ter ondersteuning van groei en werkgelegenheid: communautaire strategische richtsnoeren 2007-2013
PDF 215kWORD 71k
Resolutie van het Europees Parlement ter voorbereiding van de instemmingsprocedure inzake de communautaire strategische richtsnoeren 2007-2013 (Cohesiebeleid ter ondersteuning van groei en werkgelegenheid) (2006/2086(INI))
P6_TA(2006)0216A6-0175/2006

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Cohesiebeleid ter ondersteuning van groei en werkgelegenheid: Communautaire strategische richtsnoeren 2007-2013" (COM(2005)0299),

–   gezien de artikelen 23 en 24 van het voorstel voor een verordening van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, en onder verwijzing naar zijn resolutie over dit voorstel van 6 juli 2005(1),

–   gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling alsook onder verwijzing naar zijn standpunt in eerste lezing van 6 juli 2005 over dit voorstel(2),

–   gezien het voorstel voor een verordening van de Raad tot oprichting van het Cohesiefonds en onder verwijzing naar zijn resolutie over dit voorstel van 6 juli 2005(3),

–   gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds en onder verwijzing naar zijn standpunt in eerste lezing van 6 juli 2005 over dit voorstel(4),

–   gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de oprichting van een Europese groepering voor grensoverschrijdende samenwerking en onder verwijzing naar zijn standpunt in eerste lezing van 6 juli 2005 over dit voorstel(5),

–   gelet op artikelen 158 en 161 van het EG-Verdrag,

–   gezien de conclusies van de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000, van Göteborg van 15 en 16 juni 2001 en van Brussel van 22 en 23 maart 2005,

–   gezien de mededeling van de Commissie aan de Europese Voorjaarsraad "Samen werken aan werkgelegenheid en groei – Een nieuwe start voor de Lissabon-strategie" (COM(2005)0024),

–   gezien de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008) (COM(2005)0141),

–   gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Derde voortgangsverslag over cohesie: Naar een nieuw partnerschap voor groei, werkgelegenheid en cohesie" (COM(2005)0192),

–   gezien de conclusies van de Europese Raad van Brussel van 15 en 16 december 2005 inzake de financiële vooruitzichten,

–   gezien het Europees Handvest voor kleine ondernemingen dat op 19 en 20 juni 2000 werd goedgekeurd door de Europese Raad van Santa Maria Da Feira,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 maart 2003 over gender mainstreaming in het Europees Parlement(6),

–   gezien de communautaire raamstrategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen 2001-2005 (COM(2000)0335), gezien de werkprogramma's van de Commissie voor 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005 (COM(2001)0119, COM(2001)0773, COM(2003)0047, SEC(2004)0911 en SEC(2005)1044) en de jaarverslagen van de Commissie inzake gelijke kansen voor vrouwen en mannen in de Europese Unie voor 2000, 2001, 2002, 2003, 2004 en 2005 (COM(2001)0179, COM(2002)0258, COM(2003)0098, COM(2004)0115 en COM(2005)0044),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie vervoer en toerisme (A6-0175/2006),

A.   overwegende dat de richtsnoeren voor het cohesiebeleid een belangrijk onderdeel vormen van het Europees beleid voor de aanpak van mondiale uitdagingen,

B.   in het besef dat de uitdagingen waarvoor het Europese cohesiebeleid zich door de uitbreiding van de EU met 10 (en later 12) nieuwe lidstaten gesteld ziet, een geheel nieuwe dimensie hebben gekregen,

C.   overwegende dat het parallel onderhandelen van de verordening en de richtsnoeren het moeilijker maakt om de sociale partners, niet-gouvernementele organisaties, gemeenten en regio's bij de programmering te betrekken, en dat het Parlement hun inbreng wil versterken,

D.   overwegende dat er nieuwe economische en sociale ontwikkelingsstrategieën opgesteld dienen te worden in het licht van de ontvolking waardoor bepaalde Europese regio's worden getroffen, teneinde het gevaar af te wenden dat plattelandsgebieden van hun bevolking worden beroofd,

E.   overwegende dat de hervorming van het structuurbeleid voor de komende programmeringsperiode 2007-2013 op een meer strategische aanpak is gericht, teneinde te voorkomen dat concrete maatregelen elkaar tegenwerken,

F.   overwegende dat meer nadruk moet worden gelegd op de stedelijke dimensie van het Europese structuurbeleid, opdat de stedelijke agglomeraties, die een sleutelrol spelen bij de verhoging van het Europese concurrentievermogen en de werkgelegenheid, hiertoe in nog grotere mate kunnen bijdragen en opdat tevens beter kan worden ingegaan op de specifieke problemen van steden, zoals armoede en sociale uitsluiting, ook die in kleine en middelgrote steden,

G.   overwegende dat stedelijke gebieden en de aangrenzende landelijke gebieden als een geïntegreerde economische ruimte moeten worden beschouwd die deel uitmaakt van de regionale context en dat voor dergelijke ruimten een sterker geïntegreerde en symbiotische ontwikkelingsstrategie nodig is om het proces van regionaal concurrentievermogen te versnellen,

H.   overwegende dat de uitvoering van de Lissabon-strategie niet tot een verzwakking van de sociale, economische en territoriale cohesie van de Unie mag leiden,

I.   overwegende dat gezien de door de uitbreiding sterk toegenomen welvaartsverschillen de voor het structuurbeleid ter beschikking gestelde middelen naar verhouding beperkt zijn en dat het gebruik van die middelen derhalve speciaal moet worden gericht op concepten in verband met duurzame ontwikkeling en de meest dringende en effectieve maatregelen,

J.   met genoegen vaststellend dat het cohesiebeleid en het regionaal beleid als samenhangend geheel worden behandeld,

K.   op het belang wijzend van de vermindering van de ongelijkheden tussen de verschillende lidstaten aan de ene kant en de ongelijkheden tussen de Europese regio's aan de andere kant,

L.   overwegende dat de territoriale samenwerking een belangrijk onderdeel van het cohesiebeleid vormt, waarvoor passende financiële middelen moeten worden uitgetrokken en dat in de strategische planning moet worden geïntegreerd,

1.   benadrukt dat het voorstel van de Commissie inzake de strategische richtsnoeren de prioriteiten van de Gemeenschap met betrekking tot de bevordering van een evenwichtige, harmonische en duurzame ontwikkeling vastlegt en dat daarmee de doelstellingen van Lissabon en Göteborg worden nagestreefd;

2.   stelt echter nadrukkelijk dat het toekomstige cohesiebeleid moet dienen om het hoofd te bieden aan de uitdagingen die worden gesteld door de recentste uitbreiding van de Unie door de regionale ongelijkheden te verminderen en een samenleving te bevorderen die is gegrondvest op volledige tewerkstelling, gelijke kansen, insluiting en sociale cohesie;

3.   is van mening dat de strategische richtsnoeren de verordeningen betreffende de afzonderlijke fondsen niet mogen inperken, maar alleen de strategische prioriteiten van de Unie dienen te verduidelijken, en wijst er in dit verband op dat de regio's genoeg speelruimte moeten hebben om specifiek op de behoeften in de regio's te kunnen reageren, omdat er tal van mogelijkheden en middelen zijn om een geslaagde duurzame ontwikkeling te realiseren, vooral wanneer de ervaringen van de regio's en de lokale overheden betreffende hun eigen ontwikkelingsmogelijkheden volledig in regionale strategieën worden opgenomen;

4.   wijst in deze context op de verschillende behoeften van industriële regio's, landelijke streken, steden en stedelijke gebieden, dun bevolkte en ultraperifere regio's alsmede eilanden, bergachtige gebieden en grensgebieden;

5.   vraagt ook om bijstand te verstrekken aan gebieden die lijden onder structurele nadelen zoals ontvolking, vergrijzing of ontoegankelijkheid en verzoekt om de economische en sociale ontwikkeling van die gebieden te stimuleren;

6.   legt er evenwel de nadruk op dat de tenuitvoerlegging van de Lissabon-strategie in eerste plaats de taak van de lidstaten is en dat en dat het cohesiebeleid één geheel moet vormen met de doelstellingen van Lissabon en Göteborg en een sleutelfactor dient te worden in het behalen daarvan via nationale en regionale ontwikkelingsprogramma's;

7.   is verheugd dat het bewezen is dat er een koppeling bestaat tussen de werkgelegenheids- en de productiviteitsgroei en merkt op dat de essentiële onderliggende doelstelling erin bestaat om kwaliteitsvolle permanente banen te scheppen;

8.   acht het noodzakelijk de beperkte financiële middelen intelligent en efficiënt te concentreren, om een zo groot mogelijke Europese toegevoegde waarde te bereiken, in plaats van de middelen te versnipperen;

9.   benadrukt nogmaals het belang van een goed partnerschap tussen alle betrokkenen en roept ertoe op een dergelijk partnerschap als vast bestanddeel in de verordeningen en richtsnoeren te verankeren; ondersteunt daarmee de versterking van de burgermaatschappij;

10.   roept de Commissie op om financieringsinstrumenten van publiek-private partnerschappen (PPP) op proactieve wijze te ondersteunen en de lidstaten niet verschillend te behandelen: ondersteunt in dit verband uitdrukkelijk de mogelijkheden die JESSICA (Joint European Support for Sustainable Investment in City aereas), JEREMIE (Joint European Resources for Micro to Medium Entreprises) en JASPERS (Joint Assistance in Supporting Projects in European Regions) bieden; schaart zich achter het voorstel van de Commissie betreffende de samenwerking met de Europese Investeringsbank bij het medefinancieren van de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid;

11.   wijst erop dat het belangrijk is om regels vast te leggen voor de vorming van PPP en om het programmabeheer en de controleprocedures te vereenvoudigen zodat projecten snel kunnen en zullen worden uitgevoerd;

12.   beklemtoont dat het belangrijk is dat de regio's informatie en goede werkwijzen uitwisselen die zij uit vorige programma's hebben opgedaan om deze in toekomstige programmeringsperiodes aan te wenden;

13.   is ingenomen met het feit dat de richtsnoeren zich richten op drie prioriteiten en roept ertoe op om bij elk van deze drie prioriteiten in voldoende mate actief op de gelijkheid van mannen en vrouwen te letten;

Europa en de regio's aantrekkelijker maken om te investeren en te werken

14.   steunt het besluit tot ondersteuning van een duurzame vervoersinfrastructuur, met inbegrip van spoorweginfrastructuur, openbaar personenvervoer en zeevervoer, wat eveneens de toegang tot deze vervoersmiddelen waarborgt; vraagt flankerende maatregelen om rekening houdend met verkeersveiligheid het vervoersbeheer te verbeteren; meent dat het van essentieel belang is om het trans-Europese vervoersnetwerk te voltooien zodat de voordelen van de interne markt ten volle kunnen worden benut;

15.   verlangt een expliciete vereiste en erkenning van het principe en de toepassing van toegankelijkheid voor mensen met een handicap in de strategische richtsnoeren en in de door de strategische richtsnoeren vereiste evaluatieprocedure;

16.   is van mening dat met name ook de vervoersinfrastructuur aan de vroegere EU-buitengrenzen met de nieuwe lidstaten en tussen de lidstaten waar dit nog niet in toereikende mate is gebeurd, moet worden ontwikkeld; verwijst in dit verband naar bijzondere regionale problemen en verzoekt om intelligente en duurzame vervoersconcepten naar voren te brengen;

17.   verzoekt om een specifieke verwijzing naar secundaire wegennetten op te nemen in de communautaire strategische richtsnoeren, aangezien steun voor de aanleg van regionale wegen belangrijk kan zijn voor het verhogen van de arbeidsmobiliteit en voor gebieden die mogelijkheden tot werkgelegenheid ontsluiten;

18.   benadrukt dat duurzame ontwikkeling in alle lidstaten vooral betekent dat de milieuwetgeving moet worden nageleefd op het gebied van water, afval, lucht, natuurbescherming en biodiversiteit, en roept op tot een duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name water; roept verder op tot bijzondere steun voor de tenuitvoerlegging van milieuprioriteiten zoals Natura 2000 en de waterkaderrichtlijn alsook de duurzame preventie van natuurrampen;

19.   is ook van mening dat er moet worden gedacht aan kleinschaliger infrastructuurprojecten in alle gebieden en verleent sterke steun aan investeringen in secundaire verbindingen met hoofdnetten;

20.   is sterk voorstander van de mogelijkheid van bijstandsverlening uit de fondsen ten behoeve van een duurzaam energiebeleid en juicht uitdrukkelijk het gebruik van hernieuwbare energiebronnen op het gebied van elektriciteit, warmte, koeling en vervoer toe; verzoekt om steun voor energiebesparing en -efficiëntie; beklemtoont het belang en de mogelijkheid, met name voor het MKB, van het gebruik en de opwekking van hernieuwbare energie en de ontwikkeling van technologieën inzake energie-efficiëntie met hun bijzondere rol voor plaatselijke en regionale ontwikkelingskansen;

21.   wijst in dit verband op de noodzaak om in het kader van een geïntegreerde stadsontwikkeling en ontwikkeling van stedelijke gebieden voor meer energie-efficiëntie te zorgen; in dit verband zijn vooral investeringen van belang die de energiedoeltreffendheid van uit grote panelen opgetrokken prefabwoonwijken in de nieuwe lidstaten verbeteren;

22.   merkt op dat woningen een grote bijdrage leveren tot de productie van broeikasgassen en dat er bijgevolg ook in deze sector inspanningen moeten worden gedaan om de Kyoto-doelstellingen te behalen en het proces van duurzame stadsontwikkeling aan te moedigen; herinnert in dat verband aan zijn genoemde standpunten en resoluties die op 6 juli 2005 werden aangenomen in verband met de hervorming van de structuurfondsen;

23.   roept op tot een versterking van de duurzame stadsontwikkeling en de bijzondere betrekkingen tussen de stad en de onmiddellijke omgeving, rekening houdend met bestaande partnerschappen; steunt verder de tenuitvoerlegging van strategieën die op aanvullende ontwikkeling op elk niveau zijn gericht;

24.   merkt op dat vooral landelijke gebieden grote mogelijkheden hebben om hun welvaart te verhogen door het gebruik van hernieuwbare biologische hulpmiddelen als energiebron en voor materialen op te voeren, en dat ook de landbouw enorme voordelen kan halen uit versterkte duurzame structuren;

Meer kennis en innovatie voor groei bevorderen

25.   is ingenomen met de concentratie van het cohesiebeleid op het thema onderzoek en ontwikkeling (O&O), met name op de bevordering van de vorming van expertisecentra, innovatieve industriegebieden en het MKB en de ICT (informatie- en communicatietechnologie)-sector; wijst echter op de noodzaak om de technologiekloof binnen en tussen de regio's en de lidstaten te dichten via de versterking van technische samenwerkingsnetwerken;

26.   dringt er eerst en vooral op aan dat maatregelen en investeringen ter bevordering van innovatie niet beperkt mogen blijven tot technologische innovatie maar dat zij van toepassing dienen te zijn op alle soorten van innovatie die bedrijven in staat stellen economische en sociale moderniseringen door te voeren, en ten tweede dat er bijzondere inspanningen dienen te worden gedaan om de innovatiemogelijkheden van kleine en zeer kleine bedrijven, vooral in traditionele sectoren, te ontwikkelen;

27.   dringt er bij de Commissie op aan om bijzondere aandacht te besteden aan programma's ter bevordering van ICT, gezien deze vèrstrekkende sociale, territoriale en culturele implicaties hebben, en om deze volledig toegankelijk te maken voor burgers;

28.   wijst op de nauwe samenhang tussen O&O en het onderwijs en verzoekt de Commissie in eenvoudige en transparante mogelijkheden te voorzien voor een gemeenschappelijke financiering uit de verschillende fondsen in het geval van geïntegreerde projecten, bijvoorbeeld door gemeenschappelijke financiering aantrekkelijker te maken voor privé-investeringen door de samenwerking tussen universiteiten en bedrijven aan te moedigen; verzoekt de lidstaten om instrumenten aan te wenden zoals risicofondsen en microkredieten om dit doel te bereiken;

29.   beklemtoont de beslissende bijdrage die zal worden geleverd door betere toegang tot de voorgestelde financiering op het vlak van bevordering van onderzoek, innovatie en ondernemerschap, en door de oprichting van nieuwe en de uitbreiding van bestaande Europese bedrijven;

30.   verlangt opnieuw dat alle regio's onder dezelfde voorwaarden PPP-projecten op het gebied van O&O, innovatie en ICT kunnen uitvoeren, aangezien dit de technologiekloof zou helpen dichten;

31.   merkt op dat plattelandsgebieden niet mogen worden afgesloten van de ontwikkeling van de informatiemaatschappij;

32.   ondersteunt het principe dat er zakelijke steun aan bedrijven moet worden geboden; meent dat het geven van informatie, advies en bijstand door intermediaire organisaties, vooral aan kleine en zeer kleine bedrijven en ambachtelijke bedrijven, van essentieel belang is om deze bedrijven de doelstellingen van het cohesiebeleid te doen behalen; verzoekt daarom de activiteiten van deze bemiddelende organisaties op regionaal niveau voorrang te verlenen;

33.   verzoekt de regio's om hun eigen onderzoeks- en innovatiecapaciteiten op te bouwen en daarbij te zorgen voor complementariteit en synergie tussen het zevende kaderprogramma, het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie en de structuur- en cohesiefondsen;

Meer en betere banen

34.   benadrukt het belang van investeringen in menselijk kapitaal, met name met het oog op de demografische veranderingen die de samenleving in de komende jaren te wachten staan en van bijzondere aandacht voor de volledige integratie van immigranten;

35.   verlangt dat het Europees Sociaal Fonds beleidsmaatregelen van de lidstaten ondersteunt die overeenkomen met de geïntegreerde richtsnoeren en aanbevelingen in het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie en met de relevante doelstellingen van de Gemeenschap op het gebied van sociale insluiting, discriminatiebestrijding, bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen en het algemeen en beroepsonderwijs;

36.   roept op tot begeleidende en steunmaatregelen ter voorkoming van de sociale uitsluiting van benadeelde groepen om hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te verbeteren;

37.   is ingenomen met de drie centrale actiepunten van de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid en onderstreept dat deze niet tot een verslechtering van de situatie van de werknemers mogen leiden;

38.   roept de Commissie op te verduidelijken wat zij onder een levenscyclusaanpakin het werkgelegenheidsbeleid verstaat; gaat ervan uit dat daarmee ook projecten voor de bijzondere ondersteuning van jongeren, vrouwen en oudere werknemers bedoeld zijn;

39.   juicht de inzet van de Commissie voor een actief beleid toe, vooral met het oog op de bevordering van het ondernemerschap op elk niveau van het onderwijs en de voortgezette opleiding; roept in dit verband op tot een sterkere ondersteuning van projecten inzake "levenslang leren", wat zowel steun voor de verbetering van de onderwijsinfrastructuur en de verhoging van de kwalificaties van het personeel impliceert alsook de ondersteuning van nieuwe benaderingen in het school- en kleuteronderwijs;

40.   maakt duidelijk dat gekwalificeerde werknemers niet pas door het beroepsonderwijs worden gevormd, maar dat de basis daarvoor reeds in de kinderjaren en de jeugd wordt gelegd, en verwacht derhalve dat de toegang tot kleuter- en schoolonderwijs wordt verbeterd;

41.   verwacht dat bijscholing en levenslang leren als investeringen in mensen worden beschouwd en derhalve niet als vormen van steun worden uitgelegd en aangerekend, die eventueel moeten worden aangemeld; schaart zich achter de aanpak van de Commissie die, zoals in het verleden in het kader van het EQUAL (Equal Opportunities)-programma, de arbeidsmarkt in sterke mate toegankelijker maakt voor alle migranten, ook de asielzoekers, bijvoorbeeld via de erkenning van kwalificaties of het aanleren van een taal;

42.   beklemtoont de noodzaak om maatregelen inzake opleiding en onderwijs beter af te stemmen op de behoeften van de arbeidsmarkt;

43.   roept de Commissie op om de samenwerking tussen de lidstaten met name op het gebied van de ontwikkeling van menselijk kapitaal te ondersteunen en de meest innovatieve projecten op gepaste wijze onder de aandacht van de actoren van het cohesiebeleid te brengen; wijst op het bijzondere belang van de informatie-uitwisseling tussen de oude en de nieuwe lidstaten;

44.   is verheugd over de mogelijkheid van investeringen op het gebied van de gezondheidsinfrastructuur en de preventie van gezondheidsrisico's;

45.   roept de Commissie op om ervoor te zorgen dat de strategische richtsnoeren uitsluitend punten bevatten die ook daadwerkelijk door middel van bijstandsverlening uit de structuurfondsen kunnen worden ondersteund;

46.   roept de Commissie op om in het geval van omvangrijke niet-naleving van de criteria van:

   duurzame ontwikkeling,
   gender mainstreaming,
   de rechten uit hoofde van artikel 13 van het Verdrag (verbod op discriminatie op grond van handicap, ras of etnische afstamming, geslacht, godsdienst of overtuiging, leeftijd of seksuele geaardheid),
   de milieuwetgeving
  

verbeteringen of, indien nodig, terugbetaling van de verstrekte subsidies te eisen;

De territoriale dimensie van het cohesiebeleid

47.   onderstreept in beginsel het belang van de doelstelling van territoriale cohesie als noodzakelijke voorwaarde voor en onmisbare aanvulling op de economische en sociale samenhang;

48.   roept opnieuw op tot een sterkere ondersteuning van stedelijke gebieden; acht het in dit verband nodig dat de regio's zich flexibel opstellen bij de ontwikkeling van projecten, aangezien aan het begin van de programmaperiode nog niet met zekerheid vaststaat, welke stedelijke gebieden in de loop van de programmaperiode subsidies voor hun projecten nodig hebben; beklemtoont de belangrijke rol die steden en hun onmiddellijke omgeving spelen bij het behalen van de doelstellingen van het regionaal beleid van de Europese Unie, waaronder hun functie als drijvende kracht van de economische ontwikkeling in Europa; roept de lidstaten op om bestuur op verschillende niveaus te bevorderen door steden, hun functionele stedelijke gebieden en landelijke perifere gebieden op te nemen in de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van de nationale strategische referentiekaders en de operationele programma's;

49.   wijst op de noodzaak om de uiteenlopende aard van de Europese lokale actoren te erkennen; merkt op dat Europa wordt gekenmerkt door een unieke multicentrische structuur bestaande uit grote, middelgrote en kleine steden en dat de meeste Europeanen in middelgrote en kleine steden wonen; meent dat het essentieel is dat maatregelen voor stedelijke gebieden verder strekken dan de klassieke grootsteden en ook in een rol voorzien voor de steden, satellietsteden en stedelijke marktplaatsen die verbonden zijn met de dominante stedelijke centra;

50.   bekrachtigt zijn steun voor grensoverschrijdende samenwerking als cruciaal instrument voor Europese integratie en roept ertoe op om in het kader van dit instrument op gepaste wijze rekening te houden met gebieden als cultuur, het milieu, O&O, ICT, de uitwisseling tussen overheden, rampbescherming en gezondheid;

51.   verlangt dat de lidstaten in alle operationele programma's een zwaartepunt voor acties op het gebied van innovatie en transnationale samenwerking opnemen;

52.   verlangt duidelijke en transparante regels zowel voor de toewijzing van de middelen als voor de controle op de uitgaven en dat de lidstaten de volledige verantwoordelijkheid dragen voor de uitgave van de financiering in het kader van het cohesiebeleid;

o
o   o

53.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0277.
(2) Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0279.
(3) Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0278.
(4) Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0281.
(5) Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0280.
(6) PB C 61 E van 10.3.2004, blz. 384.


Financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking ***I
PDF 427kWORD 181k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking (COM(2004)0629 – C6-0128/2004 – 2004/0220(COD))
P6_TA(2006)0217A6-0109/2006

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2004)0629)(1),

–   gelet op artikel 251, lid 2, artikel 179, lid 1 en artikel 181a, lid 2, EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0128/2004),

–   gezien het advies van de Commissie juridische zaken over de voorgestelde rechtsgrondslag,

–   gelet op de artikelen 51, 168 en 35 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie internationale handel en de Begrotingscommissie (A6-0060/2006),

–   gezien het tweede verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie internationale handel (A6-0109/2006),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 18 mei 2006 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. …/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking

P6_TC1-COD(2004)0220


HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 179, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Om de communautaire buitenlandse hulp doelmatiger te maken, is een nieuw procedurekader voor de planning en de uitvoering van de hulp ontworpen. Bij Verordening (EG) nr. .../... van de Raad van ... wordt een instrument voor pretoetredingssteun (hierna "IPA" genoemd) ingevoerd voor de communautaire hulp aan kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten(3). Bij Verordening (EG) nr. .../... van het Europees Parlement en de Raad van ... wordt het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (hierna "ENPI" genoemd)(4) ingevoerd. Deze verordening is het derde algemene procedure-instrument voor de rechtstreekse ondersteuning van het buitenlands beleid van de Europese Unie, en met name van ontwikkelingssamenwerkingsbeleid.

(2)  Er zal een nieuw instrument worden voorgesteld, te weten verordening [inzake Gemeenschapssteun aan derde landen ter bevordering en bescherming van democratie en mensenrechten].

(3)  De Gemeenschap voert op het gebied van ontwikkelingssamenwerking een beleid dat gericht is op de verwezenlijking van doelstellingen zoals armoedebestrijding, duurzame economische en sociale ontwikkeling, en harmonieuze en geleidelijke integratie van de ontwikkelingslanden in de wereldeconomie.

(4)  De Gemeenschap voert een samenwerkingsbeleid dat samenwerking, partnerschappen en gemeenschappelijke ondernemingen tussen economische spelers in de EU en de partnerlanden en -regio's bevordert, en de dialoog tussen politieke, economische en sociale partners in de relevante sectoren stimuleert.

(5)  De millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MOD), die in 2000 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zijn aangenomen, met name het uitroeien van extreme armoede en honger, en de doelstellingen en beginselen in verband met duurzame ontwikkeling die de Europese Gemeenschap heeft aangenomen in het kader van de Verenigde Naties en andere bevoegde internationale organisaties op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, vormen het doel van het beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en het optreden in internationale fora van de Gemeenschap.

(6)  Een politiek klimaat dat vrede, de eerbiediging van de mensenrechten, de fundamentele vrijheden, de gendergelijkheid, de democratische beginselen en de rechtsstaat, en goed bestuur garandeert, is een integrerend onderdeel van de ontwikkeling op de lange termijn.

(7)  Gezond en duurzaam economisch beleid is een conditio sine qua non voor ontwikkeling.

(8)  De Gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: "De Europese consensus" van 20 december 2005(5) en de daaropvolgende wijzigingen ervan stellen het algemene kader vast voor het beleid van de Gemeenschap op het gebied van ontwikkeling.

(9)  De Gemeenschap en haar lidstaten hebben partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten gesloten teneinde een aanzienlijke bijdrage te kunnen leveren tot de ontwikkeling op de lange termijn van de partnerlanden en het welzijn van hun bevolkingen.

(10)  De uitvoering van deze partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten dient te zijn gebaseerd op gemeenschappelijke en universele waarden in verband met de eerbiediging en de bevordering van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, goed bestuur, democratisering en de rechtsstaat. Deze elementen vormen essentiële elementen van deze overeenkomsten.

(11)  Bij de uitvoering van het communautaire ontwikkelingsbeleid zijn doelmatigere hulp, betere complementariteit en meer harmonisatie, standaardisering en coördinatie van de procedures, zowel binnen de Europese Unie als in de betrekkingen met de andere donoren en ontwikkelingsactoren, noodzakelijk om de samenhang en de doeltreffendheid van de hulp te garanderen en de kosten voor de partnerlanden te verminderen.

(12)  Een cruciale doelstelling is het kiezen van een gedifferentieerde benadering op basis van ontwikkelingscontexten en -noden, waarmee aan de partnerlanden en -regio's specifieke, op maat gesneden programma's worden geboden op basis van hun eigen behoeften, strategieën, prioriteiten en pluspunten.

(13)  Eigen verantwoordelijkheid van de partnerlanden voor de ontwikkelingsstrategieën is de sleutel tot een succesvol ontwikkelingsbeleid: daarom moet worden aangemoedigd dat zoveel mogelijk sectoren van de samenleving bij deze strategieën worden betrokken. Met het oog op eigen verantwoordelijkheid, doeltreffendheid en transparantie dienen de samenwerkingsstrategieën en de procedures voor de uitvoering van de maatregelen van de donoren te worden afgestemd op die van de partnerlanden.

(14)  Het buitenlands en binnenlands beleid van de Gemeenschap dienen consistent te zijn met de doelstellingen van haar ontwikkelingssamenwerkingsbeleid.

(15)  De Commissie heeft twee mededelingen aangenomen over de samenhang van noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling(6) en de samenhang van noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling - Evaluatie(7), gevolgd door resoluties van het Europees Parlement en conclusies van de Raad, waarin erop wordt gewezen dat het noodzakelijk is dat verbanden worden gelegd tussen humanitaire wederopbouw en ontwikkelingshulp voor de lange termijn.

(16)  Ontkoppeling van de hulp is een belangrijke factor om de hulp een grotere meerwaarde te verlenen en de plaatselijke capaciteiten te versterken.

(17)  Deze verordening stelt voor de periode 2007-2013 de financiering vast die voor de begrotingsautoriteit in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure de voornaamste referentie vormt in de zin van punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(8).

(18)  Aangezien de doelstellingen van het overwogen optreden, met name de ondersteuning van de ontwikkelingssamenwerking, de economische samenwerking, de financiële samenwerking, de wetenschappelijke en technische samenwerking, en alle andere vormen van ontwikkelingssamenwerking met de ontwikkelingslanden en regio's die meerdere ontwikkelingslanden omvatten, die geen lidstaten van de Gemeenschap of met de Gemeenschap geassocieerde landen en gebieden overzee zijn en die niet in aanmerking komen voor communautaire steun uit hoofde van het IPA of het ENPI, niet altijd voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, en derhalve vanwege de omvang van het optreden soms beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, mag de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(19)  Door deze verordening moeten de volgende verordeningen worden ingetrokken of herzien:

   a) Verordening (EG) nr. 1568/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende steun voor de bestrijding van aan armoede gerelateerde ziekten (HIV/aids), tuberculose en malaria) in ontwikkelingslanden(9),
   b) Verordening (EG) nr. 1567/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende steun voor beleid en maatregelen op het gebied van reproductieve en seksuele gezondheid en rechten in ontwikkelingslanden(10),
   c) Verordening (EG) nr. 2493/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 7 november 2000 betreffende maatregelen ter bevordering van de reële integratie van het milieuaspect in het ontwikkelingsproces in de ontwikkelingslanden(11),
   d) Verordening (EG) nr. 2494/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 7 november 2000 betreffende maatregelen ter bevordering van het behoud en het duurzaam beheer van tropische bossen en andere bossen in ontwikkelingslanden(12),
   e) Verordening (EG) nr. 806/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de bevordering van gendergelijkheid in de ontwikkelingssamenwerking(13),
   f) Verordening (EG) nr. 1659/98 van de Raad van 17 juli 1998 betreffende gedecentraliseerde samenwerking(14),
   g) Verordening (EG) nr. 1658/98 van de Raad van 17 juli 1998 betreffende de medefinanciering van acties op gebieden die voor de ontwikkelingslanden van belang zijn, met Europese niet-gouvernementele organisaties (NGO's) voor ontwikkeling(15),
   h) Verordening (EG) nr. 1292/96 van de Raad van 27 juni 1996 betreffende het voedselhulpbeleid en het beheer van de voedselhulp en van de specifieke acties ter ondersteuning van de voedselzekerheid(16), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1726/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2001 houdende wijziging van artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1292/96 van de Raad betreffende het voedselhulpbeleid en het beheer van de voedselhulp en van de specifieke acties ter ondersteuning van de voedselzekerheid(17),
   i) Verordening (EG) nr. 1726/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende ontwikkelingssamenwerking met Zuid-Afrika(18),
   j) Verordening (EEG) nr. 443/92 van de Raad van 25 februari 1992 inzake financiële en technische hulp en economische samenwerking met de ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en in Azië(19),
   k) Verordening (EG) nr. 2258/96 van de Raad van 22 november 1996 betreffende herstel en wederopbouwacties ten behoeve van ontwikkelingslanden(20),
   l) Verordening (EG) nr. 2130/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 29 oktober 2001 betreffende acties op het gebied van de hulp aan ontwortelde bevolkingsgroepen in ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en in Azië(21),
   m) Verordening (EG) nr. 550/97 van de Raad van 24 maart 1997 betreffende acties op het gebied van HIV/aids in de ontwikkelingslanden(22),
   n) Verordening (EG) nr. 1484/97 van de Raad van 22 juli 1997 betreffende steun aan ontwikkelingslanden voor demografische maatregelen en programma's(23), en
   o) Verordening (EG) nr. 266/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 tot instelling van begeleidende maatregelen voor landen van het suikerprotocol die getroffen zijn door de hervorming van de suikerregeling van de Europese Unie(24).

(20)  XXX

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

DOELSTELLINGEN EN BEGINSELEN

Artikel 1

Algemeen onderwerp en werkingssfeer

(1)  Overeenkomstig artikel 179 van het Verdrag financiert de Gemeenschap maatregelen ter ondersteuning van de samenwerking met ontwikkelingslanden die voorkomen in deel 1 van de OESO/Development Assistance Committee(DAC)-lijst van landen die internationale financiële steun ontvangen, en regio's die meerdere ontwikkelingslanden omvatten (hierna "partnerlanden en –regio's" genoemd) die geen lidstaten van de Gemeenschap of met de Gemeenschap geassocieerde landen en gebieden overzee zijn en die niet in aanmerking komen voor communautaire steun uit hoofde van het instrument voor pretoetredingssteun of het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument.

In deze verordening wordt onder "regio" verstaan, een geografische entiteit die meerdere ontwikkelingslanden omvat.

(2)  Overeenkomstig artikel 179 van het Verdrag ondersteunt de communautaire hulp de ontwikkelingssamenwerking, dat wil zeggen de economische samenwerking, de financiële samenwerking, de wetenschappelijke en technische samenwerking, of alle andere vormen van samenwerking met de partnerlanden en -regio's, en het internationale optreden om buiten de Unie de doelstellingen te bevorderen van de ontwikkelingssamenwerking van de Gemeenschap zoals gedefinieerd in lid 3.

(3)  Het primaire doel van deze samenwerking is het terugdringen en uiteindelijk uitroeien van armoede in partnerlanden en -regio's, in het kader van de in 2000 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties uitgebrachte Millenniumverklaring en in het bijzonder de realisering van de MOD. Dit vergt samenwerkingsmaatregelen die:

   de duurzame economische, sociale en ecologische ontwikkeling stimuleren van de - met name meest achtergebleven - ontwikkelingslanden;
   de harmonische en geleidelijke integratie van die landen in de wereldeconomie stimuleren;
   de democratie en de vrede, de rechtsstaat, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de gendergelijkheid, alsmede de beginselen van het volkenrecht consolideren en ondersteunen; en
   de relatie tussen de Gemeenschap en de partnerlanden versterken.

(4)  Het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap uit hoofde van deze verordening houdt zich aan de verbintenissen en de doelstellingen die de Gemeenschap in het kader van de Verenigde Naties en andere bevoegde internationale organisaties op het gebied van ontwikkelingssamenwerking heeft onderschreven.

(5)  Het ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap, zoals neergelegd in Titel XX van het Verdrag, moet het algemene kader bieden voor de samenwerking met partnerlanden en -regio's. De Gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: "De Europese Consensus" en de daaropvolgende wijzigingen ervan vormen het algemene kader, de leidraad en het convergentiepunt voor de uitvoering van het samenwerkingsbeleid van de Gemeenschap met partnerlanden en -regio's uit hoofde van deze verordening.

(6)  De krachtens deze Titel gefinancierde maatregelen moeten voldoen aan de criteria van de OESO/DAC-lijst om te kunnen gelden als officiële ontwikkelingshulp.

(7)  De door de Gemeenschap krachtens deze verordening verleende hulp mag niet worden gebruikt voor de financiering van:

   aanschaffing van wapens of munitie;
   andere militaire uitgaven dan voor opleiding inzake eerbiediging van de mensenrechten.

(8)  Maatregelen in de zin van Verordening (EG) nr. .../... van de Raad van ... [inzake het "stabiliteitsinstrument"](25) die voor financiering krachtens die verordening in aanmerking komen, worden niet gefinancierd uit hoofde van deze verordening.

Onverminderd de noodzaak om de continuïteit in de samenwerking te bewaren op het traject van crisissituatie naar stabiele omstandigheden voor ontwikkeling, worden maatregelen in de zin van Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp(26), die voor financiering krachtens die verordening in aanmerking komen, niet gefinancierd uit hoofde van deze verordening.

Artikel 2

Algemene beginselen

(1)  De Unie is gegrondvest op de waarden van vrede en democratie, rechtsstaat, goed bestuur, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, en streeft ernaar, door middel van dialoog en samenwerking, dat deze waarden ook in de partnerlanden en -regio's tot ontwikkeling en consolidatie komen.

(2)  Alle krachtens deze verordening gefinancierde maatregelen moeten tevoren worden onderworpen aan een ontwikkelingsimpactbeoordeling, waartoe ook behoort een beoordeling van de impact ervan op het gebied van mensenrechten, milieu, gendergelijkheid, rechten van kinderen en de gevolgen voor andere kwetsbare of uitgesloten groepen.

(3)  Bij de selectie van de krachtens onderhavige verordening te financieren maatregelen wordt gekozen voor een gedifferentieerde benadering die afhankelijk is van de ontwikkelingscontext en -behoeften, opdat de partnerlanden en -regio's een specifieke samenwerking op maat krijgen, die is gebaseerd op hun eigen noden, strategieën, prioriteiten en troeven.

Voorrang wordt verleend aan de armste partnerlanden, met name de minst ontwikkelde landen, en de armste sectoren van de samenleving binnen de partnerlanden.

(4)  Voor alle gefinancierde maatregelen en voor alle samenwerkingsterreinen waarop deze verordening betrekking heeft, streeft de Gemeenschap naar samenhang tussen de verschillende terreinen van het buitenlands beleid en het communautair beleid op andere terreinen enerzijds, en haar ontwikkelingssamenwerkingsbeleid anderzijds, overeenkomstig artikel 178 van het Verdrag. Deze samenhang dient zowel bij het bepalen van het beleid en de strategische planning van de activiteiten als bij de uitvoering te worden gegarandeerd.

(5)  De Gemeenschap en de lidstaten coördineren hun beleid inzake ontwikkelingssamenwerking. De Commissie streeft naar een regelmatige en frequente uitwisseling van informatie met het Europees Parlement en de lidstaten, alsmede met andere ontwikkelingsactoren, met inbegrip van de andere donoren, en bevordert gedeelde analyses, een gezamenlijk programmeringsproces en de geharmoniseerde tenuitvoerleggings- en verslagleggingsmechanismen.

(6)  De Gemeenschap bevordert, door toedoen van de Commissie en in overleg met het Europees Parlement en de lidstaten, ieder in het kader van de eigen bevoegdheidssfeer, een multilaterale aanpak van mondiale uitdagingen en zij stimuleert de samenwerking met de multilaterale en regionale organisaties en instanties, zoals de internationale financiële instellingen en de agentschappen, fondsen en programma's van de Verenigde Naties, en met de bilaterale donoren.

(7)  De communautaire samenwerking stimuleert doelmatige methoden en instrumenten van samenwerking, die zijn afgestemd op de specifieke omstandigheden van elk partnerland en elke partnerregio met het accent op programmagerichte benaderingen waarbij begrotingssteun wordt verleend in specifieke en duidelijk gemotiveerde gevallen, een en ander onderworpen aan strikt toezicht en strikte voorwaarden bij de verlening van voorspelbare steun, alsmede de ontwikkeling en het gebruik van nationale systemen op basis van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen en -indicatoren.

(8)  De Gemeenschap bevordert doelmatige samenwerking met partnerlanden en -regio's overeenkomstig de internationale beste praktijk. Hierbij gelden de volgende beginselen:

   a) de bevordering van een ontwikkelingsproces dat onder leiding van het partnerland en onder verantwoordelijkheid van de plaatselijke bevolking blijft. De Gemeenschap stemt haar steun steeds meer af op nationale ontwikkelingsstrategieën, hervormingsbeleid en procedures van de partnerlanden en zal de voorkeur aan plaatselijke deskundigheid en aan plaatselijke tewerkstelling geven;
   b) het bijdragen aan versterking van het verantwoordingsproces, waartoe ook behoort de verantwoordingsplicht van donoren en partnerlanden en -regio's tegenover hun parlementen, en wederzijdse verantwoordingsplicht tussen partnerlanden en donoren;
   c) de bevordering van inclusieve en participerende benaderingen van ontwikkeling en een brede betrokkenheid van alle segmenten van de samenleving, met name kwetsbare groepen, bij het ontwikkelingsproces en de nationale dialoog;
   d) de bevordering van een beter effect van beleid en programma's middels de coördinatie en harmonisatie tussen donoren om overlapping en herhaling te verminderen, de complementariteit en samenhang te verbeteren en initiatieven van alle donoren te steunen. De coördinatie vindt in de partnerlanden plaats met behulp van overeengekomen richtsnoeren en beginselen van beste praktijk inzake coördinatie en doelmatigheid van de hulp.

TITEL II

BELEIDSBEPALING, PROGRAMMERING EN TOEWIJZING VAN MIDDELEN

Artikel 3

Algemeen kader voor de beleidsbepaling, de programmering en de toewijzing van middelen

(1)  Maatregelen worden gefinancierd door middel van geografische of thematische programma's of door deelname aan mondiale initiatieven.

Een geografisch programma heeft betrekking op de samenwerkingsactiviteiten op alle relevante terreinen, met partnerlanden en -regio's die op geografische basis zijn geselecteerd.

Een thematisch programma heeft betrekking op een specifiek onderwerp of terrein dat van belang is voor een groep van partnerlanden die niet op geografische basis zijn geselecteerd, of op samenwerkingsactiviteiten die op verschillende regio's of groepen van partnerlanden zijn gericht, met name in het geval van multilaterale of mondiale initiatieven.

Een mondiaal initiatief is een partnerschap en de daarmee verband houdende actie, die voor meerdere regio's in de wereld voordelen oplevert en waarbij de partners uitdrukkelijk overeenstemming bereiken over de doelstellingen, instemmen met de oprichting van een nieuwe al dan niet officiële organisatie of nieuwe producten of diensten voortbrengen, en daartoe bestemde middelen aan de actie bijdragen.

De Commissie keurt de geografische en thematische programma's goed en bepaalt hun geografisch bereik in overeenstemming met de in artikel 22, lid 2 vermelde beheersprocedure.

De Commissie stelt een meerjarig financieel kader vast waarin de toegewezen middelen worden verdeeld over de mondiale thematische en de regionale geografische programma's. Het meerjarig financieel kader wordt vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 251 van het Verdrag.

De uitgavendoelstellingen worden bepaald door de wetgever in het kader van deze thematische en regionale programma's, en bij de tenuitvoerlegging van de programma's wordt hieraan de hand gehouden.

(2)  De beleidsprioriteiten voor de thematische programma's, mondiale initiatieven of geografische programma's op regionaal of continentaal niveau worden opgesteld bij afzonderlijke verordeningen, die elk specifiek gewijd zullen zijn aan een breed thematisch programma en/of mondiaal initiatief, dan wel aan een geografisch programma op regionaal of continentaal niveau. Elke verordening regelt de nadere bijzonderheden van het uit te voeren beleid voor het brede thematische programma, mondiale initiatief of geografische programma waarop zij betrekking heeft. Elke verordening wordt vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 251 van het Verdrag.

(3)  Voor de geografische programma's hecht de Commissie, met instemming van het Europees Parlement, overeenkomstig de in artikel 22, lid 2 bedoelde beheersprocedure, overeenkomstig artikel 5 voor elk partnerland en voor elke partnerregio haar goedkeuring aan strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma's en overeenkomstig artikel 8 voor elk partnerland en voor elke partnerregio aan actieprogramma's.

Voor de thematische programma's hecht de Commissie overeenkomstig de in artikel 22, lid 2 beschreven beheersprocedure haar goedkeuring, overeenkomstig artikel 6, aan thematische strategiedocumenten en overeenkomstig artikel 8 aan actieprogramma's.

In uitzonderlijke omstandigheden kan de hulp van de Gemeenschap overeenkomstig artikel 9 tevens de vorm aannemen van bijzondere maatregelen waarin de strategiedocumenten en de indicatieve meerjarenprogramma's niet hebben voorzien. Het Europees Parlement en de Raad worden onverwijld van de bijzondere maatregelen op de hoogte gesteld en kunnen om schorsing ervan verzoeken, indien zij er niet van overtuigd zijn dat de bijzondere maatregelen verdedigbaar zijn.

(4)  Bij het opstellen van geografische programma's doet de Commissie een indicatieve meerjarige financiële toewijzing voor de financiering van de samenwerking met de partnerlanden en -regio's binnen elk programma. Deze toewijzingen zijn consistent met de mondiale toewijzingen zoals bepaald in het meerjarig financieel kader en worden bepaald aan de hand van genormeerde, objectieve en transparante criteria die gebaseerd zijn op de behoeften en de prestaties van de betrokken partnerlanden en -regio's, waarbij rekening wordt gehouden met bijzondere moeilijkheden voor landen of regio's die een crisis- of conflictsituatie doormaken of net achter zich hebben.

Artikel 4

Beleidsbepalende verordeningen en het meerjarig financieel kader

(1)  De geldigheidsduur van de in artikel 3 bedoelde verordeningen waarbij beleidsprioriteiten voor de thematische programma's, mondiale initiatieven of geografische programma's op regionaal of continentaal niveau worden vastgesteld, is niet langer dan de geldigheidsduur van deze verordening. Elke verordening regelt de nadere bijzonderheden van het te voeren beleid voor het programma waarop zij betrekking heeft, waarbij rekening wordt gehouden met de beginselen en procedures die zijn vastgelegd in de met de partnerlanden en -regio's gesloten partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten.

Alle strategiedocumenten en meerjarige programma's zijn consistent met de beleidsprioriteiten zoals vastgelegd in de desbetreffende verordening.

Zo nodig worden de verordeningen vóór het verstrijken van de geldigheidsduur op ad hoc basis herzien.

(2)  Het meerjarig financieel kader wordt opgesteld voor een eerste periode van vier jaar. Voor het verstrijken van deze termijn wordt een tweede meerjarig financieel kader opgesteld, aan de hand van de tussentijdse herziening, die de resterende geldigheidsduur van deze verordening bestrijkt.

In het meerjarig financieel kader vastgelegde toewijzingen kunnen met maximaal 5% worden verhoogd of verlaagd. Eventuele verhoging of verlaging met meer dan 5% vereist instemming van het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 5

Strategiedocumenten en meerjarenprogrammering van de geografische programma's

(1)  De strategiedocumenten voor de partnerlanden en -regio's worden opgesteld voor een periode die niet langer is dan de geldigheidsduur van deze verordening, en beogen een samenhangend kader te bieden voor de samenwerking tussen de Gemeenschap en het partnerland of de partnerregio. Zij zijn gebaseerd op de beleidsbepalende verordeningen en vormen de basis voor het opstellen van de indicatieve meerjarenprogramma's.

De strategiedocumenten worden onderworpen aan een herziening halverwege de looptijd of, indien van toepassing, aan ad hoc-herzieningen waarbij in voorkomend geval de beginselen en de procedures worden toegepast die zijn overeengekomen in de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten met de partnerlanden en -regio's. De ad hoc herziening vindt plaats op initiatief van de Commissie of op verzoek van het Europees Parlement of de Raad of het/de betrokken partnerland of -regio. Indien de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten of de fundamentele vrijheden worden bedreigd, kan het Europees Parlement erop aandringen dat de strategiedocumenten spoedig worden herzien.

(2)  De strategiedocumenten zijn gebaseerd op de bepalingen van de desbetreffende beleidsbepalende verordeningen en worden in beginsel opgesteld op basis van een dialoog met de partnerlanden en -regio's waarin tijdens het eerste stadium van de procedure ook het maatschappelijk middenveld en de regionale en plaatselijke overheden van die landen en regio's wordt betrokken, zodat voldoende eigen verantwoordelijkheid voor het proces wordt genomen en gezorgd wordt voor coherentie met de nationale en plaatselijke ontwikkelingsstrategieën, en voornamelijk met de strategieën voor armoedebestrijding.

(3)  Voor elk partnerland en voor elke partnerregio worden op basis van de strategiedocumenten indicatieve meerjarenprogramma's opgesteld, op partnerschapsbasis aan de hand van hun voorstellen. Hierover wordt in beginsel een overeenkomst gesloten met de partnerlanden en -regio's, tenzij de politieke dialoog is afgebroken. Deze programma's worden pas geacht te zijn aangenomen als het Europees Parlement ervan op de hoogte is gesteld en de gelegenheid heeft gehad de voorstellen volledig te bespreken.

De indicatieve meerjarenprogramma's bepalen de prioritaire terreinen die voor communautaire financiering in aanmerking komen, de specifieke doelstellingen, de verwachte resultaten en de prestatie-indicatoren.

De indicatieve meerjarenprogramma's vermelden tevens de indicatieve financiële toewijzingen, globaal genomen en per prioritair terrein, eventueel door vermelding van een minimum- en een maximumbedrag. Deze toewijzingen zijn consistent met de mondiale toewijzingen zoals vastgelegd in het meerjarig financieel kader.

De indicatieve meerjarenprogramma's worden indien nodig op basis van de resultaten van de herziening halverwege de looptijd of de ad hoc-herzieningen van de strategiedocumenten aangepast.

In uitzonderlijke omstandigheden, met name bijzondere behoeften zoals post-crisissituaties of uitzonderlijke dan wel teleurstellende prestaties, kan de indicatieve meerjarentoewijzing worden verhoogd of verlaagd ingevolge een herziening, en overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.

(4)  Indien zich omstandigheden voordoen zoals crises, post-conflictsituaties, bedreigingen voor de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, kan de samenwerkingsstrategie per land of per regio ad hoc worden herzien volgens een bijzondere spoedprocedure. De ad hoc-herziening vindt plaats op initiatief van de Commissie of op verzoek van het Europees Parlement of de Raad of het/de betrokken partnerland of -regio. Deze herziening kan leiden tot een strategie per land of per regio die de overgang naar ontwikkeling en samenwerking op de lange termijn moet bevorderen. Deze strategie garandeert tevens de samenhang, en voorkomt wederzijdse overlapping, tussen de maatregelen die zijn genomen in het kader van deze verordening en de maatregelen die zijn genomen in het kader van alle andere communautaire instrumenten, zoals het stabiliteitsinstrument en Verordening (EG) nr. 1257/96. Indien partnerlanden of groepen van partnerlanden rechtstreeks betrokken zijn bij of getroffen worden door crises of post-crises, wordt bij de meerjarenprogrammering bijzondere nadruk gelegd op de versterking van de coördinatie tussen hulp, rehabilitatie en ontwikkeling, zodat de overgang van noodsituatie naar ontwikkelingsfase kan worden verzekerd. Voor de landen en regio's waar zich regelmatig natuurrampen voordoen, ligt de nadruk op de voorbereiding op en het voorkomen van rampen en de opvang van de gevolgen van dit soort rampen.

(5)  Ter stimulering van regionale samenwerking kan de Commissie bij de vaststelling van de in artikel 8 bedoelde actieprogramma's of de in artikel 9 bedoelde bijzondere maatregelen, besluiten dat andere ontwikkelingslanden die voorkomen in deel 1 van de OESO/DAC-lijst in aanmerking komen, wanneer het uit te voeren project of programma een regionaal of grensoverschrijdend karakter heeft. In de in de artikelen 5 en 6 bedoelde strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma's kan in deze mogelijkheid worden voorzien.

(6)  De Commissie en de lidstaten plegen in een zo vroeg mogelijk stadium van het programmeringsproces overleg met elkaar en met andere donoren en ontwikkelingsactoren waaronder vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, de lokale overheden en hun organisaties om te garanderen dat er rekening wordt gehouden met hun samenwerkingsactiviteiten.

Artikel 6

Thematische strategiedocumenten en meerjarenprogrammering

(1)  De strategiedocumenten voor de partnerlanden en -regio's worden opgesteld voor een periode die niet langer is dan de geldigheidsduur van deze verordening. Zij zijn consistent met de bepalingen van de beleidsbepalende verordeningen en bepalen de communautaire strategie voor de betrokken thema's, de situatie op internationaal niveau en de activiteiten van de voornaamste partners.

De Commissie garandeert de samenhang tussen de thematische programma's en de geografische programma's en zorgt er met name voor dat de activiteiten die door middel van thematische programma's worden uitgevoerd, samenhangend zijn met de strategiedocumenten en de indicatieve meerjarenprogramma's die voor de partnerlanden en -regio's zijn opgesteld.

De thematische strategiedocumenten zijn consistent met de bepalingen van de beleidsbepalende verordeningen en bepalen de prioritaire terreinen die voor communautaire financiering in aanmerking komen, de specifieke doelstellingen, de verwachte resultaten en de prestatie-indicatoren.

De thematische strategiedocumenten vermelden tevens de indicatieve financiële toewijzingen, in hun totaliteit en per prioritair terrein. Deze toewijzingen zijn consistent met de mondiale toewijzingen zoals bepaald in het meerjarig financieel kader; zij kunnen eventueel worden uitgedrukt in een minimum- en een maximumbedrag.

De thematische strategiedocumenten worden onderworpen aan een herziening halverwege de looptijd of indien nodig aan ad hoc-herzieningen. De ad hoc herziening vindt plaats op initiatief van de Commissie of op verzoek van het Europees Parlement of de Raad.

(2)  De Commissie en de lidstaten plegen in een zo vroeg mogelijk stadium van het programmeringsproces overleg met elkaar en met andere donoren en ontwikkelingsactoren waaronder vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, de lokale overheden en hun organisaties om de complementariteit tussen hun samenwerkingsactiviteiten te garanderen.

(3)  Voor de deelname van mondiale initiatieven worden middelen en prioritaire acties vastgelegd.

Artikel 7

Goedkeuring van beleidsbepalende verordeningen, het meerjarig financieel kader, strategiedocumenten en meerjarenprogrammeringsdocumenten

De verordeningen tot vaststelling van beleidsprioriteiten voor elk thematisch programma, mondiaal initiatief of geografisch programma op regionaal of continentaal niveau, en het meerjarig financieel kader worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 251 van het Verdrag.

Voordat de Commissie de in artikelen 5 en 6 bedoelde strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma's, en de herzieningen daarvan, als bedoeld in artikel 5, leden 1 en 3, en artikel 6, lid 1, goedkeurt, zal zij een ontwerptekst aan het Europees Parlement en de Raad voorleggen. Uiterlijk drie maanden na voorlegging van de ontwerptekst kan elke instelling ofwel amendementen voorstellen, indien zij meent dat de tekst niet aan de door de wetgevende instantie beoogde doelstellingen voldoet, dan wel bezwaren opperen tegen de goedkeuring van de tekst en, indien nodig, de Commissie verzoeken om een voorstel tot goedkeuring van een wetgevingsbesluit voor te leggen overeenkomstig artikel 251 van het Verdrag.

Het Europees Parlement en de Raad hebben beide het recht om de programma's te laten opschorten, indien zij dit nodig achten.

TITEL III

UITVOERING

Artikel 8

Goedkeuring van actieprogramma's

Voor de vaststelling van actieprogramma's of niet in een actieprogramma opgenomen maatregelen geldt de in artikel 22, lid 2, bedoelde beheersprocedure.

De Commissie zendt die actieprogramma's of niet in actieprogramma's opgenomen maatregelen uiterlijk één maand na haar besluit ter informatie toe aan het Europees Parlement en de lidstaten.

Artikel 9

Goedkeuring van bijzondere maatregelen die niet in de strategiedocumenten en de indicatieve meerjarenprogramma's zijn opgenomen

(1)  Indien zich onverwachte behoeften of gebeurtenissen voordoen in verband met natuurrampen, burgeroorlog of crisissituaties, die niet kunnen worden gefinancierd krachtens Verordening (EG) nr. .../... [inzake het "Stabiliteitsinstrument"] of Verordening (EG) nr. 1257/96, keurt de Commissie na overleg met het Europees Parlement en de Raad, bijzondere maatregelen goed die niet in de strategiedocumenten en de indicatieve meerjarenprogramma's zijn opgenomen, hierna "bijzondere maatregelen" genoemd.

Bijzondere maatregelen kunnen ook acties financieren die de overgang van noodhulp naar ontwikkelingsactiviteiten op de lange termijn gemakkelijker maken.

Bijzondere maatregelen moeten gebaseerd zijn op de beleidsprioriteiten zoals die in de desbetreffende geografische beleidsbepalende verordening zijn vastgelegd.

(2)  Bijzondere maatregelen van meer dan 5 000 000 EUR worden door de Commissie goedgekeurd volgens de in artikel 22, lid 3, bedoelde raadplegingsprocedure.

(3)  Voor bijzondere maatregelen worden de nagestreefde doelstellingen, de terreinen waarop maatregelen worden getroffen, de verwachten resultaten, de beheersprocedures en het totale bedrag van de geplande financiering vastgesteld. Zij bevatten een beschrijving van de te financieren acties, een indicatie van de overeenkomstige bedragen van de financiering en het indicatief tijdschema voor de uitvoering.

(4)  Wanneer met de bijzondere maatregelen minder dan 5 000 000 EUR is gemoeid, stelt de Commissie de lidstaten en het Europees Parlement uiterlijk één maand na haar besluit op de hoogte van de vastgestelde maatregelen.

(5)  Voor wijzigingen van de bijzondere maatregelen, in het kader waarvan uitsluitend technische aanpassingen worden aangebracht, hoeft geen beroep te worden gedaan op de in artikel 22, lid 3, bedoelde procedure, voorzover deze wijzigingen de oorspronkelijke, in het besluit van de Commissie vastgestelde doelstellingen onverlet laten. Deze technische aanpassingen worden onverwijld medegedeeld aan Europees Parlement en Raad.

Artikel 10

Voorwaarden

(1)  In het kader van de uitvoering van de maatregelen die zijn opgenomen in de in de artikelen 5 en 6 bedoelde strategiedocumenten respectievelijk indicatieve meerjarenprogramma's of de in artikel 9 bedoelde bijzondere maatregelen, komen voor financiering uit hoofde van deze verordening in aanmerking:

   a) partnerlanden en -regio's, en hun instellingen;
   b) gedecentraliseerde entiteiten van de partnerlanden zoals gemeenten, provincies, departementen en regio's;
   c) gemengde organen die door de partnerlanden en -regio's en de Gemeenschap zijn opgericht;
   d) internationale organisaties, waaronder regionale organisaties, organisaties, diensten of missies die onder het stelsel van de Verenigde Naties vallen, internationale en regionale financiële instellingen en ontwikkelingsbanken, voorzover zij een bijdrage leveren tot het verwezenlijken van de doelstellingen van deze verordening;
   e) instellingen en organen van de Gemeenschap, doch uitsluitend in het kader van de uitvoering van de in artikel 12 bedoelde ondersteunende maatregelen;
   f) agentschappen van de Europese Unie;
  g) de volgende entiteiten en organen van de lidstaten, partnerlanden en -regio's of alle andere derde staten die voldoen aan de in artikel 17 vastgestelde regels betreffende de toegang tot de buitenlandse hulp van de Gemeenschap, voorzover zij een bijdrage leveren tot het verwezenlijken van de doelstellingen van deze verordening:
   i) overheids- of semi-overheidsinstanties, de plaatselijke overheden of collectiviteiten en hun groeperingen of representatieve organisaties;
   ii) ondernemingen, bedrijven en andere particuliere organisaties en economische actoren;
   iii) financiële instellingen die particuliere investeringen in de partnerlanden en -regio's verrichten, aanmoedigen en financieren;
   iv) in lid 2 bedoelde niet-overheidsactoren;
   v) natuurlijke personen.

(2)  Niet-winstgevende niet-overheidsactoren die uit hoofde van deze verordening voor financiële hulp in aanmerking komen zijn met name: niet-gouvernementele organisaties, organisaties van de autochtone bevolkingen, organisaties die nationale en/of etnische minderheden vertegenwoordigen, beroepsgroeperingen en groepen van plaatselijke initiatieven, coöperatieven, vakbonden, organisaties die economische en sociale actoren vertegenwoordigen, organisaties ter bestrijding van corruptie en fraude en ter bevordering van goed bestuur, burgerrechtenorganisaties en organisaties die discriminatie bestrijden, plaatselijke organisaties (en netwerken daarvan) die werkzaam zijn op het gebied van gedecentraliseerde regionale samenwerking en integratie, nationale en internationale verenigingen van plaatselijke overheden die in de ontwikkelingsfeer werkzaam zijn, verbruikersverenigingen, vrouwen- of jongerenorganisaties, onderwijs-, culturele, onderzoeks- en wetenschappelijke organisaties, universiteiten, kerken en religieuze verenigingen of gemeenschappen, media, en alle niet-gouvernementele organisaties en onafhankelijke stichtingen, waaronder onafhankelijke politieke stichtingen, die een bijdrage kunnen leveren tot de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening.

Artikel 11

Financieringsvormen

Financiering door de Gemeenschap geschiedt in de volgende vormen:

   a) projecten en programma's;
   b) sectorale of algemene begrotingssteun, als het beheer van de overheidsuitgaven voldoende transparant, verantwoordelijk en op doeltreffende wijze door de nationale Rekenkamer en het parlement van het partnerland wordt gecontroleerd, en het partnerland zelf een goed uitgewerkt macro-economisch of sectoraal beleid heeft ingesteld, dat door de belangrijkste donoren positief is beoordeeld, waaronder in voorkomend geval de internationale financiële instellingen;
   c) sectorale ondersteuning;
  d) in uitzonderlijke gevallen, sectorale en algemene programma's ter ondersteuning van de invoer, in de vorm van
   i) sectorale invoerprogramma's in natura,
   ii) sectorale invoerprogramma's in de vorm van deviezensteun ter financiering van sectorale invoer, en
   iii) algemene invoerprogramma's in de vorm van deviezensteun ter financiering van de algemene invoer van een grote verscheidenheid aan producten;
   e) middelen die ter beschikking worden gesteld van de Europese Investeringsbank of andere financiële tussenpersonen voor het verstrekken, op basis van programma's van de Commissie en onder de in artikel 19 bedoelde voorwaarden, van leningen (in het bijzonder ter ondersteuning van investeringen in en de ontwikkeling van de particuliere sector) of risicokapitaal (met name in de vorm van achtergestelde of voorwaardelijke leningen), of andere vormen van minderheidsparticipaties en tijdelijke participaties in het kapitaal van ondernemingen, of voor het bijdragen aan garantiefondsen;
   f) rentesubsidies, met name voor leningen op milieugebied;
   g) schuldverlichting, uit hoofde van internationaal overeengekomen programma's voor schuldverlichting;
   h) maatregelen inzake voedselzekerheid;
   i) subsidies voor de financiering van maatregelen die worden voorgesteld door de entiteiten bedoeld in artikel 10, lid 1, onder b), c), d), f), en g), punten i) tot en met v);
   j) subsidies voor de financiering van de werkingskosten van de entiteiten bedoeld in artikel 10, lid 1, onder b), c), d), f), en g), punten i), iii) en iv);
   k) financiering van samenwerkingsprogramma's tussen overheidsinstellingen, plaatselijke overheden, nationale overheidsorganen en particuliere entiteiten met een openbare-dienstverleningstaak, van de lidstaten en van de partnerlanden en -regio's;
   l) bijdragen aan internationale fondsen die met name door nationale en regionale organisaties worden beheerd;
   m) bijdragen aan nationale fondsen die door de partnerlanden en -regio's zijn opgericht om gezamenlijke medefinanciering door verschillende donoren aan te moedigen, of aan fondsen die door een of meerdere andere donoren zijn opgericht om gezamenlijk acties uit te voeren;
   ( n) participaties in het kapitaal van internationale financiële instellingen en regionale ontwikkelingsbanken;
   o) menselijke en materiële middelen voor het beheer van en het daadwerkelijk toezicht op projecten en programma's door de partnerlanden en -regio's.

Artikel 12

Ondersteunende maatregelen

(1)  De communautaire financiering kan de kosten dekken van voorbereidende werkzaamheden, follow-up, audits en evaluaties die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze verordening en het verwezenlijken van de doelstellingen daarvan, bijvoorbeeld studies, bijeenkomsten, informatie-, voorlichtings-, opleidings- en publiciteitscampagnes, scholingsmaatregelen voor partnerlanden en de in artikel 10 bedoelde instellingen in partnerlanden, organisatiekosten van informaticanetwerken voor de uitwisseling van informatie, en alle andere kosten van technische en administratieve bijstand waarop de Commissie voor het beheer van het programma een beroep doet. Dit omvat ook de uitgaven voor administratieve ondersteuning door de delegaties van de Commissie die zich bezighouden met het beheer van de in het kader van deze verordening gefinancierde projecten. Voorts dekt de communautaire financiering de oprichting en instandhouding van een databank waarin alle verworven ervaring kan worden opgeslagen. Deze databank is toegankelijk voor alle onder artikel 13 van deze verordening genoemde actoren.

(2)  Deze ondersteunende maatregelen hoeven niet noodzakelijkerwijs in de meerjarenprogrammering te worden opgenomen en kunnen derhalve buiten de strategiedocumenten en de indicatieve meerjarenprogramma's om worden gefinancierd. Zij kunnen evenwel ook worden gefinancierd uit een indicatief meerjarenprogramma.

De Commissie keurt ondersteunende maatregelen die niet in een indicatief meerjarenprogramma zijn opgenomen goed overeenkomstig artikel 9.

Artikel 13

Medefinanciering

(1)  Maatregelen die uit hoofde van deze verordening worden gefinancierd, kunnen worden medegefinancierd, met name door:

   a) de lidstaten, met name hun overheids of semi-overheidsinstanties en hun gedecentraliseerde instellingen;
   b) de plaatselijke en regionale besturen of overheden en hun groeperingen;
   c) elk ander donorland, met name zijn overheids- en semi-overheidsinstanties;
   d) internationale en regionale organisaties, met name internationale en regionale financiële instellingen;
   e) ondernemingen, bedrijven en andere particuliere organisaties en economische actoren, en andere niet-overheidsactoren;
   f) de partnerlanden of -regio's die door de middelen begunstigd worden.

(2)  In geval van parallelle medefinanciering wordt het project of programma in meerdere activiteiten opgedeeld die worden gefinancierd door de verschillende partners die de medefinanciering verstrekken, en wel zo dat de bestemming van de financiering altijd traceerbaar is.

In geval van gemeenschappelijke medefinanciering worden de totale kosten van het project of programma verdeeld tussen de partners die de medefinanciering verzorgen en worden de geldmiddelen gemeenschappelijk ingebracht, dusdanig dat het niet mogelijk is de financieringsbron van een specifieke activiteit in het kader van het project of programma na te gaan.

(3)  In geval van gemeenschappelijke medefinanciering kan de Commissie voor de uitvoering van gezamenlijke acties middelen ontvangen en beheren namens de in lid 1, onder a), b) en c), bedoelde entiteiten. Dergelijke fondsen worden behandeld als ontvangsten die in overeenstemming met artikel 18 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(27), een bestemming hebben gekregen.

Artikel 14

Beheer

(1)  De krachtens deze verordening gefinancierde maatregelen worden uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002.

(2)  In geval van medefinanciering en in andere naar behoren gerechtvaardigde gevallen mag de Commissie overheidstaken, met name taken tot uitvoering van de begroting, toevertrouwen aan de in artikel 54, lid 2, onder c), van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 genoemde entiteiten indien deze een erkende internationale reputatie hebben, voldoen aan de internationaal erkende beheers- en controlesystemen en onder toezicht van een openbare instantie staan.

(3)  In geval van gedecentraliseerd beheer mag de Commissie besluiten een beroep te doen op de aanbestedingsprocedures of de procedures voor de toekenning van subsidies van het partnerland of de partnerregio die de begunstigde is nadat is geverifieerd dat zij de basisbeginselen van het Financieel Reglement in acht nemen en op voorwaarde dat:

   de procedures van het partnerland of de partnerregio die de begunstigde is, voldoen aan de beginselen van transparantie, evenredigheid, gelijke behandeling en non-discriminatie, en alle belangenconflicten voorkomen;
   het partnerland of de partnerregio die de begunstigde is, zich ertoe verbindt geregeld na te gaan of de acties die uit de begroting van de Gemeenschap worden gefinancierd, correct zijn uitgevoerd, passende maatregelen te nemen om onregelmatigheden en fraude te voorkomen, en in voorkomend geval vervolgingen in te stellen om verloren, ten onrechte uitgekeerde of onjuist gebruikte middelen terug te vorderen.

Artikel 15

Vastleggingen

(1)  De begrotingsvastleggingen vinden plaats op basis van de besluiten die door de Commissie krachtens artikel 8, lid 1, artikel 9, lid 1, en artikel 12, lid 2, zijn genomen.

(2)  De communautaire financiering kan de volgende juridische vormen aannemen:

   financieringsovereenkomsten;
   subsidieovereenkomsten;
   aanbestedingscontracten;
   arbeidsovereenkomsten.

Artikel 16

Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap

(1)  Alle overeenkomsten die uit deze verordening voortvloeien, dienen bepalingen te bevatten ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap, met name ten aanzien van onregelmatigheden, fraude, corruptie en andere illegale activiteiten, overeenkomstig de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95(28), (Euratom, EG) nr. 2185/96(29) en (EG) nr. 1073/1999(30) van de Raad.

(2)  Overeenkomsten dienen uitdrukkelijk te bepalen dat de Commissie en de Rekenkamer het recht wordt verleend om auditcontroles op basis van documenten of ter plaatse uit te voeren van alle contractanten of subcontractanten die middelen van de Gemeenschap hebben ontvangen, mede om vast te stellen of de uitvoering van de overeenkomsten in overeenstemming is met de in artikel 3 bedoelde beleidsbepalende verordeningen en met de beginselen van het volkenrecht en de internationale verdragen waarbij de Gemeenschap en de lidstaten partij zijn. Voorts dienen zij tevens de Commissie er uitdrukkelijk toe te machtigen controles en verificaties ter plaatse uit te voeren, overeenkomstig Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96.

(3)  Gedurende een periode van vijf jaar vanaf de laatste betaling houdt de ontvanger van Gemeenschapskredieten alle ondersteunende documenten met betrekking tot de uitgaven beschikbaar voor inspectie door de Commissie.

(4)  Alle overeenkomsten die voortvloeien uit de uitvoering van de hulp dienen de Commissie en de Rekenkamer het in lid 2 bedoelde recht veilig te stellen zowel tijdens als na de uitvoering van de overeenkomst.

Artikel 17

Deelname aan procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten en procedures voor de toekenning van subsidies en regels van oorsprong

(1)  Voor deze verordening gelden de regels voor deelname en de regels van oorsprong die zijn neergelegd in Verordening (EG) nr. 2110/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp(31) en Verordening (EG) nr. 2112/2005 van de Raad van 21 november 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp van de Gemeenschap(32).

De documentatie in verband met de uitvoering van projecten uit hoofde van deze verordening dient ook te worden verstrekt in de taal van de respectieve begunstigde landen.

Er worden geen overeenkomsten tot deelname aan de krachtens deze verordening gefinancierde programma's en maatregelen gesloten met enigerlei autoriteit, openbare instelling of particuliere actor die rechtstreeks en actief betrokken of behulpzaam is bij dan wel profijt trekt van enige schending van het volkenrecht of van internationale verdragen waarbij de lidstaten partij zijn.

(20)  De Gemeenschap stelt een vereenvoudigde en afwijkende procedure op voor aanvragen tot indiening van voorstellen en voor de afsluiting van subsidieovereenkomsten om de financiering van kleine en middelgrote door kleine of middelgrote ontwikkelingsactoren gedragen projecten te vergemakkelijken.

Artikel 18

Voorfinanciering

De uit voorfinancieringsbetalingen aan de begunstigde verkregen rente wordt afgetrokken van de uiteindelijke betaling.

Artikel 19

Middelen die ter beschikking zijn gesteld van de Europese Investeringsbank of andere financiële tussenpersonen

(1)  De in artikel 11, onder d), bedoelde middelen worden beheerd door financiële tussenpersonen, de Europese Investeringsbank of andere banken of organisaties die in staat zijn deze te beheren.

(2)  De Commissie keurt per geval uitvoeringsbepalingen goed voor lid 1, met name over de verdeling van de risico's, de beloning van de tussenpersoon die met de uitvoering is belast, het gebruik en de invordering van de opbrengsten van de middelen en de afsluiting van de operatie.

Artikel 20

Evaluatie

(1)  De Commissie onderwerpt haar programma's, in een transparant en participerend proces, aan geregelde monitoring en herziening en zij beoordeelt geregeld de resultaten van de geografische en thematische beleidslijnen en programma's en het sectoraal beleid en de doeltreffendheid van de programmering, om na te gaan of de doelstellingen zijn verwezenlijkt en aanbevelingen op te stellen om toekomstige maatregelen te verbeteren.

Naast haar eigen interne beoordeling geeft de Commissie, op eigen initiatief of op verzoek van het Europees Parlement of de Raad, door middel van openbare aanbesteding ook opdrachten voor een onafhankelijke externe beoordeling, waarbij haar indicatieve meerjarenprogramma's en de kwaliteit van haar geografische en thematische programma's moeten worden beoordeeld en aanbevelingen moeten worden gedaan voor de verwezenlijking van de doelstellingen daarvan.

In het kader van deze herzieningen en beoordelingen verifieert de Commissie of de programma's naar behoren de prioriteiten uitvoeren zoals die in de in artikel 3 bedoelde beleidsbepalende verordeningen zijn vastgelegd.

(2)  De Commissie verricht op eigen initiatief of op verzoek van het Europees Parlement of de Raad soortgelijke interne beoordelingen en zij geeft aan onafhankelijke, via aanbestedingsprocedures geselecteerde organisaties opdracht tot externe beoordeling van de resultaten van projecten en andere krachtens deze verordening uitgevoerde acties, en van de doelmatigheid van deze projecten en acties, om na te gaan of hun doelstellingen zijn bereikt en om aanbevelingen te kunnen doen met het oog op verbetering van toekomstige operaties.

Evenzo gaat de Commissie op gezette tijden over tot een externe doorlichting van haar financieringsprocedures en de organisatie van haar diensten die in het kader van deze verordening optreden.

(3)  De Commissie zendt de beoordelingsverslagen ter informatie toe aan het Europees Parlement en het bij artikel 22 ingestelde comité. De lidstaten kunnen verzoeken om bespreking van bepaalde beoordelingsverslagen in het bij artikel 22 ingestelde comité.

De uitkomsten hiervan worden verwerkt in het ontwerp van de programma's en de toewijzing van middelen.

(4)  De Commissie betrekt niet-overheidsactoren bij de fase van beoordeling van de Gemeenschapshulp uit hoofde van deze verordening.

TITEL IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 21

Jaarverslag

(1)  De Commissie onderzoekt de vooruitgang bij de uitvoering van de maatregelen die krachtens deze verordening zijn genomen en legt het Europees Parlement en de Raad een jaarverslag over de uitvoering en de resultaten en, voorzover mogelijk, uitwerking en impact van de door haar verstrekte hulp voor. Zij zendt dit verslag ook toe aan het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

(2)  Het jaarverslag bevat gegevens met betrekking tot het voorafgaande jaar over de gefinancierde maatregelen, de resultaten van het toezicht en de beoordeling, de betrokkenheid van de respectieve partners, en de uitvoering van de begroting wat betreft vastleggingen en betalingen per partnerland en -regio en per samenwerkingsterrein. Het verslag bevat een beoordeling van de resultaten van de hulp, voorzover mogelijk aan de hand van specifieke en meetbare indicatoren, en van de rol die de hulp heeft gespeeld bij het bereiken van de doelstellingen van deze verordening.

Artikel 22

Comité

(1)  De Commissie wordt bijgestaan door een comité waarin ook het Europees Parlement vertegenwoordigd is.

(2)  Bij verwijzing naar dit lid zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(33) van toepassing, met naleving van artikel 8 van dit Besluit. De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op 30 dagen.

(3)  Bij verwijzing naar dit lid zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met naleving van artikel 8 van dit Besluit.

Het recht van het Europees Parlement ingevolge artikel 7, lid 3, van dat Besluit, om op regelmatige basis te worden geïnformeerd, wordt in volle omvang geëerbiedigd.

(4)  Het comité stelt zijn reglement van orde vast. Dit reglement dient de regels te bevatten die de Commissie dient te volgen voor de goedkeuring van de in artikel 9, lid 1 bedoelde bijzondere maatregelen volgens een spoedprocedure.

(5)  De notulen van de comitévergaderingen worden ter informatie aan het Europees Parlement toegezonden.

(6)  De werkzaamheden van het comité worden bijgewoond door een vertegenwoordiger van de Europese Investeringsbank.

Artikel 23

Opschorting van de hulp

Onverminderd de bepalingen in verband met de opschorting van de hulp die zijn opgenomen in de met de partnerlanden en –regio's gesloten partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten, kan de Raad, wanneer een partnerland de in artikel 2, lid 1 bedoelde beginselen niet eerbiedigt, en overleg met dat partnerland hetzij niet leidt tot een wederzijds aanvaardbare oplossing, hetzij wordt geweigerd, alsmede in bijzonder urgente gevallen, na raadpleging van het Europees Parlement en op een door de Commissie gelijktijdig bij het Europees Parlement en de Raad in te dienen voorstel, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de nodige maatregelen nemen in verband met de hulp die krachtens deze verordening aan het partnerland is verleend. De maatregelen kunnen de gehele of gedeeltelijke opschorting van de hulp omvatten.

Indien er onregelmatigheden worden ontdekt, moet een ontvanger van Gemeenschapsmiddelen binnen een nader bepaalde periode nauwkeurige uitleg verschaffen; kan hij geen bevredigend antwoord geven, dan kan de hulp ongedaan worden gemaakt en kunnen de reeds uitgekeerde bedragen worden teruggevorderd.

Wanneer een partnerland in ernstige mate de beginselen schendt waarop de EU zelf is gegrondvest en die zijn neergelegd in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, wordt de hulp die de Gemeenschap aan de ontvangende regering krachtens deze verordening verleent, teruggebracht. Ter vermijding van zulke gevallen dient prioriteit te worden gegeven aan projecten waarin de EU-lidstaten of EU-organisaties streven naar opbouw van democratische instellingen, ontwikkeling van mensenrechten en vrijheid voor de media.

Het Europees Parlement of de Raad kunnen de Commissie verzoeken de Raad een voorstel voor te leggen inzake het treffen van de in alinea 1 bedoelde passende maatregelen ten aanzien van de krachtens deze verordening verleende hulp. De Commissie legt haar voorstellen binnen 3 maanden na ontvangst van dat verzoek voor aan de Raad, dan wel geeft zij haar redenen op om dit niet te doen.

Ingeval van volledige opschorting van hulp, kan de Gemeenschapshulp voort worden verstrekt aan niet-gouvernementele organisaties in partnerlanden die in ernstige mate de beginselen schenden waarop de EU zelf is gegrondvest en die zijn neergelegd in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, teneinde steun te geven aan de opbouw van democratische instellingen, ontwikkeling van mensenrechten en vrijheid voor de media in het betrokken land.

Artikel 24

Financiële bepalingen

(1)  Het financiële referentiebedrag voor de uitvoering van deze verordening voor de periode 2007-2013 bedraagt 47 122 000 000 EUR, waarvan 23 572 000 000 EUR voor de financiering van de geografische samenwerking met de staten van Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, met uitzondering van Zuid-Afrika.

(2)  De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit goedgekeurd binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.

Artikel 25

Herziening van de verordening

Uiterlijk op 31 december 2010 legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag voor met een beoordeling van de uitvoering van deze verordening in de eerste drie jaar, eventueel vergezeld van een wetgevingsvoorstel om de nodige wijzigingen in de verordening aan te brengen.

Artikel 26

(1)  Met ingang van 1 januari 2007 worden de volgende verordeningen ingetrokken:

   (a) Verordening (EG) nr. 1568/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende steun voor de bestrijding van aan armoede gerelateerde ziekten (HIV/aids, tuberculose en malaria) in ontwikkelingslanden;
   (b) Verordening (EG) nr. 1567/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende steun voor beleid en maatregelen op het gebied van reproductieve en seksuele gezondheid en rechten in ontwikkelingslanden;
   (c) Verordening (EG) nr. 2493/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 7 november 2000 betreffende maatregelen ter bevordering van de reële integratie van het milieuaspect in het ontwikkelingsproces in de ontwikkelingslanden;
   (d) Verordening (EG) nr. 2494/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 7 november 2000 betreffende maatregelen ter bevordering van het behoud en het duurzaam beheer van tropische bossen en andere bossen in ontwikkelingslanden;
   (e) Verordening (EG) nr. 806/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de bevordering van gendergelijkheid in de ontwikkelingssamenwerking;
   (f) Verordening (EG) nr. 1659/98 van de Raad van 17 juli 1998 betreffende gedecentraliseerde samenwerking, verlengd en gewijzigd bij Verordeningen (EG) nr. 955/2002 en 625/2004;
   (g) Verordening (EG) nr. 1658/98 van de Raad van 17 juli 1998 betreffende de medefinanciering van acties op gebieden die voor de ontwikkelingslanden van belang zijn, met Europese niet-gouvernementele organisaties (NGO's) voor ontwikkeling;
   (h) Verordening (EG) nr. 1292/96 van de Raad van 27 juni 1996 betreffende het voedselhulpbeleid en het beheer van de voedselhulp en van de specifieke acties ter ondersteuning van de voedselzekerheid, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1726/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2001 houdende wijziging van artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1292/96 van de Raad betreffende het voedselhulpbeleid en het beheer van de voedselhulp en van de specifieke acties ter ondersteuning van de voedselzekerheid;
   (i) Verordening (EG) nr. 1726/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende ontwikkelingssamenwerking met Zuid-Afrika;
   (j) Verordening (EEG) nr. 443/92 van de Raad van 25 februari 1992 inzake financiële en technische hulp en economische samenwerking met de ontwikkelingslanden in Latijns- Amerika en in Azië;
   (k) Verordening (EG) nr. 2258/96 van de Raad van 22 november 1996 betreffende herstel en wederopbouwacties ten behoeve van ontwikkelingslanden;
   (l) Verordening (EG) nr. 2130/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 29 oktober 2001 betreffende acties op het gebied van de hulp aan ontwortelde bevolkingsgroepen in ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en in Azië;
   (m) Verordening (EG) nr. 550/97 van de Raad van 24 maart 1997 betreffende acties op het gebied van HIV/aids in de ontwikkelingslanden;
   (n) Verordening (EG) nr. 1484/97 van de Raad van 22 juli 1997 betreffende steun aan ontwikkelingslanden voor demografische maatregelen en programma's;
   (o) Verordening (EG) nr. 266/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 tot vaststelling van begeleidende maatregelen voor landen van het suikerprotocol die getroffen zijn door de hervorming van de suikerregeling van de Europese Unie.

(2)  De ingetrokken verordeningen blijven van toepassing voor rechtshandelingen en vastleggingen voor de begrotingsjaren voorafgaande aan 2007.

Artikel 27

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2007 tot 31 december 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 18 mei 2006.
(3) PB L [...] van [...], blz. [...].
(4) PB L [...] van [...], blz. [...].
(5) PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1.
(6) (COM(1996)0153).
(7) (COM(2001)0153).
(8) PB
(9) PB L 224 van 6.9.2003, blz. 7.
(10) PB L 224 van 6.9.2003, blz. 1.
(11) PB L 288 van 15.11.2000, blz. 1.
(12) PB L 288 van 15.11.2000, blz. 6.
(13) PB L 143 van 30.4.2004, blz. 40.
(14) PB L 213 van 30.7.1998, blz. 6. Verordening gewijzigd en verlengd bij Verordening (EG) nr. 625/2004 vna het Europees Parlement en de Raad (PB L 99 van 3.4.2004, blz. 1).
(15) PB L 213 van 30.7.1998, blz. 1.
(16) PB L 166 van 5.7.1996, blz. 1.
(17) PB L 234 van 1.9.2001, blz. 10.
(18) PB L 198 van 4.8.2000, blz. 1.
(19) PB L 52 van 27.2.1992, blz. 1.
(20) PB L 306 van 28.11.1996, blz. 1.
(21) PB L 287 van 31.10.2001, blz. 3.
(22) PB L 85 van 27.3.1997, blz. 1.
(23) PB L 202 van 30.7.1997, blz. 1.
(24) PB L 50 van 21.2.2006, blz. 1.
(25) PB
(26) PB L 163 van 2.7.1996, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz.1).
(27) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
(28) Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
(29) Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
(30) Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1).
(31) PB L 344 van 27.12.2005, blz. 1.
(32) PB L 344 van 27.12.2005, blz. 23.
(33) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.


Solidariteitsfonds van de Europese Unie ***I
PDF 349kWORD 106k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (COM(2005)0108 – C6-0093/2005 – 2005/0033(COD))
P6_TA(2006)0218A6-0123/2006

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2005)0108)(1),

–   gelet op artikel 251, lid 2 en de artikelen 159, lid 3 en 181 A, lid 2 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0093/2005),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 september 2002 over overstromingen in Midden-Europa(2),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 8 september 2005 over natuurrampen (branden en overstromingen) in Europa die zomer(3),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0123/2006),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   wijst erop dat de in het wetgevingsvoorstel vermelde kredieten voor de periode na 2006 afhankelijk zijn van het besluit over het volgende meerjarig financieel kader;

3.   verzoekt de Commissie om, zodra het nieuwe financieel kader is goedgekeurd, zo nodig een voorstel in te dienen tot aanpassing van het financieel referentiebedrag van het programma;

4.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

5.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement, in eerste lezing vastgesteld op 18 mei 2006, met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2006 van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie

P6_TC1-COD(2005)0033


HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 159, derde alinea, en artikel 181A, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(4),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(5),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  In geval van grote rampen, waaronder alle grote destructieve gebeurtenissen dienen te worden verstaan die de bevolking en het milieu grote schade berokkenen, zoals overstromingen, branden of droogten, of in geval van ernstige crisissituaties zou de Gemeenschap solidair moeten zijn met de getroffen lidstaten en vooral met de getroffen bevolkingsgroepen door snel gerichte financiële steun te verlenen voor snelle terugkeer naar de normale levensomstandigheden in de getroffen gebieden en door bij te dragen aan de financiële compensatie van de directe slachtoffers, zonder evenwel in de plaats te treden van de bevoegde overheids- en particuliere instanties.

(2)  Het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, hierna het "fonds" genoemd, verleent aan de Gemeenschap bij grote rampen of ernstige crisissituaties meer armslag. Aldus moet een wezenlijke bijdrage ertoe worden geleverd dat de Gemeenschap beter en doelgerichter handelt op gebieden waarop de burgers een ingrijpen van de Gemeenschap verwachten. Derhalve moet met name erop worden gelet dat samenhang bestaat tussen het toepassingsgebied en de omvang van de financiële middelen van het Fonds, opdat de Gemeenschap onder alle omstandigheden in een grotere en steeds groter wordende Europese Unie aan de verwachtingen van de burgers kan voldoen. Dit betekent enerzijds dat een te grote verruiming van het toepassingsgebied moet worden voorkomen en dat anderzijds de Gemeenschap op de duidelijke afgebakende toepassingsgebieden, zelfs in bijzondere crisisjaren, over toereikende middelen moet beschikken.

(3)  De Gemeenschap zou in die gevallen ook solidair moeten zijn met de landen waarmee wordt onderhandeld over toetreding tot de Europese Unie.

(4)  Grote milieurampen, industriële en technologische rampen, waaronder verontreiniging van rivieren en zeeën, en gevaren als gevolg van straling, kunnen toevallig of door de mens veroorzaakt worden, het gevolg zijn van natuurverschijnselen die een rechtstreeks verwoestend effect hebben, zoals overstromingen of bosbranden, of die gevolgen op lange termijn hebben, zoals droogte of vorst, of van terroristische aanslagen. De bestaande instrumenten op het gebied van economische en sociale cohesie maken de financiering mogelijk van maatregelen om risico's te voorkomen of verwoeste infrastructuur te herstellen. Via het ingestelde fonds, dat opgericht werd bij Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad(6), kan de Gemeenschap noodhulp mobiliseren om te voldoen aan de directe behoeften van de direct getroffen bevolking en bij te dragen aan het snelle herstel van beschadigde belangrijke infrastructuur, zodat de economische activiteit in getroffen gebieden kan worden hervat. Dat Solidariteitsfonds is echter voornamelijk bedoeld voor natuurrampen, en er moet in de mogelijkheid moet worden voorzien dat de Gemeenschap ook hulp verleent bij crises die niet door de natuur veroorzaakt zijn en andere waarbij niet met zekerheid is aan te wijzen wie of wat ervoor verantwoordelijk is.

(5)  De maatregelen moeten de inspanningen van de getroffen landen aanvullen wanneer de gevolgen van een ramp of crisis zo ernstig zijn dat het land de situatie niet alleen aankan. Daar deze doelstelling niet voldoende door de lidstaten alleen kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang van het optreden beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(6)  Het fonds dient te worden gefinancierd buiten het financieel kader, met een maximumbedrag dat alleen wordt gemobiliseerd wanneer dat nodig wordt geacht. Met het oog op een adequate financiering dient het fonds in de flexibiliteitsreserve te worden opgenomen met een bedrag van maximaal 7 miljard EUR.

(7)  Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel worden maatregelen in het kader van deze verordening beperkt tot grote rampen. De definitie daarvan hangt af van het gebied. Bij een terroristische aanslag moet de Gemeenschap ook kunnen reageren op gevallen waarin de fysieke schade weliswaar niet voldoet aan het kwantitatieve criterium om een beroep op het Fonds te kunnen doen, maar de gevolgen van de aanslag zo ernstig zijn dat communautaire solidariteit dringend geboden is. Er zal rekening worden gehouden met de bijzondere situatie van afgelegen en geïsoleerde gebieden, zoals de insulaire en ultraperifere gebieden, bij middel van een versterkt partnerschap met deze gebieden.

(8)  Uit de ervaringen die gedurende de eerste vijf jaar na de oprichting van het vorige fonds zijn opgedaan, is gebleken dat in geval van zich op lange termijn ontwikkelde rampen moeilijk een beroep kan worden gedaan op het fonds. Deze verordening moet derhalve duidelijk definiëren vanaf welk moment een beroep op het fonds kan worden gedaan. Het is tevens dringend noodzakelijk de criteria met betrekking tot voor steun in aanmerking komende rampen aan te passen aan de bijzondere kenmerken, de intensiteit en duur van de achterliggende oorzaken, opdat met name gewaarborgd wordt dat het fonds van toepassing is op de bij dit type ramp getroffen specifieke maatregelen.

(9)  Grote rampen, met name natuurrampen, treffen vaak meer dan een land tegelijk. Wanneer een in aanmerking komend land getroffen wordt door een grote ramp, kan ook steun worden verleend aan buurlanden die door dezelfde ramp worden getroffen en die in aanmerking komen voor steun.

(10)  De hulp van de Gemeenschap moet de inspanningen van de betrokken landen aanvullen en moet een gedeelte van de overheidsuitgaven dekken die worden gedaan in verband met de meest dringende noodmaatregelen.

(11)  Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel wordt de communautaire steun alleen toegekend na een aanvraag van het getroffen land. De Commissie draagt zorg voor een billijke behandeling van de door de staten ingediende verzoeken.

(12)  Landen die een aanvraag indienen, kunnen onmiddellijk financiële middelen nodig hebben om de kosten van de meest dringende interventies en reddingsoperaties te dekken. Na ontvangst van de aanvraag kan daarom op verzoek van het aanvragende land een voorschot worden uitgekeerd, indien de begroting dat toelaat.

(13)  Voorzichtig financieel beheer is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de Gemeenschap hulp kan blijven verlenen wanneer zich binnen een relatief kort tijdsbestek een opeenvolging van rampen voordoet.

(14)  Door snelle besluitvorming moeten zo spoedig mogelijk specifieke financiële middelen kunnen worden vastgelegd en beschikbaar gesteld. Administratieve procedures dienen dienovereenkomstig te worden aangepast en tot het absoluut noodzakelijke minimum te worden beperkt. Daartoe voorziet het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en goed financieel beheer in de financiering van het fonds(7).

(15)  De mechanismen voor betaling en besteding van de subsidies in het kader van deze verordening moeten zijn aangepast aan het spoedeisende karakter van de situatie. Daarom moet een realistische termijn worden vastgesteld waarbinnen de toegekende financiële steun moet worden gebruikt.

(16)  Een land dat steun ontvangt dient overeenkomstig de specifieke constitutionele, institutionele, wettelijke of financiële context regionale of lokale autoriteiten bij de sluiting en toepassing van de uitvoeringsovereenkomsten te betrekken. Overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(8) (hierna "het Financieel Reglement" genoemd) blijft het begunstigde land echter verantwoordelijk voor de uitvoering van de steun en voor het beheer van en de controle op de maatregelen waarvoor communautaire steun werd toegekend.

(17)  Voor een in het kader van deze verordening gefinancierde maatregel kan geen financiële steun uit hoofde van andere communautaire instrumenten worden verstrekt. Wanneer uit communautaire of internationale middelen financiële steun wordt verstrekt voor de compensatie van specifieke schade, mag daarvoor geen steun worden verleend in het kader van deze verordening.

(18)  Het optreden van de Gemeenschap mag niet dienen als vervanging van de aansprakelijkheid van derden die uit hoofde van het beginsel dat de vervuiler betaalt in eerste instantie aansprakelijk zijn voor de door hen teweeggebrachte schade en mag evenmin preventieve maatregelen op nationaal of communautair niveau ontmoedigen of de rol overnemen van publieke of particuliere verzekeringen.

(19)  Maximale transparantie bij de uitvoering van de financiële steun van de Gemeenschap en passende controle op het gebruik van de kredieten moeten gewaarborgd zijn.

(20)  Het begunstigde land moet verantwoorden op welke wijze gebruik is gemaakt van de ontvangen steun.

(21)  In uitzonderlijke gevallen en naar gelang van de financiële middelen van het Solidariteitsfonds voor het jaar waarin de ramp zich voordoet, moeten voor het volgende jaar eventuele aanvullende subsidies worden vastgelegd.

(22)  De bevoegde organen van de Gemeenschap moeten hun verplichtingen met betrekking tot financiële controle kunnen uitvoeren.

(23)  Steun voor uitgaven die vervolgens worden verhaald op derde partijen, die niet wordt gebruikt overeenkomstig deze verordening of die het uiteindelijke schadebedrag overschrijdt, wordt teruggevorderd.

(24)  Er moet technische bijstand in verband met solidariteitsmaatregelen in het kader van deze verordening mogelijk zijn zodat de lidstaten beter in staat zijn naar behoren opgestelde steunaanvragen in te dienen bij de Commissie of andere bevoegde instanties en zodat de Commissie de steunaanvragen beter kan beoordelen.

(25)  Verordening (EG) nr. 2012/2002 wordt ingetrokken op de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening. De verordening blijft echter gelden voor aanvragen die voor die datum worden ingediend,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.  Er wordt een Solidariteitsfonds van de Europese Unie, hierna "het fonds" genoemd, opgericht zodat de Gemeenschap steun kan verlenen bij grote rampen of ernstige crisissituaties in de lidstaten, of hun regio's, en de kandidaat-lidstaten waarmee de Europese Unie over toetreding onderhandelt, hierna "de in aanmerking komende landen" genoemd.

2..  Een kandidaat-lidstaat waarmee door de Europese Unie over toetreding wordt onderhandeld, komt enkel in aanmerking voor steun uit het fonds, wanneer een land- of zeegrenzen overschrijdende regio die tussen deze staat en een lidstaat ligt getroffen is door een grote ramp.

3.  In deze verordening worden regels vastgesteld voor maatregelen uit hoofde van het fonds in de volgende gevallen:

   a) natuurrampen;
   b) industriële en/of technologische rampen;
   c) gevaren voor de volksgezondheid;
   d) terroristische aanslagen.

Artikel 2

Grote rampen

In deze verordening wordt een grote ramp of een ernstige crisissituatie gedefinieerd als een ramp die ten minste één in aanmerking komend land treft en waarbij de directe schade naar schatting meer dan 1 miljard EUR (prijsniveau 2007) of meer dan 0,5% van het bruto nationaal inkomen van het betrokken land bedraagt.

Ook wanneer niet is voldaan aan deze kwantitatieve criteria kan de Commissie in naar behoren gemotiveerde uitzonderingsgevallen een rampsituatie op een bepaald deel van het grondgebied van een in aanmerking komend land als "grote ramp of ernstige crisissituatie" bestempelen. In dat geval neemt de Commissie alle nodige maatregelen in het kader van het fonds van de Europese Unie.

Bijzondere aandacht gaat uit naar afgelegen of geïsoleerde regio's, zoals de in artikel 299, lid 2 van het Verdrag bedoelde insulaire en ultraperifere gebieden.

Artikel 3

Solidariteitsmaatregelen

1.  Wanneer zich een grote ramp of een ernstige crisissituatie voordoet in een in aanmerking komend land, kan de Commissie op verzoek van dat land uit hoofde van het fonds financiële steun verlenen in de vorm van een subsidie.

Op verzoek van een in aanmerking komend land dat grenst aan het in de eerste alinea bedoelde land en dat is getroffen door dezelfde grote ramp of ernstige crisissituatie kan de Commissie ook aan dit land subsidies uit hoofde van het fonds verstrekken.

2.  Een in aanmerking komend land kan voor iedere ramp slechts één maal subsidie ontvangen.

Artikel 4

In aanmerking komende maatregelen

Financiële steun in het kader van deze verordening wordt alleen toegekend voor maatregelen, hierna "in aanmerking komende maatregelen" genoemd, die worden uitgevoerd door de overheid van het betrokken land of door organen zonder winstoogmerk en die onder een van de volgende categorieën vallen:

   a) dringende noodmaatregelen die noodzakelijk zijn voor het onmiddellijk herstel van infrastructuur en uitrustingen, het scheppen van een noodinfrastructuur en het veiligstellen van de onmiddellijke bevoorrading van de bevolking op het gebied van energie, drinkwater en afvalwater, telecommunicatie, vervoer, gezondheidszorg en onderwijs, om te kunnen voldoen aan de behoeften van de bevolking;
   b) medische noodhulp en maatregelen om de bevolking te beschermen in geval van een ernstige crisissituatie op het gebied van de volksgezondheid;
   c) tijdelijke huisvesting en reddingswerk dat zich op de onmiddellijke behoeften van de bevolking richt;
   d) maatregelen voor de onmiddellijke bestrijding van natuurrampen en hun directe gevolgen, alsook in verband met de onmiddellijke veiligstelling van de infrastructurele preventievoorzieningen;
   e) maatregelen voor de onmiddellijke bescherming van het culturele en natuurlijke erfgoed;
   f) noodmaatregelen in verband met de onmiddellijke reiniging van de geteisterde gebieden;
   g) noodmaatregelen op het gebied van de medische hulpverlening aan de directe slachtoffers van grote rampen en terroristische aanslagen, alsook psychologische en maatschappelijke hulpverlening aan de slachtoffers en hun familie.

Artikel 5

Aanvragen

1.  Zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen tien weken na de datum waarop de autoriteiten de eerste met de grote ramp of ernstige crisissituatie verband houdende schade voor het eerst vaststellen, kan een in aanmerking komend land een verzoek om hulpverlening van het fonds bij de Commissie indienen, waarin in ieder geval de volgende gegevens moeten worden verstrekt:

   a) de door de ramp veroorzaakte schade en de gevolgen voor de betrokken bevolking, het milieu en de economie, en voor het culturele en natuurlijke erfgoed;
   b) een gespecificeerde raming van de kosten van de maatregelen als bedoeld in artikel 4, al naar gelang de aard van de ramp;
   c) andere bronnen van communautaire financiering die kunnen worden gebruikt voor de gevolgen van de ramp;
   d) eventuele andere nationale en internationale financieringsbronnen, met inbegrip van publieke en particuliere verzekeringen, waarmee het schadeherstel, en met name in aanmerking komende maatregelen kunnen worden gefinancierd.

In de onder punt (a) van de eerste alinea bedoelde gegevens moet in ieder geval een schatting worden opgenomen van de totale directe schade als gevolg van de ramp of crisissituatie. Gezien de moeilijkheid om de door rampen met blijvende en aanhoudende gevolgen veroorzaakte schade vast te stellen, kan de Commissie op verzoek van het in aanmerking komend land de termijn van 10 weken waarbinnen verzoeken om steun uit hoofde van het fonds moeten worden ingediend, verlengen.

2.  De Commissie zal op basis van de in lid 1 bedoelde gegevens en eventuele aanvullende informatie die de Commissie heeft ingewonnen of die haar op enige wijze heeft bereikt, beoordelen of voldaan is aan de voorwaarden voor financiële steun in het kader van deze verordening.

Wanneer het betrokken land op eigen initiatief aanvullende informatie verstrekt, moet deze informatie binnen twee maanden na de indiening van de aanvraag aan de Commissie worden gestuurd.

Wanneer de Commissie in verband met de eerste alinea om aanvullende informatie verzoekt, moet het betrokken land deze informatie echter binnen één maand na het verzoek van de Commissie verstrekken.

Artikel 6

Voorschot

1.  Onmiddellijk na de ontvangst van de in artikel 5, lid 1, bedoelde aanvraag kan de Commissie, als de begroting dat toelaat, een besluit goedkeuren op grond waarvan een voorschot wordt betaald voor de urgentste in aanmerking komende maatregelen en dit voorschot onmiddellijk en ineens overmaken aan het betrokken land.

Dit geldt alleen wanneer in de aanvraag expliciet wordt verzocht om een voorschot.

2.  Het in lid 1, eerste alinea, bedoelde voorschot bedraagt maximaal 5% van de geschatte totale kosten zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b), met een maximum van 5 miljoen EUR.

3.  Het voorbehoud van terugbetaling, bedoeld in artikel 7, lid 2, alinea 2, moet bij de toekenning van het voorschot uitdrukkelijk worden vermeld.

Artikel 7

Bepaling van de financiële steun

1.  De Commissie besluit op basis van de overeenkomstig artikel 5, lid 2, uitgevoerde beoordeling zo snel mogelijk en binnen twee weken of en hoeveel financiële steun wordt toegekend, binnen de grenzen van de beschikbare middelen.

Dit bedrag mag niet hoger zijn dan 50% van de totale geschatte kosten zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b).

De begeleidende begrotingsvoorstellen, genoemd in artikel 8, worden parallel met de vaststelling van het passende bedrag opgesteld en tegelijkertijd door de Commissie ingediend.

De gehele procedure voor de indiening van alle voorstellen die nodig zijn om middelen uit het fonds vrij te maken, met inachtneming van de in de eerste en derde alinea vermelde termijnen, mag niet langer duren dan drie maanden te rekenen vanaf de ontvangst van het verzoek van het betrokken land.

2.  Wanneer de Commissie op grond van de in artikel 5, lid 2, bedoelde beoordeling van mening is dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor steun in het kader van deze verordening, wordt het betrokken land daarvan zo spoedig mogelijk in kennis gesteld.

Eventuele op grond van artikel 6, lid 1, betaalde voorschotten moeten binnen drie maanden na deze kennisgeving worden terugbetaald aan de Commissie.

Artikel 8

Begrotingsprocedure

1.  Als de Commissie besloten heeft dat financiële steun uit het fonds wordt toegekend, dient zij bij de begrotingsautoriteit onverwijld de benodigde voorstellen in voor de goedkeuring van de in artikel 7, lid 1, bedoelde steun.

Deze voorstellen moeten het volgende omvatten:

   a) de overeenkomstig artikel 5, lid 2, uitgevoerde beoordeling en een samenvatting van de gegevens waarop die beoordeling is gebaseerd;
   b) bewijs dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 3, lid 1;
   c) motivatie van de voorgestelde bedragen.

2.  Indien de steun door de begrotingsautoriteit ter beschikking wordt gesteld, stelt de Commissie een besluit tot toekenning van de subsidie vast, waarin rekening wordt gehouden met eventuele overeenkomstig artikel 6, lid 1, betaalde voorschotten.

Artikel 9

Betaling en gebruik van de subsidie

1.  Na goedkeuring van het subsidiebesluit betaalt de Commissie na de ondertekening van de in artikel 10, lid 1, bedoelde overeenkomst de subsidie binnen vijftien dagen en ineens aan de begunstigde staat.

2.  Het begunstigde land zal de subsidie en eventuele daarover ontvangen rente binnen 12 maanden na ondertekening van de in artikel 10, lid 1 bedoelde overeenkomst, en in elk geval binnen 18 maanden na het ontstaan van de eerste schade gebruiken voor de financiering van in aanmerking komende maatregelen die worden uitgevoerd na de datum waarop zich de ramp of crisissituatie heeft voorgedaan.

Artikel 10

Tenuitvoerlegging van de subsidie

1.  De Commissie en het begunstigde land sluiten binnen de specifieke constitutionele, institutionele, wettelijke of financiële context van het betrokken land en van de Gemeenschap een uitvoeringsovereenkomst voor het subsidiebesluit.

In de overeenkomst worden met name de aard en de locatie van de door het fonds te financieren maatregelen beschreven.

2.  De Commissie ziet erop toe dat de verplichtingen in het kader van uitvoeringsovereenkomsten voor alle begunstigde landen hetzelfde zijn.

3.  Het begunstigde land zal individuele maatregelen selecteren en de subsidie aanwenden overeenkomstig deze verordening, het subsidiebesluit en de overeenkomst.

Het begunstigde land draagt deze verantwoordelijkheid onverminderd de verantwoordelijkheid van de Commissie voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie en overeenkomstig de in het Financieel Reglement, vervatte bepalingen inzake gedeeld of gedecentraliseerd beheer.

Artikel 11

Financiering van maatregelen

1.  Geheel of gedeeltelijk in het kader van een uitvoeringsovereenkomst gefinancierde maatregelen komen niet in aanmerking voor financiering uit hoofde van een ander communautair of internationaal instrument.

Het begunstigde land ziet op de toepassing van deze bepaling toe.

2.  Met name bij industriële en technologische rampen, moet het beginsel van de aansprakelijkheid van de veroorzaker worden toegepast. Begunstigde landen dienen derhalve te bewijzen dat zij streven naar alle mogelijke vergoedingen door derden.

Artikel 12

Verenigbaarheid met andere instrumenten

De maatregelen die uit het fonds worden gefinancierd, moeten in overeenstemming zijn met de bepalingen van het Verdrag en van de op grond van het Verdrag vastgestelde besluiten, met communautaire beleidslijnen en maatregelen en met de instrumenten voor pretoetredingssteun.

Artikel 13

Eindverslag en afsluiting

1.  Uiterlijk zes maanden na de in artikel 9, lid 2, vermelde termijn dient het begunstigde land een verslag in bij de Commissie over de financiële uitvoering van de subsidie, samen met een verklaring waarin de uitgaven worden verantwoord en waarin eventuele andere financieringsbronnen voor de betreffende maatregelen worden vermeld.

In het verslag wordt vermeld welke preventieve maatregelen het begunstigde land heeft genomen of voorgesteld om de omvang van de schade te verminderen en herhaling van dergelijke rampen zoveel mogelijk te voorkomen.

2.  Uiterlijk zes maanden nadat de Commissie alle op grond van lid 1 vereiste gegevens heeft ontvangen, wordt de financiële steun uit hoofde van het fonds afgerond.

Artikel 14

Gebruik van de euro

De in de aanvragen, subsidiebesluiten, uitvoeringsovereenkomsten en verslagen in verband met deze verordening genoemde bedragen luiden in euro's.

Artikel 15

Financieel tekort

1.  Wanneer op het moment dat overeenkomstig artikel 8 een voorstel wordt ingediend, de resterende financiële middelen van het fonds voor dat jaar niet toereikend zijn voor de hulp die nodig wordt geacht, kan de Commissie het Europees Parlement, dat controle op de begroting uitoefent, voorstellen dat het verschil uit het fonds van de twee daaropvolgende jaren gefinancierd wordt.

2.  Het totale begrotingsplafond van het fonds dat is vastgesteld voor het jaar waarin de ramp zich voordoet en dat voor de twee daaropvolgende jaren, mag in geen geval overschreden worden.

Artikel 16

Financiële controle door communautaire organen

Het begunstigde land ziet erop toe dat alle overeenkomstig de in artikel 10 bedoelde uitvoeringsovereenkomst goedgekeurde financieringsbesluiten en de daaruit voortvloeiende overeenkomsten en contracten kunnen worden gecontroleerd door de Commissie, via het Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), en via verificaties ter plaatse door de Commissie en de Rekenkamer volgens de geldende procedures.

Artikel 17

Openbaarmaking

Het begunstigde land informeert de direct getroffen bevolking en het publiek op een duidelijk waarneembare manier over de door het fonds toegekende steun.

Artikel 18

Terugvordering

1.  Wanneer de totale directe schade ten minste 10% lager is dan het overeenkomstig artikel 5, lid 1, onder b, opgegeven geschatte bedrag, kan de Commissie eisen dat het begunstigde land een overeenkomstig deel van de subsidie terugbetaalt.

2.  Wanneer een begunstigd land niet voldoet aan artikel 10, lid 3 of artikel 11, lid 2 kan de Commissie eisen dat het begunstigde land de subsidie geheel of gedeeltelijk terugbetaalt.

3.  Wanneer een begunstigde staat na de vorige grote ramp geen voorzorgsmaatregelen heeft getroffen en wanneer de schade als gevolg van een grote ramp had kunnen worden gereduceerd of voorkomen indien voorzorgsmaatregelen waren getroffen, eist de Commissie van de begunstigde terugbetaling van de verleende financiële hulp of een gedeelte daarvan.

4.  Voordat een besluit zoals bedoeld in leden 1, 2 en 3 wordt genomen, onderzoekt de Commissie de zaak grondig en geeft zij het begunstigde land de gelegenheid om een toelichting te geven.

5.  Elk terug te vorderen of onverschuldigd bedrag moet aan de Commissie worden terugbetaald. Overeenkomstig het Financieel Reglement wordt achterstandsrente berekend over verschuldigde bedragen.

Artikel 19

Technische bijstand op initiatief van de Commissie

1.  Op initiatief van de Commissie kan jaarlijks maximaal 0,2% van het fonds worden gebruikt voor bijstand op het gebied van voorbereiding, toezicht en administratie, technische bijstand, boekhoudkundige controle en inspectiemaatregelen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van deze verordening.

Deze maatregelen worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 53, lid 2, van het Financieel Reglement en eventuele andere bepalingen van die verordening en van de uitvoeringsbepalingen daarvoor die voor de betrokken vorm van uitvoering van de begroting gelden.

Deze maatregelen omvatten met name verslagen van deskundigen op grond waarvan de Commissie de in artikel 5, lid 2, bedoelde beoordeling van de aanvragen beter kan uitvoeren.

2.  Wanneer wordt voorzien in een bijdrage uit hoofde van het fonds met het oog op de inkoop van externe diensten, neemt de Commissie een besluit voor de in lid 1, eerste alinea, vermelde maatregelen.

Artikel 20

Jaarverslag

Met ingang van ...(9) dient de Commissie jaarlijks voor 1 juli een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad over de activiteiten die het voorgaande jaar zijn ondernomen in het kader van deze verordening. In dit verslag wordt met name informatie opgenomen over de ingediende aanvragen, de goedgekeurde subsidiebesluiten en de uitgevoerde maatregelen.

Artikel 21

Evaluatie

Het Europees Parlement en de Raad evalueren uiterlijk op 31 december 2013 deze verordening op basis van een voorstel van de Commissie.

Artikel 22

Intrekking

Verordening (EG) nr. 2012/2002 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening worden beschouwd als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 23

Overgangsbepaling

Verordening (EG) nr. 2012/2002 blijft gelden voor aanvragen die voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening bij de Commissie worden ingediend.

Artikel 24

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.
(2) PB C 272 E van 13.11.2003, blz. 471.
(3) Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0334.
(4) PB C 28 van 3.2.2006, blz. 69.
(5) Standpunt van het Europees Parlement van 18 mei 2006.
(6) PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3.
(7) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(8) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
(9)* Het jaar volgend op het jaar van inwerkingtreding van deze verordening.


Sluiting van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap door de Europese Gemeenschap ***
PDF 187kWORD 30k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap door de Europese Gemeenschap (13886/1/2005 – COM(2005)0435 – C6-0435/2005 – 2005/0178(AVC))
P6_TA(2006)0219A6-0134/2006

(Instemmingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het ontwerpbesluit van de Raad (13886/1/2005),

–   gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid het artikel 47, lid 2, en de artikelen 55, 83, 89, 95, 133 en 175 hiervan,

–   gezien het verzoek van de Raad om instemming overeenkomstig artikel 300, lid 3, tweede alinea, juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, tweede zin van het EG-Verdrag (C6-0435/2005),

–   gelet op artikel 75 en artikel 83, lid 7 van zijn Reglement,

–   gezien de aanbeveling van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0134/2006),

1.   stemt in met de sluiting van de overeenkomst;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de verdragsluitende partijen bij het Energiegemeenschapsverdrag.


Mensenrechten in de wereld in 2005 en het EU-beleid terzake
PDF 221kWORD 140k
Resolutie van het Europees Parlement over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld in 2005 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie (2005/2203(INI))
P6_TA(2006)0220A6-0158/2006

Het Europees Parlement,

–   gezien het zevende jaarverslag van de EU over de mensenrechten (2005)(1),

–   gelet op de artikelen 3, 6, 11, 13 en 19 van het EU-Verdrag en de artikelen 177 en 300 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

–   gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en alle relevante internationale mensenrechtenverdragen(2),

–   gezien het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en het bijbehorende Facultatief protocol,

–   gezien het Handvest van de Verenigde Naties,

–   gezien de inwerkingtreding op 1 juli 2002 van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof en onder verwijzing naar zijn resoluties met betrekking tot dat Internationaal Strafhof(3),

–   gezien het Verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van mensenhandel en het Actieplan 2005 betreffende de mensenhandel, door de Raad en de Commissie in overeenstemming met het programma van Den Haag opgesteld en aangenomen,

–   gezien Protocol nr. 13 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, inzake de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden,

–   gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie(4),

–   gezien de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst(5) alsmede de recente herziening daarvan in 2005(6),

–   onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over de mensenrechten in de wereld,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 24 februari 2005 over de prioriteiten en aanbevelingen van de EU voor de 61ste zitting van de VN-Commissie voor de rechten van de mens in Genève (14 maart t/m 22 april 2005)(7),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 februari 2006 over de mensenrechten- en de democratieclausule in door de Europese Unie gesloten overeenkomsten(8),

–   onder verwijzing naar alle door het EP goedgekeurde dringende resoluties inzake mensenrechten,

–   gezien de mededeling van de Commissie met de titel "De tiende verjaardag van het Euro-mediterrane partnerschap: Een werkprogramma om de uitdagingen van de komende vijf jaar het hoofd te bieden" (COM(2005)0139),

–   onder verwijzing naar de resoluties van de Euro-mediterrane Parlementaire Vergadering en met name naar de resolutie waarover op 21 november 2005 in Rabat is gestemd,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 november 2005 over het zesde jaarrapport van de Raad over de Gedragscode van de Europese Unie betreffende wapenuitvoer(9),

–   gezien de conclusies van het EU-mensenrechtenforum dat in december 2005 werd gehouden,

–   gezien het VN-Verdrag tegen Foltering en andere Wrede, Onmenselijke of Onterende Behandeling of Bestraffing,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0158/2006),

A.   overwegende dat het jaarverslag van de EU over de mensenrechten in 2005 een algemeen overzicht geeft over de werkzaamheden van de Europese instellingen inzake de rechten van de mens binnen en buiten de Europese Unie,

B.   overwegende dat deze resolutie ten doel heeft de werkzaamheden van de Commissie, de Raad en de algemene activiteiten van het Parlement te onderzoeken, te evalueren en hierop waar nodig opbouwende kritiek te geven,

1.   is verheugd over het feit dat de EU op het wereldtoneel een steeds actiever rol speelt om de situatie van de mensenrechten wereldwijd te verbeteren; is van oordeel dat de meest recente uitbreiding van de EU tot 25 lidstaten met 455 miljoen inwoners (en met de toetreding van Bulgarije en Roemenië in zicht) het mondiale gewicht van de EU heeft vergroot, waardoor haar ook een sterkere rol in het internationale mensenrechtenbeleid toekomt;

2.   is van oordeel dat inspanningen ten behoeve van de bevordering van de mensenrechten ondanks allerlei krachtige activiteiten op dit gebied grotendeels beperkt blijven tot specialisten en eenmalige protesten, en dat de Europese Unie mensenrechtenkwesties met betrekking tot derde landen over het algemeen niet systematisch en consequent aanpakt en het mensenrechtenbeleid niet integreert in het beleid van de Unie inzake handel en ontwikkelingssamenwerking en andere op die landen gerichte externe acties;

3.   onderstreept de behoefte aan een gezamenlijk, coherent en transparant beleid dat door alle EU-lidstaten ten uitvoer wordt gelegd in hun bilaterale betrekkingen met derde landen die op het gebied van de mensenrechten een slechte reputatie hebben en verzoekt de EU-lidstaten hun bilaterale contacten met die landen in overeenstemming met het gemeenschappelijk standpunt van de EU te voeren;

4.   acht het van essentieel belang dat de Europese Unie een geïntegreerd kader van regels en instellingen opricht dat het Handvest van de grondrechten bindende kracht moet verlenen, moet garanderen dat het in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden voorziene systeem wordt nageleefd en dat de grondslag moet vormen van één Europees front in de strijd voor een wereldwijde rechtencultuur; roept de Europese politieke instellingen op om ter ondersteuning van deze doelstellingen hun krachten te bundelen;

Het jaarverslag van de Raad

5.   onderstreept dat het "Jaarverslag van de EU inzake de mensenrechten" er in belangrijke mate toe bijdraagt de zichtbaarheid van mensenrechtenkwesties in het algemeen te vergroten;

6.   is zeer ingenomen met de publieke presentatie van het jaarverslag 2005 door de Raad tijdens de plenaire zitting van december 2005, die samenviel met de verlening van de jaarlijkse Sacharov-prijs voor de vrijheid van meningsuiting door het Parlement aan drie gezamenlijke winnaars, namelijk Ladies in White, Reporters without Borders en Hauwa Ibrahim; dringt erop aan dat deze praktijk in de toekomst wordt voortgezet, opdat de plenaire Parlementszitting van december in het middelpunt komt te staan van de activiteiten van de EU op het gebied van de mensenrechten;

7.   is verheugd over de grotere duidelijkheid en beknoptheid van het verslag; vraagt de Raad evenwel om zijn aandacht verder te richten op de beoordeling van de instrumenten en initiatieven van de EU in derde landen, rekening te houden met de resultaten van deze beoordeling en effectbeoordelingsstudies inzake de gerapporteerde activiteiten, compleet met een duidelijke aanpak voor deze werkzaamheden, op te nemen in het verslag, evenals strategische analysen van de centrale doelstellingen voor het komende jaar;

8.   is van oordeel dat het een positieve ontwikkeling is dat in het verslag van de Raad voor het eerst wordt getracht de werkzaamheden van het Parlement tot hun recht te laten komen, maar nodigt het toekomstige Finse voorzitterschap uit om bij de opstelling van het achtste jaarverslag van de EU over de mensenrechten het Parlement actief te raadplegen, verslag te doen van de wijze waarop de resoluties van het Parlement door de Raad en de Commissie in aanmerking zijn genomen en om het Parlement bij de opstelling van het verslag in een of andere geschikte vorm een fundamentele rol toe te kennen, zodat de definitieve versie een echte poging is om de standpunten van de Raad, de Commissie en het Parlement weer te geven; is van mening dat het Parlement zijn eigen verslag moet blijven uitbrengen met het oog op de beoordeling van het mensenrechtenbeleid van de EU en de uitoefening van parlementaire controle;

9.   stelt voor de analyse en tenuitvoerlegging van de richtsnoeren van de EU als een van de hoofdprioriteiten in toekomstige verslagen inzake de mensenrechten van de Raad aan te merken, evenals het uitvoeren van effectbeoordelingen voor elk van die richtsnoeren, waarbij hun doeltreffendheid bij de totstandbrenging van een kentering in derde landen wordt geëvalueerd;

10.   vraagt dat de toekomstige jaarverslagen over de mensenrechten analyseren hoe het thema van de mensenrechten in de externe dimensie van andere EU-beleidsgebieden, zoals ontwikkelingssamenwerking en handel, wordt behandeld, onder meer door verslag uit te brengen over de mate waarin de clausules over mensenrechten en democratie in de betrekkingen van de EU met derde landen werden aangewend; vraagt in dit verband bovendien dat in de toekomstige jaarverslagen over de mensenrechten ook wordt nagegaan in hoeverre de mensenrechten- en democratieclausule daadwerkelijk in EU-overeenkomsten in acht worden genomen, iets waarvoor het Parlement zich in zijn genoemde resolutie van 14 februari 2006 heeft uitgesproken;

Activiteiten van de Europese Unie tijdens de beide voorzitterschappen

11.   is verheugd over de op samenwerking gerichte benadering van het Luxemburgse en Britse voorzitterschap en zou graag zien dat het Oostenrijkse en Finse voorzitterschap deze benadering voortzetten door een gezamenlijk jaarprogramma aan te nemen; meent dat een dergelijke samenwerking de coördinatie en coherentie van de EU-maatregelen alleen maar kan verhogen en hoopt dat deze tendens zich voortzet en in de toekomst nog wordt versterkt;

12.   is verheugd over de inspanningen en de inzet van het Luxemburgse en Britse voorzitterschap ten behoeve van de ontwikkeling van een methodologie en criteria voor een meer doeltreffende tenuitvoerlegging van de richtsnoeren van de EU, waaronder demarches in derde landen betreffende individuele gevallen, publieke bekendmakingen en verklaringen; beklemtoont dat het belangrijk is een speciaal mechanisme in te stellen voor een systematische bundeling van de werkmethoden die de hoofden van EU-missies en Commissiedelegaties op plaatselijk niveau hanteren, om daaruit lering te trekken van "optimale en slechte werkmethoden" voor de tenuitvoerlegging ter plaatse, op basis waarvan de plaatselijke tenuitvoerlegging kan worden geëvalueerd;

13.   verwelkomt de initiatieven van het Luxemburgse voorzitterschap die erop zijn gericht het probleem van het beperkte budget te overwinnen door een verdeling van de lasten, spoedige onderhandelingen, het poolen van middelen en informele trojka's met andere lidstaten met betrekking tot bepaalde kwesties; roept de Raad op deze benadering tijdens verdere voorzitterschappen verder te ontwikkelen;

14.   is ingenomen met de aanpak van het Britse voorzitterschap aangaande de doodstraf (conform de EU-richtsnoeren over de doodstraf), door demarches te ondernemen in landen waar ofwel een moratorium de jure of de facto dreigde te worden opgeheven of waar interne maatregelen tot het invoeren van een moratorium werden overwogen; verzoekt het Oostenrijkse voorzitterschap en alle toekomstige voorzitterschappen dit voorbeeld te volgen en regelmatig demarches in dergelijke landen te ondernemen; verzoekt alle voorzitterschappen om de nodige follow-up van eerder uitgevoerde demarches; verzoekt de Commissie haar delegaties in derde landen die de doodstraf kennen, te instrueren de inspanningen van de Raad voor het verkrijgen van een moratorium te ondersteunen en hun inspanningen te verdubbelen voor Europese burgers die de doodstraf dreigen te krijgen; verwelkomt de resolutie die de Euro-mediterrane Parlementaire Vergadering op 21 november 2005 in Rabat heeft aangenomen en waarin alle partnerlanden van het Barcelona-proces worden opgeroepen het moratorium op de doodstraf te ondersteunen;

15.   is verheugd over de prioriteit die wordt verleend aan de naleving van verplichtingen betreffende de mensenrechten als onderdeel van de stappen die door het Britse voorzitterschap zijn gedaan om toetredingsonderhandelingen aan te knopen met Turkije en Kroatië, om de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië de status van kandidaat-lidstaat te verlenen en onderhandelingen te starten met Servië en Montenegro en Bosnië-Herzegovina; verzoekt de Commissie ervoor te waken dat de kandidaat-landen op het gebied van de mensenrechten daadwerkelijk vooruitgang boeken, met name als het gaat om de bescherming van minderheden, godsdienstvrijheid en vrijheid van meningsuiting, ontheemde en gevluchte bevolkingsgroepen, mensen met psychische problemen en/of een verstandelijk handicap, alsmede samenwerking met internationale justitiële apparaten, in overeenstemming met de Europese beginselen en het communautair acquis; verzoekt de Raad en de Commissie het punt van de inachtneming van VN-Verdragen op te nemen in de contractuele betrekkingen met de kandidaat-lidstaten en landen van het stabilisatie- en associatieproces; onderstreept dat het stabilisatie- en associatieproces belangrijke impulsen geeft voor het invoeren van de nodige hervormingen op mensenrechtengebied;

16.   stelt met voldoening vast dat de bestrijding van de mensenhandel door de voorzitterschappen van de Raad als een prioritaire doelstelling wordt beschouwd; dringt er bij de EU op aan dit groeiende fenomeen aan te pakken met behulp van een geïntegreerde benadering die zich op de mensenrechten richt;

17.   is verheugd dat de vrijheid van meningsuiting tijdens het Britse voorzitterschap tot centraal mensenrechtenthema werd verkozen; is bezorgd over het grote aantal journalisten die overal ter wereld, met name in China, Wit-Rusland, Cuba en Noord-Korea, veroordeeld worden vanwege vermeende laster jegens ambtenaren en politici; verzoekt de Raad als eerste stap voor een wereldwijd moratorium op een dergelijke opsluiting van journalisten te pleiten; beklemtoont echter dat vrijheid van meningsuiting het wederzijdse respect voor en het onderlinge begrip tussen de verschillende beschavingen niet uitsluit;

18.   uit zijn ongenoegen over het feit dat het Britse voorzitterschap er niet in is geslaagd een derde bijeenkomst van het EU-netwerk van contactpunten inzake genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden(10) te organiseren, wat van onschatbare waarde zou zijn voor de versterking van de samenwerking tussen de lidstaten van de EU bij het onderzoeken en vervolgen van internationale misdaden op nationaal niveau;

De impact van de mensenrechtengerelateerde activiteiten van de Raad en de Commissie op internationale platforms

19.   is verheugd over de inzet die de EU en de lidstaten in 2005 op mensenrechtengebied hebben getoond op een verscheidenheid aan internationale platforms, zoals de VN-Commissie voor de rechten van de mens, de Algemene Vergadering van de VN, de ministerraad van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), de Raad van Europa en de ministeriële WTO-conferentie;

20.   waardeert de resultaatgerichte aanpak van het EU-voorzitterschap en de Raad tijdens de 61ste zitting van de Commissie voor de rechten van de mens; is in dit verband verheugd over de sleutelrol die de EU heeft gespeeld bij de aanvaarding van kritische en constructieve resoluties inzake mensenrechten in de Democratische Republiek Congo, Nepal, Noord-Korea, Sudan, Oezbekistan, Turkmenistan en inzake mensenrechten en terrorismebestrijding en over de aanstelling van speciale rapporteurs die beginselen en richtsnoeren ontwikkelen inzake discriminatie op grond van arbeid en afkomst; is eveneens verheugd over de steun die werd verleend aan de benoeming van een Speciale Vertegenwoordiger, teneinde bij te dragen tot de versterking van de normen inzake de mensenrechten op het werk;

21.   herinnert de Raad evenwel aan de genoemde resolutie van het Europees Parlement van 24 februari 2005, waarin de EU werd opgeroepen resoluties over een aantal prioritaire kwesties in te dienen; betreurt met name dat de EU heeft geweigerd resoluties te steunen over schendingen van de mensenrechten in China, Zimbabwe en Tsjetsjenië; herinnert in dit verband aan de verbintenissen van de Raad in het kader van de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtendialogen, waarin duidelijk wordt verklaard dat een mensenrechtendialoog met een derde land de Raad niet kan beletten om in de VN-Raad voor de rechten van de mens een resolutie over datzelfde land te steunen; neemt in dit verband nota van het feit dat in het jaarverslag 2005 wordt verklaard dat met name de groep van Afrikaanse landen niet coöperatief is geweest toen de situatie van de mensenrechten in bepaalde Afrikaanse landen onderwerp van discussie was tijdens de vergadering van de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN; verzoekt de Commissie en de Raad derhalve om alle beschikbare middelen aan te wenden om de groep van Afrikaanse landen te overhalen om in de toekomst met de Algemene Vergadering van de VN samen te werken door de dialoog aan te gaan en informatie over de betrokken Afrikaanse landen te verstrekken, vooral over de landen waarmee de ACS-EU-samenwerking overeenkomstig artikel 96 van de ACS-EU-Overeenkomst is opgeschort of over de landen waarmee overeenkomstig artikel 8 van diezelfde Overeenkomst een politieke dialoog wordt gevoerd; stelt voor dat het Europees Parlement voortaan zijn bij de Raad ingediende ontwerpresoluties beperkt tot de belangrijkste landen en dat het de werkzaamheden van de Raad in dit verband sterker ondersteunt;

22.   roept de Raad en de Commissie op grote inspanningen te leveren om hun debatten op internationale platforms voortdurend te koppelen met de bilaterale politieke dialogen en het beleid inzake handel en ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie, en om de huidige toestand te voorkomen waarin landen die op internationale platforms tegen de mensenrechteninitiatieven van de EU gekant zijn, dit kunnen doen zonder veel risico op repercussies in hun bilaterale betrekkingen te lopen;

23.   brengt de Raad en de Commissie vooral in herinnering dat de meeste schendingen van de mensenrechten onmogelijk zouden zijn in landen met een sterkere traditie van vrijheid van meningsuiting en persvrijheid; verzoekt de Raad en de Commissie derhalve om dit belangrijke punt zo nadrukkelijk mogelijk te onderstrepen in alle politieke dialogen, evenals in het beleid inzake handel en ontwikkelingssamenwerking;

24.   is verheugd over de aanhoudende steun van de Raad voor de oprichting van een sterke, machtige en doeltreffende VN-Raad voor de rechten van de mens die de volgende kenmerken dient te hebben: het moet gaan om een permanent orgaan met een voldoende aantal bijeenkomsten van gepaste lengte om zijn mandaat naar behoren te kunnen uitoefenen, dat in staat moet zijn op urgente situaties te reageren, en het systeem van speciale procedures moet worden gehandhaafd en de commissie van NGO's moet worden hervormd om een sterke participatie van onafhankelijke NGO's mogelijk te maken; verzoekt de Raad actie te ondernemen om normen op te stellen voor het lidmaatschap in de toekomstige VN-Raad voor de rechten van de mens, waaronder verkiezingsprocedures met rechtstreekse en individuele stemming door een absolute meerderheid van de leden, die gericht zijn op het waarborgen van de geloofwaardigheid en efficiëntie van het toekomstig orgaan; acht het in dit verband zorgwekkend dat landen met een slechte staat van dienst op het gebied van de mensenrechten zijn gekozen tot lid van de VN-Raad voor de rechten van de mens, en benadrukt daarom dat het van belang is een universele wederzijdse toetsing ("peer review") in te voeren om de mensenrechtensituatie in alle landen te onderzoeken en toezicht te houden op de toepassing van internationale overeenkomsten en normen; betreurt dat de lidstaten van de EU in de desbetreffende onderhandelingen tijdens de laatste maanden van 2005 op een zijspoor zijn gezet door een kleine groep VN-leden van landen die zelf op het gebied van de mensenrechten een twijfelachtige staat van dienst hebben; is desalniettemin verheugd over het akkoord dat uiteindelijk in New York is bereikt en kijkt uit naar een sterke, effectieve EU-vertegenwoordiging in de overeengekomen VN-Raad voor de rechten van de mens;

25.   verzoekt de Raad en de Commissie zich systematisch te verzetten tegen de benoeming van landen die de mensenrechten niet respecteren tot voorzitter van de VN-Raad voor de rechten van de mens;

26.   roept de Raad en de Commissie op zich te blijven inzetten voor een spoedige overeenkomst inzake het voorgestelde VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap; is verheugd over het resultaat van de zevende bijeenkomst van de Ad hoc-commissie, waaronder het akkoord om de ontwerptekst in verband met geweld tegen gehandicapten, de mensenrechten van mensen met complexe afhankelijkheidsbehoeften en het recht van doven op het gebruik van gebarentaal te versterken; verzoekt de lidstaten, de Raad en de Commissie om een verdere versterking van de bestaande ontwerptekst in verband met de onvrijwillige behandeling van mensen met een handicap te steunen; verzoekt in verband met de tenuitvoerlegging daarvan om ondersteuning van de huidige inspanningen op het gebied van internationale samenwerking om gehandicapten in ontwikkelingslanden te steunen, alsmede om een sterk en onafhankelijk controle- en handhavingsmechanisme dat individuele klachten kan ontvangen en afhandelen;

27.   acht de door de EU in de VN ondernomen activiteiten met betrekking tot de mensenrechten over het geheel genomen te zeer naar binnen gekeerd; verzoekt de Raad zich in te spannen om het raadplegingsproces te bespoedigen teneinde meer tijd voor overleg met partners van de buiten de EU te winnen; geeft de Raad in overweging om de Werkgroep Mensenrechten (COHOM) de EU-vertegenwoordigers op de internationale platforms slechts een onderhandelingskader aan de hand te laten doen en deze vertegenwoordigers de bevoegdheid te geven waar nodig ad hoc-beslissingen te nemen;

28.   is verheugd over het feit dat de EU op vergaderingen van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) over het algemeen een krachtige houding aan de dag legt in debatten over vakbondsrechten en andere fundamentele mensenrechten van werknemers, ook onder het Luxemburgse voorzitterschap, toen de EU bijvoorbeeld een krachtig standpunt innam met betrekking tot vermeende schendingen van de mensenrechten in verband met Colombiaanse vakbondsleden, dat vervolgens consequent werd vertaald in een zeer duidelijke verklaring op de zitting van de Internationale Arbeidsconferentie in juni 2005; is in deze context verbaasd dat het mogelijk was dat een land als Belarus in juni 2005 in het bestuursorgaan van de ILO werd gekozen, ondanks het feit dat Belarus geen democratie met vrije vakbonden is en vier grote EU-lidstaten permanente leden van het bestuursorgaan zijn; vraagt de Raad zijn diplomatieke demarches die aan die verkiezing voorafgingen toe te lichten en te verklaren of hij heeft overwogen zich er tegen te verzetten dat Belarus zitting neemt in het bestuur van de ILO; meent dat het van essentieel belang is om de door de EU gesteunde bijzondere programma's ter bescherming van kwetsbare sectoren in derde landen te versterken;

29.   spreekt zijn waardering uit voor het diplomatieke succes dat de Raad en de Commissie hebben weten te boeken door te bereiken dat de VN-Veiligheidsraad de zaak Darfour voor het Internationale Strafhof heeft gebracht, overeenkomstig het verzoek in de resolutie van het Parlement van 16 september 2004(11); is verontrust over de achteruitgang van de veiligheidstoestand in Darfur en dringt er bij de internationale gemeenschap, de VN, de Raad en de Commissie op aan onmiddellijk op te treden en een einde te maken aan het geweld, en daarnaast de Afrikaanse Unie aanzienlijke steun te geven en de getroffen bevolking voldoende humanitaire hulp te verlenen; moedigt spoedige vooruitgang aan in de vervolging van hoge militaire officieren en hoge functionarissen van de Sudanese regering voor misdaden in dit verband, vooral tot de veroordeling van verkrachting als oorlogswapen; dringt er bij de EU op aan de overgang van de huidige missie van de Afrikaanse Unie naar een echte VN-missie voor vredeshandhaving actief te ondersteunen teneinde de veiligheid in die streek te verhogen; verzoekt de EU blijvend steun te verlenen aan de tenuitvoerlegging van de globale vredesovereenkomst tussen de diverse partijen;

30.   verzoekt de Raad en de Commissie krachtige inspanningen te blijven leveren ter bevordering van de universele bekrachtiging van het Statuut van Rome en de aanneming van wetgeving van het Internationaal Strafhof, in overeenstemming met het Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad inzake het Strafhof en het actieplan; verzoekt de Raad en de Commissie hun inspanningen in dit verband te verdubbelen in hun demarches bij de Verenigde Staten, een belangrijke partner van de EU, met name in de oorlog tegen het terrorisme; wenst dat elk voorzitterschap van de EU het Europees Parlement een verslag voorlegt van de in het kader van het Gemeenschappelijk Standpunt ondernomen acties;

31.   is verheugd dat bij de recente herziening van de ACS-EU-Partnerschapsovereenkomst de bevordering en versterking van de vrede en internationale gerechtigheid, met inachtneming van het Statuut van Rome, als doelstelling voor de samenwerking tussen de EU en de ACS-landen in die overeenkomst zijn opgenomen; betreurt derhalve dat in het definitieve slotdocument van september 2005 geen verwijzing naar het Internationaal Strafhof is opgenomen; is verheugd dat in diverse actieplannen van het Europees nabuurschap, vooral in die betreffende Oekraïne en Moldova, alsook in de ontwerpactieplannen betreffende Azerbeidzjan, Libanon, Armenië en Georgië verwijzingen naar het Internationaal Strafhof zijn opgenomen; roept de EU en de lidstaten op hun sterke betrokkenheid bij het Internationaal Strafhof bij iedere zich voordoende gelegenheid te bekrachtigen;

32.   verzoekt de Amerikaanse regering en het Congres om het Statuut van Rome tot oprichting van het Internationaal Strafhof zonder verder uitstel te ratificeren; meent dat er op dit gebied geen uitzondering voor de Verenigde Staten kan worden gemaakt; veroordeelt het feit dat bepaalde landen, waaronder een aantal lidstaten van de Europese Unie, 'bilaterale overeenkomsten' met de Amerikaanse regering hebben afgesloten die aan VS-soldaten de facto onschendbaarheid verlenen;

33.   acht het van essentieel belang een nauwe relatie tussen de Europese Unie en de Raad van Europa tot stand te brengen en wijst op de problemen die een dergelijke relatie nog steeds stelt: het feit dat de samenwerking van technische en niet van politieke aard is, het gebrek aan communicatie tussen de Commissie en de Raad van Europa, waarvan de werkzaamheden elkaar overlappen, en het gebrek aan een duidelijke afbakening van de activiteitsdomeinen; verzoekt het Oostenrijkse en Finse voorzitterschap ervoor te zorgen dat het momenteel in voorbereiding zijnde memorandum van begrip wordt aangegrepen om deze problemen op te lossen; wijst erop dat de relatie tussen de Europese Unie en de Raad van Europa een 'ontmoetingsplaats' van cruciaal belang is die ook openstaat voor derde landen die een cultuur van mensenrechten voorstaan en dat een dergelijke relatie het succes van het nabuurschapsbeleid en andere bijzondere relaties die op partnerschap gegrond zijn mede waarborgt;

Een kritische blik op de dialogen van de EU met derde landen over politieke en mensenrechten, alsmede de algemene politieke dialoog van de EU met derde landen

34.   is verheugd dat het jaarverslag een evenwichtige beoordeling van de effectiviteit van de mensenrechtendialogen van de EU bevat; neemt nota van de evaluatie van deze dialogen in 2004 en constateert dat de Raad eerste stappen doet om een overzichtsdocument over de mensenrechtendialogen en het gevoerde overleg op te stellen; ziet ernaar uit dit document te ontvangen nadat het is goedgekeurd; verzoekt met name de Raad om het Europees Parlement nauw bij deze werkzaamheden te betrekken, evenals bij het evaluatieproces van deze richtsnoeren; laat de Raad in dit verband weten dat over de evaluatie van de mensenrechtendialogen en het overleg met derde landen een eigen-initiatiefverslag zal worden opgesteld;

35.   wijst erop dat op het gebied van de mensenrechten een samenhangend optreden, in overeenstemming met de verplichtingen van het Verdrag en het acquis, van de Unie en elke lidstaat noodzakelijk is om inconsistenties te voorkomen die het morele gezag van de Unie op het wereldtoneel verkleinen;

36.   neemt nota van het oordeel in het jaarverslag van de Raad over de mensenrechtendialoog met China, met lange waslijsten van schendingen van de mensenrechten, waaronder aanhoudende berichten over politieke arrestaties, vooral van leden van minderheden, beschuldigingen van foltering, het algemeen verspreid gebruik van dwangarbeid, veelvuldige toepassing van de doodstraf en systematische onderdrukking van de godsdienstvrijheid, de vrijheid van meningsuiting (meer bepaald in verband met de behandeling van mensen in Tibet) en de vrijheid van de media, met inbegrip van internet; betreurt dat geen enkele vooruitgang van betekenis is geboekt in verband met de ratificatie en tenuitvoerlegging van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) of de invrijheidstelling van gevangenen die vanwege de gebeurtenissen in 1989 op het Tiananmenplein vastzitten; beschouwt de dialoog als een waardevol instrument en een belangrijk onderdeel van de algemene strategische dialoog tussen de EU en China waarin de mensenrechten als prioritaire kwestie moeten worden behandeld; roept de Raad en de Commissie op in dit verband energieke inspanningen te leveren, zelfs als deze alleen op middellange termijn vruchten kunnen afwerpen; verzoekt China en de Raad de dialoog te verbeteren door de eenvoudige beslissing te nemen om simultaan tolken in te voeren; heeft de hoop dat vernieuwende elementen, zoals de agenda waarbij de politieke dialoog op hoog niveau en het juridisch seminar direct op elkaar volgen, grotere synergie kunnen bewerkstelligen; beklemtoont dat een steeds positievere handelsrelatie afhankelijk moet zijn van hervormingen in verband met de mensenrechten; vraagt de Raad om leden van het Europees Parlement uit te nodigen, in navolging van dergelijke uitnodigingen van Chinese parlementsleden;

37.   veroordeelt de oproep van de president van Iran om Israël van de kaart te vegen; uit zijn bezorgdheid over de toestand van de mensenrechten in Iran en over het feit dat de mensenrechtendialoog met Iran – vanwege Irans geringe engagement – sinds de vorige gespreksronde van juni 2004 onderbroken is; roept Iran op om de dialoog weer te hervatten en op basis van de inbreng van de EU criteria voor echte vorderingen op het vlak van de mensenrechten te definiëren; is verheugd over de duidelijke verklaring daarover in de conclusies van de Raad van 12 december 2005; moedigt de Raad aan met name zijn demarches in Iran inzake individuele gevallen voort te zetten en is in dit verband verheugd over de sterke betrokkenheid van het Oostenrijkse voorzitterschap; drukt zijn spijt uit over Irans slechte staat van dienst inzake de mensenrechten gedurende de eerste zes maanden van de ambtstermijn van president Mahmou Ahmadinejad en verzoekt de Commissie om in het kader van het Europese initiatief voor mensenrechten alle nodige maatregelen te nemen om de contacten en samenwerking met het Iraanse maatschappelijk middenveld te versterken en de democratie en mensenrechten verder te ondersteunen;

38.   is bezorgd over de ernstige schendingen van mensenrechten in Irak, waaronder in Irakese gevangenissen; is niettemin ingenomen met de EU-steun voor de nieuwe regering in Irak; roept op tot een groter engagement van de EU voor het tot stand brengen van stabiliteit in Irak en voor het volledig operationeel maken van het delegatiekantoor van de Commissie, op voorwaarde dat de veiligheidsproblemen kunnen worden opgelost; roept de Raad en de Commissie op om de voortdurende inzet van het Irakese Ministerie van Mensenrechten om hoge normen aan te houden te ondersteunen;

39.   is verheugd dat het mensenrechtenoverleg van de EU met Rusland is begonnen; steunt de Raad in zijn voornemen dit overleg uit te bouwen tot een openhartige en volwaardige mensenrechtendialoog tussen de EU en Rusland en wil dat het Europees Parlement bij dat proces betrokken wordt; roept de Raad op er bij Rusland te blijven aandringen ermee in te stemmen dat Europese en Russische NGO's naar het voorbeeld van andere dialogen over mensenrechtenvraagstukken bij het overleg worden betrokken; is verheugd over de debriefing van NGO's bij het overleg, maar betreurt dat er geen systematische debriefing van het Europees Parlement plaatsvindt; verzoekt de Raad druk uit te oefenen op Rusland om ermee in te stemmen dat deze dialoog om beurten ook in Rusland wordt georganiseerd en niet alleen wanneer de topconferenties in de EU plaatsvinden; is bezorgd dat de nieuwe Russische wetgeving inzake NGO's mensenrechtenorganisaties ervan zal weerhouden hun activiteiten naar behoren of helemaal niet uit te voeren waar mensenrechten op het spel staan; vraagt de Commissie en de Raad dit vraagstuk in hun gesprekken met Rusland consequent aan te kaarten, niet in het minst op internationale platforms en dan met name in de Raad van Europa waarvan Rusland in 19 mei 2006 het voorzitterschap van de raad van ministers zal overnemen; vraagt de Commissie en de Raad de wederrechtelijke moorden, verdwijningen en foltering in Tsjetsjeense gevangenissen aan te kaarten, evenals de aanvallen op mensenrechtenactivisten die schendingen van de mensenrechten in Tsjetsjenië onderzoeken en zich daartegen uitspreken;

40.   is verheugd over het op de zesde topconferentie tussen India en de EU goedgekeurde gezamenlijke actieplan waarin gesprekken over mensenrechtenvraagstukken zijn voorzien op basis van de afspraak om in een geest van gelijkheid en wederzijds respect samen te werken om de mensenrechten te eerbiedigen; verwacht dat de ook rechten van minderheden onderwerp van deze gesprekken zullen zijn; verwacht dat beide partijen binnen dit kader ook de problematische sociale situatie van de Dalits kunnen bespreken; verzoekt de Raad en de Commissie om een dergelijke dialoog na te streven met de regeringen van andere landen die onder een kastesysteem gebukt gaan; is verheugd dat de Commissie en de Raad regelmatig Indiase NGO's raadplegen in het kader van rondetafelgesprekken tussen de EU en de Indiase burgermaatschappij; raadt aan bij de gesprekken in de regio ook de mensenrechten in Kasjmir aan bod te laten komen;

41.   neemt nota van de op 3 oktober 2005 goedgekeurde conclusies van de Raad inzake Colombia; doet de aanbeveling dat voor toekomstige conclusies van de Raad het overleg met het maatschappelijk middenveld en met de Hoge Commissaris van de VN voor de rechten van de mens een prioriteit dient te zijn en dat dit ook debatten in de COHOM-groep dient in te houden; verzoekt de Raad toezicht te houden op de verdere impact van de "Wet gerechtigheid en vrede" op mensenrechtenactivisten; neemt nota van het feit dat de "Wet gerechtigheid en vrede" van toepassing is op alle illegale gewapende groeperingen in Colombia (en niet alleen de AUC, maar ook de FARC en de ELN);

42.   roept de Raad en de Commissie op om in hun politieke dialoog met derde landen consequent naar voren te brengen dat deze permanente uitnodigingen dienen toe te kennen aan alle gespecialiseerde instellingen, rapporteurs en vertegenwoordigers van de Verenigde Naties en dat zij alle achterstallige verslagen aan VN-verdragsorganen moeten voorleggen;

43.   neemt nota van de in het jaarverslag vermelde invoering van het beleidsinstrument van een officiële EU-lijst van "gevangenen en arrestanten die speciale aandacht vereisen" in het beleid ten opzichte van een bepaald land; moedigt de Commissie en de Raad aan voor elk derde land waar mensenrechtenkwesties spelen een dergelijke EU-lijst op te stellen en deze lijst bij iedere politieke dialoogbijeenkomst aan te kaarten;

44.   roept de Raad voorts op de mogelijkheid te onderzoeken de benadering van de regeringen van sommige lidstaten en van bepaalde internationale NGO's over te nemen en ieder jaar in verband met zijn jaarverslag met het oog op schendingen van de mensenrechten een lijst van "landen die speciale aandacht vereisen" vast te stellen; stelt voor dat deze landen volgens concrete en transparante criteria worden aangemerkt, uitgaande van de thema's van de EU-richtsnoeren inzake de mensenrechten, en dat over de door het Parlement geselecteerde landen dringende resoluties worden opgesteld, teneinde te zorgen voor sterkere aandacht voor de mensenrechten bij de uitvoering van alle beleidsmaatregelen van de EU met betrekking tot de betrokken landen, met inbegrip van het opleggen van sancties op het gebied van bijstand of handel wanneer deze schendingen aanhouden; meent dat bij de beoordeling van de toestand van de mensenrechten bepaalde criteria van essentieel belang zijn, zoals de onafhankelijkheid van het rechtswezen en de media, alsook de status van organisaties uit het maatschappelijk middenveld;

45.   is verheugd over het feit dat de Raad van Ministers in 2005 zijn gemeenschappelijk standpunt over Birma/Myanmar heeft gehandhaafd; neemt in het bijzonder nota van het verslag Haval/Tutu van september 2005, waarin werd verzocht de maatregelen van de State Peace and Development Council te beschouwen als een gevaar voor de internationale veiligheid en om het regime daarom te verwijzen naar de VN-Veiligheidsraad; erkent de steun van EU-lidstaten aan de briefing van de VN-Veiligheidsraad betreffende voortdurende schendingen; stelt verontrust vast dat Daw Aung San Suu Kyi nog altijd onder huisarrest staat en dat de speciale rapporteur van de VN, wiens mandaat dit jaar eindigt, sinds 2003 geen toegang meer heeft gekregen tot het land; moedigt de EU aan in dit land een proactievere rol te spelen (vooral inzake de resolutie over Birma/Myanmar die op 17 november 2005 door het Europees Parlement werd goedgekeurd(12));

46.   is verheugd dat de Raad en de Commissie vraagstukken op het gebied van de mensenrechten, democratie, de rechtsstaat en goed bestuur en overeenkomstige criteria hebben geïntegreerd in alle nationale actieplannen die in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid worden opgesteld; aanvaardt dat de kracht van de actieplannen gelegen is in het feit dat zij een bindende verplichting betekenen, doch wijst erop dat dit ook hun zwakke punt is, aangezien de actieplannen op basis van onderhandelingen met het partnerland tot stand komen; dringt er daarom bij de Raad op aan om die landen aan hun verplichtingen te houden en maatregelen te overwegen ingeval zij hieraan niet binnen de gestelde termijn voldoen; vestigt de aandacht op het feit dat de mensenrechten in de overeenkomsten met Marokko en de Westelijke Sahara, Tunesië, Syrië, Israël en de Palestijnse Autoriteit, Algerije en Egypte in onvoldoende mate aan bod komen (over het actieplan inzake de twee laatste landen wordt nog onderhandeld); ziet uit naar de beoordeling van de verslagen over het eerste jaar van de uitvoering van de eerste zeven actieplannen en de verwezenlijking van de voor 2006 omlijnde prioriteiten van het Europees nabuurschapsbeleid; verzoekt daarom om de oprichting van subcommissies voor mensenrechten die onder andere individuele gevallen behandelen en op die manier de mensenrechtendialoog met alle partnerlanden verder verbeteren;

47.   verzoekt de Raad en de Commissie om in al hun acties de rechten van het kind op te nemen om aldus de kinderarbeid doeltreffend te kunnen bestrijden en om het onderwijs en de opvoeding van kinderen, een van de millenniumdoelstellingen, centraal te stellen;

Kritische beoordeling van de algemene activiteiten van de Raad en de Commissie

48.   neemt nota van de mededeling dat de EU tijdens het voorzitterschap van het Verenigd Koninkrijk 26 demarches met betrekking tot individuele mensenrechtenaangelegenheden heeft ondernomen en 49 verklaringen over mensenrechtenvraagstukken heeft verstuurd;

49.   begrijpt dat vooral op het gebied van de mensenrechten de activiteiten van de EU, zoals demarches in derde landen, soms geheim moeten blijven; is echter van mening dat een lijst van die activiteiten in het jaarverslag moet worden opgenomen;

50.   verzoekt de Raad en de Commissie derhalve om samen met het Parlement een vertrouwelijk systeem te ontwikkelen met behulp waarvan aangewezen leden van het Parlement op de hoogte kunnen worden gehouden van de demarches van de lidstaten, het voorzitterschap, de hoge vertegenwoordiger voor het GBVB, de persoonlijke vertegenwoordiger voor de rechten van de mens, de speciale vertegenwoordiger of de Commissie inzake individuele mensenrechtenkwesties of situaties die door resoluties van het Parlement zijn aangekaart; stelt voor dat een dergelijk systeem zou kunnen worden ingesteld naar het voorbeeld van het systeem waardoor aangewezen leden van het Parlement worden geïnformeerd over geheim materiaal met betrekking tot veiligheidsdiensten en defensie;

51.   is verheugd dat de Raad Algemene Zaken op 12 december 2005 heeft bepaald dat de informatiebladen van de EU over de mensenrechten ter beschikking moeten worden gesteld aan alle instellingen van de EU en ziet ernaar uit de actuele versie daarvan zo spoedig mogelijk te ontvangen(13);

52.   vraagt de Raad de mogelijkheden te onderzoeken om van de COHOM een werkgroep met in Brussel gevestigde vertegenwoordigers te maken; is van oordeel dat dit zou kunnen zorgen voor meer tijd voor vergaderingen, een betere coördinatie en daarmee mogelijkerwijs voor een sterker houvast voor het mensenrechtenbeleid van de EU in bredere zin;

53.   is verheugd over de oprichting van werkgroepen over institutionele opbouw, administratieve hervormingen, bestuur en mensenrechten in het kader van de samenwerking tussen de EU en respectievelijk Bangladesh, Laos en Vietnam; roept de Raad en de Commissie op deze benadering, behoudens een positieve effectiviteitsevaluatie, ook in de samenwerking met andere landen (zoals Cambodja en Nepal) te hanteren;

54.   eist dat in alle instrumenten, documenten en verslagen betreffende mensenrechten (waaronder jaarverslagen) expliciet aandacht wordt besteed aan discriminatiekwesties, waaronder die met betrekking tot etnische minderheden, godsdienstvrijheid (ook discriminatie van minderheidsgodsdiensten), de mensenrechten van vrouwen, de rechten van het kind, de rechten van inheemse bevolkingsgroepen, gehandicapten (ook geestelijk gehandicapten) en mensen van elke seksuele geaardheid, en dat al hun organisaties hierbij worden betrokken, zowel binnen de EU als (waar nodig) in derde landen;

55.   eist in verband met genderdiscriminatie dat de bescherming en bevordering van de rechten van de vrouw een rode beleidsdraad op de mensenrechtenagenda van de Europese Unie vormen;

Externe hulpverleningsprogramma's van de Commissie
Het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten (EIDHR)

56.   roept de Commissie op serieus rekening te houden met het streven van het Europees Parlement naar een specifiek mensenrechteninstrument voor 2007-2013; ziet uit naar een mededeling van de Commissie in dit verband;

57.   onderstreept het belang van het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten, dat een van de belangrijkste instrumenten van de EU vormt; benadrukt met name het voordeel dat voor programma's van het EIDHR geen toestemming nodig is door de landen waar deze programma's worden uitgevoerd, en dat het grootste deel van het budget van het EIDHR ten goede komt aan maatschappelijke organisaties;

58.   onderstreept zijn standpunt dat het thema van de mensenrechten moet worden geïntegreerd in alle vier de financiële instrumenten voor externe acties en dat er een vijfde, specifiek instrument voor mensenrechten moet worden gecreëerd als aanvulling op de thematische programmering;

59.   verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de huidige hervorming van het Financieel Reglement(14) en de bijbehorende uitvoeringsregels toereikend zijn om de enorme administratieve last en het trage tempo bij het bezorgen van de middelen waar het EIDHR momenteel onder gebukt gaat, worden verminderd en het gemakkelijker wordt voor kleinere NGO's aan de basis om zich toegang te verschaffen tot de middelen en deze te beheren en aldus de impact van het EIDHR te verhogen;

60.   verwelkomt de conclusies van het evaluatieverslag over de campagne tegen racisme, vreemdelingenhaat en onverdraagzaamheid, waar uit af te leiden valt dat de in het kader van het EIDHR gefinancierde projecten op zeer gemarginaliseerde groepen zijn gericht die niet door de overheid bereikt worden, en dat deze projecten goede resultaten laten zien;

61.   is ingenomen met het feit dat de Commissie in 2005 meer dan 125 000 000 EUR aan vastleggingskredieten voor de programma's heeft kunnen uittrekken, maar is verontrust over de mogelijkheid dat niet alle in 2005 gecontracteerde projecten volledig en grondig zullen worden uitgevoerd;

62.   stelt vast dat in 2005 meer dan een vijfde van het totale budget van de EIDHR werd gebruikt voor verkiezingswaarnemingsmissies van de Europese Unie naar 12 landen, daaronder Afghanistan, Ethiopië, Libanon, Liberia, Venezuela en de Palestijnse Autoriteit; uit zijn lof over de toenemende effectiviteit van de verkiezingswaarnemingsmissies van de EU, maar is van mening dat dit succes niet ten koste mag gaan van de financiering van mensenrechtenprojecten aan de basis in uiteenlopende landen;

63.   verzoekt de Commissie en de Raad om een systematische follow-up van de verkiezingswaarnemingsmissies van de EU, om de toestand na de verkiezingen nauwgezet te volgen en zo nodig politieke maatregelen te nemen;

64.   constateert dat een groot deel (50,9%) van het totale budget van de EIDHR voor in 2005 gecontracteerde projecten naar grote thematische projecten en dat slechts een klein deel (27,68%) naar microprojecten ging die door delegaties van de Commissie werden geïnitieerd; herhaalt dat een groter deel van het budget moet worden uitgetrokken voor kleinere projecten aan de basis; verzoekt de Commissie bijzondere aandacht te besteden aan die NGO's die bij de bevordering van de mensenrechten in hun land een belangrijke rol spelen, maar die door de autoriteiten van dat land niet wettelijk worden erkend; acht het van cruciaal belang dat de Commissie in dit verband een herziening voorstelt van het financieel reglement waarin de financiering van dergelijke NGO's is opgenomen;

65.   verleent zijn volledige steun aan de bijdrage van de EU aan intergouvernementele organisaties, aangezien deze fundamentele impulsen kunnen leveren aan de bevordering van de democratie en de mensenrechten; is evenwel van oordeel dat deze bijdrage niet ten koste dient te gaan van NGO's, maar beter via strategische langetermijnpartnerschappen kan plaatsvinden;

66.   is verheugd over het feit dat de Commissie haar procedures met betrekking tot de oproepen tot indiening van voorstellen voor 2006 heeft gewijzigd, voor zover de nieuwe, op projectschetsen gebaseerde oproepen meer de nadruk schijnen te leggen op het criterium van een sterker kwaliteitsmanagement;

67.   verzoekt de Commissie het Parlement alle effectbeoordelingsverslagen ter beschikking te stellen die ten aanzien van de projecten worden uitgevoerd door interne en externe beoordelaars worden opgesteld, teneinde een behoorlijke controle te waarborgen; verzoekt de Commissie de mensenrechteneffectrapportage als integraal onderdeel van het projectcyclusbeheer van de Europese Unie in de praktijk te brengen, zowel ex ante als ex post, om aldus zowel feedback te geven voor de toekomstige beleidsvorming en toekomstige projecten als voor de evaluatie van de lopende programma's;

Hulpverleningsprogramma's in het algemeen

68.   acht het noodzakelijk stappen te doen om de vraagstukken met betrekking tot de mensenrechten, democratische beginselen, de rechtsstaat en goed bestuur (zoals omlijnd in de ACS-EU-Overeenkomst) te integreren in de maatregelen die uit het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) worden gefinancierd; verzoekt de Commissie een jaarlijks overzicht te geven van de desbetreffende uitgaven van het EOF voor de gehele geografische, regionale en thematische programmering, teneinde meer zichtbaarheid te verlenen aan de activiteiten van de EU op dit gebied;

69.   verzoekt de Commissie de ontwikkelingsdoelstellingen, -indicatoren en -plannen in het kader van haar beleidsprogrammering te baseren op alom aanvaarde internationale mensenrechteninstrumenten en daarbij mensenrechtenorganisaties vanaf de formulering van beleidsmaatregelen en programma's tot aan de uitvoering, controle en evaluatie te betrekken;

70.   verzoekt om een follow-up van het in juni 2005 gehouden seminar over mensenrechten in verband met humanitaire bijstand van de EU, ook door middelen van de EU toe te wijzen aan juridische vraagstukken in de nasleep van bloedbaden en misdaden tegen de menselijkheid;

Een beschouwing van de tenuitvoerlegging van de mensenrechten- en democratieclausules

71.   herinnert aan zijn genoemde resolutie van 14 februari 2006 betreffende het toekomstige beleid van de EU inzake het opnemen van mensenrechtenclausules in alle overeenkomsten van de Unie, met inbegrip van het invoeren van een doeltreffend mechanisme voor het toezicht op de eerbiediging van de mensenrechten en grotere betrokkenheid van het Europees Parlement bij de beoordelings- en raadplegingsprocessen in verband met die clausules; ziet er naar het antwoord van het Oostenrijkse voorzitterschap en de Commissie op de voorstellen van het Parlement;

72.   neemt nota van het feit dat politieke dialoog op het gebied van mensenrechten- en democratiseringsvraagstukken een vast en essentieel onderdeel vormen van de vierde generatie van samenwerkingsovereenkomsten met derde landen: benadrukt zijn vastberadenheid om de ex ante-controle van het in dergelijke politieke dialogen ingenomen standpunt te versterken;

73.   stemt in met het in het jaarverslag 2005 ingenomen standpunt dat de mensenrechtenclausule een basis vormt om derde landen tot positieve actie op het vlak van mensenrechten en democratisering aan te zetten; benadrukt echter dat dit niet uitsluit dat de samenwerking tijdelijk wordt opgeschort ingeval van inbreuken op de clausule; herhaalt haar oproep een waaier van maatregelen en een duidelijk sanctiesysteem te definiëren die ingeval van inbreuken op de mensenrechtenclausule door derde landen kunnen worden getroffen en roept de Raad er tevens toe op te gelegener tijd het stemmen met gekwalificeerde meerderheid uit te breiden tot beslissingen over het nemen van beperkende maatregelen in dit verband; herhaalt zijn eis een beter mechanisme in te stellen voor controle en overleg inzake de inachtneming van de clausule en roept de Commissie en de Raad op om de Subcommissie mensenrechten van het Europees Parlement jaarlijks verslag uit te brengen over de inbreuken op de mensenrechtenclausules, waaronder de clausules van de Overeenkomst van Cotonou;

74.   betuigt opnieuw zijn steun aan het besluit van de Raad van 3 oktober 2005 om sancties op te leggen aan Oezbekistan op grond van de gebeurtenissen in Andijan op 13 mei 2005, waar een groot aantal burgers werd doodgeschoten door veiligheidstroepen en vervolgens vele mensen werden gearresteerd en achteraf voor de rechter werden gebracht in een proces dat niet aan de internationale normen van eerlijke rechtspleging voldeed om de zaak in de doofpot te stoppen; beschouwt dit als voorbeeld voor een coherent optreden van de EU tegen een regering die krachtens een partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst met de EU gehouden is de mensenrechten te eerbiedigen; betreurt dat het in het geval van Oezbekistan zes maanden heeft geduurd eer er sancties konden worden afgekondigd; hoopt echter dat dit precedent er uiteindelijk toe zal leiden dat de mensenrechtenclausule in alle overeenkomsten te versterken; roept de Raad op de schending van de mensenrechten in Turkmenistan onomwonden te veroordelen;

75.   wijst nogmaals op zijn resolutie over mensenrechten en persvrijheid in Tunesië in de context van de op 15 december 2005 in Tunesië gehouden wereldtop over de informatiemaatschappij(15);

76.   verwijst naar zijn resolutie van 27 oktober 2005 over de mensenrechten in de Westelijke Sahara(16); is verheugd over de vrijlating van de Saharaanse politieke gevangenen door de Marokkaanse autoriteiten, maar stelt de voortgaande mensenrechtenschendingen waaraan de Saharaanse bevolking blootstaat, aan de kaak; wenst dat de Saharaanse bevolking wordt beschermd en haar grondrechten, met name de vrijheid van meningsuiting, het recht op vrij verkeer en het demonstratierecht, worden geëerbiedigd; spreekt opnieuw de wens uit naar een rechtvaardige en duurzame oplossing voor het conflict in de Westelijke Sahara, uitgaande van het recht op zelfbeschikking van het volk der Sahrawi overeenkomstig de desbetreffende resoluties van de Veiligheidsraad, met name resolutie 1495(2003);

77.   is verheugd over de monitoring en herziening van de richtsnoeren voor het vaststellen en herzien van beperkende maatregelen in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU(17);

78.   is verheugd over de rol die de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU speelt als platform voor een open en transparant debat over mensenrechtenkwesties, en moedigt deze aan haar werk voort te zetten om op die manier bij te dragen aan de politieke dialoog zoals bedoeld in artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou;

79.   betreurt dat er te weinig gebruik wordt gemaakt van de toepassing van de mensenrechtenclausule, vervat in artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou, in geval van flagrante schendingen van de mensenrechten in de ACS-landen en dringt aan op het versterken van de politieke dialoog in de geest van de Overeenkomst van Cotonou;

80.   is verheugd over het goede voorbeeld dat de EU heeft gegeven met haar activiteiten in de vorm van demarches en verklaringen als reactie op de gewelddadige onderdrukking die zich in juni 2005 in Ethiopië heeft voorgedaan; vreest dat, indien mocht blijken dat in november 2005 opnieuw een dergelijke schending van de mensenrechten plaatsvond, de EU hier niet in voldoende mate consequenties aan heeft verbonden; meent dat de regering van Ethiopië, gezien het hoge aantal oppositieleiders en mensenrechtenactivisten die momenteel in de gevangenis zitten en de doodstraf riskeren, niet voldoet aan haar verplichtingen conform artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou; verzoekt de Commissie en de Raad gehoor te geven aan de oproep van het Europees Parlement tot een gecoördineerde houding in overeenstemming met artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou, waar het in zijn resolutie van 15 december 2005 om had gevraagd;

81.   spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat Eritrea ondanks ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder arbitraire detenties en marteling van duizenden gedetineerden, niet wordt genoemd in het jaarverslag van de Raad over de mensenrechten in 2005; betreurt dat ondanks de resolutie van 18 november 2004 over de situatie van de mensenrechten in Eritrea(18), waarin het Parlement de mensenrechtensituatie in Eritrea veroordeelt en de Raad en Commissie oproept tot het in werking stellen van de in artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou voorziene consultatieprocedure, er door de Raad en Commissie op dit punt weinig actie is ondernomen; roept de Raad en de Commissie op om ten aanzien van de mensenrechtensituatie in Eritrea alsnog met spoed de consultatieprocedure van artikel 96 ACS-EU-Partnerschapsovereenkomst in werking te doen treden;

Tenuitvoerlegging van de EU-richtsnoeren inzake de mensenrechten

82.   neemt nota van de eerste tweejaarlijkse herziening van de EU-richtsnoeren inzake kinderen en gewapende conflicten tijdens het Britse voorzitterschap; is met name verheugd dat de in juli 2005 goedgekeurde EU-informatiebladen over de mensenrechten een hoofdstuk over de rechten van het kind bevatten en wijzen op de plicht om in voorkomende gevallen overeenkomstig de richtsnoeren te rapporteren; stelt vast dat de raadpleging met stakeholders en NGO's in het proces van de herziening en bij het opstellen van aanbevelingen voorbeeldig is geweest; betreurt echter dat het Europees Parlement niet bij het evaluatieproces van deze richtsnoeren betrokken werd, dat de gelegenheid voor een verstrekkende herziening niet werd aangegrepen en dat het slotdocument qua omvang en ambitie teleurstellend is; verzoekt de Raad derhalve het Europees Parlement systematisch bij de tweejaarlijkse herziening van deze richtsnoeren te betrekken zodat men op de hoogte is van het standpunt en de aanbevelingen van het Parlement in dezen;

83.   is verheugd dat het Oostenrijkse voorzitterschap heeft toegezegd de praktijk van de demarches bij alle internationale partners van de EU te zullen voortzetten voor wat betreft de ratificatie van de internationale verdragen tegen foltering; verzoekt de Raad en de Commissie nieuwe en innovatieve wijzen te overwegen om de richtsnoeren inzake foltering ten uitvoer te leggen; onderstreept dat deze richtsnoeren weliswaar reeds in 2001 werden goedgekeurd, maar dat zij tot de minst uitgevoerde richtsnoeren behoren; gezien een absoluut verbod op foltering en mishandeling tegen de internationale achtergrond van de terrorismebestrijding nu wordt bedreigd, verzoekt de Raad om het Europees Parlement bij het toekomstige evaluatieproces van deze richtsnoeren te betrekken; deelt de Raad in dit verband mee dat zijn Subcommissie mensenrechten heeft gevraagd om een studie met het oog op de optimalisering van de tenuitvoerlegging van de EU-richtsnoeren inzake foltering en de verbetering van de middelen waarin die richtsnoeren voorzien; beveelt het Oostenrijkse en het Finse voorzitterschap aan demarches inzake foltering te ondernemen in alle landen die de desbetreffende verdragen hebben ondertekend, maar die niet de indruk wekken deze na te leven; benadrukt dat een vaste zetel van het voorzitterschap of het secretariaat van de Raad in de VN-Commissie tegen foltering aanzienlijke concrete input zou kunnen leveren voor een strategische analyse van de vraag in welke landen op welk tijdtip demarches dienen te worden ondernomen; verzoekt de Raad te overwegen of de Europese Unie niet krachtdadiger en overtuigender zou optreden ten opzichte van derde landen indien alle lidstaten het facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing(19) zouden ondertekenen en ratificeren; is ook verontrust over de beschuldigingen van verplaatsing en uitbesteding van foltering in derde landen en verzoekt de EU om de bestrijding van foltering als een topprioriteit van haar mensenrechtenbeleid te beschouwen, in het bijzonder via een betere tenuitvoerlegging van de EU-richtsnoeren en alle andere instrumenten van de EU, zoals het EIDHR;

84.   benadrukt dat sterke prioriteit dient te worden verleend aan de volledige tenuitvoerlegging van de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenactivisten; roept de Raad op om initiatieven te nemen ter bescherming van mensenrechtenactivisten; roept de Commissie en de lidstaten om leden van hun delegaties en hun personeel op ambassades en consulaten te scholen in de toepassing van deze richtsnoeren; verzoekt de Commissie de mogelijkheden te onderzoeken om middelen ter beschikking te stellen om de kosten van deze scholing te dekken; verwelkomt de ontwikkeling door het Nederlandse voorzitterschap van de EU van een handboek voor de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren; betreurt echter dat het Parlement niet adequaat is geïnformeerd over de inhoud daarvan; roept de Raad en de Commissie op de situatie van mensenrechtenactivisten in alle politieke dialogen systematisch ter sprake te brengen; roept de Commissie op om op het niveau van EG-delegaties voorlichtingsseminars over de richtsnoeren te houden met deelneming van alle relevante NGO's; roept de Raad eens te meer op het Europees Parlement te informeren over de tenuitvoerlegging ter plekke van deze richtsnoeren en om het Parlement volledig bij de evaluatie daarvan te betrekken;

85.   steunt de Raad bij zijn inspanningen om het thema van de mensenrechten in alle werkzaamheden van de EU te integreren, met name door regelmatig een specifiek stelsel van EU-richtsnoeren inzake mensenrechten onder de loep te nemen en in te voeren;

Interpretatie van de mensenrechten

86.   is verheugd over het feit dat de Raad en de Commissie inspanningen ondernemen om de samenhang tussen het mensenrechtenbeleid van de EU en andere internationale beleidsmaatregelen te vergroten; acht het voor het voeren van een geloofwaardig Europees mensenrechtenbeleid van vitaal belang dat deze samenhang wordt versterkt;

87.   benadrukt het belang van de benoeming van Michael Matthiessen tot persoonlijke vertegenwoordiger inzake mensenrechten van de hoge vertegenwoordiger van de EU voor het GBVB, waarmee een belangrijke stap is gezet op weg naar de mainstreaming van de mensenrechten; is verheugd over de activiteiten en de persoonlijke betrokkenheid van deze functionaris;

88.   is verheugd over het feit dat de werkgroepen die verantwoordelijk zijn voor civiele operaties en politieacties in het kader van het GBVB/EVDB, evenals voor militaire operaties van de EU, ermee begonnen zijn de mensenrechtenaspecten, waaronder veroordeling van het gebruik van geweld tegen vrouwen, van hun werkzaamheden te bediscussiëren en dergelijke vraagstukken te integreren in de instructies die zij het missiepersoneel van de EU voor hun acties in het veld geven; verwelkomt de door de Raad op 23-24 mei 2005 goedgekeurde 'Algemene gedragsnormen voor EVDB-operaties' die uitgebreide instructies bevatten voor alle personeelscategorieën die betrokken zijn bij EVDB-missies; vestigt evenwel de aandacht op de noodzaak deze normen op een nauwgezette en coherente wijze ingang te doen vinden bij het groeiende aantal militaire en civiele externe operaties van de EU; is van oordeel dat de EU langs deze weg misbruiken kan voorkomen die zich met vredeshandhavende missies van de VN hebben voorgedaan; verzoekt de Commissie de mogelijkheden te onderzoeken om meer middelen ter beschikking te stellen om het betrokken personeel in de toepassing van deze richtsnoeren te scholen;

89.   is verheugd over de goedkeuring van richtsnoeren van de Europese Unie inzake de bevordering van de naleving van het internationale humanitaire recht in december 2005; dringt er bij de Raad op aan deze bij al zijn desbetreffende uitspraken, verklaringen en demarches toe te passen;

90.   verzoekt de Europese Investeringsbank (EIB), die als grootste financiële instelling ter wereld en als kredietverleenster een van de organen is die het ontwikkelingsbeleid van de EU uitvoeren, bij al haar projectevaluaties rekening te houden met mensenrechtenvraagstukken en ervoor te zorgen dat zij over voldoende interne capaciteit beschikt om de mensenrechten in al haar activiteiten te integreren; roept in het bijzonder op tot de invoering van duidelijke waarborgprocedures, uitgaande van internationale richtsnoeren, om de impact van haar projecten op de mensenrechten te beoordelen en te lenigen; roept op tot een waarborgbeleid inzake vraagstukken die niet in de EU-wetgeving zijn vastgelegd en die ten minste gelijk zijn aan die van de Equator-beginselen; roept de EIB op om daarover overleg te plegen met het Europees Parlement;

91.   is verheugd dat de Commissie regelmatig onderzoekt of landen op de SAP-lijst dienen te worden gezet van landen die bij de uitvoer van producten naar de EU gunstige douanetarieven genieten; verzoekt de Commissie evenwel te waarborgen dat de zij er bij die beoordeling op let of de betreffende landen internationale verplichtingen zijn aangegaan en of deze in de praktijk worden nageleefd en doeltreffend gehandhaafd;

92.   roept de Commissie op objectieve criteria te hanteren bij het toekennen van SAP-subsidies aan landen die ernstig tekort zijn geschoten bij de tenuitvoerlegging van de acht ILO-overeenkomsten inzake de fundamentele arbeidsnormen en daarbij vooral nauwlettend in de gaten te houden of Venezuela, Moldavië, Sri Lanka, Mongolië, El Salvador, Guatemala en Colombia zich aan de afspraken houden, vooruitlopend op het besluit van de Commissie in december 2005; roept de Commissie in het algemeen op de uitvoering van deze overeenkomsten regelmatig onder de loep te nemen en zo nodig de vrijwaringsbepalingen uit de verordening toe te passen;

93.   verzoekt de Raad en de Commissie ervoor te zorgen dat de handelsovereenkomsten compatibel zijn met de bestaande VN-verdragen inzake mensenrechten, in overeenstemming met de resolutie van het Parlement van 14 februari 2006, dat voorafgaand aan het handelsoverleg onafhankelijke duurzaamheidsbeoordelingen met betrekking tot specifiek het effect op de mensenrechten worden uitgevoerd en dat de eventuele negatieve invloed van bestaande en voorgestelde handelsvoorschriften op de mensenrechten en op sociale en ecologische kwesties wordt gevolgd, beoordeeld en tenietgedaan;

94.   wijst erop dat alle landenspecifieke evaluaties inzake de situatie van de mensenrechten een analyse van de grondrechten van werknemers dient te omvatten, zoals deze zijn neergelegd in artikel 23 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, artikel 22 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 8 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten;

95.   verzoekt de Commissie systematische monitoring inzake mensenrechten tot een vast bestanddeel te maken van alle nationale strategiedocumenten, regionale strategiedocumenten, nationale indicatieve programma's, regionale indicatieve programma's en actieplannen; verzoekt de Commissie deze documenten regelmatig bij te werken, opdat zij telkens de recentste stand betreffende de mensenrechten in de praktijk weergeven, en hierbij voor een passende raadpleging van NGO's te zorgen;

96.   verzoekt de Commissie een verslag in te dienen over de vraag op welke wijze zij haar voorstellen uit de mededeling van de Commissie over de rol van de Europese Unie bij de bevordering van de mensenrechten en de democratisering in derde landen van mei 2001 heeft omgezet, gevolgd door een grondige beoordeling;

97.   verzoekt de Commissie bij de tenuitvoerlegging van haar recente mededeling van 23 maart 2006 over de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven (COM(2006)0136) een strategie te ontwikkelen ter bevordering van de toepassing van alle EU-richtsnoeren inzake mensenrechten door transnationale ondernemingen;

98.   herhaalt dat het interne beleid van de EU niet alleen in overeenstemming moet zijn met de internationale normen op het gebied van de mensenrechten, maar in deze zin voorbeeldig dient te zijn; uit in dit verband zijn bezorgdheid dat de bestaande maatregelen van het migratiebeheer in de praktijk niet altijd garanderen dat vluchtelingen de nodige toegang tot bescherming krijgen; roept de Raad en de Commissie op te waarborgen dat migratiebeheer niet een voorwaarde gaat vormen voor de ontwikkelingssamenwerking met derde landen en dat de proefprogramma's inzake regionale bescherming beschermingsgericht zijn, in voldoende mate gefinancierd worden een langetermijnkarakter hebben, volledig aansluiten op het humanitaire en ontwikkelingsbeleid van de EU en op het beginsel van internationale solidariteit zijn gebaseerd;

99.   beklemtoont dat in de strijd tegen de mensenhandel met betrekking tot de slachtoffers daarvan een mensenrechtenbenadering dient te worden gehanteerd; is in dit verband verheugd over de aandacht voor slachtofferbescherming in het EU-plan van de Raad ter voorkoming en bestrijding van mensenhandel(20) en dringt er bij alle lidstaten op aan het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van de mensenhandel te ratificeren;

100.   dringt er bij de Raad en de Commissie op aan "benchmarks" vast te stellen voor alle overleg met betrekking tot mensenrechten om zo de coherentie van het beleid en politieke dialoog te verbeteren;

De doeltreffendheid van de eigen interventies van het Europees Parlement met betrekking tot de mensenrechten

101.   is verheugd dat het Parlement in steeds grotere mate zijn stem laat horen in verband met de mensenrechten en met het waarborgen dat de verplichtingen tot verbetering van de situatie van de mensenrechten wereldwijd worden nageleefd, doordat het de activiteiten van andere instellingen kritisch onder de loep neemt en in het bijzonder dankzij de Sacharov-prijs;

102.   is verheugd dat de Subcommissie mensenrechten binnen de Commissie buitenlandse zaken, met de activiteiten van het Parlement als leidraad, reeds in het eerste jaar van haar bestaan een brandpunt van activiteiten op mensenrechtengebied vormde dat tijdens de vorige zittingsperiode node werd gemist, waarbij zij verantwoordelijk was voor de behandeling van periodieke verslagen van het voorzitterschap, de Commissie, de persoonlijke vertegenwoordiger voor de rechten van de mens, de Hoge Commissaris van de VN voor de rechten van de mens, de speciale rapporteurs van de VN en de Commissaris voor de rechten van de mens van de Raad van Europa, talrijke hoorzittingen, gedachtewisselingen, deskundigheid en onderzoek alsmede impulsen voor de werkzaamheden van de Commissie buitenlandse zaken;

103.   beklemtoont dat het noodzakelijk is mensenrechtenvraagstukken te integreren in de werkzaamheden van alle parlementaire commissies en delegaties die zich met de externe relaties van het Europees Parlement bezighouden; vraagt in dit verband bijzondere aandacht voor de inspanningen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking om regelmatig debatten over mensenrechten te organiseren en verzoekt de Commissie en de Raad zich de conclusies van deze en andere in het Parlement gehouden debatten over mensenrechten ter harte te nemen;

104.   wijst er in dit verband op dat de Subcommissie mensenrechten haar activiteiten in 2005 richtte op de uitvoering van de mensenrechteninstrumenten van de EU, waaronder de EU-richtsnoeren inzake de bescherming van mensenrechtenactivisten, en dat zij in dat verband een coördinatiesysteem met vertegenwoordigers van VN-organen voor de mensenrechten heeft opgericht; beschouwt het als een prioriteit om nauw te blijven samenwerken met de organen en vertegenwoordigers van de Verenigde Naties en de Raad van Europa, om aldus een grotere samenhang en een betere coördinatie op het gebied van de mensenrechten te garanderen;

105.   is van oordeel dat de effectiviteit van de werkzaamheden van het Parlement op verschillende manieren zou kunnen worden versterkt, bijvoorbeeld door een intensievere controle van de activiteiten van de Raad en de Commissie ten opzichte van landen waar mensenrechtenkwesties spelen, en door een coherente follow-up en tijdige effectbeoordeling van alle verklaringen inzake mensenrechten die in resoluties en hun tenuitvoerlegging worden afgelegd; stelt de subcommissie voor om voor het volgen van elke reeks richtsnoeren de oprichting van kleine, informele werkgroepen te overwegen, zodat de werkzaamheden van de Raad op dit vlak beter kunnen worden gevolgd en betere voorstellen kunnen worden ingediend;

106.   verzoekt de subcommissie op systematische wijze follow-up te geven aan resoluties inzake mensenrechten die krachtens artikel 115 van het Reglement zijn goedgekeurd en de inspanningen te versterken om de implicaties voor het externe mensenrechtenbeleid van alle activiteiten van het Parlement, met inbegrip van de werkzaamheden van andere commissies en van parlementaire delegaties, aan de orde te stellen;

107.   is van mening dat de subcommissie haar invloed op het beleid en de programmering van de Raad en de Commissie zou kunnen vergroten door hun werkprogramma's nauwlettender te volgen, met name de werkzaamheden van COHOM, en door regelmatig door de leden van COHOM te worden uitgenodigd, en wenst dat de leden van het Europees Parlement systematisch op debriefings worden uitgenodigd, zoals die voor NGO's worden georganiseerd, of de debriefings inzake de mensenrechtendialogen met derde landen; ziet ernaar uit dat toezeggingen worden gedaan dat dergelijke uitnodigingen voortaan stelselmatig zullen worden ontvangen;

108.   verzoekt het Bureau van het Parlement en de Conferentie van voorzitters in overweging te nemen welke maatregelen zouden kunnen worden genomen om bij stemmingen over spoedresoluties van het Parlement krachtens artikel 115 van het Reglement, de politieke ondersteuning door de leden ter plenaire zitting te vergroten, mogelijkerwijs door het tijdstip van de stemming naar een gepaster tijdvenster te verschuiven;

109.   pleit voor een constructievere rol van de Subcommissie mensenrechten bij de ontwikkeling van consistente en transparante criteria voor de selectie van dringende onderwerpen, zodat gewaarborgd wordt dat parlementaire interventies tijdig plaatsvinden en een maximaal effect sorteren; verzoekt de leden van de subcommissie hun deskundigheid ter zake te delen en bij het opstellen van dringende resoluties een actievere en besluitvaardiger rol te spelen; stelt voor daartoe een permanente werkgroep op te richten, bestaande uit leden van de subcommissie;

110.   is verheugd over de opstelling van richtsnoeren voor parlementaire delegaties bij missies naar derde landen; verzoekt het Bureau van het Parlement en de Conferentie van voorzitters over maatregelen na te denken die genomen zouden kunnen worden om de zichtbaarheid van deze richtsnoeren te vergroten en de systematische toepassing ervan te bevorderen; onderstreept dat alle missies naar derde landen het thema van mensenrechtenvraagstukken systematisch tot onderwerp moeten maken en dat alle deelnemers voor en tijdens de missie briefings over de toestand van de mensenrechten dienen te krijgen;

111.   is verheugd dat de subcommissie, de Commissie buitenlandse zaken en de Voorzitter van het Europees Parlement actief tegen gevallen van onrecht in de hele wereld optreden, met name door middel van de Sacharov-prijs; stelt in verband daarmee vast dat de prijs tijdens een passende, openbare ceremonie persoonlijk aan de winnaars zou moeten worden overhandigd;

112.   is verheugd over het feit dat het Parlement van plan is de complexe kwestie van de naleving van de mensenrechten voor de achtergrond van de strijd tegen het terrorisme aan te pakken; wijst erop dat coherentie in de benadering van verschillende mensenrechtenvraagstukken door de EU van het hoogste belang is indien de EU internationaal geloofwaardig wil optreden; herinnert aan zijn besluit van 18 januari 2006(21) een tijdelijke commissie in te stellen over de veronderstelde betrokkenheid van de CIA en wellicht van lidstaten van de EU en kandidaat-landen bij buitengewone uitleveringen, waarbij gevangenen worden overgebracht naar geheime locaties, waar zij mogelijk gemarteld worden; ziet uit naar het verslag en de conclusies van die commissie;

113.   verzoekt de Raad en de Commissie om met het oog op de EU-VS Conferentie in juni 2006 en in overeenstemming met de deskundigenverslagen van de VN-commissie voor de mensenrechten een oproep te doen tot de Amerikaanse regering om het detentiecentrum in Guantanamo onmiddellijk te sluiten en erop aan te dringen dat alle gedetineerden een behandeling krijgen die strookt met het humanitair recht en dat zij zo snel mogelijk worden berecht in een eerlijk, openbaar proces voor een competente, onafhankelijke en onpartijdige rechtbank;

114.   ziet ernaar uit de resultaten van een effectbeoordelingsstudie te ontvangen die erop is gericht het effect van de activiteiten van het Europees Parlement op het gebied van de mensenrechten te analyseren en te evalueren;

115.   neemt nota van de voorstellen, die momenteel nog worden besproken, om de rol van het Parlement bij de bevordering van de democratie te versterken, waardoor de werkzaamheden van centrale commissies en delegaties zouden kunnen worden ondersteund, een waarnemingsplatform voor politieke ontwikkelingen in de buurlanden en andere derde landen zou kunnen worden geschapen en het informatienetwerk tussen de nationale parlementen van de Unie zou kunnen worden versterkt;

116.   neemt nota van de voorstellen, die momenteel nog worden besproken, om een Europees Fonds voor Democratie op te richten dat met andere organisaties die het democratiseringsproces zijn toegedaan, zoals de Raad van Europa en de OVSE, dient samen te werken en de vraag dient te onderzoeken hoe een EU-orgaan ter bevordering van democratie en mensenrechten kan worden ontwikkeld;

De middelen die voor het mensenrechtengerelateerde werk worden aangewend, inclusief het werk van het secretariaat van de Raad

117.   verzoekt de Commissie voor elke delegatie naar een derde land een permanente post te reserveren voor een verantwoordelijke voor het monitoren van de mensenrechtensituatie in dat land en het promoten van de internationale normen op het gebied van de mensenrechten en die tevens verantwoordelijk is voor de betrekkingen met het maatschappelijk middenveld, zoals met mensenrechtenactivisten; verzoekt erom deze post van voldoende gezag te voorzien om waar nodig problemen te kunnen identificeren en aan te kaarten; spreekt in dat verband de wens uit dat er door de delegaties van de Commissie regelmatig officiële uitnodigingen worden verstuurd naar vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld om de werkzaamheden van mensenrechtenactivisten in derde landen verder te ondersteunen;

118.   verzoekt de Commissie de eenheid mensenrechten in haar directoraat-generaal Buitenlandse betrekkingen te versterken door in extra personeel voor alle mensenrechtenkwesties te voorzien, teneinde de eenheid in staat te stellen haar bijkomende functie van ondersteunende eenheid te kunnen vervullen; verzoekt er tevens om een personeelslid binnen elke geografische eenheid meer verantwoordelijkheid te geven op het gebied van mensenrechten;

119.   vraagt om de Subcommissie mensenrechten meer middelen toe te kennen, zodat zij onderzoeksmissies en bezoeken van commissieleden aan plekken waar de mensenrechten niet worden gerespecteerd, beter kan financieren en schendingen van de internationale mensenrechten duidelijk aan de kaak kunnen worden gesteld;

120.   verzoekt de Raad de eenheid mensenrechten in zijn algemeen secretariaat te versterken en in het bijzonder nieuwe posten te creëren voor deskundigen op het gebied van de mensenrechten en met specialistische kennis van de internationale humanitaire en mensenrechtenwetgeving ter assistentie van de persoonlijke vertegenwoordiger voor de rechten van de mens, teneinde een redelijke verdeling van het werk mogelijk te maken, met name gezien de uitbreiding van zijn verantwoordelijkheden;

121.   pleit ervoor dat aan alle door de Raad benoemde speciale vertegenwoordigers een deskundige inzake mensenrechten wordt toegewezen die uitsluitend in hun bureau werkzaam is; verzoekt deze vertegenwoordigers om in hun werk systematisch mensenrechtenkwesties aan te kaarten;

o
o   o

122.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de toetredingslanden en kandidaat-lidstaten, de Verenigde Naties, de Raad van Europa, de OVSE, de regeringen van de in deze resolutie genoemde landen en de bureaus van de voornaamste in de EU gevestigde NGO's op het gebied van de mensenrechten.

(1) Document van de Raad 12415/05.
(2) Relevante teksten, zie bijlage bij verslag A6-0158/2006 van de Commissie buitenlandse zaken.
(3) PB C 379 van 7.12.1998, blz. 265; PB C 262 van 18.9.2001, blz. 262; PB C 293 E van 28.11.2002, blz. 88; PB C 271 E van 12.11.2003, blz. 576.
(4) PB C 364 van 18.12.2000, blz. 1.
(5) PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3; PB
(6) PB L 287 van 28.10.2005, blz. 4.
(7) PB C 304 E van 1.12.2005, blz. 375.
(8) Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0056.
(9) Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0436.
(10) Besluit 2003/659/JBZ van de Raad van 18 juni 2003 (PB L 245 van 29.9.2003, blz. 44).
(11) PB C 140 E van 9.6.2005, blz. 153.
(12) Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0444.
(13) Conclusies van de Raad van 12 december 2005. 15293/1/05 REV 1, Bijlage blz. 14.
(14) Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1).
(15) Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0525.
(16) Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0414.
(17) Deze richtsnoeren werden oorspronkelijk in december 2003 goedgekeurd door de Raad. Zij bevatten standaardformuleringen en gemeenschappelijke definities die gebruikt kunnen worden voor wetsinstrumenten voor het opleggen van sancties. De herziening van de richtsnoeren vond in december 2005 plaats.
(18) PB C 201 van 18.8.2005, blz. 123.
(19) Op 23 januari 2006 was de stand van ondertekeningen en ratificaties onder de 25 lidstaten als volgt: ondertekend en geratificeerd (slechts 5 lidstaten): Denemarken, Malta, Polen, het Verenigd Koninkrijk en Zweden (alsmede kandidaat-lidstaat Kroatië); ondertekend (11 lidstaten):België, Cyprus, Estland, Finland, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Spanje en de Tsjechische Republiek (evenals de kandidaat-lidstaten Roemenië en Turkije); ondertekend noch geratificeerd (9 lidstaten): Duitsland, Griekenland, Hongarije, Ierland, Letland, Litouwen, Portugal, Slowakije en Slovenië (evenals kandidaat-lidstaat Bulgarije).
(20) PB C 311 van 9.12.2005, blz. 1.
(21) Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0012.


Jaarlijkse beleidsstrategie
PDF 150kWORD 71k
Resolutie van het Europees Parlement over de begroting 2007: mededeling van de Commissie over de jaarlijkse beleidsstrategie (JBS) (2006/2020(BUD))
P6_TA(2006)0221A6-0154/2006

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Jaarlijkse beleidsstrategie 2007: Werken aan het bouwen van vertrouwen (COM(2006)0122),

–   gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure(1),

–   gezien het herziene voorstel voor verlenging van het Interinstitutioneel Akkoord over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (COM(2006)0036),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 8 juni 2005 over beleidsuitdagingen en begrotingsmiddelen in de uitgebreide Unie 2007-2013(2),

–   gelet op artikel 272 van het EG-Verdrag en artikel 177 van het Euratom-Verdrag,

–   gelet op artikel 112, lid 1 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie internationale handel (A6-0154/2006),

A.   overwegende dat de instellingen juist vóór de start van de begrotingsprocedure 2007 een compromis hebben bereikt over een nieuw Interinstitutioneel Akkoord (IIA) en een nieuw meerjarig financieel kader (MFK),

B.   overwegende dat, wanneer er geen nieuw IIA komt, de bepalingen van het Verdrag, en met name artikel 272, voorzien in een jaarlijkse begrotingsprocedure,

C.   overwegende dat het merendeel van de EU-regelgeving in 2007 wordt verlengd, waardoor de begroting 2007 de nieuwe prioriteiten voor de komende financiële periode kan lanceren,

D.   overwegende dat de uitbreiding met Bulgarije en Roemenië normaal gezien in 2007 plaatsvindt,

E.   overwegende dat de keuze van prioriteiten voor de begroting 2007 - de eerste van het komende MFK - niet alleen bepalend is voor het Europees beleid van volgend jaar, maar ongetwijfeld ook een strategische impact heeft voor de daaropvolgende jaren,

F.   overwegende dat de uitdagingen van vandaag moeten worden aangepakt met vooruitziende beleidsvormen die adequate financiële middelen vergen, terwijl de herziening van alle aspecten van de uitgaven en middelen van de EU die voor 2008-2009 is gepland, een uitstekende gelegenheid zal zijn om het beleid van de EU af te stemmen op het globaliseringsproces en de prioriteiten opnieuw te beoordelen, waarbij solidariteit en cohesie binnen de Europese Unie behouden blijven,

G.   overwegende dat de jaarlijkse begroting voor 2007 de Europese Unie inmiddels in staat moet stellen een extra stap te zetten om daadwerkelijk een wereldspeler te worden; dat deze begroting voldoende middelen moet aanreiken om bij te dragen aan de interne en externe uitdagingen van de Unie, gericht moet zijn op duurzame ontwikkeling, democratie en mensenrechten moet bevorderen en Europese ondernemers en bedrijven moet helpen om wereldwijd beter te kunnen concurreren, met name via meer inspanningen op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, onderwijs en innovatie, ten einde de welvaart en een betere levenskwaliteit van onze burgers te garanderen,

Context

1.   is bezorgd over de zichtbare discrepantie tussen de uitdagingen waarvoor de Europese Unie staat en de kredieten waarover de desbetreffende rubrieken van het weinig ambitieuze MFK 2007-2013 eventueel zullen beschikken om deze uitdagingen doeltreffend aan te pakken, met name op het gebied van concurrentievermogen, onderzoek en innovatie, die door de Raad en de Commissie zelf als prioriteiten aangemerkt zijn;

2.   herinnert aan de besluiten van de Europese Raad van oktober 2005, die de uitdagingen vaststellen waarmee de Europese Unie rekening moet houden in een globaliserende wereld; is van oordeel dat de jaarlijkse beleidsstrategie niet wijst op de snelheid waarmee deze uitdagingen moeten worden aangepakt of niet de vereiste visie geeft om economische hervormingen te stimuleren teneinde deze uitdagingen aan te kunnen;

3.   is, aangezien de begroting 2007 de eerste onder het nieuwe MFK zal zijn, van oordeel dat deze begroting strategisch van aard moet zijn, waarbij wordt gekeken naar de gebieden van het intern en extern beleid waar financiering een wezenlijk verschil kan uitmaken en die werkelijk waar voor geld bieden;

4.   neemt kennis van de strategische doelstellingen van de Commissie zoals uiteengezet in haar JBS-mededeling "Werken aan het bouwen van vertrouwen"; wijst erop dat, hoewel het haar analyse deelt, het toch felle kritiek heeft op de zelfgenoegzaamheid en de terughoudendheid van de Commissie om het soort uitdagingen vast te stellen waarvoor de Europese Unie staat; is bijvoorbeeld van oordeel dat de Commissie onvoldoende aandacht besteedt aan de enorme en uiterst snelle veranderingen die de wereldeconomie ondergaat, met name in opkomende economieën zoals China en India;

5.   is van plan om van het optimale gebruik van de middelen een van de belangrijkste thema's van de begroting 2007 te maken, waarbij rekening wordt gehouden met de samenhang tussen de diverse acties, hun doeltreffendheid en hun toegevoegde waarde voor de burgers; is van oordeel dat de begroting 2007 op de volgende drie belangrijke aspecten gericht moet zijn: de vaststelling van beleidsprioriteiten, het waarborgen van kwaliteit in ruil voor de bestede middelen en beginnen met de voorbereidingen van de herziening in 2008/2009, omdat de begroting 2007 en vervolgens de tenuitvoerlegging ervan het mogelijk zullen maken de efficiëntie van het nieuwe MFK te beoordelen;

6.   is van oordeel dat de begroting 2007 zich bij de vaststelling van beleidsprioriteiten, waarvoor de maxima lager kunnen zijn dan aanvankelijk verwacht, moet concentreren op een beperkt aantal prioriteiten, met name:

   externe betrekkingen - de rol van de EU in een geglobaliseerde wereld
   - partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten;
   - Europees nabuurschapsbeleid en pretoetredingsinstrumenten;
   - ontwikkelingsbeleid, democratisering en mensenrechten, millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling;
   - gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB);
   veiligheids-, vrijheids- en solidariteitsdimensie (zowel extern als intern)
   - extern, bijvoorbeeld energiezekerheid, het voorkomen van, voorbereid zijn op en omgaan met de gevolgen van terreurdreigingen;
   - intern, bijvoorbeeld een immigratiebeleid dat gericht is op de integratie van onderdanen van derde landen, solidariteit bij het beheer van de grenzen, veiligheid en bescherming van de vrijheden;
   - cohesie;
   intern beleid
   - Lissabon-doelstellingen (groei, werkgelegenheid, vaardigheden, vervoer, onderzoek en innovatie);
   - milieu en plattelandsontwikkeling;
   - burgers (met inbegrip van cultuur en jongeren) en communicatie;
   - afstemming van doelstellingen en middelen op het gebied van Europese governance, met inbegrip van de agentschappen;

7.   is van oordeel dat het als begrotings- en kwijtingsautoriteit zijn verantwoordelijkheid is ervoor te zorgen dat bij de besteding van de middelen uit de EU-begroting wordt gestreefd naar een optimale kosten-batenverhouding, en met name te streven naar een optimaal gebruik van de middelen waarvoor de maxima beperkt zijn; is daarom van plan de begroting 2007 via een kosten/batenaanpak te benaderen en daarbij via jaarlijkse beoordelingen kwalitatief toezicht op de begroting te ontwikkelen, in nauwe samenwerking met de sectorcomités;

8.   herinnert aan het belang van een tussentijdse herziening van het volgende MFK, teneinde het financieel kader aan te passen om de EU in staat te stellen effectiever tegemoet te komen aan de uitdagingen van een snel veranderende wereld; is van oordeel dat de begroting 2007, die de eerste is onder het MFK 2007-2013, een belangrijke kans biedt om de richting aan te geven voor de uitvoering van de nieuwe programma's en daarbij de weg effent voor de globale herziening van het MFK die voor 2008 is gepland;

9.   herinnert eraan dat het MFK niet mag worden beschouwd als een meerjarige begroting; verzoekt de Commissie bijgevolg een voorontwerp van begroting (VOB) in te dienen dat voor de begrotingsprocedure 2007 voldoende manoeuvreerruimte laat ten aanzien van de programma's waarover samen wordt beslist;

Vaststelling van beleidsprioriteiten
A.Externe betrekkingen - Europa als partner in de wereld

10.   benadrukt dat de oprichting van de EU gebaseerd is op een aantal fundamentele waarden zoals vrede, vrijheid en democratie en dat internationale betrekkingen moeten worden gestimuleerd om deze doelstellingen te bevorderen; is van oordeel dat de essentie van deze waarden soms uit het oog wordt verloren door het grote aantal en door de grote verscheidenheid van de diverse soorten internationale overeenkomsten en instrumenten, en dat de EU, zowel op politiek vlak als op het gebied van begrotingsvisie, nu een coherente en overkoepelende strategie moet ontwikkelen om haar strategische prioriteiten beter vast te stellen, waarbij onder meer bijzondere aandacht moet worden besteed aan hoe de nieuwe programma's werken en hoe zij voor de strategische doelstellingen relevant zijn; ziet uit naar een verslag van de Commissie over doeltreffende externe acties in het kader van de bestaande bepalingen van het Verdrag;

11.   is er stellig van overtuigd dat partnerschappen die belangrijke fundamentele waarden delen, als dusdanig moeten worden erkend en bevorderd; benadrukt het enorme belang dat het hecht aan het heropzetten van een diepgaander en strategischer partnerschap met de Verenigde Staten over veel wereldkwesties, op basis van gezamenlijke doelstellingen van de beide continenten;

12.   is verheugd over het feit dat de Commissie meer beleidscoherentie en efficiëntere steun onder haar prioriteiten voor de externe acties heeft opgenomen;

13.   benadrukt zijn bezorgdheid over de verdere ontwikkeling van de vogelgriep in en buiten de Europese Unie; benadrukt dat nauw moet worden samengewerkt met de FAO, de WHO, de OIE (Wereldorganisatie voor diergezondheid) en de landen in de getroffen regio's;

14.   herhaalt zijn steun voor het Europees nabuurschapsbeleid, dat het van cruciaal belang beschouwt voor ingezette hervormingen en gerealiseerde vooruitgang, met name voor de bevordering van democratie en positieve verandering via een reeks beleidsvormen die duidelijk voordelen inhouden, ook op economisch en handelsgebied; is ervan overtuigd dat acties op dit gebied, die mettertijd ook tot economische ontwikkeling leiden, belangrijke voordelen inhouden zowel voor de partnerlanden als voor de EU;

15.   acht het belangrijk voldoende financiering te waarborgen voor het ontwikkelingsbeleid en maatregelen om de armoede terug te dringen, met inbegrip van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling; benadrukt met klem dat duurzame oplossingen eveneens afhankelijk zijn van voldoende interne vooruitgang in de betrokken landen, met inbegrip van eerbiediging van de rechtsstaat, democratie en mensenrechten; benadrukt dat het van cruciaal belang is bijzondere aandacht te besteden aan de samenhang en de complementariteit van nationale en communautaire programma's om een maximaal totaal effect en maximale doeltreffendheid te bereiken; verlangt een gedetailleerd onderzoek naar de programma's voor democratisering en mensenrechten alsook naar het functioneren van bepaalde NGO's;

16.   herinnert de Commissie en de Raad aan hun toezegging om de landen waarvoor het suikerprotocol geldt adequate en voldoende financiële middelen te bieden voor begeleidende maatregelen, teneinde deze te helpen het hoofd te bieden aan de uitdagingen waarvoor ze staan tijdens de overgangsperiode als gevolg van de interne hervorming van het EU-suikerstelsel en de desbetreffende WTO-uitspraak;

17.   benadrukt dat de ontwikkelingen in het Midden-Oosten en met name Palestina tijdens de begrotingsprocedure zorgvuldig moeten worden beoordeeld en vestigt de aandacht op de mogelijke chaos die een val van de besturen van de Palestijnse Autoriteit met zich kan brengen, alsook op de noodzaak van een goed financieel en fiscaal beheer van EU-steun, ongeacht het feit of deze rechtstreeks dan wel via de ingestelde trustfondsen wordt verleend; wenst absoluut duidelijk te maken dat de begrotingsautoriteit vooraf moet worden geraadpleegd vooraleer aanzienlijke financiële toezeggingen kunnen worden gedaan;

18.   is vastbesloten de ingestelde politieke dialoog over het GBVB op constructieve wijze te ontwikkelen en verzoekt de Raad met klem deze context te gebruiken om het GBVB opener, transparanter en met meer verantwoording te benaderen; dringt er met name op aan volledig te worden betrokken bij en jaarlijks vooraf te worden geraadpleegd over de geplande acties en keuzes; herhaalt zijn bereidheid om de GBVB-nomenclatuur te herzien om deze aan te passen aan de politieke behoeften en de rol van de Unie; verzoekt de Rekenkamer een speciaal verslag op te stellen over de kosten/batenverhouding van gezamenlijke GBVB-acties;

B.Veiligheidsdimensie - veiligheid, vrijheid en burgerschap

19.   benadrukt dat de Europese burgers in hun dagelijks leven behoefte hebben aan vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid; wijst erop dat de EU-begroting voor 2007 moet bijdragen aan het vrijwaren van deze privileges voor de Europese Unie, zowel extern als intern, inclusief op economisch en sociaal gebied;

20.   is verheugd over het feit dat, op het gebied van externe veiligheid, de Commissie het energiebeleid heeft opgenomen als een van de hoofdprioriteiten voor 2007; erkent het fundamenteel belang van duurzaamheid, concurrentievermogen, zekere energievoorziening alsook van energie-efficiëntie voor de Europese economie en benadrukt dat het belangrijk is de gas- en olievoorziening te diversifiëren alsook alle mogelijke middelen te onderzoeken om de zelfvoorziening van de Europese Unie op het gebied van energie te verbeteren; wijst erop dat de EU in grote mate afhankelijk is van ingevoerde energie; dringt aan op een coherente Europese energiestrategie, met onder meer dialoog met de belangrijkste partnerlanden die energie leveren; verzoekt de lidstaten om volledige uitvoering van de bestaande communautaire regelgeving op het gebied van liberalisering van de energiemarkten, betere energie-efficiëntie, bevordering van hernieuwbare energiebronnen en onderzoek naar de productie en het gebruik van biobrandstoffen en alternatieve energiebronnen;

21.   benadrukt het belang van milieukwesties die verband houden met energie; benadrukt dat het in deze context belangrijk is de Kyoto-doelstelling te halen om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2008-2012 met 8% te reduceren;

22.   is verheugd over de start van de nieuwe vrijheids-, veiligheids- en rechtvaardigheidsprogramma's 2007-2013 op het gebied van justitie en binnenlandse zaken; benadrukt dat, om het hoofd te kunnen bieden aan de moderne, geglobaliseerde misdaad, gezamenlijk EU-optreden een onmisbare beleidscomponent is om een veilige, op de rechtsstaat gebaseerde samenleving te waarborgen;

23.   benadrukt dat de doelstelling op het gebied van de integratie van migranten en het beheer van de grenzen voor de komende jaren van belang is; is van plan in 2007 voldoende middelen ter beschikking te stellen om ervoor te zorgen dat de uitbreiding van het Schengen-gebied gekoppeld wordt aan het beginsel van communautaire solidariteit bij het beheer van de buitengrenzen van de Unie;

24.   herinnert eraan dat het communicatiebeleid als belangrijkste doelstelling heeft de EU dichter bij de burgers te brengen; is van oordeel dat voorlichtings- en dialoogvormen moeten worden ingevoerd voor diegenen die zich momenteel uitgesloten voelen van het Europees debat, en dat de dialoog en het wederzijds begrip tussen de Europese burgers moeten worden bevorderd via succesvolle EU-programma's zoals Erasmus en Leonardo (levenslang leren) en via taalopleidingen;

25.   herinnert eraan dat het versterken van de economische en sociale cohesie een van de fundamentele doelstellingen van de EU is, zoals vastgesteld in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap; wijst erop dat 2007 het eerste jaar is waarin de nieuwe lidstaten volledige steun uit de structuurfondsen en het Cohesiefonds zullen ontvangen; is bijgevolg van oordeel dat het vergroten van de cohesie voor 2007 een prioriteit moet blijven en dat er tijdens de begrotingsprocedure 2007 voldoende financiële middelen voor het cohesiebeleid moeten worden uitgetrokken;

C.Intern beleid - welvaart en solidariteit

26.   is van oordeel dat de doelstellingen van de Lissabon-agenda zullen bijdragen aan de bevordering van duurzame groei en het creëren van werkgelegenheid in de EU; verzoekt de lidstaten bijgevolg de bestaande en de voorgestelde communautaire regelgeving ter voltooiing van de interne markt en ter realisering van het Lissabon-programma naar behoren toe te passen; herinnert eraan dat adequate openbare financiering noodzakelijk is om de voorwaarden te creëren voor het hefboomeffect dat van de cofinanciering van de Europese Investeringsbank wordt verwacht; ziet met spanning de desbetreffende voorstellen van de Commissie en de Raad tegemoet;

27.   benadrukt het belang van het midden- en kleinbedrijf, dat in aanzienlijke mate bijdraagt aan de innovatie, de groei en de welvaart in de EU; benadrukt het belang van permanente vereenvoudiging van de regelgeving, met name voor KMO's;

28.   verzoekt de lidstaten en de Commissie met klem bijzondere aandacht te besteden aan de gebieden die de basis van een gezonde, moderne economie vormen, met name kennis, vaardigheden, onderzoek en ontwikkeling, innovatie, informatiemaatschappij-technologieën, vervoer en energie; herinnert eraan dat het belangrijk is de capaciteiten van de kennisdriehoek (onderwijs, onderzoek en innovatie) op te drijven en hun onderlinge schakels uit te breiden; dringt erop aan alle beleidsvormen in de lidstaten en op EU-niveau erop te richten om onderzoek en innovatie zoveel mogelijk te steunen; steunt ten volle de maatregelen voor de ontwikkeling en de voltooiing van de Europese informatiemaatschappij omdat deze de integratie, betere overheidsdiensten en de levenskwaliteit bevordert;

29.   is van oordeel dat de financiële instrumenten in de context van de nieuwe generatie van programma's subtieler moeten zijn en over passende financiële middelen moeten kunnen beschikken, wat van vitaal belang is om in de hele EU welvaart en een op concurrentie gericht industrieel beleid te ondersteunen, onder andere voor de KMO's, dat de vruchten kan plukken van onderzoeksresultaten in industriële toepassingen (te weten technologie-overdracht van universiteiten en onderzoekscentra naar industriële toepassingen);

30.   benadrukt dat, in de context van toenemende wereldwijde concurrentie, het vermogen van werkgevers en werknemers alsook van bedrijven als geheel om zich voldoende aan te passen aan de huidige veranderingen, van doorslaggevend belang zal zijn; is van oordeel dat de ontwikkeling van beleidsvormen van en voor de toekomst in deze context van vitaal belang is en dat het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, zoals het momenteel wordt gepland, een eerste stap in de goede richting kan zijn; waarschuwt ervoor dat de oprichting van een nieuw Europees instituut voor technologie de bestaande structuren kan ondermijnen of ermee kan samenvallen en in deze context misschien niet de efficiëntste besteding van de kredieten vormt; is van oordeel dat het werkgelegenheidspotentieel van innovatieve bedrijven de EU kan helpen om het hoofd te bieden aan bepaalde problemen als gevolg van wereldwijde concurrentie; dringt erop aan de belemmeringen voor de mobiliteit van onderzoekers op te heffen en een open en competitieve arbeidsmarkt voor onderzoekers te creëren;

31.   herinnert eraan dat communicatie een elementaire factor is om de Europese burgers te helpen de EU beter te begrijpen; wijst erop dat succesvolle programma's zoals Erasmus helpen om de EU dichter bij haar burgers te brengen en dat de schaarse middelen moeten worden gebruikt om een doeltreffend en coherent overkoepelend communicatiebeleid voor alle EU-instellingen te ontwikkelen; is ervan overtuigd dat het potentieel voor synergie tussen de communicatieactiviteiten van de Commissie en het Parlement nog niet ten volle is ontwikkeld;

D.Cohesie

32.   benadrukt dat het belangrijk is de reële betalingsbehoeften in het kader van de structuurfondsen te budgetteren en dat het noodzakelijk is in voldoende betalingskredieten te voorzien om te voorkomen dat de uitvoering van de programma's in het gedrang komt; is van oordeel dat de betalingen moeten overeenstemmen met de meest betrouwbare ramingen, overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer en de beste begrotingspraktijken;

Een kwalitatieve aanwending van de middelen

33.   wijst erop dat uit het akkoord van de Europese Raad van december 2005 duidelijk blijkt dat de strijd om de middelen is losgebarsten; benadrukt dat de cijfers van de Raad een daling van de tussen 2007 en 2013 beschikbare middelen met meer dan 15% zouden inhouden ten opzichte van wat de Commissie in haar oorspronkelijk voorstel nodig achtte; is daarom van oordeel dat het in deze situatie noodzakelijk is te gaan kijken naar de kwaliteit van de uitgaven van de Europese Unie;

34.   deelt het standpunt van de Raad dat een goede samenwerking tussen de twee takken van de begrotingsautoriteit en de Commissie belangrijk is; is het met name met de Raad eens dat alle kredieten voor elk beleidsgebied gedetailleerd moeten worden herzien en herhaalt in deze context het belang van herschikkingen om de begrotingsautoriteit in staat te stellen de nodige financiële aanpassingen door te voeren om tegemoet te komen aan de huidige en de toekomstige behoeften; acht het noodzakelijk tijdig te beschikken over kwalitatief hoogstaande activiteitsoverzichten en financiële informatie over voorgestelde uitgaven;

35.   is van oordeel dat het begin van het nieuwe MFK een unieke gelegenheid is voor een grondige evaluatie; is van oordeel dat wanneer een programma geen succes kent of niet langer prioritair is, het moet worden geschrapt; acht het belangrijk open te staan voor de invoering van nieuwe programma's als de EU deze nodig heeft om het tempo van de globalisering te kunnen bijhouden; benadrukt dat de Europese instellingen in alle gevallen fraude en onnodige bureaucratie moeten uitroeien;

36.   stelt voor te verzoeken om de uitvoering van kosten/batenstudies over specifieke gebieden van de begroting en hiervoor een deel van de middelen te gebruiken die zijn toegewezen aan de parlementaire commissies ter beoordeling van de regelmatigheid (naleving van het Financieel Reglement, financieel rapporteringssysteem) en de prestaties (doeltreffendheid van de middelen, doelmatigheid van de projecten, administratieve kosten) van de uitgevoerde beleidsvormen, en uit deze evaluaties de nodige politieke conclusies te trekken;

37.   benadrukt dat de Commissie onmiddellijk acties moet ondernemen om de efficiëntie van het administratief beheer ook en vooral met betrekking tot het herziene voorstel voor het Financieel Reglement, voor de uitvoering van communautaire programma's voor haar eigen diensten, de lidstaten en de eindbegunstigden te vereenvoudigen en te verbeteren, met name ten aanzien van kleinschalige projecten; is van oordeel dat er een grondige analyse moet plaatsvinden van de efficiëntie van het administratief beheer van de communautaire regelgeving op elk van deze vier niveaus;

De herziening van 2008/2009 voorbereiden

38.   deelt het standpunt van de Raad dat het MFK dat politieke prioriteiten op de middellange termijn vaststelt, moet worden aangepast aan een wereld die zich snel ontwikkelt, ten einde de EU in staat te stellen haar politieke en economische positie te handhaven, zowel op intern vlak om de doelstellingen van Lissabon te halen als op extern vlak om de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te halen en democratie en mensenrechten te bevorderen, een succesvol nabuurschapsbeleid door te voeren en in het globaliseringsproces de leiding te nemen; benadrukt bovendien dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid zowel op intern als op extern vlak moet worden afgestemd op de toekomstige behoeften en vestigt in dit verband de aandacht op verplichte medefinanciering, een grotere marktgerichtheid, eerlijke concurrentiecondities en de afschaffing van exportsubsidies als preferente opties;

39.   is van oordeel dat de begroting 2007 als eerste begroting van de komende periode een gelegenheid biedt om de nieuwe programma's te lanceren in het kader van de aanpassing aan nieuwe behoeften die tijdens het eerste deel van de periode kunnen opduiken;

40.   is van oordeel dat de herziening van alle aspecten van de uitgaven en de middelen van de EU, die voor 2008 is gepland, een echte gelegenheid biedt om de wijze waarop overheidsgeld wordt besteed onder de loep te nemen; herinnert eraan dat het Parlement gezien zijn rechten en zijn institutionele prerogatieven betrokken moet zijn bij alle wijzigingen terzake; benadrukt dat enkel een alomvattende herbeoordeling van de inkomsten, met name de invoering van een stelsel van echte eigen middelen, en van de uitgaven, met name de invoering van medefinanciering van directe betalingen in de landbouw en een beleidsverschuiving naar plattelandsontwikkeling toe, de Europese Unie in staat zal stellen het systeem te reorganiseren om het hoofd te bieden aan onze snel veranderende wereld; ziet uit naar het verslag over de hervorming van het stelsel van eigen middelen dat transparanter, progressiever en eerlijker moet worden;

Europese governance: personele en financiële middelen voor 2007

41.   benadrukt dat de begrotingsprocedure 2007 een echte kans kan bieden om een en ander af te stemmen en als hefboom kan worden gebruikt om prioriteiten te stellen; is van oordeel dat het Parlement de jaarlijkse begrotingsprocedure kan aanwenden om zijn prioriteiten in lopende wetgevingsprocedures te vrijwaren, met name bij het goedkeuren van de meerjarenprogramma's in de context van een nieuw MFK;

42.   benadrukt dat het resultaat van de onderhandelingen over het nieuwe MFK de Begrotingscommissie ertoe noopt erop toe te zien dat de nieuwe bepalingen en kwalitatieve hervormingen van het IIA in de begroting 2007 tot gelding komen;

43.   herhaalt dat de wildgroei aan agentschappen die de afgelopen tien jaar is vastgesteld, ongetwijfeld negatieve gevolgen zal hebben voor de financiering van de operationele programma's; is van oordeel dat een waar-voor-ons-geld benadering voor de gedecentraliseerde agentschappen tegenover de gecentraliseerde activiteiten absoluut noodzakelijk is;

44.   neemt kennis van het feit dat de Commissie van plan is om 890 extra personeelsleden te verlangen, inclusief 250 nieuwe posten in verband met de komende uitbreiding met Bulgarije en Roemenië, om het hoofd te kunnen bieden aan haar toegenomen taken als gevolg van de uitbreiding; dringt aan op het feit dat dit verzoek in het VOB behoorlijk met redenen moet zijn omkleed, met name voor de posten die voor nieuwe programma's zijn bestemd;

45.   neemt kennis van het verzoek van de Raad om administratieve besparingen; is bereid met de Raad samen te werken om ervoor te zorgen dat de communautaire programma's waar voor hun geld bieden, zoals vermeld in zijn richtsnoeren voor de begroting 2007;

46.   is verheugd over de inspanningen van de Commissie inzake herschikkingen tussen en binnen afdelingen om het gebruik van de middelen te optimaliseren; verzoekt de Commissie vóór de presentatie van het VOB zorgvuldig na te gaan of er nog mogelijkheden tot herschikking kunnen worden gevonden, teneinde het aantal nieuwe aanstellingen te reduceren; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat EPSO kan instaan voor de aanwerving van het personeel waarin voor 2007 in het kader van de uitbreiding is voorzien;

47.   wijst erop dat de instellingen elkaar volledig zullen raadplegen over de opstelling van het wetgevingsprogramma voor 2007; dringt erop aan dat de EU-instellingen uiterlijk in december 2006 een akkoord over dit programma bereiken opdat het kan samenvallen met de afronding van de begrotingsprocedure 2007;

48.   neemt kennis van de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie internationale handel; is verheugd over de bijdragen die deze adviezen leveren voor wat betreft de externe aspecten van de begrotingsprocedure 2007; constateert dat aan de hoofdpunten van deze adviezen in de loop van de begrotingsprocedure recht zal worden gedaan;

o
o   o

49.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

(1) PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1. Akkoord gewijzigd bij Besluit 2005/708/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 269 van 14.10.2005, blz. 24).
(2) Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0224.


Natuurrampen - landbouwaspecten
PDF 143kWORD 62k
Resolutie van het Europees Parlement over natuurrampen (branden, droogtes en overstromingen) - landbouwaspecten (2005/2195(INI))
P6_TA(2006)0222A6-0152/2006

Het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar zijn resoluties van 5 september 2002 over de rampzalige overstromingen in Midden-Europa(1), van 13 januari 2005 over het resultaat van conferentie van Buenos Aires over klimaatverandering(2), van 14 april 2005 over de droogte in Portugal(3), van 12 mei 2005 over de droogte in Spanje(4) en van 8 september 2005 over natuurrampen (branden en overstromingen) in Europa die zomer(5),

–   onder verwijzing naar zijn resoluties van 16 februari 2006 over de tenuitvoerlegging van de bosbouwstrategie van de Europese Unie(6) en over risico- en crisisbeheer in de landbouwsector(7),

–   gezien het protocol van Kyoto bij het raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering van 11 december 1997 en de ratificatie van dit protocol door de Europese Gemeenschap op 25 april 2002,

–   gezien het wetenschappelijk rapport van het instituut voor het duurzaam milieu dat deel uitmaakt van het Gemeenschappelijk Onderzoekcentrum van de Commissie over klimaatverandering en de Europese waterdimensie(8),

–   gezien het onderzoeksproject over het beheer van overstromingsrisico's in het kader van het zesde kaderprogramma van de Europese Unie voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2002-2006),

–   gezien het verslag over klimaatverandering en natuurrampen(9) van het Instituut voor een Europees milieubeleid,

–   gezien Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen(10), aangevuld met Verordening (EG) nr.1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 over de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten(11) en de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector(12),

–   gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 over de oprichting van het solidariteitsfonds van de Europese Unie(13) die momenteel herzien wordt,

–   gezien Verordening (EG) nr. 2152/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake bewaking van bossen en milieu-interacties in de Gemeenschap (Forest Focus)(14),

–   gezien Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)(15),

–   gezien het voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van een communautair mechanisme voor civiele bescherming (COM(2006)0029), tot herschikking van Besluit 2001/792/EG, Euratom van de Raad van 23 oktober 2001 tot vaststelling van een communautair mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming(16),

–   gelet op de mededelingen van de Commissie over een bosbouwstrategie voor de Europese Unie (COM(1998)0649), wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid (GMES) (COM(2004)0065), het risico- en crisisbeheer in de landbouwsector (COM(2005)0074), het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (COM(2005)0108), een voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een instrument voor snelle respons en paraatheid bij ernstige noodsituaties (COM(2005)0113), een voorstel voor een besluit van de Raad inzake communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (COM(2005)0304), een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over overstromingsbeoordeling en -beheer (COM(2006)0015), de ontwerpverordening van de Commissie over de vrijstelling met betrekking tot staatssteun aan kleine en middelgrote ondernemingen in de landbouwsector van 8 februari 2006, de mededeling van de Commissie over het actieplan Biomassa (COM(2005)0628) en het toekomstige 'Actieplan van de Europese Unie voor duurzaam bosbeheer' dat de Commissie naar verwachting in juni 2006 zal presenteren,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6-0152/2006),

A.   overwegende dat de land- en bosbouw een sterk aan de natuur gerelateerde bedrijfstak is en daarom blootstaat aan barre weersomstandigheden (droogte, ijzel, hagelbuien, branden en overstromingen), gezondheidsrisico's (plagen, besmettelijke veeziekten) en vervuiling (zure regen, onvrijwillige genetische overdracht),

B.   overwegende dat droogte, een van de factoren die de meeste invloed op bosbranden hebben, een steeds terugkomende ecologische noodsituatie is en een van de ernstigste problemen vormt waarmee de Europese landen rond de Middellandse Zee en van het Iberisch schiereiland worden geconfronteerd,

C.   overwegende dat het voortdurend toenemende optreden van onvoorziene natuurfenomenen de levensvatbaarheid van exploitaties in gevaar kan brengen en tot afhaken kan leiden, met name van de kleinste boeren en in zones met structurele handicaps, met alle economische, sociale en ecologische consequenties van dien,

D.   overwegende dat de structurele oorzaken van bosbranden direct samenhangen met de ontvolking van het platteland waarmee de Zuid-Europese landen te kampen hebben en die met de tenuitvoerlegging van de bedrijfstoeslagregeling wellicht nog zal verergeren; voorts overwegende dat deze oorzaken derhalve van sociaal-economische aard zijn,

E.   overwegende dat natuurrampen de duurzame ontwikkeling schaden omdat zij de ontvolking van het platteland versterken, erosie- en woestijnvormingsproblemen verscherpen, de ecosystemen schade toebrengen, een aanslag vormen op de biodiversiteit en de levenskwaliteit van plattelandsgemeenschappen ernstig in het gedrang brengen,

F.   overwegende dat de beschermende bossen van het Iberisch schiereiland en Zuid-Europa worden gekenmerkt door een bijzondere combinatie van omstandigheden die hen van de productieve bossen van Centraal- en Noord-Europa onderscheidt,

G.   overwegende dat de communautaire instellingen herhaaldelijk verklaringen hebben afgelegd ten gunste van een multifunctionele landbouw op het gehele grondgebied van de Unie,

H.   overwegende dat de natuurrisico's die voortvloeien uit de klimaatverandering worden verergerd door andere factoren die het voortbestaan van het Europese platteland bedreigen, zoals de toegenomen concurrentie door de invoer uit derde landen waarmee de Europese producenten vandaag de dag worden geconfronteerd, terwijl hun eigen productiekosten alleen maar stijgen door de steeds strengere kwaliteits- en voedselveiligheidseisen van de Unie,

I.   overwegende dat de recente hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), gecombineerd met de geleidelijke openstelling van de markt, de geleidelijke afzwakking van de regelgevende mechanismen op de markt voor landbouwproducten en de globalisering van de landbouwmarkt, de instabiliteit van de Europese markten vergroten zodat met spoed nieuwe instrumenten voor het beheer van crises in het leven moeten worden geroepen,

J.   overwegende dat de landbouw door zijn multifunctionele aard en de bosbouw er mede voor zorgen dat de bevolking in plattelandsgebieden op peil blijft, en aldus bijdragen aan het voorkomen van en de bescherming tegen natuurrampen,

K.   overwegende dat er op communautair niveau geen instrumenten zijn om het hoofd te bieden aan de steeds vaker voorkomende natuurrampen en gezondheids- en marktcrises, waarvan het feit dat droogtes en vorst niet door het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU) worden gedekt het meest sprekende voorbeeld vormt,

L.   overwegende dat het bosbrandprobleem ook wordt verergerd door de geleidelijke ontvolking van het platteland, het stopzetten van landbouw- en traditionele activiteiten, het slechte onderhoud van de bossen, de aanwezigheid van grote bosgebieden waar een monocultuur heerst en waar ongeschikte boomsoorten worden geplant en de afwezigheid van een doeltreffend beschermingsbeleid met geschikte instrumenten en financiering op communautair niveau,

M.   overwegende dat de EU de bijzondere kenmerken van natuurrampen in de mediterrane regio, zoals brand en droogte, dient te erkennen, waarbij ze haar bestaande instrumenten op het gebied van preventie, onderzoek, risicobeheer, burgerbescherming en solidariteit dient aan te passen, en dat zij tevens oog moet hebben voor de bijzondere kenmerken van een speciaal communautair programma voor bosbescherming met de nodige financiële middelen en bestemd om de risico's van bosbranden te voorkomen en te beheersen,

N.   overwegende dat het tekortschieten van de communautaire maatregelen niet alleen verergerd wordt doordat de nationale instrumenten om natuurrampen te bestrijden onderling uiteenlopen, maar ook doordat ze niet gelijk opgaan, hetgeen indruist tegen de beginselen van cohesie en solidariteit waarop het Europees sociaal model en de supranationale structuur gebaseerd zijn,

O.   overwegende dat het braak laten liggen van landbouwgrond, de lage rechtstreekse rentabiliteit van bosgebied en de hoge kostprijs van het onderhoud daarvan de eigenaren niet bepaald stimuleren om hun bossen goed te beheren, wat leidt tot wildgroei van struikgewas en een opeenhoping van kreupelhout en andere brandbare elementen; dat er aanzienlijk minder branden zijn in gebieden waar het bosgebied sociaal-economisch rendabel is,

P.   overwegende dat het op peil houden van de doeltreffendheid van de brandbestrijdingssystemen ernstige problemen oplevert, aangezien het gezien de seizoensgevoelige aard van dit werk moeilijk is vast personeel te vinden, deze mensen voldoende op te leiden en een rendabel gebruik van de uitrusting te maken; dat de aanschaf van adequate blusvliegtuigen/helicopters het grootste probleem blijft,

Q.   overwegende dat de preventie en het herstel van de schade ten gevolge van bepaalde rampen geen louter nationale dimensie hebben, maar samenwerking tussen de lidstaten vereisen, alsook met de derde landen die aan de Europese Unie grenzen,

1.   juicht de recente mededelingen en voorstellen van de Commissie toe over de verbetering van de respons bij rampen en crises, de beoordeling en het beheer van overstromingen, de hervorming van het SFEU, de verbetering van de instrumenten voor burgerbescherming, de nieuwe richtsnoeren voor de plattelandsontwikkeling voor 2007-2013, de vrijstellingen met betrekking tot staatssteun in de landbouwsector en risico- en het crisisbeheer in de landbouw;

2.   verlangt dat via het SFEU, het veterinair fonds, het plattelandsontwikkelingsbeleid, het regionaal beleid, de staatssteunregeling voor de landbouwsector en de maatregelen tegen bosbranden in het kader van het Forest Focus-programma en het nieuwe programma LIFE+ een adequate respons wordt geboden op natuur-, gezondheids- of technologische rampen die het plaatselijk niveau overschrijden; is echter van mening dat deze instrumenten, ten einde een daadwerkelijke communautaire strategie voor rampen uit te stippelen, flexibeler moeten worden door voor de lijst van interventiegebieden van het SFEU toewijzingscriteria in te voeren die beter op de omstandigheden van specifieke rampen zijn toegespitst, waaronder droogte en vorst, dat hiervoor meer financiële middelen moeten worden uitgetrokken en dat bijzondere aandacht aan de meest kwetsbare producenten en gebieden moet worden geschonken;

3.   meent dat het SFEU moet blijven voorzien in interventie bij rampen die weliswaar omvangrijk zijn, maar toch onder de vastgestelde schadedrempel blijven en die ernstige en blijvende gevolgen hebben voor de levensomstandigheden van de inwoners van een bepaald gebied, met de mogelijkheid om in dergelijke gevallen buitengewone bijstand te verlenen;

4.   verzoekt de Commissie een wetgevingsvoorstel voor een flexibiliteitsclausule in te dienen, waardoor de bestaande beleidsinstrumenten voor schadevergoeding ten gevolge van natuurrampen in de landbouwsector op gepaste wijze kunnen worden gefinancierd uit kredieten van het GLB die elk jaar, en met name het SFEU, onbenut blijven;

5.   wijst erop dat internationale samenwerking een voorwaarde is om bepaalde soorten natuurrampen te voorkomen en aan te pakken; beklemtoont dat het vooral in het geval van rivieren die door verschillende landen stromen noodzakelijk is grensoverschrijdende programma's op te stellen, te financieren en te controleren;

6.   is van mening dat de GLB-uitzonderingsmaatregelen die de Commissie bij natuurrampen in werking stelt (zoals o.a. het verstrekken van voorschotten, het vrijgeven van interventiegraanvoorraden, vergunningen voor het in gebruik nemen van braakliggend land voor de teelt van veevoeder), weliswaar positief, maar verre van toereikend zijn om de geleden verliezen te dekken en vaak ook niet met de vereiste spoed worden ingezet;

7.   beklemtoont dat een uitgebreid netwerk van landbouw-KMO's en een landbouwbeleid dat duurzamer productiemethodes voorstaat, vooral wat het gebruik van water en grond betreft, cruciale vereisten zijn voor de bestrijding van de gevolgen van droogte en bosbranden;

8.   is van oordeel dat het plattelandsontwikkelingsbeleid een belangrijke rol kan spelen bij het voorkomen van natuurrampen; beklemtoont dat de drastische besnoeiing van middelen voor plattelandsontwikkeling verhindert dat er actieplannen worden opgesteld om schade ten gevolge van natuurrampen te voorkomen en te herstellen; beveelt echter aan om in onze nationale en regionale plannen voor plattelandsontwikkeling voorrang te verlenen aan maatregelen ter bestrijding van de oorzaken van rampen (zoals o.a. strijd tegen erosie, herbebossing met geëigende boomsoorten, instandhouding van brandgangen, waterwerken, onderhoud van bossen, landbouw/milieumaatregelen om water te besparen);

9.   verzoekt de Commissie financiële en wetgevende steun te verlenen aan maatregelen die de brandbaarheid van bossen verminderen, zoals het aanmoedigen van het rendabel maken van bossen en van duurzaam bosbeheer, het gebruik van biomassa op basis van plantaardig afval uit de bosbouw als hernieuwbare energiebron, het aanmoedigen van eigenaarsverenigingen om levensvatbare beheerseenheden te vormen en het uitbouwen van de mogelijkheden van bossen tot behoud van het platteland en tot het scheppen van banen aldaar;

10.   roept de lidstaten en de Commissie op om een programma ten uitvoer te leggen voor de uitwisseling van ervaringen met de toepassing van nieuwe technologieën voor het beheer en de controle van de risico's en gevolgen van bosbranden, alsmede om procedures op te stellen voor de Europese homologatie van de kwalificaties van technisch personeel teneinde hun raming te verbeteren;

11.   wenst dat in de volgende financiële programmeringsperiode de bijstand wordt voortgezet die landbouwers, voornaamste behoeders van het platteland, tot nu toe voor het aanleggen en in stand houden van brandgangen werd verleend;

12.   is tevens van mening dat het van essentieel belang is om in het kader van de plattelandsontwikkelingsplannen voorrang te geven aan maatregelen die de structurele problemen van het platteland bestrijden (zoals ondermeer leegloop van het platteland, het braak laten liggen van landbouwgrond, behoud van rustieke gebieden door intensieve urbanisatie tegen te houden, ontbossing, excessieve versnippering van bosgronden) die, als ze niet worden bedwongen, de eventuele risico's in de toekomst kunnen vergroten;

13.   acht het in de context van het nieuwe financieel kader voor 2007-2013 van essentieel belang om met het oog op de bevordering van bewustwordingscampagnes en maatregelen voor risicopreventie en -beheer in verband met bosbranden een communautair programma voor de bescherming tegen bosbranden op te stellen dat de nodige financiering ontvangt en wordt aangevuld met een structureel landbouwbeleid; verzoekt dat dit programma specifiek zou leiden tot het duidelijk kenbaar maken van de fondsen die zijn toegekend voor gepaste maatregelen om bosbranden te bestrijden, hetzij door het vaststellen van een specifieke verordening met gepaste financiering, hetzij door zowel binnen de ELFPO-verordening als binnen de ontwerpverordening Life+ een voor deze maatregelen bestemde begrotingsrubriek te creëren; beklemtoont dat een dergelijk programma rekening moet houden met de bijzondere kenmerken van de mediterrane bossen;

14.   verlangt dat in het kader van de strategische richtsnoeren voor de plattelandsontwikkeling 2007-2013 de cofinancieringspercentages van de specifieke maatregelen in het kader van de bosbouw, bestrijding van erosie, waterwerken en Natura 2000 worden versterkt;

15.  is ervan overtuigd dat ernstige marktcrises niet te voorzien en buitengewoon van aard zijn en voor landbouwexploitaties risico's opleveren die even ernstig kunnen zijn als die welke door natuurrampen worden veroorzaakt, zodat specifieke steun van de Unie noodzakelijk is;

16.   bevestigt zijn voornemen om in het kader van zijn aangehaalde resolutie over het risico- en crisisbeheer in de landbouwsector, bij de Commissie aan te dringen op:

   - invoering van een openbare verzekering die gezamenlijk door de landbouwers, de lidstaten en de Europese Unie wordt gefinancierd, zodat het risicobeheer en de crisispreventie onder betere voorwaarden kunnen worden geregeld;
   - invoering voor een coherent herverzekeringssysteem dat in het kader van het GLB voor alle lidstaten toegankelijk is;

17.  is op grond van de opgedane ervaringen van mening dat dit nieuwe crisisbeheersinstrument een specifieke verzekering voor bossen moet bevatten, die ten minste de kosten voor herstel van het bosgebied en de omgeving in door branden getroffen gebieden dekt en dat het met de door de Commissie voorgestelde modulering moeilijk zal zijn de nodige overheidssteun te verkrijgen om dit instrument doeltreffend te maken;

18.   verzoekt de Commissie voor het crisisbeheer in de landbouw samenhangende voorstellen voor te leggen, met daarin rationele methodes en realistische financieringsbronnen die landbouwers doeltreffend tot het gebruik daarvan kunnen stimuleren en die tevens als soepel instrument voor marktregulering kunnen dienen zonder daarbij het risico van concurrentievervalsing met zich mee te brengen en zonder de interne-marktwerking te verstoren;

19.   is van mening dat met spoed gereageerd moet worden op de problemen die de Commissie in haar aangehaalde mededeling over het risico- en crisisbeheer in de landbouw aan de orde heeft gesteld en dat de Commissie een grondig onderzoek moet instellen naar de mogelijkheden om een systeem in het leven te roepen om de prijzen of inkomens te stabiliseren, al naar gelang de huidig geldende bedrijfstoeslagregeling al dan niet gehandhaafd blijft, ten einde de Europese boeren een vorm van bescherming te bieden die ook hun belangrijkste handelspartners genieten;

20.   herhaalt dat een daadwerkelijke strategie om de gevolgen van rampen in de landbouw het hoofd te bieden niet beperkt kan blijven tot paardenmiddelen, maar dat hierbij ook gedacht moet worden aan opleidingen, voorlichting, preventie en bewustmakingsactiviteiten, hetgeen gefinancierd moet worden in het kader van het instrument voor burgerbescherming, het Forest Focus-programma, het plattelandsontwikkelingsbeleid en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling; wijst in verband met bosbranden met klem op de noodzaak om de actieve preventie en de optimalisering en coördinatie van brandbestrijdingsmethodes en -systemen op te voeren, meer inspraak van de samenleving te kweken, het onderzoek naar de oorzaken van branden te verbeteren en de maatregelen voor misdaadbestrijding te versterken;

21.   benadrukt dat het noodzakelijk is een bosbouwbeleid op te stellen dat maatregelen voor duurzaam beheer en bestrijding van natuurrampen bevat; roept op tot de instelling van een bosbrandbestrijdingsnetwerk om de financiering van een actieplan en de aankoop van de nodige middelen te vergemakkelijken, met voldoende coördinatie op zowel Europees als nationaal niveau; merkt op dat er behoefte is aan regelgeving voor het degelijk beheer van bossen en dat de verplichte herbebossing in het geval van natuurrampen essentieel is;

22.   verzoekt de Commissie om in haar aangehaalde toekomstige actieplan voor duurzaam bosbeheer concrete maatregelen op te nemen voor de tenuitvoerlegging van programma's voor actieve preventie en de milieu-educatie van de plattelandsbevolking, teneinde nieuwe vormen van bosbeheer te bevorderen en de mensen bewuster te maken van de toekomstige rol van bosgebieden in hun streek en de voordelen van het behoud ervan;

23.   roept op tot bewustwordingscampagnes op Europees niveau, gericht op de plattelandsbevolking, eigenaren van bosgebieden en stadsbewoners, en met bijzondere aandacht voor schoolkinderen en jongeren, vrijwilligersorganisaties en de media, teneinde een mentaliteitswijziging ten opzichte van het gebruik van vuur op gang te brengen;

24.   is van mening dat bij het in kaart brengen van risico's en het opstellen van beheersplannen niet alleen overstromingen moeten worden betrokken, zoals in het voornoemde huidige voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad het geval is, maar ook aanhoudende droogte en branden, en dat hierbij kaarten moeten worden opgesteld van gebieden in de EU met een hoog risico van branden en droogte, samen met de bijbehorende beheersplannen;

25.   herhaalt zijn oproep tot de instelling van een Europees waarnemingscentrum voor droogte dat relevante gegevens verzamelt, de gevolgen van droogte opvangt en volgt en dat een permanent systeem voor het uitwisselen van informatie zou kunnen behelzen dat ten dienste staat van de brandpreventie in de hele Unie;

26.   verzoekt de Commissie om in het toekomstige actieplan voor duurzaam bosbeheer gerichte risicopreventiemaatregelen op te nemen, waardoor de brandbare boselementen in de gaten kunnen gehouden en beheerd worden en de bosgebieden planmatig kunnen worden beheerd; spreekt ook de wens uit dat dit plan de evaluatie van de externe factoren die in bosgebieden een rol spelen bevordert, evenals de overweging van hun sociale en economische waarde en het vinden van nieuwe ondersteunende instrumenten die voor de sector relevant zijn, bevordert;

27.   roept de Commissie op tot het indienen van een ontwerprichtlijn inzake de bestrijding en preventie van branden, teneinde de aanwending van alle bestaande communautaire instrumenten (waaronder het Europees landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (feader)) te optimaliseren, zodat dit probleem kan worden aangepakt en de coördinatie tussen de regio's en de lidstaten kan worden verbeterd;

28.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 272 E van 13.11.2003, blz. 471.
(2) PB C 247 E van 6.10.2005, blz. 144.
(3) PB C 33 E van 9.2.2006, blz. 599.
(4) PB C 92 E van 20.4.2006, blz. 414.
(5) Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0334.
(6) Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0068.
(7) Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0067.
(8) http://ies.jrc.cec.eu.int/fileadmin/Documentation/Reports/Inland_and_Marine_Waters/Pubs/Climate_Change_and_the_European_Water_Dimension_2005.pdf.
(9) Institute for European Environmental Policy (2006): Climate change and natural disasters: Scientific evidence of a possible relation between recent natural disasters and climate change, rapport voor de Commissie milieubeheer van het Europees Parlement (IP/A/ENVI/FWC/2005-35), 25 januari 2006.
(10) PB L 142 van 14.5.1998, blz. 1.
(11) PB L 1 van 3.1.2004, blz. 1.
(12) PB C 28 van 1.2.2000, blz. 2 en PB C 232 van 12.8.2000, blz. 19.
(13) PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3.
(14) PB L 324 van 11.12.2003, blz. 1, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 788/2004 (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 17).
(15) PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1.
(16) PB L 297 van 15.11.2001, blz. 7.


Natuurrampen - regionale-ontwikkelingsaspecten
PDF 237kWORD 69k
Resolutie van het Europees Parlement over natuurrampen (branden, droogtes en overstromingen) –regionale-ontwikkelingsaspecten (2005/2193(INI))
P6_TA(2006)0223A6-0147/2006

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Het reactievermogen van de EU op rampen en crisissituaties in derde landen versterken" (COM(2005)0153),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 november 2005 over de zege in de strijd tegen de wereldwijde klimaatverandering(1),

–   gezien de mededeling van de Commissie over de verbetering van het communautair mechanisme voor civiele bescherming (COM(2005)0137),

–   gezien het voorstel van de Commissie voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van een communautair mechanisme voor civiele bescherming (herschikking), (COM(2006)0029),

–   gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Overstromingsrisicobeheer – Preventie van, bescherming tegen en verzachting van de gevolgen van overstromingen" (COM(2004)0472),

–   gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over overstromingsbeoordeling en –beheer (COM(2006)0015),

–   gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (COM(2005)0108),

–   gelet op de artikelen 2 en 6 van het EG-Verdrag, waarin wordt bepaald dat de eisen inzake milieubescherming moeten worden geïntegreerd in andere beleidsgebieden van de Gemeenschap, met het oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling,

–   gezien het wetenschappelijk verslag van het instituut voor het duurzaam milieu dat deel uitmaakt van het Gemeenschappelijk Onderzoekscentrum van de Commissie over klimaatverandering en de Europese waterdimensie(2),

–   gezien het Protocol van Kyoto bij het VN-Raamverdrag inzake klimaatverandering van 11 december 1997 en de ratificatie van dit Protocol door de Europese Gemeenschap op 25 april 2002,

–   gezien Verordening (EG) nr. 2152/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bewaking van bossen en milieu-interacties in de Gemeenschap (Forest Focus)(3),

–   gezien Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)(4),

–   gezien Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen(5),

–   gezien Verordening (EG) nr. 1164/94 van de Raad van 16 mei 1994 tot oprichting van een Cohesiefonds(6), gewijzigd bij Verordeningen (EG) nr. 1264/1999(7) en (EG) nr. 1265/1999(8),

–   gezien Verordening (EG) nr. 1784/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 1999 betreffende het Europees Sociaal Fonds(9),

–   gezien de mededeling van de Commissie over een bosbouwstrategie voor de Europese Unie (COM(1998)0649),

–   gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het financieel instrument voor het milieu LIFE+ (COM(2004)0621),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 8 september 2005 over natuurrampen (branden en overstromingen) in Europa die zomer(10),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling (A6-0147/2006),

A.   overwegende dat door natuurrampen in de Europese Unie volgens VN-cijfers sinds 1980 65 000 mensen zijn omgekomen en economische kosten ter hoogte van 124 200 miljoen EUR zijn veroorzaakt,

B.   overwegende dat de stortregens in augustus 2005 de ernstigste overstromingen in Europa sinds 2002 hebben veroorzaakt en aan 70 mensen het leven hebben gekost,

C.   overwegende dat in 2005 opnieuw duizenden hectaren bos door branden zijn verwoest en, wat nog ernstiger is, 30 burgers en brandweerlieden om het leven zijn gekomen, en dat de uitzonderlijke droogte heeft geholpen en nog steeds helpt dit fenomeen te verergeren en zich in de getroffen regio's en landen jaar na jaar voordoet,

D.   overwegende dat de bosbranden verschrikkelijke menselijke drama's teweegbrengen door het verlies van huizen, landbouwproducten en honderden dieren,

E.   overwegende dat de droogte van 2005 van bijzonder grote intensiteit en bijzonder lange duur was, met name in het zuiden en westen van Europa, en nagenoeg het gehele grondgebied van Portugal en grote delen van Spanje, Frankrijk en Italië heeft getroffen,

F.   overwegende dat natuurrampen een catastrofaal korte- en langetermijneffect op de economie van de regio's hebben, vooral in de minder welvarende gebieden die onder de convergentiedoelstelling vallen of de gebieden met een natuurlijke handicap, met negatieve gevolgen voor de infrastructuur, het economische potentieel, de werkgelegenheid, het natuurlijk en cultureel erfgoed, het milieu en het toerisme, hetgeen zich vertaalt in nadelige gevolgen voor de economische en sociale samenhang,

G.   overwegende dat droogte en aanhoudende branden het verwoestijningsproces van grote gebieden in Zuid-Europa bespoedigen, met name in de mediterrane bosgebieden en grote bosgebieden met eensoortige, niet inheemse en zeer brandgevoelige populaties, waardoor de levenskwaliteit van de getroffen bevolking ernstig wordt aangetast omdat zij niet over voldoende water beschikt voor haar basis- en overlevingsbehoeften, met als gevolg het verlies van alle oogsten en daardoor speculatie met de prijzen van diervoeders,

H.   overwegende dat natuurrampen zich voordoen wanneer een kwetsbaar gebied door extreme weersomstandigheden wordt getroffen en dat het derhalve nodig is de gevoeligheid van deze regio's te verminderen, met het oog op het feit dat extreme klimatologische fenomenen steeds frequenter zullen optreden,

I.   overwegende dat het van essentieel belang is dat de maatregelen in kwestie perfect aansluiten op de synergieën die tot stand zijn gekomen in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid, in het bijzonder met de landen van het EUROMED-partnerschap die een soortgelijke situatie meemaken,

J.   overwegende dat ultraperifere regio's wegens hun geografische ligging blootgesteld zijn aan natuurrisico's van bijzondere aard en intensiteit, met name cyclonen, aardbevingen, vulkaanuitbarstingen of zelfs tsunami's,

K.   overwegende dat het effect van natuurrampen kan worden verergerd door sommige factoren die in verband staan met menselijke activiteiten, zoals intensieve landbouw met het traditionele gebruik van vuur als landbouwinstrument, ontbossing, de sterk verminderde natuurlijke capaciteit van de rivierbeddingen om het water van overstromingen vast te houden, en sterke verstedelijking in risicogebieden, evenals de massale trek naar de bergen door een verstedelijkte bevolking bij wijze van vrijetijdsbesteding,

L.   overwegende dat droogte een doorslaggevende rol speelt bij de verspreiding van bosbranden, die de voornaamste oorzaak vormen voor de teruggang van de bossen in Europa,

M.   overwegende dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid met zijn opeenvolgende hervormingen de concentratie van de productie in de hand heeft gewerkt en op die manier heeft bijgedragen aan de geleidelijke verwoestijning van het platteland en het verdwijnen van de landbouwactiviteit, en het risico van bosbranden en de gevolgen van de droogte heeft doen toenemen,

N.   overwegende dat het fenomeen van bosbranden tevens wordt verergerd door de toenemende leegloop van het platteland en het stopzetten van de landbouw en de traditionele plattelandsactiviteiten, het ontoereikende onderhoud van de bossen, het bestaan van grote bosarealen met slechts één boomsoort, de beplanting met ongeschikte boomsoorten, het gebrek aan een behoorlijk preventiebeleid met passende instrumenten en financiële middelen op communautair niveau en te lichte straffen voor opzettelijke brandstichting,

O.   overwegende dat de Europese Unie de specificiteit moet erkennen van de natuurrampen die zich gewoonlijk in het Middellandse-Zeegebied voordoen, zoals droogte en branden, en de instrumenten waarover de Unie beschikt met het oog op preventie, onderzoek, risicobeheersing, civiele bescherming en solidariteit moet aanpassen,

P.   overwegende dat Europa de maatregelen ter bestrijding van de gevolgen van klimaatverandering moet versterken, waarvoor inspanningen door de lokale, regionale, nationale en Europese autoriteiten, maar ook van de kant van de bevolking, de bedrijfswereld en de vervoerssector vereist zijn,

Q.   overwegende dat de preventieve maatregelen van de Europese Unie ter bestrijding van alle vormen van natuurrampen versterkt moeten worden door, waar nodig, gezamenlijke strategische richtsnoeren in te voeren om te zorgen voor een betere coördinatie tussen de lidstaten en voor een grotere operationaliteit van en coördinatie tussen de verschillende Gemeenschapsinstrumenten (structuurfondsen, het toekomstig solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU), het ELFPO en het toekomstige financiële instrument voor het milieu Life+, alsmede het toekomstige instrument voor snelle respons en paraatheid bij ernstige noodsituaties),

R.   overwegende dat het communautaire optreden nog steeds lacunes vertoont, die nog worden versterkt door de diversiteit en ontwikkeling van de nationale mechanismen tegen natuurrampen,

S.   overwegende dat de structuurfondsen een gewichtiger rol dienen te spelen bij de financiering van maatregelen die erop zijn gericht natuurrampen te bestrijden en hun gevolgen aan te pakken, en dat het speciaal hiervoor bedoelde Gemeenschapsinstrument, het SFEU, in de praktijk ondoeltreffend is gebleken, hetgeen dan ook de reden is om dit voorstel tot herziening te doen,

T.   overwegende dat preventieve maatregelen de door overstromingen veroorzaakte materiële schade aan huizen, infrastructuur en productieactiviteiten verminderen, getuige het voorbeeld van de Alpenregio's, waar de overstromingen van 2005 ondanks hun grotere dimensie veel minder schade teweegbrachten dan die van 2002,

U.   overwegende dat de communautaire brandpreventiemaatregelen zich desalniettemin uitsluitend beperken tot het plattelandsontwikkelingsbeleid en tot nu toe duidelijk ontoereikend zijn gebleken, hetgeen de behoefte duidelijk maakt aan een specifiek communautair programma voor de bescherming van het bosbestand dat kan beschikken over passende financiële middelen, gericht is op de beheersing van de risico's van bosbranden en rekening houdt met de specificiteit van het bos in de lidstaten,

V.   overwegende dat intensieve voorlichtingscampagnes over duurzaam gebruik van water de waterconsumptie aanmerkelijk kunnen reduceren en zo de gevolgen van ernstige droogtesituaties kunnen lenigen,

W.   overwegende het gebrek aan coördinatie tussen de bevoegde overheidsinstanties en het feit dat preventie, rampenbeheersing en bijstand aan rechtstreeks getroffen gebieden en slachtoffers de drie belangrijkste actiepunten van de Europese Unie vormen, en dat zij op deze terreinen een actievere rol dient te spelen, namelijk op het vlak van preventie,

X.   overwegende dat er sprake is van duidelijke ontevredenheid bij de bevolking, grote sectoren van de maatschappij, NGO's en vertegenwoordigers van het maatschappelijke middenveld,

1.   is van oordeel dat de Commissie een voorstel dient voor te leggen voor het opstellen van een Europese strategie ter bestrijding van natuurrampen, met inbegrip van een alomvattende risicopreventie, en een gemeenschappelijk technisch actieprotocol voor de Europese Unie voor elk type ramp en voor elk bosecosysteem;

2.   erkent de specificiteit van de natuurrampen die zich gewoonlijk in verscheidene lidstaten voordoen, zoals droogte en bosbranden in het Middellandse Zeegebied, en verzoekt de Commissie de communautaire instrumenten betreffende preventie, risicobeheersing, civiele bescherming en solidariteit aan te passen om beter op dergelijke rampen in te kunnen spelen;

3.   acht het noodzakelijk om in alle lidstaten een gedetailleerde inventaris op te maken van de plaatsen die het gevoeligst zijn voor langdurige droogte en branden, alsook van de middelen die ter beschikking staan, zodat een preventiestrategie kan worden uitgestippeld en een echt doeltreffende coördinatie en actie in het veld mogelijk worden;

4.   acht het bijgevolg noodzakelijk dat in dat voorstel maatregelen worden opgenomen met het oog op een rationeel en efficiënt gebruik van het water door de grote waterverbruikers, met name de landbouwsector, de steden en de industrie; pleit voor de toepassing van de beginselen van "de verbruiker betaalt" en "de vervuiler betaalt" om een rationeler waterbeheer en betere controle en toezicht op het afvalwater te waarborgen;

5.   is van oordeel dat deze strategie bijzondere aandacht moet besteden aan geïsoleerde gebieden met een lage bevolkingsdichtheid en een dalende bevolking, berg- en grensgebieden, perifere en ultraperifere gebieden, evenals de minst begunstigde regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen;

6.   stelt vast dat regionale en lokale autoriteiten in heel de EU zich meer en meer bewust worden van de problematiek van natuurrampen en wijst op de onvervangbare rol van regionale en lokale actoren bij de preventie en de bestrijding van rampen en het verlichten van de gevolgen van natuurrampen voor de mens;

7.   benadrukt dat het noodzakelijk is de acties van de structuurfondsen voor de preventie en het beheer van natuurrampen bij te stellen en deze met de andere bestaande Gemeenschapsinstrumenten te coördineren ten behoeve van de bestrijding van dergelijke rampen; dringt erop aan dat in de komende financiële vooruitzichten 2007-2013 de nodige flexibiliteit moet worden gewaarborgd wat betreft de herverdeling van de beschikbare middelen tussen de verschillende fondsen, teneinde hun operationaliteit in het geval van rampen te verhogen;

8.   dringt er bij de Commissie op aan om via het SFEU en andere communautaire instrumenten de nodige middelen ter beschikking te stellen om het leed en de materiële noden van alle slachtoffers en hun directe familieleden van natuurrampen te lenigen;

9.   wijst erop dat maatregelen ter voorkoming en bestrijding van branden en overstromingen in de nieuwe programmeringsperiode in aanmerking komen voor steun uit de structuurfondsen en roept de Raad bijgevolg op hiermee rekening te houden en in zijn gemeenschappelijke standpunten een lijn te volgen die daarmee overeenstemt;

10.   benadrukt dat herstelmaatregelen met financiële steun van de Europese Unie ook maatregelen moeten omvatten om nieuwe rampen te voorkomen;

11.   stelt voor dat de Raad zich moet buigen over de meest doeltreffende maatregelen om op de rechtstreekse en onvermijdelijke noden bij een brandramp te anticiperen en doeltreffend het hoofd te bieden;

12.   acht het onontbeerlijk dat in het volgende financieel kader 2007-2013 een communautair programma voor de bescherming van het bosbestand tegen branden wordt ontworpen, dat als doel heeft het bevorderen van acties met het oog op de bewustmaking voor en de preventie en de beheersing van de risico's van bosbranden en over adequate financiële middelen moet beschikken en complementair moet zijn aan het landbouw- en het structuurbeleid;

13.   wijst erop dat het bestaan van een uitgebreid netwerk van kleine en middelgrote landbouwbedrijven en een landbouwbeleid dat duurzamere productiemethoden bevordert, met name wat het water- en bodemgebruik betreft, de gevolgen van de droogte en de bosbranden zou kunnen helpen beperken;

14.   merkt op dat de doelstelling "territoriale samenwerking" sinds het besluit van de Europese Raad van Brussel van 15 en 16 december 2005 over de financiële perspectieven 2007-2013 sterk is beknot, met name wat betreft de transnationale en interregionale dimensie ervan; roept de Commissie op te waarborgen dat in de lopende onderhandelingen voldoende middelen worden uitgetrokken om ervoor te zorgen dat de tenuitvoerlegging van maatregelen ter voorkoming van natuurrampen en onder Interreg vallende maatregelen ter bestrijding van de gevolgen van natuurrampen niet wordt verijdeld; onderstreept ook dat het belangrijk is samen te werken met aangrenzende derde landen, met name op het gebied van overstromingen en branden;

15.   is van oordeel dat de Commissie een voorstel dient voor te leggen voor een richtlijn inzake bosbrandpreventie en bosbrandbeheer in de Europese Unie, teneinde de bestaande communautaire en nationale middelen ter bestrijding van dat fenomeen optimaal te benutten, naar het voorstel voor een richtlijn over overstromingsbeoordeling en -beheer; is tevens van oordeel dat zij een soortgelijk voorstel voor droogterisicopreventie en -beheer dient voor te leggen en nodigt haar uit te bekijken of het mogelijk is een Europees observatorium voor droogte en verwoestijning op te richten, geïntegreerd in het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (COM(2005)0119);

16.   is van oordeel dat het Europees Parlement in de strijd tegen natuurrampen in de lidstaten om te beginnen in de gaten moet houden waar en wanneer er onvoldoende middelen en uitrusting zijn, evenals alert moet zijn op alle andere relevante problemen;

17.   vraagt de Commissie onverwijld een mededeling op te stellen over preventie, beheer en risicobeoordeling van aardbevingen, net zoals voor de andere natuurrampen (overstromingen, branden, droogte);

18.   verzoekt de Commissie om in samenwerking met de lidstaten, de regionale en plaatselijke autoriteiten en andere belangstellende organen voorbeelden van goede praktijken te verzamelen en te verspreiden inzake maatregelen om natuurrampen te voorkomen en effectief te bestrijden;

19.   roept de Raad en de lidstaten op het onderzoek naar rampenpreventie in de context van het voornoemde zevende kaderprogramma, dat momenteel het goedkeuringsproces doorloopt, te versterken en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan de verbetering van waarschuwingssystemen en systemen voor het verzamelen en in real time doorsturen van gegevens;

20.   stelt vast dat een start is gemaakt met de proeffase van het opzetten van het systeem voor de wereldwijde monitoring van milieu en veiligheid (Global Monitoring of Environment and Security, GMES), dat de Europese Unie in staat moet stellen de voorspelling, monitoring en evaluatie van natuurrampen te verbeteren, en dringt erop aan de financiële middelen voor het initiatief te verhogen en het toepassingsgebied van het actieprogramma uit te breiden tot alle natuurrampen die zich in de lidstaten voordoen;

21.   roept ertoe op het GALILEO-systeem onmiddellijk van start te laten gaan, dat moet bijdragen tot een verbetering van de mogelijkheden van de Europese Unie om op extreme weersomstandigheden te anticiperen, deze te voorspellen en te begrijpen; roept er voorts toe op alle andere mogelijke voorzieningen en middelen in te zetten om brandhaarden te detecteren en het verspreiden van brand op doeltreffende wijze te voorkomen;

22.   betreurt het feit dat het verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van de bosbouwstrategie van de EU (COM(2005)0084) geen speciale aandacht besteed aan branden en daarmee voorbijgaat aan het feit dat deze de belangrijkste oorzaak voor de teruggang van de bossen vormen; roept deze lidstaten derhalve op deze tekortkoming te verhelpen en vraagt de Commissie om de nodige maatregelen te voorzien in het bosactieplan dat zij binnenkort zal presenteren en waarin zij aandacht moet besteden aan de eventuele oprichting van een Europees fonds tegen bosbranden of fonds voor het Europees bosbestand als ondersteuning van de maatregelen voor het behoud en herstel van berg- en bosgebieden, zoals bepaald in het netwerk Natura 2000;

23.   stelt voor dat lidstaten maatregelen tegen de droogte en verwoestijning en ter preventie van bosbranden en overstromingen moeten opnemen in hun plannen voor plattelandsontwikkeling en tot de uitvoering daarvan moeten worden verplicht, waarbij de deelname van boeren aan de herbebossing met gepaste soorten, het schoon houden van de bossen, de strijd tegen de erosie en een beter gebruik van het water moet worden aangemoedigd, aangezien boeren de belangrijkste behoeders van het landschap zijn; roept er derhalve toe op de steun voor de instandhouding van brandstroken waarin Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL)(11) voorziet, te handhaven, alsook een betere steun te blijven verlenen aan maatregelen om het rendement van bossen te bevorderen zodat de ontbossing van minder rendabele berggebieden, zoals in het mediterrane gebied, kan worden tegengegaan (met bijzondere aandacht voor de instandhouding van gecombineerde landbouw-, bosbouw- en weideformaties);

24.   roept de Commissie op tot de ontwikkeling van voorlichtings- en onderwijscampagnes inzake preventieve en bestrijdende maatregelen waarover met de lidstaten overeenstemming is bereikt, teneinde de risico's en de gevolgen van natuurrampen, met name in de gebieden met de hoogste risico's, te verminderen door het publiek ervan bewust te maken dat het nodig is het milieu en de natuurlijke hulpbronnen te beschermen door zich onder meer van risicovolle landbouw- of recreatiepraktijken te onthouden; vraagt ook aan de Commissie dat zij het houden van rampoefeningen bevordert, zodat de negatieve gevolgen bij het uitbreken van rampen tot een minimum beperkt kunnen worden;

25.   dringt er bij de Commissie op aan in het kader van de Europese programma's voor opleiding en uitwisseling van beste professionele praktijken te werken aan een specifiek programma voor de professionals en deskundigen op het gebied van brandbestrijding, zodat zij zich ook kunnen toeleggen op preventie, instandhouding, verbetering en herstel van berggebieden ten einde de arbeidszekerheid en -veiligheid te bevorderen; dringt er bij de Commissie voorts op aan de mogelijkheid te bestuderen om een Europees evaluatie- en erkenningssysteem in te voeren, zowel voor de brandbestrijdingsteams als voor de kwalificaties en de opleiding van het personeel;

26.   verzoekt de Commissie formules te bestuderen en aan het Parlement en de Raad voor te leggen voor de invoering van dwingende maatregelen om het ontstaan van branden door onachtzaamheid of kwaad opzet tegen te gaan (gerechtelijke en politiële maatregelen, kwalificatie als milieudelict, enz.);

27.   betreurt het feit dat de brandpreventiemaatregelen in het kader van het programma "Forest Focus" geen deel uitmaken van de prioriteiten binnen het toekomstige LIFE+-programma; verzoekt de Commissie en de Raad deze maatregelen in het toekomstige programma op te nemen en hiervoor de nodige financiële middelen uit te trekken;

28.   verzoekt de Commissie, rekening houdend met het feit dat de afgelopen jaren in vele gebieden het bosbestand zeer ernstige schade heeft geleden, mechanismen in het leven te roepen die het herstel van het bosbestand in deze gebieden kunnen garanderen door het aanplanten van autochtone soorten en zo ervoor te zorgen dat doelstellingen als het herstel van het ecosysteem en het voorkomen van nieuwe rampen beschouwd worden als van algemeen en niet van louter particulier belang, zodat de impact van de natuurrampen op de klimaatverandering eveneens kan worden beperkt;

29.   neemt nota van het voornoemde voorstel van de Commissie voor een beschikking tot vaststelling van een communautair mechanisme voor civiele bescherming (COM(2006)0029), met name van de daarin voorgestelde verbetering van het WIC (waarnemings- en informatiecentrum) en van de daarnaast beoogde mogelijkheid de transportkosten van interventies uit Gemeenschapsmiddelen te financieren; roept de Commissie op dit voorstel zo spoedig mogelijk goed te keuren en het instrument in overweging te nemen, en met name de concrete maatregelen in het veld, te versterken, en verzoekt haar zo goed mogelijk gebruik te maken van de beschikbare middelen;

30.   roept de lidstaten en de Commissie op gezamenlijk te werken aan een sterke verbetering van de coördinatie en verspreiding van informatie over bestaande middelen waarop in geval van rampen een beroep kan worden gedaan, door geharmoniseerde procedures te formuleren, in het bijzonder om te waarborgen dat de allernoodzakelijkste noodmaatregelen kunnen worden genomen om ervoor te zorgen dat onmiddellijk gedurende een beperkte periode grond- en luchtapparatuur ter bestrijding van bosbranden ter beschikking kan worden gesteld;

31.   herinnert eraan dat het Parlement zich in zijn resolutie van 4 september 2003 over de gevolgen van de hete zomer(12) gunstig opstelde tegenover de oprichting van een Europese burgerbescherming en verzoekt de Commissie om ten aanzien van deze doelstelling het subsidiariteitsbeginsel ten volle te eerbiedigen; is van oordeel dat een dergelijk Europees instrument gedurende de hele zomer in staat van alertheid moet zijn, wanneer Europa en met name de mediterrane landen constant met brandgevaar worden geconfronteerd, en dat elke lidstaat aan dit Europese instrument een bijdrage moet leveren in de vorm van uitrusting, middelen en personeel;

32.   verzoekt de lidstaten en de regionale en plaatselijke autoriteiten de administratieve en geografische barrières voor de civiele bescherming uit de weg te ruimen en te ijveren voor meer flexibiliteit en betere operationaliteit van reddingsteams (brandweer, medische urgenties, politie, reddingsteams in bergen, op zee en in mijnen) in aan elkaar grenzende gebieden;

33.   benadrukt het belang van het SFEU als het belangrijkste instrument dat de Europese Unie in staat moet stellen om snel te reageren op grote rampen als overstromingen, branden of droogte, maar ook cyclonen, aardbevingen, vulkaanuitbarstingen of zelfs tsunami's; dringt er met klem bij de Commissie en de Raad op aan de voorstellen van het Europees Parlement tot herziening van het fonds over te nemen, met name wat de grotere aandacht voor alle slachtoffers van natuurrampen en hun directe familieleden betreft;

34.   dringt erop aan dat de Raad het toekomstig SFEU, meer in het bijzonder wat de termijnen en de in aanmerking komende acties betreft, aanpast aan de specificiteit van de natuurrampen in de lidstaten, zoals bosbranden, droogtes en overstromingen;

35.   is van mening dat het toekomstige SFEU de mogelijkheid moet blijven bieden om op te treden in geval van rampen die weliswaar ernstig zijn maar niet het vereiste minimumniveau bereiken, en om hulp te bieden in buitengewone omstandigheden, wanneer een groot deel van de bevolking van een specifiek gebied getroffen wordt door een ramp met ernstige en langdurige gevolgen voor de levensomstandigheden;

36.   wijst er niettemin op dat het nodig is tevens andere bestaande instrumenten te mobiliseren, zoals regionale overheidssteun of leningen van de Europese Investeringsbank, teneinde natuurrampen waar mogelijk te voorkomen en de door natuurrampen veroorzaakte schade te kunnen herstellen;

37.   dringt erop aan de instelling van een fonds voor landbouwrampen te onderzoeken om het inkomensverlies te vergoeden dat het gevolg is van het productieverlies van de boeren die het slachtoffer zijn van natuurrampen;

38.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten die gebieden omvatten die in 2005 door natuurrampen zijn getroffen, de regionale en lokale autoriteiten van die gebieden, alsmede aan het Comité van de Regio's.

(1) Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0433.
(2) http://ies.jrc.cec.eu.int/fileadmin/Documentation/Reports/Inland_and_Marine_Waters/Pubs/Climate_Change_and_the_European_Water_Dimension_2005.pdf.
(3) PB L 324 van 11.12.2003, blz.1.
(4) PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1.
(5) PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1.
(6) PB L 130 van 25.5.1994, blz. 1.
(7) PB L 161 van 26.6.1999, blz. 57.
(8) PB L 161 van 26.6.1999, blz. 62.
(9) PB L 213 van 13.8.1999, blz. 5.
(10) Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0334.
(11) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80.
(12) PB C 76 E van 25.3.2004, blz. 382.


Natuurrampen - milieuaspecten
PDF 134kWORD 52k
Resolutie van het Europees Parlement over natuurrampen (branden, droogtes en overstromingen) - milieuaspecten (2005/2192(INI))
P6_TA(2006)0224A6-0149/2006

Het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar zijn resoluties van 5 september 2002 over overstromingen in Midden-Europa(1), van 14 april 2005 over de droogte in Portugal(2), van 12 mei 2005 over de droogte in Spanje(3) en van 8 september 2005 over natuurrampen (branden en overstromingen) in Europa die zomer(4),

–   gezien het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering van 11 december 1997 en de ratificatie daarvan door de Europese Gemeenschap op 25 april 2002,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 november 2005, getiteld de zege in de strijd tegen de wereldwijde klimaatverandering(5),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 januari 2006 over klimaatverandering(6),

–   gezien Verordening (EG) nr. 2152/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bewaking van bossen en milieu-interacties in de Gemeenschap (Forest Focus)(7),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 februari 2006 over de tenuitvoerlegging van de bosbouwstrategie van de Europese Unie(8) en de mededeling van de Commissie over een bosbouwstrategie van de Europese Unie (COM(1998)0649),

–   gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie(9), die momenteel wordt herzien,

–   gezien de mededelingen van de Commissie betreffende Wereldwijde monitoring voor milieu en veiligheid (GMES) (COM(2004)0065), het reactievermogen van de EU op rampen en crisissituaties in derde landen versterken (COM(2005)0153) en het voorstel voor een richtlijn over overstromingsbeoordeling en -beheer (COM(2006)0015),

–   gezien het voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een Instrument voor snelle respons en paraatheid bij ernstige noodsituaties (COM(2005)0113) en het voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van een communautair mechanisme voor civiele bescherming (COM(2006)0029), een herschikking van Beschikking 2001/792/EG,Euratom van de Raad van 23 oktober 2001 tot vaststelling van een communautair mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming(10),

–   gezien het onderzoeksproject naar een beter beheer van overstromingsrisico's in het kader van het Zesde kaderprogramma van de Europese Unie voor onderzoek en technologische ontwikkeling (2002-2006),

–   onder verwijzing naar de resolutie plus bijlage van 26 maart 2006 van de werkgroep civiele bescherming en preventie van natuur- en milieurampen van de Euro-mediterrane Parlementaire Vergadering(11),

–   gezien het wetenschappelijk verslag van het instituut voor het duurzaam milieu dat deel uitmaakt van het Gemeenschappelijk Onderzoekscentrum van de Commissie over klimaatverandering en de Europese waterdimensie(12),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0149/2006),

A.   overwegende dat klimaatverandering de oorzaak en versterkende factor is van extreme weertoestanden en natuurrampen (overstromingen, extreme droogte en branden) die over de hele wereld steeds vaker voorkomen en die veel schade hebben aangericht in termen van menselijke slachtoffers, milieubederf en achteruitgang van de economische activiteit,

B.   overwegende dat bij de laatste VN-conferentie over klimaatverandering in december 2005 in Montreal (Canada) op wereldniveau aanzienlijke vooruitgang is geboekt wat betreft manieren om klimaatverandering te bestrijden en de naleving en tenuitvoerlegging van het Protocol van Kyoto te versterken, en met een vooruitziende blik naar het tweede tijdvak na 2012 werd gekeken,

C.   overwegende dat bossen en landbouw een cruciale rol bij het natuurbehoud spelen in termen van het evenwicht in zowel de koolstofcyclus als in de waterkringloop, waarvan de bijdrage aan het afremmen van de opwarming van de aarde, het voorkomen van erosie en van de gevolgen van stortregens en het verminderen van het broeikaseffect simpelweg niet in cijfers te vatten is,

D.   overwegende dat perioden van extreme droogte en bosbranden vaker en op grotere schaal voorkomen in Zuid-Europa; voorts overwegende dat dit weliswaar door klimaatverandering wordt verergerd, maar dat deze perioden tot op zekere hoogte niet te voorspellen noch te vermijden zijn, wat betekent dat het wetenschappelijk onderzoek in dezen verder moet worden uitgebouwd en meer financiële middelen toegewezen moet krijgen, om zo de mechanismen voor risicobeoordeling, preventiesystemen en middelen ter bestrijding van deze verschijnselen te verbeteren,

E.   overwegende dat het programma Forest Focus bedoeld is om de informatie-uitwisseling over bossen binnen de Gemeenschap te bevorderen en zo het behoud en de bescherming daarvan te verbeteren; overwegende dat het programma geïntegreerde programma's behelst die ontworpen zijn om bossen tegen brand te beschermen en om woestijnvorming tegen te gaan,

F.   overwegende dat Verordening (EG) nr. 2012/2002 eerste vereisten bevat die het in sommige rampsituaties moeilijk maken om een beroep op het SFEU te doen; overwegende dat dit niet alleen de omvang en het type van de subsidiabele uitgave betreft, maar ook de onbuigbaarheid van deadlines en procedures,

G.   overwegende dat natuurrampen erosie-, verziltings- en woestijnvormingsproblemen verergeren, ecosystemen en biodiversiteit ondermijnen, duurzame ontwikkeling beïnvloeden en de sociale cohesie in gevaar brengen,

H.   overwegende dat natuurrampen ook kunnen leiden tot een aanzienlijke verplaatsing en een aanzienlijk verlies van populaties van wilde dieren en huisdieren, wat zowel de plaatselijke gemeenschappen als de dieren die daarvan afhankelijk zijn treft, terwijl er weinig responsmechanismen bestaan,

I.   overwegende dat de internationale strategie voor de terugdringing van rampen van de VN ervan uitgaat dat betere ruimtelijke ordening in risicogebieden en het behoud van ecosystemen de gevolgen van natuurrampen kunnen verminderen,

J.   overwegende dat de Commissie het Verdrag van de VN ter bestrijding van woestijnvorming heeft ondertekend en dat de uitbreiding van dit verschijnsel in de Millenniumverklaring van de VN wordt genoemd; voorts overwegende dat 2006 tot Internationaal Jaar van woestijnen en woestijnvorming is uitgeroepen,

K.   overwegende dat de momenteel in de Europese Unie van kracht zijnde maatregelen onvoldoende of inadequaat blijken te zijn om een effectief antwoord te bieden op natuurrampen; voorts overwegende dat de diversiteit van en het gebrek aan coördinatie tussen mechanismen en oplossingen die op nationaal en regionaal niveau bestaan, niet bevorderlijk zijn voor een doeltreffend optreden,

L.   overwegende dat preventieve maatregelen en maatregelen om teams voor te bereiden en op te leiden, belangrijk zijn om branden te blussen, net als de coördinatie van materiaal en mensen om branden te bestrijden,

M.   overwegende dat het aantal en de omvang van overstromingen in Europa, inclusief Centraal- en Oost-Europa, aanzienlijk zijn toegenomen; overwegende dat inspanningen moeten worden geleverd om voorspellingen en preventie te verbeteren, met inbegrip van het herstel van polders en moeraslanden langs de kust, en dat regelingen moeten worden getroffen om de burgerbevolking te waarschuwen voor nakende overstromingen en ervoor te zorgen dat zij worden geëvacueerd,

1.   is verheugd over het feit dat het publieke bewustzijn van en de steun voor milieumaatregelen toeneemt, met name wanneer deze op het afwenden van grote rampen betrekking hebben; stelt voor dat maatregelen om het duurzamer, verstandiger en efficiënter gebruik van water te verzekeren, worden genomen binnen de Europese Unie en vooral in de zwaarst getroffen gebieden en regio's en dat de grote waterconsumenten in de landbouw, in het toerisme, in steden en in de industrie onder deze maatregelen vallen; is voorstander van de toepassing van de beginselen "de gebruiker betaalt" en "de vervuiler betaalt", om zo een verstandiger watergebruik en een betere monitoring en inspectie van rioolwater te garanderen;

2.   benadrukt de noodzaak om bewustzijnscampagnes met betrekking tot preventie, het gebruik van goede praktijken en de verspreiding van procedures voor gebruik bij rampsituaties als branden en overstromingen te bevorderen, en meent dat deze door het Europese Sociale Fonds of binnen het kader van specifieke programma's als Forest Focus moeten worden gefinancierd; wijst erop dat acties om het publiek voor te lichten zich in het bijzonder op jonge mensen moeten richten, beginnende bij schoolkinderen;

3.   dringt bij de lidstaten aan op het verhogen van hun samenwerking op het gebied van civiele bescherming op communautair niveau om zo de beschikbaarheid te verzekeren van extra middelen om in noodsituaties snel actie te kunnen ondernemen;

4.   roept de Commissie op de opbouw van infrastructuur en de aankoop van technisch brandbestrijdingsmaterieel, inclusief vliegend materieel, op te nemen als kosten die voor EU-subsidie in aanmerking komen;

5.   is blij met het actieplan van de Commissie voor wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT) ter bestrijding van illegale houtkap, en de nieuwe financiële instrumenten voor het milieu (Life+-programma), welke onmisbaar zijn voor de bescherming van de Europese bossen en om achteruitgang in welke vorm dan ook, inclusief branden, te voorkomen;

6.   dringt er bij de lidstaten op aan dat ze nadenken over de rol van bossen in de Europese Unie als onderdeel van een systematische reeks maatregelen voor grondbeheer, inclusief maatregelen voor beveiliging tegen overstromingen met de nadruk op een doeltreffender wateropvang en geologische veiligheidsmaatregelen ter stabilisering van hellingen en waar mogelijk ter herbebossing; stelt voor dat er een openbaar debat wordt gestart over de rol die bossen op sociaal en economisch gebied spelen en over hun belang voor het milieu, en dat deze discussie wordt aangegrepen om het bewustzijn van de verschillen tussen de bossen in Europa te verhogen, met name van de specifieke aard van bossen in het gebied rond de Middellandse Zee; is van mening dat het nodig is beter gebruik te maken van de structuurfondsen en het Cohesiefonds voor structurele maatregelen ter preventie van droogte, de belangrijkste versterkende factor bij natuurrampen; dat er stimuleringsmaatregelen moeten worden genomen voor bosbehoud en plattelandsbeheer zodat de bodem op diverse manieren wordt gebruikt (bosbouw, grasland, landbouwgewassen, irrigatie, enz.); stelt dat monocultuur alleen mag worden beoefend in duidelijk omschreven gebieden die vooral voor de betrokken soorten en de bijbehorende economische activiteiten geschikt zijn en dat dergelijke systemen op gezond verstand gebaseerd moeten zijn en dat eigenaren en producenten hun verantwoordelijkheden nauwgezet uitoefenen;

7.   verzoekt de Commissie om binnen het gezamenlijke wetgevingskader voor de aanpak en preventie van natuurrampen serieuze, op solidariteit gebaseerde doelen vast te stellen, met name het aannemen van de nieuwe verordening inzake het SFEU en de nieuwe richtlijn inzake overstromingsbeoordeling en -beheer en eveneens binnen de aangekondigde herziening van het programma Forest Focus, waarbij de financiële toewijzingen moeten worden verhoogd en de regel voor de toepassing flexibeler moeten worden;

8.   roept op tot steun om getroffen gebieden te herbebossen, zonder hun bioklimaat of ecologische eigenheden aan te tasten, en hoopt dat het herstel van het landelijk en stedelijk landschap wordt behandeld als een zaak van bijzonder belang, waarbij rekening wordt gehouden met specifieke plaatselijke kenmerken;

9.   benadrukt de noodzaak om te voorzien in voldoende middelen voor het behoud van het Natura 2000-netwerk;

10.   is van mening dat de reconstructie en het herstel van gebieden uit het Natura 2000-netwerk die onder overstromingen, droogte of branden hebben geleden, uit het Gemeenschapsfonds moeten worden gefinancierd, aangezien dat belangrijke delen van de groene gebieden van Europa zijn die biologische diversiteit en de bescherming van soorten verzekeren; dringt er bij de lidstaten op aan nationale bosfondsen op te richten ter preventie van bosrampen en voor herbebossing;

11.   verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat in toekomstige discussies over rampenbestrijding en instrumenten voor civiele bescherming ook rekening wordt gehouden met huisdieren en wilde dieren;

12.   roept de Commissie op een strategie inzake droogte voor te leggen die als uitgangspunt voor een Europees beleid ter preventie en beheer van droogte kan dienen;

13.   roept op ernstige droogte in de steunmechanismen van het SFEU op te nemen, omdat droogte een onregelmatig natuurlijk verschijnsel is dat zich langzaam ontwikkelt en waarvan de duur kan verschillen en dat ernstige, langdurige gevolgen kan hebben voor de leefomstandigheden en de sociaal-economische stabiliteit van de getroffen regio's; beveelt aan dat het SFEU de mogelijkheid tot het ondersteunen van lokale crisissituaties (regionaal karakter) openhoudt en dat openbare én particuliere schade in aanmerking komt;

14.   verzoekt de Commissie een Europees Observatorium voor droogte, woestijnvorming, overstromingen en andere gevolgen van klimaatverandering op te zetten om informatie te verzamelen en efficiënter op te kunnen treden;

15.   raadt aan op het gebied van het risicobeheer van droogte preventieve maatregelen te treffen, inclusief strategieën om de gevolgen daarvan tot een minimum te beperken, en deze op te nemen in strategieën voor het beheer van stroomgebieden;

16.   erkent de noodzaak van investeringen in en de ontwikkeling van nieuwe mogelijkheden om branden met gebruikmaking van satellieten en andere nieuwe technologieën te voorkomen, op te sporen en met assistentie uit de lucht te blussen; is van mening dat het van essentieel belang is om nieuwe informatietechnologieën (zoals het Geografisch Informatiesysteem) aan te wenden om branden en overstromingen te beheren; benadrukt de essentiële rol van nieuwe opsporingstechnologie bij het voorkomen van natuurrampen;

17.   raadt maatregelen aan om bossen tegen branden te beschermen, met name het verzamelen en hergebruiken van biomassaresten uit het bos, het verbod op het veranderen van het gebruik van verbrande grond en zwaardere straffen voor milieumisdrijven, voornamelijk die welke bosbranden veroorzaken; is ervan overtuigd dat het verzamelen van biomassaresidu moet worden gereglementeerd om te voorkomen dat het de woestijnvorming versnelt door organische stoffen uit te putten en de bodem te verarmen, waardoor deze laatste kwetsbaarder is voor de risico's van droogte en stortregens;

18.   verzoekt de Commissie een richtlijn over de preventie en het beheer van branden voor te leggen, waarin het volgende wordt geregeld: de regelmatige verzameling van gegevens, het maken van kaarten en de aanwijzing van risicogebieden, de voorbereiding van risicobeheerplannen, een inventarisatie door de lidstaten van alle toegekende middelen en beschikbare voorzieningen, de coördinatie van de verschillende administraties, minimumvereisten voor opleidingsteams en de vaststelling van milieuverantwoordelijkheid en sancties;

19.   verzoekt de Commissie de lidstaten aan te bevelen om kaarten van het brand- en overstromingsrisico te vervaardigen, waarmee bij het beheer van de ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden;

20.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.

(1) PB C 272 E van 13.11.2003, blz. 471.
(2) PB C 33 E van 9.2.2006, blz. 599.
(3) PB C 92 E van 20.4.2006, blz. 414.
(4) Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0334.
(5) Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0433.
(6) Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0019.
(7) PB L 324 van 11.12.2003, blz. 1.
(8) Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0068.
(9) PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3.
(10) PB L 297 van 15.11.2001, blz. 7.
(11) http://www.europarl.eu.int/intcoop/empa/committee_cult/wg_tsunami_res26mars_en.pdf.
(12) http://ies.jrc.cec.eu.int/fileadmin/Documentation/Reports/Inland_and_Marine_Waters/Pubs/Climate_Change_and_the_European_Water_Dimension_2005.pdf


Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap
PDF 117kWORD 40k
Resolutie van het Europees Parlement betreffende de sluiting van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap door de Europese Gemeenschap
P6_TA(2006)0225B6-0279/2006

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie voor een besluit van de Raad over de ondertekening van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap door de Europese Gemeenschap (COM(2005)0435),

–   gezien het voorstel voor een besluit betreffende de sluiting van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap door de Europese Gemeenschap (13886/1/2005),

–   gezien de gekozen rechtsgrond voor de ondertekening van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap, die de rol van het Europees Parlement in feite beperkt tot het niet instemmen met de ondertekening van het Verdrag, zonder enige daadwerkelijke deelneming aan de besluitvormingsprocedure,

–   gezien zijn positie van 18 mei 2006 over het voorstel van de Raad over de ondertekening van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap door de Europese Gemeenschap(1), waarbij het instemt met de ondertekening van het Verdrag,

–   gelet op artikel 108, lid 5 van zijn Reglement,

1.   constateert dat de EG door middel van de ondertekening van dit Energiegemeenschap-Verdrag (EGV) tot oprichting van deze energiegemeenschap in zekere zin een precedent schept door het "acquis communautaire" van de interne markt op het gebied van elektriciteit en gas uit te breiden tot de negen overeenkomstsluitende partijen bij genoemde EGV;

2.   wenst dat de aan het EGV deelnemende landen zich ondubbelzinnig verplichten tot eerbiediging en uitvoering van het Handvest van grondrechten van de Europese Unie;

3.   stelt tevens vast dat van de negen overeenkomstsluitende partijen bij het Verdrag drie partijen kandidaat-landen zijn (Bulgarije, Roemenië en Kroatië), een partij het lidmaatschap heeft aangevraagd (voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië), vier partijen potentiële kandidaten zijn (Albanië, Bosnië en Herzegovina, de Republiek Montenegro en de Republiek Servië) en een partij zich onder interimbestuur van de Verenigde Naties bevindt (Kosovo);

4.   wijst erop dat er in het geval van de interne markt aanvullende maatregelen bestaan die bedoeld zijn als ondersteunend instrument van de interne markt of noodzakelijk worden geacht voor het opvangen van eventuele nadelige gevolgen, maar dat het besluit van de Raad in het geval van het EGV in geen enkele dergelijke maatregel voorziet en dat zulks tot een ernstige vervalsing van de concurrentie met mededingers uit de EU zou kunnen leiden doordat de op de interne markt gehanteerde normen worden ondermijnd; constateert dat derhalve kwesties in verband met werkgelegenheid, sociale gevolgen, en herstructurering, werkomstandigheden, gelijkheid, gezondheid en veiligheid, informatie en raadpleging en sociale dialoog zullen worden behandeld in een afzonderlijk memorandum van overeenstemming waarvan de wettelijke status niet wordt omschreven; wenst dat het memorandum van overeenstemming wordt ondertekend door de Commissie, de Raad en de betrokken regeringen en dat het tot een wettelijk bindend instrument wordt ontwikkeld;

5.   steunt de deelneming van vertegenwoordigers van de sociale partners uit de landen die aan het EGV deelnemen aan de Europese sectoriële commissies voor een sociale dialoog, waar deze commissies bestaan; de Commissie dient hiervoor de mogelijkheden te scheppen;

6.   wenst een verduidelijking van de Raad en de Commissie over de opneming van bepalingen en programma's ter verhoging van de energie-efficiëntie, het verlenen van voorrang aan de vraagzijde, de vervanging van energie-infrastructuur en de ondersteuning van hernieuwbare energie, met name ter beperking van een wijdverbreid gebrek aan voldoende energie, van afhankelijkheid van de invoer van energie/koolwaterstoffen en van de schadelijke milieugevolgen van de opwekking, het vervoer en het gebruik van energie; wenst met name een verduidelijking over de feitelijke tenuitvoerlegging door de EGV-landen van het acquis ten aanzien van energie-efficiëntie, emissies van gasvormige, vloeibare en vaste verontreinigende stoffen en klimaatverandering als zijnde zaken van het allergrootste belang ter voorkoming van de verstoring van de concurrentie met EU-mededingers;

7.   dringt erop aan behoedzaam op te treden bij de privatisering van nutsbedrijven en de vervanging van overheidsmonopolies door private monopolies wanneer regelgeving ontbreekt die waarborgt dat voldaan wordt aan openbare dienstverleningsverplichtingen en de eis van redelijke prijzen en democratisch toezicht;

8.   dringt er bij de Commissie op aan alle aanvullende documenten die zij of de Raad in het geval van het EGV als integraal deel van de interne markt beschouwen ter informatie aan het Europees Parlement voor te leggen voordat zij door de Raad of de Commissie worden aangenomen;

9.   is bezorgd over de wijzigingen die de Raad heeft aangebracht in het voorstel voor een besluit betreffende het besluit van de Raad over de ondertekening van het EGV, waardoor de verplichte raadpleging van het Europees Parlement - zoals voorgesteld in het Commissievoorstel - wordt veranderd in een informatieprocedure - zoals vermeld in artikel 4, lid 5 van het besluit van de Raad;

10.   verlangt dat vertegenwoordigers van zijn Commissie industrie, onderzoek en energie samen met parlementaire vertegenwoordigers van de betrokken landen geïnformeerd en geraadpleegd worden in verband met besluiten van de Commissie en de Raad van ministers in verband met het EGV en dat deze vertegenwoordigers de mogelijkheid krijgen voorstellen te wijzigen - over een procedure hiervoor moet door het Parlement, de Commissie en de Raad worden gesproken;

11.   acht het wenselijk de mogelijkheid te scheppen de rechtsvoorschriften omtrent wederzijdse bijstand van de overeenkomstsluitende partijen bij ernstige verstoringen van de energievoorziening uit te breiden tot andere buurlanden "in geval van speciale omstandigheden"; het Europees Parlement vraagt de Raad en de Commissie in een uitzonderlijke uitvoeringsmaatregel die aan het Parlement ter advies wordt voorgelegd een verduidelijking te geven van deze "speciale omstandigheden";

12.   wenst een verduidelijking van de Raad en de Commissie over de feitelijke bijdrage van het EGV aan de ondersteuning van hervormingen op energiegebied, aangezien overeenkomstsluitende partijen als de landen van de westelijke Balkan in een eerder hervormingsstadium blijken te verkeren; deze landen dienen met name vormen van energiebeleid en instellingen in te voeren die zowel aan vraag- als aan aanbodzijde verstandige en veelomvattende hervormingen op energiegebied ontwikkelen en zij dienen zich bovendien aan de regels van de rechtsstaat te houden;

13.   verzoekt de Raad en de Commissie om een verduidelijking van de rol en functies van de diverse instellingen die in het kader van het EGV worden ingesteld, waaronder het Secretariaat van de energiegemeenschap en de Raad voor regelgeving;

14.   wenst een verduidelijking van de Raad en de Commissie over de maatregelen die door de donors, lidstaten en EGV-landen worden genomen om doorzichtigheid van de markt te waarborgen, met name ten aanzien van de ontwikkeling van energiehandelaren in landen buiten het EGV-gebied met een dominante marktpositie, en de uitbreiding van hun activiteiten naar de energiemarkten van de EU;

15.   wenst een verduidelijking van de Raad en de Commissie van de criteria waaraan een naburig derde land moet voldoen om door de Raad van ministers als waarnemer of deelnemer te worden geaccepteerd;

16.   wenst dat het Europees Parlement bij eventuele toekomstige uitbreidingen van het EGV tot andere energiebronnen of sectoren vooraf geïnformeerd en geraadpleegd wordt;

17.   verzoekt de Commissie ten minste eenmaal per jaar aan het Europees Parlement schriftelijk verslag uit te brengen over de resultaten en problemen waarmee de overeenkomstsluitende partijen bij de tenuitvoerlegging van het EGV worden geconfronteerd; in dit verslag dient ten minste op de volgende aspecten te worden ingegaan:

   - de stand van zaken bij de uitvoering van het desbetreffende acquis op het gebied van energie, sociaal terrein (Memorandum van overeenstemming) en milieugebied,
   - een overzicht van de werkzaamheden van de regelgevende instanties, de middelen waarover zij beschikken en de raadplegingsprocessen van de betrokken belanghebbenden,
   - het niveau van marktconcentratie, betaalbaarheid, investeringen in nieuwe capaciteit en netwerken,
   - een overzicht van de meningen van betrokken belanghebbenden, onder wie vooral de sociale partners, consumenten- en milieuorganisaties en gemeenten;

18.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de overeenkomstsluitende partijen bij Energiegemeenschap-Verdrag.

(1) Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0219.


Nepal
PDF 121kWORD 39k
Resolutie van het Europees Parlement over Nepal
P6_TA(2006)0226RC-B6-0282/2006

Het Europees Parlement,

–   gezien zijn eerdere resoluties over Nepal,

–   onder verwijzing naar de openbare hoorzitting over Nepal op 20 februari 2006, die georganiseerd was door de Subcommissie mensenrechten van zijn Commissie buitenlandse zaken,

–   onder verwijzing naar de steun die de Commissie op 3 januari 2006 heeft uitgesproken voor herstel van vrede en democratie in Nepal,

–   onder verwijzing naar de verklaring van 4 mei 2006 van het voorzitterschap namens de Europese Unie over de ontwikkelingen in Nepal,

–   gelet op artikel 115, lid 5 van zijn Reglement,

A.   overwegende dat koning Gyanendra op 1 februari 2005 op ongrondwettelijke wijze de regering heeft afgezet, de macht naar zich toe heeft getrokken en de noodtoestand heeft uitgeroepen,

B.   overwegende dat met geweld neergeslagen pro-democratie- en vredesdemonstraties de koning uiteindelijk hebben gedwongen om op 24 april 2006 een einde aan het de facto militair bewind te maken, het parlement opnieuw bijeen te roepen en het bestuur over te dragen aan een meerpartijenregering bestaande uit de alliantie van zeven partijen,

C.   overwegende dat de terugkeer naar de democratie hopelijk het einde betekent van de burgeroorlog, die tien jaar heeft geduurd en het leven heeft gekost aan meer dan 13.000 mensen,

D.   overwegende dat het bovenmatig gewelddadige optreden van de veiligheidstroepen zware kritiek heeft uitgelokt van de internationale gemeenschap, waaronder de EU en de Verenigde Naties, omdat tijdens de demonstraties een groot aantal mensen is gedood en vele honderden zijn verwond en gearresteerd,

E.   overwegende dat de nieuwe meerpartijenregering van Nepal, onder leiding van premier Girija Prasad Koirala, aangekondigd heeft vredesbesprekingen te zullen houden en daarmee positief reageert op het door de CPN-M (communistische partij van Nepal-Maoïsten) aangeboden en door de koning eerder afgewezen staakt-het-vuren,

F.   overwegende dat het huis van afgevaardigden zich achter het twaalfpuntenakkoord tussen de alliantie van zeven partijen en de Maoïsten van november 2005 heeft geschaard, inclusief het houden van verkiezingen voor een grondwetgevende vergadering die een nieuwe grondwet gaat opstellen,

G.   overwegende dat de nieuwe regering de door de vorige regering op 8 februari 2006 georganiseerde gemeenteraadsverkiezingen ongeldig heeft verklaard, vijf voormalige ministers van de door de koning gevormde regering heeft gearresteerd, waaronder de ministers van Binnenlandse en Buitenlandse Zaken en de eerste woordvoerder van de regering; verder overwegende dat de nieuwe regering een juridische commissie heeft ingesteld en deze de opdracht heeft gegeven een onderzoek in te stellen naar het gebruik van bovenmatig geweld door staatsveiligheidstroepen tegen de demonstranten en de hoofden van drie veiligheidseenheden heeft geschorst op beschuldiging van het gebruik van bovenmatig geweld en mensenrechtenschendingen bij het neerslaan van de pro-democratiebeweging in Nepal,

H.   overwegende dat de regering zes van de 19 wetten van de koning betreffende persvrijheid, landhervorming en steungroepen heeft afgeschaft,

I.   overwegende dat de meest fundamentele rechten van kinderen in Nepal dagelijks worden geschonden en dat de EU de Maoïstische rebellen in Nepal heeft veroordeeld wegens het gebruik van kinderen als soldaten,

J.   overwegende dat het besluit van de regering van november 2005 om Tibetaanse vluchtelingen niet langer uitreisvisa te verstrekken voor hun doorreis naar India tot gevolg heeft dat honderden Tibetanen in Nepal zijn gestrand en de overbezetting in het opvangkamp voor Tibetanen in Kathmandu verder heeft vergroot,

1.   is uitermate verheugd over de terugkeer van de democratie in Nepal, die tot stand is gekomen door de strijd van miljoenen burgers in een volksbeweging;

2.   betuigt zijn medeleven aan de nabestaanden van allen die hun leven hebben verloren of die tijdens de demonstraties ernstig gewond zijn geraakt;

3.   is verheugd over recente ontwikkelingen in Nepal die in het belang zijn van de terugkeer naar politieke stabiliteit, zoals:

   - de herinstallering van het parlement;
   - de vorming van een interimregering op 2 mei 2006 en het initiatief voor het instellen van een grondwetgevende vergadering voor het opstellen van een nieuwe grondwet;
   - de aankondiging van een unilateraal staakt-het-vuren van drie maanden;
   - de herbevestigde steun van de alliantie van zeven partijen en de Maoïsten voor het uit twaalf punten bestaande vredesakkoord van november 2005;

4.   is van oordeel dat het herstel van de soevereiniteit van het democratische gezag van het parlement slechts een eerste stap is in de richting van daadwerkelijke vrede en een duurzame democratie, en dat om de situatie te consolideren substantiële vooruitgang moet worden geboekt op een aantal terreinen:

   - democratisch toezicht op het koninklijk Nepalees leger en plaatselijke milities om een eind te maken aan mensenrechtenschendingen;
   - het bestrijden van de oorzaken van het conflict en zorg dragen voor meer economische vooruitgang en een betere verdeling van de rijkdom over eenieder in het land;
   - eerbiediging van de rechten van minderheden;
   - het delegeren van bevoegdheden naar regionale en plaatselijke overheden;
   - een representatiever kiesstelsel;

5.   is verheugd over het door de Maoïsten aangekondigde staakt-het-vuren van drie maanden en spoort hen aan het hier niet bij te laten en geweld voorgoed af te zweren en terug te keren naar de politieke arena;

6.   dringt erop aan snel parlementsverkiezingen te houden en stelt voor een EU-verkiezingswaarnemingsmissie in te stellen; is er voorstander van om in de tussentijd een ad hoc-delegatie van het Parlement naar Nepal te sturen om de situatie te evalueren en met alle relevante partijen gesprekken te houden;

7.   maakt zich ernstig zorgen over vermeende arbitraire executies, grootschalige martelingen, straffeloosheid en andere mensenrechtenschendingen door beide partijen in het conflict; dringt er bij de Nepalese regering en de andere partijen in het conflict op aan om alles te doen wat in hun macht ligt om te zorgen voor volledige en transparante onderzoeken naar mensenrechtenschendingen, met inbegrip van onopgeloste gevallen van verdwijningen, en is ervan overtuigd dat adequate straffen voor de veroordeelden essentieel zijn voor het herstel van de sociale rust;

8.   beklemtoont dat alle beperkingen van de persvrijheid onmiddellijk moeten worden opgeheven en dat alle politieke gevangen, inclusief journalisten en mensenrechtenactivisten, moeten worden vrijgelaten;

9.   is verheugd over het feit dat de regering reeds een aantal controversiële koninklijke decreten betreffende inperking van de persvrijheid en het toezicht op niet-gouvernementele organisaties heeft afgeschaft;

10.   herhaalt zijn steun voor het sinds april 2005 in Nepal gevestigde VN-mensenrechtenkantoor, dat door moet gaan met het uitoefenen van streng toezicht op de mensenrechtensituatie;

11.   steunt het besluit van de nieuwe Nepalese regering om de aankoop van militaire vliegtuigen en wapens en de aanwerving van soldaten door de vorige regering te bevriezen, en roept de Raad en de lidstaten op om het moratorium op alle militaire steun te handhaven;

12.   dringt er bij de internationale gemeenschap op aan een contactgroep in te stellen bestaande uit de belangrijkste partners van Nepal en internationale organisaties (de EU, de VS, India en de VN), teneinde de internationale actie voor Nepal te coördineren; stelt voor dat een speciaal rapporteur van het Europees Parlement wordt benoemd om de situatie te volgen;

13.   dringt er bij de Raad, de Commissie en de lidstaten op aan het vredesproces te steunen door:

   - alle gewapende groepen te helpen bij demobilisatie en ontwapening;
   - ontwikkelings- en humanitaire steun te gebruiken voor het consolideren van vrede en economische ontwikkeling;
   - mensenrechtenwaarnemers te sturen;
   - internationale financiële instellingen aan te sporen om prioriteit toe te kennen aan macro-economische stabiliteit en transparantie in plaats van het aan een breekbare democratie opleggen van ambitieuze voorstellen voor economische hervormingen;

14.   dringt er bij de Raad en de Commissie op aan nauw samen te werken met de VN en de andere leden van de internationale gemeenschap om de Nepalese regering te helpen op de weg naar democratie;

15.   dringt er bij de Raad en de Commissie op aan meer technische, logistieke en financiële bijstand aan Nepal te verlenen, inclusief praktische planning voor een missie voor toezicht op de naleving van het staakt-het-vuren in samenwerking met andere donoren, indien Nepal hier om vraagt;

16.   dringt er bij de Raad op aan na te denken over het benoemen van een speciaal afgezant voor Nepal, die tot taak zou hebben de EU tot grotere politieke betrokkenheid in Nepal aan te zetten en haar politieke analyse en inzicht tijdens het delicate overgangsproces te vergroten;

17.   dringt opnieuw aan op een door de contactgroep van de belangrijkste partners te organiseren follow-up van de internationale conferentie van Londen in 2002, die de beginselen en waarden moet definiëren die nodig zijn als fundament voor het vredesproces in Nepal; verwelkomt verder het plan van het Nepalese maatschappelijk middenveld om het proces te beginnen middels het organiseren van een eigen conferentie in Kathmandu het komende jaar;

18.   roept de Nepalese regering op bescherming te bieden aan Tibetaanse vluchtelingen op doorreis naar India en onmiddellijk een einde te maken aan de opschorting van de verlening van uitreisvisa;

19.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten, de Commissie, de interimregering van Nepal, koning Gyanendra, de regeringen van India en andere leden van de Associatie van Zuid-Azië voor regionale samenwerking, de secretaris-generaal van de VN en de Hoge Commissaris van de VN voor de menserechten.


Sri Lanka
PDF 121kWORD 42k
Resolutie van het Europees Parlement over de situatie in Sri Lanka
P6_TA(2006)0227RC-B6-0281/2006

Het Europees Parlement,

–   gezien het sinds 1983 in Sri Lanka woedende gewapende conflict, dat al meer dan 60.000 levens heeft gekost en de ontheemding van meer dan 800.000 mensen heeft veroorzaakt,

–   gezien zijn vorige resoluties van 18 mei 2000(1), van 14 maart 2002(2) en van 20 november 2003(3) over Sri Lanka, en van 13 januari 2005(4) over de recente tsunamiramp in de Indische Oceaan,

–   gezien de verklaring van Oslo van december 2002, waarin de Sri Lankese regering en de Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE) overeen kwamen naar een federale oplossing binnen een verenigd Sri Lanka te streven,

–   gezien de verklaring van Tokyo inzake heropbouw en ontwikkeling van Sri Lanka van 10 juni 2003, waarin de ondersteuning van donoren aan vooruitgang in het vredesproces werd gekoppeld en werd aangedrongen op naleving van de staakt-het-vuren-overeenkomst tussen de Sri Lankese regering en de LTTE die van kracht werd op 23 februari 2002, deelname van de moslim-minderheid aan de gesprekken, bevordering en bescherming van de mensenrechten, gendergelijkheid en vooruitgang naar een definiteve politieke oplossing,

–   gezien de steun die de EU en de internationale gemeenschap in bredere zin heeft gegeven als reactie op de verwoestende tsunami van 26 december 2004,

–   gelet op artikel 115, lid 5 van zijn Reglement,

A.   overwegende dat het conflict in Sri Lanka tot de dood van meer dan 60.000 mensen heeft geleid, meer dan 800.000 mensen tot ontheemden heeft gemaakt en de groei en economische ontwikkeling van het eiland heeft vertraagd, hetgeen heeft geleid tot een ellendige situatie voor zovelen in Sri Lanka wier levens zijn ontwricht door de tsunami en die nu onder hernieuwd geweld moeten lijden,

B.   overwegende dat er talloze aanvallen zijn geweest op het schiereiland Jaffna, Trincomalee en Batticaloa, en dat de officieel geregistreerde gevallen van overtreding van het staakt-het-vuren in de duizenden belopen, de meeste daarvan komen voor rekening van de LTTE,

C.   overwegende dat de spanningen opzettelijk zijn opgevoerd door de poging tot moord op luitenant-generaal Sarath Fonseka, de commandeur van het Sri Lankese leger, op 25 april 2006, de moord op de Sri Lankese minister van Buitenlandse Zaken Lakshman Kadirgamar in augustus 2005 en op Joseph Pararajasingha, parlementslid, in december 2005, en door de aanval op het districtskantoor van Batticaloa van de Sri Lankese waarnemingsmissie Sri Lanka Monitoring Mission-SLMM) op 13 januari 2006 in een opzettelijke poging tot ondermijning van de staakt-het-vuren-overeenkomst,

D.   overwegende dat de LTTE (Tamil Tijgers) op 11 mei 2006 een vaartuig aanviel aan boord waarvan zich 710 ongewapende leden van de veiligheidstroepen bevonden die op weg terug waren na een thuisverlof alsmede leden van de SLMM, welk vaartuig de vlag van de SLMM voerde geëscorteerd werd door kannoneerboten van de marine, waarvan er een tot zinken werd gebracht, waarbij 18 bemanningsleden het leven verloren,

E.   overwegende dat meer dan 300 mensen dit jaar in Sri Lanka bij aanvallen en geweld om het leven zijn gekomen,

F.   overwegende dat internationale waarnemers verklaren dat het recente geweld de ernstigste bedreiging vormt voor het in 2002 door Noorse bemiddelaars tot stand gebrachte staakt-het-vuren, dat al eerder werd verzwakt door een groot aantal gemelde schendingen van het staakt-het-vuren, waaronder gewapende hinderlagen, ontvoeringen, intimidaties, moorden, martelingen en de werving van kinderen als soldaat,

G.   overwegende dat de vredesbesprekingen na de in februari 2006 in Gèneve gehouden eerste ronde voor onbepaalde tijd zijn opgeschort nadat de LTTE zich weer uit een tweede ronde in april 2006 terugtrok en daarmee de gelegenheid om politieke vooruitgang te boeken in gevaar bracht,

H..   overwegende dat bij ieder herstel van het vredesproces moet worden gestreefd naar de inschakeling van een brede reeks gemeenschappen en politieke organisaties in Sri Lanka, onder wie vertegenwoordigers van de noordelijke moslims,

I.   overwegende dat mensenrechtenorganisaties geen doeltreffend onderzoek konden uitvoeren naar schendingen van de mensenrechten en de SLMM niet over het mandaat beschikt deze schendingen onafhankelijk te onderzoeken,

1.   was zeer ingenomen met het besluit van de Sri Lankese regering en de LTTE om in februari 2006 naar de onderhandelingstafel terug te keren en veroordeelt derhalve de unilaterale weigering van de LTTE om deel te nemen aan de tweede onderhandelingsronde in Gèneve die voor april 2006 was gepland;

2.   doet een dringend beroep op de LTTE de vredesonderhandelingen met de regering van Sri Lanka onverwijld te hervatten, bereid te zijn zijn wapens in te leveren en mee te helpen aan de voorbereidingen voor een definitieve politieke oplossing van het conflict;

3.   veroordeelt ten sterkste de nieuwe aanvalscampagne van de LTTE, het grote aantal schendingen van de mensenrechten aan beide kanten en de constante overtreding van de staakt-het-vuren-overeenkomst,

4.   betreurt de brute schending van de staakt-het-vuren-overeenkomst door de LTTE door middel van acties op zee, met name de aanval van 11 mei 2006 op de Sri Lankese zeemacht die tot een groot aantal dodelijke slachtoffers leidde en de waarnemers van de SLMM in groot gevaar bracht;

5.   doet een beroep op de partijen bij de staakt-het-vuren-overeenkomst om te zorgen voor de veiligheid van de SLMM, een ongewapend orgaan is dat zowel door de regering als door de LTTE werd uitgenodig om toezich te houden op de staakt-het-vuren-overeenkomst, ten einde deze missie in staat te stellen haar mandaat uit te voeren en dankt de landen die aan de SLMM bijdragen, namelijk Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden, voor hun werk dat van onschatbaar belang is:

6.   doet een beroep op de LTTE en de Sri Lankese regering zich te onthouden van verdere acties die het vredesproces in gevaar kunnen brengen, en met name van aanvallen op burgers;

7.   veroordeelt het walgelijke misbruik van kinderen door ze als kindsoldaten te werven, hetgeen een oorlogsmisdaad is, en doet een beroep op alle rebellengroeperingen en met name de LTTE een einde aan deze praktijk te maken, degenen die zij in hun greep hebben vrij te laten en een beginselverklaring af te leggen in de toekomst geen kinderen meer te zullen werven; doet een beroep op de regering van Sri Lanka om met wettelijke maatregelen te komen om deze praktijk te voorkomen en strafrechtelijk te vervolgen;

8.   ziet in dat de LTTE niet alle Tamilvolkeren van Sri Lanka vertegenwoordigt en dringt er bij de LTTE op aan ruimte te maken voor politiek pluralisme en alternatieve democratische stemmen in de noordelijke en oostelijke delen van Sri Lanka, hetgeen in het belang van alle volkeren en gemeenschappen zou zijn;

9.   veroordeelt ten stelligste de bijzondere repressie van de pers uitgebracht in Tamiltaal en van de Tamilorganisaties en dringt aan op een diepgaand onderzoek naar de moord op Mayilvaganam Nimalarajan en Dharmeratnam Sivaram en naar de moord op de twee werknemers van de krant "Uthayan";

10.   erkent dat de recente verkiezing van Sri Lanka als lid van de Raad voor de Mensenrechten van de VN de regering ertoe verplicht blijk te geven van haar streven naar handhaving van de hoogste normen bij de bevordering en bescherming van de mensenrechten;

11.   verwelkomt daarom de aankondiging van nieuwe leden voor de Sri Lankese mensenrechtencommissie en onderstreept dat het noodzakelijk is een doeltreffend onafhankelijk onderzoek in te stellen naar alle beweringen over schendingen van de mensenrechten door veiligheidstroepen of gewapende groeperingen, waarna de schuldigen voor de rechter moeten worden gebracht die zich aan de internationale normen voor een eerlijk proces moet houden, en dringt erop aan dat alle partijen als kernelement van toekomstige vredesonderhandelingen veelomvattende overeenkomsten inzake de mensenrechten dienen te ondertekenen;

12.   dringt er bij beide zijden op aan om als onmiddellijk teken van goede wil een einde te maken aan het gebruik van antipersoonsmijnen en bij te dragen aan hun ruiming en is van oordeel dat de Sri Lankese regering hiertoe het goede voorbeeld moet geven door ondertekening van het Verdrag van Ottawa (1997) op Landmijnen, terwijl de LTTE de akte van verbintenis van Gèneve dient te ondertekenen;

13.   is verontrust omdat een overeenkomst voor de verdeling van internationale hulp nog steeds niet ten uitvoer is gelegd en is van oordeel dat de hulp die de EU en andere internationale donoren naar aanleiding van de tsunami naar Sri Lanka hebben gezonden aan de slachtoffers van deze ramp ten goede moet komen, ongeacht de etnische of religieuze groepering waartoe zij behoren; is echter bezorgd over de distributie en het gebruik van de tsunamifondsen, die niet het verwachte effect voor het leven van alledag van de slachtoffers of voor het herstel van Sri Lanka hebben gehad; constateert dat de politieke blokkade in verband met de "Post-Tsunami Operations Management Structure" reeds de beschikbaarstelling van nog eens 50 miljoen EUR aan hulp heeft vertraagd, waardoor de herstelwerkzaamheden in het noorden en oosten van Sri Lanka zijn belemmerd;

14.   betreurt dat als gevolg van de hoge defensiekosten jarenlang fondsen zijn onttrokken aan uiterst noodzakelijke investeringen in de economische en sociale infrastructuur van Sri Lanka;

15.   dringt er bij de lidstaten op aan alles in het werk te stellen om een eind te maken aan alle illegale pogingen van de LTTE er een systeem van gedwongen belastingheffing op na te houden in delen van de Tamilgemeenschap die in de Europese Unie leeft;

16.   doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om als onderdeel van dit proces het voorbeeld van een aantal andere landen te volgen en over te gaan tot bevriezing van de activa van de met de LTTE geassocieerde bankrekeningen, holdings, bedrijven of ondernemingen in lidstaten;

17.   heeft er nota van genomen dat de EU heeft verklaard dat delegaties van de LTTE voorlopig niet langer in enige lidstaat zullen worden ontvangen en dat de EU actief overweegt de LTTE formeel tot terroristische organisatie te bestempelen;

18.   verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten te blijven streven naar een billijke en duurzame oplossing voor het Sri Lankese conflict en geeft opnieuw uiting aan zijn steun aan alle volkeren van Sri Lanka en aan hun president Mahinda Rajapakse in hun gezamenlijke aanpak van de uitdagingen die voor hen liggen;

19.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de andere lidstaten van de medevoorzittersgroep (Noorwegen, de Verenigde Staten en Japan) van de Sri Lanka donorconferentie, de secretaris-generaal van de VN en de regeringen van Zwitserland, Sri Lanka en de andere landen van SAARC (South Asian Association for Regional Cooperation), alsmede de LTTE.

(1) PB C 59 van 23.2.2001, blz. 278.
(2) PB C 47 E van 27.2.2003, blz. 613.
(3) PB C 87 E van 7.4.2004, blz. 527.
(4) PB C 247 E van 6.10.2005, blz. 147.


Taiwan
PDF 113kWORD 34k
Resolutie van het Europees Parlement over Taiwan
P6_TA(2006)0228RC-B6-0284/2006

Het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 maart 2002 over de status van waarnemer voor Taiwan tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van de Wereldgezondheidsvergadering (WHA) in mei 2002 in Genève(1),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 mei 2003 over de waarnemersstatus van Taiwan in de 56ste WHA(2),

–   gezien zijn resolutie van 5 september 2002 over de mededeling van de Commissie over Europa en Azië: een strategisch kader voor uitbreiding van de samenwerking(3), waarin de noodzaak werd erkend van nauwe samenwerking met Azië in multilaterale organisaties, bij voorbeeld bij de bestrijding van AIDS/HIV in de regio via de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), en derhalve van mening dat alle democratieën in Azië met inbegrip van Taiwan, deel moeten kunnen vormen van de WHO,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 7 juli 2005 over de betrekkingen tussen de EU, China en Taiwan en de veiligheid in het Verre Oosten(4),

–   gelet op artikel 115, lid 5 van zijn Reglement,

A.   overwegende de noodzaak van rechtstreekse en ongehinderde deelname aan internationale netwerken voor samenwerking inzake volksgezondheid, fora en programma's voor alle delen van de wereld, met name omdat het tegenwoordig veel gemakkelijker kan voorkomen dat een aantal besmettelijke ziekten zich over grenzen heen verspreidt (bij voorbeeld vogelgriep en Severe Acute Respiratory Syndrome (SARS)),

B.   overwegende dat de WHO in het verleden waarnemers in staat heeft gesteld aan haar werkzaamheden deel te nemen,

C.   overwegende dat de Europese Commissie reeds heeft verklaard voorstander te zijn van meer contact tussen Taiwan en de WHO, voor zover dit volgens de WHO-regels mogelijk is; dat de Commissie voorts belangstelling heeft voor een "praktische oplossing" in samenwerking met de lidstaten,

D.   overwegende dat het grootste gevaar van een grieppandemie afkomstig is uit Aziatische landen waar deze uiterst pathogene vogelgriepvirusstam reeds twee jaar om zich heen grijpt, ondanks de pogingen van de bevoegde autoriteiten om de ziekte in te dammen,

E.   overwegende dat besmettelijke ziekten zoals HIV/AIDS, tuberculose, malaria en SARS op mondiaal niveau steeds verder oprukken,

F.   overwegende dat de gezondheid van de EU-burgers eveneens ernstig zou worden bedreigd als er buiten de EU een pandemie uitbreekt,

G.   overwegende dat Taiwan, mocht er op het eiland een epidemie uitbreken, uitgesloten zou worden van VN-bescherming, waardoor van gecoördineerde samenwerking met Taiwan geen sprake zou kunnen zijn, terwijl deze van wezenlijk belang wordt geacht daar het land een van de belangrijkste internationale overslagplaatsen in het westen van de Stille Oceaan is, en omdat het een belangrijke locatie is voor de tussenlanding van miljoenen trekvogels,

H.   overwegende dat de gezondheidszorg van Taiwan een van de beste en meest vooruitstrevende is van de regio en dat de Taiwanese autoriteiten willen dat hun specialisten deelnemen aan de voorbereidende bijeenkomsten van deskundigen van de WHO over de situatie in verband met de vogelgriep,

1.   dringt met klem aan op een betere vertegenwoordiging van Taiwan in internationale organisaties en is van mening dat het niet correct is dat meer dan 20 miljoen mensen buiten de wereldgemeenschap worden gesloten;

2.   verzoekt de directeur-generaal van de WHO het Taiwanese Centrum voor Ziektebeheersing (Taiwan CDC) onmiddellijk op te nemen in het Mondiale netwerk van de WHO voor waarschuwing en bestrijdingsmaatregelen (GOARN), ter waarborging van de snelle uitwisseling van ter zake dienende informatie op regionale en mondiale basis;

3.   verzoekt de directeur-generaal van de WHO en alle WHO-lidstaten ervoor te zorgen dat Taiwan rechtstreekse toegang heeft tot en aanwezig kan zijn bij alle technische bijeenkomsten van de WHO, die van belang zijn voor het behoud en de verbetering van de volksgezondheid in Taiwan en de rest van de wereld, en Taiwan voorts in staat te stellen op zinnige wijze deel te nemen aan de technische werkzaamheden en acties van het desbetreffende regionaal bureau van de WHO;

4.   verzoekt de Volksrepubliek China de mogelijkheid te overwegen dat aan Taiwan in de WHO, of althans in de WHA, daar dit het belangrijkste besluitvormend orgaan van de WHO is, de status van waarnemer wordt verleend, ter bescherming van de gezondheid van het volk van Taiwan, van internationale vertegenwoordigers en buitenlandse werknemers op het eiland, en van de totale wereldbevolking;

5.   verzoekt de Commissie en de lidstaten andermaal het verzoek van Taiwan om waarnemersstatus in de WHO te steunen;

6.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de toetredende lidstaten en kandidaat-lidstaten, de regering en het parlement van de Volksrepubliek China, de Taiwanese autoriteiten, de secretaris-generaal van de VN en de directeur-generaal van de WHO.

(1) PB C 47 E van 27.2.2003, blz. 606.
(2) PB C 67 E van 17.3.2004, blz. 307.
(3) PB C 272 E van 13.11.2003, blz. 476.
(4) Aangenomen teksten, P6_TA(2005)0297.

Juridische mededeling - Privacybeleid