Index 
Aangenomen teksten
Donderdag 10 april 2008 - Brussel
Veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren ***I
 Europees migratienetwerk *
 Wijziging van het model voor het financieel reglement van uitvoerende agentschappen *
 Financiële kaderregeling van de organen bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad *
 Op rechten gebaseerde beheersinstrumenten in de visserijsector
 Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering
 Begrotingsrichtsnoeren 2009 − Afdelingen I, II, IV, V, VI, VII, VIII en IX
 Programma voor ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling verrichtende KMO's ***I
 Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal *
 Visserijactiviteiten van communautaire vissersvaartuigen buiten de communautaire wateren en de toegang van vaartuigen van derde landen tot de communautaire wateren *
 Situatie in Tibet
 Voortgangsverslag 2007 Kroatië
 Kankerbestrijding in de uitgebreide Europese Unie
 Tussentijdse evaluatie van het Zesde Milieuactieprogramma van de Gemeenschap
 Culturele industrieën in Europa
 Europese agenda voor cultuur in het licht van de mondialisering
 Aanpassing aan klimaatverandering in Europa – Mogelijkheden voor EU-actie
 De moord op de mensenrechtenactivist Munir Said Thalib
 Ondertiteling van alle tv-programma's op openbare zenders in de EU

Veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren ***I
PDF 197kWORD 35k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 april 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 998/2003 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren, wat betreft de verlenging van de overgangsperiode (COM(2007)0572 – C6-0334/2007 – 2007/0202(COD))
P6_TA(2008)0109A6-0051/2008

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0572),

–   gelet op artikel 251, lid 2 en de artikelen 37 en 152, lid 4, onder b) van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0334/2007),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0051/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 10 april 2008 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2008 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 998/2003 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren, wat betreft de verlenging van de overgangsperiode

P6_TC1-COD(2007)0202


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. 454/2008.)


Europees migratienetwerk *
PDF 323kWORD 106k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 april 2008 over het voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het opzetten van een Europees migratienetwerk (COM(2007)0466 – C6-0303/2007 – 2007/0167(CNS))
P6_TA(2008)0110A6-0066/2008

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2007)0466),

–   gelet op artikel 66 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0303/2007),

–   gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrondslag,

–   gelet op de artikelen 51 en 35 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A6-0066/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendementen van het Parlement
Amendement 1
Titel
Voorstel voor een
Voorstel voor een
BESCHIKKING VAN DE RAAD
BESCHIKKING VAN DE RAAD
betreffende het opzetten van een Europees migratienetwerk
betreffende het opzetten van een Europees migratie- en asielnetwerk
Amendement 2
Overweging 6
(6)  Het EMN moet herhaling voorkomen van de werkzaamheden van bestaande communautaire instrumenten of structuren die ten doel hebben informatie op het gebied van migratie en asiel te verzamelen en uit te wisselen, en in vergelijking daarmee een toegevoegde waarde bieden, in het bijzonder door middel van zijn brede takenpakket, een grote aandacht voor analyse, contacten met de academische gemeenschap en de vrije toegankelijkheid van zijn resultaten.
(6)  Het EMAN moet herhaling voorkomen van de werkzaamheden van bestaande communautaire instrumenten of structuren die ten doel hebben informatie op het gebied van migratie en asiel te verzamelen en uit te wisselen, en in vergelijking daarmee een toegevoegde waarde bieden, in het bijzonder door middel van zijn onpartijdigheid, brede takenpakket, een grote aandacht voor analyse, contacten met de academische gemeenschap, non-gouvernementele organisaties (NGO's), internationale organisaties en het centrale ambtenarenapparaat en de vrije toegankelijkheid van zijn resultaten.
(dit amendement betreffende de afkorting EMAN, geldt voor de gehele tekst met uitzondering van de overwegingen 1 tot en met 5.)
Amendement 3
Overweging 6 bis (nieuw)
(6 bis)  Naast andere bestaande instrumenten en structuren vormt Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming1 een belangrijk referentiekader voor de werking van het EMAN. Voorts moet aandacht worden geschonken aan het waardevolle werk van Cirefi2 en Beschikking 2005/267/EG van de Raad van 16 maart 2005 betreffende de totstandbrenging van een beveiligd op internet gebaseerd informatie- en coördinatienetwerk voor de migratiebeheersdiensten van de lidstaten3 (ICOnet).
______________________
1 PB L 199 van 31.7.2007, blz. 23.
2 Centrum voor informatie, beraad en gegevensuitwisseling inzake grensoverschrijding en immigratie (Cirefi), opgericht naar aanleiding van de Raadsconclusies van 30 november 1994 (PB C 274 van 19.9.1996, blz. 50).
3 PB L 83 van 1.4.2005, blz. 48.
Amendement 4
Overweging 8
(8)  Om te garanderen dat de nationale contactpunten over de nodige deskundigheid beschikken om talrijke uiteenlopende aspecten van migratie- en asielkwesties te behandelen, moeten deze zijn samengesteld uit ten minste drie deskundigen die elk afzonderlijk of samen experts zijn op het gebied van beleidsvorming, wetgeving, onderzoek en statistiek. Deze deskundigen kunnen afkomstig zijn uit de overheidsdiensten van de lidstaten of uit andere organisaties.
(8)  Om te garanderen dat de nationale contactpunten over de nodige deskundigheid beschikken om talrijke uiteenlopende aspecten van migratie- en asielkwesties te behandelen, moeten deze zijn samengesteld uit ten minste drie deskundigen uit uiteenlopende kringen (nationale overheid, NGO's, universiteiten) die elk afzonderlijk of samen experts zijn op het gebied van beleidsvorming, wetgeving, onderzoek en statistiek. Deze deskundigen kunnen afkomstig zijn uit de overheidsdiensten van de lidstaten of uit NGO's, universiteiten en onderzoeksinstituten. Elk nationaal contactpunt dient voorts als geheel over adequate deskundigheid te beschikken op het gebied van informatietechnologie, het opzetten van samenwerkingsprojecten en netwerken met andere nationale organisaties en lichamen, en samenwerking in een meertalige omgeving op Europees niveau.
Amendement 5
Overweging 9
(9)  Elk nationaal contactpunt stelt een nationaal migratienetwerk in, dat is samengesteld uit organisaties en personen die actief zijn op het gebied van migratie en asiel, zoals universiteiten, onderzoeksorganisaties en onderzoekers, gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties en internationale organisaties, om ervoor te zorgen dat de stem van alle betrokken partijen wordt gehoord.
(9)  Elk nationaal contactpunt stelt een nationaal migratienetwerk in, dat samengesteld is uit organisaties en personen die actief zijn op het gebied van migratie en asiel. Om de betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid van de informatie die het netwerk over migratie en asiel aanlevert, te garanderen, moeten bij de nationale contactpunten onder meer vertegenwoordigers aangesloten zijn van universiteiten, onderzoeksorganisaties en onderzoekers, gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties en internationale organisaties, om ervoor te zorgen dat de stem van alle betrokken partijen wordt gehoord.
Amendement 6
Overweging 12
(12)  Wanneer zulks nodig is om zijn doelstellingen te bereiken, moet het EMN samenwerkingsrelaties kunnen opbouwen met andere entiteiten die actief zijn op het gebied van migratie en asiel. Daarbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan de totstandbrenging van een goed niveau van samenwerking met entiteiten in Denemarken, Noorwegen, IJsland, Zwitserland, de kandidaat-lidstaten, de landen die onder het Europees nabuurschap vallen en Rusland.
(12)  Wanneer zulks nodig is om zijn doelstellingen te bereiken, moet het EMAN samenwerkingsrelaties kunnen opbouwen met andere entiteiten die actief zijn op het gebied van migratie en asiel. Daarbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan de totstandbrenging van een goed niveau van samenwerking met entiteiten in Denemarken, Noorwegen, IJsland, Zwitserland, de kandidaat-lidstaten, de landen die onder het Europees nabuurschap vallen en Rusland, alsook met internationale organisaties, o.m NGO's, universiteiten en onderzoekcentra en met de landen waar asielzoekers en migranten vandaan komen en landen waar ze tijdelijk hebben verbleven.
Amendement 7
Overweging 14
(14)  Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens moeten in het kader van het systeem voor de uitwisseling van informatie van het EMN in aanmerking worden genomen.
(14)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie1, Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens moeten in het kader van het systeem voor de uitwisseling van informatie van het EMAN in aanmerking worden genomen.
__________
1 PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.
Amendement 8
Overweging 14 bis (nieuw)
(14 bis)  Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de oprichting van de Europese Gemeenschap, en onverminderd artikel 4 van genoemd protocol, neemt het Verenigd Koninkrijk niet deel aan de aanneming van onderhavige beschikking en is het niet gebonden door of onderworpen aan de toepassing ervan.
Amendement 9
Overweging 14 ter (nieuw)
(14 ter)  Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de oprichting van de Europese Gemeenschap, en onverminderd artikel 4 van genoemd Protocol, neemt Ierland niet deel aan de aanneming van deze beschikking en is het niet gebonden door of onderworpen aan de toepassing ervan.
Amendement 10
Artikel 1, alinea 2
Het EMN heeft ten doel te voldoen aan de behoeften aan informatie over migratie en asiel van de communautaire instellingen, de autoriteiten en instellingen van de lidstaten en het grote publiek door ter ondersteuning van de beleids- en besluitvorming op deze gebieden in de Europese Unie actuele, objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie over migratie en asiel te verstrekken.
Het EMAN heeft ten doel te voldoen aan de behoeften aan informatie over alle aspecten van migratie en asiel van de communautaire instellingen, de autoriteiten en instellingen van de lidstaten en het grote publiek, alsmede van derde landen en internationale organisaties door ter ondersteuning van de beleids- en besluitvorming op deze gebieden in de Europese Unie actuele, objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie over migratie, asiel en integratie te verstrekken, o.m. gedetailleerde statistieken waaruit de gevolgen van EU-wetgeving blijken.
Amendement 11
Artikel 2, letter a)
a) wint het EMN actuele gegevens en informatie in bij verschillende bronnen, waaronder de academische wereld, en wisselt het deze uit;
a) wint het EMAN actuele en betrouwbare gegevens en informatie in bij verschillende bronnen, waaronder de academische wereld en NGO's, en wisselt het deze uit;
Amendement 12
Artikel 2, letter b)
b) analyseert het EMN de onder a) bedoelde gegevens en informatie en verstrekt het deze in een gemakkelijk toegankelijk formaat;
b) analyseert het EMAN de onder a) bedoelde gegevens en informatie en verstrekt het deze in een gemakkelijk toegankelijk, begrijpelijk en op vergelijking gestoeld formaat;
Amendement 13
Artikel 2, letter c)
c) ontwikkelt het EMN methoden om de onderlinge vergelijkbaarheid, objectiviteit en betrouwbaarheid van gegevens op communautair niveau te verbeteren, door indicatoren en criteria vast te stellen die de samenhang van de informatie vergroten en bijdragen aan de ontwikkeling van communautaire activiteiten die verband houden met statistieken op het gebied van migratie;
c) ontwikkelt het EMANmethoden om de onderlinge vergelijkbaarheid, objectiviteit en betrouwbaarheid van gegevens op communautair niveau te verbeteren, door indicatoren en criteria vast te stellen die de samenhang van de informatie vergroten en bijdragen aan de ontwikkeling van communautaire activiteiten die verband houden met statistieken op het gebied van migratie en asiel (zoals gegevens en cijfers over aantallen legale en illegale immigranten, uitzettingen, goedgekeurde en afgewezen asielaanvragen en landen van herkomst) teneinde in samenwerking met de andere ter zake bevoegde Europese organen tot harmonisatie van deze indicatoren en criteria op Europees niveau te komen;
Amendement 14
Artikel 2, letter d)
d) publiceert het EMN periodieke verslagen over de situatie op het gebied van migratie en asiel in de Gemeenschap en haar lidstaten;
d) maakt en publiceert het EMAN periodieke verslagen over de situatie op het gebied van migratie en asiel in de Gemeenschap en haar lidstaten;
Amendement 15
Artikel 2, letter d bis) (nieuw)
d bis) verzamelt en publiceert het EMAN de wettelijke regelingen van de EU en de lidstaten op het gebied van migratie en asiel, alsook alle overige relevante informatie (quota, regularisaties, voorwaarden voor het aanvragen van de status van vluchteling, gangbare praktijken en jurisprudentie ter zake, enz.). De uitwisseling van informatie over de verschillende behoeften op de arbeidsmarkt in de lidstaten kan van nut zijn voor het beheer van de economische migratie in het kader van een overkoepelende aanpak op EU-schaal;
Amendement 16
Artikel 2, letter d ter) (nieuw)
d ter) formuleert het EMAN analyses, beoordelingen, aanbevelingen en gevolgtrekkingen over de toepassing van de EG-richtlijnen inzake migratie en asiel in de lidstaten, en over de conformiteit van nationale voorschriften met Europese en internationale voorschriften, zulks op verzoek van de Commissie, het Europees Parlement of de Raad ter ondersteuning van hun taakvervulling;
Amendement 17
Artikel 2, letter f)
f) vergroot het EMN zijn bekendheid door toegang te verlenen tot de informatie die het verzamelt en door de resultaten van het EMN te verspreiden;
f) vergroot het EMAN zijn bekendheid door toegang te verlenen tot de informatie die het verzamelt en door de resultaten van het EMAN een zo ruim mogelijke verspreiding te geven;
Amendement 18
Artikel 2, letter g)
g) coördineert het EMN de informatie en werkt het samen met andere belanghebbende Europese en internationale organen.
g) coördineert het EMAN de informatie en werkt het samen met andere belanghebbende nationale, Europese en internationale overheids- en niet-overheidsorganen.
Amendement 19
Artikel 2, alinea 1 bis (nieuw)
Het EMAN zorgt ervoor dat zijn activiteiten consistent zijn en gecoördineerd worden met de toepasselijke communautaire instrumenten en structuren op het gebied van migratie en asiel.
Amendement 20
Artikel 4, lid 2, letter a)
a) het jaarlijkse werkprogramma van het EMN te helpen opstellen aan de hand van een ontwerp van de voorzitter;
a) aan de hand van een ontwerp van de voorzitter, mede te werken aan de opstelling en goedkeuring te verlenen voor het jaarlijkse werkprogramma van het EMAN, waaronder het vaststellen van een indicatief minimum- en maximumbedrag voor ieder nationaal contactpunt, ter dekking van de basiskosten voor de goede werking van het EMAN overeenkomstig artikel 5;
Amendement 21
Artikel 4, lid 2, letter d)
d) na te gaan welke de meest geschikte strategische samenwerkingsrelaties zijn met andere entiteiten die bevoegd zijn op het gebied van migratie en asiel en, waar nodig, de administratieve regelingen voor de in artikel 10 bedoelde samenwerking vast te stellen;
d) na te gaan welke de meest geschikte strategische samenwerkingsrelaties zijn met andere nationale, Europese en internationale overheids- en niet-overheidsentiteiten die bevoegd zijn op het gebied van migratie en asiel en, waar nodig, de administratieve regelingen voor de in artikel 10 bedoelde samenwerking vast te stellen;
Amendement 22
Artikel 5, lid 1
1.  Elke lidstaat wijst een entiteit aan die fungeert als nationaal contactpunt.
1.  Elke lidstaat wijst een onpartijdige entiteit aan die fungeert als nationaal contactpunt.
Om het werk van het EMAN te vergemakkelijken en ervoor te zorgen dat het zijn doelstellingen verwezenlijkt, houden de lidstaten er in voorkomend geval rekening mee dat hun vertegenwoordiger in het bestuur en hun nationaal contactpunt gecoördineerd moeten optreden.
De nationale contactpunten zijn samengesteld uit minste drie deskundigen. Een van deze deskundigen, die optreedt als nationale coördinator, is een ambtenaar of een werknemer van de aangewezen entiteit. De resterende deskundigen kunnen tot dezelfde entiteit behoren of deel uitmaken van andere, in de lidstaat gevestigde nationale en internationale openbare of particuliere organisaties.
De nationale contactpunten zijn samengesteld uit ten minste drie deskundigen uit uiteenlopende kringen (nationale overheid, NGO's en universiteiten). Een van deze deskundigen, die optreedt als nationale coördinator, is een ambtenaar of een werknemer van de aangewezen entiteit.
De nationale contactpunten houden zich in alle aspecten van hun bevoegdheden aan de beginselen van onpartijdigheid en objectiviteit.
Amendement 23
Artikel 5, lid 2, letter a)
a) deskundigheid inzake beleidsvorming, wetgeving, onderzoek en statistiek op het gebied van asiel en migratie;
a) brede deskundigheid inzake beleidsvorming, wetgeving, onderzoek en statistiek op het gebied van asiel en migratie;
Amendement 24
Artikel 5, lid 3, letter b)
b) nationale gegevens verstrekken voor het in artikel 8 bedoelde systeem voor de uitwisseling van informatie;
b) nationale gegevens verstrekken en analyses en beoordelingen maken voor het in artikel 8 bedoelde systeem voor de uitwisseling van informatie;
Amendement 25
Artikel 5, lid 3, letter c)
c) de mogelijkheid ontwikkelen om aan andere nationale contactpunten gerichte ad-hocverzoeken te formuleren en snel op dergelijke verzoeken van andere nationale contactpunten te reageren;
c) de mogelijkheid ontwikkelen om aan andere nationale contactpunten gerichte ad-hocverzoeken te formuleren en snel te reageren op dergelijke verzoeken van andere nationale contactpunten alsook van de Commissie, het Europees Parlement of de Raad;
Amendement 26
Artikel 5, lid 3, letter d)
d) een nationaal migratienetwerk opzetten, dat is samengesteld uit tal van organisaties en personen die actief zijn op het gebied van migratie en asiel en die alle betrokken belanghebbenden vertegenwoordigen. De leden van het nationale migratienetwerk kunnen worden verzocht een bijdrage te leveren aan de werkzaamheden van het EMN, inzonderheid in het kader van de artikelen 8 en 9.
d) een nationaal migratie- en asielnetwerk opzetten, dat is samengesteld uit tal van gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties, met name universiteiten, onderzoekscentra en beroepsverenigingen en personen die actief zijn op de diverse gebieden van migratie en asiel en die alle betrokken belanghebbenden vertegenwoordigen en specifieke kennis kunnen leveren. De leden van het nationale migratie- en asielnetwerk worden verzocht een bijdrage te leveren aan de werkzaamheden van het EMAN, inzonderheid in het kader van de artikelen 8 en 9.
Amendement 27
Artikel 6, lid 3
3.  Na raadpleging van het bestuur en van de nationale contactpunten neemt de Commissie, binnen de grenzen van de in de artikelen 1 en 2 omschreven algemene doelstelling en taken, het jaarlijkse werkprogramma van het EMN aan. In het programma worden de doelstellingen en de thematische prioriteiten gespecificeerd. De Commissie ziet toe op de uitvoering van het jaarlijkse werkprogramma en brengt regelmatig bij het bestuur verslag uit over de uitvoering ervan en over de ontwikkeling van het EMN.
3.  Na raadpleging van de nationale contactpunten en het Europees Parlement en na de goedkeuring door het bestuur neemt de Commissie, naar behoren rekening houdend met de beschikbare kredieten, binnen de grenzen van de in de artikelen 1 en 2 omschreven algemene doelstelling en taken, het jaarlijkse werkprogramma van het EMAN aan. In het programma worden de doelstellingen en de thematische prioriteiten gespecificeerd. De Commissie ziet toe op de uitvoering van het jaarlijkse werkprogramma en brengt regelmatig bij het bestuur verslag uit over de uitvoering ervan en over de ontwikkeling van het EMAN.
Amendement 28
Artikel 7, lid 5 bis (nieuw)
5 bis.  De in lid 5 bedoelde activiteiten die niet in het jaarprogramma van activiteiten van het EMAN voorkomen, worden tijdig aan de nationale contactpunten doorgegeven.
Amendement 29
Artikel 8, titel
Het systeem voor de uitwisseling van informatie
Publicatie, verspreiding en uitwisseling van informatie
Amendement 30
Artikel 8, lid 1
1.  Een internetsysteem voor de uitwisseling van informatie, dat toegankelijk is via een speciale website, wordt opgezet overeenkomstig dit artikel.
1.  Een internetsysteem voor de publicatie, verspreiding en uitwisseling van informatie, dat toegankelijk is via een speciale website, wordt opgezet overeenkomstig dit artikel.
Amendement 31
Artikel 8, lid 2, alinea 1
2.  De inhoud van het informatie-uitwisselingsysteem is normaal gezien voor iedereen toegankelijk.
2.  De inhoud van het systeem voor publicatie, verspreiding en uitwisseling van informatie is normaal gezien voor iedereen toegankelijk.
Amendement 32
Artikel 8, lid 3, letter f)
f) een lijst van onderzoekers en onderzoeksinstituten op het gebied van migratie en asiel.
f) een lijst van onderzoekers en onderzoeksinstituten op het gebied van migratie en asiel en van op dat gebied werkzame NGO's en nationale, Europese, internationale en intergouvernementele organisaties.
Amendement 33
Artikel 8, lid 3, letter f bis) (nieuw)
f bis) een Europese bibliografie, die al dan niet gepubliceerde wetenschappelijke teksten omvat, met name rapporten, brochures en teksten van lezingen;
Amendement 34
Artikel 8, lid 3, letter f ter) (nieuw)
f ter) een Europese agenda met lezingen en belangwekkende evenementen op het gehele terrein van migratie en asiel;
Amendement 35
Artikel 8, lid 3, letter f quater) (nieuw)
f quater) een databank waarin onderzoekers en promovendi informatie over hun onderzoek en proefschrift kunnen plaatsen.
Amendement 36
Artikel 9, lid 1
1.  Elk nationaal contactpunt stelt jaarlijks een verslag over de situatie op het gebied van migratie en asiel in de lidstaat op, waarin de ontwikkelingen op beleidsgebied worden behandeld en waarin statistische gegevens zijn opgenomen.
1.  Elk nationaal contactpunt stelt jaarlijks een verslag over de situatie op het gebied van migratie en asiel in de lidstaat op, waarin de ontwikkelingen op juridisch gebied (wetgeving en jurisprudentie) en op beleidsgebied worden behandeld en waarin statistische gegevens zijn opgenomen.
Amendement 37
Artikel 10, lid 1
1.  Het EMN werkt samen met entiteiten in de lidstaten of in derde landen, zoals internationale organisaties die bevoegd zijn op het gebied van migratie en asiel.
1.  Het EMAN werkt samen met overheids- en niet-overheidsentiteiten, organen en organisaties in de Europese Unie en in de lidstaten en in derde landen en met de internationale organisaties die bevoegd zijn op het gebied van migratie en asiel.
Het EMAN geeft voorrang aan contacten met derde landen van oorsprong en tijdelijk verblijf.
Amendement 38
Artikel 10, lid 1 bis (nieuw)
1 bis.  De samenwerking tussen het EMAN en de landen van herkomst van asielzoekers en migranten en de doorreislanden dient de coherentie van de uitvoering van het gemeenschappelijk immigratie- en asielbeleid. Deze samenwerking beoogt tot een adequaat niveau van samenwerking met de buurlanden te komen teneinde het Europese nabuurschapsbeleid te verstevigen.
Amendement 39
Artikel 13
Uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van deze beschikking, en vervolgens om de drie jaar, dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad, het Comité van de Regio's en het Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de ontwikkeling van het EMN. Het verslag gaat indien nodig vergezeld van voorstellen tot wijziging van deze beschikking.
Uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van deze beschikking, en vervolgens om de drie jaar, dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad, het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de ontwikkeling van het EMAN. Het verslag gaat indien nodig vergezeld van voorstellen tot wijziging van deze beschikking strekkende tot eventuele oprichting van een Europees Waarnemingscentrum voor migratie.
Amendement 40
Artikel 15, alinea 1
Deze beschikking is van toepassing met ingang van 1 januari 2008.
Deze beschikking is van toepassing met ingang van de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Amendement 41
Artikel 15 bis (nieuw)
Artikel 15 bis
Herziening
Deze beschikking wordt binnen zes maanden na inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon herzien.

Wijziging van het model voor het financieel reglement van uitvoerende agentschappen *
PDF 337kWORD 90k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 april 2008 over het ontwerp van verordening (EG) van de Commissie tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1653/2004 houdende een model voor het financieel reglement van de uitvoerende agentschappen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd (SEC(2007)0492 – C6-0123/2007 – 2007/0901(CNS))
P6_TA(2008)0111A6-0068/2008

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het ontwerp van verordening van de Commissie (SEC(2007)0492),

–   gezien de raadpleging door de Commissie bij brief van 25 april 2007 (C6-0123/2007),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Begrotingscommissie en het advies van de Commissie begrotingscontrole (A6-0068/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van verordening van de Commissie, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt de Commissie haar ontwerp-verordening dienovereenkomstig te wijzigen;

3.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd, wanneer de Commissie voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendementen van het Parlement
Amendement 1
OVERWEGING 3 BIS (nieuw)
(3 bis)  Het feit dat een onderscheid wordt gemaakt tussen de aan de directeur van het agentschap verleende kwijting voor de huishoudelijke begroting en de kwijting voor de besteding door het agentschap van de beleidskredieten met betrekking tot communautaire programma's kan, indien het aantal uitvoerende agentschappen sterk toeneemt, de duidelijkheid van de kwijtingsprocedure schaden.
Amendement 2
OVERWEGING 3 TER (nieuw)
(3 ter)  Gezien het verschil tussen de termijnen voor het kwijtingsbesluit van het Europees Parlement betreffende de algemene begroting (15 mei van het jaar n+2) en zijn kwijtingsbesluit betreffende de uitvoerende agentschappen (29 april van het jaar n+2) moeten alle betrokken partijen proberen moeilijkheden in de praktijk te vermijden en streven naar de harmonisatie van de rechtsgrondslagen in de toekomst.
Amendement 4
OVERWEGING 9 BIS (nieuw)
(9 bis)  Er dient te worden gepreciseerd dat het directie- of stuurcomité - dat aangesteld wordt door de Commissie, die dan ook moet garanderen dat de comitéleden de nodige kwalificaties bezitten en niet in een belangenconflict verkeren - bepaalde verantwoordelijkheden draagt voor begrotings- en controleaangelegenheden en dan ook verantwoording verschuldigd is aan de kwijtingsautoriteit.
Amendement 5
ARTIKEL 1, PUNT 1 BIS (nieuw)
Artikel 9, alinea 4 (Verordening (EG) nr. 1653/2004)
(1 bis)  Artikel 9, vierde alinea wordt vervangen door:
"Op 31 december beschikbare kredieten uit hoofde van in artikel 15 van deze verordening bedoelde bestemmingsontvangsten worden van rechtswege overgedragen. De met de overgedragen bestemmingsontvangsten overeenstemmende beschikbare kredieten moeten als eerste worden gebruikt. Uiterlijk op 1 juni van het volgende jaar stelt het agentschap de Commissie op de hoogte van het gebruik van de overgedragen bestemmingsontvangsten. De Commissie doet de begrotingsautoriteit uiterlijk op 15 juli van het volgende jaar een overzichtsverslag toekomen van het gebruik van de bestemmingsontvangsten door alle uitvoerende agentschappen."
Amendement 6
ARTIKEL 1, PUNT 2 BIS (nieuw)
Artikel 13, alinea 2 (Verordening (EG) nr. 1653/2004)
(2 bis)  Artikel 13, tweede alinea wordt vervangen door:
"Voor de kasbehoeften mag de rekenplichtige van het uitvoerende agentschap evenwel in naar behoren gemotiveerde gevallen transacties in nationale valuta's te verrichten."
Amendement 7
ARTIKEL 1, PUNT 4
Artikel 19 bis, lid 2, onder (c) (Verordening (EG) nr. 1653/2004)
(c) bescherming van activa en informatie;
(c) bescherming van activa en van de transparantie van informatie;
Amendement 8
ARTIKEL 1, PUNT 5, LETTER A)
Artikel 20, lid 2 (Verordening (EG) nr. 1653/2004)
2.  De begroting en de gewijzigde begrotingen worden in hun definitief vastgestelde vorm ter kennisgeving doorgestuurd naar de begrotingsautoriteit, de Rekenkamer en de Commissie en worden op de website van het desbetreffende agentschap bekendgemaakt. Een samenvatting van de begrotingen en de gewijzigde begrotingen wordt binnen drie maanden na hun goedkeuring bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2.  De begroting en de gewijzigde begrotingen worden in hun definitief vastgestelde vorm ter kennisgeving doorgestuurd naar de begrotingsautoriteit, de Rekenkamer en de Commissie en worden op de website van het desbetreffende agentschap bekendgemaakt. Een samenvatting van de begrotingen en de gewijzigde begrotingen wordt binnen drie maanden na hun goedkeuring bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze samenvatting omvat de volgende gegevens: de ontvangsten en uitgaven met vermelding van de veranderingen daarin ten opzichte van het voorgaande jaar; de vijf voornaamste uitgavenrubrieken voor de huishoudelijke en operationele begroting; de vijf voornaamste ontvangstenrubrieken en de personeelsformatie, bestaande uit vaste en tijdelijke personeelsleden, alsmede een overzicht van arbeidscontractanten en nationale deskundigen, met vermelding van de veranderingen daarin ten opzichte van het voorgaande jaar.
Amendement 9
ARTIKEL 1, PUNT 5, LETTER B)
Artikel 20, alinea 2 bis (Verordening (EG) nr. 1653/2004)
Het agentschap stelt op passende wijze informatie over de begunstigden van begrotingsmiddelen ter beschikking. Deze informatie wordt ter beschikking gesteld met inachtneming van de geheimhoudingsvereisten, met name de bescherming van persoonsgegevens als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en met inachtneming van de beveiligingsvereisten.
Het agentschap stelt op zijn internetpagina informatie over de begunstigden van begrotingsmiddelen ter beschikking. De openbaarmaking moet voor derden gemakkelijk te vinden, overzichtelijk en omvattend zijn. Deze informatie wordt ter beschikking gesteld met inachtneming van de geheimhoudingsvereisten, met name de bescherming van persoonsgegevens als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en met inachtneming van de beveiligingsvereisten. Indien geen volledige openbaarmaking plaatsvindt, worden de gegevens van de begunstigden op passende wijze aan de Commissie begrotingscontrole van het Europees Parlement ter kennis gesteld. De ontvangen begrotingsmiddelen worden op anoniem gemaakte wijze en met vermelding van de reden van geheimhouding en van de voor de beslissing hierover verantwoordelijke dienst, overeenkomstig de eerste en tweede zin van deze alinea bekendgemaakt.
Amendement 10
ARTIKEL 1, PUNT 6 BIS (nieuw)
Artikel 21, punt a) (Verordening (EG) nr. 1653/2004)
(6 bis)  Artikel 21, punt a) wordt vervangen door:
"a) een personeelsformatie waarin het aantal tijdelijke posten per rang en categorie wordt vermeld waarvoor de uitgaven zijn toegestaan binnen de grenzen van de begrotingskredieten, alsmede een gefundeerde raming van het aantal beoogde en voorlopig begrote arbeidscontractanten;"
Amendement 11
ARTIKEL 1, PUNT 6 TER (nieuw)
Artikel 21, punt b) (Verordening (EG) nr. 1653/2004)
(6 ter)  Artikel 21, punt b) wordt vervangen door:
"b) uitvoerige documentatie over de bestemmingsontvangsten;"
Amendement 12
ARTIKEL 1, PUNT 6 QUATER) (nieuw)
Artikel 21, punt c) (Verordening (EG) nr. 1653/2004)
(6 quater)  Artikel 21, punt c) wordt vervangen door:
"(c) gegevens betreffende de verwezenlijking van alle van tevoren vastgestelde doelstellingen voor de verschillende activiteiten, alsmede nieuwe, met behulp van indicatoren gemeten doelstellingen; de resultaten van deze evaluaties worden geraadpleegd en gebruikt om aan te tonen welke voordelen een voorgestelde aanpassing van de begroting kan bieden."
Amendement 13
ARTIKEL 1, PUNT 6 QUINQUIES (nieuw)
Artikel 22, alinea 3 (Verordening (EG) nr. 1653/2004)
(6 quinquies)  Artikel 22, derde alinea, wordt vervangen door:
"De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie van alle agentschappen en iedere latere wijziging hiervan vast overeenkomstig het bepaalde in artikel 24. De goedgekeurde personeelsformatie wordt bekendgemaakt in een bijlage bij Afdeling III - Commissie - van de algemene begroting van de Europese Unie samen met een raming van het aantal voor het betreffende begrotingsjaar beoogde en voorlopig begrote arbeidscontractanten."
Amendement 14
ARTIKEL 1, PUNT 6 SEXIES (nieuw)
Artikel 23, lid 1, punt b) (Verordening (EG) nr. 1653/2004)
(6 sexies)  Artikel 23, lid 1, punt b) wordt vervangen door:
"b) de ontvangsten van het vorige begrotingsjaar en de ontvangsten van het jaar n-2, met inbegrip van bestemmingsontvangsten;
Amendement 15
ARTIKEL 1, PUNT 6 SEPTIES (nieuw)
Artikel 24, lid 1, alinea 1 (Verordening (EG) nr. 1653/2004)
(6 septies)  Artikel 24, lid 1, eerste alinea wordt vervangen door:
"1.De in artikel 21 bedoelde personeelsformatie omvat, naast het aantal in het begrotingsjaar toegestane posten, het aantal in het voorgaande begrotingsjaar toegestane posten en het aantal werkelijk bezette posten, alsmede het aantal arbeidscontractanten en nationale deskundigen. Naar analogie omvat de gefundeerde raming van het aantal beoogde en voorlopig begrote arbeidscontractanten voor het in artikel 21 bedoelde begrotingsjaar tevens het aantal voor het voorgaande jaar geraamde arbeidscontractanten en het aantal personeelsleden dat daadwerkelijk in dienst is.
De personeelsformatie vormt voor iedere agentschap een strikt maximum; boven dit maximum mag geen enkele aanstelling worden verricht."
Amendement 16
ARTIKEL 1, PUNT 8
Artikel 27, alinea 1 (Verordening (EG) nr. 1653/2004)
1.  Het is alle financiële actoren in de zin van hoofdstuk 2 van deze titel en elke andere persoon die bij de uitvoering, het beheer, de audit of de controle van de begroting betrokken is, verboden enige handeling tot uitvoering van de begroting te verrichten waarbij hun eigen belangen in conflict kunnen komen met die van het agentschap of van de Gemeenschappen. Indien een dergelijk geval zich voordoet, dient de betrokken persoon van deze handeling af te zien en zich tot zijn/haar meerdere te wenden. De directeur dient zich tot het directiecomité te wenden.
1.  Het is alle financiële actoren in de zin van hoofdstuk 2 van deze titel en elke andere persoon die bij de uitvoering, het beheer, de audit of de controle van de begroting betrokken is, verboden enige handeling te verrichten waarbij hun eigen belangen in conflict kunnen komen met die van het agentschap of van de Gemeenschappen. De regels van het Financieel Reglement voor de algemene begroting van de Europese Unie, alsmede het Statuut van de ambtenaren en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Economische Gemeenschap zijn naar analogie van toepassing. Indien een dergelijk geval zich voordoet, dient de betrokken persoon van deze handeling af te zien en zich tot zijn/haar meerdere te wenden. De directeur dient zich tot het directiecomité te wenden.
Amendement 17
ARTIKEL 1, PUNT 8 BIS (nieuw)
Artikel 29, tweede alinea (Verordening (EG) nr. 1653/2004)
(8 bis)  Artikel 29, tweede alinea wordt vervangen door:
"De ordonnateur voert, overeenkomstig de door de Commissie voor haar eigen diensten vastgestelde minimumnormen en rekening houdend met de aan zijn/haar beheeromstandigheden en de aard van de gefinancierde acties verbonden specifieke risico's, de organisatorische structuur en de systemen en procedures voor beheer en interne controle in die passen bij de uitvoering van zijn/haar taken, in voorkomend geval met inbegrip van verificaties achteraf."
Amendement 18
ARTIKEL 1, PUNT 9 BIS (nieuw)
Artikel 29, alinea 5 (Verordening (EG) nr. 1653/2004)
9 bis.  Artikel 29, alinea 5 wordt vervangen door:
"Overeenkomstig artikel 9, lid 7 van Verordening (EG) nr. 58/2003 legt de ordonnateur uiterlijk op 15 maart van elk begrotingsjaar aan het directiecomité een jaarverslag over zijn activiteiten voor. Daarin bevestigt de ordonnateur middels een door hem ondertekende betrouwbaarheidsverklaring dat de in het jaarverslag opgenomen informatie een getrouw beeld van de situatie bij het uitvoerend agentschap schetst, met uitzondering van de eventueel aangesproken reserves."
Amendement 19
ARTIKEL 1, PUNT 10
Artikel 30, inleidende formule (Verordening (EG) nr. 1653/2004)
Het directiecomité stelt een rekenplichtige aan, die gedetacheerd ambtenaar of rechtstreeks door het agentschap aangeworven tijdelijk functionaris is en die wordt belast met:
Het directiecomité stelt een rekenplichtige aan, die gedetacheerd ambtenaar is en die wordt belast met:
Amendement 20
ARTIKEL 1, PUNT 10
Artikel 30, alinea 2 (Verordening (EG) nr. 1653/2004)
Voordat de rekeningen door het directiecomité worden goedgekeurd, tekent de rekenplichtige ze af, waarmee hij verklaart dat hij/zij een redelijke zekerheid heeft dat de rekeningen een getrouw beeld van de financiële situatie van het agentschap geven.
Voordat de rekeningen door het directiecomité worden goedgekeurd, worden ze afgetekend door de rekenplichtige, die in een betrouwbaarheidsverklaring verklaart dat hij/zij een redelijke zekerheid heeft dat de rekeningen een getrouw beeld van de financiële situatie van het agentschap geven.
Amendement 21
ARTIKEL 1, PUNT 12 BIS (nieuw)
Artikel 35, lid 1, alinea 2 (Verordening (EG) nr. 1653/2004)
(12 bis)  Artikel 35, lid 1, tweede alinea wordt vervangen door:
"Op grond van het advies van deze instantie neemt de directeur een beslissing over het al dan niet instellen van een procedure wegens tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid of geldelijke aansprakelijkheid. Indien de instantie systeemgebonden problemen ontdekt, zendt zij de ordonnateur en de interne controleur van de Commissie een verslag met aanbevelingen toe. Indien door dit verslag de directeur in het gedrang wordt gebracht, zendt de vermelde instantie het toe aan de directieraad en aan de interne controleur van de Commissie. De aanwijzingen van de directeur over deze gevallen en de toelichting van zijn follow-upbesluiten worden als bijlage gevoegd bij het verslag van het agentschap aan de begrotingsautoriteit over budgettair en financieel beheer."
Amendement 22
ARTIKEL 1, PUNT 15
Artikel 42 bis (Verordening (EG) nr. 1653/2004)
De rekenplichtige houdt een lijst van te innen bedragen bij, waarin de vorderingen van het agentschap overeenkomstig hun uitreikingsdatum zijn samengebracht. De lijst zal worden toegevoegd aan het verslag over het begrotings- en financieel beheer van het agentschap. Het agentschap stelt een lijst op van vorderingen van het agentschap, met vermelding van de namen van de debiteuren en het bedrag van de schuld, voor de gevallen waarbij de debiteur op grond van een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing is verplicht te betalen en waarbij één jaar na de uitspraak nog geen of geen significante betaling heeft plaatsgevonden. Deze lijst wordt bekengemaakt, waarbij rekening wordt gehouden met de desbetreffende wetgeving inzake gegevensbescherming.
De rekenplichtige houdt een lijst van te innen bedragen bij, waarin de vorderingen van het agentschap overeenkomstig hun uitreikingsdatum zijn samengebracht. De lijst zal worden toegevoegd aan het verslag over het begrotings- en financieel beheer van het agentschap aan de begrotingsautoriteit. De lijst bevat ook de invorderingsopdrachten waarvan geheel of gedeeltelijk is afgezien.
Het agentschap stelt een lijst op van vorderingen van het agentschap met betrekking tot zijn eigen begroting, met vermelding van de namen van de debiteuren en het bedrag van de schuld, voor de gevallen waarbij de debiteur op grond van een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing is verplicht te betalen en waarbij één jaar na de uitspraak nog geen of geen significante betaling heeft plaatsgevonden. Deze lijst wordt bekengemaakt, waarbij rekening wordt gehouden met de desbetreffende wetgeving inzake gegevensbescherming.
Amendement 23
ARTIKEL 1, PUNT 16 BIS (nieuw)
Artikel 48, alinea 1 bis (nieuw) (Verordening (EG) nr. 1653/2004)
16 bis)  In artikel 48 wordt de volgende alinea toegevoegd:
"In het geval van op IT gebaseerde betalingssystemen moet de rekenplichtige de zekerheid en betrouwbaarheid van deze systemen valideren."
Amendement 24
ARTIKEL 1, PUNT 19
Artikel 50 bis (Verordening (EG) nr. 1653/2004)
Artikel 265 bis van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 is mutatis mutandis van toepassing op de selectie van deskundigen die op basis van een vaste vergoeding het agentschap bijstaan, in het bijzonder voor het beoordelen van voorstellen en subsidieaanvragen of van offertes en het verstrekken van technische bijstand voor de follow-up en de eindbeoordeling van projecten. De agentschappen kunnen ook gebruik maken van de door de Commissie opgestelde lijst van deskundigen.
Artikel 265 bis van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 is mutatis mutandis van toepassing op de selectie van deskundigen die op basis van een vaste vergoeding het agentschap bijstaan, in het bijzonder voor het beoordelen van voorstellen en subsidieaanvragen of van offertes en het verstrekken van technische bijstand voor de follow-up en de eindbeoordeling van projecten. De agentschappen kunnen ook gebruik maken van de door de Commissie opgestelde lijst van deskundigen. Een lijst met de namen van de deskundigen die tijdens het bewuste begrotingsjaar hun medewerking aan het agentschap hebben verleend en de door hen ontvangen bezoldigingen wordt gevoegd bij het verslag van het uitvoerend agentschap aan de begrotingsautoriteit over het begrotings- en financieel beheer, met inachtneming van de regels inzake bescherming van persoonsgegevens.
Amendement 25
ARTIKEL 1, PUNT 21 BIS (NIEUW)
Artikel 66, alinea 1 (Verordening (EG) nr. 1653/2004)
(21 bis)  In artikel 66 wordt alinea 1 vervangen door:
"Uiterlijk op 29 april van het jaar N+2, verleent het Europees Parlement, op aanbeveling van de Raad, die bij gekwalificeerde meerderheid besluit, de directeur kwijting voor de uitvoering van de huishoudelijke begroting voor het jaar N. De directeur brengt het directiecomité op de hoogte van de opmerkingen die het Europees Parlement heeft geformuleerd in de resolutie bij het kwijtingsbesluit."

Financiële kaderregeling van de organen bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad *
PDF 252kWORD 98k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 april 2008 over het ontwerp van Verordening (EG, Euratom) van de Commissie tot wijziging van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (SEC(2007)1013 – C6-0417/2007 – 2007/0151(CNS))
P6_TA(2008)0112A6-0069/2008

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het ontwerp van verordening van de Commissie (SEC(2007)1013),

–   gezien de raadpleging door de Commissie bij brief van 20 juli 2007 (C6-0417/2007),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Begrotingscommissie en het advies van de Commissie begrotingscontrole (A6-0069/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het ontwerp van verordening van de Commissie, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt de Commissie haar ontwerp-verordening dienovereenkomstig te wijzigen;

3.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Commissie voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst;

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendementen van het Parlement
Amendement 1
OVERWEGING 3 BIS (nieuw)
(3 bis)  Gezien het verschil tussen de termijnen het kwijtingsbesluit van het Europees Parlement betreffende de algemene begroting (15 mei van het jaar n+2) en het kwijtingsbesluit betreffende de agentschappen (30 april van het jaar n+2) moeten alle betrokken partijen proberen moeilijkheden in de praktijk te vermijden en streven naar harmonisatie van de rechtsgrondslagen in de toekomst.
Amendement 2
ARTIKEL 1, PUNT -1 (nieuw)
Artikel 2, punt 1 (Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002)
(-1) Artikel 2, punt 1, wordt vervangen door:
"1. "communautair orgaan": een van de in artikel 185, lid 1, van het Financieel Reglement bedoelde organen.
Communautaire organen die daadwerkelijk subsidies ten laste van de begroting ontvangen zoals bedoeld in artikel 185, lid 1, van het Financieel Reglement: communautaire organen die rechtstreeks subsidie uit de begroting ontvangen en communautaire organen die bijdragen uit de begroting ontvangen;"
Amendement 3
ARTIKEL 1, PUNT 3, LETTER C) BIS (nieuw)
Artikel 10, lid 7 (Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002)
(c bis)  Lid 7 wordt vervangen door:
"7. Op 31 december beschikbare kredieten uit hoofde van in artikel 19 bedoelde bestemmingsontvangsten worden van rechtswege overgedragen.
Beschikbare kredieten die overeenstemmen met overgedragen bestemmingsontvangsten moeten bij voorrang worden gebruikt. Uiterlijk op 1 juni van het volgende jaar stelt het communautair orgaan de Commissie op de hoogte van het gebruik van de overgedragen bestemmingsontvangsten. De Commissie doet de begrotingsautoriteit uiterlijk op 15 juli van het volgende jaar een overzichtsverslag toekomen van het gebruik van de bestemmingontvangsten door alle communautaire organen."
Amendement 5
ARTIKEL 1, PUNT 7
Artikel 23, lid 4 (Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002)
4.  De directeur stelt de raad van bestuur zo snel mogelijk in kennis van alle verrichte overschrijvingen.
4.  De directeur stelt de raad van bestuur zo snel mogelijk in kennis van alle verrichte overschrijvingen. De directeur stelt de begrotingsautoriteit in kennis van alle krachtens lid 2 verrichte overschrijvingen.
Amendement 6
ARTIKEL 1, PUNT 9, PUNT A)
Artikel 26, lid 2 (Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002)
2.  Een samenvatting van de definitief vastgestelde begrotingen en gewijzigde begrotingen wordt binnen drie maanden na hun vaststelling bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
2.  Een samenvatting van de definitief vastgestelde begrotingen en gewijzigde begrotingen wordt binnen drie maanden na hun vaststelling bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. In deze samenvatting dienen de ontvangsten en uitgaven te worden opgenomen, alsmede de wijzigingen in vergelijking met het voorgaande jaar, de vijf belangrijkste uitgavenposten voor de administratieve en operationele begroting, de vijf belangrijkste ontvangstenposten, de personeelsformatie met het vaste en tijdelijke personeel, arbeidscontractanten en nationale deskundigen, en de wijzigingen ten opzichte van het voorgaande jaar.
Amendement 7
ARTIKEL 1, PUNT 9, PUNT B)
Artikel 26, lid 3 (Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002)
3.  De begroting en gewijzigde begrotingen worden in hun definitief vastgestelde vorm binnen een termijn van twee maanden na hun vaststelling ter kennisgeving doorgestuurd naar de begrotingsautoriteit, de Rekenkamer en de Commissie en worden op de website van het desbetreffende communautair orgaan bekendgemaakt.
3.  De begroting en gewijzigde begrotingen worden in hun definitief vastgestelde vorm, met inbegrip van de personeelsformatie (met vast en tijdelijk personeel), tezamen met een overzicht van het aantal arbeidscontractanten en nationale deskundigen, binnen een termijn van twee maanden na hun vaststelling ter kennisgeving doorgestuurd naar de begrotingsautoriteit, de Rekenkamer en de Commissie en worden op de website van het desbetreffende communautair orgaan bekendgemaakt.
Amendement 8
ARTIKEL 1, PUNT 9, PUNT B)
Artikel 26, lid 4 (Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002)
4.  Het communautair orgaan stelt op passende wijze informatie over de begunstigden van begrotingsmiddelen ter beschikking. Deze informatie wordt ter beschikking gesteld met inachtneming van de vereisten inzake vertrouwelijkheid en veiligheid, met name de bescherming van persoonsgegevens als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad.
4.  Het communautair orgaan stelt op zijn internetsite informatie over de begunstigden van begrotingsmiddelen ter beschikking. De informatie dient voor derden eenvoudig te vinden, overzichtelijk en alomvattend te zijn (volledige openbaarmaking). Deze informatie wordt ter beschikking gesteld met inachtneming van de vereisten inzake vertrouwelijkheid en veiligheid, met name de bescherming van persoonsgegevens als vastgesteld in Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen betreffende het vrije verkeer van die gegevens. Indien er geen volledige openbaarmaking plaatsvindt, dienen de gegevens van de begunstigden op passende wijze ter beschikking te worden gesteld aan de Commissie begrotingscontrole van het Europees Parlement. Informatie over ontvangen begrotingsmiddelen wordt geanonimiseerd en onder vermelding van de reden voor de vertrouwelijke behandeling en de voor het vertrouwelijkheidsbesluit bevoegde eenheid gepubliceerd in overeenstemming met het bepaalde in de alinea's 1 en 2 hierboven.
Amendement 9
ARTIKEL 1, PUNT 9 BIS (nieuw)
Artikel 27, lid 3, letter b bis) (nieuw) (Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002)
(9 bis)  In artikel 27, lid 3 wordt het volgende punt b bis) toegevoegd:
"b bis) gedetailleerde documentatie over bestemmingsontvangsten, in het bijzonder een raming van het exploitatieoverschot over het jaar n-1, zulks ter aanvulling van de gegevens die reeds beschikbaar zijn over het exploitatieoverschot over het jaar n-2;"
Amendement 10
ARTIKEL 1, PUNT 9 TER (nieuw)
Artikel 27, lid 3, punt d bis) (nieuw) (Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002)
(9 ter)  In artikel 27, lid 3 wordt het volgende punt d bis) toegevoegd:
"d bis) een raming van het saldo van de resultatenrekening van het jaar n-1 als bedoeld in artikel 81 ."
Amendement 11
ARTIKEL 1, PUNT 9 QUATER (nieuw)
Artikel 27, lid 3 bis) (nieuw) (Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002)
(9 quater)  In artikel 27 wordt het volgende lid 3 bis toegevoegd:
"3 bis. Het communautair orgaan doet de Commissie en de begrotingsautoriteiten elk jaar uiterlijk op 31 maart ook de volgende documenten toekomen:
a) een ontwerpwerkprogramma,
b) een bijgewerkte meerjarige personeelsplanning, die volgens de richtsnoeren van de Commissie is opgesteld,
c) informatie omtrent het aantal ambtenaren, tijdelijke medewerkers, arbeidscontractanten en nationale deskundigen voor de jaren n-1 en n, alsook een raming voor het jaar n+1,
d) informatie omtrent de bijdragen in natura die de gastlidstaat aan het communautair orgaan verstrekt."
Amendement 12
ARTIKEL 1, PUNT 9 QUINQUIES (nieuw)
Artikel 27, lid 5 (Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002)
(9 quinquies)  Artikel 27, lid 5 wordt vervangen door:
"5. De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie van het communautair orgaan en iedere latere wijziging hiervan vast in overeenstemming met het bepaalde in artikel 32, lid 1. De goedgekeurde personeelsformatie wordt gepubliceerd in een bijlage bij Afdeling III - Commissie - van de algemene begroting van de Europese Unie, samen met een raming van het geplande en voorlopig op de begroting opgenomen aantal arbeidscontractanten voor het desbetreffende begrotingsjaar."
Amendement 13
ARTIKEL 1, PUNT 9 SEXIES (nieuw)
Artikel 31, lid 1, letter b) (Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002)
(9 sexies)  In artikel 31, lid 1 wordt punt b) vervangen door:
"b) de geraamde ontvangsten van het vorige begrotingsjaar en de ontvangsten van het begrotingsjaar n - 2, met inbegrip van bestemmingsontvangsten;"
Amendement 15
ARTIKEL 1, PUNT 15
Artikel 40, lid 1, alinea 1 (Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002)
1.  De ordonnateur legt verantwoording over de uitoefening van zijn taken af aan de raad van bestuur door middel van een jaarlijks activiteitenverslag, dat vergezeld gaat van gegevens over de financiën en het beheer, zulks ter bevestiging dat de in dit verslag opgenomen gegevens een getrouw beeld geven, tenzij anders staat vermeld in voorbehouden betreffende bepaalde gebieden van ontvangsten en uitgaven.
1.  De ordonnateur legt verantwoording over de uitoefening van zijn taken af aan de raad van bestuur door middel van een jaarlijks activiteitenverslag, dat vergezeld gaat van gegevens over de financiën en het beheer, zulks ter bevestiging, in een betrouwbaarheidsverklaring, dat de in dit verslag opgenomen gegevens een getrouw beeld geven, tenzij anders staat vermeld in voorbehouden betreffende bepaalde gebieden van ontvangsten en uitgaven.
Amendement 16
ARTIKEL 1, PUNT 15 BIS (nieuw)
Artikel 40, lid 2 (Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002)
15 bis)  Artikel 40, lid 2 wordt vervangen door:
"2. De raad van bestuur zendt ieder jaar ten laatste op 15 juni de begrotingsautoriteit en de Rekenkamer een analyse en beoordeling van het jaarverslag van de ordonnateur over het voorgaande begrotingsjaar, met inbegrip van diens betrouwbaarheidsverklaring. Deze analyse en beoordeling worden opgenomen in het jaarverslag van het communautair orgaan overeenkomstig het bepaalde in het oprichtingsbesluit."
Amendement 17
ARTIKEL 1, PUNT 16
Artikel 43, lid 2 bis, alinea 1 (Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002)
Voordat de rekeningen door het directeur worden goedgekeurd, tekent de rekenplichtige ze af, waarmee hij verklaart dat hij een redelijke zekerheid heeft dat de rekeningen een getrouw beeld van de financiële situatie van het communautair orgaan geven.
Voordat de rekeningen door de raad van bestuur worden goedgekeurd, tekent de rekenplichtige ze af, waarmee hij verklaart dat hij een redelijke zekerheid heeft dat de rekeningen een getrouw beeld van de financiële situatie van het communautair orgaan geven.
Amendement 18
ARTIKEL 1, PUNT 19
Artikel 47, lid 4 (Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002)
4.  De door de Commissie overeenkomstig artikel 66, lid 4, van het algemeen Financieel Reglement opgerichte gespecialiseerde instantie voor financiële onregelmatigheden kan ten aanzien van het communautair orgaan dezelfde bevoegdheden uitoefenen als die welke zijn toegekend ten aanzien van de diensten van de Commissie, tenzij de raad van bestuur besluit om een functioneel onafhankelijke instantie op te richten of deel te nemen aan een gezamenlijke instantie die door verscheidene communautaire organen is opgericht. Op grond van het advies van deze instantie neemt de directeur een beslissing omtrent het instellen van een procedure wegens tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid of geldelijke aansprakelijkheid. Indien de instantie systeemgebonden problemen ontdekt, zendt zij de ordonnateur en de interne controleur van de Commissie een verslag met aanbevelingen toe. Indien de directeur door dit verslag in het gedrang wordt gebracht, zendt de vermelde instantie het toe aan de raad van bestuur en aan de interne controleur van de Commissie.
4.  De door de Commissie overeenkomstig artikel 66, lid 4, van het algemeen Financieel Reglement opgerichte gespecialiseerde instantie voor financiële onregelmatigheden kan ten aanzien van het communautair orgaan dezelfde bevoegdheden uitoefenen als die welke zijn toegekend ten aanzien van de diensten van de Commissie. Voor zaken waarbij agentschappen betrokken zijn reserveert deze instantie een zetel voor een vertegenwoordiger van de agentschappen. Op grond van het advies van deze instantie neemt de directeur een beslissing omtrent het instellen van een procedure wegens tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid of geldelijke aansprakelijkheid. Indien de instantie systeemgebonden problemen ontdekt, zendt zij de ordonnateur en de interne controleur van de Commissie een verslag met aanbevelingen toe. Indien de directeur door dit verslag in het gedrang wordt gebracht, zendt de vermelde instantie het toe aan de raad van bestuur en aan de interne controleur van de Commissie. Het commentaar van de directeur op deze gevallen en een toelichting op zijn afhandelingsbesluiten wordt bij het jaarlijkse activiteitenverslag van de directeur gevoegd.
Amendement 19
ARTIKEL 1, PUNT 22
Artikel 58 bis, lid 1 (Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002)
De rekenplichtige houdt een lijst van te innen bedragen bij, waarop de vorderingen van de Gemeenschap zijn samengebracht overeenkomstig de datum van uitgifte van de invorderingsopdracht. De lijst zal worden toegevoegd aan het verslag over het financieel en begrotingsbeheer van het communautair orgaan.
De rekenplichtige houdt een lijst van te innen bedragen bij, waarop de vorderingen van de Gemeenschap zijn samengebracht overeenkomstig de datum van uitgifte van de invorderingsopdracht. De lijst zal worden toegevoegd aan het verslag over het financieel en begrotingsbeheer van het communautair orgaan. De lijst bevat ook invorderingsopdrachten waarvan geheel of gedeeltelijk is afgezien.
Amendement 20
ARTIKEL 1, PUNT 23
Artikel 59, punt b) (Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002)
b) wanneer de heffingen en belastingen volledig door de wetgeving of besluiten van de raad van bestuur zijn vastgesteld, kan de ordonnateur afzien van de verstrekking van invorderingsopdrachten en onmiddellijk debetnota's opstellen nadat hij de schuldvordering heeft vastgesteld. In dit geval worden alle gegevens van het ten gunste van het communautair orgaan vastgestelde recht geregistreerd.
b) wanneer de heffingen en belastingen volledig door de wetgeving of besluiten van de raad van bestuur zijn vastgesteld, kan de ordonnateur afzien van de verstrekking van invorderingsopdrachten en onmiddellijk debetnota's opstellen nadat hij de schuldvordering heeft vastgesteld. In dit geval worden alle gegevens van het ten gunste van het communautair orgaan vastgestelde recht geregistreerd. De rekenplichtige houdt een lijst van debetnota's bij. Deze lijst wordt toegevoegd aan het verslag over het financieel en begrotingsbeheer van het communautair orgaan. De lijst bevat ook debetnota's waarvan geheel of gedeeltelijk is afgezien.
Amendement 21
ARTIKEL 1, PUNT 25 BIS (nieuw)
Artikel 69 (Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002)
25 bis)  Artikel 69 wordt vervangen door:
"Artikel 69
De verrichtingen inzake de vereffening, de opdracht en de betaling van de uitgaven moeten worden uitgevoerd binnen de termijnen van en het bepaalde in de uitvoeringsbepalingen van het Financieel Reglement. Wanneer er sprake is van geautomatiseerde betalingssystemen dient de rekenplichtige de veiligheid en betrouwbaarheid van deze systemen te valideren."
Amendement 22
ARTIKEL 1, PUNT 28
Artikel 74 bis (Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002)
Artikel 265 bis van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 is van overeenkomstige toepassing op de selectie van deskundigen. Deze deskundigen staan het communautair orgaan op basis van een vaste vergoeding bij, in het bijzonder voor het beoordelen van voorstellen en subsidieaanvragen of van offertes en het verstrekken van technische bijstand voor de follow-up en de eindbeoordeling van projecten. Het communautair orgaan kan gebruik maken van lijsten die door de Commissie of andere communautaire organen zijn opgesteld.
Artikel 265 bis van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 is van overeenkomstige toepassing op de selectie van deskundigen. Deze deskundigen staan het communautair orgaan op basis van een vaste vergoeding bij, in het bijzonder voor het beoordelen van voorstellen en subsidieaanvragen of van offertes en het verstrekken van technische bijstand voor de follow-up en de eindbeoordeling van projecten. Het communautair orgaan kan gebruik maken van lijsten die door de Commissie of andere communautaire organen zijn opgesteld. Een lijst met de namen van de deskundigen die tijdens het bewuste begrotingsjaar hun medewerking aan het communautaire orgaan hebben verleend en de door hen ontvangen bezoldigingen wordt aan het verslag van het communautaire orgaan aan de begrotingsautoriteit over het begrotings- en financieel beheer gehecht, met inachtneming van de regels inzake bescherming van persoonsgegevens.
Amendement 23
ARTIKEL 1, PUNT 30
Artikel 82, lid 1 (Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002)
De rekenplichtige deelt uiterlijk op 1 maart volgende op het afgesloten begrotingsjaar zijn voorlopige rekeningen, die vergezeld gaan van het in artikel 76 van deze verordening bedoelde verslag over het financieel en begrotingsbeheer tijdens het begrotingsjaar, mede aan de rekenplichtige van de Commissie en de Rekenkamer, om de rekenplichtige van de Commissie ertoe in staat te stellen over te gaan tot de boekhoudkundige consolidatie zoals bedoeld in artikel 128 van het algemeen Financieel Reglement.
De rekenplichtige deelt uiterlijk op 1 maart volgende op het afgesloten begrotingsjaar zijn voorlopige rekeningen, die vergezeld gaan van het in artikel 76 van deze verordening bedoelde verslag over het financieel en begrotingsbeheer tijdens het begrotingsjaar, mede aan de rekenplichtige van de Commissie en de Rekenkamer, om de rekenplichtige van de Commissie ertoe in staat te stellen over te gaan tot de boekhoudkundige consolidatie zoals bedoeld in artikel 128 van het algemeen Financieel Reglement. Deze rekenplichtige brengt aan de begrotingsautoriteit verslag uit over de consolidering van de rekeningen van alle agentschappen.
Amendement 24
ARTIKEL 1, PUNT 30
Artikel 82, lid 2 (Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002)
De rekenplichtige zendt ook uiterlijk 31 maart volgende op het afgesloten begrotingsjaar het verslag over het financieel en begrotingsbeheer naar het Europees Parlement en de Raad.
De rekenplichtige zendt ook uiterlijk 31 maart volgende op het afgesloten begrotingsjaar het verslag over het financieel en begrotingsbeheer, vergezeld van zijn betrouwbaarheidsverklaring, naar het Europees Parlement en de Raad.
Amendement 25
ARTIKEL 1, PUNT 30
Artikel 83, lid 2 (Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002)
2.  Na ontvangst van de door de Rekenkamer geformuleerde opmerkingen betreffende de voorlopige rekeningen van het communautair orgaan stelt de directeur overeenkomstig artikel 43 de definitieve rekeningen van het communautair orgaan op onder zijn eigen verantwoordelijkheid, en stuurt die toe aan de raad van bestuur, die over bedoelde rekeningen advies uitbrengt.
2.  Na ontvangst van de door de Rekenkamer geformuleerde opmerkingen betreffende de voorlopige rekeningen van het communautair orgaan stelt de directeur overeenkomstig artikel 43 de definitieve rekeningen van het communautair orgaan op onder zijn eigen verantwoordelijkheid. De definitieve rekeningen worden door de raad van bestuur goedgekeurd.
Amendement 26
ARTIKEL 1, PUNT 30
Artikel 83, lid 3 (Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002)
3.  De directeur zendt bedoelde definitieve rekeningen vergezeld van het advies van de raad van bestuur uiterlijk tegen 1 juli volgende op het afgesloten begrotingsjaar toe aan de rekenplichtige van de Commissie en aan de Rekenkamer, alsook aan het Europees Parlement en aan de Raad.
3.  De directeur zendt bedoelde definitieve rekeningen zoals goedgekeurd door de raad van bestuur uiterlijk op 1 juli volgende op het afgesloten begrotingsjaar toe aan de rekenplichtige van de Commissie en aan de Rekenkamer, alsook aan het Europees Parlement en aan de Raad.
Amendement 27
ARTIKEL 1, PUNT 30 BIS (nieuw)
Artikel 94, lid 1 (Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002)
30 bis)  Artikel 94, lid 1 wordt vervangen door:
"1. Het Europees Parlement verleent op aanbeveling van de Raad vóór 30 april van het jaar n+2 aan de directeur kwijting inzake de uitvoering van de begroting van het jaar n; de directeur stelt de raad van bestuur op de hoogte van de opmerkingen van het Europees Parlement in zijn resolutie bij het kwijtingsbesluit."
Amendement 28
ARTIKEL 1, PUNT 30 TER (nieuw)
Artikel 94, lid 3 (Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002)
(30 ter)  Artikel 94, lid 3 wordt vervangen door:
"3. Ingeval het Europees Parlement het besluit waarbij kwijting wordt verleend uitstelt, tracht de directeur in samenwerking met de raad van bestuur zo spoedig mogelijk maatregelen te treffen om de factoren die dat besluit in de weg staan, op te heffen."
Amendement 29
ARTIKEL 1, PUNT 31 BIS (nieuw)
Artikel 98 bis (nieuw) (Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002)
(31 bis)  Het volgende artikel 98 bis wordt ingevoegd:
"Artikel 98 bis
Twee jaar voor het aflopen van financiële vooruitzichten of een financieel meerjarenkader legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een advies voor inzake het functioneren en de noodzaak van elk agentschap."
Amendement 30
ARTIKEL 1, PUNT 32
Artikel 99 (Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002)
32)  Aan artikel 99 wordt de volgende zin toegevoegd: "De directeur stelt de Commissie in kennis van deze regels.";
32)  Artikel 99 wordt vervangen door:
"Artikel 99
De raad van bestuur stelt op voorstel van de directeur, voorzover noodzakelijk en in overeenstemming met de Commissie, de wijze van uitvoering van de financiële regeling van het communautair orgaan vast."

Op rechten gebaseerde beheersinstrumenten in de visserijsector
PDF 125kWORD 51k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 april 2008 over op rechten gebaseerde beheersinstrumenten in de visserijsector (2007/2111(INI))
P6_TA(2008)0113A6-0060/2008

Het Europees Parlement,

–   gezien Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid(1),

–   gezien de mededeling van de Commissie betreffende de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (de "Roadmap") (COM(2002)0181),

–   gezien de mededeling van de Commissie betreffende op rechten gebaseerde beheersinstrumenten in de visserijsector (COM(2007)0073),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie visserij (A6-0060/2008),

A.   overwegende dat de Commissie in haar Groenboek over de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) oordeelt dat de alternatieve beheersmethoden een belangrijke aanvullende functie in het beheer van de visvangst door de Gemeenschap kunnen vervullen,

B.   overwegende dat de Commissie een discussie is gestart over op rechten gebaseerd beheer (RBM) in de visserij,

C.   overwegende dat enkele belanghebbenden al een bijdrage hebben geleverd aan deze discussie,

D.   overwegende dat er al meerdere studies zijn uitgevoerd naar RBM, maar dat geen daarvan betrekking had op alle aan de kust gelegen lidstaten van de EU,

E.   overwegende echter dat in een aantal studies al in ingegaan op de functionering en de gevolgen van systemen die zowel binnen als buiten de EU worden toegepast en die de overdracht van rechten tegen de economische waarde mogelijk maken

F.   overwegende dat de Commissie nu een openbare aanbestedingsprocedure voor een onderzoek is gestart,

G.   overwegende dat de Commissie verklaard heeft momenteel geen plannen te hebben om de bestaande beheerssystemen te wijzigen, maar haar intentie bekend gemaakt heeft om veranderingen in het gemeenschappelijk visserijbeleid te introduceren en daarom naar bruikbare alternatieven op zoek is,

H.   overwegende dat de huidige beheersystemen voor de visvangst in de Europese Unie, concreet gesproken de totaal toegestane vangsten (TAC) en quota's, geen antwoord op de problemen van de visvangst bieden, zodat het noodzakelijk en van fundamenteel belang is om een ruim debat over de oplossingen te organiseren, met afweging van de positieve en negatieve aspecten als de nieuwe beheersystemen eventueel aangenomen worden,

I.   overwegende dat het daarom belangrijk is om na te denken over manieren waarop verbeteringen kunnen worden aangebracht in de werking van het GVB, vooral aan de hand van de beheersmethode over de visvangst, waarvan de huidige tekortkomingen duidelijk te voorschijn komen,

J.   overwegende dat eventuele wijzigingen alleen zullen leiden tot verbeteringen als ze garanderen dat de hulpbronnen worden geëxploiteerd op een manier die zorgt voor duurzame omstandigheden voor de economie, het milieu en de maatschappij,

1.   verwelkomt het feit dat de Commissie een discussie is gestart over RBM in de visserij, als voorafgaande stap voor de noodzakelijke verandering van het bestaande beheersbeleid;

2.   meent dat de biologische rijkdommen van de zee een gemeenschappelijk openbaar goed vertegenwoordigen;

3.   is van mening dat de betreffende rechten niet moeten worden gezien als eigendomsrechten, maar als een soort vruchtgebruik of oogstrecht, dat aan passende beperkingen is gebonden;

4.   realiseert zich echter ook dat er verschillende systemen van RBM kunnen worden onderscheiden die zijn gebaseerd op verschillende begrippen:

   a) wat betreft aan wie het recht moet worden verleend, wat de voorwaarden voor overdraagbaarheid zijn en welke economische waarde het recht vertegenwoordigt,
   b) wat betreft de reikwijdte van het recht, in het bijzonder of het is gedefinieerd op basis van de locatie waar het mag worden uitgeoefend, de hoeveelheid die mag worden gevangen of de inspanningen die mogen worden verricht;

5.   verheugt zich over het feit dat de Commissie een openbare aanbestedingsprocedure is gestart om een volledig onderzoek naar de verschillende beheersmethoden mogelijk te maken;

6.   vindt de periode die voor het debat uitgetrokken is te kort en vraagt om ze te verlengen, om er zeker van te zijn dat de verschillende mogelijkheden die zich voordoen en hun consequenties op een degelijke manier onderzocht en bestudeerd worden;

7.   erkent echter dat het zelfs voor de afronding van een dergelijk onderzoek evident is dat er op dit gebied een groot aantal verschillende systemen wordt gebruikt en dat de meeste, zo niet alle, systemen gebruikmaken van een vorm van RBM, als dit in de breedst mogelijke zin wordt opgevat; erkent eveneens dat de ervaringen met beheer aan de hand van de vangstrechten in de lidstaten die het toegepast hebben, in veel opzichten zeer positieve resultaten opgeleverd hebben, bijvoorbeeld voor de capaciteitsvermindering;

8.   is van mening dat het eveneens evident is dat op communautair niveau en in ten minste enkele van de lidstaten de toegepaste vormen van RBM hybride vormen zijn, zowel als het gaat om de toekenning en de overdraagbaarheid/verhandelbaarheid van de rechten, als wat betreft de manier waarop de reikwijdte ervan is gedefinieerd;

9.   wijst op de mate van complexiteit en de moeilijkheden die dat oplevert voor een verschuiving in de richting van een enkel systeem, of dat nu wordt bereikt door harmonisering van de werkwijzen van de lidstaten of door het op communautair niveau te regelen;

10.   meent niettemin dat de bewuste moeilijkheden niet overkomelijk zijn, zoals blijkt uit het feit dat RBM voor visserij, in gebruik is genomen in een groot aantal landen en regio's van de wereld die in de visvangst de grootste belangen te verdedigen hebben, en aangezien het systeem zeer positief kan uitdraaien voor het beheer over een aantal vissersvloten van de Gemeenschap, dat de mogelijkheden van opname in het GVB op zijn minst onderzocht moeten worden;

11.   acht het noodzakelijk om de effecten te kennen die veranderingen, in het bijzonder de introductie van individuele overdraagbare quota en andere vormen van toegangsrechten op communautair niveau, zouden kunnen hebben met betrekking tot:

   de relatieve stabiliteit en de rol daarvan bij het in stand houden van de levensvatbaarheid van gemeenschappen die afhankelijk zijn van de visvangst,
   de concentratie in de eigendom van dergelijke rechten en haar sociaal-economische gevolgen,
   de voordelen die ze grote ondernemingen kan opleveren ten nadele van kleine vissers of de visvangst in gemeenschapsverband,
   de vrees voor bijkomende kosten, die demotiverend werken voor investering in schepen, uitrusting, veiligheid en werkomstandigheden;
   de waarschijnlijkheid dat de quota in handen vallen van personen op een hoger niveau dan degenen die zich actief bezighouden met de visvangst;
   de problemen die zijn verbonden aan het verkrijgen van een eerste toewijzing en aan het voordelige positie van degenen aan wie het recht is toegekend,
   het gevaar van overdreven concentratie van de rechten;

12.   meent dat die zorgen behandeld moeten worden voordat er enige stap in de richting van een eenheidssysteem gezet wordt, bijvoorbeeld, zoals blijkt uit bestaande precedenten, de mogelijkheid om de verwerving van bijkomende vangstrechten te begrenzen;

13.   vestigt de aandacht ook op de positieve kanten van RBM in de visserij, waar in vrij ruime kring overeenstemming over bestaat, zoals daar zijn:

   rationeler beheer, omdat degenen die de rechten bezitten onmiddellijk voor het beheer en de inachtneming van de algemene regels verantwoordelijk worden gemaakt, hetgeen over het algemeen in een bedrijfsactiviteit met grotere ondernemingszin resulteert, die minder afhankelijk is van advies, bemiddeling en financiering van overheidswege,
   eenvoudiger controle, omdat in de vissersvloten die het systeem toepassen, de schepen die bepaalde rechten bezitten, nauwkeurig aanwijsbaar zijn,
   minder teruggooi, omdat vangstrechten voor soorten waar geringe quota's voor beschikbaar zijn, gekocht kunnen worden,
   een tendens tot rendabeler gebruikmaking van de vloot, hetgeen over het algemeen op capaciteitsvermindering uitloopt door verwijdering van de oudste en minder doeltreffende eenheden,
   de eenvoudigste manier om het systeem in te voeren zou toekenning van quota's volgens de relatieve stabiliteit van elke afzonderlijke lidstaat zijn, zodat die stabiliteit evenmin in het gedrang zal komen;

14.   vraagt zich tevens af of een enkel systeem voor RBM wel gepast zou zijn voor verschillende typen visserij;

15.   wenst in dat opzicht de aandacht te vestigen op de uiteenlopende behoeften van de gerichte visserij en de multi-speciesvisserij, alsook op de specifieke situatie van de ambachtelijke visserij;

16.   meent in dat verband dat voor deze categorieën een afzonderlijke regeling moet worden uitgewerkt ofwel volgens criteria die met de geografische afstand van de kust te maken hebben, ofwel door hun een deel van het quotum te reserveren;

17.   verwelkomt daarom het feit dat de Commissie op dit moment niet de intentie heeft zich te mengen in de huidige beheerssystemen;

18.   is echter van mening dat niettemin verdere aandacht moet worden geschonken aan de voor- en nadelen van de verschillende RBM-systemen;

19.   acht het noodzakelijk om economische verstoringen in de visvangst te voorkomen die de kleine reders en met name die uit de sector van de ambachtelijke visserij, benadelen;

20.   erkent dat dergelijke systemen de economische efficiëntie kunnen stimuleren, aangenomen dat ze goed zijn ontworpen; herinnert eraan dat efficiëntie een van de doelstellingen van elke vorm van economisch beleid is en dat het in het belang van het GVB is om een rendabele visvangst te waarborgen die hoe langer hoe minder van de openbare middelen afhankelijk is;

21.   meent, aangezien visvangst een gemeenschappelijk beleidsonderdeel is, dat er op Europees vlak voor de vangstrechten beheersmethoden aangenomen moeten worden die het mogelijk maken om de visrijkdommen beter te beheren;

22.   gelooft dat economische efficiëntie waardevol is als het de doelstellingen van het GVB stimuleert;

23.  23. roept de Commissie daarom op ervoor te zorgen dat eventuele onderzoeken die zij laat uitvoeren naar RBM moeten zijn gericht op:

   I. het leveren van een volledig beeld en een analyse van de beheerssystemen die op dit moment in gebruik zijn binnen de lidstaten,
  II. het bekijken van de basisbegrippen die betrekking hebben op RBM als het gaat om:
   a) aan wie de rechten mogen worden toegekend, aan wie ze kunnen worden overgedragen en of ze verhandelbaar zijn, en de eventuele beperkingen die hieraan zijn gekoppeld, en
   b) de reikwijdte van de rechten, d.w.z. of ze zijn gedefinieerd in termen van locatie, kwantiteit (output) of inspanning (input) of een combinatie daarvan,
  III. het beoordelen, aan de hand van de informatie die is verzameld over de bestaande beheerssystemen, van de effectiviteit van elk van deze begrippen voor het bereiken van de doelstellingen van het GVB als het gaat om:
   a) het verbeteren van het levensonderhoud van degenen die werkzaam zijn in de visserijsector,
   b) het handhaven van een duurzame oceaanecologie waarin de visstanden beschermd worden, en
   c) het in stand houden van de levensvatbaarheid van gemeenschappen die afhankelijk zijn van de visvangst,
   e) de omvang waarin het systeem sinds zijn invoering de eigendom van de vangstrechten geconcentreerd en tot verlies van werkgelegenheid geleid heeft, en
   f) de economische efficiëntie van de visserijsector;
   IV. het afzonderlijk onderzoeken van deze kwesties voor verschillende typen visserijen, zowel binnen als buiten de communautaire wateren;

24.   dringt er bij de Commissie op aan om meer tijd voor de bespreking van de problematiek uit te trekken;

25.   verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en de parlementen van de lidstaten, de regionale adviesraden en het raadgevend comité voor de visserij en de aquacultuur.

(1) PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 865/2007 (PB L 192 van 24.7.2007, blz. 1).


Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering
PDF 118kWORD 40k
Resolutie
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 10 april 2008 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (COM(2008)0094 - C6-0085/2008 - 2008/2043(ACI))
P6_TA(2008)0114A6-0083/2008

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0094 - C6-0085/2008),

–   gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(1), en met name punt 28 hiervan,

–   gelet op Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering(2),

–   gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A6-0083/2008),

A.   overwegende dat de Europese Unie passende wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen ondervinden, teneinde hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt,

B.   overwegende dat de bijstand van de Europese Unie aan ontslagen werknemers dynamisch van aard moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk beschikbaar moet worden gesteld,

C.   overwegende dat Malta en Portugal bij schrijven van 12 september 2007 resp. 9 oktober 2007(3) steun hebben aangevraagd in verband met ontslagen in de textielsector op Malta en de automobielsector in Portugal,

1.   verzoekt de betrokken instellingen het nodige te doen om de middelen uit het fonds versneld beschikbaar te stellen;

2.   onderstreept dat het bezorgd is over de aard van de maatregelen die uit het fonds worden gefinancierd ter vermindering van het aantal personen dat werkloos blijft; verzoekt de Commissie in samenwerking met de Portugese autoriteiten de situatie van nabij te volgen, gelet op het bepaalde in artikel 3, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1927/2006, en verslag uit te brengen aan de wetgevings- en begrotingsautoriteiten;

3.   hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

4.   verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 10 april 2008

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(4), met name punt 28,

gelet op Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering(5), met name artikel 12, lid 3,

gelet op het voorstel van de Commissie,

overwegende hetgeen volgt:

(1)  Het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering (hierna "het fonds" genoemd) is opgericht om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen ondervinden, teneinde hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt.

(2)  Het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 staat uitgaven uit het fonds toe tot het jaarlijkse maximum van 500 miljoen EUR.

(3)  Op 12 september 2007 heeft Malta een aanvraag ingediend om middelen uit het fonds beschikbaar te stellen in verband met gedwongen ontslagen in de textielsector, specifiek voor werknemers die ontslagen zijn door VF (Malta) Ltd en Bortex Clothing Ind Co Ltd. De aanvraag voldoet aan de voorschriften voor de bepaling van de financiële steun, zoals vastgesteld in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1927/2006.

(4)  Op 9 oktober 2007 heeft Portugal een aanvraag ingediend om middelen uit het fonds beschikbaar te stellen in verband met gedwongen ontslagen in de automobielsector, specifiek voor werknemers die ontslagen zijn door Opel in Azambuja, Alcoa Fujikura in Seixal en Johnson Controls in Portalegre. De aanvraag voldoet aan de voorschriften voor de bepaling van de financiële steun, zoals vastgesteld in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1927/2006.

(5)  Er moeten derhalve middelen uit het fonds beschikbaar worden gesteld om te voorzien in een financiële bijdrage voor beide aanvragen,

BESLUITEN:

Artikel 1

Voor de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2008 wordt uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering 3 106 882 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten beschikbaar gesteld.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 10 april 2008

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1. Akkoord gewijzigd bij Besluit 2008/29/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 6 van 10.1.2008, blz. 7).
(2) PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.
(3) Aanvragen EGF/2007/008 en EGF/2007/010.
(4) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1. Akkoord gewijzigd bij Besluit 2008/29/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 6 van 10.1.2008, blz. 7).
(5) PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.


Begrotingsrichtsnoeren 2009 − Afdelingen I, II, IV, V, VI, VII, VIII en IX
PDF 232kWORD 62k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 april 2008 over de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2009, Afdeling I − Europees Parlement, Afdeling II − Raad, Afdeling IV − Hof van Justitie, Afdeling V − Rekenkamer, Afdeling VI − Europees Economisch en Sociaal Comité, Afdeling VII − Comité van de Regio's, Afdeling VIII − Europese Ombudsman, Afdeling IX − Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (2008/2021(BUD))
P6_TA(2008)0115A6-0082/2008

Het Europees Parlement,

–   gelet op artikel 272 van het EG-Verdrag,

–   gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(1),

–   gezien Besluit 2000/597/EG, Euratom van de Raad van 29 september 2000 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen(2),

–   gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(3),

–   gezien het vijfde verslag van de secretarissen-generaal van de instellingen over trends in rubriek 5 van de financiële vooruitzichten van mei 2006,

–   gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting over het begrotingsjaar 2006, vergezeld van de antwoorden van de instellingen(4),

–   gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A6-0082/2008),

A.   overwegende dat het Europees Parlement in dit stadium van de jaarlijkse procedure wacht op de ramingen van de andere instellingen en de voorstellen van zijn eigen Bureau voor de begroting 2009,

B.   overwegende dat overeenstemming is bereikt over een proef met nauwere samenwerking en betrekkingen tussen het Bureau en de Begrotingscommissie tijdens de gehele begrotingsprocedure 2009,

C.   overwegende dat het plafond van rubriek 5 in 2009 gelijk is aan 7 777 000 000 EUR(5), wat een toename met 4,3% betekent vergeleken bij 2008,

D.   overwegende dat de begroting van het Europees Parlement voor 2008 1 452 517 167 EUR bedraagt, wat gelijk is aan 19,68% van rubriek 5 dit jaar,

Europees Parlement
Algemeen kader en belangrijkste uitdagingen

1.   onderstreept dat 2009 een jaar met ingrijpende veranderingen voor het Europees Parlement zal zijn en is van mening dat dit in de begrotingsprocedure tot uiting moet komen; is van mening dat dit een nieuwe kans is om te verzekeren dat zijn politieke prioriteiten een gepaste financiering krijgen en tegelijk kritisch tegen het licht worden gehouden om te bekijken waar besparingen mogelijk zijn en om voor een duurzame begroting te zorgen;

2.   is van mening dat de volgende belangrijke uitdagingen het hoofd geboden moet worden, waarbij het meest efficiënte gebruik van de middelen voorop moet staan:

   - uitdagingen in verband met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon,
   - uitdagingen in verband met het feit dat 2009 voor het Parlement een verkiezingsjaar is,
   - uitdagingen in verband met het nieuwe statuut van de leden en een nieuwe zittingsperiode;

3.   stelt vast dat in het document van het Bureau het vrijwillige percentage van 20% voor het Parlement aan de orde wordt gesteld; herinnert eraan dat opeenvolgende begrotingen aan het eind van het jaar een overschot vertoonden, is weliswaar bereid extra uitgaven in overweging te nemen die zeker nodig zullen zijn om in de bijzondere behoeften van 2009 te voorzien, maar wenst alle uitgavenposten opnieuw te bekijken en daarbij binnen het percentage van 20% te blijven;

4.   is van mening dat zelfbeheersing een deugd is als het om de vaststelling van de begroting gaat, hoewel dit niet noodzakelijkerwijs het geval is in andere omstandigheden; begroet daarom het voornemen van de secretaris-generaal om alle uitgaven zorgvuldig te onderzoeken alvorens gedetailleerde voorstellen te doen; vindt dat de aanstaande ontwerpraming zo dicht mogelijk moet aansluiten bij het eindvoorstel van de administratie en het Bureau voor de uitgaven van het Parlement, vooral nu het Bureau en de Begrotingscommissie een experimentele overlegprocedure hebben goedgekeurd; is van mening dat dit een goed signaal aan de belastingbetaler in de Europese Unie is en het Parlement bovendien zal helpen bij de komende herziening van het meerjarig financieel kader; is van mening dat dit onderzoek tijdig beschikbaar moet zijn om de eerste lezing voor te kunnen bereiden;

5.   wijst er niettemin op dat de ontwikkeling van het financiële plafond voor de resterende periode van het meerjarig financieel kader 2009-2013 steeds nauwlettend gevolgd moet worden, vooral omdat het jaarlijks met een vast percentage wordt aangepast (+ 2%) en elke afwijking van de reële inflatie gevolgen zal hebben voor de marge; roept alle instellingen op om bij de raming van hun begrotingsbehoeften terdege rekening te houden met de middelen die beschikbaar zijn in het lopende meerjarig kader;

6.   wenst dat in dit verband ook wordt onderzocht hoe verschillende instellingen zich kunnen aanpassen aan veranderende personeelsbehoeften in de begroting; stelt vast dat de Commissie anders dan de andere instellingen een steeds groter deel van haar personeelsuitgaven betaalt uit haar operationele programma's (niet rubriek 5 dus), gewoonlijk door werk uit te besteden aan door haar gevormde agentschappen; erkent dat het Parlement deze mogelijkheid niet heeft en voor al zijn behoeften moet putten uit rubriek 5;

7.   begroet de proef in 2008 met nauwere samenwerking tussen het Bureau en de Begrotingscommissie met als doel een gestroomlijnde begrotingsprocedure uit te testen en ruimte te scheppen voor een vroegtijdiger en transparanter raadpleging over alle parlementaire aangelegenheden die aanmerkelijke financiële gevolgen hebben; onderstreept dat deze proef eerst zorgvuldig geëvalueerd moet worden alvorens beslissingen voor de langere termijn te nemen;

Uitdagingen in verband met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon

8.   is van mening dat de ruimere bevoegdheden die het Parlement krijgt na de ratificatie van het Verdrag van Lissabon voorop moeten staan bij het formuleren van de begroting voor 2009, met name ten aanzien van de rol van het Parlement als wetgever op gelijke voet met de Raad; benadrukt dat het Parlement natuurlijk een van de takken van de begrotingsautoriteit blijft, maar dat de bepalingen inzake de indeling van de uitgaven en de begrotingsprocedures veranderen;

9.   is van mening dat alles in het werk gesteld moet worden om de leden bij te staan bij de uitoefening van hun bevoegdheden in dit nieuwe verband en dat geëigende structuren en faciliteiten tot stand gebracht moeten worden, waaronder adequate en gemakkelijk toegankelijke vergaderruimten voor afzonderlijke leden; onderstreept dat dergelijke veranderingen niet nieuw zijn voor het Parlement en dat grotere medebeslissingsbevoegdheden ook na eerdere verdragswijzigingen soepel in zijn structuren zijn opgenomen; kijkt uit naar de conclusies van de door de secretaris-generaal ingestelde werkgroep menselijke en financiële hulpbronnen, met name in het licht van de noodzaak in te spelen op de versterkte wetgevingsrol van de parlementaire commissies en de andere nieuwe bevoegdheden van het Parlement;

10.   is evenwel van mening dat dit niet automatisch een kwestie is van financiële middelen, maar dat juist altijd gezocht moet worden naar betere en kosteneffectievere manieren om het werk te organiseren, wat met zich meebrengt dat meer nadruk wordt gelegd op de kernactiviteiten, personeel waar mogelijk wordt ingezet voor nieuwe taken, diensten worden gereorganiseerd om ze aan te passen aan nieuwe omstandigheden, beter gebruik wordt gemaakt van moderne technologieën en de instellingen meer met elkaar samenwerken;

11.   verzoekt de secretaris-generaal meer in detail te analyseren welke taken en bevoegdheden uit hoofde van het Verdrag van Lissabon echt als nieuw beschouwd kunnen worden vergeleken bij de bestaande en wellicht aanleiding geven tot nieuwe werkmethoden die de verzoeken om een bepaald bedrag aan nieuwe middelen die in de richtsnoeren van het Bureau worden aangekondigd, zouden kunnen rechtvaardigen; benadrukt dat verzoeken om nieuwe middelen vergezeld moeten gaan van een duidelijke uiteenzetting van wat is bereikt met eerdere uitbreidingen van het personeel en de uitgaven, zoals het gebruik dat is gemaakt van en de resultaten die zijn behaald met de nieuwe "comitologie"-posten die zijn toegekend voor 2008;

12.   benadrukt tevens het belang van een grondige analyse van de gevolgen die de voorstellen van zijn werkgroep parlementaire hervorming kunnen hebben voor de begroting 2009, voorstellen die samen met de verdragswijzigingen zeker van invloed zullen zijn op de werkmethoden van het Parlement;

13.   wenst dat een evaluatie wordt gemaakt van de structuur en het vermogen van de commissiesecretariaten om er zeker van te zijn dat zij klaar zijn om de kwaliteit van hun wetgevingswerk te verhogen; is verrast over recente beweringen dat maar 6% van het personeel bij commissies werkt en verzoekt de secretaris-generaal om vóór 1 juli 2008 te komen met een tussentijdse evaluatie van de personeelsbehoefte, met inbegrip van nadere informatie over de behoeften van de verschillende commissies, en met een gedetailleerd organisatieschema met al het in de administratie werkzame personeel (ambtenaren en andere personeelsleden) en passende oplossingen aan te reiken, waaronder overplaatsing, om de kernactiviteit van de wetgevingsarbeid te versterken;

14.   spreekt nogmaals als zijn overtuiging uit dat de invoering van een kennisbeheersysteem dat talrijke informatiebronnen, teksten en verwijzingen samenbrengt in één centraal toegangspunt voor zowel de leden als het personeel, een nuttig managementinstrument zal vormen; volgt met belangstelling de recente bespreking van deze kwestie in het Bureau; verzoekt om een spoedige gedachtewisseling en om informatie, waaronder kostenramingen, zoals al in 2007 gevraagd; dringt er bij het Bureau op aan tijdens de begrotingsprocedure een besluit te nemen over de volgende stappen;

15.   begroet het proefproject voor individuele vertolking voor leden en wenst dat er snel een begin mee wordt gemaakt; stelt vast dat het in eerste instantie bedoeld is voor rapporteurs en/of schaduwrapporteurs "in wetgevings- of begrotingsprocedures"; verzoekt de secretaris-generaal dit project gedurende de looptijd van 6 maanden te volgen en tijdig voor de eerste lezing een objectieve kosten-batenanalyse voor te leggen;

16.   herinnert eraan dat tijdens de begrotingsprocedure 2008 2 miljoen EUR in de reserve is geplaatst om de administratie ertoe aan te zetten prioriteit toe te kennen aan een efficiëntere taalkundige ondersteuning van de leden tijdens officiële vergaderingen; verzoekt de administratie informatie te verstrekken over de genomen maatregelen en de vooruitgang die is geboekt bij de verbetering van de taalkundige dienstverlening bij officiële vergaderingen;

17.   wacht af wat de uitkomst is van de evaluatie van het proefproject met de analytische dienst voor de leden in de bibliotheek van het Parlement en welke consequenties dit heeft voor 2009; herinnert aan zijn resolutie van 29 maart 2007 inzake de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure voor 2008(6), waarin het verzocht om de mogelijkheid om de antwoorden op deze vragen op zijn Intranetsite te publiceren; wijst erop dat een dergelijke publicatie de transparantie ten goede zou komen en dat alle leden van een dergelijke dienstverlening zouden kunnen profiteren;

Uitdagingen in verband met het feit dat 2009 voor het Parlement een verkiezingsjaar is

18.   wijst erop dat in 2009 Europese verkiezingen zullen plaatsvinden en is van mening dat dit een essentieel aspect is van de goed te keuren begroting; spreekt nogmaals als zijn overtuiging uit dat de Europese burgers goed voorgelicht moeten worden over het werk van hun gekozen vertegenwoordigers en de politieke en wetgevende rol van het Parlement;

19.   vestigt in het bijzonder de aandacht op het belang dat het hecht aan gedecentraliseerde communicatiemaatregelen waarbij ook regionale en lokale media worden betrokken; meent dat dit een doelmatige manier is om de nodige voorlichting gericht te verstrekken en benadrukt tevens dat de leden actief moeten deelnemen in dergelijke initiatieven;

20.   meent evenwel dat de veranderingen die verband houden met het verkiezingsjaar gezien moeten worden in de context van een behoedzaam financieel beheer en niet automatisch beschouwd moeten worden als extra uitgaven die bovenop de andere activiteiten komen; meent dat een verkiezingsjaar er ook toe noopt een zekere nadruk te leggen op acties en uitgaven in dat bepaalde jaar;

21.   zal in dit verband toezien op de financiering van drie belangrijke voorlichtingsprojecten gericht op de burgers, te weten het bezoekerscentrum en het audiovisuele centrum, die in 2009 volledig operationeel moeten zijn, alsook het web-TV-project, dat vóór 1 juli 2008 operationeel dient te zijn; stelt vast dat dit gebied de laatste jaren al flinke groei te zien heeft gegeven; is van mening dat het web-TV-project zal zorgen voor een toegevoegde waarde van de investering in het kader van het communicatiebeleid, omdat het de beraadslagingen van het Parlement gemakkelijk toegankelijk maakt voor alle burgers van de Unie; wenst op gezette tijden op de hoogte gebracht te worden van de resultaten getoetst aan een reeks prestatie-indicatoren;

22.   neemt tevens nota van het voorstel van het Bureau om middelen uit te trekken voor een "Huis van de Europese Geschiedenis" en wacht, gezien de beperkte financiële armslag en de dringende behoeften in verband met de kerntaken van het Parlement, een nadere toelichting op de financiële en budgettaire aspecten alsmede de resultaten van het werk van de adviescommissie af; wenst de mogelijkheid te onderzoeken van steun van de Commissie voor dit belangrijke project;

Uitdagingen in verband met het nieuwe statuut van de leden en een nieuwe zittingsperiode

23.   hecht groot belang aan het gemeenschappelijke statuut voor zijn leden dat in de tweede helft van 2009 ingevoerd zal worden; stelt vast dat maar bij benadering bekend is welke extra uitgaven dit met zich mee zal brengen, rekening houdende met de overgangsregelingen die maximaal tien jaar kunnen gelden, en begroet de mededeling van de secretaris-generaal dat de cijfers nog vóór de ramingen opnieuw bekeken zullen worden;

24.   verzoekt de secretaris-generaal zo spoedig mogelijk een bijgestelde begrotingsraming van deze uitgaven te verstrekken, daar waarschijnlijk meer leden dan oorspronkelijk voorzien voor de nieuwe regeling zullen kiezen; wenst tevens een nieuwe raming te ontvangen van de financiële gevolgen van de nieuwe regels voor de toelagen die in samenhang met het nieuwe statuut herzien moeten worden;

25.   is het ermee eens dat een voorlopig bedrag opgevoerd kan worden voor de mogelijkheid dat eind 2009 Kroatische waarnemers toegelaten worden en wenst een raming van de financiële gevolgen daarvan te ontvangen;

26.   ondersteunt de aanbevelingen van de Conferentie van voorzitters en van het Bureau om te zorgen voor een consequente toepassing van de bepalingen van het Reglement van het EP inzake de vergoeding van de uitgaven voor parlementaire assistentie en om de werkgroep van het Bureau voor het statuut der leden, het statuut van de assistenten en het pensioenfonds te belasten met een gedetailleerde en urgente evaluatie van de werking van de bestaande regels en daarbij, gezien het belang van deze kwestie, voorstellen in te dienen tot wijziging van deze regels; verzoekt de binnen het Bureau ingestelde werkgroep om samen met de bevoegde diensten van de Commissie voorstellen in te dienen voor een statuut van de medewerkers van de leden en deze met spoed naar de Raad door te zenden met het oog op goedkeuring tijdens het Franse voorzitterschap, zodat het statuut op dezelfde dag in werking kan treden als het nieuwe statuut van de leden; is van mening dat dit beoogde statuut op transparante wijze de gelijke behandeling van medewerkers van leden zou waarborgen en ertoe zou bijdragen dat wordt voldaan aan fiscale en sociale verplichtingen, bijv. bij salarissen en sociale zekerheid; begroet het besluit van het Bureau van 10 maart 2008 over de parlementaire medewerkers van de leden als eerste stap om het verzoek in te willigen dat het Parlement formuleerde in zijn resolutie van 25 oktober 2007 over het ontwerp van algemene begroting 2008(7); verzoekt het Bureau en zijn secretaris-generaal om op tijd voor de eerste lezing verslag uit te brengen over de vorderingen ter zake;

Gebouwen

27.   verwelkomt de voorbereiding van een voorstel voor een langetermijnstrategie voor zijn vastgoedbeleid, waarin ook aandacht wordt besteed aan de verwachte ontwikkeling van de onderhoudskosten, die tijdens de procedure 2009 geanalyseerd moet worden; is vooral geïnteresseerd in de financiële gevolgen van huren enerzijds en kopen anderzijds; wenst dat in de loop van het jaar argumenten naar voren worden gebracht en bediscussieerd; heeft waardering voor het interinstitutionele initiatief van de secretaris-generaal ter verbetering van de voorwaarden die gelden voor openbare aanbestedingen, vooral om kartel- of monopoliesituaties te voorkomen; wacht nadere informatie af, om het proces van zeer nabij te kunnen blijven volgen;

28.   erkent dat de laatste tien jaar aanzienlijke besparingen zijn gerealiseerd door vervroegde afbetaling van gebouwen, is van mening dat het aankoopbeleid van het Parlement op langere termijn beoordeeld dient te worden in het licht van de beperkingen van het financiële plafond en de bijzondere behoeften in de drie werklocaties; wenst dat na indiening van de langetermijnstrategie een debat wordt gevoerd over deze kwestie;

29.   onderstreept dat milieuoverwegingen een kernpunt van zijn beleid moeten zijn; meent dat verdere verbeteringen in termen van energie-efficiëntie noodzakelijk zijn en dat meer nadruk moet worden gelegd op groene energiebronnen in alle gebouwen die door het Parlement worden gebruikt; verwacht dat de in het kader van EMAS aangegane verplichtingen worden nagekomen en wacht op gedetailleerder informatie over de resultaten van het EMAS-actieplan en het gebruik van zonnepanelen, de mogelijkheid het wagenpark van het Parlement te vernieuwen met milieuvriendelijke voertuigen en het nieuwe mobiliteitspunt; onderstreept dat deze verbeteringen de instelling niet mogen verhinderen om doeltreffend te functioneren;

30.   herinnert aan zijn resolutie van 25 oktober 2007 inzake de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure voor 2008, waarin het de administratie verzocht om indiening van een actieplan voor de vermindering en compensatie van de door de activiteiten van het Parlement veroorzaakte CO2-emissies;

31.   wenst een verslag waarin wordt nagegaan welke regelgeving en praktische aspecten wellicht hebben geleid tot onnodig hoge onderhoudskosten voor EU-gebouwen, ook die van het Parlement; wenst dat dit verslag alle aspecten bestrijkt om vast te stellen wat de diepere oorzaken hiervan zijn, of deze nu te maken hebben met een markt die hoe dan ook beperkt is, lasten die worden opgelegd door het Financieel Reglement en aanbesteding van overheidsopdrachten of andere factoren; wenst naleving van de regel dat bedrijven die onnodig hoge kosten hebben opgegeven op een zwarte lijst geplaatst worden; is van mening dat het Parlement moet onderzoeken hoe het besparingen op het gebouwenbudget zou kunnen realiseren;

32.   stelt met voldoening vast dat de uitvoeringspraktijken betreffende externe bureaus die worden gedeeld met de Commissie (Europahuizen) nu gewijzigd worden om een betere afspiegeling te geven van het gebruik dat elke instelling ervan maakt; prijst de secretaris-generaal voor zijn optreden ter zake nadat dit punt vorig jaar aan de orde was gesteld, en wenst op de hoogte gehouden te worden van de verdere ontwikkelingen;

Personeel

33.   is van oordeel dat de personeelsbezetting nu in een fase van consolidatie is gekomen na de zeer aanzienlijke groei in verband met de recente uitbreidingen; roept alle diensten en fracties op om een gedetailleerde analyse en rechtvaardiging van de personeelsbezetting in de diverse afdelingen van het Parlement te verstrekken, alvorens aanvragen voor personeel in te dienen en nieuwe posten te creëren, en gebruik te maken van overplaatsing waar dit haalbaar is; is van mening dat dit begrotingsjaar een voortzetting zal zijn van de inspanningen in 2008, maar erkent dat 2009 speciale uitdagingen met zich meebrengt en dat de mogelijkheden van overplaatsing van jaar tot jaar verschillen;

   34. is daarom bereid om redelijke aanvragen voor nieuwe posten in overweging te nemen nadat de administratie een duidelijke analyse heeft voorgelegd waarin ook aandacht wordt besteed aan de programma's voor opleiding en ontwikkeling die nodig zijn; begroet het voornemen van de secretaris-generaal om hier alles aan te doen;
   35. is van mening dat de eerder genoemde analyse om vast te stellen welke taken en bevoegdheden uit hoofde van het Verdrag van Lissabon echt als nieuw zijn te beschouwen, en de mogelijke financiële gevolgen hiervan, ook in termen van personeel, van cruciaal belang is voor de begroting;

Andere instellingen

36.   verzoekt de instellingen realistische en op kosten gebaseerde begrotingsaanvragen voor te leggen die ten volle rekening houden met de context van financiële krapte, een efficiënt gebruik van de middelen en toegevoegde waarde voor de Europese burgers;

37.   is zeer geïnteresseerd in de vraag hoe een toekomstige Europese Dienst voor extern optreden opgenomen zal worden in de EU-begroting in het algemeen en roept de Raad en de Commissie op om volledig transparant en pro-actief te zijn ten aanzien van de gevolgen die een mogelijke opneming van deze dienst of delen ervan in de Afdeling van de Raad zou hebben, mede in verband met de scheidslijnen tussen de huishoudelijke en de beleidsuitgaven;

38.   stelt met zekere bezorgdheid vast dat de uitgaven voor gebouwen op middellange termijn aanzienlijk zijn gestegen en verzoekt alle instellingen dergelijke plannen zorgvuldig te bestuderen en alle financieringsplannen en/of oplossingen in een open en makkelijk te begrijpen formaat in te dienen; erkent dat dergelijke uitgaven in bepaalde gevallen onvermijdelijk zijn, bijvoorbeeld als ze verband houden met wettelijke vereisten en om bevredigende voorwaarden voor het personeel te scheppen;

39.   verzoekt zijn rapporteur voor 2009 individuele bezoeken te brengen aan de Raad, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's, de Europese Ombudsman en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming om nog vóór het stadium van de ramingen hun mening te vernemen en om verslag uit te brengen aan de Begrotingscommissie;

o
o   o

40.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's, de Europese Ombudsman en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.

(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1. Akkoord gewijzigd bij Besluit 2008/29/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 6 van 10.1.2008, blz. 7).
(2) PB L 253 van 7.10.2000, blz. 42.
(3) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1525/2007 (PB L 343 van 27.12.2007, blz. 9).
(4) PB C 273 van 15.11.2007, blz. 1.
(5) Met inbegrip van 78 000 000 EUR aan pensioenbijdragen van het personeel.
(6) PB C 27 E van 31.1.2008, blz. 225.
(7) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0474.


Programma voor ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling verrichtende KMO's ***I
PDF 194kWORD 38k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 april 2008 over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad betreffende de deelname door de Gemeenschap aan een door verschillende lidstaten ondernomen programma voor onderzoek en ontwikkeling dat gericht is op de ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling verrichtende KMO's (COM(2007)0514 – C6-0281/2007 – 2007/0188(COD))
P6_TA(2008)0116A6-0064/2008

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0514),

–   gelet op artikel 251, lid 2, artikel 169 en artikel 172, lid 2, van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0281/2007),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0064/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 10 april 2008 met het oog op de aanneming van Beschikking nr. .../2008/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de deelneming door de Gemeenschap aan een door verscheidene lidstaten opgezette programma voor onderzoek en ontwikkeling dat gericht is op de ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling verrichtende kleine en middelgrote ondernemingen

P6_TC1-COD(2007)0188


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Beschikking nr. .../2008/EG.)


Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal *
PDF 217kWORD 57k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 april 2008 over het voorstel voor een beschikking van de Raad inzake de technische meerjarenrichtsnoeren betreffende het onderzoeksprogramma van het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal (COM(2007)0393 – C6-0248/2007 – 2007/0135(CNS))
P6_TA(2008)0117A6-0039/2008

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2007)0393),

–   gelet op artikel 4, lid 3 van de Beschikking 2003/76/EG van de Raad van 1 februari 2003 tot vaststelling van de bepalingen die nodig zijn voor de uitvoering van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal(1), op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0248/2007),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0039/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendementen van het Parlement
Amendement 2
Artikel 4, lid 1, alinea 1 bis (nieuw)
Dergelijke projecten vergroten het concurrentievermogen van kolen op plaatselijke energiemarkten, afhankelijk van het efficiënte gebruik van de regionale kolenvoorraden.
Amendement 3
Artikel 4, lid 2, letter (c bis) (nieuw)
(c bis) efficiëntere omzetting van de latent in kolen aanwezige primaire energie in andere vormen van energie, bijvoorbeeld door gebruik te maken van conventionele technologieën om kolen te vergassen of vloeibaar te maken;
Amendement 4
Artikel 4, lid 2, letter (c bis) (nieuw)
(c bis) zuinigere en betrouwbaardere technologieën.
Amendement 5
Artikel 6, alinea 2, letter d)
(d) sanering van afvalhopen en industrieel gebruik van residuen van de productie en het gebruik van kolen;
(d) sanering van afvalhopen en gebruik van residuen van de productie en het gebruik van kolen;
Amendement 6
Artikel 7, alinea 1
Onderzoeksprojecten met deze doelstelling hebben betrekking op de vooruitzichten voor energievoorziening op de lange termijn en betreffen de valorisering, in economisch opzicht, energieopzicht en milieuopzicht, van kolenvoorraden die met conventionele mijnbouwtechnieken niet economisch kunnen worden ontgonnen. Tot de projecten behoren studies, het uitstippelen van strategieën, fundamenteel en toegepast onderzoek en het uittesten van innovatieve technieken die uitzicht bieden op de valorisering van communautaire kolenvoorraden.
Onderzoeksprojecten met deze doelstelling hebben betrekking op de vooruitzichten om de energievoorziening op de lange termijn te waarborgen en betreffen de valorisering en het efficiënte vervoer, in economisch opzicht, energieopzicht en milieuopzicht, van kolenvoorraden die met conventionele mijnbouwtechnieken niet economisch kunnen worden ontgonnen. Tot de projecten behoren studies, het uitstippelen van strategieën, fundamenteel en toegepast onderzoek en het uittesten van innovatieve technieken die uitzicht bieden op de valorisering van communautaire kolenvoorraden.
Amendement 7
Artikel 7, alinea 2
De voorkeur wordt gegeven aan projecten waarbij complementaire technieken worden geïntegreerd, zoals adsorptie van methaan of kooldioxide, methaanextractie van kolenlagen, ondergrondse steenkoolvergassing, enz.
De voorkeur wordt gegeven aan projecten waarbij complementaire technieken worden geïntegreerd, zoals adsorptie van methaan of kooldioxide, methaanextractie van kolenlagen alsmede gebruik als energiebron, efficiënte verbranding van kolen om thermale en elektrische energie te winnen, alsmede onconventionele methoden voor ondergrondse steenkoolvergassing.
Amendement 8
Artikel 8, letter (j bis) (nieuw)
(j bis) stalen gietstukken, smeedstukken en poedermetallurgische producten die geproduceerd zijn met ijzerpoeder en legeringen ervan, als halffabricaten voor verdere verwerking;
Amendement 9
Artikel 9, letter (b)
(b) staaleigenschappen waarbij het gaat om de mechanische eigenschappen bij lage en hoge temperaturen, zoals sterkte en taaiheid, moeheid, slijtage, kruipen, corrosie en breukvastheid;
(b) staalkenmerken waarbij het gaat om zijn mechanische eigenschappen bij lage en hoge temperaturen, zoals sterkte onder verschillende spanningen, hardheid, schokbestendigheid, mechanische en thermale moeheid, kruip- en breukvastheid, en bestendigheid tegen slijtage en corrosie;
Amendementen 10 en 11
Artikel 9, letter (c)
(c) verlenging van de levensduur, in het bijzonder door verbetering van de warmte- en corrosievastheid van staal en staalconstructies;
(c) verlenging van de levensduur, in het bijzonder door verbetering van de bestendigheid tegen hoge temperaturen, corrosie, en andere invloeden, van staal en staalconstructies;
Amendement 12
Artikel 9, letter (d)
(d) composieten met staal en sandwichconstructies;
(d) composieten en constructies van vezels en laminaten;
Amendement 13
Artikel 9, letter (e)
(e) voorspellende simulatiemodellen van microstructuren en mechanische eigenschappen;
(e) voorspellende simulatiemodellen van microstructuren en mechanische eigenschappen en overige;
Amendement 14
Artikel 10, letter (b)
(b) staalsoorten en ontwerp van geassembleerde constructies, die een gemakkelijke terugwinning van staalschroot en de omzetting daarvan in bruikbaar staal bevorderen;
(b) ontwerpen van staalconstructies, die na beëindiging van de exploitatie gemakkelijk kunnen worden gedemonteerd om het staalschroot terug te winnen en de omzetting ervan in bruikbaar staal te bevorderen;
Amendement 15
Artikel 13
Ondernemingen, overheidsinstanties, onderzoeksorganisaties en instellingen voor secundair en hoger onderwijs of andere rechtspersonen en natuurlijke personen uit derde landen hebben het recht deel te nemen aan het onderzoeksprogramma zonder een financiële bijdrage te ontvangen krachtens het onderzoeksprogramma, mits de deelname in het belang van de Gemeenschap is.
Ondernemingen, overheidsinstanties, onderzoeksorganisaties en instellingen voor secundair en hoger onderwijs of andere rechtspersonen en natuurlijke personen uit derde landen hebben het recht deel te nemen aan het onderzoeksprogramma zonder een financiële bijdrage te ontvangen krachtens het onderzoeksprogramma, mits de deelname in het belang van de Gemeenschap is en mits de deelnemer zelf kan voorzien in de essentiële middelen die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van het project.
Amendement 16
Artikel 20
De Adviesgroepen Kolen en staal (hierna "de Adviesgroepen" te noemen) zijn van elkaar onafhankelijke technische adviesgroepen.
De Adviesgroepen Kolen en staal (hierna "de Adviesgroepen" te noemen) zijn van elkaar onafhankelijke technische adviesgroepen die bestaan uit gekwalificeerde deskundigen op dit gebied.
Amendement 17
Artikel 22, alinea 3
De Commissie zorgt in elke adviesgroep voor een evenwichtige verdeling qua expertise en voor de breedst mogelijke geografische vertegenwoordiging.
De Commissie zorgt in elke adviesgroep voor een evenwichtige verdeling qua expertise en voor de breedst mogelijke geografische en geo-economische vertegenwoordiging, met name met betrekking tot de lidstaten die in en na 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden.
Amendement 18
Artikel 25, lid 3, alinea 1
3.  De Commissie stelt een informatiepakket samen dat gedetailleerde regels voor deelname bevat en informatie over de wijze waarop voorstellen en projecten worden beheerd, aanvraagformulieren, regels voor de indiening van voorstellen, modelsubsidieovereenkomsten, subsidiabele kosten, maximale financiële bijdrage, betalingsregeling en jaarlijkse prioritaire doelstellingen van het onderzoeksprogramma.
3.  De Commissie stelt een informatiepakket samen dat gedetailleerde regels voor deelname bevat en informatie over de wijze waarop voorstellen en projecten worden beheerd, aanvraagformulieren (met instructies voor de invulling ervan), regels voor de indiening van voorstellen, modelsubsidieovereenkomsten, subsidiabele kosten, maximale financiële bijdrage, betalingsregeling en jaarlijkse prioritaire doelstellingen van het onderzoeksprogramma.

(1) PB L 29 van 5.2.2003, blz. 22.


Visserijactiviteiten van communautaire vissersvaartuigen buiten de communautaire wateren en de toegang van vaartuigen van derde landen tot de communautaire wateren *
PDF 371kWORD 64k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 10 april 2008 over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende machtigingen voor visserijactiviteiten van communautaire vissersvaartuigen buiten de communautaire wateren en de toegang van vaartuigen van derde landen tot de communautaire wateren (COM(2007)0330 – C6-0236/2007 – 2007/0114(CNS))
P6_TA(2008)0118A6-0072/2008

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2007)0330),

–   gelet op artikel 37 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0236/2007),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie visserij en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A6-0072/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendementen van het Parlement
Amendement 1
Artikel 1, letter b)
b) de machtiging van vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren maar geen communautaire vissersvaartuigen zijn, om in het kader van een overeenkomst visserijactiviteiten buiten de communautaire wateren te verrichten;
Schrappen
Amendement 2
Artikel 2, letter m)
m) ernstige overtreding: een ernstige overtreding als omschreven in Verordening (EG) nr. 1447/99 van 24 juni 1999 tot vaststelling van een lijst van gedragingen die een ernstige inbreuk vormen op de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid of een ernstige overtreding of ernstige schending van de betrokken overeenkomst;
m) ernstige overtreding: een ernstige overtreding als omschreven in Verordening (EG) nr. 1447/1999 van 24 juni 1999 tot vaststelling van een lijst van gedragingen die een ernstige inbreuk vormen op de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid of een ernstige overtreding of ernstige schending van de betrokken overeenkomst; een overtreding dient als zodanig komen vast te staan na succesvolle vervolging overeenkomstig de toepasselijke nationale wetgeving;
Amendement 3
Artikel 2, letter n)
n)  IUU-lijst: lijst van vissersvaartuigen waarvan in het kader van een ROVB is vastgesteld dat zij betrokken waren bij illegale, niet-aangegeven en niet-gereglementeerde visserij;
n)  IUU-lijst: lijst van vissersvaartuigen waarvan in het kader van een ROVB of door de Commissie in het kader van Verordening (EG) nr. … van de Raad van ... [houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen]1 is vastgesteld dat zij betrokken waren bij illegale, niet-aangegeven en niet-gereglementeerde visserij;
__________
1 COM(2007)0602.
Amendement 5
Artikel 3
Alleen communautaire vissersvaartuigen waarvoor overeenkomstig deze verordening een vismachtiging is afgegeven, hebben het recht visserijactiviteiten te verrichten in de wateren waarvoor een overeenkomst is gesloten.
Alleen communautaire vissersvaartuigen waarvoor overeenkomstig deze verordening een vismachtiging is afgegeven, hebben het recht visserijactiviteiten te verrichten buiten de communautaire wateren.
Amendement 6
Artikel 4, lid 1
1.  Zodra een overeenkomst is gesloten, stelt de Commissie de lidstaten daarvan in kennis.
1.  De Commissie kan de lidstaten voor de opening van onderhandelingen over een overeenkomst oproepen tot het indienen van blijken van belangstelling, onder voorbehoud van bevestiging wanneer de onderhandelingen zijn afgerond en de toewijzingen zijn gedaan. Zodra een overeenkomst door het derde land is gesloten en door de Raad is goedgekeurd, stelt de Commissie de lidstaten daarvan in kennis.
Amendement 7
Artikel 7, lid 1, letter a)
a) die niet voor een vismachtiging in het kader van de betrokken overeenkomst in aanmerking komen of niet zijn opgenomen in de overeenkomstig artikel 4 meegedeelde lijst van vaartuigen;
a) die niet voor een vismachtiging in het kader van de betrokken overeenkomst in aanmerking komen;
Amendement 8
Artikel 7, lid 1, letter b)
b) die in de voorafgaande 12 maanden waarin zij visserijactiviteiten hebben verricht in het kader van de betrokken overeenkomst of, in het geval van een nieuwe overeenkomst, in het kader van de aan die overeenkomst voorafgaande overeenkomst, een ernstige overtreding hebben begaan, of, in voorkomend geval, nog niet hebben voldaan aan de voorwaarden die in die overeenkomst voor die periode waren vastgesteld;
b) die in de voorafgaande 12 maanden waarin zij visserijactiviteiten hebben verricht in het kader van de betrokken overeenkomst of, in het geval van een nieuwe overeenkomst, in het kader van de aan die overeenkomst voorafgaande overeenkomst, een ernstige overtreding hebben begaan, of, in voorkomend geval, nog niet hebben voldaan aan de voorwaarden die in die overeenkomst voor die periode waren vastgesteld, tenzij het bewuste vaartuig reeds een boete is opgelegd, de overtreding klaarblijkelijk niet ernstig was en/of als het vaartuig een andere eigenaar heeft gekregen en deze garanties biedt dat aan de voorwaarden zal worden voldaan.
Amendement 9
Artikel 7, lid 1, letter d)
d) waarvoor de gegevens in het communautaire vlootregister en het communautaire informatiesysteem voor vismachtigingen in de zin van artikel 16 onvolledig of onjuist zijn;
d) tot de onvolledige of onjuiste gegevens over hen in het communautaire vlootregister en het communautaire informatiesysteem voor vismachtigingen in de zin van artikel 16 gecorrigeerd zijn;
Amendement 10
Artikel 9, lid 1, inleidende formule
1.  De Commissie stuurt aanvragen niet aan de machtigende instantie door als:
1.  De Commissie stuurt, nadat zij de lidstaten de mogelijkheid heeft geboden hun opmerkingen kenbaar te maken, aanvragen niet aan de machtigende instantie door als:
Amendement 11
Artikel 9, lid 1, letter a)
a) de door de lidstaat verstrekte gegevens onvolledig zijn;
a) de door de lidstaat verstrekte gegevens onvolledig zijn, wat de vereisten van de visserijovereenkomst in kwestie betreft;
Amendement 12
Artikel 10
Als de Commissie redenen heeft om aan te nemen dat een lidstaat met betrekking tot een specifieke overeenkomst niet heeft voldaan aan de in bijlage I genoemde verplichtingen, stelt zij de lidstaat daarvan in kennis en biedt zij die de gelegenheid zijn opmerkingen te maken. Als de Commissie in het licht van de eventueel door de lidstaat gemaakte opmerkingen besluit dat niet aan die verplichtingen is voldaan, beslist zij, met inachtneming van de beginselen van het gewettigde vertrouwen en de evenredigheid, de vaartuigen van die lidstaat van verdere deelname in het kader van die overeenkomst uit te sluiten.
Als het ter kennis van de Commissie komt, op basis van naar behoren gestaafde feiten, dat een lidstaat met betrekking tot een specifieke overeenkomst niet heeft voldaan aan de in bijlage I genoemde verplichtingen, stelt de Commissie de lidstaat daarvan in kennis en biedt zij die de gelegenheid zijn opmerkingen te maken. Als in het licht van de eventueel door de lidstaat gemaakte opmerkingen komt vast te staan dat niet aan die verplichtingen is voldaan, kan de Commissie beslissen, met inachtneming van de beginselen van het gewettigde vertrouwen en de evenredigheid, de vaartuigen van die lidstaat van verdere deelname in het kader van die overeenkomst uit te sluiten.
Amendement 13
Artikel 17, lid 1
1.  Onverminderd de bepalingen van de titels II en II bis van Verordening (EEG) nr. 2847/93 sturen communautaire vissersvaartuigen waarvoor krachtens deel II of deel III een vismachtiging is afgegeven, elke dag de gegevens over hun vangsten en hun visserijinspanning naar hun bevoegde nationale instantie door.
1.  Onverminderd de bepalingen van de titels II en II bis van Verordening (EEG) nr. 2847/93 sturen communautaire vissersvaartuigen waarvoor krachtens deel II of deel III een vismachtiging is afgegeven, de gegevens over hun vangsten en hun visserijinspanning naar hun bevoegde nationale instantie door, met een frequentie die passend is voor iedere betrokken overeenkomst en visserij. Dit inzendvoorschrift moet in overeenstemming zijn met de voorschriften van de Verordening (EG) nr. 1966/2006 van 21 december 2006 betreffende de electronische registratie en melding van visserij-activiteiten en een systeem voor teledetectie1.
________________
1 PB L 409 van 30.12.2006, blz. 1.
Amendement 14
Artikel 19, lid 1
1.  Onverminderd artikel 26, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 en artikel 21, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 verbiedt een lidstaat, wanneer hij van mening is dat de hem toegekende vangstmogelijkheden volledig zijn opgebruikt, onmiddellijk de visserijactiviteiten voor het betrokken gebied, het betrokken bestand of de betrokken groep bestanden.
1.  Onverminderd artikel 26, lid 4, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 en artikel 21, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 verbiedt een lidstaat, wanneer hij van mening is dat de hem toegekende vangstmogelijkheden volledig zijn opgebruikt, onmiddellijk de visserijactiviteiten voor het betrokken gebied, het betrokken bestand of de betrokken groep bestanden, en schorst de reeds verleende machtigingen.
Amendement 15
Artikel 19, lid 3
3.  Als er vismachtigingen zijn afgegeven voor de gemengde visserij en één van de betrokken bestanden of groep bestanden wordt geacht te zijn opgebruikt, verbiedt de lidstaat alle visserijactiviteiten die deel uitmaken van die gemengde visserij.
3.  Als er vismachtigingen zijn afgegeven voor de gemengde visserij en één van de betrokken bestanden of groep bestanden wordt geacht te zijn opgebruikt, verbiedt de lidstaat de specifieke activiteiten die de bedreigde bestanden in gevaar brengen.
Amendement 16
Artikel 20, lid 1
1.  Als een communautair vissersvaartuig een ernstige overtreding heeft begaan, ziet de lidstaat erop toe dat dat vaartuig de in het kader van de betrokken overeenkomst afgegeven vismachtiging niet meer mag gebruiken tijdens de resterende looptijd van die machtiging en stelt hij de Commissie daarvan onverwijld via elektronische transmissie in kennis.
1.  Als een communautair vissersvaartuig tijdens het vissen in het kader van een overeenkomst een ernstige overtreding heeft begaan , ziet de lidstaat erop toe dat dat vaartuig de in het kader van de betrokken overeenkomst afgegeven vismachtiging niet meer mag gebruiken tijdens de resterende looptijd van die machtiging en stelt hij de Commissie daarvan onverwijld via elektronische transmissie in kennis.
Amendement 17
Artikel 20, lid 3
3.  De inspectie- en toezichtrapporten die worden opgesteld door de inspecteurs van de Commissie, de inspecteurs van de Gemeenschap, de inspecteurs van de lidstaten of de inspecteurs van een derde land dat partij is bij de betrokken overeenkomst, vormen in alle lidstaten toelaatbaar bewijsmateriaal bij administratieve of gerechtelijke procedures. Voor de vaststelling van feiten worden zij op dezelfde voet behandeld als inspectie- en toezichtrapporten van de lidstaten.
3.  De inspectie- en toezichtrapporten die worden opgesteld door de inspecteurs van de Commissie, de inspecteurs van de Gemeenschap, de inspecteurs van de lidstaten of de inspecteurs van een derde land dat partij is bij de betrokken overeenkomst, vormen in alle lidstaten toelaatbaar bewijsmateriaal bij administratieve of gerechtelijke procedures. Voor de vaststelling van feiten worden zij op dezelfde voet behandeld als inspectie- en toezichtrapporten van de lidstaten, overeenkomstig de toepasselijke nationale wetgeving.
Amendement 18
Artikel 21, lid 1, letter a)
a) ter beschikking van alle betrokken gebruikers in de lidstaten en alle betrokken machtigende instanties gesteld op de website die gekoppeld is aan het communautaire informatiesysteem voor vismachtigingen. Voor deze personen zijn alleen die gegevens toegankelijk die zij nodig hebben in het kader van de verlening van de vismachtigingen;
a) ter beschikking van de betrokken machtigende instanties gesteld op de website die gekoppeld is aan het communautaire informatiesysteem voor vismachtigingen. Voor deze personen zijn alleen die gegevens toegankelijk die zij nodig hebben in het kader van de verlening van de vismachtigingen;
Amendement 19
Artikel 21, lid 1, letter b)
b) ter beschikking van alle betrokken gebruikers bij de bevoegde controle-instanties gesteld op de website die gekoppeld is aan het communautaire informatiesysteem voor vismachtigingen. Voor deze personen zijn alleen die gegevens toegankelijk die zij nodig hebben in het kader van hun controle-activiteiten.
b) ter beschikking van de bevoegde controle-instanties gesteld op de website die gekoppeld is aan het communautaire informatiesysteem voor vismachtigingen. Voor deze personen zijn alleen die gegevens toegankelijk die zij nodig hebben in het kader van hun controle-activiteiten.

Situatie in Tibet
PDF 122kWORD 41k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 april 2008 over Tibet
P6_TA(2008)0119RC-B6-0133/2008

Het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over China en over Tibet, met name:

   a) over de "dialoog tussen de Chinese regering en gezanten van de Dalai Lama" (15 februari 2007)(1);
   b) over "de top EU-China - mensenrechtendialoog EU-China" (13 december 2007)(2);
   c) over "de betrekkingen tussen de EU en China" (7 september 2006)(3);
   d) over "het functioneren van de mensenrechtendialogen en het mensenrechtenoverleg met derde landen" (6 september 2007)(4),

–   gelet op artikel 103, lid 4, van zijn Reglement,

A.   overwegende dat de 49ste verjaardag van de Tibetaanse nationale opstand tegen de Chinese regering heeft geleid tot omvangrijke protesten van Tibetaanse monniken en nonnen en gewone Tibetaanse burgers tegen de Chinese repressie;

B.   overwegende dat volgens de Chinese autoriteiten twintig mensen zijn omgekomen; overwegende dat volgens andere bronnen bij deze confrontaties meer dan 140 Tibetanen zijn omgekomen en tientallen anderen zijn gearresteerd;

C.   overwegende dat de Chinese regering de staat van beleg heeft afgekondigd en dat winkels en tempels in Lhasa en andere steden zijn gesloten, en dat honderden bewapende politieagenten en gewapende troepen uit de rest van China naar Tibet zijn overgebracht,

D.   overwegende dat Zijne Heiligheid de Dalai Lama de Chinese overreactie als "culturele genocide" heeft gekenschetst, en tegelijkertijd de Tibetanen heeft opgeroepen "geweldloosheid te betrachten en niet van dat pad af te wijken, hoe ernstig de situatie ook is"(5); overwegende dat Zijne Heiligheid de Dalai Lama niet om onafhankelijkheid voor Tibet heeft gevraagd, maar om een tussenoplossing van daadwerkelijke culturele en politieke autonomie en godsdienstvrijheid, een standpunt dat wordt gesteund door het Europees Parlement,

E.   overwegende dat dit conflict slechts met vreedzame middelen en via een oprechte dialoog duurzaam kan worden opgelost,

F.   overwegende dat, met uitzondering van een door de Chinese regering georganiseerd persbezoek, de internationale pers de toegang tot Tibet is ontzegd om verslag uit te brengen over de feiten, en dat alle journalisten zijn uitgewezen; overwegende dat het genoemde internationale persbezoek aan grote beperkingen was onderworpen en dat de deelnemende journalisten de ongelimiteerde toegang tot de Tibetaanse bevolking werd ontzegd,

G.   overwegende dat de Chinese regering buitenlandse websites in China blijkt te blokkeren en censuur uitoefent op uitzendingen over de toestand in Tibet van buitenlandse televisiemaatschappijen;

H.   ervan overtuigd dat de Olympische Spelen in Beijing een buitengewone kans zijn voor China om zich open te stellen voor de wereld en omgekeerd en om te tonen dat het in staat is zijn beloften met betrekking tot de bevordering van de grondrechten voor alle Chinezen zonder onderscheid na te komen;

I.   overwegende dat de in 2000 tot stand gebrachte mensenrechtendialoog tussen de EU en China niet tot de verwachte resultaten heeft geleid,

1.   veroordeelt met kracht de brute onderdrukking van de Tibetaanse demonstranten door de Chinese veiligheidstroepen en alle gewelddaden, door wie ook gepleegd, in de straten van Lhasa en elders in Tibet en spreekt zijn oprechte medeleven uit met de families van de slachtoffers;

2.   roept de Chinese regering op passende medische verzorging voor gewonde Tibetanen en juridische bijstand voor gearresteerde Tibetanen te waarborgen; roept de autoriteiten op een lijst van gevangenen te presenteren, hen overeenkomstig de internationale mensenrechtenwetgeving te behandelen en in elk geval van foltering af te zien; dringt aan op de onmiddellijke vrijlating van allen die op vreedzame wijze hebben geprotesteerd en aldus gebruik hebben gemaakt van hun legitieme recht op vrijheid van expressie;

3.   uit kritiek op de vaak discriminerende behandeling van de niet-Han-Chinese etnische minderheden; verzoekt China zijn toezeggingen met betrekking tot mensenrechten en rechten van minderheden en de rechtsstaat na te komen; dringt erop aan dat China de Olympische Spelen van 2008 niet misbruikt door dissidenten, journalisten en mensenrechtenactivisten te arresteren om demonstraties en berichten die de autoriteiten in verlegenheid brengen te voorkomen; dringt in dit verband aan op de onmiddellijke vrijlating van Hu Jia, een prominent mensenrechtenactivist, die tot drieëneenhalf jaar gevangenisstraf is veroordeeld op beschuldiging van subversieve activiteiten;

4.   dringt aan op een open en onafhankelijk onderzoek naar de recente ongeregeldheden en repressie in Tibet, onder auspiciën van de VN; verzoekt de Chinese autoriteiten een permanente uitnodiging voor een bezoek aan Tibet af te geven aan de Hoge commissaris van de VN voor de mensenrechten en aan andere organen van de VN;

5.   is verheugd over het feit dat Zijne Heiligheid de Dalai Lama de Tibetaanse bevolking heeft opgeroepen geweldloos te protesteren en oproepen om onafhankelijkheid voor Tibet van de hand heeft gewezen en in plaats daarvan de tussenoplossing heeft voorgesteld van daadwerkelijke culturele en politieke autonomie en godsdienstvrijheid; spreekt nogmaals zijn steun uit voor de territoriale integriteit van China;

6.   verzoekt de Chinese autoriteiten Tibet open te stellen voor media en diplomaten, met name vertegenwoordigers van de EU; dringt er bij de Chinese autoriteiten op aan onmiddellijk een einde te maken aan de censuur en het blokkeren van nieuws- en informatiewebsites die gebaseerd zijn in het buitenland; vraagt de vrijlating van alle journalisten, internetgebruikers en cyberdissidenten die in China worden vastgehouden omdat zij hun recht op informatie hebben uitgeoefend;

7.   is bezorgd over de toenemende economische marginalisering van de Tibetaanse bevolking in Tibet, die geconfronteerd wordt met een stijgend aantal Chinese migranten die zich in Tibet vestigen en Tibetaanse banen en Tibetaans land in beslag nemen; wijst op de grove discriminatie in het onderwijssysteem, waarin Tibetaanse kinderen hun moedertaal als een tweede taal leren;

8.   verzoekt China zijn eigen publieke toezeggingen met betrekking tot mensenrechten en rechten van minderheden, democratie en rechtstaat die het heeft gedaan op het ogenblik van het besluit van het Internationaal Olympisch Comité om de organisatie van de Spelen aan China toe te wijzen, na te komen;

9.   dringt er bij China op aan om zonder verdere vertraging en elk geval voor de Olympische Spelen over te gaan tot ratificatie van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (VN, 1968); verzoekt Peking een moratorium op de doodstraf af te kondigen, zoals gevraagd in resolutie 62/149 van de algemene vergadering van de VN van 18 december 2007 inzake een moratorium op het gebruik van de doodstraf;

10.   betreurt het dat de zes onderhandelingsrondes tussen de Chinese autoriteiten en Zijne Heiligheid de Dalaï Lama niet tot resultaat hebben geleid en wenst dat er een constructieve dialoog zonder voorwaarden vooraf plaatsvindt teneinde tot een algemeen politiek akkoord te komen, met inbegrip van een duurzame oplossing voor de culturele en politieke autonomie van Tibet en godsdienstvrijheid en daadwerkelijke minderhedenrechten voor de Tibetaanse bevolking in andere, naburige Chinese provincies;

11.   verzoekt de Raad en met name het Voorzitterschap de gebeurtenissen nauwlettend te volgen, erop toe te zien dat de EU een coherent gemeenschappelijk standpunt inneemt en ervoor te zorgen dat de naar aanleiding hiervan genomen besluiten naar behoren worden uitgevoerd, en meent dat de diplomatieke vertegenwoordigers van de EU in Peking het initiatief moeten nemen om de regio te bezoeken, teneinde bij de Raad verslag uit te brengen over de huidige situatie;

12.   herhaalt in dit verband zijn verzoek aan de Raad om een speciale gevolmachtigde voor Tibetaanse zaken te benoemen teneinde de dialoog tussen de partijen te vergemakkelijken en de onderhandelingen na hun hervatting nauwgezet te volgen;

13.   onderschrijft de verklaring van Zijne Heiligheid de Dalai Lama dat de Olympische Spelen een grote kans zijn voor vrijheid voor alle Chinezen;

14.   roept het fungerend voorzitterschap van de EU op te werken aan een gemeenschappelijk standpunt van de EU inzake de aanwezigheid van de staatshoofden en regeringsleiders en de hoge vertegenwoordiger van de EU bij de openingsceremonie van de Olympische Spelen, met de mogelijkheid om van aanwezigheid af te zien indien de dialoog tussen de Chinese autoriteiten en Zijne Heiligheid de Dalai Lama niet wordt hervat;

15.   dringt er bij de Volksrepubliek China op aan Olympische atleten niet langer te onderzoeken en te beoordelen op hun politieke standpunten en te dreigen met uitsluiting van de Olympische Spelen als zij een mening zijn toegedaan die verschilt van het officiële standpunt van de Chinese regering;

16.   kijkt uit naar het bezoek van Zijne Heiligheid de Dalai Lama aan het EP voor een toespraak tot de plenaire vergadering, dat is gepland eind 2008, en roept de Conferentie van voorzitters of te bekijken of het mogelijk is eerder een bezoek te organiseren;

17.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regeringen en parlementen van de kandidaat-lidstaten, de president en de premier van de Volksrepubliek China, de voorzitter van het Nationale Volkscongres van China, het Internationaal Olympisch Comité en Zijne Heiligheid de Dalai Lama.

(1) PB C 287 E van 29.11.2007, blz. 554.
(2) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0622.
(3) PB C 305 E van 14.12.2006, blz. 219.
(4) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0381.
(5) Verklaring van 6 april 2008.


Voortgangsverslag 2007 Kroatië
PDF 133kWORD 53k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 april 2008 over het voortgangsverslag 2007 Kroatië (2007/2267(INI))
P6_TA(2008)0120A6-0048/2008

Het Europees Parlement,

–   gelet op het besluit van 3 oktober 2005 van de Raad om toetredingsonderhandelingen met Kroatië te beginnen,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 april 2007 over het voortgangsverslag 2006 betreffende Kroatië(1),

–   gezien het voortgangsverslag 2007 Kroatië, dat de Commissie op 6 november 2007 heeft gepubliceerd (SEC(2007)1431),

–   gezien de conclusies van 10 december 2007 van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen met betrekking tot Kroatië,

–   gezien het bezoek van een delegatie van de Commissie Buitenlandse zaken op 6 en 7 februari 2008 aan Kroatië,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0048/2008),

A.   overwegende dat Kroatië goed op weg is naar een volledig lidmaatschap van de Europese Unie, dat het nog steeds aan de criteria van Kopenhagen voldoet en de stabilisatie- en associatieovereenkomst met succes uitvoert,

B.   overwegende dat Kroatië een democratische Europese staat is die de Europese integratie steunt en zich inzet om bestaande scheidslijnen te overwinnen en verzoening tussen volken tot stand te brengen, hetgeen op bepaalde belangrijke beleidsterreinen een vrijwillige delegatie van bevoegdheden met zich meebrengt, en overwegende dat Kroatië in dat opzicht aanzienlijke en succesvolle inspanningen heeft verricht die zichtbare resultaten opgeleverd hebben,

C.   overwegende dat de toetredingsprocedure van Kroatië tot de EU verdergaande regionale gevolgen heeft, als een test beschouwd wordt voor de afspraken die de EU met de westelijke Balkan heeft gemaakt, en een belangrijke stimulans voor alle andere betrokken landen kan worden,

D.   overwegende dat Kroatië nog steeds voldoet aan de politieke Kopenhagen-criteria, beschikt over een functionerende markteconomie en de stabilisatie- en associatieovereenkomst grotendeels zonder ernstige moeilijkheden ten uitvoer legt,

E.   overwegende dat de serieuze inzet van Kroatië bij de toetredingsonderhandelingen vruchten heeft afgeworpen en goede hoop biedt voor het EU-integratieproces van Kroatië en andere landen in de regio,

F.   overwegende dat Kroatië in de laatste twee jaar van de onderhandelingen op de meeste terreinen die onder het Gemeenschapsrecht vallen aanzienlijke en lovenswaardige vooruitgang heeft geboekt,

G.   overwegende dat er grotere inspanningen en hernieuwde politieke toezeggingen noodzakelijk zijn om enkele van de meer problematische sectoren aan te pakken waar ingrijpende hervormingen moeten worden doorgevoerd voordat Kroatië tot de Europese Unie kan toetreden,

H.   overwegende dat de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Thessaloniki in 2003 aangeven dat de toekomst van alle westelijke Balkanlanden daadwerkelijk in de Europese Unie ligt, zoals bevestigd in een aantal resoluties van het Parlement,

I.   overwegende dat de verklaring van de EU en de westelijke Balkanlanden, unaniem goedgekeurd op 11 maart 2006 in Salzburg door de ministers van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie en van de westelijke Balkanlanden benadrukt dat goede betrekkingen tussen buurlanden van groot belang zijn en dat er wederzijds aanvaardbare oplossingen dienen te worden gevonden voor openstaande kwesties met buurlanden,

1.   prijst de Kroatische autoriteiten voor de positieve resultaten die tot nu toe bereikt zijn, in het bijzonder met betrekking tot het aantal onderhandelingshoofdstukken die geopend zijn;

2.   is van oordeel dat de lopende toetredingsonderhandelingen beogen om maatregelen overeen te komen die noodzakelijk kunnen zijn om de integratie te vergemakkelijken, met een duidelijke toezegging van het kandidaat-land om het acquis te aanvaarden en ten uitvoer te leggen en zich aan de politieke doelstellingen van de verdragen te houden, en dat ze niet aangegrepen moeten worden als hefboom om bilaterale politieke geschillen te beslechten die buiten de werkingssfeer van het acquis en de doelstellingen van de onderhandelingen vallen;

3.   verheugt zich over het feit dat Kroatië goede vooruitgang heeft geboekt met het voldoen aan de criteria voor het openen van nieuwe hoofdstukken, en steunt de Kroatische regering en het parlement bij hun inspanningen om ook aan de criteria voor de overige hoofdstukken te voldoen;

4.   verheugt zich in de vaststelling dat de Kroatische wetgeving al voor een groot deel op de EU-normen afgestemd is, maar wijst de Kroatische autoriteiten erop dat het op dit moment van wezenlijk belang is om haast te maken met de ontwikkeling van de administratieve capaciteit die voor de tenuitvoerlegging van de nieuwe wetgeving noodzakelijk is; verzoekt de Kroatische autoriteiten dan ook om dit proces opener te maken en het maatschappelijk middenveld bij het toezicht op de tenuitvoerlegging te betrekken;

5.   dringt er bij Kroatië op aan om haast te maken met de hervorming van de overheidsdiensten in lokaal en regionaal zelfbestuur en de nodige hulpmiddelen en opleiding te bieden om de hervormingen te kunnen uitvoeren;

6.   waardeert de stappen die zijn genomen op het belangrijke gebied van de hervorming van het gerechtelijk stelsel, maar deelt de mening van de Commissie dat verdere verbeteringen noodzakelijk zijn, met name met het oog op:

   het verder terugdringen van de achterstand in de behandeling van rechtszaken, door in ieder geval rechters krachtiger te stimuleren om van alternatieve vormen van geschillenbeslechting gebruik te maken;
   grotere onafhankelijkheid, onpartijdigheid en professionaliteit van de rechterlijke macht, in het bijzonder bij de aanstelling en loopbaanontwikkeling van rechters en openbare aanklagers, met inbegrip van hun opleiding;
   nieuwe impulsen voor de rationalisering van de rechtbanken en garanties dat investeringen in de infrastructuur in overeenstemming zijn met de onlangs ontwikkelde "justitiële landkaart";

7.   prijst de Kroatische autoriteiten voor hun voortdurende inspanningen voor een onpartijdige vervolging van binnenlandse oorlogsmisdaden, en dringt er op aan dat ze waakzaamheid blijven betrachten om het risico van etnisch vooringenomen uitspraken te voorkomen en ervoor te zorgen dat alle maatregelen worden genomen om de integriteit van de rechtsgang te bewaken; roept tegen deze achtergrond op tot dringende aanvullende maatregelen ter bescherming van getuigen, waaronder versterking van juridische bepalingen;

8.   verheugt zich er over dat Kroatië het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië (ICTY) zijn volledige medewerking verleent, maar maakt zich zorgen over de negatieve invloed van de uitspraken van het ICTY over de oorlogsmisdaden in Vukovar op de publieke opinie in Kroatië;

9.   vraagt de Kroatische autoriteiten in dit verband om toe te zien op strikte inachtneming van de voorwaarden voor voorlopige invrijheidstelling van personen die voor het ICTY in beschuldiging gesteld zijn;

10.   verwelkomt de versterking van het mandaat van het Bureau voor preventie van corruptie en georganiseerde criminaliteit (USKOK) en de toename van het aantal corruptiezaken dat wordt aangespannen, en kijkt uit naar succesvol onderzoek naar corruptiezaken op hoog niveau; roept op om deze inspanningen te handhaven teneinde een eind te maken aan de – in sommige gevallen onaanvaardbaar hoge – mate van corruptie, die de economische ontwikkeling van het land ondermijnt;

11.   feliciteert Kroatië met zijn voorbeeldige constitutionele wet inzake nationale minderheden (CWNM) en spreekt zijn waardering uit voor de maatregelen om de integratie van minderheden in de hoofdgeledingen van het politiek en sociaal leven gemakkelijker te maken;

12.   verheugt zich over het belangrijk besluit om een vertegenwoordiger van de Servische minderheid tot vice-premier aan te stellen, met regionale ontwikkeling, heropbouw en de terugkeer van vluchtelingen als taak;

13.   moedigt de regering en het parlement aan inspanningen te verrichten om er voor te zorgen dat alle vormen van discriminatie en vooroordeel uit de wereld worden geholpen, ook vis à vis de Roma-gemeenschap; vraagt de regering in dit verband om een algemene strategie tegen discriminatie aan te nemen en deze zowel op het niveau van de staat als op plaatselijk niveau daadwerkelijk uit te voeren;

14.   herinnert er bovendien aan dat de CWNM daadwerkelijk uitgevoerd moet worden, vooral met betrekking tot het tweetalig onderwijs op school en de tweetaligheid van de overheidsdiensten, en de voorziene werkgelegenheidswaarborgen in verband met de passende vertegenwoordiging van de minderheden in het gerechtelijk apparaat en de overheidsdiensten; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat in het kader van het instrument voor pretoetredingssteun afdoende aandacht wordt besteed aan de uitvoering van de staatsrechtelijke bepalingen over de nationale minderheden;

15.   beschouwt maatregelen voor het opbouwen van internationaal vertrouwen als cruciaal om de stabiliteit van het land en het omringend Balkangebied te verzekeren;

16.   is van oordeel dat het onderwijsstelsel in Kroatië grotere integratie en samenhang binnen de Kroatische samenleving in sterke mate moet bevorderen, met behoud en versterking van de culturele en maatschappelijke tradities van iedere nationale gemeenschap;

17.   dringt aan op duurzame re-integratie van oorlogsvluchtelingen en wijst daarbij op de noodzaak voor het ontwikkelen en tijdig uitvoeren van maatregelen voor woningbouw, werkgelegenheid en sociale maatregelen voor vluchtelingen, die op de uitdaging toegesneden zijn;

18.   verheugt zich over de aanhoudende groei die de Kroatische economie laat zien; hoopt dat deze groei tot meer werkgelegenheid leidt; prijst het werk van HitroRez voor het verminderen van de administratieve lasten voor bedrijven, en ziet uit naar vergelijkbare resultaten in andere sectoren;

19.   juicht de hervormingen in de milieubeschermingssector toe en vraagt van de Kroatische autoriteiten maatregelen en beleidsvoering waarmee de schadelijke effecten van de klimaatverandering doeltreffend worden aangepakt, in overeenstemming met de Europese doelstellingen; vraagt een ruimere dialoog tussen de diverse sectoren om een ecologisch duurzame ontwikkeling te waarborgen;

20.   dringt er bij de Kroatische autoriteiten op aan om de doeltreffendheid van het huidige systeem van milieubeschermingsmaatregelen opnieuw te beoordelen, met inbegrip van de bouw van installaties voor de behandeling van kustwater, afvalsortering en de herwinning van warmte, en de opruiming van illegale stortplaatsen, en voor betere coördinatie tussen alle verantwoordelijke instanties te zorgen; vraagt daarnaast ook om een bewustmakingscampagne om de aandacht van het publiek voor milieuproblemen te vergroten;

21.   verwelkomt het economisch pretoetredingsprogramma van Kroatië en constateert dat het in het aannemen van het nationaal herstructureringsprogramma voor de scheepsbouwindustrie in maart 2008 voorzag, dat al veel te lang op zich heeft laten wachten; herinnert de Kroatische autoriteiten eraan dat vooruitgang op dat gebied, afgezien van het feit dat het één van de vereisten van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst is, voor de toetredingsonderhandelingen van cruciaal belang is; verzoekt de Commissie via het IPA de uitvoering van het herstructureringsprogramma te vergemakkelijken;

22.   staat erop dat nieuwe wetgeving snel ten uitvoer wordt gelegd, aangezien er dan een betrouwbare maatstaf voorhanden is aan de hand waarvan de stand van de voorbereidingen van het land voor het lidmaatschap - vooral op het punt van de hervorming van het gerechtelijk stelsel, de strijd tegen corruptie en de economische hervormingen - op grond van feiten en niet alleen op grond van de aangenomen wetgeving kan worden beoordeeld;

23.   roept de Kroatische regering op om ervoor te zorgen dat er openbare aanbestedingen worden uitgeschreven zoals vereist door het Gemeenschapsrecht;

24.   heeft met zorg de recente kritiek van de Commissie vernomen over de manier waarop de EU-fondsen door de Kroatische autoriteiten worden beheerd en verzoekt hen dringend om, met de hulp van de Commissie, bij voorrang iets te doen aan de geconstateerde administratieve tekortkomingen zodat de tijdelijke opschorting van aanbestedingen volgens het PHARE-programma voor 2006 (met een totaal financieringsbedrag van 68,5 miljoen EUR) kan worden opgeheven en de aanvankelijke toekenning voor het begrotingsjaar 2008 onder onderdeel 1 van het IPA na een vermindering van 5 miljoen EUR hersteld kan worden;

25.   herinnert voor de onopgeloste bilaterale geschillen alle partijen aan het beginsel dat pacta sunt servanda;

26.   is ingenomen met het besluit van 13 maart 2008 van het Kroatisch parlement om de milieu- en visserijbeschermingszone niet toe te passen op lidstaten van de EU totdat gezamenlijke overeenstemming in de geest van de EU is bereikt; vertrouwt erop dat, nu deze kwestie definitief is opgelost, snel besluiten over het openen van nieuwe hoofdstukken kunnen worden genomen;

27.   is ingenomen met de bereidheid die Kroatië heeft getoond om zijn huidige grensgeschillen met Montenegro op te lossen, getuige de overeenstemming die op 12 maart 2008 is bereikt tussen de twee ministers-presidenten; verheugt zich bovendien over de informele overeenkomst die de eerste ministers van Kroatië en Slovenië in beginsel over de kwestie van bemiddeling hebben bereikt, en verzoekt beide partijen om de overeenkomst ten uitvoer te leggen en het resultaat van de bemiddeling met een duidelijk besluit van de parlementen van de twee landen te bekrachtigen;

28.   wijst erop dat het oplossen van grenskwesties in het toetredingspartnerschap specifiek als prioriteit voor Kroatië aangemerkt wordt; maakt zich dan ook nog altijd zorgen over de aanvang van de bouwwerkzaamheden voor de verbindingsbrug met Pelješac in oktober 2007 ondanks bezwaren van Bosnië en de Herzegovina in het licht van onduidelijke maritieme grenzen; merkt op dat de bouwwerkzaamheden voor dit project momenteel zijn stilgelegd en roept beide staten op om te onderhandelen over een oplossing van de kwestie;

29.   prijst Kroatië om de continue vooruitgang in de regionale samenwerking en dringt er tegelijkertijd op aan om op dezelfde weg voort te gaan in de zin van goede betrekkingen met de buurlanden, aangezien beide terreinen cruciaal zijn voor Europese integratie;

30.   roept Kroatië op om een constructieve houding te blijven aannemen en een positieve rol in de regio te blijven spelen ter ondersteuning en versterking van de consolidatie van Bosnië en de Herzegovina;

31.   deelt het standpunt van de Commissie dat met grotere inspanningen van Kroatië en voortdurende steun van de EU-instellingen de toetredingsonderhandelingen in 2009 in elk geval zouden moeten worden afgerond;

32.   roept de Commissie dan ook op om alle zeilen bij te zetten en meer middelen toe te kennen voor de voorbereiding, verwerking en afronding van het onderhandelingsmateriaal, zodat de EU snel en doeltreffend kan inspelen op de vooruitgang die Kroatië boekt in het voldoen aan de belangrijke eerste en laatste criteria;

33.   vraagt de Kroatische autoriteiten met klem om organisaties van het maatschappelijk middenveld (zoals NGO's, academische kringen en vakbonden) bij de toetredingsprocedure te betrekken;

34.   verzoekt zijn Voorzitter om deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten en Kroatië.

(1) PB C 74 E van 20.3.2008, blz. 675.


Kankerbestrijding in de uitgebreide Europese Unie
PDF 147kWORD 68k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 april 2008 over kankerbestrijding in de uitgebreide Europese Unie
P6_TA(2008)0121B6-0132/2008

Het Europees Parlement,

–   gelet op artikel 152 van het Verdrag,

–   gelet op de artikelen 163 tot en met 173 van het Verdrag,

–   gezien Besluit nr. 1350/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 tot vaststelling van een tweede communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid (2008-2013)(1),

–   gezien het Witboek "Samen werken aan gezondheid: een EU-strategie voor 2008-2013 (COM(2007)0630)",

–   gezien Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013)(2),

–   gezien Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk(3),

–   gezien de rapporten over kanker in opdracht van de Wereldgezondheidsorganisatie, vooral over de gevaren voor de gezondheid van kinderen door blootstelling aan chemische stoffen(4),

–   gezien Verordening (EG) nr. 1901/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik(5),

–   gezien Aanbeveling 2003/878/EG van de Raad van 2 december 2003 over kankerscreening(6),

–   gezien de mededeling van de Commissie over een Europese strategie voor milieu en gezondheid (COM(2003)0338) en de mededeling van de Commissie over het Europees actieplan voor milieu en gezondheid 2004-2010 (COM(2004)0416),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 januari 2008 over de communautaire strategie 2007-2012 voor gezondheid en veiligheid op het werk(7),

–   gezien zijn verklaring van 11 oktober 2007 over de noodzaak van een omvattend beleid om kanker te bestrijden(8),

–   gezien zijn resolutie van 25 oktober 2006 over borstkanker in de uitgebreide Europese Unie(9),

–   gezien Besluit nr. 646/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 maart 1996 tot vaststelling van een actieplan voor kankerbestrijding in het kader van de actie op het gebied van de volksgezondheid (1996-2000)(10),

–   gezien artikel 88 bis van Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik(11),

–   gezien Besluit 2004/513/EG van de Raad van 2 juni 2004 betreffende de sluiting van de kaderovereenkomst van de WHO voor de bestrijding van tabaksgebruik(12),

–   gelet op artikel 108, lid 5, van zijn Reglement,

A.   overwegende dat volgens schattingen van het Internationaal Instituut voor Kankeronderzoek (IARC) bij een op de drie Europeanen gedurende hun leven de diagnose kanker wordt gesteld en een op de vier Europeanen aan deze ziekte overlijdt,

B.   overwegende dat er in 2006 binnen de Europese Unie bijna 2,3 miljoen nieuwe gevallen van kanker en meer dan 1 miljoen sterfgevallen ten gevolge van kanker waren; overwegende dat de meeste sterfgevallen werden veroorzaakt door longkanker, colorectale kanker en borstkanker,

C.   overwegende dat kanker door een groot aantal factoren in talrijke en zeer uiteenlopende omstandigheden veroorzaakt wordt en dat er daarom een nieuw model om het te voorkomen nodig is, dat even veel aandacht aan de oorzaken in de levenswijze, de beroepsuitoefening en het milieu schenkt, en dit op een manier die de daadwerkelijke gecombineerde effecten van de verschillende oorzaken weergeeft in plaats van zich toe te spitsen op de afzonderlijke oorzaken,

D.   overwegende dat volgens een recente studie van de vakbonden minstens 8% van het jaarlijks aantal sterfgevallen door kanker onmiddellijk aan blootstelling aan kankerverwekkende stoffen op de arbeidsplaats te wijten zijn; dat dat soort blootstelling voorkomen kan worden door kankerverwekkende door minder schadelijke stoffen te vervangen; dat de werkgevers bovendien wettelijk verplicht zijn om kankerverwekkende stoffen te vervangen waar het mogelijk is, maar dat de voorschriften spijtig genoeg slecht uitgevoerd worden en dat er weinig toezicht op is, wat onaanvaardbaar is,

E.   overwegende dat hormoonontregelende chemische stoffen een belangrijke rol kunnen spelen bij de vorming van onder andere borst- en teelbalkanker, en dat in verband hiermee specifieke maatregelen nodig zijn,

F.   overwegende dat de veroudering van de EU-bevolking een van de oorzaken is van de toename van kanker in de Unie,

G.   overwegende dat de sterftecijfers voor mensen die in de nieuwe lidstaten aan kanker overlijden hoger is dan in de EU-15,

H.   overwegende dat de alarmerende en onaanvaardbare verschillen in het vijfjarig overlevingspercentage van de meeste vormen van kanker in Europa onder andere veroorzaakt worden door de verschillen in de kwaliteit van de behandelcentra voor kanker, in screeningprogramma's, in richtsnoeren voor op feitelijke gegevens gebaseerde beste praktijken, in radiotherapiefaciliteiten, en in de toegang tot medicijnen tegen kanker,

I.   overwegende dat de bovenvermelde verklaring van het Parlement over de noodzaak van een algemene strategie tot beheersing van kanker de Raad en de Europese Commissie vraagt om een algemene strategie voor kankerbeheersing op te stellen die zich op de 4 fundamentele factoren om kanker te beheersen richt; a) voorkoming, b) vroegtijdige opsporing, c) diagnose, behandeling en nabehandeling en d) palliatieve zorgverlening,

J.   overwegende dat er ten tijde van het actieplan van de Commissie tegen kanker (met betrekking tot de recentste periode 1996–2002) in veel landen positieve ontwikkelingen in de sterfte aan kanker konden worden vastgesteld voor wat betreft een aantal veelvoorkomende soorten sterfgevallen ten gevolge van kanker,

K.   overwegende dat volgens schattingen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) ten minste een derde van alle kankergevallen te voorkomen zijn en dat preventie de meest kostenefficiënte langetermijnstrategie voor de bestrijding van kanker biedt; en overwegende dat nog een derde van het aantal kankergevallen genezen zou kunnen worden wanneer de kanker in een vroeg stadium wordt ontdekt en adequaat wordt behandeld,

L.   overwegende dat crystalline silica door de WHO als een carcinogene stof van categorie 1 is ingedeeld en dat 3,2 miljoen werknemers in de EU gedurende ten minste 75% van hun arbeidstijd aan deze stof worden blootgesteld; verder overwegende dat naar schatting 2,7% van alle sterfgevallen door long- en bronchiale kanker toe te schrijven is aan de blootstelling aan crystalline silica in het arbeidsmilieu,

M.   overwegende dat volgens gegevens van de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO) op dit moment gemiddeld slechts 3% van het totale gezondheidsbudget van de OESO-landen wordt besteed aan preventie tegen 97% voor gezondheidszorg en medische behandeling; dat die opvallende onevenwichtigheid dringend rechtgetrokken moet worden, te meer omdat minstens een derde van alle gevallen van kanker te voorkomen zijn,

N.   overwegende dat naar schatting 25% van alle sterfgevallen door kanker in de Unie aan het roken toe te schrijven zijn, terwijl roken in heel de wereld tussen de 80 en 90% van de sterfgevallen aan longkanker veroorzaakt,

O.   overwegende dat een goed opgezet, goed beheerd nationaal kankerbestrijdingsprogramma het aantal gevallen van kanker en de mortaliteit verlaagt, in sommige gevallen met meer dan 70%, en het leven van kankerpatiënten verbetert, hoezeer de middelen van een land ook beperkt mogen zijn,

P.   overwegende dat doeltreffende opsporingsprogramma's onder de volledige bevolking van een land - en volgens de Europese richtsnoeren, voor zover voorhanden - de kwaliteit en beschikbaarheid van opsporing, diagnose en behandeling van kanker voor de bevolking aanzienlijk verbeteren en daarmee ook de ziekte beter helpen beheersen,

Q.   overwegende dat nationale kankerregisters in alle lidstaten essentieel zijn om voor vergelijkbare gegevens over het vóórkomen van kanker te zorgen,

R.   overwegende dat er in de EU momenteel aanzienlijke kwalitatieve en onaanvaardbare ongelijkheden bestaan in de onderzoeken tot voorkoming en vroegtijdige opsporing van kanker en de follow-up, vooral in de diagnosemethoden die in gebruik zijn en hun verankering in het volksgezondheidsbeleid van de lidstaten, terwijl opsporingsprogramma's bevorderlijk zijn voor vroegtijdige diagnose, die de kosten van de ziekte op een renderende en meetbare manier helpt drukken,

S.   overwegende dat het specialisme medische oncologie niet in alle lidstaten wordt erkend en dat er voor voortgezette medische opleiding gezorgd moet worden,

T.   overwegende dat de Europese gegevensbank voor klinische proeven (EudraCT) bij het Europees geneesmiddelenbureau (EMEA) niet toegankelijk is voor het groot publiek en dat de patiënten moeilijk proeven kunnen vinden die betrekking hebben op hun eigen specifieke toestand,

U.   overwegende dat de complexiteit van kanker om een betere communicatie vraagt tussen de grote aantallen en grote verscheidenheid aan beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg die bij de behandeling van kankerpatiënten betrokken zijn; en overwegende dat psychosociale zorg voor kankerpatiënten een verbetering kan zijn van de levenskwaliteit,

V.   overwegende dat kankerpatiënten momenteel niet in dezelfde mate toegang hebben tot informatie over medicijnen en in elk stadium van hun ziekte dringende behoefte aan meer informatie hebben,

1.   vraagt de Commissie, de Raad en de lidstaten om de nodige maatregelen te nemen om het hoofd te bieden aan de te verwachten aanzienlijke toename van de kosten van kanker als gevolg van de demografische veranderingen in de volgende tientallen jaren, en ook voor voldoende financiële steun voor gecoördineerd optreden en goede uitbouw van voorzieningen te zorgen;

2.   roept de Commissie op een interinstitutionele EU-taskforce voor kanker op te zetten bestaande uit leden van de Commissie, de Raad en het Europees Parlement die regelmatig bij elkaar komen om beste praktijken te verzamelen en uit te wisselen met betrekking tot preventie (o.a. minder blootstelling aan kankerverwekkende stoffen in het beroep en het milieu en aan andere stoffen die bijdragen tot het optreden van kanker), screening en behandeling, en een leidende rol te spelen bij het verbeteren van de bestrijding van kanker in Europa; wijst erop dat de taskforce vooral nieuwe maatregelen en bestaande projecten voor vroegtijdige opsporing moet stimuleren, die het aandeel van de bevolking dat de vroegtijdige opsporingsmaatregelen voor kanker beantwoordt, in de verschillende lidstaten tegen 2018 met minstens 50% kunnen helpen toenemen;

3.   verheugt zich over het initiatief van de Commissie om een mededeling over kanker en een mededeling over zeldzame ziekten later dit jaar uit te brengen;

4.   vraagt de Commissie om de Europese code voor kankerbestrijding regelmatig te herzien en ze bekendheid te geven door bewustmakings-, informatie- en vormingsprogramma's die op welbepaalde bevolkingsgroepen gericht zijn;

5.   verzoekt de lidstaten met klem om de registratie van kanker met een Europese gestandaardiseerde terminologie wettelijk verplicht te stellen, teneinde de mogelijkheid om de preventie-, screening- en overlevingsprogramma's op bevolkingsniveau te beoordelen, en de onderlinge vergelijkbaarheid van gegevens tussen de lidstaten veilig te stellen;

6.   vraagt de Commissie om de bestaande aanbeveling voor de opsporing van kanker te herzien om er de snelle ontwikkeling van nieuwe technieken in op te nemen die voor het opsporen van kanker van belang zijn en om er:

   a) meer types van kanker, en
   b) aanvullende vroegtijdige diagnosetechnieken, voor zover wetenschappelijk verantwoord, in op te nemen;

7.   vraagt de Commissie om een dynamische, soepele en doorlopende benadering voor de strijd tegen kanker vast te leggen, die van de vooruitgang van de wetenschap uitgaat, en daarom ook:

   a) een adviescomité voor kankerpreventie op te richten, om het wetenschappelijk materiaal en de gegevens die voorhanden zijn, te evalueren, en
   b) een speciaal adviescomité voor vroegtijdige opsporing van kanker in te stellen, zodat herzieningen in de toekomst snel en doeltreffend in de aanbeveling opgenomen worden;

8.   roept de Commissie op om in het kader van het tweede communautair actieprogramma voor de volksgezondheid de netwerken van nationale kankerregisters te steunen zodat een studie kan worden verricht naar de ongelijkheden in de incidentie en overleving van kanker die de gehele EU bestrijkt;

9.   verzoekt de regeringen van de Tsjechische Republiek en van Italië die de in februari 2005 van kracht geworden kaderovereenkomst van de WHO voor de bestrijding van tabaksgebruik nog niet hebben geratificeerd, met klem dit alsnog te doen;

10.   vraagt de Commissie en alle lidstaten om degelijke procedures en instructies voor de uitvoering van de kaderovereenkomst van de WHO voor de bestrijding van tabaksgebruik uit te werken en te zorgen dat er middelen voorhanden zijn om landen met lage inkomsten hun verplichtingen volgens het verdrag te helpen nakomen;

11.   vraagt de Commissie om in haar hoedanigheid van hoeder van de verdragen op te treden en met spoed wettelijke procedures tegen alle lidstaten aan te spannen die Richtlijn 2004/37/EG;

12.   roept de Commissie op om zo nodig wettelijk op te treden en initiatieven aan te moedigen en te steunen die een breed scala aan belanghebbenden omvatten, met het doel om kanker te voorkomen door minder blootstelling aan kankerverwekkende stoffen in het beroep en het milieu en andere stoffen die bijdragen tot het optreden van kanker, en door het promoten van een gezonde levensstijl - in het bijzonder voor wat betreft de grote risicofactoren tabak, alcohol, zwaarlijvigheid, ongezonde eetgewoontes en een gebrek aan lichaamsbeweging en blootstelling aan de zon - en daarbij sterk de nadruk te leggen op kinderen en adolescenten;

13.   vraagt de steun van de Commissie en de lidstaten voor algemene beleidsvormen om het gebruik van tabak te beperken, en hun uitvoering, o.a. rookvrije ruimten en optreden tegen roken, als doeltreffende methoden om het roken terug te dringen en daarmee een groot aantal sterfgevallen aan kanker te voorkomen, in overeenstemming met zijn resolutie van 24 oktober 2007 over het Groenboek "Op weg naar een rookvrij Europa: beleidsopties op EU-niveau"(13), waarvan de aanbevelingen nu volledig moeten worden uitgevoerd;

14.   vraagt de Commissie, de lidstaten en het Europees agentschap voor chemische stoffen om als topprioriteit vóór 1 juni 2008, in het kader van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) en tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen(14), de ontwerp-lijst van bijzonder bedenkelijke stoffen op te stellen, die de kankerverwekkende stoffen omvat, zodat artikel 33, lid 2 van de Reach-verordening uitgevoerd kan worden, dat de verbruiker de mogelijkheid geeft om informatie over de aanwezigheid van kankerverwekkende stoffen in verbruiksartikelen te vragen, zodat hij indien gewenst van dergelijke artikelen kan afzien;

15.   vraagt de Commissie om initiatieven tegen de invoer van artikelen die kankerverwekkende chemische stoffen bevatten, te stimuleren en te steunen; verder zouden er maatregelen in EU-verband getroffen moeten worden om levensmiddelen beter op chemische stoffen te controleren, o.a. op pesticiden;

16.   vraagt de Commissie en de lidstaten om te zorgen dat er voldoende middelen beschikbaar zijn voor inspecties met biologische bewaking van het menselijk leven in heel de Europese Unie, zodat kankerverwekkende stoffen en andere stoffen die bijdragen tot het optreden van kanker in het oog gehouden kunnen worden om de doelmatigheid van de beleidsvoering te meten;

17.   dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om bij het grote publiek en alle aanbieders van gezondheidszorg informatiecampagnes over kankerscreening en het uitwisselen van beste praktijken op het gebied van het toepassen van preventieve of vroegtijdige opsporingsmaatregelen, zoals kostengunstige gebruikmaking van de geëigende HPV (human papilloma virus)-tests voor het opsporen van baarmoederhalskanker en HPV-vaccinatie die jonge vrouwen tegen baarmoederhalskanker beschermt, te bevorderen, of de PSA (prostate specific antigen)-test voor mannen vanaf 50 jaar om prostaatkanker vroeg op het spoor te komen;

18.   vraagt de Commissie om het initiatief voor een gesprek met de Raad te nemen zodat de aanbeveling voor het opsporen van kanker doelmatig bekendgemaakt en uitgevoerd kan worden, en verzoekt dan ook de lidstaten die dat nog niet hebben gedaan de aanbeveling van de Raad over kankerscreening ten uitvoer te leggen en procedures voor overname van alle toekomstige veranderingen van de aanbeveling vast te leggen en voor de gehele bevolking screeningprogramma's op te zetten die in overeenstemming zijn met de Europese richtsnoeren voor kwaliteitsborging;

19.   vraagt de Commissie om de lidstaten op middellange en lange termijn met voldoende en degelijke wetenschappelijke en vakkundige ondersteuning bij te staan om de aanbeveling van de Raad voor het opsporen van kanker op te volgen, en bij de begeleiding, evaluatie en coördinatie van proefactiviteiten en doorlopende kwaliteitsverbetering;

20.   vraagt de Commissie om haar steun te verlenen voor het opstellen van Europese erkennings- en goedkeuringsprogramma's voor opsporing, diagnose en behandeling van kanker, die uitgaan van Europese richtsnoeren voor kwaliteitswaarborgen, die ook als voorbeeld voor verdere onderdelen van de gezondheidszorg kunnen dienen;

21.   verzoekt de lidstaten om ervoor zorg te dragen dat er in het hele land multidisciplinaire oncologische teams beschikbaar zijn om de best mogelijke individuele behandeling voor alle patiënten mogelijk te maken en de opleiding van medische oncologen en beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg op het punt van het herkennen van de psychosociale behoeften van patiënten te verbeteren om aldus de levenskwaliteit van kankerpatiënten te verbeteren en angst en depressie te verminderen;

22.   dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om de specialisatie 'medische oncologie' te erkennen en voor medische oncologen, volgens de overeengekomen richtsnoeren, te zorgen voor "levenslang leren";

23.   roept de Commissie en de lidstaten op om palliatieve zorg aan te moedigen en te bevorderen en er richtsnoeren voor op te stellen;

24.   verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de communautaire wetgeving stimulansen biedt zowel voor de industrie als voor onderzoekers opdat lopend onderzoek kan worden aangemoedigd en nieuwe generaties geneesmiddelen en nieuwe therapieën op grond van stevige gegevens voor de bestrijding en beheersing van kanker worden gewaarborgd;

25.   roept de Commissie op om via netwerken van gezondheidswerkers zorg te dragen voor de verspreiding van beste praktijken inzake behandeling en zorg om ervoor te zorgen dat burgers toegang hebben tot de beste behandeling die beschikbaar is;

26.   verzoekt de Commissie om middelen in te zetten uit de structuurfondsen en het zevende kaderprogramma voor onderzoek om referentienetwerken te creëren en te financieren voor zeldzame vormen van kanker en voor vormen van kanker die moeilijk te behandelen zijn, om aldus middelen en deskundigheid te bundelen en de diagnose en de behandeling te verbeteren;

27.   dringt er bij de Commissie op aan om middelen uit het zevende kaderprogramma beschikbaar te stellen om onderzoek en vernieuwing in de eerstelijnspreventie, opsporing en vroegtijdige diagnose, en nieuwe geneesmiddelen en behandelingen tegen kanker aan te moedigen;

28.   roept de Raad en de Commissie op een EU-norm in te stellen voor de beoordeling van nieuwe, innovatieve diagnostische en therapeutische benaderingen en de vaststelling van de beste klinische en medische praktijken;

29.   vraagt de Commissie om middelen uit het zevende kaderprogramma beschikbaar te stellen om het kankeronderzoek in de kindergeneeskunde te stimuleren;

30.   dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om te zorgen dat geneesmiddelen tegen kanker in alle lidstaten op gelijke wijze beschikbaar zijn voor alle patiënten die ze nodig hebben;

31.   spoort de Commissie en de lidstaten ertoe aan om op het farmaceutisch forum op hoog niveau na te gaan hoe levenreddende vernieuwende geneesmiddelen tegen kanker de patiënten vlugger ter beschikking gesteld kunnen worden door de versnelde goedkeuring voor verhandeling op de markt nog te bespoedigen aan de hand van een gecentralizeerde EU-procedure en door een prijsstellings- en terugbetalingsprocedure op voorwaarden in overweging te nemen, terwijl de gegevens over de waarde van het middel met medewerking van patiënten in reële levensituaties verzameld worden;

32.   vraagt de Commissie om uiterlijk tegen juni 2008 een voorstel aan het Europees parlement en de Raad voor te leggen, dat zal gaan zorgen voor kwalitatief verantwoorde, objectieve, betrouwbare en niet-publiciteitsgerichte informatie over geneesmiddelen van uiteenlopende oorsprong;

33.   roept de Commissie op om Richtlijn 2001/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de toepassing van goede klinische praktijken bij de uitvoering van klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik(15) (de richtlijn klinische proeven) te herzien om aldus meer academisch kankeronderzoek, vooral over preventie en vroegtijdige opsporing, te stimuleren, hoewel het de weerslag van de kosten erkent die dat voor het onderzoek zonder commerciële doeleinden met zich meebrengt, en de patiënten en het groot publiek meer informatie over lopende en afgesloten klinische proeven ter beschikking te stellen;

34.   verzoekt de lidstaten en de Commissie richtlijnen te ontwikkelen voor een gemeenschappelijke definitie van invaliditeit die ook personen kan omvatten met chronische ziekten of kanker, en vraagt in afwachting hiervan dat de lidstaten die dergelijke personen nog niet hebben opgenomen in hun nationale definities van invaliditeit, dit zo snel mogelijk doen;

35.   verzoekt de Commissie een handvest op te stellen voor de bescherming van kankerpatiënten en chronisch zieken op de werkvloer, teneinde bedrijven te verplichten om patiënten in staat te stellen om tijdens hun behandeling te blijven werken en om daarna weer in hun gewone beroepsbezigheid terug te keren;

36.   moedigt de lidstaten aan om op nationaal niveau handvesten van de rechten van de patiënt aan te nemen volgens Europese richtsnoeren, en gebruik te maken van de deelname en ervaringsdeskundigheid van de patiënten bij het ontwerpen van de beleidsvoering voor de volksgezondheid;

37.   vraagt de lidstaten en de Commissie om initiatieven op te zetten en aan te moedigen voor het verlenen van steun aan personen die rechtstreeks of onrechtstreeks te maken krijgen met kanker, meer bepaald door de aanvang en uitbouw van psychologische zorg- en steunverlening in heel de Unie voor patiënten die van kanker genezen zijn;

38.   vraagt de Commissie om de informatie voor kankerpatiënten uit te breiden door initiatieven aan te moedigen die de patiënten op de hoogte brengen van de behandelingsmogelijkheden en de beschikbaarheid van de behandelingen;

39.   moedigt de lidstaten aan om meer gebruik te maken van structuurfondsen om de infrastructuur van de gezondheidszorg te verbeteren, zoals het ondersteunen van de uitvoering van de aanbeveling van de Raad over kankerscreening;

40.   steunt het Sloveense voorzitterschap van de EU dat kanker als een van zijn prioriteiten voor 2008 heeft aangemerkt, en vraagt dat alle toekomstige voorzitterschappen kanker als een prioriteit blijven beschouwen;

41.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 301 van 20.11.2007, blz. 3.
(2) PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.
(3) PB L 158 van 30.4.2004, blz. 50.
(4) Principles for Evaluating Health Risks in Children, WHO, 2006.
(5) PB L 378 van 27.12.2006, blz. 1.
(6) PB L 327 van 16.12.2003, blz. 34.
(7) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0009.
(8) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0434.
(9) PB C 313 E van 20.12.2006, blz. 273.
(10) PB L 95 van 16.4.1996, blz. 9.
(11) PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2008/29/EG (PB L 81 van 20.3.2008, blz. 51).
(12) PB L 213 van 15.6.2004, blz. 8.
(13) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0471.
(14) PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1. Rectificatie in PB L 136 van 29.5.2007, blz. 3. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1354/2007 van de Raad (PB L 304 van 22.11.2007, blz. 1).
(15) PB L 121 van 1.5.2001, blz. 34.


Tussentijdse evaluatie van het Zesde Milieuactieprogramma van de Gemeenschap
PDF 159kWORD 79k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 april 2008 over de tussentijdse evaluatie van het Zesde Milieuactieprogramma van de Gemeenschap (2007/2204(INI))
P6_TA(2008)0122A6-0074/2008

Het Europees Parlement,

–   gelet op Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap(1),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 november 2006 over een thematische strategie inzake de bescherming en het behoud van het mariene milieu(2),

–   onder verwijzing naar zijn standpunt in eerste lezing van 14 november 2006 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Richtlijn mariene strategie)(3),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 april 2007 over een thematische strategie voor het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen(4),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 september 2006 over de thematische strategie voor het stadsmilieu(5),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 november 2007 over de thematische strategie voor bodembescherming(6),

–   onder verwijzing naar zijn standpunt van 14 november 2007 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de bescherming van de bodem en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG(7),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 september 2006 over de thematische strategie inzake luchtverontreiniging(8),

–   onder verwijzing naar zijn standpunt van 26 september 2006 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa(9),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 februari 2007 over een thematische strategie inzake afvalrecycling(10),

–   onder verwijzing naar zijn standpunt van 13 februari 2007 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende afvalstoffen(11),

–   onder verwijzing naar zijn standpunt van 23 oktober 2007 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden(12),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 24 oktober 2007 over een thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden(13),

–   onder verwijzing naar zijn standpunt van 23 oktober 2007 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen(14),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie internationale handel, de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6-0074/2008),

A.   overwegende dat Europa zich nog niet op de weg bevindt naar een werkelijk duurzame ontwikkeling,

B.   overwegende dat de Commissie erkent dat er slechts beperkte vooruitgang is geboekt op een aantal fundamentele punten zoals de integratie van het milieubeheer in andere takken van beleid en een betere uitvoering van de Gemeenschapswetgeving,

C.   overwegende dat de Commissie erop wijst dat een groot aantal milieuproblemen feitelijk aan het toenemen zijn: de uitstoot van broeikasgassen stijgt overal ter wereld, het verlies aan biodiversiteit gaat in versneld tempo door, de vervuiling heeft nog altijd een belangrijke weerslag op de volksgezondheid, de EU produceert steeds meer afval en onze voetafdruk op het milieu wordt alsmaar duidelijker; overwegende dat een en ander serieuze vragen doet rijzen omtrent het uit milieuoogpunt contraproductieve effect van andere belangrijke beleidsonderdelen van de EU,

D.   overwegende dat duurzame ontwikkeling waarschijnlijk nooit zal worden bereikt zolang de milieuproblematiek niet volledig in alle belangrijke beleidsonderdelen wordt geïntegreerd,

E.   overwegende dat een schoon en gezond milieu van essentieel belang is voor het menselijk welzijn en voor goede maatschappelijke omstandigheden,

F.   overwegende dat een goed opgezet milieubeleid ook kan bijdragen tot het bereiken van andere doelstellingen, zoals verbetering van het concurrentievermogen, stimulering van de economische groei, bevordering van werkgelegenheid en innovatie en stimulering van wetenschappelijke vooruitgang door nieuwe en veilige technologieën te ontwikkelen,

1.   betreurt dat de tussentijdse evaluatie van het Zesde Milieuactieprogramma van de Gemeenschap (zesde MAP) bijna een jaar vertraging heeft opgelopen en betreurt het dat de Europese Unie zich in het algemeen niet aan het tijdschema houdt met betrekking tot de uitvoering van de maatregelen waarin het actieprogramma voorziet, in tegenstelling tot wat de Commissie in haar eigen tussentijdse evaluatie betoogt; herinnert eraan dat het zesde MAP, in tegenstelling tot zijn voorganger, is goedgekeurd volgens de medebeslissingsprocedure van artikel 251 van het EG-Verdrag; verlangt dat de EU al het mogelijke doet om de in het zesde MAP bepaalde doelstellingen te verwezenlijken, omdat een mislukking op dit gebied de geloofwaardigheid van de EU zou schaden, onder andere in de ogen van burgers die zich zorgen maken over de milieusituatie;

2.   merkt op dat door het gebruik van thematische strategieën als nieuw procedure-instrument de prelegislatieve processen belangrijker zijn geworden en er extra mogelijkheden zijn ontstaan om de betrokkenheid van de belanghebbenden te vergroten en te komen tot een meer strategische aanpak van het wetgevingsbeleid van de EU; betreurt evenwel dat de thematische strategieën de duur van het beleidsvormingsproces op milieugebied ook hebben verlengd doordat de formulering van concrete beleidsvoorstellen en de goedkeuring van daarop gebaseerde maatregelen hierdoor vertraging oploopt;

3.   meent, aangezien het milieubeleid een belangrijke element voor het bedrijfsleven vertegenwoordigt en voor zijn uitvoering over het algemeen onder de verantwoordelijkheid van de gemeentebesturen en plaatselijke overheden valt, dat dat gegeven bij het opstellen van wetgeving in aanmerking genomen moet worden, dat de belanghebbende partijen in de desbetreffende adviesorganen aanwezig moeten zijn en dat de standpunten van het bedrijfsleven, de kleine ondernemingen en plaatselijke overheden beluisterd moeten worden;

4.   acht het van essentieel belang dat de functie van het zesde MAP als milieudimensie van de EU-strategie inzake duurzame ontwikkeling meer tot haar recht komt;

5.   is van mening dat de bevoegdheden in de EU duidelijk moeten worden verdeeld en vastgelegd en wijst erop dat de tussentijdse evaluatie van de Commissie onduidelijkheid en interne dubbelzinnigheid over haar eigen bevoegdheden en die van de lidstaten aan het licht brengt; stelt dat de grenzen van hun respectieve bevoegdheden en hun specifieke verantwoordelijkheden duidelijk vastgelegd en aangegeven moeten worden, om ervoor te zorgen dat men aan die verantwoordelijkheden blijft voldoen;

6.   wijst erop dat thematische strategieën van weinig nut zijn als ze qua timing samenvallen met de behandeling van omvangrijke wetgevingsdossiers: ze zijn alleen zinvol hetzij in de periode die aan het verschijnen van het desbetreffende wetgevingsdocument voorafgaat, hetzij op basis van hun eigen merites;

7.   benadrukt dat er een direct verband bestaat tussen de kwaliteit van het menselijk leefmilieu en de volksgezondheid; verzoekt de Commissie derhalve om, met het oog op de implementatie van het principe dat gezondheid een integraal onderdeel moet uitmaken van alle beleidsterreinen, onderzoek te initiëren naar het causale verband tussen veranderingen in de kwaliteit van het milieu en de gezondheidstoestand van de mens;

Thematische strategieën

8.   is van mening dat de EU zich consequent heeft ingezet om de in het zesde MAP omschreven milieudiplomatieke doelstellingen te realiseren; wijst er echter nogmaals op dat de EU er wat betreft de doelstellingen en prioritaire maatregelen om de klimaatverandering tot stilstand te brengen niet in is geslaagd alle toezeggingen gestand te doen; is buitengewoon bezorgd over de toename van de emissies door het verkeer, alsook over het trage effect van de maatregelen die zijn getroffen om de energie-efficiëntie te verbeteren; herinnert de Commissie aan de oproep een mededeling over gekwantificeerde milieudoelstellingen voor een duurzaam transportstelsel te doen uitgaan; verwacht van de lidstaten dat zij de landenspecifieke verminderingsdoelstellingen inzake broeikasgasemissies overeenkomstig het Protocol van Kyoto tegen 2012 zullen halen;

9.   betreurt dat de doelstelling om de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen tegen 2010 waarschijnlijk niet zal worden gehaald en dat de voorgestelde strategieën met betrekking tot de bescherming van het mariene milieu en de bodem tegen 2012 geen concrete milieuresultaten zullen opleveren; merkt op dat een grotere inspanning nodig is om te helpen bij de integratie van de biodiversiteitspolitiek in andere beleidsterreinen; vestigt er de aandacht op dat adequate financiering van Natura 2000 en andere daaraan nauw verwante prioritaire doelstellingen noodzakelijk is;

10.   is van mening dat Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) en tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen(15) met betrekking tot chemicaliën een stap voorwaarts is om de risico's voor mens en milieu te verminderen, maar dat nog altijd niet is bewezen dat de verordening daar effectief en op een overtuigende manier in zal slagen, en betreurt het dat deze verordening niet in alle opzichten strookt met de in het zesde MAP neergelegde doelstellingen; acht het betreurenswaardig dat de thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden aanzienlijke vertraging heeft opgelopen en dat de maatregelen voor de verbetering van de luchtkwaliteit en het stedelijk milieu en voor de terugdringing van lawaai ver bij de doelstellingen van het milieuactieprogramma achterblijven; roept de Commissie op zo spoedig mogelijk met een voorstel te komen voor een herziene richtlijn betreffende nationale emissieplafonds(16); acht het noodzakelijk de richtlijn betreffende omgevingslawaai(17) onverkort te handhaven;

11.   dringt er, aangezien de luchtkwaliteit in gesloten ruimten van invloed is op de gezondheid, bij de Commissie en de lidstaten op aan de werkzaamheden van de Wereldgezondheidsorganisatie op het gebied van de luchtkwaliteit in gesloten ruimten te ondersteunen, en verzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk concrete wetgevingsmaatregelen met betrekking tot de luchtkwaliteit in gesloten ruimten voor te stellen;

12.   ziet geen grote leemten in de specifieke doelstellingen voor waterbescherming waarin het zesde MAP voorziet; verzoekt de Commissie evenwel erop toe te zien dat de kaderrichtlijn water(18) onverkort wordt uitgevoerd en de integratie van de EU-toezeggingen op het gebied van waterbescherming in andere beleidsterreinen opnieuw te evalueren; dringt er bovendien bij de Commissie op aan zo spoedig mogelijk een voorstel in te dienen voor een richtlijn ter beperking van de fosforbelasting in de landbouw, alsook in detergenten, in overeenstemming met artikel 16 van Verordening (EG) nr. 648/2004 van 31 maart 2004 van het Europees Parlement en de Raad over detergenten(19);

13.   constateert dat er een nieuw waterbeleid nodig is dat zich richt op besparing en op een duurzaam waterbeheer;

14.   acht het betreurenswaardig dat de thematische strategieën inzake natuurlijke hulpbronnen en afval de doelstellingen van het zesde MAP hebben afgezwakt; betreurt voorts dat op EU-niveau geen concrete doelstellingen zijn geformuleerd om economische groei los te koppelen van het gebruik van hulpbronnen door zich in te stellen op een duurzaam productie- en consumptiemodel; is het ermee eens dat er op het gebied van bioafval bijkomende maatregelen nodig zijn om het storten van afval nog verder terug te dringen en ervoor te zorgen dat de beste afvalverwerkingsopties, zoals die welke bijdragen tot het milderen van de klimaatverandering, worden toegepast; blijft ondersteuning van milieuvriendelijke vormen van afvalbehandeling aanmoedigen, naast strengere maatregelen om het storten van afval - ook een vorm van milieuvervuiling - tegen te gaan;

15.   roept de Commissie en de lidstaten ertoe op alle nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat er verstandig en zuinig wordt omgesprongen met natuurlijke hulpbronnen, en wel zo dat de biodiversiteit niet in gevaar wordt gebracht;

Implementatie en handhaving van bestaande wetgeving

16.   herinnert eraan dat de volledige en correcte tenuitvoerlegging van de bestaande wetgeving een topprioriteit is, en is van mening dat bindende wetgeving nog steeds van essentieel belang is om de milieuproblematiek het hoofd te kunnen bieden; verzoekt de Commissie haar activiteiten als hoedster van de Verdragen uit te breiden; roept de begrotingsautoriteit van de EU er derhalve eveneens toe op om de Commissie te voorzien van alle nodige financiële en personele middelen om te zorgen dat er in alle lidstaten zo nauwlettend mogelijk wordt toegezien op de uitvoering en handhaving van de bestaande wetgeving;

17.   onderstreept de noodzaak van een effectieve en correcte tenuitvoerlegging van communautaire milieuwetgeving en pleit ervoor om ten behoeve van regio's die problemen ondervinden bij de concretisering van dit aspect van het communautair acquis speciale ondersteunende maatregelen te treffen; dringt er bij de autoriteiten van de lidstaten op aan omzettingsstrategieën uit te werken en daarin duidelijk aan te geven wat de functies en taken van de nationale, regionale en lokale autoriteiten bij een correcte omzetting en uitvoering van de communautaire milieuwetgeving zijn;

18.   is evenwel bezorgd over de van diverse zijden geopperde suggesties om de gemeenschappelijke regelgeving te beperken en af te zwakken of zelfs te vervangen door vrijwillige overeenkomsten of andere niet-bindende instrumenten; dringt er derhalve eens te meer op aan dat men zich via betere regelgeving dient te concentreren op ondubbelzinnige en transparante regels en normen welke uitgaan van wetgeving die is gekoppeld aan overeengekomen doelstellingen, alsook op een betere handhaving daarvan;

19.   is ingenomen met de voorstellen van de Commissie om de handhaving van de milieuwetgeving op nationaal niveau te versterken via een betere toegang tot de rechter en een geharmoniseerd gebruik van het strafrecht; merkt op dat de preventieve aspecten van het strafrecht bijdragen tot een betere handhaving en bescherming van het milieu;

20.   dringt er daarnaast tevens op aan dat de milieubeleidsmaatregelen van de EU zo worden opgezet en heringericht dat zij zich sterker richten op de na te streven doelstellingen dan op de te gebruiken methoden, zodat lidstaten en landbouwers zelf kunnen bepalen wat de meest effectieve en doeltreffende middelen zijn om de gewenste doelstellingen te bereiken;

Natuur, biodiversiteit en klimaatverandering

21.   is van mening dat de Commissie moet toezien op de volledige toepassing van de vogel- en de Habitatrichtlijn; pleit in dat verband, onder inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, voor belastingmaatregelen om optimale werkwijzen aan te moedigen en mensen ervan te weerhouden activiteiten te ontplooien die milieuvervuiling teweegbrengen;

22.   attendeert de Commissie er evenwel op dat het vooruitzicht op strafrechtelijke gevolgen niet in alle gevallen voldoende is om illegaal en bovendien milieuvervuilend gedrag tegen te gaan; onderstreept derhalve de noodzaak om het strafrecht te laten voorzien in sancties post factum, vooral wegens illegaal storten van gevaarlijk afval op het grondgebied van andere landen;

Milieustimulansen en hervorming van subsidies die schadelijk zijn voor het milieu

23.   is ingenomen met het groenboek van de Commissie over marktconforme instrumenten voor milieubeleids- en aanverwante doelstellingen; is van mening dat een ruimer gebruik van marktconforme instrumenten, onder inachtneming van het milieueffect van alle productie- en distributieprocessen en consumptiepatronen, noodzakelijk is;

24.   stelt zich op het standpunt dat de EU-emissiehandelsregeling tot dusverre nog niet in een vermindering van de CO2-emissies heeft geresulteerd doordat er te royaal met de toewijzing van emissierechten is omgesprongen; wijst erop dat de EU zich tegen 2020 tot een vermindering van haar broeikasgasemissies met tenminste 20% ten opzichte van de niveaus van 1990 heeft verplicht; onderstreept dat de EU-emissiehandelsregeling voor de periode na 2012 o.a. moet voorzien in een voldoende stringente bovengrens, een regeling waarbij alle rechten worden geveild en een kwantitatieve en kwalitatieve beperking op het gebruik van gecertificeerde emissiereducties (CER's) en emissiereductie-eenheden (ERU's);

25.   merkt niettemin op dat de rol van milieubelastingen beperkt blijft en geen opwaartse trend vertoont; roept de Commissie en de lidstaten ertoe op zich krachtiger te beijveren voor milieuvriendelijke belastinghervormingen, o.a. in de vorm van een geleidelijke verschuiving van de belastingdruk van welvaartsnegatieve belastingen (bijvoorbeeld op arbeid) naar welvaartpositieve belastingen (bijvoorbeeld op activiteiten die schadelijk zijn voor het milieu, zoals het gebruik van hulpbronnen of vervuiling); wijst erop dat de Verdragen, in weerwil van het unanimiteitsvereiste op het gebied van belastingen, de mogelijkheid bieden om nauwer samen te werken en vestigt de aandacht op het bestaan van de open coördinatiemethode;

26.   constateert dat hiermee een impuls wordt gegeven voor de afschaffing van subsidies die schadelijk zijn voor het milieu; acht het evenwel onaanvaardbaar dat er voor de nabije toekomst geen concrete stappen worden verwacht in de richting van een hervorming van subsidies die schadelijk zijn voor het milieu en verzoekt de Commissie derhalve tegen eind-2008 concrete voorstellen in te dienen om alle subsidieregelingen die schadelijk zijn voor het milieu over de eerstkomende vijf jaar geleidelijk af te schaffen;

Integratie van het milieubeleid, internationale samenwerking en stimulansen voor innovatie

27.   dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan een verregaandere en consistentere integratie van het milieubeleid in alle beleidstakken van de EU te bevorderen; dringt er met het oog op de implementatie van het binnen de EU aangehangen principe dat gezondheid een integraal onderdeel moet uitmaken van alle beleidsterreinen op aan dat de milieu- en gezondheidsbeschermingsdimensie in alle beleidsonderdelen wordt geïntegreerd en dat ook regio´s en steden hierbij worden betrokken; betreurt zowel het uitblijven van integratie van deze aspecten in de respectieve milieuwetgevingen en bij de voorbereiding van nieuwe wetgeving als het gebrek aan integratie daarvan in wetgeving met andere primaire doelstellingen dan milieubescherming;

28.   is van mening dat het, om ten aanzien van de integratie van milieuoverwegingen in andere economische sectoren concrete resultaten te behalen noodzakelijk is bindende doelstellingen en tijdschema's per sector vast te stellen; legt tegelijkertijd de nadruk op de verantwoordelijkheid van de economische actoren in de respectieve bedrijfssectoren om in termen van klimaat- en energiebeleid langetermijnresultaten te laten zien;

29.   wijst met nadruk op het fundamentele verband tussen een efficiënt milieubeleid en een betere levenskwaliteit en onderstreept in dit verband het belang van de regionale dimensie bij de uitvoering van het zesde MAP, met name bij acties ter vermindering van en aanpassing aan de klimaatverandering; benadrukt het belang van voorlichtingscampagnes om het grote publiek beter bewust te maken van de doelstellingen van het zesde MAP en de uitvoering daarvan;

30.   onderstreept dat in het kader van de regionale ontwikkelingsprogramma's rekening moet worden gehouden met het programma Natura 2000, ten einde ervoor te zorgen dat het beginsel van de bescherming van de Europese biodiversiteit in overeenstemming is met de ontwikkeling en verbetering van de levenskwaliteit; is met het oog hierop van mening dat er een brede voorlichtingscampagne moet worden opgezet en dat goede praktijken moeten worden bevorderd om duidelijk te maken dat deze beide - ogenschijnlijk tegengestelde - benaderingen eenzelfde doel dienen;

31.   benadrukt de noodzaak van beter gecoördineerde netwerken van regionale en lokale actoren met het oog op de verspreiding en toepassing van optimale praktijken in minder ontwikkelde regio's; is voorstander van de bevordering van grensoverschrijdende samenwerking op milieugebied, zowel tussen lidstaten onderling als met landen en regio's die aan de EU grenzen zoals de Zwarte Zee- en de Oostzeeregio en het Middellandse Zeegebied, vooral ter voorkoming van grensoverschrijdende vervuiling;

32.   maakt zich ongerust over de in diverse onafhankelijke studies(20)(21)(22)(23) geformuleerde bevindingen, namelijk dat de richtsnoeren van de Commissie inzake effectbeoordeling door haar eigen directoraten-generaal niet volledig worden opgevolgd, dat de vaststelling en kwantificering van economische effecten meer aandacht krijgt dan de ecologische, maatschappelijke en internationale effecten, dat de kosten van de wetgeving zwaarder wegen dan de voordelen die ze opbrengt, en dat kortetermijnoverwegingen de langetermijneffecten overschaduwen; is van mening dat dermate onevenwichtige effectbeoordelingen tegen het milieubeleid zelf en de integratie daarvan in andere EU-beleidsvormen ingaan; roept de Commissie ertoe op stappen te ondernemen om deze niet-aflatende tekortkomingen recht te zetten;

33.   prijst de Commissie om haar krachtige inzet voor het versterken van de internationale dimensie van het milieubeleid; acht het noodzakelijk ervoor te zorgen dat het milieubeleid in alle externe beleidsmaatregelen van de EU wordt geïntegreerd en dat het internationale milieubeheer wordt verbeterd, spoort de Commissie en de lidstaten ertoe aan door te gaan met de bevordering van ambitieuze milieubeleidsinstrumenten en -eisen, bijvoorbeeld door de overdracht van technologie en de uitwisseling van beste praktijken met ontwikkelingslanden te stimuleren;

34.   beklemtoont dat de "klimaatdiplomatie" krachtiger en consistenter moet worden bevorderd in de handelsbetrekkingen van de EU met landen die niet gebonden zijn door multilaterale milieubeschermingsovereenkomsten zoals de Verenigde Staten, China en India, die om uiteenlopende redenen het Protocol van Kyoto niet toepassen; verzoekt de Commissie ook om de ontwikkelingslanden via alle beschikbare mechanismen bij te staan met betrekking tot de inzet van duurzame en efficiënte technologie;

35.   pleit voor toevoeging van een duurzaamheidsclausule aan de GATT, waarin de beginselen van het milieubeleid - zoals het voorzorgsbeginsel en het beginsel dat de vervuiler betaalt - worden gedefinieerd aan de hand waarvan handelsmaatregelen kunnen worden beoordeeld, ten einde te waarborgen dat de getroffen handelsregelingen niet ten koste gaan van de bescherming van het milieu en de milieuregelgeving niet wordt gebruikt voor protectionistische doeleinden;

36.   roept de Raad en de Commissie ertoe op tijdens bilaterale en regionale handelsbesprekingen ook handelsverplichtingen aan de orde te stellen die directe milieuvoordelen opleveren; is van oordeel dat de EU samen met de lidstaten de dialoog met opkomende economieën moet intensiveren om te zorgen dat de gesprekken die worden gevoerd op gebieden van wederzijds belang, zoals klimaatverandering, afvalbeheer en illegale houtkap, daadwerkelijk resulteren in gezamenlijk uit te voeren programma's; steunt het voorstel van de Commissie om bij elke handelsovereenkomst een forum voor duurzame ontwikkeling in te stellen waaraan ook maatschappelijke organisaties kunnen deelnemen en dat een sterke klimaatcomponent heeft, en dringt erop aan dat hiervan ook bij de thans gevoerde onderhandelingen werk wordt gemaakt;

37.   roept de Commissie en de lidstaten ertoe op in alle beleidssectoren van de EU toe te werken naar een meer pragmatische en horizontale benutting van innovatie en nieuwe technologieën, zodat deze elementen een centrale rol vervullen bij de bevordering van het natuurbehoud; benadrukt dat voor de EU onverwijld moet worden gestreefd naar de introductie van een "top runner"-strategie, een meer ambitieus opgezet instrument voor permanente verbetering van de productie- en consumptiepatronen, om ervoor te zorgen dat voortaan alle producten op de EU-markt volgens duurzame criteria worden ontworpen, geproduceerd en gebruikt;

38.   wijst er eens te meer op dat investeringen in innovatieve, milieuvriendelijke technologieën en in ecodesign, energie-efficiëntie bij het eindgebruik en verbetering van de energieprestaties van gebouwen op de korte termijn weliswaar hoge kosten met zich mee kunnen brengen, maar op de lange termijn zeer veel vruchten zullen afwerpen, en beklemtoont dat de regio's ondernemingen ertoe moeten aansporen dergelijke investeringen optimaal te benutten;

39.   spoort de Commissie en de lidstaten ertoe aan daadwerkelijk "groene" regels voor overheidsaankopen vast te stellen, teneinde innovatie en duurzame consumptie- en productiepatronen te bevorderen;

40.   verzoekt de Commissie de nationale, regionale en lokale instanties te helpen om gezamenlijk duurzaam in te kopen door een duidelijk kader te verschaffen om gemakkelijker meetbare doelstellingen en kwaliteitscriteria te kunnen formuleren;

41.   verzoekt de Commissie haar inspanningen om de doelstelling van 20% voor hernieuwbare energiebronnen en de doelstelling van 10% voor het gebruik van biobrandstoffen te halen op te drijven, rekening houdend met het feit dat energiegewassen niet ten koste mogen gaan van de voedselvoorziening in Europa en daarbuiten; benadrukt dat in het kader van het duurzaamheidsmechanisme dat momenteel wordt ontwikkeld, de strengste duurzaamheidscriteria moeten worden gehanteerd voor biobrandstoffen;

42.   onderstreept dat de landbouw in de EU zich steeds meer richt op de productie van veilig voedsel van hoge kwaliteit dat de gezondheid van de EU-burgers ten goede komt;

43.   spoort de lidstaten en hun regionale en lokale instanties ertoe aan de nieuwe investeringsfaciliteiten uit hoofde van de structuurfondsen en de programma's in het kader van het nieuwe Europees nabuurschapsbeleid optimaal te benutten en ervoor te zorgen dat de daaronder ressorterende en met steun van de structuurfondsen opgezette programma's en projecten ertoe bijdragen dat de communautaire milieuwetgeving beter ten uitvoer wordt gelegd en dat de verwezenlijking van een EU-brede duurzame ontwikkeling als langetermijndoelstelling gestalte krijgt op een manier die in overeenstemming is met de andere thematische prioriteiten;

44.   acht het van essentieel belang dat het substitutiebeginsel beter wordt toegepast, waarbij de beschikbaarheid, de toegankelijkheid, de voordelen en de kosten van vervangingsproducten in aanmerking moeten worden genomen; wijst erop dat er ook rekening moet worden gehouden met de ontwerp-, productie- en verbruiksprocessen die het gebruik van producten mogelijk maken welke geen of een kleiner gevaar voor de menselijke gezondheid en het milieu betekenen;

Beginselen van betere regelgeving in het milieubeleid

45.   wijst erop dat, voor zover betere regelgeving op dit gebied inderdaad een streefdoel is, er behoefte bestaat aan herziening van elkaar overlappende wetgevingsonderdelen, die veel administratieve rompslomp teweegbrengen en de concurrentieverhoudingen ondermijnen;

46.   is van mening dat de filosofische benadering die bij het herzieningsproces wordt gevolgd van kritische reflectie gespeend is en de redenen en oorzaken van de optredende vertragingen niet analyseert; stelt zich op het standpunt dat een en ander in de toekomst alleen kan worden rechtgezet door de oorzaken van deze vertragingen te analyseren en daarover na te denken;

47.   wijst erop dat het - voor zover daadwerkelijk de wens bestaat om de wetgevingsmethoden te verbeteren en hanteerbare regels op te stellen die gemakkelijk door de bevoegde overheden, bedrijven en burgers kunnen worden toegepast - absoluut noodzakelijk is de interactie tussen de communautaire instellingen en organen en de burgersamenleving te verruimen, zodat beter op de bij de burger bestaande vragen en wensen kan worden ingespeeld en rekening kan worden gehouden met de besluiten en standpunten van regio's, gemeenteraden, belanghebbende industrietakken en aanverwante verenigingen; onderstreept daarnaast tevens dat de kosten op korte termijn van de aanpassing van de bestaande installaties in aanmerking moeten worden genomen;

De weg effenen voor een gedragsaanpassing

48.   wijst erop dat er behoefte is aan nieuwe manieren om welvaart te meten op basis van realistische waarden voor milieudiensten; is van mening dat het BBP op zich niet alle facetten en behoeften van een moderne samenleving kan weerspiegelen en daarom niet langer een adequaat instrument is om welzijn en ontwikkeling te meten; moedigt de EU ertoe aan voort te werken aan de ontwikkeling en het gebruik voor beleidsdoeleinden van een nieuwe indicator waarin de negatieve gevolgen van economische vooruitgang voor ons milieu en onze gezondheid zijn verwerkt en die ertoe bijdraagt economische groei los te leren zien van de druk op het milieu; is van mening dat deze nieuwe indicator bevorderlijk zou moeten zijn voor de ontwikkeling van een geïntegreerde samenleving en een impuls zou moeten geven voor betere integratie van de milieuzorg in andere beleidstakken;

49.   dringt er bij de Commissie op aan de bescherming van de menselijke gezondheid als een van de prioriteiten voor milieubescherming primaire aandacht te geven;

50.   is van mening dat de Europese Unie een voortrekkersrol moet vervullen bij de ontwikkeling van beleidsopties waarmee de weg wordt geëffend voor radicale gedragswijzigingen in het consumptie- en productiepatroon;

51.   onderstreept dat het van belang is de consument te helpen zich in zijn gedragspatroon bewuster op te stellen, hetgeen - ook buiten het rechtskader van de lidstaat - een positief effect zou kunnen hebben op de mate waarin en de intensiteit waarmee marktspelers zich voor het milieu inzetten;

52.   is van mening dat het verschaffen van behoorlijke informatie aan de burgers als een prioriteit moet worden beschouwd; spreekt zijn krachtige steun uit voor de ontwikkeling van een duidelijk en consistent etiketteringssysteem, aangezien dit er ten zeerste toe zou bijdragen de consument te helpen de "juiste keuze" te maken;

53.   dringt erop aan dat een algehele evaluatie wordt opgemaakt van de resultaten van het zesde MAP, alvorens het voorstel voor het zevende MAP wordt afgerond;

54.   stelt zich op het standpunt dat de eindevaluatie van het zesde MAP moet worden uitgevoerd door een externe instantie, onafhankelijk van de Commissie;

o
o   o

55.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.
(2) PB C 314 E van 21.12.2006, blz. 131.
(3) PB C 314 E van 21.12.2006, blz. 86.
(4) PB C 74 E van 20.3.2008, blz. 660.
(5) PB C 306 E van 15.12.2006, blz. 182.
(6) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0504.
(7) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0509.
(8) PB C 306 E van 15.12.2006, blz. 176.
(9) PB C 306 E van 15.12.2006, blz. 102.
(10) PB C 287 E van 29.11.2007, blz. 168.
(11) PB C 287 E van 29.11.2007, blz. 135.
(12) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0444.
(13) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0467.
(14) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0445.
(15) PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1354/2007 van de Raad (PB L 304 van 22.11.2007, blz. 1).
(16) Richtlijn 2001/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake nationale emissieplafonds voor bepaalde luchtverontreinigende stoffen (PB L 309 van 27.11.2001, blz. 22).
(17) PB L 189 van 18.7.2002, blz. 12.
(18) PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2008/32/EG (PB L 81 van 20.3.2008, blz. 60).
(19) PB L 104 van 8.4.2004, blz. 1.
(20) European Environment and Sustainable Development Advisory Councils: "Impact Assessment of European Commission Policies: Achievements and Prospects", april 2006.
(21) Institut for Miljøvurdering: "Getting Proportions Right - How far should EU impact assessments go?", april 2006.
(22) Institute for European Environmental Policy: "For Better of for Worse ? The EU's 'Better Regulation' Agenda and the Environment", november 2005.
(23) Institute for European Environmental Policy: "Sustainable Development in the European Commission's integrated impact assessments for 2003", april 2004.


Culturele industrieën in Europa
PDF 148kWORD 68k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 april 2008 over de culturele industrieën in Europa (2007/2153(INI))
P6_TA(2008)0123A6-0063/2008

Het Europees Parlement,

–   gelet op artikel 151 van het EG-Verdrag,

–   gezien de conventie van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (UNESCO) betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen, 2005 (UNESCO-conventie inzake culturele diversiteit),

–   gezien de conclusies van de Raad van 13 en 14 november 2006 en 24 en 25 mei 2007, met name over de bijdrage die de culturele en creatieve sectoren leveren tot verwezenlijking van de Lissabondoelen, en de resolutie van de Raad van 16 november 2007 over een Europese agenda voor cultuur,

–   gezien Richtlijn 2007/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 tot wijziging van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten(1),

–   gezien Besluit 2006/515/EG van de Raad van 18 mei 2006 inzake de sluiting van het verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen(2),

–   gezien de mededeling van de Commissie over een Europese agenda voor cultuur in het licht van de mondialisering (COM(2007)0242), alsmede het begeleidend werkdocument van de diensten van de Commissie bij deze mededeling (SEC(2007)0570),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 4 september 2003 over cultuurindustrie(3),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 januari 2004 over een communautair kader voor maatschappijen voor collectief beheer op het gebied van auteursrechten en naburige rechten(4),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 maart 2007 over Aanbeveling 2005/737/EG van de Commissie van 18 oktober 2005 betreffende het collectieve grensoverschrijdende beheer van auteursrechten en naburige rechten ten behoeve van rechtmatige online muziekdiensten(5),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 7 juni 2007 over de sociale status van kunstenaars(6),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het rapport van de Commissie cultuur en onderwijs en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0063/2008),

A.   overwegende dat cultuur niet alleen openbaar bezit is en een doel op zich voor de individuele en maatschappelijke ontwikkeling, maar ook een bijdrage levert aan de economische groei, de werkgelegenheid en de sociale cohesie, alsmede aan de regionale en lokale ontwikkeling, zoals blijkt uit recente wetenschappelijke studies, met name die van KEA European Affairs in opdracht van de Commissie over de economie van de cultuur in Europa,

B.   overwegende dat culturele industrieën noch kunnen bestaan, noch europese culturele en economische waarde kunnen toevoegen, zonder de regelmatige inbreng van nieuwe inhoud vanuit een levendige creatieve gemeenschap van ontwerpers in alle culturele domeinen, zoals filmmakers, componisten, auteurs, visuele artiesten en designers,

C.   overwegende dat culturele industrieën industrieën zijn die een economische meerwaarde aan intellectuele werken geven en tegelijkertijd nieuwe waarden doen ontstaan op individueel en maatschappelijk niveau; overwegende dat deze culturele industrieën traditionele industrieën omvatten zoals film, muziek en uitgeverijen, de media en de industrieën uit de creatieve sector (bijvoorbeeld mode, design), de toeristische sector en de kunstzinnige en de informatieve sector,

D.   overwegende dat culturele industrieën, volgens de definitie van de UNESCO-conventie inzake culturele diversiteit, alle sectoren omvatten waarin sprake is van schepping, productie en verhandeling van goederen en diensten met als bijzonder kenmerk dat de inhoud ontastbaar en cultureel van aard is; dat het product van de culturele industrie doorgaans beschermd wordt door auteursrechten,

E.   overwegende dat evenwel meer erkenning, een speciale rechtspositie en meer steun nodig zijn om alle culturele en creatieve industrieën, met inbegrip van micro-ondernemingen, MKB en individuele kunstenaars te helpen hun volledige bijdrage te leveren aan de doelstellingen van de strategie van Lissabon,

F.   overwegende dat de culturele industrieën voor burgers een groot scala aan inhoud produceren en verspreiden van informatieve, educatieve en ontspannende aard, dat deze steeds meer gebaseerd zijn op nieuwe technologieën en nieuwe digitale en audiovisuele vormen en dat de lidstaten en de Europese Unie een stimulerende en regulerende rol dienente spelen voor deze inhoud en vormen, door eerlijke en gepaste beloning te waarborgen voor scheppers van originele inhoud door middel van adequate en doeltreffende bescherming van auteursrechten en naburige rechten, en er tevens voor te zorgen dat de Europese culturele industrieën levensvatbaar zijn,

G.   overwegende dat binnen de hedendaagse informatiemaatschappij vol digitale technologie nieuwe productie-, distributie- en consumptievormen ontstaan, die leiden tot nieuwe culturele producten en diensten die tegen piraterij beschermd moeten worden en meer in het algemeen tot adequate operationele en economische modellen om ervoor te zorgen dat producten met culturele inhoud toegankelijk, opengesteld en verscheiden zijn en in vergelijking met gewone handelsproducten hun bijzondere aard behouden, en waardoor wordt gewaarborgd dat alle groepen houders van rechten naar behoren worden beloond voor het gebruik dat wordt gemaakt van door auteursrechten beschermde culturele inhoud;

H.   overwegende dat culturele producten en diensten bijzondere eigenschappen hebben die deze van andere producten en diensten onderscheiden, die dienen te worden meegenomen bij het uitstippelen en de tenuitvoerlegging van Europees beleid,

I.   overwegende dat adequate en doeltreffende bescherming van auteursrechten en naburige rechten een essentieel middel vormt om kunstenaars en ontwerpers in staat te stellen zich voor hun scheppend werk en in het kader van het commerciële gebruik van hun werken eerlijk te laten belonen, en overwegende dat deze bescherming derhalve noodzakelijk is voor het overleven van de culturele industrieën,

J.   overwegende dat de culturele industrieën een essentiële bijdrage leveren aan de bevordering van de culturele verscheidenheid, waarborging van de keuze van de consument, opvoering van de verscheidenheid van het ondernemerschap, de democratisering van de toegang tot cultuur, aan de versteviging van de Europese identiteit en de Europese integratie, en de bevordering van de interculturele dialoog,

K.   overwegende dat culturele industrieën een belangrijke bijdrage leveren aan lokale en regionale ontwikkeling en samenhang doordat zij aantrekkingskracht uitoefenen op investeringen in toerisme, hierdoor nieuwe soorten goederen en diensten ontstaan met een "lokaal karakter" en doordat er door nieuwe arbeidsplaatsen en mogelijkheden voor economische ontwikkeling wordt voorkomen dat afgelegen of minder ontwikkelde regio's in een marginale maatschappelijke positie terechtkomen,

L.   overwegende dat auteurs ook aan de basis staan van de culturele industrieën en dat hun daarom een economische, juridische en maatschappelijke omgeving dient te worden geboden waarin zij hun creatieve mogelijkheden kunnen ontplooien,

M.   overwegende dat het nodig is dat cultuur nauw verbonden wordt met onderwijs en vorming, om zo de productiecapaciteit en het scheppend vermogen van de culturele sector te versterken,

N.   overwegende dat de ervaring met de "culturele hoofdsteden van Europa" een concreet voorbeeld vormt van de bijdrage die de culturele sector levert aan het economische en sociale leven van de stad en aan de ontplooiing van de inwoners daarvan,

O.   overwegende dat de overheidssteun en de subsidies voor de creatieve sector als een investering dienen te worden beschouwd en niet als een luxe, en dat deze ook dienen te worden beoordeeld op grond van de Europese regels inzake mededinging, het protocol bij het Verdrag van Amsterdam betreffende het openbareomroepstelsel in de lidstaten, artikel 151 van het EG-Verdrag en de UNESCO-conventie inzake culturele diversiteit,

P.   overwegende dat particuliere en overheidsinvesteringen alsmede sponsoring in de culturele sector moeten worden aangemoedigd,

Q.   overwegende dat concentratie in de culturele industrieën een gevaar vormt voor de verscheidenheid en het aanbod van culturele goederen aan consumenten,

R.   overwegende dat creativiteit een voorwaarde is voor de ontwikkeling van innovatie in Europa en dat Europese technologische bedrijven er baat bij hebben samenwerkingsverbanden aan te gaan met kunstenaars en ontwerpers in de vorm van bedrijvenclusters,

S.   overwegende dat het nodig is het kleinbedrijf en micro-ondernemingen verder te ondersteunen en hun netwerk te bevorderen, alsmede de individuele werknemers in deze ondernemingen, die in grote mate bijdragen aan de vorming van rijkdommen in een economie, en dat kunstenaars en ontwerpers moeten worden geholpen bij hun vorming als ondernemer in de creatieve sector en zij moeten worden gestimuleerd van hun creativiteit te leven,

T.   overwegende dat de versnippering van de creatieve sector in Europa, die slechts ten dele kan worden verklaard door taalkundige factoren of redenen die te maken hebben met nationale identiteit, alsmede de afwezigheid van culturele industrieën met een echt Europese dimensie een belemmering kunnen vormen voor de rol die Europa op het internationale toneel toekomt op het gebied van cultuur,

U.   overwegende dat culturele diversiteit en het vrij verkeer van ideeën gestalte krijgen in originaliteit, pluraliteit van identiteiten en gelijkheid tussen mannen en vrouwen,

V.   overwegende dat de gelijkheid tussen mannen en vrouwen een fundamentele waarde van de Europese Unie is die via de cultuur wordt doorgegeven en dat deze waardenoverdracht de Europese integratie bevordert,

W.   overwegende dat in de culturele industrie het evenwicht tussen mannen en vrouwen nog lang geen werkelijkheid is,

X.   overwegende dat vrouwen in de culturele industrie voornamelijk verantwoordelijke posten bekleden als het gaat om het MKB of als zij hun eigen bedrijf opzetten,

Y.   overwegende dat de deelname van vrouwen in de TIMES-sector (telecommunicatie, internet, media, e-commerce en software), een van de pijlers van de culturele industrie, extreem laag is (30%), terwijl slechts 20% van de nieuwe bedrijven in die sector door vrouwen wordt opgezet,

1.   spreekt zijn tevredenheid uit over het feit dat de Raad en de Commissie bereid lijken te zijn de centrale rol te erkennen die wordt gespeeld door cultuur en creativiteit als belangrijke factoren in de bevordering van Europees burgerschap, verkleining van de afstand tussen kunst en Europese burger en om de doelstellingen van de strategie van Lissabon te halen, waardoor hun betekenis voor de ontwikkeling van het Europese project nog extra wordt benadrukt;

2.   onderstreept dat het concurrentievermogen van de Unie in het kader van de huidige postindustriële economie eveneens moet worden verstevigd door de sectoren cultuur en creativiteit; verzoekt de Commissie en de lidstaten in dit kader voorrang te verlenen aan beleid dat niet alleen is gericht op commerciële innovatie, maar ook op innovatie in culturele acties en de creatieve economie;

3.   merkt op dat de culturele industrieën behoren tot de voornaamste leveranciers van diensten met een toegevoegde waarde, die de basis vormen voor een dynamische kenniseconomie en derhalve dienen te worden erkend als een belangrijke bijdrage tot het mededingingsvermogen in de Europese Unie;

4.   is van oordeel dat de culturele industrieën, die een belangrijke bron van nieuwe werkgelegenheid in de Europese Unie vormen, met name de ontwikkeling van creatief talent dienen te bevorderen; dringt er bij de lidstaten op aan nieuwe, innovatieve vormen van permanente educatie aan te moedigen waardoor creatief talent wordt gecultiveerd;

5.   nodigt de Raad en de Commissie uit aan te geven wat precies onder een Europese visie op cultuur, creativiteit en innovatie wordt verstaan en gestructureerde politieke maatregelen op te stellen ten behoeve van de effectieve ontwikkeling van de Europese creatieve industrieën en deze op te nemen in het beleidskader voor de ontwikkeling van een daadwerkelijke Europese strategie voor cultuur; is van oordeel dat het hiertoe van groot belang is de identiteit van de sector van de culturele industrieën en ondernemingen te definiëren;

6.   nodigt de Commissie dan ook uit systematische statistische gegevens op dat gebied te verzamelen, opdat de Europese Unie en de lidstaten over vergelijkbaar en samenhangend statistisch materiaal beschikken, dat nodig is om een doelgericht en passend beleid op te zetten ten behoeve van de bevordering van de culturele en creatieve sector;

7.   verzoekt de lidstaten om ondernemerschap op te nemen in hun nationale middelbare en hogere onderwijsprogramma's, met name op het gebied van geesteswetenschappen, letteren en cultuur;

8.   vraagt de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid beter en meer rekening te houden met de culturele dimensie van Europa en meer in het bijzonder de culturele industrieën en kunstenaars en ontwerpers, in de buitenlandse betrekkingen van de Europese Unie en in het kader van het Europese nabuurschapsbeleid en de belangrijke fora voor dialoog met andere regio's in de wereld;

9.   is van mening dat de bloei van de culturele industrieën in grote mate afhankelijk is van de mogelijkheid een grensoverschrijdende mobiliteit te waarborgen, dat de problemen met het Europese aanhoudingsbevel daarom aangepakt moeten worden en concrete regelgeving ter zake moet worden vastgelegd, en herhaalt in dat verband de verzoeken die zijn gedaan in zijn bovengenoemde resolutie over de sociale status van kunstenaars;

10.   staat positief tegenover het idee de mobiliteit voor personen, producten en diensten op creatief gebied te vergroten met inachtneming van de regels en beginselen van de UNESCO-conventie inzake culturele diversiteit en nodigt de Commissie uit aan het Parlement ter zake een groenboek te presenteren waarin het bijzondere karakter van deze sector als cultureel en economisch activum wordt meegenomen;

11.   wijst erop dat er een sociaal-economisch model dient te worden uitgewerkt dat een adequaat veiligheidsnet biedt aan creatieve ondernemers, vooral zelfstandigen, op het gebied van cultuur en creatieve economie, sectoren waarin tot dusverre veel parttime wordt gewerkt en de arbeidsomstandigheden niet stabiel zijn;

12.   meent dat een goed georganiseerd collectief grensoverschrijdend beheer van auteursrechten en naburige rechten en ondernemingsmodellen in het kader waarvan rekening wordt gehouden met de rechten van alle houders van rechten essentieel zijn bij het optimaal benutten van het creatief potentieel, terwijl billijke beloning van alle groepen houders van rechten wordt gewaarborgd;

13.   herinnert de Commissie aan zijn hierboven genoemde resolutie van 13 maart 2007 en roept op tot een communautaire aanpak die rekening houdt met de bijzondere kenmerken van het digitale tijdperk, met het behoud van de Europese culturele verscheidenheid, met kleine belanghebbenden en plaatselijke repertoires op basis van het beginsel van gelijke behandeling;

14.   verzoekt de Commissie stelselmatig en zo spoedig mogelijk over te gaan tot integrale toepassing van artikel 151, lid 4 van het EG-Verdrag, opdat cultuur en de culturele sector in al het overige communautaire beleid worden meegenomen, met name beleid op het gebied van de interne markt, mededinging, handel, ondernemingen, onderzoek en ontwikkeling, en bij de tenuitvoerlegging van dit beleid meer rekening te houden met het specifieke karakter van de culturele sector, alsmede in het buitenlandse beleid voor het sluiten van internationale verdragen overeenkomstig de UNESCO-conventie inzake culturele diversiteit, daarbij proactief te handelen en internationale samenwerking te bevorderen;

15.   verzoekt de Commissie en de lidstaten de UNESCO-conventie inzake culturele diversiteit leven in te blazen en de daarin verankerde beginselen volledig mee te nemen in intern en extern beleid;

16.   nodigt de Commissie uit een structuur op te zetten waarmee werkzaamheden en maatregelen die van invloed zijn op de culturele en creatieve sector beter kunnen worden gecoördineerd en over te gaan tot het oprichten van een task force voor cultuur en de creatieve economie, teneinde de rechtstreekse bijdrage van cultuur en creativiteit op innovatie, economische groei en maatschappelijke ontwikkeling in de Europese Unie nader te onderzoeken; en in samenwerking met het Parlement concrete voorstellen te doen in het kader van het Gemeenschapsbeleid;

17.   doet, gezien de snelle technologische en marktontwikkelingen en om te waarborgen dat de culturele industrieën de vruchten zullen plukken van de ontwikkeling van digitale platforms, een dringend beroep op de Commissie nogmaals haar gedachten te laten gaan over het lastige vraagstuk betreffende de intellectuele eigendom uit cultureel en economisch oogpunt en alle betrokkenen uit de sector, met name netwerkexploitanten en internet service providers, uit te nodigen gezamenlijk voor kleine en grote actoren aanvaardbare oplossingen te zoeken, zodat een evenwicht kan worden gevonden tussen de mogelijkheden toegang te verkrijgen tot culturele activiteiten en inhoud enerzijds en de intellectuele eigendom anderzijds, zodat alle groepen rechthebbenden verzekerd zijn van een echte, doelmatige beloning, consumenten van een echte keuze, en zodat er sprake is van culturele verscheidenheid; vestigt wat dat betreft de aandacht van de lidstaten op het feit dat strafbaarstelling van consumenten die geen winstbejag voor ogen hebben, niet de juiste oplossing is ter bestrijding van digitale piraterij;

18.   verzoekt de Commissie maatregelen te treffen in verband met preventie, vorming en bewustmaking van consumenten, met name kinderen en jongeren op scholen, over de waarde van intellectuele eigendom en creativiteit in het algemeen, en consumenten ertoe aan te sporen intellectuele-eigendomsrechten te respecteren;

19.   vraagt de Commissie met name inspanningen voor het opstellen van nieuwe bedrijfsmodellen in het digitale tijdperk te ondersteunen, waarbij de consument zo veel mogelijk profijt heeft van nieuwe technologieën en het legitieme recht op beloning voor kunstzinnige en culturele werken intact blijft;

20.   verzoekt de Commissie te erkennen dat het gebruik van culturele producten en diensten sinds de komst van het internet ingrijpend is veranderd en dat er moet worden gezorgd voor onbelemmerde toegang tot culturele inhoud online en verscheidenheid van cultuuruitingen die verder reiken dan industriële en commerciële doeleinden, waarbij eerlijke beloning voorts wordt gewaarborgd die billijk wordt verdeeld onder alle betrokken rechthebbenden;

21.   is van oordeel dat een hervorming van de intellectuele-eigendomsrechten cruciaal is voor de bevordering van creativiteit en de ontwikkeling van culturele werken; beveelt aan de overeenkomst van Parijs te gebruiken als raamwerk voor een eerlijk evenwicht tussen de belangen van scheppenden en consumenten;

22.   vraagt de Commissie en de lidstaten de nodige middelen in te zetten om te waarborgen dat intellectuele-eigendomsrechten in acht worden genomen en beschermd;

23.   roept de Commissie en de lidstaten op te erkennen dat het internet een breed platform is voor culturele expressie, toegang tot kennis en democratische participatie in de Europese creativiteit, dat generaties samenbrengt in de informatiemaatschappij; roept de Commissie en de lidstaten daarom op geen maatregelen te nemen die strijdig zijn met de burgerlijke vrijheden en de mensenrechten alsmede de beginselen van evenredigheid, doelmatigheid en ontradende werking, zoals onderbreking van de internettoegang;

24.   dringt er bij de Commissie op aan alle betrokken actoren, inclusief consumenten, bewust te maken van hun verantwoordelijkheden bij de bestrijding van piraterij en bewustmakings- en informatiecampagnes op te zetten;

25.   is van oordeel dat een passende financiering van culturele en creatieve industrieën en voor creatieve samenwerkingsverbanden onontbeerlijk is en verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten de noodzakelijke maatregelen te nemen door gemengde financieringsmethoden en financiële zekerheid aan te bevelen en een voor de culturele industrieën en creatieve gemeenschappen gunstig reglementair en fiscaal kader te bevorderen , in het bijzonder de toepassing van heffingskortingen en een verlaagd BTW-tarief voor alle culturele producten, met inbegrip van werken on-line;

26.   onderstreept dat gratis infrastructuur op het gebied van informatie op basis van modellen voor open deelname en open normen, zoals het World wide web, van belang is voor de Europese creatieve sector en vraagt de Commissie een strategie voor te leggen waarmee beter toegankelijke en interoperabele informatie-infrastructuur kan worden opgezet;

27.   is van mening dat het nodig is dat de structuurfondsen, programma's die zijn gericht op het midden- en kleinbedrijf en het zevende kaderprogramma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratiewerkzaamheden (2007-2013) een vooraanstaande plaats inruimen voor de ontwikkeling en adequate financiering van de culturele en creatieve industrieën, met inbegrip van het MKB en particuliere kunstondernemingen in de sector, en herhaalt zijn verzoek aan de Commissie een studie te presenteren over de invloed van de financiering van de structuurfondsen en het Zevende kaderprogramma op de culturele en onderwijssector;

28.   wijst opnieuw op het belang van en dringt aan op voorrang voor de doelen van de Europese Investeringsbank in het kader van het Initiatief Innovatie 2010 ("i2i"); spoort de Commissie en de lidstaten ertoe aan op zoek te gaan naar alternatieve manieren om financiële bijstand te verlenen bij het starten en opbouwen van MKB in de culturele en creatieve sector (bijvoorbeeld door middel van het zevende kaderprogramma); moedigt het gebruik van de structuurfondsen aan voor het ondersteunen van traditionele kunst- en erfgoedsectoren en van culturele en innovatieve industrieën; roept de Commissie op die activiteiten van nabij te volgen en behulpzaam te zijn bij de verspreiding van optimale praktijken.

29.   roept de Commissie op toegang tot de culturele industrieën te bevorderen wat betreft programma's voor technische bijstand met landen buiten de Unie, met name China, India en Latijns-Amerika;

30.   vraagt de Commissie partnerschappen tussen de culturele industrieën en de informatie- en communicatietechnologieën te stimuleren en te steunen om tegen de achtergrond van de strategie van Lissabon synergieën te bevorderen tussen creativiteit en innovatie;

31.   verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken een programma op te zetten vergelijkbaar met het MEDIA-programma, de procedures af te ronden voor de tenuitvoerlegging van het initiatief met betrekking tot de Europese Digitale Bibliotheek, de muziek, theater en uitgeverijindustrieën te stimuleren en te steunen, zodat werken gemakkelijker buiten de landsgrenzen kunnen worden gedistribueerd, en als inleidende maatregel in het kader van het "Cultuur"-programma een mechanisme op te zetten waarmee de niet-audiovisuele culturele industrieën toegang hebben tot EU-financiering voor de promotie van boeken (o.m. via een gemeenschappelijke stand op boekenbeurzen e.d.), en eveneens muziek en beroepsopleiding te bevorderen;

32.   verzoekt de Commissie en de lidstaten het bedrag voor steun ten behoeve van vertalingen te verhogen, omdat de bedragen die voor de Europese cultuurprogramma's zijn begroot, ontoereikend zijn om de doelstellingen te verwezenlijken;

33.   is van mening dat het noodzakelijk is de culturele en creatieve sector aan te moedigen door het kwalificatiesysteem, het leerlingwezen en het opleidingsstelsel te verbeteren, met name door te trachten studenten in culturele en artistieke richtingen een opleiding te bieden waarmee zij worden voorbereid op het beroepsleven en door elkaar versterkende effecten te stimuleren tussen bedrijven in de sector en scholen en door nauwere banden aan te moedigen tussen scholen en instellingen in de lidstaten die zich hierop reeds toeleggen;is van mening dat er eveneens verdere vooruitgang moet worden geboekt bij de onderlinge erkenning van diploma's in de kunstsector;

34.   onderstreept het specifieke karakter van bepaalde beroepen en knowhow in de culturele, creatieve en ambachtelijke sector, waarvan het voortbestaan moet worden gewaarborgd door adequate kennisoverdracht;

35.   verzoekt de Commissie en de lidstaten de nodige maatregelen te treffen voor de waardering van traditionele vaardigheden zodat mobiliteit wordt gestimuleerd en beroepsbeoefenaars in de desbetreffende sectoren in de Europese Unie betere toegang hebben tot werkgelegenheid;

36.   verzoekt de lidstaten extra aandacht te schenken aan het salarisniveau van vrouwen in de culturele sector om ervoor te zorgen dat de salarisschalen geen geslachtsgerelateerde loondiscriminatie tot gevolg hebben;

37.   benadrukt de belangrijke rol die culturele industrieën vervullen bij de bestrijding van genderstereotypen, voor meer gelijkheid tussen mannen en vrouwen en het veranderen van de mentaliteit; verzoekt de lidstaten om alle initiatieven van de culturele industrie in die zin aan te moedigen en te ondersteunen.

38.   roept de lidstaten en de lokale overheden daarvan op te zorgen voor betere communicatie tussen de creatieve industrieën en financiële instanties door diensten te ontwikkelen op het gebied van managementconsultancy, financieel advies, informatie en opleiding voor het kleinbedrijf, ondernemers en ambachtslieden in de culturele en creatieve sector;

39.   hecht veel belang aan de bepalingen in Richtlijn 2007/65/EG, verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat de richtlijn wordt omgezet, en verzoekt de Commissie het Parlement van informatie te voorzien omtrent de tenuitvoerlegging van die richtlijn;

40.   wijst met nadruk op de mogelijkheden die ver reikende, snelle breedbandverbindingen en nieuwe draadloze technologieën in elke van de 27 lidstaten te bieden hebben voor de ontwikkeling en verspreiding van nieuwe innovatieve culturele diensten en inhoud in zowel plattelands- als stedelijke gebieden; verzoekt de lidstaten daarnaast prioriteit te geven aan de ontwikkeling van breedbandnetwerken in plattelands- en perifere gebieden, teneinde de digitale kloof te overbruggen; merkt op dat de technologische vooruitgang de consument in staat stelt zich sneller toegang te verschaffen tot culturele inhoud;

41.   wijst de Commissie en de lidstaten op het standpunt dat zij in het kader van internationale handelsbesprekingen tot dusverre hebben ingenomen over audiovisuele diensten en verzoekt hen in het kader van WTO/GATS-onderhandelingen ook in de toekomst geen enkel aanbod te doen tot liberalisering van audiovisuele diensten, en niet te eisen dat hen vrijstelling wordt verleend van de toepassing van behandeling als meestbegunstigde land;

42.   spreekt zijn waardering uit voor de recente instelling (2007) van de jaarlijkse filmprijs van het Parlement (LUX-prijs) als middel om het cultuurbeleid te versterken, culturele en taalkundige diversiteit te stimuleren, culturele tradities te behouden en culturele uitwisselingen te ondersteunen, en vraagt om bij de toekenning van die prijs in het bijzonder rekening te houden met de participatie en creativiteit van vrouwen en zodoende hun bijdrage tot de ontwikkeling en vooruitgang van de Europese film te erkennen;

43.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten, de UNESCO en de Raad van Europa.

(1) PB L 332 van 18.12.2007, blz. 27.
(2) PB L 201 van 25.7.2006, blz. 15.
(3) PB C 76 E van 25.3.2004, blz. 459.
(4) PB C 92 E van 16.4.2004, blz. 425.
(5) PB C 301 E van 13.12.2007, blz. 64.
(6) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0236.


Europese agenda voor cultuur in het licht van de mondialisering
PDF 172kWORD 96k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 april 2008 over een Europese agenda voor cultuur in het licht van de mondialisering (2007/2211(INI))
P6_TA(2008)0124A6-0075/2008

Het Europees Parlement,

–   gelet op artikel 151 van het EG-Verdrag,

–   gelet op Besluit nr. 1855/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot vaststelling van het programma Cultuur (2007-2013)(1),

–   gezien het verdrag inzake de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen, aangenomen door de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, wetenschap en cultuur op 20 oktober 2005,

–   gelet op Besluit 2006/515/EG van de Raad van 18 mei 2006 inzake de sluiting namens de Europese Gemeenschap, van het UNESCO-verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen(2),

–   gezien de conclusies van de Raad Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur naar aanleiding van zijn vergadering van 24 en 25 mei 2007 evenals document 9021/2007 van de Raad over de bijdrage van de culturele en de creatieve sector aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon,

–   gezien de mededeling van de Commissie betreffende Europa in de wereld – praktische voorstellen om de samenhang, het effect en de zichtbaarheid van het EU-optreden te vergroten (COM(2006)0278),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 10 mei 2007 over een Europese agenda voor cultuur in het licht van de mondialisering (COM(2007)0242), evenals het bijbehorende werkdocument van de diensten van de Commissie (SEC(2007)0570),

–   gezien de resolutie van de Raad van 16 november 2007 over een Europese agenda voor cultuur(3),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 september 2001 over de culturele samenwerking in de Europese Unie(4),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 4 september 2003 over de cultuurindustrie(5),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 maart 2007 over Aanbeveling 2005/737/EG van de Commissie van 18 oktober 2005 betreffende het collectieve grensoverschrijdende beheer van auteursrechten en naburige rechten ten behoeve van rechtmatige on-line muziekdiensten(6),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel en de Commissie regionale ontwikkeling (A6-0075/2008),

A.   overwegende dat, ongeacht het feit dat er een grootst mogelijke en zeer wenselijke openheid moet bestaan ten aanzien van andere culturen, de Europese Unie de bijzondere plicht heeft te waken over de culturele rijkdom van Europa en dat het Europees cultureel erfgoed dient te worden behouden, gepromoot en gedeeld, zowel binnen als buiten de Europese Unie, in alle vormen en met behulp van alle mogelijke middelen,

B.   overwegende dat kunst en cultuur ertoe kunnen dienen een sterkere expressie en een groter zelfbewustzijn in de persoonlijke en sociale ontwikkeling te bereiken en individuen en gemeenschappen in staat stellen zich met hun erfgoed en hun verleden bezig te houden en zich een voorstelling te vormen van hun individuele en collectieve toekomst,

C.   overwegende dat kunst en cultuur de aanzet geven tot nieuwe vormen van dialoog, ruimten voor wederzijds cultureel begrip doen ontstaan en individuen en groepen in staat stellen buiten de gezindheid van hun eigen identiteit te treden,

D.   overwegende dat kunst en cultuur een ruimte voor uitwisseling, debat en creativiteit en het creëren van ideeën vormen die tot engagement en participatie van burgers aanmoedigt,

E.   overwegende dat het Europees cultureel erfgoed, dat deel uitmaakt van de diversiteit van culturele uitingen en de samensmelting van de belangrijkste gemeenschappelijke waarden waarop de Europese samenleving berust, zoals de Griekse en Romeinse oudheid en de joods-christelijke traditie, ervoor heeft gezorgd dat Europa in de geschiedenis voorop loopt vergeleken met de andere continenten, een ongeëvenaarde motor is gebleken voor innovatie, ontwikkeling en vooruitgang, zich in alle richtingen heeft verspreid en vandaag de dag nog steeds een essentieel referentiepunt is voor humanisme, geestelijke verrijking en bezieling, democratie, tolerantie en burgerschap,

F.   overwegende dat, in een steeds verder globaliserende wereld, de Europese culturele rijkdom als een kern met specifieke en opvallende eigenschappen is die samen een echte Europese meerwaarde vormen, en waarvan de identiteit essentieel is voor Europa en de Europese Unie, teneinde de wereld te begrijpen, de samenhang te waarborgen, de onderscheidende kenmerken te benadrukken en zich bij andere volkeren te doen gelden,

G.   overwegende dat flexibiliteit en mobiliteit beiden inherent zijn aan de beroepspraktijk van kunstenaars,

H.   overwegende dat artistieke producties zowel Europese als niet-Europese kunstenaars bijeenbrengen en overwegende dat de mobiliteit van kunstenaars wordt belemmerd door nationaal beleid, op grond waarvan personen die binnen de EU reizen, een visum moeten hebben,

I.   overwegende dat de bijzondere manier waarin de invloed van het Europees cultureel erfgoed door de loop van de geschiedenis in andere continenten tot uiting is gekomen, aanleiding moet zijn voor maatregelen waarmee de factoren op de voorgrond worden geplaatst die bijdragen aan de opbouw van de beschaving, wederzijds begrip en een constructieve benadering tussen de volkeren die deze uitdrukkingswijzen gemeen hebben,

J.   overwegende dat lokale en regionale overheden een bijzonder belangrijke rol bij de culturele ontwikkeling en instandhouding spelen, met name door de bescherming van het cultureel erfgoed en de bevordering van artistieke innovatie binnen hun grondgebied, een factor die naar behoren in aanmerking dient te worden genomen bij de reorganisatie van de Europese agenda voor cultuur in het licht van de mondialisering,

K.   overwegende dat niet-Europese immigranten, toeristen en andere bezoekers het cultureel erfgoed van Europa, dat in de lidstaten een bevoorrechte status geniet, moeten respecteren,

L.   overwegende, enerzijds, dat Europese ontwerpers, kunstenaars en de culturele sector een beslissende rol in de totstandkoming van een Europese culturele identiteit, gemeenschappelijke waarden en de voortdurende ontwikkeling van het Europees burgerschap spelen, dat zowel de natie overstijgt als de culturele verscheidenheid op Europees, nationaal, regionaal vlak en in taalkundig opzicht erkent,

M.   overwegende, anderzijds, dat Europese ontwerpers, kunstenaars en de culturele sector ook reële invloed op de economische ontvangsten, welvaartsbronnen en de werkgelegenheid in de EU hebben,

N.   overwegende dat de technische vooruitgang betekent dat er hoe langer hoe meer cultuurproducten in digitale vorm tot stand komen, verspreid en geconsumeerd worden, en dat het beleid met die ontwikkeling rekening moet houden,

O.   overwegende dat de Europese cultuursector zich ten opzichte van de handelsregels in een beschermde ruimte beweegt en daarmee aan het Europees aanvoelen beantwoordt, dat cultuurproducten en -diensten van andere goederen en diensten verschillen met noodzaak aan speciale regels,

P.   overwegende dat de belangrijkste musea en culturele instellingen op EU-niveau hoe langer hoe meer tot economisch betekenisvolle uitwisselingen met gelijkaardige instellingen in andere delen van de wereld overgaan, die een aanzienlijk inkomen naast en boven de inkomsten uit het toerisme genereren,

Q.   overwegende dat het historisch, cultureel en archeologisch erfgoed van de lidstaten zo ruim mogelijke bescherming tegen het gevaar van onrechtmatige uitvoer en onrechtmatige handel in het algemeen verdient, zoals voorzien in de overeenkomst van 14 november 1970 over maatregelen om onrechtmatige in- en uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen te verbieden en te verhinderen, en andere internationale rechtsmiddelen,

R.   overwegende dat de EU zich solidair met de bescherming van het cultureel erfgoed van derde landen moet tonen, vooral die met de zwakste cultuursector, en onrechtmatige invoer van cultuurgoederen die in hun land van oorsprong beschermd zijn, actief moet verhinderen,

S.   overwegende dat de handelsbalans van de EU voor cultuurgoederen en -diensten een negatief saldo vertoont,

T.   overwegende dat de economische globalisering en de opbouw van een cultuursector van wereldwijde omvang een bedreiging voor de verscheidenheid in taal en cultuur betekenen, die op zich belangrijke waarden vertegenwoordigen, zodat het van belang is om een gemeenschappelijke Europese benadering tegenover die bedreigingen te vinden,

U.   overwegende dat de toeristische industrie en aanverwante diensten één van de punten zijn waar internationale handel en cultuur samenkomen, en in de betrekkingen tussen de EU en derde landen het beste middel kunnen vormen om de Europese culturele aantrekkingspunten beter in het licht te stellen, tegelijk de handel te bevorderen en daarmee de duurzaamheid uit sociaal, cultureel en milieutechnisch oogpunt te verzekeren,

V.   overwegende dat er nauwelijks betrouwbare en bruikbare statistieken over de internationale handel in cultuurgoederen en -diensten voorhanden zijn,

W.   overwegende dat de digitale technologieën als een echt nieuwe kans voor wereldwijde verspreiding van cultuurgoederen en -diensten op te vatten zijn, die het wederzijds begrip tussen de culturen onderling kunnen bevorderen op voorwaarde van eerlijke en vrije beschikbaarheid en eerbied voor de verscheidenheid van taal en cultuur,

X.   overwegende dat de nieuwe mediatechnieken, o.a. internetportalen met vrije programmatuur en hun verdere ontwikkelingen, alsmaar toenemende inhoud aan het opbouwen zijn om competitief te blijven,

Y.   overwegende dat dergelijke ontwikkelingen ongekende uitdagingen vormen, die nieuwe denkwijzen voor toezicht en regelgeving in kwesties als bescherming van intellectuele-eigendomsrechten, piraterij en ongeoorloofde digitalisering vergen, met inachtneming van een gezond evenwicht tussen goede beschikbaarheid van cultuurgoederen en -diensten, en nieuwe vormen van artistieke en intellectuele creativiteit,

Z.   overwegende dat namaak en piraterij van cultuurgoed tot verlies van arbeidsplaatsen in de Europese Unie leiden en de competitiviteit van de culturele sector en de kwaliteit van haar producten aantasten, waar vooral lidstaten van te lijden hebben die hun voornaamste inkomen uit de productie van cultuurgoederen en hun gebruik voor economische doeleinden halen,

AA.   overwegende dat het uiteindelijk de Commissie is die bevoegd is om de intellectuele-eigendomsrechten van het Europees bedrijfsleven op alle internationale forums en tegenover handelspartners te beschermen die in dat opzicht over geen goede wetgeving beschikken,

AB.   overwegende dat de cultuur nadrukkelijk onder de EU-vrijhandelsovereenkomsten en andere handelsinstrumenten valt,

AC.   overwegende dat cultuur en taal een drijvende kracht vormen achter regionale ontwikkeling en een belangrijk hulpmiddel om inkomende investeringen aan te trekken, vooral in onderontwikkelde regio's met weinig natuurlijke rijkdommen of toeristische attracties, en overwegende dat kunstenaars en culturele instellingen een bepalende rol spelen bij het ontwikkelen van de identiteit van regio's en het vergroten van hun aantrekkelijkheid en het Europese integratieproces,

AD.   overwegende dat de cultuursector zowel voor banen als voor economische groei zorgt en dat cultuur daarom van bijzonder belang is voor de ontwikkeling van steden (vooral kleine en middelgrote steden) en plattelandsgebieden, en overwegende dat in de maatschappelijke sfeer culturele identiteit een belangrijke factor is voor het onderhouden van integratie en grotere sociale samenhang in regio's en plaatselijke gemeenschappen,

AE.   overwegende dat uit hoofde van het cohesie- en plattelandsontwikkelingsbeleid steun kan worden verleend aan het herstel van het culturele erfgoed en de bevordering van kunstambachten met als doel de aantrekkelijkheid van regio's te vergroten,

AF.   overwegende dat kleine en middelgrote ondernemingen en privé-vermogens een steeds belangrijker rol zouden moeten spelen binnen de culturele sector en zouden moeten worden betrokken bij de uitvoering van projecten en maatregelen in deze sector, met name via publiek-private partnerschappen (PPP's),

1.   is verheugd over de mededeling van de Commissie over een Europese agenda voor cultuur en hecht goedkeuring aan de hierin geformuleerde doelstellingen; herinnert eraan dat het Parlement herhaaldelijk heeft benadrukt dat cultuur een essentiële en structurerende rol speelt in de tenuitvoerlegging van de strategie van Lissabon en in de vaststelling van een nieuwe pijler van mondiale governance en duurzame ontwikkeling;

2.   is eveneens verheugd over het feit dat voornoemde mededeling van de Commissie gunstig is onthaald door de Raad, zoals blijkt uit de resolutie van de Raad van 16 november 2007;

3.   onderstreept dat de lokale, regionale en nationale overheden een centrale rol spelen bij de ontwikkeling en bevordering van cultuur, met name wat betreft de bescherming van het cultureel erfgoed, evenals bij de stimulering van artistieke innovatie en creatieve industrieën;

4.   is verheugd over het feit dat de Commissie zich bezighoudt met de mobiliteit van kunstenaars en beroepsbeoefenaren in de cultuursector ;

5.   wijst op de noodzaak om de carrière en mobiliteit van jonge Europese kunstenaars te bevorderen;

6.   betreurt dat bij de opstelling van een Europese agenda voor cultuur in het licht van de mondialisering geen aandacht is besteed aan de rol van het grote aantal partnerschappen tussen steden, lokale autoriteiten en regio's;

7.   benadrukt dat de cultuursector een belangrijke bijdrage levert tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de vernieuwde Lissabonstrategie en wijst op de betekenis van cultuur als het gaat om het tot stand brengen van een goed en dynamisch leefklimaat, met name door de enorme kansen die het cultuurtoerisme voor de economische ontwikkeling van vele regio's schept;

8.   benadrukt dat overeenkomstig artikel 151 van het Verdrag, onder eerbiediging van de culturele en nationale verscheidenheid, er in de cultuursector tussen de lidstaten alleen samenwerkingsbeleid mag worden vastgesteld en partnerschapsovereenkomsten mogen worden gesloten; benadrukt tevens de rol van de regio's van de Europese Unie, die een belangrijk forum bieden voor culturele samenwerking;

9.   is bezorgd dat de mededeling geen helderheid krijgt in het blijvende probleem van misverstanden over cultuur in de zin van moderne en traditionele kunst, het Europees erfgoed en de commerciële en winstgevende "creatieve industrieën"; is bovendien van mening dat de doelstellingen van de agenda over het algemeen zijn gericht op cultuur in de zin van belangrijke sociale, economische, politieke en, meer algemeen, "instrumentele" waarden, en niet op cultuur als waarde op zichzelf (cultuur qua cultuur);

10.   is bezorgd dat in het debat over interculturele en culturele dialoog en over de betekenis van "cultuur" vaak als vanzelfsprekend wordt aangenomen dat cultuur volkeren verenigt en niet zozeer een medium is waarin verschillen tot uitdrukking komen; acht het in dit verband op zijn plaats om Jean Monnet te citeren: "verrijkt met de schoonheid en waarden van andere culturen, zullen deze jongeren [...], terwijl zij met liefde en trots naar hun eigen land blijven kijken, [...] Europeanen worden";

11.   acht het voor een volledige en samenhangende uitvoering van artikel 151, lid 4, van het Verdrag noodzakelijk dat de specifieke kenmerken van de cultuursector, met name met zijn creatieve en innovatieve capaciteit en zijn maatschappelijk belang, als culturele en economische goederen in aanmerking worden genomen opdat cultuur in het kader van de strategie van Lissabon een volwaardige en passende plaats krijgt;

12.   is van mening dat de doelstelling van de Commissie om de dialoog met het maatschappelijk middenveld in de culturele sector verder te ontwikkelen van cruciaal belang is voor de opstelling van een coherente Europese agenda voor cultuur en dat het Europees beleid alleen door middel van een dergelijke gestructureerde dialoog echt kan beantwoorden aan de realiteiten en behoeften van Europese kunstenaars en in de culturele sector werkzame personen;

13.   verzoekt de Commissie aanbevelingen te doen voor de bescherming van systemen voor het beheer van digitale rechten en daarbij zowel rekening te houden met de vereisten van de interne markt als met het UNESCO-verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen;

14.   benadrukt dat culturele productiviteit en artistieke creativiteit op duurzame wijze moeten worden gewaarborgd, maar dat de maatschappelijke positie van kunstenaars hiervoor goed onderbouwd moet zijn, waartoe onder meer een adequaat wettelijk kader op het gebied van belastingen, arbeid, sociale zekerheid en auteursrechten behoort;

15.   roept de Commissie en de lidstaten op het UNESCO-verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen tot leven te wekken en in hun interne en externe beleid ten volle rekening te houden met de beginselen waarop het Verdrag is gebaseerd;

16.   herinnert de Commissie eraan dat de Gemeenschap verplicht is het UNESCO-verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen ten uitvoer te leggen bij de uitoefening van haar bevoegdheden op beleidsgebieden die onder dit verdrag vallen, te weten "het gemeenschappelijk handelsbeleid, het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, de economische, financiële en technische samenwerking met derde landen, het vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal, mededinging en de interne markt, alsmede intellectuele eigendom"(7);

17.   is van mening dat de communautaire programma's die momenteel in de cultuursector beschikbaar zijn de implicaties van het gemeenschappelijk cultureel erfgoed van de Europeanen niet volledig reflecteren; verzoekt de Commissie derhalve de opzet voor te stellen van specifieke programma's die artistieke creativiteit bevorderen en waarmee een bredere en diepgaandere band behouden blijft met de materiële en immateriële goederen en waarden, die het Europees cultureel erfgoed vormen, en deze goederen en waarden op elkaar in te laten werken volgens het humanistische concept van identiteiten en verschillen en in moderne culturele productie zodat het mogelijk wordt de vruchten daarvan te plukken en te delen volgens het humanisme en de huidige culturele productie makkelijker wordt en die ervoor zorgen dat hiervan kan worden geprofiteerd en deze kunnen worden gedeeld;

18.   onderstreept dat de programma's in de cultuursector veel zullen bijdragen tot de bevordering van samenhang, reële convergentie, economische groei, duurzame ontwikkeling, innovatie, werkgelegenheid en concurrentievermogen;

19.   wijst erop dat de EU een essentiële rol moet spelen wanneer het erom gaat praktische maatregelen te treffen die werkelijk bevorderlijk zijn voor de mobiliteit van Europese en niet-communautaire kunstenaars;

20.   roept ertoe op speciale visa in te voeren voor kunstenaars teneinde hen in staat te stellen om aangeboden arbeidscontracten van korte duur onmiddellijk aan te kunnen nemen;

21.   wijst nogmaals op het strategisch belang van het aantrekkelijke EU-cultuurproject "Culturele Hoofdstad van Europa", dat een krachtige impuls geeft aan de sociale en economische ontwikkeling van steden en regio's door hier Europese meerwaarde te creëren;

22.   vraagt de Commissie bijzondere aandacht te besteden aan een intensieve en doeltreffende samenwerking tussen de Culturele Hoofdsteden van Europa van de jaren 2007 tot en met 2011 en het Cultural Cities Net 2010, waarbij ruim 20 steden uit Hongarije, Duitsland en Turkije de handen in elkaar slaan om met het oog op de ontwikkeling van eigen Europese culturele doelstellingen samen te werken, met de culturele hoofdsteden het jaar 2010 voor te bereiden en op vele verschillende plekken tegelijk hun projecten te presenteren;

23.   is van opvatting dat mobiliteit en flexibiliteit de enige manier vormen om het voortbestaan van de artistieke activiteit in de verschillende lidstaten te waarborgen en een Europese culturele identiteit te bevorderen;

24.   beveelt de Raad en de Commissie aan een programma op te zetten voor de waardering van het klassieke Europese erfgoed en de historische bijdragen van de verschillende nationale culturen gedurende de afgelopen eeuwen in al hun dimensies, gelijktijdig met en als aanvulling op het kaderprogramma "Cultuur 2007-2013", en daarbij eveneens rekening te houden met de behoeften van de culturele sector in de toekomst;

25.   roept de Commissie op het ondersteuningsbeleid voor literaire vertalingen te intensiveren zoals voorzien in het programma "Cultuur 2007-2013", te intensiveren;

26.   roept de Commissie op een programma op te zetten ter bevordering van de Europese talen in de wereld en de rol die zij spelen in de creatieve activiteit op andere continenten, zodat niet alleen de wederzijdse kennis en het begrip maar ook de culturele interactie makkelijker wordt die door deze talen wordt gegenereerd en overgebracht in niet-Europese landen;

27.   verzoekt de Commissie de internationale culturele uitwisseling en het verwerven van interculturele vaardigheden en meertaligheid bij de burgers in de Europese Unie te versterken en te bevorderen;

28.   benadrukt dat de Europese Unie, in aansluiting op het uitroepen van 2008 tot Europees Jaar van de interculturele dialoog, de waarden van interculturele dialoog in de praktijk moet brengen, open moet gaan staan voor andere culturen en samenwerkingsmogelijkheden moet bevorderen en creëren door een reeks interessante programma's voor te stellen aan derde landen in Europa, met name die landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) vallen, voor welke de participatie in gezamenlijke culturele programma's een uiterst belangrijk mobiliserend effect zou sorteren;

29.   stelt voor dat het Parlement, de Raad, de Commissie en de lidstaten een verbintenis aangaan tot het creëren van echte gunstige voorwaarden voor cultuur en creatieve activiteit op alle niveaus van het leven binnen de Unie, in het bijzonder met betrekking tot gezin, school, een leven lang leren, communicatie binnen de maatschappij en de wereld van digitale technologie;

30.   is van opvatting dat specifieke culturele projecten, bijvoorbeeld de Europese digitale bibliotheek, ook in de toekomst op Europees niveau moeten worden bevorderd; roept ertoe op deze bibliotheek sneller op te zetten;

31.   spreekt zijn steun uit voor de talrijke culturele partnerschapsovereenkomsten tussen steden, gemeenten en regio's, die van groot belang zijn voor de sociale ontwikkeling van de regio's en de bevordering van culturele innovatie; verzoekt de Commissie en de lidstaten hun volledige steun te verlenen aan lokale, regionale en interregionale culturele initiatieven, als zijnde een essentiële factor in het proces van regionale en Europese integratie in het licht van mondiale uitdagingen;

32.   benadrukt het belang van het onderwijs in kunst en letteren voor de persoonlijkheidsvorming van jongeren, het prikkelen en ontwikkelen van hun natuurlijke talenten en hun volledige benutting van culturele goederen en waarden;

33.   benadrukt de noodzaak om een onderwijsprogramma inzake de gemeenschappelijke geschiedenis van de Europese Unie in de leerplannen van alle lidstaten op te nemen teneinde de Europese identiteit en cultuur in de context van de mondialisering te bevorderen;

34.   is van mening dat het belangrijk is dat er zowel op school als in de maatschappij, innovatieve bruggen worden geslagen tussen cultuur en onderzoek, wetenschap en technologie en dat er behoefte is aan programma's waarin al deze aspecten zijn opgenomen;

35.   verzoekt de Commissie een toereikend instrument vast te stellen voor het in kaart brengen van de sectoren binnen de Europese cultuurindustrie die zich in een crisis bevinden, met bijzondere aandacht voor de markt van uitgeverijen, aangezien als gevolg van de ontwikkelingen op deze markt de productie van kwalitatief goede literatuur in gevaar is gekomen ten gunste van 'bestsellers' en voor de muziekwereld, waar de kwaliteit en diversiteit van muziek eveneens worden bedreigd als gevolg van piraterij en de wereldwijde verspreiding van digitale technologie door het concentratieproces dat het collectief beheer van intellectuele-eigendomsrechten met zich brengt;

36.   roept de Commissie en de lidstaten op de nodige middelen aan te wenden ter handhaving en bescherming van literaire en artistieke eigendomsrechten, met name in de digitale wereld;

37.   is van mening dat er een fundament moet worden gelegd voor een echte Europese culturele diplomatie en dringt er bij de lidstaten en de communautaire instellingen op aan om het culturele element binnen hun diplomatieke vertegenwoordigingen te versterken en om gestructureerde en regelmatige initiatieven te nemen die gericht zijn op de Europese cultuur;

38.   verzoekt de lidstaten en de communautaire instellingen initiatieven aan te moedigen die gericht zijn op de ontwikkeling van cultureel toerisme;

39.   beveelt de Raad en de Commissie aan een lijst van 'culturele bedevaartsplaatsen' in alle lidstaten op te stellen en te promoten, met de bedoeling specifieke initiatieven te ontplooien en geregeld evenementen te organiseren in deze monumenten voor en drijfveren van cultuur;

40.   is van mening dat een keurmerk voor het Europees erfgoed dient te worden ingevoerd teneinde de Europese dimensie van culturele goederen, monumenten, gedenkplaatsen en herdenkingsoorden te benadrukken die over de geschiedenis en het erfgoed van Europa getuigen;

41.   beveelt de Raad en de Commissie aan het door de Raad van Europa in 1987 gestarte programma van Europese culturele routes te steunen, aangezien deze routes als voorbeeld kunnen dienen van netwerken die regio's en lokale gemeenschappen met elkaar verbinden en een getuigenis zijn van het Europees erfgoed en de gedeelde geschiedenis ervan;

42.   stelt de Raad en de Commissie voor een "stelsel van sponsoring voor Europese kunst" en de functie van "Europees kunst mecenas" in te stellen zodat er doeltreffende partnerschappen tot stand kunnen komen tussen de publieke en private sector in het kader van de doelstellingen van de voorgenomen actie van de Commissie;

43.   stelt bovendien voor grote Europese prestigeprijzen in het leven te roepen die op geregelde tijdstippen worden uitgereikt, voor alle gebieden van creatieve bezigheden;

44.   stelt tevens voor meer bekendheid te geven aan de bestaande prijzen en het effect ervan te evalueren;

45.   stelt voor om met het oog op de herdenking van de geboortedag van Fryderyk Chopin 200 jaar geleden, een briljante componist die een onmiskenbare bijdrage heeft geleverd aan de wereldcultuur, het jaar 2010 uit te roepen tot het "Europese Fryderyk Chopinjaar";

46.   stelt voor het jaar 2011 uit te roepen tot het 'Europese jaar van de Griekse en Romeinse klassieke werken' teneinde de aandacht van de volkeren van de Unie te vestigen op dit belangrijke aspect van de culturele erfenis dat in de vergetelheid dreigt te raken;

47.   beveelt de Commissie aan om, in samenwerking met de lidstaten, in het belang van de bevordering van Europese culturele waarden en ten teken van haar inzet voor de cultuur, regelmatig een Europees jaar te gaan organiseren en steunen dat herinnert aan een belangrijke Europese persoonlijkheid of gewijd is aan een artistieke activiteit of een cultureel evenement;

48.   stelt voor de bevordering van, de toegang tot en de voorlichting over deze maatregelen te verbeteren;

49.   wijst de Raad op de verplichting om de begrotingsmiddelen die zijn toegewezen ter ondersteuning van de voorgenomen acties in het kader van de mededeling van de Commissie en van de reeds bestaande acties te herzien, en wijst erop dat deze herziening bij hoogdringendheid dient te gebeuren;

50.   dringt er bij de Commissie en de Raad op aan om de waarborg te bieden dat de regels op zowel de bilaterale als multilaterale handelsbetrekkingen doorzichtig, eerlijk, open en op markttoegang gericht zijn, en dat die regels de Europese cultuursector bovendien in staat stellen om al zijn mogelijkheden uit te bouwen, vooral in de audiovisuele sectoren, de muziek en het uitgeversbedrijf;

51.   vraagt de Commissie om de procedures voor douanecontrole en uitwisseling van informatie tussen de lidstaten te herzien om te zorgen dat ze zo doeltreffend mogelijk onrechtmatige in- en uitvoer van kunstwerken en andere soorten beschermd cultuurgoed kunnen bestrijden;

52.   vraagt de Commissie om de nodige schikkingen voor een begin van grondige herziening van de bescherming van intellectuele eigendomsrechten te treffen, om de onderling strijdige doeleinden - bescherming van de houders van de rechten en eerlijke en vrije toegang tot cultuurgoederen en -diensten - beter in overeenstemming te brengen met het acquis communautaire, de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en de bilaterale overeenkomsten van de EU, en de oorzaken uit te roeien die aan de grondslag van namaak en piraterij liggen;

53.   vraagt de Commissie om van haar bevoegdheden gebruik te maken om te zorgen dat alle handelspartners de verplichtingen van de overeenkomsten bij de WTO en volgens het internationaal handelsrecht nakomen, zo nodig ook door gebruik te maken van de middelen om geschillen te beslechten, die door de internationale overeenkomsten geboden worden;

54.   vraagt de Commissie om een betrouwbare en duidelijke reeks referentiepunten en maatstaven op te stellen om de internationale handel in cultuurgoed op te meten en zijn betekenis vast te stellen;

55.   vraagt de Commissie, aangezien cultureel toerisme over heel de wereld een alsmaar groeiend aandeel in de cultuursector vormt, om in overeenkomsten van EU-handelsbeleid bepalingen over de verspreiding en handel in producten op te nemen die een historische en culturele waard vertegenwoordigen;

56.   vraagt de Commissie en de lidstaten om bij de uitvoering van de handelsovereenkomsten meer rekening te houden met de bepalingen in de vrijhandelsovereenkomsten van de EU en andere instrumenten van handel, die van belang zijn voor de handel in cultuurgoed;

57.   wijst er met nadruk op dat het van belang is om grensoverschrijdende bewegingen van cultuurgoederen met ruimere mobiliteit van kunstenaars en werknemers in de culturele sector te ondersteunen; meent dat grensoverschrijdende mobiliteit van Europese kunst en cultuur een betekenisvolle rol te spelen heeft in de verspreiding van Europese waarden en het behoud en de uitbouw van de culturele verscheidenheid en interculturele dialoog;

58.   vraagt de Commissie om mogelijke niet-tarifaire belemmeringen van derde landen tegenover bepaalde Europese cultuurgoederen en -diensten in handelsverrichtingen op te sporen en zo nodig de stappen te ondernemen die geboden zijn om ze te laten wegnemen;

59.   benadrukt daarbij dat de EU de toegang van de ontwikkelingslanden tot haar markt voor cultuurgoederen en -diensten moet aanmoedigen en vergemakkelijken, met bijzondere aandacht voor de positieve weerslag die daarvan uit kan gaan voor de werkgelegenheid en technische ontwikkeling in hun culturele industrie;

60.   verzoekt de Commissie met klem om specifieke culturele acties en evenementen voor te stellen die de Europese cultuur in ontwikkelingslanden bevorderen en de toegang tot cultuur prioriteit geven in het ontwikkelingsbeleid;

61.   steunt de systematische integratie van de culturele dimensie en de verschillende culturele aspecten in alle beleidsterreinen, projecten en programma's van het buitenlands en ontwikkelingsbeleid als middel tot versterking van de kwaliteit van de diplomatieke inspanningen van de Commissie en de uitvoerbaarheid en duurzaamheid van alle samenwerkingsactiviteiten van de EU, en steunt maatregelen die bijdragen tot meer maatschappelijke besef van het belang van het culturele aspect in ontwikkelingsmaatregelen;

62.   verwelkomt het opzetten van specifieke, onderling afhankelijke culturele samenwerkingsprogramma's met enkele partnerlanden in de ENB-regio, in Azië en elders, zoals het "Culture Fund for India";

63.   verwelkomt het voorstel van de Commissie om een Cultureel Fonds EU-ACS op te richten als gemeenschappelijke Europese bijdrage aan de verspreiding en vervaardiging van cultuurgoederen uit de ACS-landen, waarbij er nota van wordt genomen dat het 10de Europees Ontwikkelingsfonds het aanloopkapitaal voor de financiering van dit Fonds zal verschaffen, dat door bijdragen van de lidstaten zal worden aangevuld;

64.   dringt er bij de Commissie op aan zich in te zetten voor de verdediging van de internationale overeenkomsten en andere juridische instrumenten die van invloed zijn op culturele rechten, teneinde de culturele vrijheid te waarborgen en de diversiteit in al haar uitingen te behouden, tegen de achtergrond van het streven naar liberalisering van de markt dat deze culturele diversiteit in de ontwikkelingslanden bedreigt;

65.   verzoekt de Commissie met klem om culturele uitwisselingen tussen de EU en derde landen en regio's te bevorderen;

66.   verzoekt de Commissie de integratie van het cultuurbeleid in het ontwikkelingsbeleid te bevorderen, met name wat betreft de interactie hiervan met het sociaal en het economisch beleid;

67.   vraagt de Commissie om ervoor te zorgen dat er bij al haar samenwerkingsprogramma's en projecten recht wordt gedaan aan de lokale cultuur en dat deze bijdragen aan een betere toegang tot cultuur en de voor de cultuuruitingen benodigde middelen, alsmede aan bestrijding van armoede en vermindering van maatschappelijke uitsluiting; onderstreept het belang van onderwijs, met inbegrip van een actief streven naar de integratie van cultuur in de onderwijsprogramma's op alle niveaus in ontwikkelingslanden;

68.   herinnert de Commissie eraan dat de opwaardering van het cultureel erfgoed onlosmakelijk verbonden is met het gebruik ervan door en het nut voor de samenleving, en dat het cultureel erfgoed op duurzame wijze moet worden beheerd, aangezien het een vergankelijk goed is; acht het verder buiten kijf dat het beheer van het cultureel erfgoed economisch rendabel moet zijn, en aldus moet bijdragen tot de verbetering van de sociaal-economische omstandigheden van de bevolking;

69.   steunt de actieve betrokkenheid van de EU bij de werkzaamheden van op cultuurgebied werkzame organisaties en bij het initiatief "Alliance of Civilisations" van de Verenigde Naties;

70.   bevestigt het belang van de plannen voor een Europese culturele agenda, maar merkt op dat de Commissie in haar mededeling over deze agenda geen details verschaft over de financiering ervan noch een praktisch plan voorstelt voor de invulling van de open coördinatiemethode; roept de Commissie op deze informatie zo snel mogelijk te verstrekken;

71.   benadrukt de belangrijke rol van lokale en regionale autoriteiten bij het cultiveren en bevorderen van cultuur in hun bevoegdheidsgebieden, vooral voor wat het culturele erfgoed en het stimuleren van artistieke vernieuwing betreft, aangezien zij verantwoordelijk zijn voor het oprichten en financieren van culturele voorzieningen en initiatieven en voor onderwijs en beroepsopleiding, en instaan voor de organisatie van festivals en culturele ontmoetingen;

72.   raadt de lidstaten aan lokale en regionale autoriteiten te betrekken bij zowel het monitoren van de resultaten als de uitvoering van alle nieuwe EU-cultuuragenda's, zodat het daadwerkelijk toegepaste cultuurbeleid de specifieke verwachtingen en behoeften van elke regio weerspiegelt;

73.   wijst op de noodzaak om culturele diversiteit te bevorderen en cultuur een belangrijke rol toe te wijzen in de dialoog tussen afzonderlijke landen en tussen gebieden over de hele wereld, opdat interculturele uitwisseling gestimuleerd wordt en cultuur wordt opgenomen in ontwikkelingsprogramma's; steunt de idee van een geïntegreerde benadering voor de uitwerking van cultuurstrategieën waarin rekening wordt gehouden met alle sectoren en factoren die een al dan niet rechtstreekse invloed hebben op de culturele ontwikkeling;

74.   benadrukt dat cultuurtoerisme een grote rol speelt bij regionale economische groei en welvaartscreatie en bij het vergroten van de waarde van het Europese culturele erfgoed, en dat regionale culturele verenigingen en zij die zich bezighouden met het cultuurbeleid bij dit proces betrokken moeten worden;

75.   betreurt het feit dat de Commissie te weinig aandacht besteedt aan jumelages tussen steden, gemeenten en regio's, die nochtans sinds geruime tijd een uitstekend forum vormen voor culturele samenwerking en informatie-uitwisseling;

76.   verzoekt de Commissie om op Europees niveau de beste praktijken inzake culturele activiteiten te bevorderen, en wijst er in dit verband op dat de beste praktijken op dit vlak meestal op regionaal niveau worden ontwikkeld; stelt voor om themaconferenties te organiseren en openbaar toegankelijke databanken voor goede werkwijzen op te zetten in alle officiële talen van de Europese Unie;

77.   benadrukt, met het lopende Europese Jaar van de interculturele dialoog in gedachten, de potentiële rol van de regio's als authentiek cultureel ontmoetingspunt; verzoekt de Commissie goed onderbouwde voorstellen te presenteren voor activiteiten in 2008 en de regio's actief te betrekken bij de planning en uitvoering van deze activiteiten;

78.   is het met de Commissie eens dat de culturele en taalkundige diversiteit van de EU een belangrijk concurrentievoordeel vormt; herinnert de lidstaten eraan dat taalonderwijs en culturele en educatieve uitwisselingsprogramma's binnen en buiten de Europese Unie onafgebroken steun nodig hebben; herinnert op het vlak van interculturele uitwisseling aan de rol van televisie-uitzendingen;

79.   vraagt de Commissie om, onder andere op stedelijk niveau en vooral in kleine en middelgrote steden, culturele initiatieven binnen regionale samenwerkingsprojecten te ondersteunen, zoals het programma Interreg IV-C, en om het initiatief "regio's voor economische verandering" een culturele dimensie te verlenen;

80.   vraagt de lidstaten om cultuur in de regio's te ondersteunen door te investeren in culturele infrastructuur, gebruik makend van structuurfondsen, en om regionale culturele ontwikkelingsprogramma's op te zetten in overleg met de cultuur- en onderwijssector en met het maatschappelijk middenvlak;

81.   verzoekt de Commissie en de lidstaten om simpele, transparante en duidelijke regels op te stellen voor de uitvoering van PPP's, zodat deze kunnen uitgroeien tot een effectief financieringsmiddel voor regionale cultuurinitiatieven en een meer actieve betrokkenheid van kleine en middelgrote ondernemingen mogelijk kunnen maken;

82.   verwelkomt het voorstel van de Commissie om een Cultureel Fonds EU-ACS op te richten als bijdrage van de EU aan de distributie van cultuurgoederen uit de ACS-landen en de landen en gebieden overzee; is van oordeel dat vergelijkbare regelingen zouden moeten worden getroffen voor met name landen die onder het nabuurschapsbeleid vallen;

83.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, alsmede aan Unesco en de Raad van Europa.

(1) PB L 372 van 27.12.2006, blz. 1.
(2) PB L 201 van 25.7.2006, blz. 15.
(3) PB C 287 van 29.11.2007, blz. 1.
(4) PB C 72 E van 21.3.2002, blz. 142.
(5) PB C 76 E van 25.3.2004, blz. 459.
(6) PB C 301 E van 13.12.2007, blz. 64.
(7) Antwoord op schriftelijke vraag P-5554/07.


Aanpassing aan klimaatverandering in Europa – Mogelijkheden voor EU-actie
PDF 243kWORD 69k
Resolutie van het Europees Parlement van 10 april 2008 over het Groenboek van de Commissie over "Aanpassing aan klimaatverandering in Europa – mogelijkheden voor EU-actie" (COM(2007)0354)
P6_TA(2008)0125B6-0131/2008

Het Europees Parlement,

–   gezien het groenboek van de Commissie, "Aanpassing aan klimaatverandering in Europa – Mogelijkheden voor EU-actie" (COM(2007)0354),

–   gelet op het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), met name de artikel 2 en artikel 4, lid 1, letters (b), (e) en (f), het Protocol van Tokyo bij het UNFCCC en de toepassingsprocedures voor de tenuitvoerlegging ervan,

–  Gezien de mededeling van de Commissie met de titel: "Strategie voor ultraperifere regio's:balans en vooruitzichten" (COM(2007)0507),

–   gezien het vierde evaluatieverslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) en met name de bijdrage aan dit verslag van werkgroep II,

–   gezien het debat dat de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties op 17 april 2007 heeft gevoerd over de gevolgen van de klimaatverandering voor vrede en veiligheid,

–   gezien de dertiende Conferentie van partijen (COP 13) bij het UNFCCC en de derde Conferentie van de partijen die dient als het overleg van de partijen bij het Protocol van Kyoto (COP/MOP 3) van 3 tot 15 december 2007 gehouden op Bali, Indonesië,

–   onder verwijzing naar zijn voorgaande resoluties over klimaatverandering, met name die van 16 november 2005 over de zege in de strijd tegen de wereldwijde klimaatverandering(1), 18 januari 2006 over klimaatverandering(2), waarin de resultaten worden behandeld van de Conferentie van Montréal (COP 11- COP/MOP 1), 4 juli 2006 over de terugdringing van het effect van de luchtvaart op de klimaatverandering(3), 14 februari 2007 over klimaatverandering(4), en van 15 november 2007 over beperking van de wereldwijde klimaatverandering tot 2 graden Celsius - het beleid voor de Conferentie van Bali over klimaatverandering en daarna (COP 13 en COP/MOP3)(5),

–   gezien mondelinge vraag B6-0014/2008 van de Tijdelijke Commissie klimaatverandering ingediend overeenkomstig artikel 108 van het Reglement, en de verklaringen van Raad en Commissie in dat verband,

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad te Brussel op 8 en 9 maart 2007,

–   gezien het werkprogramma van de Commissie voor 2008,

–   gelet op artikel 108, lid 5 van zijn Reglement,

A.   overwegende dat vrijwel alle Europese regio's, volgens de bijdrage van werkgroep II aan het vierde evaluatieverslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering, naar verwachting enkele ongunstige gevolgen zullen ondervinden van de klimaatverandering, overwegende dat deze gevolgen voor tal van economische sectoren problemen zullen opleveren, maar eveneens extra gevaar betekenen voor de biologische verscheidenheid in Europa en de sociale ontwikkeling verstoren,

B.   overwegende dat uit regionale wetenschappelijke waarnemingen in alle werelddelen en tal van oceanen blijkt dat de natuur de gevolgen ondervindt van klimaatverandering, meestal ten gevolge van temperatuurstijgingen maar eveneens van andere effecten van klimaatverandering, overwegende dat de temperatuurstijging die wordt waargenomen wordt veroorzaakt door menselijke activiteit en van invloed is op fysische en biologische systemen,

C.   overwegende dat de EU moet bedenken in welke mate aanpassing aan de klimaatverandering de weg kan plaveien voor een nieuw model van economische groei en ontwikkeling die het milieu beschermt, de werkgelegenheid opvoert en het sociaal beleid een nieuwe dimensie verleent,

D.   overwegende dat klimaatverandering een probleem is dat moderne samenlevingen als geheel betreft en dat alle bestuurslagen, van EU-niveau en overheidsinstanties tot individuele burgers, bijgevolg een belangrijke rol kunnen en moeten spelen bij de aanpassingsmaatregelen,

E.   overwegende dat aanpassingsmaatregelen ter voorkoming van schade niet alleen noodzakelijk zijn als reactie op toekomstige gevolgen van klimaatverandering in en buiten Europa, maar reeds heden moeten worden geformuleerd en toegepast om regionaal en lokaal in te spelen op de gevolgen van het huidige niveau van opwarming van de aarde door in het verleden uitgestoten broeikasgassen, overwegende dat deze aanpassingsmaatregelen een werkelijk sectoroverschrijdende aanpak vergen, alsook opneming van sociale, economische en milieuaspecten in de ruime zin,

F.   overwegende dat er op regionale en lokale schaal tal van studies en modellen bestaan over de waarschijnlijke gevolgen van klimaatverandering, overwegende dat een gelijkwaardig onderzoek van de sociaal-economische dimensie en de voorspelbare gevolgen voor de getroffen bevolking in tal van deze onderzoeken ontbreekt,

G.   overwegende dat controle op de klimaatverandering en coördinerende maatregelen om deze aan te pakken op EU-niveau als prioriteit moeten worden gesteld om een gezamenlijke strategie ten aanzien van dit probleem te vergemakkelijken,

H.   overwegende dat investeringen van overheid en particulieren in onderzoeks- en ontwikkelingswerkzaamheden op het gebied van klimaatverandering van eminent belang zijn om ervoor te zorgen dat de aanpassings- en verzachtingsmaatregelen zo doelmatig mogelijk zijn bij de beperking van de gevolgen van klimaatverandering,

I.   overwegende dat het nationaal onderzoek naar klimaatverandering moet worden gecoördineerd met onderzoek dat overeenkomstig het zevende kaderprogramma wordt uitgevoerd,

J.   overwegende dat aanpassing aan de klimaatverandering minder centraal heeft gestaan in het maatschappelijk debat, nadat duidelijk de nadruk is gelegd op de noodzakelijke beperkende maatregelen om de opwarming van de aarde op te vangen,

K.   overwegende dat het door de EU gestelde doel de opwarming van de aarde te beperken tot 2°C voor Europa nog steeds neerkomt op een opwarmingsdraaiboek dat wordt gekenmerkt door buitengewone regionale klimaatveranderingen, uiteenlopende gevolgen voor de betrokken bevolking, de plaatselijke en regionale economie en het milieu, met als resultaat dat bestaande vormen van ongelijkheid en regionale verschillen betreffende middelen en activa in Europa verder worden aangescherpt,

L.   overwegende dat het onderzoek naar de voorwaarden voor en het inzicht in extreme weersverschijnselen moet worden opgevoerd als noodzakelijke basis voor preventieve maatregelen, o.m. de tenuitvoerlegging van vroege-waarschuwingssystemen, en toekomstgerichte maatregelen ter voorkoming van schade aan mensen, eigendom, biologische verscheidenheid en het milieu en overwegende dat er instrumenten moeten worden ontwikkeld om de doelmatigheid van deze maatregelen te controleren,

M.   overwegende dat een benadering van aanpassingsmechanismen die uitsluitend gebaseerd is op een kosten/batenanalyse niet adequaat is, daar te voorzien is dat ook in Europa de armsten het zwaarst zullen worden getroffen, omdat zij in het algemeen niet voldoende verzekerd, geïnformeerd of mobiel zijn om te kunnen inspelen op een veranderend klimaat,

N.   overwegende dat een benadering van onderaf, in het kader waarvan gemeenschappen die de ongunstige gevolgen van klimaatverandering ondervinden de technieken presenteren waarmee zij deze gevolgen met succes bestrijden, voor de EU een nuttige aanwijzing zou zijn om als paraplu te dienen door strategieën te bevorderen, ter zake dienende steunprogramma's te ontwikkelen en de beleidscoördinatie te sturen via wetenschappelijke, regionale en plaatselijke netwerken en samenwerkingsverbanden,

O.   overwegende dat een sleutelelement in de reactie op de gevolgen van klimaatverandering bestaat uit opvoering en verbetering van de voorlichting aan deskundigen en gewone burgers over aanpassingsmaatregelen,

P.   overwegende dat de klimaatverandering uiteraard ontwikkelingsresultaten ongunstig beïnvloedt en de geslaagde ontwikkeling in Europa bedreigt, maar in ontwikkelingslanden veel sterker voelbaar is, overwegende dat de financiering van aanpassingsmaatregelen nader moet worden besproken, zowel met betrekking tot de EU als wat betreft de verlening van steun aan ontwikkelingslanden,

Q.   overwegende dat aanpassing aan de klimaatverandering, volgens het concept van opneming in alle vormen van beleid, deel dient te vormen van het besluitvormingsproces in vraagstukken zoals hoe en waar moet worden geïnvesteerd; overwegende dat bij de besprekingen gedurende dit besluitvormingsproces niet alleen besluitvormers maar eveneens plaatselijke en regionale belanghebbenden moeten worden betrokken,

R.   overwegende dat in het groenboek "Aanpassing aan klimaatverandering in Europa – Mogelijkheden voor EU-actie" niet specifiek de uitzonderingspositie wordt erkend die de ultraperifere gebieden in de EU in geografisch, klimatologisch en ontwikkelingsopzicht innemen, omdat zij op andere wijze kwetsbaar zijn dan de wijze voor het Europese vasteland verwacht, en dat evenmin specifiek de klimaatomstandigheden worden onderzocht in de stedelijke gebieden of dichtbevolkte delen van Europa,

S.   overwegende dat de klimaatverandering waarschijnlijk gevolgen zal hebben voor regio's die door hun topografische kenmerken in bijzondere mate afhankelijk zijn van de dynamiek van de natuur (o.m. gletsjers en berggebieden), waardoor de plaatselijke economie, cultuur en de bevolking als geheel hoge druk en aanpassingskosten moeten opvangen, terwijl de verschillen tussen de regio's verder kunnen toenemen,

T.   overwegende dat Zuid-Europa en het Middellandse-Zeebekken twee van de meest kwetsbare gebieden in Europa zijn, die reeds te kampen hebben met waterschaarste, droogteperioden en bosbranden,

U.   overwegende dat voor geslaagde aanpassingsstrategieën ter bestrijding van de onontkoombare klimaatverandering de steun vereist is van onderwijs en communicatie door het inzetten van de massamedia en door de burgers hierbij te betrekken,

V.   overwegende dat volgens schattingen van de Wereldgezondheidsorganisatie reeds thans 60 000 doden per jaar kunnen worden toegeschreven aan natuurrampen in verband met het klimaat, overwegende dat in het IPCC-verslag met nadruk wordt gewezen op de gevolgen van de klimaatverandering voor de volksgezondheid, overwegende dat er ernstige verontrusting bestaat over de verspreiding van tropische ziekten en de overbrengers daarvan naar gematigde regio's, overwegende dat de op de meest kwetsbare delen van de maatschappij gerichte gezondheidszorg zich als bijzonder gevolg daarvan waarschijnlijk het meest zal moeten aanpassen aan de klimaatverandering,

W.   overwegende dat de klimaatverandering verdere ernstige schade zal toebrengen aan reeds kwetsbare en bedreigde ecosystemen en gevolgen zal hebben voor de biologische verscheidenheid in Europa, overwegende dat deze schade het pijnlijkst niet-rechtstreeks wordt gevoeld via aantasting van ecosystemen die van fundamentele betekenis zijn voor het welzijn van de mens, overwegende dat de bescherming van ecosystemen dan ook de basis dient te zijn van een aanpassingsstrategie van de EU; overwegende dat de bodem het omvangrijkste bestand van organisch gebonden koolstof op aarde vormt en dat slecht bodembeheer bijdraagt aan de vermindering van dit bestand; voorts overwegende dat het noodzakelijk is de tendens om te buigen door ervoor te zorgen dat passende maatregelen voor de handhaving en - indien mogelijk - de toename van organisch gebonden koolstof in de bodem een integraal onderdeel vormen van een herziene Europese strategie,

1.   spreekt zijn waardering uit voor het groenboek van de Commissie "Aanpassing van klimaatverandering in Europa - Mogelijkheden voor EU-actie" en het proces van raadpleging van belanghebbenden;

2.   wijst op het belang van een sterke koppeling tussen aanpassings- en opvangmaatregelen zodat gebruik wordt gemaakt van het onderling versterkende effect van maatregelen ter beperking van de gevolgen van klimaatverandering; verzoekt de Commissie na te gaan hoe beide maatregelen in evenwicht kunnen worden gebracht zodat hun wederzijdse doelmatigheid wordt verbeterd met het oog op een heldere totaalstrategie;

3.   erkent dat problemen in het groenboek van de Commissie "Aanpassing van klimaatverandering in Europa - Mogelijkheden voor EU-actie" weliswaar per sector worden gepresenteerd, maar dat tal van sectoren waarnaar hierin wordt verwezen in hoge mate onderling samenhangen; is van mening dat de gevolgen voor en aanpassingsbesluiten genomen in een bepaalde sector veelal doorwerken in andere sectoren, en verzoekt de Commissie derhalve met deze onderlinge beïnvloeding rekening te houden bij de tenuitvoerlegging van aanpassingsmaatregelen;

4.   bevestigt de noodzaak van aanvullende wetenschappelijke modellen en onderzoeken naar een op gevaren gebaseerde aanpak om de gevolgen voor mens en maatschappij van klimaatverandering in verband met de EU-doel de temperatuurstijging te beperken tot 2°C en de omvang van de noodzakelijke plaatselijke of regionale aanpassing, beter te analyseren, begrijpen en voorspellen;

5.   verzoekt de Commissie de economie van aanpassing te onderzoeken, draaiboeken op te stellen waarin de balans wordt opgemaakt van de kosten en baten van aanpassing en economische maatregelen te bevorderen en hierop vooraf in te spelen; wijst op het belang van een sectoriële aanpak van onderaf, rekening houdend met de verschillen in natuurlijke habitats in Europa, zoals berg- en eilandgebieden; verzoekt de Commissie veranderingen van werkgelegenheid in groei- en krimpsectoren in kaart te brengen;

6.   verzoekt de Commissie de wetenschappelijke voorbereiding van een gezamenlijk Europees gegevensbestand over kwetsbaarheid te coördineren en te steunen, om te begrijpen welke gevolgen maatschappelijke groeperingen en Europees cultureel en nationaal erfgoed eventueel ondervinden en hoe maatschappijen in de toekomst eventueel kunnen reageren op klimaatverandering; is van mening dat er eveneens gegevensbestanden moeten worden opgezet met andere informatie over aanpassingswerkzaamheden en -beleid, zoals indexen, beleidsvormen en maatregelen);

7.   verzoekt de Commissie de huidige netwerken voor de controle van milieugegevens te coördineren en zo nodig te combineren met nieuwe structuren, om gegevensbestanden op te zetten met homogene metingen die kunnen worden gebruikt voor de opstelling van modellen, aan de hand waarvan kan worden bepaald welke maatregelen op Europees, regionaal en plaatselijk niveau het meest dringend zijn;

8.   verzoekt de Commissie na te gaan hoe een pan-Europees netwerk van universiteiten, sociale partners, maatschappelijke organisaties, operationele organisaties, met name nationale meteorologische instituten, die beschikken over omvangrijke gegevensbestanden, alsook plaatselijke en regionale besluitvormers, verder kan worden ontwikkeld en gesteund ter bevordering van sectoroverschrijdende samenwerkingsverbanden inzake aanpassing voor de uitwisseling van kennis en beleid en voor de ontwikkeling van instrumenten voor het meten van het welslagen van vastgestelde maatregelen, en voor bekendmaking en verspreiding van wetenschappelijke bevindingen over de noodzakelijke aanpassing aan de klimaatverandering onder de burgers;

9.   is van mening dat onderzoek overeenkomstig het zevende kaderprogramma, om het onderzoek naar de gevolgen van de klimaatverandering doelmatiger te maken, moet worden gecoördineerd met op nationaal niveau uitgevoerd onderzoek (met name programma's voor waarneming van de aarde vanuit de ruimte);

10.   is van mening dat de EU grootschalige maatregelen moet nemen om de technologische ontwikkeling op het gebied van aanpassing op te voeren, ter ondersteuning van de eigen economie en met het oog op overdracht van die technologieën naar de ontwikkelingswereld; is van mening dat de ontwikkeling van doelmatige, veilige en goedkope technologieën één van de wezenlijke vormen van aanpassing aan de klimaatverandering vormt en dat de volgende Conferentie/Bijeenkomst van partijen (COP 14) in Poznan zich hierop dient te concentreren;

11.   verzoekt de Commissie aanpassing op te nemen als zij de huidige en alle toekomstige wetgeving, strategieën en financieringsprojecten met ruimtelijke gevolgen opstelt en wijzigt, zodat de gevolgen van de klimaatverandering worden beperkt; verzoekt de Commissie een algemene analyse uit te voeren van de bestaande Europese financiële instrumenten en het gebruik daarvan voor maatregelen ter aanpassing aan de klimaatverandering in het kader van hun oorspronkelijke toepassingsgebieden en aan te geven waar eventueel aanvullende middelen nodig zijn;

12.   dringt er bij de Raad met de meeste nadruk op aan onverwijld overeenstemming te bereiken over de voorgestelde verordening tot oprichting van een solidariteitsfonds van de Europese Unie (EUSF), gelet op het feit dat het Europees Parlement zijn standpunt reeds op 18 mei 2006(6) kenbaar heeft gemaakt; is van oordeel dat het met de voorgestelde verordening, die onder meer de drempels voor de een beroep op het solidariteitsfonds van de EU verlaagt, mogelijk zal zijn schade ten gevolge van door de natuur of de mens veroorzaakte rampen effectiever, flexibeler en sneller op te vangen; benadrukt dat dit financieel instrument zeer belangrijk is, met name daar er zich in de toekomst, mede door de klimaatverandering, naar verwachting meer natuurrampen zullen voordoen;

13.   verzoekt de Commissie te overwegen financiële maatregelen met het oog op aanpassing op te nemen in het volgende financieel kader voor de lange termijn ten behoeve van regionaal beleid en structuurfondsen, en voor te stellen dat er aanvullende middelen worden toegewezen aan het zoeken naar innovatieve oplossingen voor de klimaatverandering;

14.   wijst er andermaal op dat in de strategische richtsnoeren voor het cohesiebeleid van de EU uitdrukkelijk en uitgebreid de noodzaak wordt vermeld de zich onderling versterkende effecten van milieu en groei op te voeren; stelt dat via regionale beleidsprogramma's wordt geïnvesteerd in infrastructuur op het gebied van water, afval en lucht, in biologische verscheidenheid, bevordering van ruimtelijke ordening, openbaar vervoer; onderstreept dat hierdoor wordt bijgedragen tot naleving van klimaattoezeggingen en dat maatregelen ter voorkoming van gevaren worden gestimuleerd via innovatief beheersbeleid van de overheid, o.m. bij voorbeeld preventieve controle; wijst er eveneens op dat Commissie en lidstaten meer nadruk moeten leggen op de noodzakelijke coördinatie van de opzet van de bescherming van de bevolking en de rampenplanning; verwijst in dit verband naar de werkzaamheden van het VN-programma internationale strategie voor beperking van rampen;

15.   wijst er met klem op dat de lidstaten fondsen voor de plattelandsontwikkeling moeten gebruiken om de aanpassing aan de klimaatverandering in de land- en bosbouw te steunen; wijst op de rol die organische stoffen in de bodem spelen bij vruchtbaarheid van de bodem, het vermogen water vast te houden en als koolstofreservoir en verzoekt de Commissie haar steun en goedkeuring te verlenen aan bodembeheerspraktijken die het niveau van organische stoffen in de Europese bodem kunnen handhaven, als een doeltreffende manier voor de aanpassing aan hogere temperaturen en veranderingen in de hoeveelheid regen; wijst op de noodzaak van adequate maatregelen ter voorkoming van crises en risicobeheer op het communautair, nationaal en regionaal niveau, daar het aantal crises in de toekomst uiteraard zal stijgen; in het bijzonder wordt verwezen naar een stelselmatig landbeheer waardoor wordt gewaarborgd dat het water langer wordt vastgehouden en het bosbrandgevaar afneemt; is van mening dat risicobeheer integraal en uitdrukkelijk deel moet vormen van het cohesiebeleid van de EU;

16.   dringt er bij de Commissie op aan te komen met een Europees kader voor aanpassing, planning en optreden; wijst met nadruk op de noodzaak terdege rekening te houden met het subsidiariteitsbeginsel bij de aanpak van de gevolgen van de klimaatverandering door middel van concrete aanpassingsmaatregelen, aangezien regio's en plaatselijke organen beter in staat zijn met politieke antwoorden te reageren op hun eigen ervaringen, wijst echter op de noodzaak van samenhang en coördinatie van aanpassingsplannen op EU-niveau;

17.   wijst op de sleutelrol die plaatselijke gemeenschappen spelen bij de bestrijding van de klimaatverandering en dringt derhalve aan op tenuitvoerlegging van geïntegreerde duurzame strategieën voor de ontwikkeling van steden, regio's en het platteland, waarin volledig rekening wordt gehouden met opvang- en aanpassingsmaatregelen en verzoekt om wetenschappelijk onderzoek om te analyseren welke infrastructuur het meest passend kan bijdragen tot het aanpakken van de klimaatverandering;

18.   dringt aan op meer samenwerking en de uitwisseling van beste praktijken tussen de Europese instellingen en de regionale en plaatselijke overheden en tussen hen onderling bij de ontwikkeling van bouwprojecten, openbare voorzieningen en diensten voor de verwezenlijking van een koolstofneutrale status in hun sector, zoals stadsverwarmingen, verbeterde hergebruikcycli, geïntegreerd openbaar vervoer, gebouwen die zuinig zijn met water en energie, meer productie en gebruik van alternatieve energie en meer informatie van de overheid over energiegebruik;

19.   wijst erop dat de landbouw een van de sectoren is die het meest gevoelig zijn voor klimaatverandering, maar dat hij er tegelijkertijd van is beschuldigd milieuschade te veroorzaken; is van mening dat de aanpassingsmaatregelen in deze sector gericht moeten zijn op vermindering van de kwetsbaarheid en opvoering van de duurzaamheid vanuit milieutechnische en economische optiek;

20.   wijst erop dat de geleidelijke aanpassing van de landbouw aan de nieuwe behoeften ten gevolge van de klimaatverandering moet worden bezien in;

21.   wijst erop dat de landbouw zich aan de klimaatverandering kan aanpassen en de gevolgen ervan kan dempen door wetgeving ten uitvoer te leggen uit hoofde waarvan de duurzaamheid wordt verstevigd en nieuwe methoden worden bevorderd om water en andere grondstoffen te gebruiken en te beheren;

22.   wijst op het van belang van lidstaten en Commissie bij de bepaling van de vervoersinfrastructuur die eventueel het meest wordt aangetast door de klimaatverandering en voor de waarborging van een bestendig en veilig functioneren waarvan aanvullende maatregelen en investeringen vereist zijn;

23.   spreekt zijn waardering uit voor de belangrijke resultaten van MOP 3 op Bali om het Aanpassingsfonds operationeel te maken; hierin worden via een heffing op projecten van het mechanisme van schone ontwikkeling (CDM) die op gang zijn gebracht in ontwikkelingslanden die het Protocol van Kyoto hebben ondertekend, concrete aanpassingsprojecten samengebracht met financieringsmethoden; wijst erop dat dit baanbrekende besluit om de aanpassing in ontwikkelingslanden onafhankelijk van de donoren te financieren is genomen voordat het Actieprogramma van Bali werd vastgesteld;

24.   wijst erop dat er bij milieu-effectrapportage op moet worden toegezien dat in alle bouwvergunningen en stadsplanning rekening wordt gehouden met diverse aanpassingsdraaiboeken om te voorkomen dat er wordt geïnvesteerd in niet-verenigbare infrastructuur; wijst erop dat het vaak verstandiger zou zijn kwetsbare gebieden niet te ontwikkelen, of reeds ontwikkelde gebieden terug te geven aan de natuur, dan verdedigingswerken te bouwen als voorbereiding op ongunstige klimatologische gevolgen;

25.   acht samenwerking ter ondersteuning van de armere gebieden in Europa en de ontwikkelingswereld absoluut geboden, daar deze gebieden waarschijnlijk het zwaarst worden getroffen door de klimaatverandering maar het minst in staat zijn de gevolgen daarvan op te lossen; betreurt dat in het groenboek "Aanpassing van klimaatverandering in Europa - Mogelijkheden voor EU-actie" onvoldoende wordt gewezen op de noodzaak van samenwerking tussen de EU en ontwikkelingslanden op het gebied van aanpassing; wijst met name op de noodzaak van technologieoverdracht en het opbouwen van vermogen; spreekt in dit verband zijn waardering uit voor het initiatief van de Commissie de aanzet te geven tot een Mondiaal Bondgenootschap tegen klimaatverandering maar wijst erop dat dit momenteel over veel te weinig middelen beschikt;

26.   erkent dat er een voorwaardelijk verband bestaat tussen ontwikkelingsdoelen en opvang van en aanpassing aan klimaatverandering; wijst erop dat klimaatverandering moet worden opgenomen in iedere vorm van ontwikkelingssamenwerking van de EU, met inbegrip van bestaande samenwerkingsprogramma's zoals de EUROMED-dialoog of het energiepartnerschap tussen de EU en Afrika; wijst eveneens met nadruk op de enorme betekenis van uitbreiding van samenwerkingsverbanden met ontwikkelingslanden om maatregelen te steunen ter voorkoming van ontbossing, hetgeen voordelen oplevert op het vlak van opvang en van aanpassing;

27.   dringt aan op de ontwikkeling van omvangrijke en betrouwbare financiële instrumenten in het kader van het EU-beleid, zoals het emissiehandelssysteem (ETS), zodat ontwikkelingslanden kunnen worden geholpen bij de aanpassing aan de gevolgen van de klimaatverandering en de lidstaten over de middelen kunnen beschikken voor een aangepast beleid;

28.   wijst er nogmaals op dat de verminderde beschikbaarheid van grondstoffen door de klimaatverandering kan worden versneld; verzoekt de Commissie aanvullende maatregelen te overwegen met het oog op aanpassing aan nieuwe problemen bij de waarborging van de levering van voedsel en energie;

29.   verzoekt de Commissie op Europees niveau en in internationaal verband na te gaan hoe de noodzakelijke reactie op klimaatverandering kan worden opgenomen in ontwikkelingsplannen en begrotingsonderhandelingen; verzoekt de Commissie te onderzoeken hoe dergelijke maatregelen kunnen worden toegepast op sectorieel beleid om financiering en investeringen van particulieren en de overheid te sturen; wijst erop dat deze opneming dient te gelden voor de sectoren wetenschap, opneming in alle vormen van beleid, bewustmaking, voorlichting, samenwerking en controle, en dat duidelijk normen moeten worden gevolgd waarvan de naleving regelmatig wordt gecontroleerd om de aanspraken op voortzetting van de steun te onderbouwen, en dat er verslag wordt gedaan aan het Parlement en de Raad;

30.   wijst op de betekenis van de toegenomen noodzaak van rationeel watergebruik door middel van het beheer van de vraag naar water, daar water een steeds zeldzamer grondstof wordt; verzoekt de Commissie en de lidstaten om integrerende maatregelen om te zorgen voor beschikbaarheid, toegankelijkheid, gebruik en behoud van water, en voor bevordering van innovatieve technologieën en methoden, o.m. proefprojecten die zullen bijdragen tot beperking van het gevaar van droogte en overstroming; erkent in dit verband het belang van een ecosystemische benadering bij de voorkoming en de opvang van de gevolgen van erosie, overstroming, woestijnvorming, stijgende zeespiegel en exotische soorten die binnendringen, en bij het vergroten van de bosbrandbestendigheid;

31.   erkent dat klimaatverandering bijdraagt tot de algemene druk van ziekte en voortijdige dood doordat, met name, de meest kwetsbare bevolkingsgroepen worden aangetast; verzoekt de lidstaten maatregelen te overwegen om stelsels van gezondheidszorg beter in staat te stellen zich aan te passen aan de ongunstige gevolgen van de klimaatverandering; verzoekt de Commissie een EU-dekkend systeem op te zetten om de gevolgen van de klimaatverandering voor de gezondheid te volgen en in het oog te houden; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de gevaren die de klimaatverandering met zich meebrengt voor de gezondheid van de mens centraal staan in het aanpassings- en opvangbeleid van de EU;

32.   wijst op de noodzaak van een gedifferentieerde aanpak van klimaat en ontwikkeling in gebieden en regio's die bijzonder kwetsbaar zijn voor klimaatverandering, zoals berg- of kustgebieden, eilanden, of bijvoorbeeld, de zeven meest perifere gebieden van de EU die, door hun topografische kenmerken en structurele nadelen, in bijzondere mate afhankelijk zijn van de dynamiek van de natuurverschijnselen; verzoekt de Commissie in dit verband de lijst van meest kwetsbare gebieden uit te breiden en samen te werken met bestaande regionale initiatieven zoals het Alpenverdrag en het Karpatenverdrag om optimaal gebruik te maken van reeds bestaande kennis die via dergelijke initiatieven is vergaard;

33.   verzoekt de Commissie de levensbelangrijke rol in overweging te nemen die gezonde ecosystemen kunnen spelen in het aanpassingsbeleid; wijst erop dat de huidige EU-wetgeving (d.w.z. de vogelrichtlijn(7) en de habitatrichtlijn(8), Natura 2000, de kaderrichtlijn water(9)) kunnen bijdragen tot de oplossing van dit probleem in Europa; verzoekt de Commissie en de lidstaten de hoogste prioriteit te verlenen aan de tenuitvoerlegging van dit beleid, om een snelle en doelmatige aanpassing aan de klimaatverandering te waarborgen;

34.   spreekt zijn waardering uit voor het initiatief van de Commissie een Europese Adviesgroep voor de aanpassing aan de klimaatverandering op te richten en wijst erop dat deze groep het mogelijk moet maken samenhangende intersectoriële strategieën op EU-niveau te verwezenlijken, en beleidskaders moet bevorderen die stimuli kunnen bieden voor investeringen in maatregelen op het gebied van klimaatverandering en opvang daarvan;

35.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie als bijdrage van het Parlement tot het proces van raadpleging van belanghebbenden inzake het op verzoek van de Commissie opgestelde groenboek.

(1) PB C 280 E van 18.11.2006, blz. 120.
(2) PB C 287 E van 24.11.2006, blz. 182.
(3) PB C 303 E van 13.12.2006, blz. 119.
(4) PB C 287 E van 29.11.2007, blz. 344.
(5) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0537.
(6) PB C 297 E van 7.12.2006, blz. 331.
(7) Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand ( PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/105/EG (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 368).
(8) Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/105/EG.
(9) Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2008/32/EG (PB L 81 van 20.3.2008, blz. 60).


De moord op de mensenrechtenactivist Munir Said Thalib
PDF 131kWORD 58k
Verklaring van het Europees Parlement over de moord op de mensenrechtenactivist Munir Said Thalib
P6_TA(2008)0126P6_DCL(2007)0098

Het Europees Parlement,

–   gelet op artikel 116 van zijn Reglement,

A.   overwegende dat in september 2004 de vooraanstaande Indonesische mensenrechtenactivist Munir Said Thalib, oprichter van mensenrechtenorganisaties, is gestorven aan een arsenicumvergiftiging tijdens Garuda-vlucht GA974 van Singapore naar Amsterdam,

B.   overwegende dat het rapport van een onafhankelijk onderzoeksteam naar de zaak-Munir Said Thalib, waartoe de Indonesische president opdracht heeft gegeven, nooit openbaar is gemaakt,

C.   overwegende dat de enige die in verband met deze zaak is vervolgd, voormalig Garuda co-piloot Pollycarpus Budihari Priyanto, zijn veroordeling geannuleerd heeft zien worden door het Indonesische Hooggerechtshof in oktober 2006,

D.   overwegende dat de Indonesische politie in april 2007 twee nieuwe verdachten in de zaak-Munir Said Thalib heeft gearresteerd,

E.   overwegende dat deze moord tevens bedoeld was als intimidatie en dreigement voor alle andere Indonesische mensenrechtenactivisten en journalisten,

1.   dringt er bij de Indonesische autoriteiten op aan alle nodige actie te nemen om ervoor te zorgen dat degenen die op alle niveaus voor de moord verantwoordelijk zijn, voor de rechter worden gebracht en dat zo snel mogelijk vonnis wordt gewezen;

2.   verzoekt de Commissie en de Raad om het onderzoek naar de moord op Munir Said Thalib te volgen, o.a. de processen tegen de voormalige Garuda-kaderleden Indra Setiawan en Rohainil Aini alsook de herziening van de beslissing van het Hooggerechtshof in de zaak-Pollycarpus;

3.   verzoekt zijn Voorzitter deze verklaring, met de namen van de ondertekenaars, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten alsmede aan de President van de Republiek Indonesië en de voorzitters der beide kamers van het Indonesische parlement.

Lijst van ondertekenaars

Adamos Adamou, Vittorio Agnoletto, Vincenzo Aita, Gabriele Albertini, Alexander Alvaro, Roberta Alma Anastase, Jan Andersson, Laima Liucija Andrikienė, Kader Arif, Richard James Ashworth, Francisco Assis, John Attard-Montalto, Elspeth Attwooll, Marie-Hélène Aubert, Jean-Pierre Audy, Margrete Auken, Inés Ayala Sender, Liam Aylward, Peter Baco, Enrique Barón Crespo, Alessandro Battilocchio, Katerina Batzeli, Edit Bauer, Christopher Beazley, Angelika Beer, Bastiaan Belder, Irena Belohorská, Jean-Luc Bennahmias, Monika Beňová, Giovanni Berlinguer, Thijs Berman, Slavi Binev, Johannes Blokland, Sebastian Valentin Bodu, Herbert Bösch, Jens-Peter Bonde, Josep Borrell Fontelles, Victor Boştinaru, Costas Botopoulos, Bernadette Bourzai, John Bowis, Sharon Bowles, Emine Bozkurt, Mihael Brejc, Frieda Brepoels, Hiltrud Breyer, André Brie, Elmar Brok, Paul van Buitenen, Kathalijne Maria Buitenweg, Udo Bullmann, Ieke van den Burg, Colm Burke, Cristian Silviu Buşoi, Philippe Busquin, Joan Calabuig Rull, Martin Callanan, Mogens Camre, Luis Manuel Capoulas Santos, Marco Cappato, Marie-Arlette Carlotti, Maria Carlshamre, Carlos Carnero González, Paulo Casaca, Michael Cashman, Carlo Casini, Françoise Castex, Giuseppe Castiglione, Pilar del Castillo Vera, Giusto Catania, Alejandro Cercas, Giulietto Chiesa, Ole Christensen, Luigi Cocilovo, Carlos Coelho, Daniel Cohn-Bendit, Richard Corbett, Giovanna Corda, Thierry Cornillet, Michael Cramer, Corina Creţu, Gabriela Creţu, Brian Crowley, Magor Imre Csibi, Ryszard Czarnecki, Bairbre de Brún, Arūnas Degutis, Véronique De Keyser, Panayiotis Demetriou, Gérard Deprez, Proinsias De Rossa, Marie-Hélène Descamps, Harlem Désir, Nirj Deva, Mia De Vits, Agustín Díaz de Mera García Consuegra, Alexandra Dobolyi, Beniamino Donnici, Brigitte Douay, Den Dover, Avril Doyle, Mojca Drčar Murko, Bárbara Dührkop Dührkop, Andrew Duff, Saïd El Khadraoui, James Elles, Maria da Assunção Esteves, Edite Estrela, Harald Ettl, Jill Evans, Robert Evans, Göran Färm, Carlo Fatuzzo, Claudio Fava, Emanuel Jardim Fernandes, Francesco Ferrari, Anne Ferreira, Elisa Ferreira, Ilda Figueiredo, Petru Filip, Věra Flasarová, Hélène Flautre, Karl-Heinz Florenz, Nicole Fontaine, Glyn Ford, Armando França, Monica Frassoni, Duarte Freitas, Michael Gahler, Kinga Gál, Milan Gaľa, Gerardo Galeote, Vicente Miguel Garcés Ramón, Iratxe García Pérez, Patrick Gaubert, Jas Gawronski, Evelyne Gebhardt, Eugenijus Gentvilas, Bronisław Geremek, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Claire Gibault, Adam Gierek, Neena Gill, Robert Goebbels, Ana Maria Gomes, Donata Gottardi, Hélène Goudin, Genowefa Grabowska, Vasco Graça Moura, Louis Grech, Elly de Groen-Kouwenhoven, Lilli Gruber, Ignasi Guardans Cambó, Ambroise Guellec, Pedro Guerreiro, Umberto Guidoni, Zita Gurmai, Catherine Guy-Quint, Fiona Hall, David Hammerstein, Benoît Hamon, Malcolm Harbour, Rebecca Harms, Joel Hasse Ferreira, Satu Hassi, Adeline Hazan, Christopher Heaton-Harris, Anna Hedh, Gyula Hegyi, Roger Helmer, Erna Hennicot-Schoepges, Jeanine Hennis-Plasschaert, Edit Herczog, Jens Holm, Mary Honeyball, Milan Horáček, Richard Howitt, Stephen Hughes, Alain Hutchinson, Jana Hybášková, Monica Maria Iacob-Ridzi, Sophia in 't Veld, Iliana Malinova Iotova, Mikel Irujo Amezaga, Marie Anne Isler Béguin, Lily Jacobs, Anneli Jäätteenmäki, Mieczysław Edmund Janowski, Lívia Járóka, Georg Jarzembowski, Karin Jöns, Pierre Jonckheer, Madeleine Jouye de Grandmaison, Ona Juknevičienė, Jelko Kacin, Filip Kaczmarek, Gisela Kallenbach, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Piia-Noora Kauppi, Tunne Kelam, Glenys Kinnock, Evgeni Kirilov, Timothy Kirkhope, Maria Eleni Koppa, Eija-Riitta Korhola, Magda Kósáné Kovács, Sergej Kozlík, Ģirts Valdis Kristovskis, Urszula Krupa, Wiesław Stefan Kuc, Helmut Kuhne, Sepp Kusstatscher, Joost Lagendijk, Jean Lambert, Stavros Lambrinidis, Alexander Lambsdorff, Vytautas Landsbergis, Henrik Lax, Johannes Lebech, Stéphane Le Foll, Roselyne Lefrançois, Klaus-Heiner Lehne, Lasse Lehtinen, Jörg Leichtfried, Jo Leinen, Marcin Libicki, Eva Lichtenberger, Marie-Noëlle Lienemann, Kartika Tamara Liotard, Alain Lipietz, Andrea Losco, Caroline Lucas, Sarah Ludford, Elizabeth Lynne, Jules Maaten, Linda McAvan, Edward McMillan-Scott, Jamila Madeira, Ramona Nicole Mănescu, Vladimír Maňka, Erika Mann, Helmuth Markov, Sérgio Marques, Maria Martens, David Martin, Hans-Peter Martin, Miguel Angel Martínez Martínez, Antonio Masip Hidalgo, Maria Matsouka, Manolis Mavrommatis, Erik Meijer, Íñigo Méndez de Vigo, Emilio Menéndez del Valle, Marianne Mikko, Miroslav Mikolášik, Francisco José Millán Mon, Gay Mitchell, Nickolay Mladenov, Viktória Mohácsi, Eluned Morgan, Luisa Morgantini, Jan Mulder, Roberto Musacchio, Joseph Muscat, Riitta Myller, Pasqualina Napoletano, Robert Navarro, Cătălin-Ioan Nechifor, Catherine Neris, Bill Newton Dunn, Annemie Neyts-Uyttebroeck, James Nicholson, null Nicholson of Winterbourne, Ljudmila Novak, Raimon Obiols i Germà, Achille Occhetto, Vural Öger, Cem Özdemir, Gérard Onesta, Janusz Onyszkiewicz, Ria Oomen-Ruijten, Josu Ortuondo Larrea, Siiri Oviir, Reino Paasilinna, Borut Pahor, Justas Vincas Paleckis, Marco Pannella, Atanas Paparizov, Neil Parish, Béatrice Patrie, Vincent Peillon, Tobias Pflüger, Rihards Pīks, João de Deus Pinheiro, Józef Pinior, Paweł Bartłomiej Piskorski, Lapo Pistelli, Gianni Pittella, Francisca Pleguezuelos Aguilar, Rovana Plumb, Anni Podimata, Bernard Poignant, Lydie Polfer, Miguel Portas, Horst Posdorf, Christa Prets, Pierre Pribetich, Vittorio Prodi, Jacek Protasiewicz, Luís Queiró, Poul Nyrup Rasmussen, Vladimír Remek, Karin Resetarits, José Ribeiro e Castro, Teresa Riera Madurell, Frédérique Ries, Giovanni Rivera, Michel Rocard, Zuzana Roithová, Raül Romeva i Rueda, Dariusz Rosati, Wojciech Roszkowski, Dagmar Roth-Behrendt, Libor Rouček, Martine Roure, Luisa Fernanda Rudi Ubeda, Heide Rühle, Aloyzas Sakalas, Katrin Saks, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, Antolín Sánchez Presedo, Manuel António dos Santos, Daciana Octavia Sârbu, Amalia Sartori, Pierre Schapira, Karin Scheele, Carl Schlyter, Frithjof Schmidt, Olle Schmidt, György Schöpflin, Jürgen Schröder, Willem Schuth, Inger Segelström, Adrian Severin, José Albino Silva Peneda, Brian Simpson, Marek Siwiec, Peter Skinner, Csaba Sógor, Renate Sommer, Sérgio Sousa Pinto, Bart Staes, Grażyna Staniszewska, Margarita Starkevičiūtė, Dirk Sterckx, Struan Stevenson, Catherine Stihler, Daniel Strož, Alexander Stubb, Margie Sudre, David Sumberg, Eva-Britt Svensson, Hannes Swoboda, József Szájer, Andrzej Jan Szejna, István Szent-Iványi, Csaba Sándor Tabajdi, Hannu Takkula, Charles Tannock, Andres Tarand, Britta Thomsen, Silvia-Adriana Ţicău, Gary Titley, Patrizia Toia, Ewa Tomaszewska, Catherine Trautmann, Claude Turmes, Feleknas Uca, Elena Valenciano Martínez-Orozco, Anne Van Lancker, Geoffrey Van Orden, Ari Vatanen, Yannick Vaugrenard, Riccardo Ventre, Bernadette Vergnaud, Kristian Vigenin, Cornelis Visser, Dominique Vlasto, Johannes Voggenhuber, Sahra Wagenknecht, Graham Watson, Henri Weber, Renate Weber, Åsa Westlund, Jan Marinus Wiersma, Anders Wijkman, Glenis Willmott, Karl von Wogau, Corien Wortmann-Kool, Francis Wurtz, Luis Yañez-Barnuevo García, Anna Záborská, Jan Zahradil, Zbigniew Zaleski, Mauro Zani, Stefano Zappalà, Tomáš Zatloukal, Tatjana Ždanoka, Roberts Zīle, Gabriele Zimmer, Marian Zlotea, Jaroslav Zvěřina


Ondertiteling van alle tv-programma's op openbare zenders in de EU
PDF 132kWORD 56k
Verklaring van het Europees Parlement over ondertiteling van alle tv-programma's op openbare zenders in de EU
P6_TA(2008)0127P6_DCL(2007)0099

Het Europees Parlement,

–   gelet op de artikelen 3, 13, 149 en 151 van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 116 van zijn Reglement,

A.   overwegende dat de Europese Unie ervoor moet zorgen dat haar burgers gelijke toegang hebben tot informatie, onderwijs en cultuur,

B.   overwegende dat meer dan 83 miljoen mensen in Europa last hebben van een geheel of gedeeltelijk verlies van het gehoor en dat dit probleem in de vergrijzende Europese samenleving nog zal toenemen,

C.   overwegende dat televisie in Europa universeel toegankelijk is en dat de openbare zenders onder meer tot taak hebben de kijkers te informeren en op te voeden,

D.   overwegende dat de huidige technologie het mogelijk maakt televisieprogramma's (met inbegrip van live-programma's) bij het uitzenden zelf te ondertitelen, wat de BBC bijvoorbeeld vanaf april 2008 voor al haar programma's wil doen,

1.   is van oordeel dat ondertiteling van alle tv-programma's op openbare zenders in de Europese Unie noodzakelijk is om te waarborgen dat alle kijkers, met inbegrip van doven en slechthorenden, toegang hebben tot deze programma's, en dat dit tevens kan helpen om vreemde talen te leren;

2.   verzoekt de Commissie een wetgevingsvoorstel in te dienen dat de openbare zenders in de Europese Unie verplicht al hun programma's te ondertitelen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter deze verklaring, met de namen van de ondertekenaars, te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten.

Lijst van ondertekenaars

Gabriele Albertini, Jan Andersson, Alfonso Andria, Emmanouil Angelakas, Roberta Angelilli, Kader Arif, Stavros Arnaoutakis, Robert Atkins, John Attard-Montalto, Elspeth Attwooll, Inés Ayala Sender, Liam Aylward, Peter Baco, Maria Badia i Cutchet, Mariela Velichkova Baeva, Enrique Barón Crespo, Katerina Batzeli, Edit Bauer, Jean Marie Beaupuy, Christopher Beazley, Zsolt László Becsey, Irena Belohorská, Monika Beňová, Rolf Berend, Sergio Berlato, Giovanni Berlinguer, Thijs Berman, Adam Bielan, Slavi Binev, Šarūnas Birutis, Sebastian Valentin Bodu, Herbert Bösch, Jens-Peter Bonde, Vito Bonsignore, Josep Borrell Fontelles, Victor Boştinaru, Costas Botopoulos, Bernadette Bourzai, Sharon Bowles, Iles Braghetto, Mihael Brejc, Frieda Brepoels, Jan Březina, Elmar Brok, Danutė Budreikaitė, Wolfgang Bulfon, Nicodim Bulzesc, Ieke van den Burg, Niels Busk, Philippe Busquin, Jerzy Buzek, Joan Calabuig Rull, Luis Manuel Capoulas Santos, Marco Cappato, Carlos Carnero González, Paulo Casaca, Michael Cashman, Carlo Casini, Françoise Castex, Alejandro Cercas, Giles Chichester, Giulietto Chiesa, Zdzisław Kazimierz Chmielewski, Ole Christensen, Sylwester Chruszcz, Luigi Cocilovo, Carlos Coelho, Richard Corbett, Giovanna Corda, Titus Corlăţean, Paolo Costa, Jean Louis Cottigny, Michael Cramer, Corina Creţu, Gabriela Creţu, Brian Crowley, Magor Imre Csibi, Marek Aleksander Czarnecki, Ryszard Czarnecki, Daniel Dăianu, Dragoş Florin David, Chris Davies, Antonio De Blasio, Véronique De Keyser, Panayiotis Demetriou, Gérard Deprez, Proinsias De Rossa, Marie-Hélène Descamps, Harlem Désir, Nirj Deva, Mia De Vits, Jolanta Dičkutė, Alexandra Dobolyi, Valdis Dombrovskis, Beniamino Donnici, Bert Doorn, Brigitte Douay, Avril Doyle, Mojca Drčar Murko, Petr Duchoň, Bárbara Dührkop Dührkop, Cristian Dumitrescu, Saïd El Khadraoui, Edite Estrela, Harald Ettl, Jonathan Evans, Robert Evans, Göran Färm, Richard Falbr, Claudio Fava, Szabolcs Fazakas, Emanuel Jardim Fernandes, Anne Ferreira, Elisa Ferreira, Ilda Figueiredo, Petru Filip, Věra Flasarová, Alessandro Foglietta, Hanna Foltyn-Kubicka, Nicole Fontaine, Glyn Ford, Brigitte Fouré, Armando França, Monica Frassoni, Urszula Gacek, Milan Gaľa, Gerardo Galeote, Vicente Miguel Garcés Ramón, Iratxe García Pérez, Giuseppe Gargani, Jean-Paul Gauzès, Jas Gawronski, Evelyne Gebhardt, Eugenijus Gentvilas, Bronisław Geremek, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Claire Gibault, Adam Gierek, Maciej Marian Giertych, Neena Gill, Norbert Glante, Robert Goebbels, Bogdan Golik, Ana Maria Gomes, Donata Gottardi, Hélène Goudin, Genowefa Grabowska, Dariusz Maciej Grabowski, Vasco Graça Moura, Ingeborg Gräßle, Louis Grech, Lilli Gruber, Ignasi Guardans Cambó, Ambroise Guellec, Pedro Guerreiro, Umberto Guidoni, Zita Gurmai, Catherine Guy-Quint, Klaus Hänsch, Benoît Hamon, Małgorzata Handzlik, Gábor Harangozó, Marian Harkin, Rebecca Harms, Joel Hasse Ferreira, Satu Hassi, Jutta Haug, Anna Hedh, Gyula Hegyi, Edit Herczog, Jim Higgins, Krzysztof Hołowczyc, Mary Honeyball, Milan Horáček, Richard Howitt, Ján Hudacký, Alain Hutchinson, Iliana Malinova Iotova, Mikel Irujo Amezaga, Marie Anne Isler Béguin, Lily Jacobs, Anneli Jäätteenmäki, Stanisław Jałowiecki, Mieczysław Edmund Janowski, Lívia Járóka, Anne E. Jensen, Karin Jöns, Dan Jørgensen, Madeleine Jouye de Grandmaison, Jelko Kacin, Filip Kaczmarek, Gisela Kallenbach, Othmar Karas, Sajjad Karim, Ioannis Kasoulides, Sylvia-Yvonne Kaufmann, Piia-Noora Kauppi, Tunne Kelam, Glenys Kinnock, Evgeni Kirilov, Dieter-Lebrecht Koch, Jaromír Kohlíček, Eija-Riitta Korhola, Magda Kósáné Kovács, Miloš Koterec, Sergej Kozlík, Guntars Krasts, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, Constanze Angela Krehl, Wolfgang Kreissl-Dörfler, Ģirts Valdis Kristovskis, Wiesław Stefan Kuc, Helmut Kuhne, Jan Jerzy Kułakowski, Aldis Kušķis, Sepp Kusstatscher, Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk, Alain Lamassoure, Stavros Lambrinidis, Vytautas Landsbergis, Henrik Lax, Roselyne Lefrançois, Klaus-Heiner Lehne, Lasse Lehtinen, Jörg Leichtfried, Jo Leinen, Katalin Lévai, Janusz Lewandowski, Bogusław Liberadzki, Marcin Libicki, Marie-Noëlle Lienemann, Andrea Losco, Caroline Lucas, Astrid Lulling, Elizabeth Lynne, Marusya Ivanova Lyubcheva, Linda McAvan, Mary Lou McDonald, Mairead McGuinness, Edward McMillan-Scott, Jamila Madeira, Eugenijus Maldeikis, Ramona Nicole Mănescu, Vladimír Maňka, Erika Mann, Mario Mantovani, Marian-Jean Marinescu, Helmuth Markov, Sérgio Marques, David Martin, Miguel Angel Martínez Martínez, Jan Tadeusz Masiel, Antonio Masip Hidalgo, Jiří Maštálka, Maria Matsouka, Mario Mauro, Manolis Mavrommatis, Manuel Medina Ortega, Erik Meijer, Íñigo Méndez de Vigo, Emilio Menéndez del Valle, Willy Meyer Pleite, Rosa Miguélez Ramos, Marianne Mikko, Miroslav Mikolášik, Viktória Mohácsi, Javier Moreno Sánchez, Luisa Morgantini, Jan Mulder, Roberto Musacchio, Cristiana Muscardini, Joseph Muscat, Riitta Myller, Pasqualina Napoletano, Hartmut Nassauer, Robert Navarro, Cătălin-Ioan Nechifor, Catherine Neris, James Nicholson, null Nicholson of Winterbourne, Lambert van Nistelrooij, Ljudmila Novak, Raimon Obiols i Germà, Vural Öger, Cem Özdemir, Jan Olbrycht, Seán Ó Neachtain, Gérard Onesta, Janusz Onyszkiewicz, Josu Ortuondo Larrea, Reino Paasilinna, Borut Pahor, Justas Vincas Paleckis, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Dimitrios Papadimoulis, Atanas Paparizov, Georgios Papastamkos, Ioan Mircea Paşcu, Vincent Peillon, Maria Petre, Rihards Pīks, Józef Pinior, Mirosław Mariusz Piotrowski, Paweł Bartłomiej Piskorski, Gianni Pittella, Francisca Pleguezuelos Aguilar, Zita Pleštinská, Rovana Plumb, Guido Podestà, Anni Podimata, Zdzisław Zbigniew Podkański, Samuli Pohjamo, Bernard Poignant, Lydie Polfer, Bernd Posselt, Christa Prets, Pierre Pribetich, Jacek Protasiewicz, Bilyana Ilieva Raeva, Miloslav Ransdorf, Vladimír Remek, Karin Resetarits, Teresa Riera Madurell, Frédérique Ries, Karin Riis-Jørgensen, Giovanni Rivera, Bogusław Rogalski, Zuzana Roithová, Luca Romagnoli, Raül Romeva i Rueda, Dariusz Rosati, Wojciech Roszkowski, Dagmar Roth-Behrendt, Mechtild Rothe, Libor Rouček, Martine Roure, Leopold Józef Rutowicz, Eoin Ryan, Guido Sacconi, Aloyzas Sakalas, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, María Isabel Salinas García, Antolín Sánchez Presedo, Manuel António dos Santos, Daciana Octavia Sârbu, Jacek Saryusz-Wolski, Christel Schaldemose, Karin Scheele, Olle Schmidt, György Schöpflin, Jürgen Schröder, Inger Segelström, Esko Seppänen, Adrian Severin, Czesław Adam Siekierski, Kathy Sinnott, Marek Siwiec, Csaba Sógor, Søren Bo Søndergaard, Bogusław Sonik, María Sornosa Martínez, Francesco Enrico Speroni, Bart Staes, Grażyna Staniszewska, Dirk Sterckx, Struan Stevenson, Catherine Stihler, Theodor Dumitru Stolojan, Margie Sudre, László Surján, Eva-Britt Svensson, Hannes Swoboda, József Szájer, Andrzej Jan Szejna, Konrad Szymański, Csaba Sándor Tabajdi, Antonio Tajani, Hannu Takkula, Charles Tannock, Andres Tarand, Britta Thomsen, Marianne Thyssen, Silvia-Adriana Ţicău, Gary Titley, Patrizia Toia, László Tőkés, Ewa Tomaszewska, Witold Tomczak, Jacques Toubon, Catherine Trautmann, Kyriacos Triantaphyllides, Claude Turmes, Evangelia Tzampazi, Vladimir Urutchev, Inese Vaidere, Nikolaos Vakalis, Adina-Ioana Vălean, Elena Valenciano Martínez-Orozco, Frank Vanhecke, Anne Van Lancker, Daniel Varela Suanzes-Carpegna, Yannick Vaugrenard, Armando Veneto, Riccardo Ventre, Donato Tommaso Veraldi, Bernadette Vergnaud, Alejo Vidal-Quadras, Kristian Vigenin, Oldřich Vlasák, Johannes Voggenhuber, Diana Wallis, Graham Watson, Renate Weber, Jan Marinus Wiersma, Glenis Willmott, Janusz Wojciechowski, Francis Wurtz, Luis Yañez-Barnuevo García, Anna Záborská, Zbigniew Zaleski, Andrzej Tomasz Zapałowski, Stefano Zappalà, Tomáš Zatloukal, Tatjana Ždanoka, Roberts Zīle, Jaroslav Zvěřina, Tadeusz Zwiefka

Juridische mededeling - Privacybeleid