Index 
Aangenomen teksten
Dinsdag 13 maart 2007 - Straatsburg
Financiering van de interventies door het EOGFL, afdeling Garantie *
 Afwijking van Verordening (EG) nr. 2597/97 met betrekking tot in Estland vervaardigde consumptiemelk *
 Intrekking van Verordening (EG) nr. 2040/2000 van de Raad inzake de begrotingsdiscipline *
 Prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector ***I
 Maatschappelijk verantwoord ondernemen: een nieuw partnerschap
 Een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010
 Collectief grensoverschrijdende beheer van auteursrechten en naburige rechten ten behoeve van rechtmatige on-line muziekdiensten

Financiering van de interventies door het EOGFL, afdeling Garantie *
PDF 193kWORD 30k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2007 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1883/78 betreffende de algemene regels voor de financiering van de interventies door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie (COM(2007)0012 – C6-0057/2007 – 2007/0005(CNS))
P6_TA(2007)0058A6-0038/2007

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2007)0012)(1),

–   gelet op artikel 37 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0057/2007),

–   gelet op artikel 51 en artikel 43, lid 1 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6-0038/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Afwijking van Verordening (EG) nr. 2597/97 met betrekking tot in Estland vervaardigde consumptiemelk *
PDF 193kWORD 30k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2007 over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 2597/97 met betrekking tot in Estland vervaardigde consumptiemelk (COM(2007)0048 – C6-0076/2007 – 2007/0021(CNS))
P6_TA(2007)0059A6-0051/2007

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2007)0048)(1),

–   gelet op artikel 37 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0076/2007),

–   gelet op artikel 51 en artikel 43, lid 1 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6-0051/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Intrekking van Verordening (EG) nr. 2040/2000 van de Raad inzake de begrotingsdiscipline *
PDF 193kWORD 30k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2007 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2040/2000 betreffende de begrotingsdiscipline (COM(2006)0448 – C6-0277/2006 –2006/0151 (CNS))
P6_TA(2007)0060A6-0056/2007

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2006)0448)(1),

–   gelet op artikelen 37, 279 en 308 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0277/2006),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A6-0056/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie;

2.   verzoekt de Raad wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

3.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Nog niet in het PB gepubliceerd.


Prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector ***I
PDF 196kWORD 76k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2007 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2002/83/EG, 2004/39/EG, 2005/68/EG en 2006/48/EG wat betreft procedureregels en evaluatiecriteria voor de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector (COM(2006)0507 – C6-0298/2006 – 2006/0166(COD))
P6_TA(2007)0061A6-0027/2007

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0507)(1),

–   gelet op artikel 251, lid 2 en de artikelen 47, lid 2 en 55 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0298/2006),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0027/2007),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 maart 2007 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2007/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/49/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2002/83/EG, 2004/39/EG, 2005/68/EG en 2006/48/EG wat betreft procedureregels en evaluatiecriteria voor de prudentiële beoordeling van verwervingen en vergrotingen van deelnemingen in de financiële sector

P6_TC1-COD(2006)0166


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2007/44/EG).

(1) Nog niet in PB gepubliceerd.


Maatschappelijk verantwoord ondernemen: een nieuw partnerschap
PDF 174kWORD 97k
Resolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2007 over maatschappelijk verantwoord ondernemen: een nieuw partnerschap (2006/2133(INI))
P6_TA(2007)0062A6-0471/2006

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie betreffende de tenuitvoerlegging van het partnerschap voor groei en werkgelegenheid: Europa moet een voorbeeld worden op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (COM(2006)0136) (mededeling van de Commissie over MVO),

–   gezien de twee meest gezaghebbende internationaal overeengekomen normen voor het beleid van ondernemingen: de "Tripartiete Beginselverklaring betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid" van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), laatstelijk gewijzigd in 2001, en de "Richtlijnen voor multinationals" van de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO), laatstelijk gewijzigd in 2000, alsmede gezien de gedragscodes die onder auspiciën van andere internationale organisaties zoals de Voedsel- en landbouworganisatie van de VN, de Wereldgezondheidsorganisatie en de Wereldbank zijn overeengekomen en activiteiten die met betrekking tot de werkzaamheden van ondernemingen in ontwikkelingslanden zijn ontplooid onder auspiciën van de VN-Conferentie inzake handel en ontwikkeling,

–   gezien de verklaring van de IAO van 1998 betreffende fundamentele beginselen en rechten op de werkplek en de IAO-verdragen betreffende universele fundamentele arbeidsnormen betreffende de afschaffing van dwangarbeid (Verdragen C29 (1930) en C105 (1957)), vrijheid van vereniging en het recht op collectieve onderhandelingen (Verdragen C87 (1948) en C98 (1949)), afschaffing van kinderarbeid (Verdragen C138 (1973) en C182 (1999)) en non-discriminatie op het werk (Verdragen C100 (1951) en C111 (1958)),

–   gezien de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties van 1948 en met name de erin neergelegde oproep waarin er bij ieder individu en ieder orgaan van de gemeenschap op wordt aangedrongen de universele inachtneming van de rechten van de mens te bevorderen, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van de VN van 1966, het Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van de VN van 1966, het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen van 1979, het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind van 1989 en de ontwerpverklaring van de Verenigde Naties betreffende de rechten van inheemse volkeren van 1994,

–   gelet op het Verdrag inzake bestrijding van omkoping van de OESO (1997),

–   gezien de door de G3 opgestelde "Richtlijnen voor duurzaamheidsverslaggeving" (2006), in het kader van het "Global Reporting Initiative",

–   gezien het "United Nations Global Compact" dat in juli 2000 werd gelanceerd,

–   gezien de aankondiging op 6 oktober 2006 door het United Nations Global Compact en het Global Reporting Initiative dat zij een "strategische alliantie" hebben gevormd,

–   gezien de normen van de VN inzake de "Responsibilities of Transnational Corporations and Other Business Enterprises with Regard to Human Rights" (2003),

–   gezien het resultaat van de Wereldtop over Duurzame ontwikkeling te Johannesburg in 2002, en met name de oproep om intergouvernementele initiatieven inzake het vraagstuk van de verantwoording van ondernemingen en de conclusies van de Raad van 3 december 2002 over de follow-up van de Top,

–   gezien het rapport van de secretaris-generaal van de VN "Naar een wereldwijd partnerschap – betere samenwerking tussen de Verenigde Naties en alle betrokken partners, met name de particuliere sector" van 10 augustus 2005,

–   gezien de benoeming van een speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor bedrijfsleven en mensenrechten, zijn interim-rapport van 22 februari 2006 over mensenrechten en transnationale ondernemingen en het regionaal overleg dat hij had 27-28 maart 2006 te Johannesburg en op 26-27 juni 2006 te Bangkok,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 januari 1999 over EU-normen voor in ontwikkelingslanden werkende Europese bedrijven: naar een Europese Gedragscode(1), ter aanbeveling van de opstelling van een Europese Modelgedragscode met ondersteuning van een Europees waarnemingsforum,

–   gelet op Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken(2), die het Verdrag van Brussel van 1968 vervangt, behalve wat de betrekkingen tussen Denemarken en de andere lidstaten betreft,

–   gezien Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS)(3),

–   gezien de resolutie van de Raad van 3 december 2001(4) betreffende de follow-up van het Groenboek over de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 30 mei 2002 over het Groenboek van de Commissie over de bevordering van de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven(5),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 mei 2003 over de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven: een bijdrage van het bedrijfsleven aan duurzame ontwikkeling(6),

–   gezien Aanbeveling 2001/453/EG van de Commissie van 30 mei 2001 betreffende de verantwoording, waardering en vermelding van milieuaangelegenheden in de jaarrekeningen en jaarverslagen van ondernemingen(7),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 4 juli 2002 over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité getiteld "Bevordering van fundamentele arbeidsnormen en verbetering van de sociale governance in de context van de globalisering"(8),

–   gezien de resolutie van de Raad van 6 februari 2003 inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen(9),

–   gezien de mededeling van de Commissie "Bestuur en ontwikkeling" (COM(2003)0615),

–   gezien Richtlijn 2003/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2003 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, banken en andere financiële instellingen, en verzekeringsondernemingen (10),

–   gezien Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten(11),

–   gezien het eindrapport van het Europese Multistakeholder Forum over maatschappelijk verantwoord ondernemen van 29 juni 2004, waaronder aanbeveling 7 die de oprichting van een wettelijk kader inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen steunt,

–   gezien de mededeling van de Commissie "De sociale dimensie van de globalisering – hoe de EU ertoe bijdraagt dat iedereen er voordeel van heeft" (COM(2004)0383),

–   gezien Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad ("Richtlijn oneerlijke handelspraktijken")(12),

–   gezien de Europese Raad van 22 en 23 maart 2005 die de Lissabon-strategie opnieuw lanceerde en het partnerschap tussen de EU-instellingen, de lidstaten en het maatschappelijk middenveld richtte op "Samenwerken aan werkgelegenheid en groei",

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 juli 2005 over de uitbuiting van kinderen in ontwikkelingslanden, met speciale aandacht voor kinderarbeid(13),

–   gezien de mededeling van de Commissie over de herziening van de Strategie voor duurzame ontwikkeling – een actieplatform (COM(2005)0658), en de herziene EU-strategie voor duurzame ontwikkeling die op 15 en 16 juni 2006 door de Europese Raad werd goedgekeurd,

–   gezien de verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de de Raad, het Europees Parlement en de Commissie van 20 december 2005 betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: De Europese consensus(14),

–   gezien het nieuwe Stelsel van Algemene Preferenties (SAP+), dat sinds 1 januari 2006 van kracht is, waaraan voor het eerst uitvoering werd gegeven bij Verordening (EG) nr. 980/2005 van 27 juni 2005 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties(15) en dat hetzij toegang zonder douanerechten verleent dan wel een verlaagd tarief toekent voor een toenemend aantal producten en tevens een nieuwe prikkel vormt voor kwetsbare landen met specifieke handels-, financiële of ontwikkelingsbehoeften,

–   gezien de mededeling van de Commissie "Bevordering van waardig werk voor iedereen - Bijdrage van de Europese Unie aan de uitvoering van de agenda voor waardig werk over de hele wereld" (COM(2006)0249) (mededeling van de Commissie betreffende waardig werk),

–   gezien het Groenboek van de Commissie over het Europees transparantie-initiatief (COM(2006)0194),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 juli 2006 over eerlijke handel (Fair Trade) en ontwikkeling(16),

–   gezien de mededeling van de Commissie "Modernisering van het vennootschapsrecht en verbetering van de corporate governance in de Europese Unie - Een actieplan" (COM(2003)0284) (Actieplan corporate governance),

–   gezien de hoorzitting "Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen – is er een Europese aanpak?" die zijn Commissie werkgelegenheid en sociale zaken op 5 oktober 2006 heeft georganiseerd,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0471/2006),

A.   overwegende dat bedrijven niet beschouwd kunnen worden als vervanging voor de overheid wanneer laatstgenoemde verzuimt controle uit te oefenen op de naleving van sociale en milieunormen,

1.   is overtuigd dat grotere sociale en milieuverantwoordelijkheid van het bedrijfsleven in combinatie met het beginsel van verantwoording van ondernemingen een essentieel element vormt van het Europese Sociale Model, de Europese Strategie voor duurzame ontwikkeling en het ingaan op de sociale uitdagingen van economische globalisering;

2.   is verheugd over de mededeling van de Commissie over MVO die een nieuwe aanzet geeft tot het debat in de EU over maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO), maar ziet de bezorgdheid van sommige groepen belanghebbenden over een gebrek aan transparantie en evenwichtigheid bij de raadpleging vóór aanneming van de mededeling;

3.   erkent dat er nog altijd een debat gaande is tussen de diverse groepen belanghebbenden over een juiste definitie van MVO, en dat het begrip "meer dan wettelijk verlangd" enkele ondernemingen in staat kan stellen zich op maatschappelijke verantwoordelijkheid te beroepen terwijl zij tegelijkertijd plaatselijke en internationale wetten schenden; meent dat EU-bijstand aan regeringen van derde landen bij het implementeren van sociale en milieuregelgeving in overeenstemming met internationale verdragen, samen met effectieve inspectiestelsels, een noodzakelijke aanvulling zijn om MVO van Europese bedrijven wereldwijd te bevorderen;

4.   stemt in met de definitie van de Commissie dat MVO de vrijwillige integratie omvat van milieu- en sociale overwegingen in zakelijke activiteiten, naast juridische vereisten en contractuele verplichtingen; is van mening dat het MVO-beleid moet worden bevorderd terwille van zichzelf, en niet als een vervanging van passende regelgeving op de betreffende terreinen, noch als een steelse benadering voor het invoeren van dit soort wetgeving;

5.   merkt op dat de verscheidenheid aan vrijwillige MVO-initiatieven als een hindernis kan worden ervaren door vele ondernemingen die een MVO-beleid willen voeren en ook voor grote ondernemingen geen prikkel is om geloofwaardiger MVO-maatregelen te nemen of een ambitieuzer MVO-beleid te voeren, hoewel ook aangevoerd kan worden dat een dergelijke verscheidenheid inspirerend kan zijn voor bedrijven; roept de Commissie op de verspreiding van goede praktijken als gevolg van vrijwillige MVO-initiatieven aan te moedigen; is van mening dat de Commissie moet overwegen een lijst met criteria op te stellen waaraan bedrijven moeten voldoen als zij beweren verantwoordelijk te zijn;

6.   meent dat de geloofwaardigheid van vrijwillige MVO-initiatieven voorts afhankelijk is van een expliciete bereidheid om bestaande, internationaal overeengekomen normen en beginselen in het beleid op te nemen, alsook van een benadering met meer betrokken partijen, zoals aanbevolen door het Multistakeholder Forum (MSF) van de EU, evenals toepassing van onafhankelijke waarneming en verificatie;

7.   meent dat het EU-debat over MVO het punt is genaderd waarop de nadruk moet worden verschoven van 'processen' naar 'resultaten', wat leidt tot een meetbare en transparante bijdrage van bedrijven in de bestrijding van maatschappelijke uitsluiting en milieuverslechtering in Europa en wereldwijd;

8.   erkent dat veel bedrijven al uitgebreide en toenemende inspanningen leveren om zich te houden aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid;

9.   neemt er kennis van dat markten en bedrijven zich in Europa in verschillende ontwikkelingsfasen bevinden; meent daarom dat een one-size-fits-all methode die een enkel model beoogt op te leggen voor bedrijfsculturen niet relevant is en niet zal leiden tot een betekenisvolle opname van MVO door bedrijven; meent verder dat de nadruk moet worden gelegd op de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld en in het bijzonder consumentenbewustzijn over verantwoord produceren om te bevorderen dat bedrijven verantwoordelijkheid nemen die langdurig en relevant is voor de bepaalde nationale of regionale context;

10.   wijst erop dat MVO nieuwe thema's dient aan te pakken zoals levenslang leren, arbeidsorganisatie, gelijke kansen, sociale integratie, duurzame ontwikkeling en ethiek, zodat het als extra instrument kan dienen voor het beheer van de industriële verandering en herstructurering;

Het EU-debat over MVO

11.   neemt kennis van het besluit van de Commissie om een Europees Verbond voor maatschappelijk verantwoord ondernemen op te richten in partnerschap met een aantal bedrijfsnetwerken (Verbond); adviseert de Commissie zelf te zorgen voor één enkel coördinatiepunt om het besef van het lidmaatschap en de activiteiten van het Verbond levend te houden, en om duidelijke doelstellingen, tijdschema 's en een strategische visie voor voorlichting over het werk van het Verbond overeen te komen; moedigt alle Europese bedrijven en bedrijven uit derde landen die in Europa werkzaam zijn, groot en klein, aan om dit initiatief te omhelzen en andere belanghebbenden bij het Verbond te betrekken;

12.   meent dat de sociale dialoog een effectief middel is geweest voor het bevorderen van MVO-initiatieven en dat Europese ondernemingsraden ook een constructieve rol hebben gespeeld in de ontwikkeling van de beste praktijken met betrekking tot MVO;

13.   meent dat een substantieel grotere aanvaarding van MVO-praktijken bij EU-ondernemingen, de ontwikkeling van nieuwe modellen van beste praktijken door echte koplopers bij ondernemingen en vakbondsorganisaties als het gaat om diverse aspecten van MVO, de aanwijzing en bevordering van specifieke EU-maatregelen en regelgeving ter ondersteuning van MVO en de beoordeling van het effect van dergelijke initiatieven op het milieu en op mensenrechten en sociale rechten als essentiële toetsstenen voor het welslagen van het Verbond kunnen fungeren; meent voorts dat een uiterste termijn van twee jaar moet worden vastgesteld voor voltooiing van het werk van de "laboratoria" die onder haar auspiciën zijn opgezet, zoals door MVO-Europa voorgesteld;

14.   merkt op dat het bijeenroepen van het EU-Multistakeholder Forum een late toevoeging van de Commissiemededeling was en dat maatregelen moeten worden genomen om het vertrouwen van diverse betrokken partijen te wekken dat er een echte dialoog zal plaatsvinden die ertoe leidt dat EU-beleid en -programma's van wezenlijke invloed en een stimulans worden voor de toepassing van MVO door het bedrijfsleven in de EU; meent dat lering moet worden getrokken uit de twee jaar dat het MSF heeft gefunctioneerd, die positief was als het gaat om de regel "no fame, no shame" en het gebruik van onafhankelijke rapporteurs; wijst er echter op dat verbeteringen nodig zijn om tot een consensus te kunnen komen; benadrukt ook hoe belangrijk het is dat de vertegenwoordigers van de Commissie actief deelnemen aan het debat;

15.   roept de Commissie op vertegenwoordigers van een aantal nationale, regionale en lokale overheden uit te nodigen die hebben toegezegd overheidsopdrachten en andere beleidsinstrumenten te gebruiken om MVO te bevorderen om hun eigen 'laboratorium' op te richten onder het 'Verbond' en hun bevindingen in hun toekomstige werk te integreren;

16.   steunt de inspanningen van de Commissie om het lidmaatschap van het MSF uit te breiden met investeerders, het onderwijs en overheden en benadrukt dat een duurzame dialoog mogelijk moet blijven om overeengekomen doelen te bereiken;

17.   verzoekt de Commissie om bij het volgen van de voortgang van MVO een sterkere participatie van vrouwen aan het Multi-Stakeholder Forum en de uitwisseling van informatie en van goede praktijken op het gebied van gendergelijkheid aan te moedigen;

18.   steunt oproepen om verplichte kennisgeving voor lobbyisten van ondernemingen en andere organen en om evenwichtige toegang van grote ondernemingen en andere groepen betrokkenen tot de eigenlijke Europese beleidsvorming;

De koppeling tussen MVO en concurrentievermogen

19.   is verheugd over de doelstelling van de mededeling van de Commissie over MVO om MVO aan de economische, sociale en milieudoelstellingen van de strategie van Lissabon te koppelen, juist wegens de mening dat een serieuze benadering van MVO door bedrijven kan bijdragen aan een toename van het aantal banen en een verbetering van de arbeidsomstandigheden en het respecteren van de rechten van werknemers en het bevorderen van onderzoek en ontwikkeling van technologische innovaties; steunt het principe van "verantwoordelijke concurrentie" als integraal onderdeel van het programma voor concurrentievermogen en innovatie van de Commissie; daagt Europese bedrijven uit in hun verslaglegging op te nemen hoe zij bijdragen aan de Lissabon-doelstellingen;

20.   erkent dat effectieve concurrentieregels, binnen en buiten Europa, een essentieel onderdeel vormen voor het garanderen van verantwoordelijke bedrijfspraktijken, in het bijzonder door het mogelijk maken van een eerlijke behandeling en toegang tot lokaal gevestigde kleine en middelgrote ondernemingen;

21.   herhaalt dat de implementatie binnen MVO van verantwoordelijke en niet-discriminerende wervingspraktijken die de participatie van vrouwen en gehandicapten bevorderen, bijdraagt aan het behalen van de Lissabon-doelstellingen;

22.   ziet tegenstrijdigheid tussen concurrerende toeleveringsstrategieën van ondernemingen die streven naar steeds grotere flexibiliteit en steeds lagere kosten enerzijds en vrijwillige MVO-toezeggingen ter voorkoming van op uitbuiting berustende aanwervingspraktijken en bevordering van langlopende betrekkingen met toeleveringsbedrijven anderzijds; pleit voor voortzetting van de dialoog op dit gebied;

23.   stelt in verband hiermee voor dat de beoordelingen en de monitoring van Europese bedrijven waarvan erkend is dat zij verantwoordelijk zijn, worden uitgebreid met hun activiteiten en die van hun onderaannemers buiten de Europese Unie, om er zeker van te zijn dat MVO ook ten goede komt aan derde landen en vooral ontwikkelingslanden, in overeenstemming met de IAO-verdragen in het bijzonder met betrekking tot de vrijheid om vakbonden te vormen, het verbod op kinderarbeid en dwangarbeid, en meer specifiek vrouwen, migranten, inheemse volkeren en minderheidsgroeperingen;

24.   erkent MVO als een belangrijke stimulans voor bedrijvigheid en roept op tot het integreren van sociale maatregelen, zoals respect van de rechten van werknemers, een eerlijk loonbeleid, bestrijding van discriminatie, een leven lang leren, enz. en milieukwesties die vooral gericht zijn op de dynamische bevordering van duurzame ontwikkeling, zowel bij steun voor nieuwe producten en processen d.m.v. het innovatie- en handelsbeleid van de EU als bij het opstellen van strategieën voor sectoren, subregio's en steden;

25.   benadrukt dat ondernemingen met sociaal verantwoordelijkheidsgevoel een belangrijke bijdrage leveren aan het opheffen van de ongelijkheid die met name vrouwen en kansarme personen, inclusief gehandicapten, op de arbeidsmarkt ondervinden, in het bijzonder op het gebied van toegang tot de arbeidsmarkt, sociale uitkeringen, opleiding, loopbaanontwikkeling en een rechtvaardig loon- en salarisbeleid; benadrukt dat ondernemingen hun aanstellingsbeleid behoren af te stemmen op Richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden(17);

MVO-instrumenten

26.   is verheugd over de tendens van de laatste jaren dat grote ondernemingen vrijwillige sociale en milieurapporten publiceren; merkt op dat het aantal van dergelijke rapporten sinds 1993 continu is toegenomen, maar dat het aantal thans vrijwel gelijk blijft en dat slechts een minderheid gebruikmaakt van internationaal aanvaarde normen en principes, de volledige toevoerketen van het bedrijf gebruikt of onafhankelijke monitoring en verificatie inschakelt;

27.   herinnert de Commissie aan het verzoek van het Parlement om een voorstel in te dienen om in de vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (de vierde Richtlijn vennootschapsrecht)(18) sociale en milieuverslaglegging op te nemen naast vereisten inzake financiële verslaglegging; acht het van belang te streven naar bewustwording met betrekking tot de bepalingen inzake sociale en milieuverslaglegging in het kader van Aanbeveling 2001/453/EG van de Commissie betreffende de vermelding van milieuaangelegenheden van 2001, Richtlijn 2003/51/EG betreffende modernisering van jaarrekeningen en Richtlijn 2003/71/EG(19) betreffende prospectussen, steunt de tijdige omzetting hiervan in alle lidstaten, en verzoekt om studies naar de doeltreffende implementatie hiervan teneinde genoemde bewustwording te ontwikkelen;

28.   erkent de huidige beperkingen van de MVO 'industrie' wat betreft de meting van bedrijfscultuur, sociale controle en certificering, vooral wat betreft de kosten, vergelijkbaarheid en onafhankelijkheid, en meent dat het noodzakelijk zal zijn een professioneel kader te ontwikkelen met inbegrip van specifieke kwalificaties op dit terrein;

29.   beveelt aan dat de Commissie de verantwoordelijkheid van directeuren van bedrijven met meer dan 1000 werknemers zo uitbreidt dat de directeuren zichzelf de verplichting opleggen eventuele schadelijke sociale en milieueffecten van de bedrijfsactiviteiten te minimaliseren;

30.   verklaart nogmaals het milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) te steunen, in het bijzonder de hierin vereiste externe verificatie en de verplichting voor lidstaten om het systeem te bevorderen, en meent dat er ruimte is om soortgelijke systemen te ontwikkelen met betrekking tot de bescherming van arbeid en sociale en mensenrechten;

31.   steunt de Goede Praktijkcode van de International Social and Environmental Accreditation and Labelling Alliance (ISEAL; Internationale alliantie voor accreditering en etikettering op sociaal en milieugebied), als een vooraanstaand voorbeeld van het bevorderen van de samenwerking tussen bestaande etiketteringsinitiatieven, te verkiezen boven de oprichting van nieuwe sociale etikettering op nationaal of Europees niveau;

32.   roept de Commissie op een mechanisme te implementeren waarmee benadeelden, met inbegrip van ingezetenen van derde landen, vergoeding kunnen eisen van Europese bedrijven via de nationale rechtbanken van de lidstaten;

33.   betreurt dat de kwestie van het maatschappelijk verantwoord investeren in de mededeling van de Commissie over MVO ontbreekt, steunt de volwaardige deelname van investeerders als belanghebbenden aan het MVO-debat op EU-niveau waaronder ook het MSF, steunt de roep van de industrie om transparantie in plaats van prescriptieve regelgeving door midden van de invoering in de gehele EU van "verklaring van investeringsbeginselen" voor investeringsfondsen;

34.   wijst erop dat consumenten een belangrijke rol spelen wanneer het gaat om het creëren van stimulansen voor verantwoorde productie en verantwoorde bedrijfspraktijken; meent echter dat de situatie momenteel ondoordringbaar is voor consumenten door verwarring tussen de verschillende nationale productnormen en productetiketteringssystemen, wat er allemaal aan bijdraagt dat de bestaande sociale productetiketten worden ondermijnd; richt de aandacht op het feit dat tegelijkertijd aanzienlijke kosten worden gemaakt door bedrijven wanneer deze omschakelen tussen de vele verschillende nationale eisen en normen; wijst er ook op dat het duur is om monitoringsmechanismen op te zetten om toezicht te houden op de sociale productetikettering, met name voor kleinere landen;

35.   steunt de inspanningen van Eurostat om indicatoren op te stellen om het functioneren van MVO in verband met de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling te meten, alsook het voornemen van de Commissie nieuwe indicatoren te ontwikkelen om de kennis en de consumptie te meten van EU-producten met eco-etiket en het productieaandeel van EMAS-geregistreerde bedrijven;

36.   herhaalt nogmaals dat moet worden overwogen om een EU-ombudsman voor MVO te benoemen die onafhankelijk naspeuringen kan doen bij kwesties in verband met MVO op verzoek van bedrijven of een groep belanghebbenden; wenst dat verder wordt nagedacht over deze kwestie en soortgelijke voorstellen in de toekomst;

Betere regelgeving en MVO

37.   meent dat MVO-beleid kan worden bevorderd door meer bewustzijn en betere tenuitvoerlegging van bestaande wettelijke instrumenten; verzoekt de Commissie om campagnes voor meer bewustzijn te voeren en te bevorderen en toe te zien op de tenuitvoerlegging van de toepassing van directe buitenlandse aansprakelijkheid overeenkomstig het Verdrag van Brussel, de toepassing van de Richtlijnen 84/450/EEG(20) inzake misleidende reclame en 2005/29/EG inzake oneerlijke handelspraktijken en de mate waarin ondernemingen zich aan hun vrijwillige MVO-gedragscodes houden;

38.   herhaalt de noodzaak om eenvoudige, gemakkelijk te begrijpen taal te gebruiken om bedrijven aan te moedigen MVO te bevorderen;

39.   herhaalt dat grote inspanningen moeten worden gedaan door de Commissie en de EU-regeringen op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau om de kansen aan te grijpen die de herziening van de richtlijnen inzake overheidsopdrachten in 2004 bieden, MVO te ondersteunen door sociale en milieucriteria bij mogelijke leveranciers te bevorderen, tegelijkertijd rekening houdend met de noodzaak om aanvullende administratieve lasten voor kleine ondernemingen te vermijden, aangezien dit ze ervan zou kunnen weerhouden om deel te nemen aan aanbestedingen en waar nodig in geval van corruptie ook ondernemingen te diskwalificeren; verzoekt de Commissie, de Europese Investeringsbank en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling strikte sociale en milieucriteria toe te passen op alle, aan bedrijven in de particuliere sector verleende subsidies en leningen, ondersteund door duidelijke klachtenregelingen, voortbouwend op het voorbeeld van Nederland dat overheidsopdrachten koppelt aan de inachtneming van de fundamentele verdragen van de IAO en de OESO-richtlijnen in Nederland en het voorbeeld van verschillende Italiaanse provincies wat betreft de norm SA8000 CSR; herinnert eraan dat lidstaten stappen moeten ondernemen om ervoor te zorgen dat eventuele exportkredietgaranties voldoen aan de hoogste sociale en milieucriteria en niet worden gebruikt voor projecten die indruisen tegen overeengekomen EU-beleidsdoelen met betrekking tot bijvoorbeeld energie of bewapening;

Opneming van MVO in EU-beleid en -programma's

40.   is verheugd over de toezeggingen die in de mededeling van de Commissie over de uitvoering van het partnerschap voor groei en werkgelegenheid worden herhaald om bij al haar terreinen van activiteit MVO te ondersteunen en te bevorderen en verzoekt om een grote inspanning om deze toezeggingen te vertalen in concrete acties over de hele linie;

41.   meent dat het MVO-debat niet moet worden losgemaakt van vragen omtrent de verantwoording van ondernemingen en dat kwesties omtrent de sociale en ecologische gevolgen van bedrijvigheid, betrekkingen met betrokken partijen, de rechten van de houders van minderheidsaandelen en de plichten van directeuren van ondernemingen op dit punt volledig dienen te worden opgenomen in het Actieplan van de Commissie voor "Corporate Governance"; wijst erop dat deze kwesties deel moeten uitmaken van het MVO-debat; vraagt de Commissie deze speciale punten in overweging te nemen en met duidelijke voorstellen te komen om deze punten aan te pakken;

42.   is verheugd over rechtstreekse financiële steun van de Commissie voor MVO-initiatieven om met name innovatie aan te moedigen, de betrokkenheid van belanghebbende partijen mogelijk te maken en potentiële groepen benadeelden bij te staan bij vermeende kwalijke praktijken, inclusief doodslag door rechtspersonen; moedigt de Commissie aan in het bijzonder mechanismen te ontwikkelen die ervoor zorgen dat gemeenschappen die worden benadeeld door Europese bedrijven recht hebben op een eerlijk en toegankelijk proces; onderstreept het belang van EU-begrotingslijn B3-4000 voor proefprojecten zoals die met betrokkenheid van werknemers (Employee Community Engagement), verhypothekeerde fondsen ter ondersteuning van MVO binnen het programma voor concurrentievermogen en innovatie van de Commissie, alsook om in het kader van het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling 3% van onderzoek in de sociale en menswetenschappen te besteden aan bedrijven in de maatschappij; roept de Commissie op zich meer in te spannen om MVO te steunen met betrekking tot EU-bedrijven die werkzaam zijn in derde landen door middel van haar programma's voor externe bijstand;

43.   is verheugd over de toezegging om scholing tot een van de acht actiegebieden met prioriteit te maken, roept op tot een grondiger integratie van MVO in het Socratesprogramma, de levering van een brede reeks MVO-materialen in het toekomstige European Teaching Resource Centre, en de oprichting van een Europese online directory van businessschools en universiteiten met betrekking tot MVO en duurzame ontwikkeling;

44.   moedigt initiatieven op het niveau van de EU en van de lidstaten aan om het onderwijs van verantwoord management en verantwoorde productie op de Europese businessschools te verbeteren;

45.   wijst erop dat sociale en milieuverantwoordelijkheid net zo goed geldt voor gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties als voor bedrijven en roept de Commissie op haar toezegging na te komen om een jaarverslag over de sociale en milieueffecten van haar eigen directe activiteiten te publiceren, alsook beleidsmaatregelen te ontwikkelen om het personeel van de EU-instellingen aan te moedigen zich vrijwillig voor de gemeenschap in te zetten;

46.   is van mening dat ondernemingen in het kader van MVO culturele en opleidingsactiviteiten onder hun hoede zouden kunnen nemen die het Europees beleid een meerwaarde geven op het gebied van cultuur en levenslang leren;

47.   verzoekt de Commissie om MVO beter in haar handelsbeleid te integreren zonder de WTO-regels met voeten te treden en ongerechtvaardigde handelsbarrières op te werpen door te trachten in alle bilaterale, regionale of multilaterale overeenkomsten bindende artikelen op te nemen tot naleving van internationaal overeengekomen MVO-normen, zoals de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, de tripartiete verklaring en de beginselen van Rio van de IAO, met voorbehoud van regelgevende bevoegdheden voor kwesties in verband met mensenrechten en sociale en milieuverantwoordelijkheid; is verheugd over de steun voor deze doelstellingen in de mededeling van de Commissie betreffende de bevordering van waardig werk; herhaalt zijn oproep aan de delegaties van de Commissie in derde landen om binnen de bevoegdheden van de Commissie de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen te bevorderen en hiervoor als contactpunt op te treden; roept de Commissie en lidstaten op het functioneren van de nationale contactpunten te verbeteren, vooral wat betreft het behandelen van gevallen van vermeende schendingen ten gevolge van bedrijfsactiviteiten en aanvoerketens van Europese bedrijven wereldwijd;

48.   neemt kennis van de bijdrage die is geleverd door de internationale beweging voor eerlijke handel in de vorm van zestig jaar pionierswerk op het gebied van verantwoorde bedrijfspraktijken en het aantonen dat dergelijke praktijken levensvatbaar en duurzaam zijn door de gehele aanvoerketen; roept de Commissie op de ervaring van de beweging voor eerlijke handel in aanmerking te nemen en systematisch te onderzoeken hoe deze ervaring kan worden gebruikt in het kader van MVO;

49.   vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat in de EU gevestigde transnationale bedrijven met productiefaciliteiten in derde landen, in het bijzonder die welke deelnemen aan het programma GSP+, voldoen aan de basisnormen van de IAO, de sociale en milieuverdragen en de internationale overeenkomsten om zo wereldwijd een evenwicht mogelijk te maken tussen economische groei en hoge sociale en milieunormen;

50.   is verheugd over de toezegging van de Europese consensus over ontwikkeling om MVO bij wijze van prioriteit te steunen; roept het Directoraat-generaal Ontwikkeling van de Commissie op concrete stappen te ondernemen om een actieve rol te spelen in het debat, de arbeidsomstandigheden en het gebruik van de natuurlijke rijkdommen in de ontwikkelingslanden te onderzoeken, met binnenlandse bedrijven alsook met de overzeese vestigingen van EU-bedrijven, onderaannemers en andere belanghebbende partijen samen te werken om misbruik en wanpraktijken in de aanvoerketens tegen te gaan, armoede te bestrijden en rechtvaardige groei te bewerkstelligen;

51.   stelt voor dat de Commissie streeft naar deelneming van kleine ondernemingen in MVO door samenwerking met bemiddelende instanties, door specifieke steun te verlenen voor deelneming van coöperatieve/sociaaleconomische bedrijven via hun brancheverenigingen; stelt voorts voor dat zij het netwerk van Europese Voorlichtingscentra benut om MVO-initiatieven rechtstreeks te bevorderen en overweegt om bij het Directoraat-generaal Ondernemingen en Industrie van de Commissie een MVO-gezant, te vergelijken met de gezant voor het MKB, aan te wijzen;

52.   beveelt aan dat de Commissie een diepgaande Europa-omvattende studie uitvoert over de verschillende manieren waarop kleine en middelgrote ondernemingen kunnen deelnemen aan MVO en over de prikkels voor hen om MVO-principes aan te nemen op vrijwillige, individuele basis, en dat de juiste lessen worden geleerd van de verworven ervaring en de goede praktijken op dit gebied;

53.   is verheugd over de toezegging in de Commissiemededeling over MVO om de participatie van werknemers en hun vakbonden in MVO te vergroten en herhaalt zijn verzoek aan de Commissie en de sociale partners om voort te bouwen op de succesvolle sluiting van 50 internationale kaderovereenkomsten en 30 Europese kaderovereenkomsten in verband met hoofdzakelijk fundamentele arbeidsnormen voor afzonderlijke ondernemingen of sectoren, dat het beschouwt als een benadering voor het ontwikkelen van verantwoordelijkheid van ondernemingen in Europa en de rest van de wereld; verwijst naar de Europese ondernemingsraden, die uiterst geschikt zijn om MVO en in het bijzonder fundamentele werknemersrechten in multinationale ondernemingen te bevorderen;

54.   benadrukt het belang van de rol van de sociale partners in de stimulering van de werkgelegenheid van vrouwen en de bestrijding van discriminatie; moedigt hen aan om, in het kader van MVO, initiatieven te nemen ten gunste van een grotere participatie van vrouwen in het bestuur van ondernemingen, ondernemingsraden en instanties voor de sociale dialoog;

55.   adviseert om bij toekomstig MVO-onderzoek niet alleen te kijken naar de "zakelijke argumenten" voor MVO, maar ook naar het verband tussen concurrentievermogen en duurzame ontwikkeling op macroniveau (de EU en de lidstaten), mesoniveau (industriesectoren en aanvoerketens) en microniveau (MKB), en de onderlinge relatie daartussen, en de gevolgen van huidige MVO-initiatieven en eventuele schendingen van MVO-beginselen; steunt de leidende rol die wordt gespeeld door de European Academy of Business in Society in dit opzicht; verzoekt de Commissie om publicatie van een gezaghebbende "jaarlijkse stand van het MVO" op te stellen door onafhankelijke deskundigen en onderzoekers, waarin bestaande informatie wordt samengevoegd, nieuwe ontwikkelingen worden beschreven en aanbevelingen voor toekomstige maatregelen worden gedaan;

De bijdrage van Europa aan mondiaal maatschappelijke verantwoord ondernemen

56.   meent dat de mogelijke invloed van MVO-beleid het grootst is als het gaat om wereldwijde aanbodketens van ondernemingen, teneinde verantwoorde investeringen door ondernemingen mogelijk te maken en aldus bij te dragen aan de bestrijding van armoede in de ontwikkelingslanden, om waardige arbeidsomstandigheden te bevorderen, beginselen van eerlijke handel en goed bestuur te steunen en tevens het aantal gevallen te beperken van inbreuk op internationale normen, ook arbeidsnormen, door ondernemingen in landen waar regelgeving schaars of onbestaande is;

57.   roept de Commissie op specifiek onderzoek te starten naar het effect van het MVO-beleid en met voorstellen te komen om verantwoorde investeringen door bedrijven en hun verantwoordelijkheid te vergroten;

58.   erkent dat een aantal internationale MVO-initiatieven dieper geworteld zijn en een nieuwe rijpheid hebben bereikt, waaronder de recente publicatie van 'G3'-richtlijnen door het Global Reporting Initiative, de verwijdering van 200 bedrijven door het UN Global Compact en de benoeming van een speciale vertegenwoordiger van de Secretaris-generaal van de VN voor bedrijven en mensenrechten;

59.   is teleurgesteld dat de Commissie in haar mededeling betreffende het partnerschap voor groei en werkgelegenheid niet meer prioriteit heeft toegekend aan het bevorderen van mondiale initiatieven en verzoekt de Commissie om in samenwerking met de lidstaten en de betrokken partijen een strategische visie en inbreng bij het opzetten van MVO-initiatieven op mondiaal niveau te ontwikkelen en tevens belangrijke inspanningen te doen voor veel intensievere deelname van EU-ondernemingen aan dergelijke initiatieven;

60.   verzoekt de lidstaten en de Commissie om inachtneming van de basisnormen van de IAO te ondersteunen en te stimuleren als onderdeel van het maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) van bedrijven, overal waar deze opereren;

61.   is van mening dat de internationale dimensie van MVO een stimulans dient te vormen voor het opstellen van richtlijnen die de ontwikkeling van dit soort beleid in de gehele wereld moeten bevorderen;

62.   verzoekt de Commissie om samen met andere betrokken partners in 2007 een groot internationaal initiatief te organiseren ter markering van de vijfde verjaardag van de toezegging die op de Wereldtop over duurzame ontwikkeling is overeengekomen om intergouvernementele initiatieven op het gebied van de verantwoording van ondernemingen te ontplooien;

63.   verzoekt de Commissie om voort te bouwen op het succes van de transatlantische dialoog van het bedrijfsleven over MVO in de jaren 1990, door een overeenkomstige dialoog tussen de EU en Japan te organiseren;

64.   pleit ervoor om internationale initiatieven te blijven ontwikkelen voor volledige transparantie met betrekking tot de opbrengsten van Europese bedrijven bij hun activiteiten in derde landen, voor volledige naleving van de mensenrechten bij bedrijfsactiviteiten in conflictgebieden en voor het afzien van lobbying, zoals 'host-country agreements' die bedrijven sluiten om de voorschriften in dergelijke landen te ondermijnen of te ontwijken;

65.   roept de Commissie en lidstaten op bij te dragen aan de ondersteuning en versterking van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, met name door een onderzoek uit te voeren naar de doelmatigheid van Europese nationale contactpunten (NCP's) en hun rol in het doelmatig bemiddelen tussen belanghebbenden om conflicten op te lossen; roept op tot de ontwikkeling van een model voor Europese nationale contactpunten met beste praktijken betreffende hun institutionele structuur, zichtbaarheid, toegankelijkheid voor alle belanghebbenden en de behandeling van klachten; roept op tot een brede interpretatie van de definitie van investering bij de toepassing van de OESO-richtlijnen om te garanderen dat toevoerketenkwesties worden behandeld in het kader van implementatieprocedures;

66.   verzoekt om steun voor de ontwikkeling van het "Global Reporting Initiative" (GRI - mondiale verslagleggingsinitiatief) door vooraanstaande Europese bedrijven uit te nodigen deel te nemen aan nieuwe sectorale benaderingen op het gebied van de bouw, de chemische industrie en de landbouw; om onderzoek over de participatie door kleine en middelgrote ondernemingen te bevorderen, om activeringswerk met name in Midden- en Oost-Europese landen mogelijk te maken en duurzaamheidsindexen te ontwikkelen in samenwerking met beurzen in opkomende markten;

67.   roept de Commissie op om in toekomstige samenwerkingsovereenkomsten met ontwikkelingslanden hoofdstukken op te nemen over onderzoek, monitoring en hulp om sociale, menselijke en milieuproblemen bij de bedrijfsactiviteiten en toevoerketen van in de EU gevestigde bedrijven in derde landen te bestrijden;

68.   is in principe verheugd over de plannen van de International Organization for Standardization om een norm te creëren voor maatschappelijk verantwoord ondernemen en roept de Europese vertegenwoordiging op ervoor te zorgen dat het bereikte resultaat strookt met de internationale normen en overeenkomsten en de mogelijkheid behoudt om parallelle methoden voor externe beoordeling en certificering te ontwikkelen;

o
o   o

69.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en alle instellingen en organisaties die hierin genoemd worden.

(1) PB C 104 van 14.4.1999, blz. 180.
(2) PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.
(3) PB L 114 van 24.4.2001, blz. 1.
(4) PB C 86 van 10.4.2002, blz. 3.
(5) PB C 187 E van 7.8.2003, blz. 180.
(6) PB C 67 E van 17.3.2004, blz. 73.
(7) PB L 156 van 13.6.2001, blz. 33.
(8) PB C 271 E van 12.11.2003, blz. 598.
(9) PB C 39 van 18.2.2003, blz. 3.
(10) PB L 178 van 17.7.2003, blz. 16.
(11) PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.
(12) PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22.
(13) PB C 157 E van 6.7.2006, blz. 84.
(14) PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1.
(15) PB L 169 van 30.6.2005, blz. 1.
(16) Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0320.
(17) PB L 39 van 14.2.1976, blz. 40. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2002/73/EG (PB L 269 van 5.10.2002, blz.15).
(18) PB L 222 van 14.8.1978, blz. 11. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 224 van 16.8.2006, blz. 1).
(19) PB L 345 van 31.12.2003, blz. 64.
(20) PB L 250 van 19.9.1984, blz. 17.


Een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010
PDF 298kWORD 74k
Resolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2007 over een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010 (2006/2132(INI))
P6_TA(2007)0063A6-0033/2007

Het Europees Parlement,

   gezien de mededeling van de Commissie "Een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010" (COM(2006)0092),

–   gezien Beschikking 2001/51/EG van de Raad van 20 december 2000 betreffende het programma in verband met de communautaire strategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen (2001-2005)(1) en onder verwijzing naar zijn standpunt van 15 november 2000(2) over dezelfde kwestie,

–   gezien de bepalingen in de rechtsinstrumenten van de Verenigde Naties op het gebied van de rechten van mens en met name de rechten van de vrouw, in het bijzonder het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) evenals andere instrumenten van de VN inzake geweld tegen vrouwen zoals de Verklaring en het actieprogramma, aangenomen op de wereldconferentie over de mensenrechten in Wenen op 14-25 juni 1993, de resolutie van 20 december 1993 over de uitbanning van geweld tegen vrouwen(3), de resolutie van 19 februari 2004 over de uitbanning van huiselijk geweld tegen vrouwen(4), de resolutie van 20 december 2004 over de te nemen maatregelen met het oog op de uitbanning van misdaden tegen vrouwen die worden gepleegd wegens schending van de eer(5) en de resolutie van 2 februari 1998 over preventieve maatregelen ter voorkoming van misdaden en strafrechtelijke maatregelen om geweld tegen vrouwen uit te bannen(6),

–   gezien de Verklaring van Peking en het Actieprogramma dat op 15 september 1995 dat werd aangenomen op de vierde wereldconferentie over vrouwen, en onder verwijzing naar zijn resoluties van 18 mei 2000 over de follow-up van het Actieprogramma van Peking(7) en van 10 maart 2005 over de follow-up van het Actieprogramma van de vierde wereldconferentie over vrouwen (Peking+10)(8),

–   gezien het verslag van de secretaris-generaal van de VN van 6 juli 2006 genaamd 'In-depth study on all forms of violence against women'(9),

–   gezien het eindverslag van maart 2005 van de 49e zitting van de VN-Commissie inzake de positie van de vrouw,

–   gezien het protocol inzake de rechten van de vrouw in Afrika bij het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren, dat ook bekendstaat als een van de Maputo-protocollen, dat in werking is getreden op 25 november 2005 en dat onder andere alle vormen van genitale verminking van vrouwen verbiedt,

–   gezien resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad van 31 oktober 2000 over vrouwen, vrede en veiligheid(10), waarin wordt opgeroepen tot grotere betrokkenheid van vrouwen bij het voorkomen van gewapende conflicten en vredesopbouw,

–   gezien het verslag van mei 2003 van het Raadgevend comité voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen van de Commissie over genderbewust budgetteren,

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Buitengewone Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000, de Europese Raad van Stockholm van 23 en 24 maart 2001, de Europese Raad van Barcelona van 15 en 16 maart 2002, de Europese Raad van Brussel van 20 en 21 maart 2003 en van 25 en 26 maart 2004,

–   gezien Beschikking 2005/600/EG van de Raad van 12 juli 2005 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten(11),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 januari 2006 over de toekomst van de strategie van Lissabon vanuit genderperspectief(12),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 maart 2004 over het combineren van het beroep, gezin en privé-leven(13),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 11 februari 2004 over de organisatie van de arbeidstijd (wijziging Richtlijn 93/104/EG)(14),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 2 februari 2006 over de huidige situatie ten aanzien van de bestrijding van geweld tegen vrouwen en mogelijke toekomstige acties(15),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 januari 2006 over strategieën voor de strijd tegen de handel in vrouwen en seksuele uitbuitingn van kwetsbare kinderen(16),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 24 oktober 2006 over de immigratie van vrouwen: de rol van vrouwelijke immigranten en hun plaats in de Europese Unie(17),

–   gezien de ministeriële verklaring van de EU-ministers die verantwoordelijk zijn voor gendergelijkheidsbeleid aangenomen op 4 februari 2005 in Luxemburg,

–   gezien het Europees pact voor gendergelijkheid dat is goedgekeurd door de Europese Raad van Brussel van 23 en 24 maart 2006,

–   gezien het actieplan voor de gendergelijkheid 2005-2015 van de Commonwealth,

–   gezien artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de adviezen van de Commissie ontwikkeling, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0033/2007),

A.   overwegende dat de Verklaring van Wenen, aangenomen op de VN-wereldconferentie over de mensenrechten op 25 juni 1993, bevestigt dat 'mensenrechten van vrouwen en meisjes onvervreemdbaar, integraal en ondeelbaar deel uitmaken van de universele mensenrechten' en dat de gelijkheid tussen vrouwen en mannen een fundamenteel recht en beginsel is van de EU, dat is verankerd in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; overwegende dat er, ondanks de aanzienlijke vooruitgang die er op dit gebied is geboekt, nog veel ongelijkheid bestaat tussen vrouwen en mannen,

B.   overwegende dat geweld tegen vrouwen de meest verbreide schending van de mensenrechten is, zonder geografische, economische en sociale grenzen, en dat, ondanks de pogingen die zijn ondernomen op nationaal, communautair en internationaal niveau, het aantal vrouwen dat slachtoffer is van geweld alarmerend is(18),

C.   overwegende dat de term "geweld tegen vrouwen" geïnterpreteerd moet worden als iedere daad van gendergerelateerd geweld, die resulteert in of die vermoedelijk resulteert in lichamelijke, seksuele of psychologische schade of leed voor vrouwen, inclusief dreigingen met dergelijke daden, dwang of willekeurige vrijheidsberoving, ongeacht het feit of dit plaatsvindt in het openbaar of in het privé-leven,

D.   overwegende dat het risico van armoede overwegend vrouwen treft, inclusief de vrouwen die werken(19), en in het bijzonder oudere vrouwen, alleenstaande moeders, tienermoeders en vrouwen die in familiebedrijven werken, vanwege de voortdurende genderdiscriminatie en ongelijkheid in opleiding, persoonlijke diensten, toegang tot de werkgelegenheid, gezinsverantwoordelijkheden, pensioenrechten, alsmede juridische bescherming in geval van scheiding of echtscheiding, vooral voor vrouwen die economisch afhankelijk zijn,

E.   overwegende dat alle culturele en sociale beginselen en waarden van de EU en de lidstaten, zoals respect voor de mensenrechten, de waardigheid van de mens, gelijkheid, dialoog, solidariteit en participatie, het erfgoed van alle burgers en ingezetenen van de EU vormt en dat assimilatie ervan een van de prioriteiten voor de EU is en een factor van emancipatie en integratie, vooral voor vrouwen en meisjes die zich in een isolement bevinden door taalbarrières, culturele of religieuze barrières,

F.   overwegende dat meer aandacht gegeven zou moeten worden aan genderbewust budgetteren met het oog op een doelmatig beheer van het gelijkekansenbeleid, en overwegende dat deze door kennis en ervaring op dit gebied op Europees, nationaal of regionaal niveau vanaf nu zou kunnen worden toegepast op de begroting en de communautaire programma's, tijdens de fase van de opstelling, de tenuitvoerlegging en de evaluatie ervan(20),

G.   overwegende dat artikel 3, lid 2 en de artikelen 13 en 152 van het Verdrag de rol van de Gemeenschap definiëren voor de totstandkoming van de gendergelijkheid in het beleid ter bescherming van de menselijke gezondheid,

H.   overwegende dat er om de Lissabon-doelstellingen op het gebied van werkgelegenheid voor vrouwen te verwezenlijken verdere acties nodig zijn in het kader van de open coördinatiemethode, acties gebaseerd op de bestaande praktijken op nationaal of regionaal niveau en vooral rekening houdende met de onderlinge afhankelijkheid van het beleid op het gebied van onderwijs en toegang tot arbeid, combinatie van privé-leven en werk, diensten en de bevordering van de deelname van vrouwen aan de besluitvormingsprocessen; overwegende dat er in dat perspectief een speciale inspanning zou moeten worden verricht om te zorgen voor sociaal-economische cohesie om de digitale kloof tussen de geslachten te dichten en de rol van vrouwen in de wetenschap te stimuleren,

I.   overwegende dat, ondanks de communautaire wetgeving en nationale voorzieningen voor gelijke beloning, er nog steeds een grote kloof bestaat tussen de beloningen van de twee geslachten, waarbij vrouwen in de EU gemiddeld 15% minder verdienen dan mannen; deze kloof wordt veel minder snel kleiner dan dat het verschil in arbeidsparticipatie tussen de twee geslachten toeneemt,

J.   overwegende dat vrouwen vaak minder pensioenrechten hebben dan mannen, vanwege hun lagere loon of omdat hun beroepscarrière korter duurt en is onderbroken vanwege hun grotere verantwoordelijkheid voor gezinstaken,

K.   overwegende dat de beleidsmaatregelen om werk en privé-leven beter combineerbaar te maken zich niet alleen op vrouwen, maar ook op mannen moeten richten en dat deze daarom een globale aanpak vereisen waarbij rekening wordt gehouden met de discriminatie van vrouwen en nieuwe generaties worden beschouwd als voordeel voor de maatschappij in het geheel,

L.   overwegende dat vrouwen 52% van de Europese bevolking vertegenwoordigen, maar dat dit aandeel niet wordt weerspiegeld in de toegang tot en de deelname aan de machtsposities; overwegende dat de representativiteit van de maatschappij in het geheel een element is dat het bestuur en de relevantie van het beleid ten aanzien van de verwachtingen van de bevolking versterkt, en bovendien overwegende dat er op nationaal niveau een scala aan oplossingen bestaat (wetten, akkoorden of politieke initiatieven) om de vertegenwoordiging van de vrouw in besluitvormingsorganen te concretiseren,

M.   overwegende dat het strategisch kader "i2010" (Europese informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid 2010) dat is voorgesteld door mededeling (COM(2005)0229) van de Commissie, onder andere, gericht is op de verbetering van de levenskwaliteit dankzij de deelname van iedereen aan de informatiemaatschappij,

1.   neemt nota van de wens van de Commissie de strategie op het gebied van gelijke kansen voort te zetten in meerjarig perspectief om zo een langetermijnstrategie te volgen ten einde de gelijkheid van vrouwen en mannen op EU-niveau te bevorderen, maar wijst erop dat in de routekaart de verantwoordelijkheden van de Commissie en de lidstaten niet nader worden uitgewerkt ten aanzien van implementatie en voorlichting aan de burgers of de middelen die zullen worden toegewezen om uitvoering te geven aan de aanbevelingen ervan;

2.   erkent het tweeledige karakter van de benadering ter bevordering van gelijkheid die inhoudt dat de genderdimensie op alle beleidsterreinen dient geïntegreerd, terwijl tevens specifieke maatregelen worden genomen om de gelijkheid te bevorderen;

3.   nodigt de Commissie uit een globaal kader op te zetten voor de evaluatie van het beleid en de programma's ter ondersteuning van de gendergelijkheid, inclusief het daaruit voorvloeiende nationale beleid; verzoekt vooral om een grondige evaluatie van de communautaire raamstrategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen (2000-2005)(21), evenals een analyse van de tenuitvoerlegging van de richtlijnen inzake gelijke kansen, vooral de Richtlijnen 86/613/EEG(22), 89/391/EEG(23), 92/85/EEG(24) en 2003/41/EG(25), om voor deze routekaart, op basis van betrouwbare gegevens en statistieken, een coherente cyclus op te stellen voor programmering, tenuitvoerlegging, controle en evaluatie; is in dit opzicht van oordeel dat de snelle oprichting van het Europees Genderinstituut onontbeerlijk is voor de constante bewaking van de voortgang van de routekaart;

4.   verzoekt de Commissie het beleid van gendergelijkheid niet alleen te beschouwen als een prioriteit voor de EU, maar ook en vooral als een fundamentele vereiste voor de eerbiediging van de rechten van het individu; is van oordeel dat deze aanpak zou zich moeten vertalen in een poging tot coördinatie en versterking van de Europese en nationale maatregelen om vrouwen en kinderen juridisch te beschermen, en met name:

   in geval van onderwerping aan slavernij, of in gevallen waarin misdaden worden gepleegd op grond van eer of traditie, in gevallen van geweld, vrouwenhandel, genitale verminking van vrouwen, gedwongen huwelijken, polygamie of identiteitsberovende handelingen zoals het verplicht dragen van de burka, de chador of een masker, met als doel zero tolerance;
  

en verzoekt de Commissie:

   onderzoek te verrichten naar de onderliggende oorzaken van gendergerelateerd geweld, indicatoren voor het aantal slachtoffers te ontwikkelen en, mits er een rechtsgrondslag is vastgesteld, een voorstel voor een richtlijn in te dienen inzake de bestrijding van geweld tegen vrouwen;
   zo spoedig mogelijk vergelijkbare en betrouwbare gegevens te verzamelen over mensenhandel om het aantal slachtoffers te beperken, alsmede een onderzoek te verrichten naar het causale verband tussen wetgeving inzake prostitutie en mensenhandel voor seksuele uitbuiting en beste praktijken uit te wisselen, met inbegrip van maatregelen om de vraagzijde van deze activiteiten aan te pakken;
  

en verzoekt de lidstaten:

   verplichte registratie in te voeren van genitale verminkingen van vrouwen, uitgevoerd door personen die werkzaam zijn in de gezondheidszorg en de vergunning in te trekken van artsen die zich aan deze praktijken schuldig maken;

5.   verzoekt de lidstaten die dit nog niet hebben gedaan het Protocol inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, tot aanvulling van het VN-Verdrag tegen grensoverschrijdende misdaad (een van de Palermo-protocollen) te ratificeren, evenals het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel, alsmede uitvoering te geven aan Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie(26);

6.   is van mening dat de eerbiediging van de rechten van de vrouw een fundamentele vereiste is, net als de andere mensenrechten, in het kader van de toetredingsonderhandelingen met de kandidaat-lidstaten; vraagt de Commissie daarom de gegevens met betrekking tot de daden van discriminatie en geweld waarvan vrouwen het slachtoffer zijn geworden in deze landen te controleren en bekend te maken aan het Europees Parlement en de Raad, en de deelname aan de communautaire programma's PROGRESS en DAPHNE door de landen die op weg zijn toe te treden actief te bevorderen;

7.   benadrukt dat eerbiediging van de rechten van vrouwen een essentiële voorwaarde dient te zijn van het nabuurschapsbeleid, het buitenlands beleid en het ontwikkelingsbeleid van de EU;

   beveelt in het kader van dit beleid een grotere betrokkenheid van de EU aan bij de politieke dialoog met derde landen en financiële steun te verlenen aan ontwikkeling met het oogmerk gendergelijkheid te bevorderen;
   benadrukt het specifieke karakter van de feminisering van armoede en dringt erop aan dat er bij de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDO's) nadruk wordt gelegd op het bevorderen van gendergelijkheid in alle leeftijdsgroepen;
   dringt erop aan dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan de MDO's 2 en 3 en dat het onderwijs aan meisjes op alle leeftijden wordt bevorderd en dat vrouwen gelijke toegang hebben tot opleidingsprogramma's om het vrouwelijk ondernemerschap te stimuleren, met name in het MKB/de KMO's, als middel om armoede terug te dringen, de gezondheid en het welzijn te stimuleren en werkelijke en duurzame ontwikkeling te bevorderen;
   dringt aan op maatregelen om te voorkomen dat vrouwen in ontwikkelingsprogramma's worden gemarginaliseerd door hen gelijke toegang te garanderen tot de arbeidsmarkt en tot vaste en kwalitatief betere banen, en tot de productiemiddelen zoals land, krediet en technologie;
   dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan in het kader van hun ontwikkelingssamenwerkingsbeleid passende maatregelen te treffen om een betere vertegenwoordiging van vrouwen aan te moedigen door ervoor te zorgen dat vrouwen dezelfde kansen hebben als mannen en door hun deelname aan beroepsverenigingen en politieke planningsorganen en besluitvormingsorganen aan te moedigen;
   verzoekt de Commissie en de lidstaten om in het kader van hun ontwikkelingsprogramma's preventieve methoden te overwegen voor de bestrijding van seksueel geweld en mensenhandel met als oogmerk seksuele uitbuiting, om geweld tegen vrouwen te ontmoedigen en om te garanderen dat zowel vrouwen die ontheemd zijn door een conflict als andere migrerende vrouwen in aanmerking komen voor medische, sociale, juridische en psychologische assistentie;
   verzoekt de Commissie een kwantitatieve en kwalitatieve beoordeling van de uitgaven en de programma's voor ontwikkelingshulp in derde landen te verrichten;

8.   vraagt de Commissie maatregelen te nemen om te waarborgen dat vrouwen hun rechten op gezondheidsgebied kunnen uitoefenen, waaronder hun recht op seksuele en reproductieve gezondheid; stelt nogmaals dat het van wezenlijk belang is, met name in het kader van de bestrijding van HIV/aids, de toegang tot informatie over seksuele en reproductieve gezondheid en tot gezondheidsdiensten te vergroten;

9.   erkent dat meisjes zich in een bijzondere kwetsbare positie bevinden als het gaat om geweld en discriminatie en vraagt dat er meer wordt gedaan om meisjes te beschermen tegen alle vormen van geweld, waaronder verkrachting, seksuele uitbuiting en gedwongen rekrutering bij strijdkrachten, en dat er stimulansen worden geboden om beleid en programma's op te stellen waarmee beoogd wordt om de rechtsbescherming van meisjes in conflict- en postconflictsituaties te verbeteren;

10.   vraagt de Commissie haar belofte gestand te doen om met een mededeling te komen over een Europese visie op gendergelijkheid in de ontwikkelingssamenwerking;

11.   roept de Commissie op te zorgen voor de coördinatie tussen de beleidsmaatregelen van de EU en de VN ten behoeve van gelijke kansen en de rechten van meisjes; stelt nogmaals hoe belangrijk het is een nauwe samenwerking met Europese en internationale, regionale en/of bilaterale instellingen, waaronder de organen van de VN, te bevorderen, teneinde de aanpak van gendervraagstukken op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp te harmoniseren, met name door de verbinding tussen het Actieplatform van Peking en het Actieprogramma van Caïro, het CEDAW en het facultatieve protocol bij dat verdrag, alsmede de MDO's te versterken;

12.   roept de Commissie op ervoor te zorgen dat beleid inzake Afrika en de nationale ontwikkelingsstrategieën van Afrikaanse landen de ratificatie en implementatie van het protocol van Maputo bevorderen in alle Afrikaanse landen, waarbij bijzondere aandacht wordt geschonken aan artikel 5, dat alle vormen van genitale verminking van vrouwen veroordeelt en verbiedt;

13.   is ingenomen met de toezegging van de Commissie om de uitvoering van bovengenoemde Resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad te bevorderen en om richtsnoeren op te stellen inzake gendermainstreaming in opleidingsactiviteiten voor crisisbeheersing;

14.   verzoekt de lidstaten en de Commissie concrete initiatieven te nemen voor de emancipatie en de sociale en economische integratie van immigrantenvrouwen, vooral in het kader van het gemeenschappelijk kaderprogramma voor de integratie van onderdanen van derde landen in de EU, en ondersteunende maatregelen te treffen voor het leren van de taal, de rechten en de plichten die zijn afgeleid van het acquis communautaire, internationale overeenkomst, de rechtsbeginselen en de wetgeving die gelden in het gastland (zoals o.a. het verbod op polygamie in het kader van de gezinshereniging) en de fundamentele waarden van de EU; door specifieke opleidingsbeleidsmaatregelen vast te stellen voor gelijke kansen, non-discriminatie op basis van gender en interventies vanuit het genderperspectief, door programma's om discriminatie bij de toegang tot banen en werk te bestrijden, door steun voor bedrijfsprojecten van geïmmigreerde vrouwen die het behoud en de verspreiding van de culturele rijkdom van hun landen van herkomst koesteren en door de oprichting van en steun voor publieke fora voor geïmmigreerde vrouwen waarin zij actief worden vertegenwoordigd;

15.   adviseert de lidstaten en de Commissie te voorzien in de financiering van programma's waarmee aan immigranten in hun land van herkomst informatie wordt verschaft over de eisen waaraan zij moeten voldoen vóór hun aankomst en verblijf in de EU, alsmede over de risico's van illegale immigratie;

16.   verzoekt de Commissie om de eerste proefprojecten inzake de integratie van de genderdimensie in de algemene begroting van de EU en in de communautaire programma's te starten, met name in de structuurfondsen, het zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013), het communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid en consumentenbescherming (2007-2013) en het communautair actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid (2003-2008); is van oordeel dat deze proefprojecten gericht moeten zijn op de impact van de algemene begroting op de gendergelijkheid (transversale benadering), de doelmatigheid van de reserves die specifiek voor vrouwen bedoeld zijn of projecten moeten zijn die door vrouwen zijn voorgesteld en een analyse bevatten van de moeilijkheden waarmee vrouwen geconfronteerd worden om aan deze programma's deel te nemen (specifieke benadering);

17.   verzoekt de lidstaten hun nationale actieplannen voor werkgelegenheid en sociale integratie te versterken of er maatregelen in op te nemen die erop gericht zijn de toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt met gelijke waardigheid en gelijke beloning voor gelijk werk te bevorderen evenals het vrouwelijk ondernemerschap, om nieuwe werkgelegenheidskansen aan te wijzen en te bevorderen met name in de gezondheidssector en sociale sector en dienstverlening aan personen en gezinnen, waar het personeel hoofdzakelijk bestaat uit vrouwen, en tegelijkertijd de economische en sociale waarde van deze werkzaamheden te onderstrepen en te voorzien in een normkader waarmee de kwaliteit van de diensten en de erkenning van de sociale rechten en waardigheid van de medewerkers gegarandeerd kunnen worden en om er zo toe bij te dragen dat het risico op armoede wordt beperkt; is van oordeel dat vrouwen, ten gevolge van hun ongunstige positie op sociaal en economisch vlak, met hogere werkloosheidspercentages en lagere lonen dan mannen, een groter risico van uitbuiting;

18.   roept de lidstaten op concrete strategieën in te voeren om vrouwelijk ondernemerschap te bevorderen door bijvoorbeeld gebruik te maken van de mogelijkheden die geboden worden door ICT, evenals maatregelen om toegang voor vrouwelijke ondernemers tot bankleningen en diensten, vooral met betrekking tot microfinanciering, te vergemakkelijken, alsmede maatregelen ter ondersteuning van netwerken van vrouwelijke ondernemers;

19.   stelt vast dat de uitdagingen waarmee de lidstaten en de EU op het gebied van de gelijkheid van vrouwen en mannen worden geconfronteerd, toenemen ten gevolge van de intensievere economische concurrentie in de wereld en de daaruit voortvloeiende vraag naar steeds flexibelere en mobielere arbeidskrachten; onderstreept dat vrouwen nog steeds het slachtoffer zijn van discriminatie op sociaal gebied, op het werk en op andere gebieden en dat deze eisen waarschijnlijk een grotere weerslag hebben op vrouwen dan op mannen; is van oordeel dat deze situatie niet de gelijkheid van mannen en vrouwen noch de reproductieve rechten van vrouwen mag ondermijnen;

20.   verzoekt de lidstaten een ambtenaar te benoemen die nationaal verantwoordelijk is voor de gendergelijkheid in het kader van de uitvoering van de Lissabon-strategie, die ermee belast wordt bij te dragen aan de uitwerking en de herziening van de verschillende nationale plannen en de tenuitvoerlegging ervan te controleren om de integratie van de genderdimensie, met name in de begroting, van de in deze plannen gedefinieerde beleidslijnen en doelstellingen te bevorderen;

21.   betreurt het feit dat de beloningskloof tussen mannen en vrouwen nog steeds 15% bedraagt; verzoekt de Commissie Richtlijn 75/117/EEG van de Raad(27) met voorrang te herzien, met name wat betreft de elementen die verband houden met de arbeidsinspecties en de beschikbare rechtsmiddelen in geval van discriminatie; doet tevens een beroep op de Commissie om ervoor te zorgen dat deze richtlijn zo wordt toegepast dat vrouwen niet worden gediscrimineerd op grond van hun kortere ervaring in het arbeidsleven ten gevolge van de opvoeding van hun kinderen;

22.   verzoekt de Commissie, samen met de lidstaten en de sociale partners, het opstellen van beleidsmaatregelen om werk en privé-leven beter op elkaar af te kunnen stemmen aan te moedigen, met name:

   door te garanderen dat de kosten van het moederschap en het vaderschap gedragen worden door de gemeenschap in haar geheel, om discriminerend gedrag binnen het bedrijf uit te bannen en de demografische opleving te ondersteunen en het in dienst nemen van vrouwen te faciliteren;
   door een bewustmakingscampagne te starten, alsmede proefprojecten om een evenwichtige participatie van mannen en vrouwen in werk en privé-leven te faciliteren;
   door, in het kader van de Barcelona-doelstellingen, de toegankelijkheid tot de zorg- en hulpdiensten voor personen die niet voor zichzelf kunnen zorgen (kinderen, gehandicapten, chronisch zieken en ouderen) te verbeteren alsmede de flexibiliteit van deze diensten, o.a. door minimumcriteria voor zorg en hulp vast te stellen en te bepalen dat faciliteiten ook 's nachts geopend moeten zijn om te kunnen voldoen aan de eisen die worden gesteld door werk en privé-leven;
   door vaders en mannelijke partners actief aan te moedigen gebruik te maken van beschikbare mogelijkheden van flexibele werktijden en om huishoudelijke taken en gezinstaken op zich te nemen, bijvoorbeeld door een eerste vorm van vaderschapsverlof te maken en door een begin te maken met de komende herziening van de Richtlijn 96/34/EG van de Raad(28),
   door het standpunt in te nemen dat alternatieve methoden gevonden dienen te worden om ervoor te zorgen dat de pensioenen van vrouwen gegarandeerd worden in gevallen waarin hun beroepscarrière onvoldoende pensioen biedt omdat deze te kort was of werd onderbroken vanwege hun toegenomen verantwoordelijkheden voor het gezin;

23.   vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat voldoende rekening wordt gehouden met het gendereffect bij de herziening of ontwikkeling van communautaire wetgeving, zoals Richtlijn 93/104/EG, en naar behoren op te treden, wanneer een negatief gendereffect kan worden verwacht, zoals in het geval van deze richtlijn; verzoekt de Raad een einde te maken aan opt-outs ten aanzien van deze richtlijn, aangezien deze schadelijker voor vrouwen dan voor mannen zijn en het moeilijker maken werk en privé-leven te combineren;

24.   roept de Commissie op de uitkomst van de Conference on Men and Gender Equality, georganiseerd door het Finse voorzitterschap van de Unie, en de rol van mannen bij het bereiken van gendergelijkheid in beschouwing te nemen;

25.   verzoekt de Commissie, op basis van de werkzaamheden van het Europees instituut voor gelijkheid van mannen en vrouwen en de vooruitgang die geregistreerd is door de database over besluitvorming(29), te beoordelen of er op internationaal, nationaal of regionaal niveau beste praktijken bestaan die het vrouwen mogelijk maken deel te nemen aan besluitvormingsprocessen en vervolgens de verspreiding en de aanname van deze besluiten te bevorderen, met name door een netwerk te ondersteunen van vrouwen die betrokken zijn bij besluitvormingsprocessen;

26.   dringt er bij de lidstaten op aan duidelijke streefdoelen en tijdschema's op te stellen en in te voeren voor een grotere participatie van vrouwen in alle vormen van de besluitvorming en ervoor te zorgen dat zij beter vertegenwoordigd worden in het politieke leven;

27.   acht het belangrijk de deelname van vrouwen aan wetenschappelijke en onderzoekscarrières te bevorderen; hiertoe zijn beleidsmaatregelen en instrumenten vereist die samen zorgen voor de genderbalans en excellentie in deze beroepen;

28.   is van mening dat de aanwezigheid van vrouwen in wetenschappelijke beroepen niet in de laatste plaats wordt aangemoedigd door contractuele oplossingen te bieden zoals leningen voor studie of part-time werk om een gezinsleven en werk te kunnen combineren;

29.   is van mening dat de verspreiding van positieve voorbeelden van de rol van de vrouw in de maatschappij via de media en hun prestaties in alle sectoren, die benadrukt dienen te worden om positieve beelden te creëren en om de betrokkenheid van andere vrouwen en mannen aan te moedigen om te streven naar gendergelijkheid en het combineren van werk en gezinsleven, een doelmatig instrument is om de negatieve stereotypen te bestrijden waarmee vrouwen geconfronteerd worden; vraagt daarom aan de Commissie initiatieven aan te moedigen, bijvoorbeeld in het kader van het programma Media 2007, om de media bewust te maken van de stereotypen die zij uitdragen door bijvoorbeeld permanente adviesfora met leden uit die sector op te zetten en de gelijke kansen te bevorderen, met name met het oog op het informeren en het bewust maken van jonge mannen en vrouwen;

30.   moedigt de lidstaten aan maatregelen te nemen om genderstereotypen uit te bannen, vooral op de arbeidsmarkt en om de aanwezigheid van mannen in sectoren en op posities die overwegend door vrouwen worden bezet te bevorderen, zoals in basisscholen en in zorginstellingen;

31.   dringt er bij de Commissie op aan de rechten van transgender-personen en de problemen waarmee zij geconfronteerd worden in de routekaart op te nemen, in overeenstemming met recente uitspraken door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen;

32.   roept de Commissie op een gendermainstreaming- en genderbewustmakingsopleiding op te zetten voor EU-commissarissen en -ambtenaren op het hoogste niveau, en binnen alle managementopleidingen voor Europese ambtenaren;

33.   doet een beroep op de Commissie om in alle officiële documenten van de EU en in de vertolking naar alle officiële talen van de EU, terminologie te bevorderen die genderbewust is en waarmee alle betrokken culturen worden aangesproken;

34.   doet een beroep op de Europese instellingen en agentschappen om de gelijkheid tussen de geslachten op administratief niveau te bevorderen en te streven naar pariteit tussen vrouwen en mannen bij aanwervingen en benoemingen, met name in hoge posities;

35.   roept de Commissie op in het jaarverslag "Gelijke kansen voor vrouwen en mannen in de Europese Unie" een apart hoofdstuk te wijden aan de routekaart en in dat hoofdstuk verslag te doen van de vooruitgang die is geboekt met betrekking tot de routekaart;

36.   verzoekt de Commissie de bevoegde commissie(s) van het Parlement regelmatig te informeren over de follow-up van de voortgang van de routekaart, onder andere door middel van publieke verslagen per land;

37.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's en de uitvoerende en verkozen organen die bevoegd zijn op het gebied van gelijke kansen op lokaal, regionaal en nationaal niveau.

(1) PB L 17 van 19.1.2001, p. 22.
(2) PB C 223 van 8.8.2001, p. 149.
(3) Resolutie van de Algemene Vergadering van de VN A/RES/48/104.
(4) Resolutie van de Algemene Vergadering van de VN A/RES/58/147.
(5) Resolutie van de Algemene Vergadering van de VN A/RES/59/165.
(6) Resolutie van de Algemene Vergadering van de VN A/RES/52/86.
(7) PB C 59 van 23.2.2001, p. 258.
(8) PB C 320 E van 15.12.2005, p. 247.
(9) A/61/122/Add.1.
(10) Resolutie 1325(2000) van de VN-Veiligheidsraad.
(11) PB L 205 van 6.8.2005, p. 21.
(12) PB C 287 E van 24.11.2006, blz. 323.
(13) PB C 102 E van 28.4.2004, p. 492.
(14) PB C 97E van 22.4.2004, p. 566.
(15) PB C 288 E van 25.11.2006, blz. 66.
(16) PB C 287 E van 24.11.2006, blz. 75.
(17) Aangenomen teksten van deze datum, P6_TA(2006)0437.
(18) Volgens de gegevens van het Ontwikkelingsfonds van de Verenigde Naties voor vrouwen (UNIFEM) krijgt ten minste een op de drie vrouwen tijdens haar leven te maken met een of andere vorm van geweld.
(19) Ook rekening houdend met het feit dat in 85% van de gevallen het hoofd van eenoudergezinnen vrouw is.
(20) Cfr., onder meer, het werk van de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO), UNIFEM, de Wereldbank, het Secretariaat voor Gelijke Kansen van de Commonwealth, alsook de studies en projecten van de Raad van Europa, de Noorse Raad van Ministers en het Nederlands Ministerie van Tewerkstelling en Sociale Zaken.
(21) Beschikking 2001/51/EG van de Raad van 20 december 2000 betreffende het programma in verband met de communautaire strategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen (2001-2005) (PB L 17 van 19.1.2001, blz. 22).
(22) Richtlijn 86/613/EEG van de Raad van 11 december 1986, betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen, de landbouwsector daarbij inbegrepen, en tot bescherming van het moederschap (PB L 359 van 19.12.1986, blz. 56).
(23) Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1).
(24) Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992, inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (PB L 348 van 28.11.1992, blz. 1).
(25) Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (PB L 235 van 23.9.2003, blz. 10).
(26) PB L 261 van 6.8.2004, p. 19.
(27) Richtlijn 75/117/EEG van de Raad van 10 februari 1975 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers (PB L 45 van 19.12.1975, blz. 19).
(28) Richtlijn 96/34/EG van de Raad van 3 juni 1996, betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof (PB L 145 van 19.6.1996, blz. 4).
(29) Project van DG Tewerkstelling en Sociale Zaken van de Commissie, met als doelstelling gegevens over en analyse van de deelname van vrouwen in de besluitvorming (politieke instellingen, diensten, management- en arbeidsorganisaties, en leidende niet-gouvernementele organisaties). http://ec.europa.eu/employment_social/women_men_stats/index_en.htm


Collectief grensoverschrijdende beheer van auteursrechten en naburige rechten ten behoeve van rechtmatige on-line muziekdiensten
PDF 145kWORD 60k
Resolutie van het Europees Parlement van 13 maart 2007 over Aanbeveling 2005/737/EG van de Commissie van 18 oktober 2005 betreffende het collectieve grensoverschrijdende beheer van auteursrechten en naburige rechten ten behoeve van rechtmatige on-line muziekdiensten (2006/2008(INI))
P6_TA(2007)0064A6-0053/2007

Het Europees Parlement,

–   gezien Aanbeveling 2005/737/EG van de Commissie van 18 oktober 2005 betreffende het collectieve grensoverschrijdende beheer van auteursrechten en naburige rechten ten behoeve van rechtmatige on-line muziekdiensten(1) (hierna "de aanbeveling"),

–   gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name de artikelen 95 en 151 daarvan,

–   gelet op de artikelen II-77 en II-82 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–   gelet op artikel III-181 van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa,

–   gelet op de internationale verdragen die gelden voor muziekrechten, te weten het Verdrag van Rome van 26 oktober 1961 inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, van producenten van fonogrammen en van omroeporganisaties, de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst, het WIPO-verdrag inzake auteursrecht van 20 december 1996, het WIPO-verdrag inzake uitvoeringen en fonogrammen van 20 december 1996, en de WTO-Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIPS) van 15 april 1994,

–   gezien de Gemeenschapswetgeving ("acquis communautaire") inzake auteursrecht en naburige rechten die geldt voor muziekrechten, te weten Richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom(2), Richtlijn 93/83/EEG van de Raad van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel(3), Richtlijn 2006/116/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de harmonisatie van de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten(4) en Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij(5),

–   gezien het Groenboek van de Commissie over auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (COM(1995)0382),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 mei 2003 over de bescherming van audiovisuele performers(6),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 januari 2004 over een communautair kader voor maatschappijen voor collectief beheer op het gebied van auteursrechten en naburige rechten(7),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 16 april 2004 over het beheer van auteursrechten en naburige rechten in de interne markt (COM(2004)0261),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 juli 2006 over de uitvoering van het communautair Lissabon-programma: Meer onderzoek en innovatie – Investeren voor groei en werkgelegenheid: een gemeenschappelijke aanpak(8),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 juli 2006 over de vrijheid van meningsuiting op internet(9),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie cultuur en onderwijs (A6-0053/2007),

A.   overwegende dat de Commissie heeft nagelaten de belanghebbende partijen en het Parlement breed en adequaat te raadplegen alvorens de aanbeveling vast te stellen; overwegende dat alle categorieën houders van rechten moeten worden geraadpleegd over de toekomstige regelgevende werkzaamheden in deze sector ter waarborging van een eerlijke en evenwichtige vertegenwoordiging van belangen,

B.   overwegende dat het onaanvaardbaar is dat de Commissie het Parlement niet officieel bij de zaak betrokken heeft, met name gezien bovenvermelde resolutie van het Parlement van 15 januari 2004, aangezien duidelijk is dat de aanbeveling meer inhoudt dan louter interpretatie of aanvulling van bestaande voorschriften,

C.   overwegende dat het onaanvaardbaar is dat zonder voorafgaande raadpleging en zonder dat Parlement en Raad officieel bij de zaak worden betrokken een "zachte wetgevings"-aanpak wordt gekozen, waardoor de democratische procedure wordt omzeild, met name daar door het initiatief reeds marktbesluiten zijn beïnvloed die nadelige gevolgen kunnen hebben voor mededinging en culturele verscheidenheid,

D.   overwegende dat met de aanbeveling slechts wordt getracht de on-line verkoop van muziekopnames te regelen, maar dat zij wegens de onduidelijke formulering ook van toepassing kan zijn op andere on-line diensten (zoals bijvoorbeeld radiodiensten) welke muziekopnames bevatten; overwegende dat de hieruit resulterende onduidelijkheid ten aanzien van de toepasselijkheid van uiteenlopende licentieregelingen tot rechtsonzekerheid leidt en nadelen met zich meebrengt, met name voor on-line radiodiensten,

E.   overwegende dat het risico bestaat dat houders van rechten die de aanbeveling inzake hun interactieve on-line rechten zouden volgen, aan de plaatselijke beheerders van collectieve rechten (BCR) ook andere (bijv. de radio betreffende) rechten onthouden en aldus de gebruikers van deze rechten de mogelijkheid ontnemen om de gebruiksrechten voor een breed geschakeerd repertoire bij een en dezelfde beheerder van collectieve rechten te verwerven,

F.   overwegende dat het onaanvaardbaar is dat de Commissie voornemens is een aanbeveling vast te stellen over het huidige systeem van billijke compensatie voor het kopiëren voor privé-gebruik, zoals bedoeld in artikel 5, lid 2, onder b) van Richtlijn 2001/29/EG, en aldus andermaal het democratische proces inzake de regeling van auteursrechten en naburige rechten omzeilt,

G.   overwegende dat het van belang is de eventuele risico's te voorkomen en een redelijk evenwicht tot stand te brengen tussen de rechten en belangen van de partijen,

H.   overwegende dat muziek geen grondstof is en dat de beheerders van collectieve rechten voornamelijk organisaties zonder winstoogmerk zijn, en dat de invoering van een op gestuurde mededinging gebaseerd stelsel in het belang is van alle houders van rechten en van bevordering van culturele verscheidenheid en creativiteit,

I.   overwegende dat nationale BCR een belangrijke rol moeten blijven spelen bij steun aan de bevordering van de houders van nieuwe en minderheidsrechten, culturele verscheidenheid, scheppingsvermogen en plaatselijk repertoire, hetgeen impliceert dat het recht van de nationale BCRtot het inhouden van culturele heffingen onverlet blijft,

J.   overwegende dat het bestaande netwerk van nationale BCR een belangrijke rol speelt bij het verstrekken van financiële steun voor de bevordering van nieuw en minoritair Europees repertoire en dat deze rol niet verloren mag gaan;

K.   overwegende dat meer, maar gestuurde, mededinging bij het collectieve beheer van auteursrecht en naburige rechten in de on-line muzieksector voor alle partijen voordelig kan zijn en de culturele verscheidenheid kan schragen, mits zij eerlijk en doorzichtig is en uitsluitend betrekking heeft op de kwaliteit en de kosten van de dienstverlening in kwestie zonder dat de waarde van de rechten wordt aangetast,

L.   overwegende dat er verontrusting bestaat over de ongunstige gevolgen die enkele bepalingen in de aanbeveling kunnen hebben voor plaatselijke repertoires en de culturele verscheidenheid, daar het gevaar bestaat dat een concentratie van rechten in grotere BCR wordt bevoordeeld, en overwegende dat de gevolgen van initiatieven tot invoering van mededinging tussen beheerders van rechten bij het aantrekken van de meest winstgevende houders van rechten moeten worden onderzocht en afgezet tegen de nadelige gevolgen die deze benadering met zich meebrengt voor kleinere houders van rechten, kleine en middelgrote BCR en de culturele verscheidenheid,

M.   overwegende dat het recht van houders van rechten en gebruikers een BCR te kiezen onafhankelijk van de lidstaat waarin zij zich bevinden

   vergezeld moet gaan van adequate maatregelen om de verscheidenheid van culturele expressie te beschermen en te bevorderen, met name door gebruikers via een en dezelfde incasso-organisatie omvangrijke gevarieerde repertoires aan te bieden waarvan plaatselijke en nicherepertoires en met name het wereldrepertoire voor omroepdiensten deel uitmaken,
   dient te waarborgen dat alle houders van rechten zo rechtstreeks en eerlijk mogelijk een eerlijk deel van de licentierechten ontvangen, alsmede volledige democratische rechten om zich uit te spreken over beheerskwesties binnen de betrokken BCR,
   de houders van de meest winstgevende rechten niet in staat moet stellen hun overwicht uit te bouwen ten nadele van houders van rechten die minder verdienen, of ten nadele van houders van rechten die hun werken onder vrije en open inhoudlicenties publiceren,
   de gelijke behandeling van de houders van rechten niet mag ondermijnen,
  

en overwegende dat de opkomst van nieuwe technologieën de maatschappij heeft verrijkt door nieuwe middelen te bieden voor het on-line consumeren en distribueren van muziekwerken en andere inhouden, en overwegende derhalve dat een situatie moet worden gecreëerd waarin de belangen van alle betrokken partijen, met inbegrip van de eindgebruiker, tot uiting komen en in aanmerking worden genomen,

N.   overwegende dat het huidige stelsel van overeenkomsten van wederzijdse vertegenwoordiging en van wederzijdse inning van licentierechten moet worden gehandhaafd zodat mededinging wordt ingevoerd op de grondslag van de efficiëntie en kwaliteit van de dienstverlening die door de BCR kan worden aangeboden, alsmede het procentuele aandeel van de administratieve kosten, en gebruikers die on-line opnamen van muziek verkopen vergunningen ontvangen op basis van het tarief dat geldt in het land waar het gebruik van het auteursrecht door de individuele gebruiker plaats zal vinden, en overwegende dat de lidstaten, volledig in overeenkomst met de voorschriften inzake grensoverschrijdende omroep in de Satelliet- en kabelrichtlijn 93/83/EEG, moeten zorgen voor rechtszekerheid voor de aanbieders van andere on-line diensten dan de verkoop van muziek en deze andere gebruikers in staat moeten stellen de noodzakelijke wettelijke vergunningen aan te vragen en op eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden naar behoren billijke licentierechten te betalen aan iedere categorie houder van rechten,

O.   overwegende dat het stelsel van overeenkomsten van wederzijdse vertegenwoordiging gehandhaafd moet blijven, omdat dit aan alle commerciële en individuele gebruikers zonder onderscheid gelijke toegang geeft tot het wereldrepertoire, het de rechthebbenden beter beschermt, echte culturele verscheidenheid wordt gewaarborgd en eerlijke concurrentie op de interne markt wordt gestimuleerd;

P.   overwegende dat de BCR de vrijheid moeten hebben commerciële gebruikers overal in de EU te voorzien van pan-Europese en voor een veelheid van repertoires geldende licenties voor grensoverschrijdende en on-line toepassingen en gebruik in mobiele telefonie en andere digitale netwerken indien zij de exploitatie van de in licentie gegeven rechten naar behoren kunnen beheren, en overwegende dat deze multiterritoriale licenties dienen te worden verleend op voorwaarden die op eerlijke wijze uitonderhandeld zijn, zonder dat daarbij sprake is van discriminatie tussen gebruikers waarbij de interoperabiliteit tussen diverse technologische platforms gewaarborgd is, zodat de licentieaanpak van BCR niet resulteert in mededingingsvervalsing tussen verschillende gebruikers van rechten en verschillende niet-interoperabele technologische middelen van doorgifte,

Q.   overwegende dat het bestaan van one-stop shops waar commerciële gebruikers een licentie kunnen verkrijgen betreffende het wereldrepertoire voor het door hen gewenste grondgebied, in combinatie met een hoge mate van bescherming voor rechthebbenden door forumshoppen (gebruikers die de BCR met de goedkoopste licenties uitzoeken) te voorkomen, centraal dient te staan in de nauwe samenwerking tussen BCR; overwegende dat het huidige stelsel van wederzijdse inning van licentierechten, om ervoor te zorgen dat ook in de toekomst alles kan worden afgehandeld aan één loket, moet worden gehandhaafd in combinatie met een hoge mate van bescherming voor de houders van rechten om neerwaartse druk op de inkomsten te voorkomen, terwijl tegelijkertijd wordt voorkomen dat er ongewenste exclusieve mandaten worden verleend die strijdig zijn met eerlijke mededinging,

R.   overwegende dat, met name ten aanzien van het eventueel misbruik van monopolieposities, sommige BCR beter moeten worden gestuurd via voorschriften inzake verbetering van de solidariteit, doorzichtigheid, niet-discriminatie, eerlijke en evenwichtige vertegenwoordiging van iedere categorie houders van rechten, en controleerbaarheid, gekoppeld aan de nodige controlemechanismen in de lidstaten; overwegende dat BCR hun diensten op basis van de drie basisbeginselen efficiëntie, gerechtigheid en transparantie moeten verlenen,

S.   overwegende dat er in de lidstaten, wanneer rechten collectief worden beheerd, billijke en doeltreffende mechanismen voor het bijleggen van geschillen moeten worden ingevoerd die ervoor zorgen dat zowel rechthebbenden als gebruikers toegang hebben tot een instrument voor de regeling van geschillen, behoudens eenieders recht op een gerechtelijke toetsing; overwegende derhalve dat in de lidstaten voor alle betrokkenen billijke, onpartijdige en doelmatige mechanismen moeten worden ingevoerd voor het bijleggen van geschillen op basis van duidelijke en ter zake doende criteria,

T.   overwegende dat de Commissie op basis van juiste en volledige gegevens een degelijke effectevaluatie dient uit te voeren van de uitwerking en tenuitvoerlegging van overeenkomsten en regelingen om de eventuele resultaten van het verlenen van licenties voor on-line diensten in een aantal gebieden en voor een aantal repertoires tegelijk te bevorderen en de gevaren te beoordelen, en daarbij rekening moet houden met alle culturele, economische en sociale aspecten,

U.   overwegende dat er behoefte is aan gezamenlijke instrumenten, vergelijkbare variabelen en coördinatie van de gebieden waarop BCR werkzaam zijn, zodat de samenwerking tussen BCR wordt verbeterd en rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van de informatiemaatschappij,

V.   overwegende dat iedere poging de mededinging op de interne markt te stimuleren en de internationale verspreiding van Europese muziekstukken te bevorderen, ongeacht de BCR die het auteursrecht beheert, te waarderen is, er rekening mee houdend dat ieder repertoire, ongeacht de vraag of het algemeen bekend is, gelijk moet worden behandeld,

W.   overwegende dat de aanbeveling bedoeld is om alleen de on-line verkoop van muziekopnames te regelen, maar dat zij wegens de onduidelijke formulering ook van toepassing kan zijn op andere on-line diensten (zoals b.v. radiodiensten) die soms muziek van dergelijke opnames bevatten, maar die te lijden zouden kunnen hebben onder de rechtsonzekerheid die de aanbeveling creëert over de vraag welke licentieregeling op deze diensten van toepassing is, en overwegende dat de technologische oplossingen die op deze markt kunnen worden toegepast gericht moeten zijn op de vormen van openheid en interoperabiliteit die de bescherming van consumenten en houders van rechten mogelijk maken,

X.   overwegende dat een grotere concurrentie bij het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten in de muzieksector, indien deze eerlijk en transparant is en in de juiste omstandigheden, de positie van auteurs in Europa (met inbegrip van plaatselijke auteurs en minderheidsrepertoire) kan veiligstellen en de culturele verscheidenheid in Europa kan ondersteunen;

Y.   overwegende dat de Commissie passende initiatieven dient te beoordelen om te zorgen voor een blijvend brede publieke toegang tot repertoires, ook kleinere en lokale, overeenkomstig het UNESCO-Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen, gelet op het bijzondere karakter van het digitale tijdperk maar ook rekening houdend met de rechtstreekse en onrechtstreekse effecten daarvan op de algemene positie van auteurs en op de culturele verscheidenheid;

1.   verzoekt de Commissie duidelijk te maken dat de aanbeveling van 2005 uitsluitend van toepassing is op de on-line verkoop van muziekopnames en zo spoedig mogelijk - na nauw overleg met de betrokken partijen - een voorstel in te dienen voor een flexibele kaderrichtlijn, die door Parlement en Raad via de medebeslissingsprocedure moet worden aangenomen, ter regulering van het collectieve beheer van auteursrecht en naburige rechten inzake grensoverschrijdende digitale muziekdiensten, rekening houdend met de bijzondere kenmerken van het digitale tijdperk en met het behoud van de Europese culturele verscheidenheid, kleine belanghebbenden en plaatselijke repertoires op basis van het beginsel van gelijke behandeling;

2.   onderstreept dat de basis van de raadpleging van de belanghebbende partijen door de Commissie zo breed mogelijk dient te zijn en dat in de gedachtewisseling alle andere alternatieven dienen te zijn opgenomen, niet alleen die in de aanbeveling en in het werkdocument van de Commissie "Study on a Community initiative on the cross-border collective management of copyright" van 7 juli 2005;

   3. heeft begrip voor en steunt de bepalingen betreffende de reeds bestaande mogelijkheid voor rechthebbenden om een BCR te kiezen, de toevertrouwde on-line rechten en het territoriale bereik daarvan vast te stellen en betreffende het recht om de rechten van de BCR in te trekken of aan een andere BCR toe te vertrouwen, en wijst er met nadruk op dat het van belang is rekening te houden met de doeltreffendheid van samenwerking tussen collectieve rechtenbeheerders om ook de belangen van kleinere en plaatselijke rechthebbenden te beschermen en aldus de culturele verscheidenheid veilig te stellen;
   4. meent voorts dat de belangen van auteurs en daardoor ook de culturele verscheidenheid in Europa het best gediend zullen zijn met de invoering van een eerlijk en transparant concurrentiestelsel dat neerwaartse druk op de inkomsten van de auteurs voorkomt;
   5. verzoekt de lidstaten en de BCR te zorgen voor eerlijke vertegenwoordiging van de rechthebbenden bij BCR en daarmee voor een evenwichtige deelname aan het interne besluitvormingsproces;
  6. wijst erop dat het voorstel voor een richtlijn in genen dele het mededingingsvermogen van de dragende creatieve ondernemingen, de doelmatigheid van de door BCR verleende diensten of het mededingingsvermogen van de gebruikende ondernemingen - met name kleine houders van rechten en gebruikers - mag ondermijnen, en dat dient te zijn voldaan aan onderstaande voorwaarden:
   een hoge mate van bescherming van houders van rechten en gelijke behandeling zijn gewaarborgd,
   als deel van het Europees wettelijk kader of "acquis communautaire" inzake de intellectuele eigendomsrechten wordt ervoor gezorgd dat de wettelijke bepalingen een daadwerkelijke, aanzienlijke en passende weerslag hebben op de doelmatige bescherming van alle categorieën houders van rechten, welke dient te worden onderworpen aan een geregelde evaluatie en, indien nodig, herziening,
   de grondslag is solidariteit en een adequaat, billijk evenwicht tussen de houders van rechten in de BCR,
   de nadruk wordt gelegd op het gebruik van alternatieve geschillenbeslechting om alle betrokken partijen de mogelijkheid te geven eindeloze en dure juridische procedures te vermijden en tegelijkertijd een billijke behandeling voor eigenaars en gebruikers te waarborgen,
   er wordt gezorgd voor democratische, doorzichtige en controleerbare leiding van de BCR, o.m. door minimumnormen op te stellen voor organisatorische structuren, doorzichtigheid, vertegenwoordiging, regels voor de verdeling van auteursrechten, controleerbaarheid en rechtsmiddelen,
   er wordt gezorgd voor algemene transparantie bij de BCR, vooral inzake de basis voor de berekeningen van de tarieven, de beheerskosten en de aanbodsstructuur, en hiertoe worden eventueel regels voor de regulering en controle van de BCR vastgelegd,
   creativiteit en culturele verscheidenheid worden bevorderd,
   uitsluitend eerlijke en gestuurde mededinging is toegestaan, zonder territoriale beperkingen, maar vergezeld van de noodzakelijke en adequate kwaliteitsnormen voor het collectieve beheer van auteursrechten en het behoud van de waarde van de rechten,
   neerwaartse druk op het niveau van licentierechten wordt voorkomen door ervoor te zorgen dat de gebruikers een licentie krijgen op basis van het tarief dat van toepassing is in het land waar het gebruik van het auteursrechtelijk beschermde werk (het zogenaamde "land van bestemming) zal plaatsvinden; en het bereiken van een passend niveau van royalty's voor de houders van rechten wordt ondersteund,
   de culturele en maatschappelijke rol van BCR blijft behouden en tegelijkertijd wordt ervoor gezorgd dat zij de fondsen van de houders van rechten en de dienstverlening aan gebruikers en houders van rechten zodanig beheren gewaarborgd is dat zij zo veel mogelijk worden beschermd,
   met het oog op de doelmatigheid wordt de uitwisseling van informatie bevorderd en wordt voor commerciële gebruikers en producenten een verplichting vastgelegd om aan de BCR, op basis van vrije toegang, de volledige en juiste informatie te verstrekken die nodig is om hen in staat te stellen de houders van rechten te identificeren en hun rechten naar behoren te beheren,
   gebruikers beschikken over een hoge mate van rechtszekerheid en de beschikbaarheid van het wereldrepertoire blijft behouden via licenties die verkrijgbaar zijn van elke BCR in de EU en via interoperabele technologieplatforms,
   de belangen van de gebruikers en de markt worden in aanmerking genomen en er wordt met name voor gezorgd dat kleine en middelgrote gebruikers over toereikende rechtsbescherming beschikken en dat bij geschillen wordt gezorgd voor efficiënte geschillenbeslechtingsmechanismen, die goedkoop zijn en de gebruikers niet met onevenredige kosten voor rechtsbijstand belasten,
   gestimuleerd wordt dat houders van rechten ten behoeve van on-line gebruikers een beter op het gebruik on-line afgestemde nieuwe generatie van collectieve licentiemodellen voor muziek voor de hele EU ontwikkelen, op basis van overeenkomsten van wederzijdse vertegenwoordiging en de wederzijdse inning van royalty's, waarbij ervoor wordt gezorgd dat houders van rechten hun positie niet misbruiken om een "one-stop-shop" voor het collectief verwerven van rechten van het wereldrepertoire te verhinderen,
   de markttoepassingen van open en interoperabele technologische maatregelen en platformen worden geëxploiteerd, die geschikt zijn voor de bescherming van houders van rechten, het normale gebruik door de consument van legaal aangeworven inhouden en de ontwikkeling van nieuwe commerciële modellen in de informatiemaatschappij,
   naar behoren wordt voldaan aan de toekomstige behoeften van een gestroomlijnde on-line markt zonder dat de eerlijke mededinging en de culturele verscheidenheid of de waarde van muziek in gevaar worden gebracht,
   rekening wordt gehouden met de diverse vormen van legitieme on-line muziekdiensten en specifieke voorschriften worden opgesteld ter bevordering van de ontwikkeling daarvan,
   er wordt gezorgd voor de efficiëntie en samenhang van licentieregelingen (b.v. voor omroepdiensten door het verwerven van rechten overeenkomstig de wetgeving inzake auteursrechten in de lidstaat waar de omroeporganisatie zijn uitzendingen van start laat gaan) en de uitbreiding van de bestaande collectieve overeenkomsten wordt vergemakkelijkt om hierin ook de interactieve on-line distributie van dezelfde inhoud op te nemen (zoals podcasting),
   de te ver doorgedreven centralisatie van de krachten op de markt en de repertoires wordt vermeden door ervoor te zorgen dat exclusieve beheerstaken door de belangrijkste houders van rechten niet aan één enkele of zeer weinige BCR worden toevertrouwd, waardoor wordt gewaarborgd dat het wereldrepertoire voor alle BCR beschikbaar blijft voor het verlenen van licenties aan gebruikers,
   gebruikers de mogelijkheid geven om pan-Europese licenties te verkrijgen van elke BCR die het wereldrepertoire bestrijkt,
   het systeem van wederzijdse inning van royalty's door BCR voor hun leden wordt behouden,
   er wordt mededinging ingevoerd op basis van de efficiëntie en kwaliteit van de diensten die de BCR kunnen aanbieden en niet op basis van het niveau van de vergoeding die aan de houders van rechten wordt betaald;
   7. is verder van mening dat het, om de volledige werking van het stelsel van wederzijdse overeenkomsten ten gunste van alle rechthebbenden te waarborgen, van cruciaal belang is om elke vorm van exclusieve mandatering tussen grote rechthebbenden en BCR voor de rechtstreekse inning van royalty's in alle lidstaten te verbieden, omdat dit zou leiden tot het snelle verdwijnen van nationale BCR en de positie van minderheidsrepertoire en de culturele verscheidenheid in Europa zou ondermijnen;
   8. steunt de gedachte dat het BCR vrij moet staan om aan commerciële gebruikers die eender waar in de Europese Unie gevestigd zijn pan-Europese en multirepertoire licenties te verlenen voor on-line gebruik van hun repertoire (waaronder het gebruik in mobiele telefonie) op eerlijke en individueel onderhandelde voorwaarden en zonder discriminatie tussen gebruikers; verzoekt de Commissie om een beoordelingsstudie te maken over de gevolgen van een algehele licentie voor on-line diensten en de gevolgen daarvan voor de economische en maatschappelijke situatie van auteurs;
   9. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 276 van 21.10.2005, blz. 54.
(2) PB L 376 van 27.12.2006, blz. 28.
(3) PB L 248 van 6.10.1993, blz. 15.
(4) PB L 372 van 27.12.2006, blz. 12.
(5) PB L 167 van 22.6.2001, blz. 10.
(6) PB C 67 E van 17.3.2004, blz. 293.
(7) PB C 92 E van 16.4.2004, blz. 425.
(8) Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0301.
(9) Aangenomen teksten, P6_TA(2006)0324.

Juridische mededeling - Privacybeleid