Index 
Aangenomen teksten
Woensdag 9 juli 2008 - Straatsburg
Jaarlijkse actieprogramma's voor Brazilië en Argentinië voor het jaar 2008
 63ste zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties
 Wijziging van Richtlijn 2004/49/EG inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen ***II
 Wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau ***II
 Regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (herziening) ***II
 Programma tot modernisering van de Europese bedrijfs- en handelsstatistiek (MEETS) ***I
 Batterijen en accu's alsook afgedankte batterijen en accu's ***I
 Beperking van het op de markt brengen en het gebruik van bepaalde gevaarlijk stoffen en preparaten ***I
 Voorwaarden voor toegang tot aardgastransmissienetten ***I
 Interne markt voor aardgas ***I
 Coördinatie van socialezekerheidsstelsels: wijze van toepassing ***I
 Coördinatie van de socialezekerheidsstelsels: bijlage XI ***I
 Uitbreiding van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verorderning (EG) nr. […] tot onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze bepalingen vallen *
 Wijziging van artikel 29 van het Reglement
 Taak van de nationale rechter binnen het Europees gerechtelijk apparaat
 Airbus/Boeing geschillen
 Europees strategisch plan voor energietechnologie
 Staatsinvesteringsfondsen
 Een nieuwe stedelijke mobiliteitscultuur
 Jaarverslag 2007 van de ECB

Jaarlijkse actieprogramma's voor Brazilië en Argentinië voor het jaar 2008
PDF 131kWORD 36k
Resolutie van het Europees Parlement van 9 juli 2008 over de ontwerpbesluiten van de Commissie tot vaststelling van de jaarlijkse actieprogramma's voor Brazilië en Argentinië voor het jaar 2008
P6_TA(2008)0338B6-0336/2008

Het Europees Parlement,

–   gezien Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking(1),

–   gezien de ontwerpbesluiten van de Commissie tot invoering van jaarlijkse actieprogramma's voor Brazilië en Argentinië voor het jaar 2008 (CMTD-2008-0263 − D000422-01, CMTD-2008-0263-D000421-01),

–   gezien het advies van 10 juni 2008 van het comité, bedoeld in artikel 35, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1905/2006 (hierna "beheerscomité ontwikkelingssamenwerkings-instrument" (DCI)),

–   gezien artikel 8 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(2),

–   gezien de overeenkomst tussen het Europees Parlement en de Commissie van 3 juni 2008 over de voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van Besluit 1999/468/EG van de Raad tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden, gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG(3),

–   gelet op artikel 81 van zijn Reglement,

A.   overwegende dat het DCI-beheerscomité zich op 10 juni 2008 heeft uitgesproken voor het concept van de jaarlijkse actieprogramma's voor Brazilië en Argentinië voor 2008 (CMTD-2008-0263- D000422-01, CMTD-2008-0263 − D000421-01),

B.   overwegende dat als gevolg van artikel 7, lid 3, van Besluit 1999/468/EG en artikel 1 van de bovenvermelde overeenkomst van 3 juni 2008, het Europees Parlement het concept van de uitvoeringsmaatregelen die aan het DCI-beheerscomité waren voorgelegd, heeft ontvangen, met de uitslag van de stemming,

C.   overwegende dat artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1905/2006 bepaalt dat "De primaire en overkoepelende doelstelling van samenwerking uit hoofde van deze verordening is het uitbannen van armoede in de partnerlanden en -regio's in het kader van duurzame ontwikkeling",

D.   overwegende dat artikel 2, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1905/2006 het volgende bepaalt: "De in artikel 1, lid 1(4), bedoelde maatregelen worden zodanig ontworpen dat zij voldoen aan de criteria voor officiële ontwikkelingshulp (ODA) die door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OECD/DAC) zijn vastgesteld",

E.   overwegende dat in de "Reporting Directives for the Creditor Reporting System" (DCD/DAC (2002)21), OECD/DAC officiële ontwikkelingssamenwerking (ODA) definieert als een stroom van middelen naar landen die op de DAC-lijst van ODA-ontvangers voorkomen en waarvoor onder andere elke transactie wordt uitgevoerd met als hoofddoel de economische ontwikkeling en het welzijn van de ontwikkelingslanden te bevorderen,

Brazilië

1.   wijst erop dat het concept voor het jaarlijks actieprogramma voor Brazilië voor het jaar 2008 als enige actie het Academic Mobility Programme voor Brazilië 2008 - 2010 omvat (het Erasmus Mundus External Cooperation Window for Brazil), en dat deze actie valt onder prioritaire sector I, van het Country Strategy Paper, getiteld "Enhancing bilateral relations, Action 2: Higher education programme for Brazil" en dat de financiering van de mobiliteit van studenten en universiteitsmedewerkers uit de EU (tot 30% van de middelen voor individuele mobiliteit van studenten en medewerkers) een belangrijk onderdeel van het jaarlijks actieprogramma voor 2008 voor Brazilië vormt;

Argentinië

2.   wijst erop dat het concept voor het jaarlijks actieprogramma voor Argentinië voor 2008 als enige actie het Erasmus Mundus External Cooperation Window for Argentina omvat, en dat deze actie valt onder prioritaire sector "Strengthening of bilateral relations and mutual understanding between the EC and Argentina van het Country Strategy Paper en dat de financiering van de mobiliteit van studenten en universiteitsmedewerkers uit de EU (tot 30% van de totale middelen voor individuele mobiliteit van studenten en medewerkers) een belangrijk onderdeel van het jaarlijks actieprogramma voor 2008 voor Argentinië vormt;

o
o   o

3.   is van mening dat de Commissie derhalve in het jaarlijks actieprogramma 2008 voor Brazilië en het jaarlijks actieprogramma 2008 voor Argentinië haar uitvoeringsbevoegdheden die zijn vastgelegd in het basisbesluit, overschrijdt, aangezien bovengenoemde elementen niet in overeenstemming zijn met de leden 1 en 4 van artikel 2 van Verordening (EG) nr 1905/2006, omdat het primaire doel van deze elementen niet de uitbanning van armoede, is en aangezien deze elementen niet voldoen aan de criteria voor ODA, zoals vastgelegd door OECD/DAC(5);

4.   dringt er bij de Commissie op aan haar ontwerpbesluiten tot vaststelling van de jaarlijkse actieprogramma's voor 2008 voor Brazilië en Argentinië in te trekken en het DCI-beheerscomité nieuwe ontwerpbesluiten voor te leggen waarin de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1905/2006 volledig in acht worden genomen;

5.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en de parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.
(2) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
(3) PB C 143 van 10.6.2008, blz. 1.
(4) Artikel 1, lid 1: "De Gemeenschap financiert maatregelen ter ondersteuning van de samenwerking met de ontwikkelingslanden, gebieden en regio's (..)".
(5) Met name 'dat iedere transactie als prioritair doel heeft de economische ontwikkeling en het welzijn van de ontwikkelingslanden te bevorderen" (OECD/DAC-verslag van oktober 2006: "Is it ODA?", blz. 1).


63ste zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties
PDF 154kWORD 68k
Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad van 9 juli 2008 betreffende de 63ste zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (2008/2111(INI))
P6_TA(2008)0339A6-0265/2008

Het Europees Parlement,

–   gezien de ontwerpaanbeveling aan de raad door Alexander Lambsdorff en Annemie Neyts-Uyttebroeck namens de ALDE-Fractie over de 63ste zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (VN) (B6-0176/2008),

–   gezien het rapport van de secretaris-generaal van de VN getiteld "In Larger Freedom", daaropvolgende resolutie 60/1 van de Algemene Vergadering van de VN over de resultaten van de Wereldtop van 2005, alsmede het rapport van de secretaris-generaal van de VN van 7 maart 2006 getiteld "Investing in the United Nations: for a stronger Organization worldwide",

–   gezien de EU-prioriteiten voor de 62ste zitting van de Algemene Vergadering van de VN,

–   onder verwijzing naar zijn resoluties van 29 januari 2004 over de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Verenigde Naties(1), van 9 juni 2005 over de hervorming van de Verenigde Naties(2) en van 29 september 2005 over de resultaten van de Wereldtop van de Verenigde Naties van 14-16 september 2005(3),

–   gezien de lijst van in de voorlopige agenda van de 63ste gewone zitting van de Algemene Vergadering op te nemen onderwerpen van 11 februari 2008 en in het bijzonder de items aangaande de handhaving van internationale vrede en veiligheid, de ontwikkeling van Afrika, de bevordering van de mensenrechten en bestuurshervormingen,

–   gezien de resultaten van de van 19 tot 30 mei 2008 in Bonn gehouden negende vergadering van de Conferentie van Partijen bij het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit (COP 9),

–   gezien de conferentie van 2009 tot herziening van het Statuut van Rome betreffende het Internationale Strafhof,

–   gelet op artikel 114, lid 3 en artikel 90 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0265/2008),

A.   overwegende dat het buitenlands beleid van de EU berust op krachtige en ondubbelzinnige steun aan doeltreffend multilateralisme zoals neergelegd in het VN-Handvest,

B.   overwegende dat de EU een essentiële politieke en financiële partner van de VN is in de strijd tegen armoede en bij de bevordering van economische en sociale ontwikkeling, en dat de EU collectieve veiligheid biedt, waaronder zekerstelling van de middelen van bestaan van bedreigde bevolkingsgroepen, en in de hele wereld de mensenrechten verdedigt,

C.   overwegende dat de hervormingsagenda van de VN de oprichting van nieuwe organen bevat, evenals een grondige herziening van andere organen, een nieuwe vormgeving van het beheer van haar activiteiten in het veld, de reorganisatie van de manier waarop hulp wordt geboden en een grondige hervorming van haar Secretariaat, en dat deze hervormingsagenda dus zeer ambitieus is en doorlopende politieke steun vereist, in het bijzonder wanneer na de definiëring van het nieuwe beleidskader de uitvoeringsfase is gestart,

D.   overwegende dat twee nieuwe belangrijke organen, de Mensenrechtenraad en de Peacebuilding Commission (PCB), in een cruciale fase terecht zijn gekomen, waarin ze moeten bewijzen dat ze de doelstellingen kunnen realiseren die de VN-lidstaten voor hen hebben gesteld,

E.   overwegende dat de allang noodzakelijke hervorming van de VN-Veiligheidsraad nog steeds moet worden uitgevoerd, vanwege de gevoeligheden die dit onderwerp met zich meebrengt en vanwege enerzijds de spanning tussen een grotere verantwoordingsplicht en een verbeterd geopolitiek evenwicht en anderzijds de noodzaak de effectiviteit van dat orgaan te waarborgen,

F.   overwegende dat 2008 een cruciaal jaar is voor de inspanningen om de armoede uit te roeien en de millenniumdoelstellingen in 2015 wereldwijd te verwezenlijken, en overwegende dat de EU-lidstaten mondiaal leiderschap moeten tonen in de aanloop naar de komende cruciale vergaderingen hierover in de tweede helft van dit jaar,

G.   overwegende dat met betrekking tot de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen de inspanningen van de EU als een belangrijke katalysator en een voorbeeld voor andere donoren dienen, maar dat, als de huidige tendensen niet worden gekeerd, de officiële ontwikkelingshulp van de EU in 2010 niettemin nog altijd 75 miljard EUR onder het toegezegde bedrag zal liggen,

H.   overwegende dat in Afrika bezuiden de Sahara veel landen met de verwezenlijking van geen enkele millenniumdoelstelling op schema liggen, en overwegende dat ook in veel middeninkomenslanden regio's en etnische groepen zijn met miljoenen mensen die onvoldoende vooruitgang boeken met betrekking tot de verwezenlijking van de doelstellingen,

I.   overwegende dat de sterk stijgende voedselprijzen en de stagnerende wereldwijde groei de vooruitgang met betrekking tot de millenniumdoelstellingen met naar schatting 7 jaar dreigen te vertragen tenzij verdere investeringen in de landbouwsector en de agrovoedingsindustrie in de ontwikkelingslanden worden gedaan,

J.   overwegende dat de Algemene Vergadering van de VN besloot om op 4 en 5 oktober 2007 in afstemming met andere soortgelijke initiatieven op dit gebied, de Dialoog op Hoog Niveau te houden over interreligieuze en interculturele samenwerking voor de bevordering van tolerantie, begrip en universeel respect inzake kwesties van vrijheid van godsdienst of overtuiging en culturele diversiteit,

K.   overwegende dat 2008 het Europese jaar van de interculturele dialoog is,

L.   overwegende dat de agenda van de Algemene Vergadering van de VN nog te onduidelijk en onvoldoende gestroomlijnd is, en dat dit wel het geval moet zijn om het werk van dit orgaan consistenter te maken en follow-up van haar resoluties mogelijk te maken,

M.   overwegende dat het VN-Departement voor Vredesoperaties momenteel 20 veldoperaties beheert, waarbij ruim 100 000 manschappen betrokken zijn, waarvan ongeveer de helft in Afrika,

N.   overwegende dat de mate van coördinatie van de standpunten van de EU-lidstaten in de VN van orgaan tot orgaan en van beleid tot beleid verschilt,

O.   overwegende dat deze coördinatie niet moet worden gerealiseerd ten koste van onderhandelingen met landen uit andere geopolitieke blokken die een essentiële voorwaarde zijn voor het sluiten van noodzakelijke bondgenootschappen binnen de VN,

P.   overwegende dat deze coördinatie nauwere samenwerking vereist tussen de betrokken werkgroepen van de Raad in Brussel en de betrokken EU-kantoren en de permanente missies van de lidstaten in New York en Genève,

Q.   overwegende dat het Verdrag van Lissabon de EU de status van rechtspersoon verleent, een novum dat aanzienlijke gevolgen zal hebben voor de vertegenwoordiging van de EU in de VN,

1.   beveelt de Raad het volgende aan:

   De EU bij de VN en de ratificatie van het Verdrag van Lissabon
   a) dringt erop aan de politieke prioriteiten van de EU voor de volgende zitting van de Algemene Vergadering van de VN tot onderwerp van een diepgaand en breed debat tussen het Parlement, de Raad en de Commissie te maken,
   b) is van mening dat het formele standpunt van de Raad over de prioriteiten voor de Algemene Vergadering van de VN door de permanente vertegenwoordigingen in New York als bindend politiek platform dient te worden beschouwd, dat als basis moet worden gebruikt voor onderhandelingen met andere landen,
   c) is van mening dat de coördinatie van de standpunten van de EU-lidstaten binnen de VN in het algemeen moet beginnen in de relevante werkgroepen van de Raad, waardoor het voor diplomaten in New York gemakkelijker wordt een gemeenschappelijk standpunt te bereiken over specifieke kwesties in de VN-organen en waardoor er meer tijd is om met andere regionale groepen van landen of landen die deel uitmaken van dergelijke andere groepen, te overleggen of te onderhandelen,
   d) verzoekt de Raad en de Commissie te overwegen om hun kantoren in New York en Genève te reorganiseren en uit te breiden gezien de grotere bevoegdheden en verantwoordelijkheden die de EU-vertegenwoordigers naar verwachting zullen krijgen wanneer het Verdrag van Lissabon is geratificeerd, zodat een optimale coördinatie en synergie wordt gewaarborgd tussen Gemeenschapsbeleid, -programma's en -geld en de instrumenten en missies die deel uitmaken van het gemeenschappelijk buitenlands beleid en veiligheidsbeleid van de EU,
   e) dringt er bij de Raad en de Commissie op aan uitvoerig na te gaan welke gevolgen het Verdrag van Lissabon heeft voor de toekomstige vertegenwoordiging van de EU bij de VN, en dringt er bij de EU-lidstaten op aan zich er duidelijk en ondubbelzinnig toe te verbinden om te waarborgen dat de EU adequate zichtbaarheid en autoriteit geniet binnen de organen en fora van de VN,
   f) moedigt de Raad aan om zo spoedig mogelijk te onderhandelen over de operationele aard van de status van de EU als "waarnemer" bij de VN en deze vast te stellen,
   g) verzoekt de EU-lidstaten eveneens te vragen om een herziening van de huidige structuur van regionale groepen van landen binnen de VN, zodat wordt gewaarborgd dat deze structuur een weerspiegeling vormt van het lidmaatschap van de EU tengevolge van de laatste uitbreiding,
   h) verzoekt de Raad en de Commissie het Parlement regelmatig op de hoogte te stellen van de gevolgen, inclusief die op begrotingsgebied, van alle mogelijke stappen in de richting van een reorganisatie van de aanwezigheid van de EU binnen de verschillende onderdelen van de VN, waaronder het Secretariaat, en als het gaat om financiële middelen en programma's van de VN,
   De EU-bijdrage tot VN-hervormingen
   i) verwelkomt de hervatting van de activiteiten van de werkgroep inzake de revitalisatie van de Algemene Vergadering van de VN, die tot taak heeft na te gaan hoe de rol, autoriteit, doeltreffendheid en efficiency van de Vergadering zouden kunnen worden verbeterd, en verzoekt de EU-lidstaten zich in dit verband sterk te maken voor het toekennen van een belangrijkere rol aan de voorzitter van de Algemene Vergadering, gepaard met het toewijzen van adequate financiële, personele en infrastructurele middelen en voor het bewerkstelligen van een systematischer samenwerking tussen de Algemene Vergadering, de secretaris-generaal en de VN-Veiligheidsraad, zodat de verantwoordingsplicht en de legitimiteit van dit laatste orgaan worden vergroot,
   j) moedigt de EU-lidstaten aan om de langverwachte mandaatherziening te blijven eisen, die bedoeld is om het werkprogramma van de VN te versterken en te actualiseren zodat dit in overeenstemming is met de hedendaagse eisen van EU-lidstaten en waarbij een herziening wordt uitgevoerd van alle mandaten ouder dan vijf jaar die hun oorsprong vinden in resoluties van de Algemene Vergadering en andere organen,
   k) herinnert de EU-lidstaten aan de toezeggingen die tijdens de Wereldtop van 2005 zijn gedaan om de VN te versterken middels een aantal hervormingen van het bestuur en het secretariaat; verzoekt de Raad deze hervormingen te ondersteunen zodat de verantwoordelijkheid en het overzicht toenemen, de bestuurlijke prestaties en transparantie worden verbeterd en de ethiek, doeltreffendheid en organisatiecapaciteit worden versterkt door in de eerste plaats aandacht te besteden aan de hervorming van de structuur van het secretariaat,
   l) dringt er bij de Raad op aan om te waarborgen dat het Departement voor Vredesoperaties van de VN en het Departement Politieke Zaken van de VN een personeelsniveau hebben dat overeenkomt met hun taken en verantwoordelijkheden en om de inspanningen van de secretaris-generaal van de VN op dit gebied te ondersteunen,
   m) dringt er bij de EU-lidstaten op aan de inspanningen van de secretaris-generaal van de VN bij de uitvoering van het concept "verantwoordelijkheid voor bescherming", zoals goedgekeurd op de Wereldtop 2005, te ondersteunen; roept de EU-lidstaten op actief aan dit proces deel te nemen,
   n) verzoekt de Raad zijn volledige steun te geven aan de hervatting van de onderhandelingen die gericht zijn op het ten uitvoer leggen van de aanbevelingen van het High-Level Panel on System-wide Coherence, en beveelt de EU-lidstaten aan actief samen te werken met de ontwikkelingslanden die Europese of nationale hulp ontvangen en de collectieve invloed van de EU evenals de individuele invloed van de EU-lidstaten aan te wenden voor het verzekeren van de steun van deze landen aan de reorganisatie van de manier waarop VN-hulp wordt geboden en aan de bevordering van een grotere samenhang van het VN-beleid in het veld,
   o) verzoekt de EU-lidstaten tot een meer samenhangend standpunt inzake de hervorming van de VN-Veiligheidsraad te komen, een standpunt dat, terwijl wordt vastgehouden aan het uiteindelijke doel van een permanente zetel voor de EU binnen een hervormde VN, ondertussen meer gewicht beoogt te geven aan de EU op een manier die in overeenstemming is de met EU-bijdrage aan VN-vredesoperaties en VN-ontwikkelingshulp,
   p) herinnert de EU-lidstaten er in dit opzicht aan dat het van het allergrootste belang is ervoor te zorgen dat EU-lidstaten die zitting hebben in de VN-Veiligheidsraad, officiële EU-standpunten verdedigen, andere EU-lidstaten naar behoren op de hoogte houden van de discussies die in de Veiligheidsraad worden gevoerd en hun standpunten actief coördineren met de relevante werkgroepen van de Raad,
   q) verzoekt de EU-lidstaten de taakgroep van de voorzitter van de Algemene Vergadering van de VN, Srgjan Kerim, inzake hervorming van de Veiligheidsraad te ondersteunen; verwelkomt in dit opzicht het feit dat de hervorming van de Veiligheidsraad op stoom is gekomen als gevolg van een initiatief dat wordt aangeduid als het "Overarching Process"; moedigt de Raad aan om, met het oog op het realiseren van tastbare vooruitgang op dit gebied, een discussie te stimuleren die zich richt op punten van overeenstemming,
   De EU en de VN-Mensenrechtenraad
   r) dringt er bij EU-lidstaten, en met name bij Frankrijk en Slowakije als nieuw gekozen leden van de VN-Raad voor de mensenrechten, op aan om hun inspanningen voor de waarborging van een succesvol functioneren van de Mensenrechtenraad te verdubbelen met het oog op de bescherming en bevordering van universele rechten; verzoekt in dit opzicht om een grotere verantwoordingsplicht in de procedure voor het vaststellen en vernieuwen van speciale procedures en het aanwijzen van mandaathouders, die gebaseerd zou moeten zijn op de beginselen van transparantie en daadwerkelijke concurrentie,
   s) benadrukt het belang van deelname van het maatschappelijk middenveld aan het werk van de VN-Raad voor de mensenrechten, en dringt er bij de EU-lidstaten die deelnemen aan de werkzaamheden van de VN-Raad voor de mensenrechten op aan om effectieve manieren en instrumenten te introduceren waardoor het maatschappelijk middenveld kan participeren in de VN-Raad voor de mensenrechten teneinde de mensenrechten in de wereld beter te beschermen en een positieve bijdrage te leveren aan de transparantie van de instelling,
   t) roept de Raad op tot ondersteuning van inspanningen om de verantwoordingsplicht van de VN-lidstaten op het gebied van de mensenrechten te vergroten door het verhogen van de efficiëntie van de Universal Periodic Review, met name door middel van striktere procedures ter vermijding van opzettelijke obstructie of afleidingsmanoeuvres,
   u) is bezorgd over kritiek die onlangs is geuit op het werk van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten; doet een beroep op de EU-lidstaten om hun steun voor het Bureau uit te spreken, vooral in het Vijfde Comité van de Algemene Vergadering, teneinde ervoor te zorgen dat er geen sprake is van inmenging in de onafhankelijkheid van het Bureau en dat het Bureau alle financiële middelen krijgt die het nodig heeft om zijn mandaat uit te voeren, dringt er bij de lidstaten van de EU op aan om nauwlettend toezicht te houden op de lopende procedure voor de benoeming van de nieuwe Hoge Commissaris gezien het feit dat het mandaat van de Commissaris, Louise Arbor, in juni 2008 is verstreken,
   v) verzoekt alle EU-lidstaten betrokken te blijven bij de voorbereidingen voor de vervolgconferentie van Durban in 2009 en te waarborgen dat de conferentie alle belanghebbenden de mogelijkheid biedt om hun vastberadenheid en toewijding te hernieuwen als het gaat om de strijd tegen racisme, rassen- en kastediscriminatie, vreemdelingenhaat en alle andere vormen van intolerantie, en concrete maatstaven vast te stellen met het oog op het uitbannen van racisme, op basis en met volledige inachtneming van de Verklaring van Durban en het actieprogramma,
   w) verzoekt de Raad om ervoor te zorgen dat er geen herhaling plaatsvindt van de negatieve gevolgen van de eerste conferentie van Durban; vraagt alle EU-lidstaten ervoor te zorgen dat het maatsschappelijk middenveld deelneemt aan de vervolgconferentie van Durban in Genève in 2009, in overeenstemming met het VN-handvest en resolutie 1996/31 van de Economische en Sociale Raad van de VN van 25 juli 1996,
   x) roept alle EU-lidstaten op de rechten van kinderen te bevorderen en te beschermen door het ondersteunen van de integratie van de rechten van kinderen in alle activiteiten binnen de relevante organen en mechanismen van het VN-systeem,
   De EU en de PCB
   y) is van mening dat EU-lidstaten hun collectieve steun moeten geven aan een versterking van de rol van de PBC ten opzichte van het VN-systeem, moeten waarborgen dat er door de relevante VN-organen voldoende rekening wordt gehouden met de aanbevelingen van deze commissie, en meer synergieën moeten bepleiten tussen de PBC en de VN-instellingen, -fondsen en -programma's; benadrukt het belang van nauwere samenwerking tussen de PBC en internationale financiële instellingen die actief betrokken zijn bij landen die herstellende zijn van een conflict,
   z) verzoekt de Raad en de EU-lidstaten bijdragen aan het VN-fonds voor vredesopbouw aan te moedigen teneinde ervoor te zorgen dat het van voldoende middelen wordt voorzien,
   aa) dringt er bij EU-lidstaten in de Veiligheidsraad op aan overleg met de PBC te bevorderen inzake het verwijzen van nieuwe landen naar de Commissie voor vredesopbouw en inzake het mandaat van geïntegreerde vredesopbouw-operaties, in het bijzonder met het oog op een soepele overgang te zijner tijd van vredeshandhaving naar vredesopbouw; juicht in dit verband het feit toe dat het steunbureau voor vredesopbouw betrokken is bij het geïntegreerde planningsproces van missies,
   ab) is van mening dat, naast het verbeteren van de coördinatie tussen betrokken partijen, het waarborgen van voorspelbare financiering en het uitbreiden van de aandacht die internationaal wordt besteed aan landen die net een conflict achter de rug hebben, het essentieel is dat de PBC in samenwerking met de relevante VN-departementen aandacht besteedt aan de noodzaak om de leercapaciteit van de organisatie op het gebied van vredesopbouw te verbeteren,
   ac) benadrukt met het oog op het bovenstaande de noodzaak om ervoor te zorgen dat de personele en financiële middelen die beschikbaar zijn voor de PBC in verhouding staan tot de taken en verwachtingen van VN-organen en de begunstigde landen; verzoekt de EU-lidstaten deze kwestie aan de orde te stellen in de relevante commissie van de Algemene Vergadering van de VN,
   De EU en de millenniumontwikkelingsdoelstellingen
   ad) dringt er bij de Raad op aan de oproepen te steunen van voorzitter Barroso en commissaris Louis Michel aan de EU-lidstaten om duidelijke, bindende nationale tijdschema's en begrotingen op te stellen voor een verhoging van de reële steun teneinde de beloofde collectieve doelstelling van 0,56% van het bruto nationaal inkomen in 2010 en 0,7% in 2015 te halen,
   ae) herinnert de EU-lidstaten eraan dat er nu geen nieuwe beloften of nieuwe procedures nodig zijn voor het bereiken van de millenniumdoelstellingen, en dat de nadruk moet liggen op het voldoen aan de reeds gedane beloften en toezeggingen en op verdere verbetering van de bestaande procedures,
   af) wijst op de blijvende noodzaak om de crisis in de publieke financiering van de gezondheidszorg aan te pakken, wil men de drie millenniumdoelstellingen inzake gezondheid weer op de rails krijgen, en wel door middel van adequate en voorspelbare periodieke financiering van menselijke hulpbronnen, toegang tot geneesmiddelen en gedecentraliseerd en participatief beheer, en roept de lidstaten van de EU op alles in het werk te stellen om universele, geïntegreerde gezondheidsstelsels die beantwoorden aan lokale behoeften te versterken, en geleidelijk ook de programma's die op specifieke ziekten zijn gericht daarin te integreren (millenniumdoelstelling 6),
   ag) is van oordeel dat gendergelijkheid (millenniumdoelstelling 3) een essentieel onderdeel vormt van de inspanningen om de millenniumdoelstellingen te verwezenlijken en beveelt aan dat de EU-lidstaten snel het mondiale financieringstekort voor de verwezenlijking van millenniumdoelstelling 3 aanpakken; merkt op dat naast onderwijs de emancipatie van vrouwen in aanzienlijke mate bijdraagt aan de verwezenlijking van millenniumdoelstelling 4 inzake kindersterfte en millenniumdoelstelling 5 inzake de gezondheid van moeders, welke belangrijke indicatoren zijn voor de algemene vooruitgang op ontwikkelingsgebied,
   ah) merkt op dat, ondanks de aanzienlijke vooruitgang in de afgelopen jaren richting universeel basisonderwijs, ongeveer 93 miljoen kinderen in de basisschoolleeftijd, voor het merendeel meisjes, in 2006 nog steeds niet naar school gingen, en vraagt de EU-lidstaten te voorzien in de toenemende behoefte aan financiële steun voor onderwijs, onder andere in kwetsbare staten die door conflicten zijn getroffen,
   ai) brengt de EU-verplichtingen om een coherent ontwikkelingsbeleid te bevorderen in herinnering en beveelt de Raad en de EU-lidstaten aan een VN-brede discussie aan te moedigen over hoe ervoor gezorgd kan worden dat de inspanningen en doelstellingen op het gebied van de klimaatverandering de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen versterken, en merkt op dat veel grotere bijdragen aan aanpassingsfondsen nodig zijn om de ontwikkeling in de armste landen "klimaatbestendig" te maken,
   aj) dringt er bij de EU-lidstaten op aan actief deel te nemen aan de vergadering op hoog niveau over de uitvoering van het nieuwe partnerschap voor de ontwikkeling van Afrika (NEPAD) op 22 september 2008 en aan de VN-bijeenkomst op hoog niveau over de millenniumdoelstellingen op 25 september 2008 in New York,
   ak) beveelt de Raad en de EU-lidstaten aan opnieuw de schuldverlichting op VN-niveau ter discussie te stellen om te komen tot een herdefiniëring van de criteria inzake de duur van de schuld met als doel veeleer de verwezenlijking van ontwikkelingsdoelstellingen te bevorderen dan terugbetaling van de schuld,
   al) is van mening dat het moedersterftecijfer onaanvaardbaar hoog blijft in veel ontwikkelingslanden, waar elk jaar meer dan 500 000 vrouwen sterven aan behandelbare en te voorkomen complicaties in verband met zwangerschap en bevalling; dringt er derhalve bij de EU-lidstaten aan op aanzienlijk grotere inspanningen en meer financiële middelen om te zorgen voor universele toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidsinformatie en -diensten, die essentieel zijn voor de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen inzake gezondheid, gendergelijkheid en de strijd tegen de armoede,
   am) dringt er in het licht van de huidige voedselcrisis bij de Raad en de EU-lidstaten op aan om maatregelen te nemen ter beperking van handelsverstoringen,
   De samenwerking tussen de EU en de VN in de praktijk verbeteren
   an) dringt er bij de EU-lidstaten en de Commissie op aan het VN-Fonds voor de democratie (UNDEF) te ondersteunen, zowel in politiek als in financieel opzicht,
   ao) verzoekt de Raad en met name die EU-lidstaten die permanent of niet-permanent lid van de Veiligheidsraad van de VN zijn, te pleiten voor een herziening van het VN-sanctiestelsel (zwarte lijsten van terroristen) om het in overeenstemming te brengen met de verplichtingen van het VN-Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (UNCCPR), met name via het instellen van goede aanmeldings- en beroepsprocedures; is in dit verband verheugd, als een eerste stap in de goede richting, over de goedkeuring van resolutie 1730(2006) van de Veiligheidsraad van de VN, waarbij een procedure voor het van de lijst verwijderen wordt vastgesteld, alsmede een ontvangstpunt in het VN-secretariaat voor verzoeken daartoe,
   ap) roept de EU-lidstaten op om binnen de VN en voorafgaand aan de bovengenoemde toetsingsconferentie, een debat te starten over de uitdagingen waarmee het Internationaal Strafhof wordt geconfronteerd en die afbreuk kunnen doen aan de doeltreffendheid van het Hof, teneinde tot overeenstemming te komen over de nog steeds niet vastgelegde definitie van het misdrijf agressie en de voorwaarden waaronder het Hof gebruik kan maken van zijn rechtsmacht, zoals bedoeld in artikel 5, lid 2 van het Statuut van Rome,
   aq) is van mening dat de EU, gezien de duidelijke gevolgen die de klimaatverandering zal hebben voor het bestaan van miljoenen mensen, de partijen bij de Kaderovereenkomst van de VN inzake klimaatsverandering actief moet aanmoedigen tot het voeren van onderhandelingen, die tegen het einde van 2009 moeten uitlopen op een internationale overeenkomst over dit onderwerp; doet een beroep op de EU-lidstaten om het voortouw te nemen bij deze uitgebreide mondiale onderhandelingen; dringt er bovendien bij de EU-lidstaten op aan om in dit verband het gebruik van hernieuwbare en CO2-neutrale energiebronnen te bevorderen; is tenslotte van mening dat de EU-lidstaten moeten overwegen een aanbeveling te doen tot de oprichting van een rampenadvieseenheid op VN-niveau, die stelselmatig adviezen aan regeringen zou kunnen verstrekken over de wijze waarop zij zich effectief kunnen voorbereiden op hulpverlening bij natuurrampen,
   ar) verzoekt betrokken partijen bij zowel de EU als de VN algemene aandacht te schenken aan de samenwerking tussen de EU en de Afrikaanse Unie bij het bewerkstelligen van vrede en veiligheid op het Afrikaanse continent en zich hierbij in het bijzonder te richten op manieren waarop de VN de kwaliteit van haar missies kan verbeteren door gebruik te maken van de aanvullende vaardigheden van de EU; raadt aan uitgebreid aandacht te besteden aan het samenvoegen van vaardigheden zodat er synergie wordt gecreëerd, niet alleen op het gebied van technologie en militair materieel maar ook op het gebied van legitimiteit en acceptatie, evenals op het gebied van kostenbesparingen en geschiktheid voor het mandaat,
   as) roept de Raad op hoge prioriteit te blijven geven aan de opbouw van succesvolle regio-overschrijdende samenwerkingsverbanden, met name aan de samenwerking met partners in alle regio's van de wereld om te zorgen voor de effectieve uitvoering van resolutie 62/149 van de Algemene Vergadering van de VN, waarin wordt opgeroepen tot een wereldwijd moratorium op executies, teneinde tot afschaffing van de doodstraf te komen,
   at) neemt kennis van het feit dat de secretaris-generaal van de VN besloten heeft om een andere vorm te geven aan de VN-missie in Kosovo, waarbij de EU de mogelijkheid krijgt om een belangrijker operationele rol te spelen met betrekking tot de verdediging van de rechtstaat, en verzoekt de EU-lidstaten, die de uitvoering van de rechtsstaatmissie van de Europese Unie (EULEX) unaniem hebben goedgekeurd, nauwlettend toezicht te houden op de wijze waarop dit besluit ter plaatse ten uitvoer wordt gelegd,
   au) is bezorgd over de impasse in de onderhandelingen in verband met ontwapening over kwesties als een verdrag betreffende het verbod op de vervaardiging van splijtstoffen voor kernwapens en een protocol voor de controle op het Verdrag inzake biologische wapens, alsmede over het gebrek aan voortgang met betrekking tot de ratificatie van het Verdrag inzake een algeheel verbod op kernproeven; erkent niettemin dat de 63ste zitting van de VN de EU een uitstekende gelegenheid biedt om leiderschap te tonen ten aanzien van het bevorderen van de ratificatie en wereldwijde ondertekening van het onlangs overeengekomen verdrag inzake het verbod op clustermunitie, en ten aanzien van het openen van onderhandelingen over een internationaal verdrag inzake wapenhandel en een internationaal verdrag tot instelling van een wereldwijd verbod op wapens met verarmd uranium; verzoekt de EU en de VN om te blijven streven naar versterking van het VN-actieprogramma inzake de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens, en naar uitbreiding van het toepassingsgebied van het Verdrag van Ottawa inzake een verbod op landmijnen,
   av) dringt er bij de EU-lidstaten op aan alles te doen wat noodzakelijk is om te komen tot een internationale consensus waardoor de onderhandelingen over het algemene verdrag inzake internationaal terrorisme kunnen worden afgesloten,
   aw) verzoekt de Raad alle activiteiten en adequate financiering gericht op de integratie van genderkwesties in alle aspecten van de activiteiten van de VN aan te moedigen,
   ax) dringt er bij de Raad op aan alle activiteiten te ondersteunen die gericht zijn op de bestrijding van het uitsterven van soorten en de bescherming van het milieu, en op het vrijmaken van de nodige financiële middelen;

2.   verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de Raad alsmede, ter informatie, aan de Commissie.

(1) PB C 96 E van 21.4.2004, blz. 79.
(2) PB C 124 E van 25.5.2006, blz. 549.
(3) PB C 227 E van 21.9.2006, blz. 582.


Wijziging van Richtlijn 2004/49/EG inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen ***II
PDF 194kWORD 83k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 9 juli 2008 over het gemeenschappelijk standpunt door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2004/49/EG inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen (Spoorwegveiligheidsrichtlijn) (16133/3/2007 – C6-0129/2008 – 2006/0272(COD))
P6_TA(2008)0340A6-0223/2008

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (16133/3/2007 – C6-0129/2008)(1),

–   gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0784),

–   gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 62 van zijn Reglement,

–   gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0223/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 9 juli 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2008/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2004/49/EG inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen (spoorwegveiligheidsrichtlijn)

P6_TC2-COD(2006)0272


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in tweede lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2008/110/EG.)

(1) PB C 122 E van 20.5.2008, blz. 10.
(2) Aangenomen teksten van 29.11.2007, P6_TA(2007)0557.


Wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau ***II
PDF 197kWORD 91k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 9 juli 2008 betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau (Spoorwegbureauverordening) (16138/3/2007 – C6-0131/2008 – 2006/0274(COD))
P6_TA(2008)0341A6-0210/2008

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (16138/3/2007 – C6-0131/2008)(1),

–   gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0785),

–   gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 62 van zijn Reglement,

–   gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0210/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 9 juli 2008 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2008 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 881/2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau (Spoorwegbureauverordening)

P6_TC2-COD(2006)0274


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in tweede lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. 1335/2008.)

(1) PB C 93 E van 15.4.2008, blz. 1.
(2) Aangenomen teksten van 29.11.2007, P6_TA(2007)0558.


Regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (herziening) ***II
PDF 194kWORD 31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 9 juli 2008 over het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (herziening) (16160/4/2007 – C6-0176/2008 – 2006/0130(COD))
P6_TA(2008)0342A6-0264/2008

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (16160/4/2007 – C6-0176/2008)(1),

–   gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0396),

–   gelet op artikel 251, lid 2, van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 67 van zijn Reglement,

–   gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie vervoer en toerisme (A6-0264/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt;

2.   constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het gemeenschappelijk standpunt;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 254, lid 1, van het EG-Verdrag te ondertekenen;

4.   verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 129 E van 27.5.2008, blz. 1.
(2) Aangenomen teksten van 11.7.2007, P6_TA(2007)0337.


Programma tot modernisering van de Europese bedrijfs- en handelsstatistiek (MEETS) ***I
PDF 198kWORD 67k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 9 juli 2008 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende een programma tot modernisering van de Europese bedrijfs- en handelsstatistiek (MEETS) (COM(2007)0433 – C6-0234/2007 – 2007/0156(COD))
P6_TA(2008)0343A6-0240/2008

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0433),

–   gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 285 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0234/2007),

–   gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(1),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Begrotingscommissie (A6-0240/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   is van oordeel dat het in het wetgevingsvoorstel vermelde financieel kader verenigbaar moet zijn met het maximum van subrubriek 1 a van het meerjarig financieel kader 2007 - 2013, zoals herzien bij Besluit 2008/371/EG(2), en wijst erop dat het jaarlijkse bedrag zal worden vastgesteld als onderdeel van de jaarlijkse begrotingsprocedure, overeenkomstig de bepalingen van punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006;

3.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 9 juli 2008 met het oog op de aanneming van Besluit nr. .../2008/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende een programma tot modernisering van de Europese bedrijfs- en handelsstatistiek (MEETS)

P6_TC1-COD(2007)0156


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Besluit nr. 1297/2008/EG.)

(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(2) PB L 128 van 16.5.2008, blz. 8.


Batterijen en accu's alsook afgedankte batterijen en accu's ***I
PDF 195kWORD 66k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 9 juli 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake batterijen en accu's, alsook afgedankte batterijen en accu's, en met name van artikel 6, lid 2, inzake het op de markt brengen van batterijen en accu's (COM(2008)0211 – C6-0165/2008 – 2008/0081(COD))
P6_TA(2008)0344A6-0244/2008

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0211),

–   gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 95, lid 1 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0165/2008),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0244/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het voorstel van de Commissie, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 9 juli 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2008/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/66/EG inzake batterijen en accu's, alsook afgedankte batterijen en accu's, inzake het op de markt brengen van batterijen en accu's

P6_TC1-COD(2008)0081


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2008/103/EG.)


Beperking van het op de markt brengen en het gebruik van bepaalde gevaarlijk stoffen en preparaten ***I
PDF 197kWORD 41k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 9 juli 2008 over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad wat betreft de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten 2-(2-methoxyethoxy)ethanol, 2-(2-butoxyethoxy)ethanol, methyleendifenyldiisocyanaat, cyclohexaan en ammoniumnitraat (COM(2007)0559 – C6-0327/2007 – 2007/0200(COD))
P6_TA(2008)0345A6-0135/2008

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0559),

–   gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 95 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0327/2007),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0135/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 9 juli 2008 met het oog op de aanneming van Beschikking nr. .../2008/EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad wat betreft de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten 2-(2-methoxyethoxy)ethanol, 2-(2-butoxyethoxy)ethanol, methyleendifenyldiisocyanaat, cyclo- hexaan en ammoniumnitraat

P6_TC1-COD(2007)0200


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Beschikking nr. 1348/2008/EG.)


Voorwaarden voor toegang tot aardgastransmissienetten ***I
PDF 391kWORD 119k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 9 juli 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1775/2005 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten (COM(2007)0532 – C6-0319/2007 – 2007/0199(COD))
P6_TA(2008)0346A6-0253/2008

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0532),

–   gelet op artikel 251, lid 2 en artikel 95 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0319/2007),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A6-0253/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 9 juli 2008 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2008 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1775/2005 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten

P6_TC1-COD(2007)0199


(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie║,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Met de interne markt voor gas, die sinds 1999 geleidelijk tot stand is gebracht, wordt beoogd alle afnemers in de Gemeenschap – zowel particulieren als ondernemingen – echte keuzevrijheid te bieden, nieuwe kansen voor het bedrijfsleven te scheppen en grensoverschrijdende handel te bevorderen, teneinde efficiëntieverbeteringen, concurrerende prijzen en een betere dienstverlening en toegang voor zo veel mogelijk personen te bewerkstelligen en de voorzieningszekerheid en duurzaamheid in de hand te werken.

(2)  Richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor gas ║(4) en Verordening (EG) nr. 1775/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005 betreffende de voorwaarden voor toegang tot aardgastransmissienetten(5) hebben in belangrijke mate bijgedragen tot de totstandkoming van een dergelijke interne gasmarkt.

(3)  Momenteel kan echter niet worden gewaarborgd dat elke onderneming uit de Gemeenschap het recht heeft om in om het even welke lidstaat op gelijke voet gas te verkopen, zonder discriminatie of benadeling. Er is met name nog steeds geen sprake van een niet-discriminerende nettoegang en van een gelijk niveau van toezicht door de regelgevende instanties in de lidstaten en er bestaan nog steeds geïsoleerde markten.

(4)  Als eerste stap in de richting van de marktintegratie en ter voltooiing van de interne markt voor gas moet een afdoende grensoverschrijdende gasinterconnectiecapaciteit worden bewerkstelligd.

(5)  In de mededeling van de Commissie van 10 januari 2007 "Een energiebeleid voor Europa" is benadrukt hoe belangrijk het is de interne gasmarkt te voltooien en gelijke concurrentievoorwaarden voor alle gasbedrijven uit de Gemeenschap tot stand te brengen. De mededelingen van de Commissie van dezelfde datum over de vooruitzichten voor de interne gas- en elektriciteitsmarkt ║ en met betrekking tot haar onderzoek op grond van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1/2003 naar de Europese gas- en elektriciteitssectoren ║ hebben aangetoond dat de huidige voorschriften en maatregelen niet in alle lidstaten naar behoren zijn omgezet, met als resultaat dat de doelstelling van een goed functionerende interne energiemarkt nog niet naar tevredenheid is gerealiseerd.

(6)  Verordening (EG) nr. 1775/2005 dient in de zin van deze mededelingen te worden aangepast om het regelgevingskader voor de interne gasmarkt te verbeteren.

(7)  Er is meer in het bijzonder nood aan de aanleg van fysieke aansluitingen tussen gasnetten enerzijds en een grotere samenwerking en coördinatie tussen transmissiesysteembeheerders anderzijds om een geleidelijke onderlinge afstemming van de technische en commerciële codes voor de verlening en het beheer van daadwerkelijke en transparante toegang tot de transmissienetten over de grenzen heen te verwezenlijken, om, met inachtneming van het milieu, een gecoördineerde en voldoende toekomstgerichte planning en een deugdelijke ontwikkeling van het transmissiesysteem in de Gemeenschap te waarborgen, en om energie-efficiëntie, onderzoek en innovatie te stimuleren, met name met de bedoeling de penetratie van hernieuwbare energiebronnen en de verspreiding van koolstofarme technologie te bevorderen. Transmissiesysteembeheerders dienen hun netten volgens onderling afgestemde technische en marktcodes te beheren.

(8)  Om te zorgen voor een optimaal beheer van het gastransmissienet in de Gemeenschap, moet een Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders worden opgericht. De taken van dit netwerk dienen te worden uitgeoefend met inachtneming van de communautaire mededingingsregels, die op de beslissingen van het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders van toepassing blijven. Deze taken moeten nauwkeurig worden omschreven en de daarbij gevolgde werkmethode moet efficiëntie, representativiteit en transparantie garanderen. Aangezien met een benadering op regionaal niveau effectievere vooruitgang kan worden geboekt, dienen de transmissiesysteembeheerders binnen de overkoepelende samenwerkingsstructuur regionale structuren op te zetten en er tegelijkertijd voor te zorgen dat de resultaten op regionaal niveau stroken met de codes en investeringsplannen op Gemeenschapsniveau. De lidstaten moeten de samenwerking bevorderen en toezien op de effectieve werking van het netwerk op regionaal niveau.

(9)  Om de concurrentie door middel van liquide groothandelsmarkten voor gas te vergroten, is het van essentieel belang dat gas onafhankelijk van de locatie in het systeem kan worden verhandeld. Dit kan alleen als netgebruikers de vrijheid krijgen om entry- en exitcapaciteit los te boeken, zodat er een gastransport via zones en niet langs contractuele paden ontstaat. Op het zesde Forum van Madrid hebben de meeste belanghebbenden al een voorkeur uitgesproken voor entry-exitsystemen om de concurrentie te bevorderen.

(10)  Er bestaat een aanzienlijke contractuele congestie op de gasnetten. De congestiebeheer- en capaciteitsallocatiebeginselen voor nieuwe of onlangs gesloten contracten berusten daarom op de vrijgave van ongebruikte capaciteit waarbij netgebruikers in staat worden gesteld om hun gecontracteerde capaciteit door te verhuren of door te verkopen en transmissiesysteembeheerders ongebruikte capaciteit ten minste op "day-ahead"-basis en afschakelbaar op de markt moeten aanbieden. Gezien de grote omvang van bestaande contracten en de noodzaak om een echt gelijk speelveld te creëren tussen gebruikers van nieuwe en van bestaande capaciteit, moeten deze beginselen worden toegepast op alle gecontracteerde capaciteit, dus ook de bestaande contracten.

(11)  Uit de marktonderzoeken die de nationale regelgevende instanties en de Commissie in de loop van de voorbije jaren hebben uitgevoerd, is gebleken dat de thans geldende transparantievereisten en voorschriften voor de toegang tot de infrastructuur ontoereikend zijn om een echte, goed werkende, doelmatige en open interne markt te waarborgen.

(12)  Gelijke toegang tot informatie over de fysieke toestand van het systeem is noodzakelijk opdat alle marktdeelnemers zich een oordeel over de totale vraag- en aanbodsituatie kunnen vormen en de redenen voor bewegingen van de groothandelsprijs kunnen onderkennen. Dit betekent onder meer dat nauwkeuriger informatie dient te worden verschaft over vraag en aanbod, netcapaciteit, flows en onderhoud, balancering en beschikbaarheid en gebruik van opslag. Gezien het belang van deze informatie voor de werking van de intere markt voor gas is opheffing van de publicatiebeperkingen om redenen van vertrouwelijkheid noodzakelijk.

(13)  Om het vertrouwen in de markt te versterken, moeten marktdeelnemers de zekerheid hebben dat misbruik daadwerkelijk kan worden bestraft. De bevoegde autoriteiten moeten daadwerkelijk de bevoegdheid krijgen vermoedens van marktmisbruik te onderzoeken. Daartoe moeten de bevoegde autoriteiten toegang hebben tot gegevens die informatie verschaffen over operationele beslissingen van leveranciers. Op de gasmarkt worden alle beslissingen van die aard aan de systeembeheerders gemeld in de vorm van capaciteitsreserveringen, nominaties en gerealiseerde flows. Systeembeheerders moeten informatie in verband hiermee gedurende een bepaalde termijn in gemakkelijk te raadplegen vorm ter beschikking van de bevoegde autoriteiten houden. De bevoegde autoriteiten moeten verder regelmatig nagaan of de systeembeheerders zich aan de regels houden.

(14)  Om voor huishoudelijke afnemers te kunnen concurreren, mogen leveranciers niet worden gehinderd wanneer zij nieuwe kleinhandelsmarkten willen betreden. Alle marktdeelnemers dienen derhalve kennis te hebben van de regels en verantwoordelijkheden die de leveringsketen kenmerken en deze regels en verantwoordelijkheden moeten worden geharmoniseerd teneinde de marktintegratie in de Gemeenschap in de hand te werken. De bevoegde autoriteiten moeten regelmatig nagaan of de marktdeelnemers zich aan de regels houden.

(15)  Er is in sommige lidstaten sprake van een gebrekkige toegang tot gasopslag- en LNG-installaties. Daarom moet de tenuitvoerlegging van de bestaande regelgeving radicaal verbeterd worden. Uit onderzoek van de ERGEG (de Europese groep van regelgevende instanties voor elektriciteit en gas) is gebleken dat de voor opslagsysteembeheerders geldende vrijwillige richtsnoeren voor goede praktijken met betrekking tot de toegang van derden, waarover de belanghebbenden het op het Forum van Madrid eens waren geworden, in sommige gevallen niet op de juiste manier worden gevolgd en daarom bindend moeten worden gemaakt. Hoewel de vrijwillige richtsnoeren momenteel in de hele Europese Unie bijna volledig zijn omgezet, zal het bindend verklaren ervan het vertrouwen van de beheerders in een niet-discriminerende toegang tot opslaginstallaties vergroten.

(16)  Verordening (EG) nr. 1775/2005 schrijft voor dat bepaalde maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(6).

(17)  Besluit 1999/468/EG is gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG van de Raad(7), waarbij een regelgevingsprocedure met toetsing is ingevoerd voor maatregelen van algemene strekking tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van een volgens de procedure van artikel 251 van het van het Verdrag aangenomen basisbesluit, onder meer door sommige van deze niet-essentiële onderdelen te schrappen of door het besluit aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen ║.

(18)  Overeenkomstig de ║ verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie(8) betreffende Besluit 2006/512/EG vergt de toepassing van de regelgevingsprocedure met toetsing op reeds geldende, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag aangenomen besluiten dat deze besluiten volgens de geldende procedures worden aangepast.

(19)  In het bijzonder moet de Commissie ║ de bevoegdheid worden gegeven de voor de invoering van Verordening (EG) nr. 1775/2005 noodzakelijke maatregelen aan te nemen die voorzien in de minimale harmonisatie welke vereist is om de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van Verordening (EG) nr. 1775/2005, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing worden vastgesteld.

(20)  Verordening (EG) nr. 1775/2005 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1775/2005 wordt als volgt gewijzigd:

(1)  Artikel 1 komt als volgt te luiden:"

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Deze verordening ║:

   a) stelt niet-discriminerende regels betreffende de toegangsvoorwaarden voor aardgastransmissiesystemen vast, waarbij rekening wordt gehouden met de specificiteit van nationale en regionale markten, teneinde een goede werking van de interne markt voor gas te waarborgen;
   b) stelt niet-discriminerende regels betreffende de toegangsvoorwaarden voor LNG- en opslaginstallaties vast;
   c) bevordert het ontstaan van ▌een goed functionerende en transparante groothandelsmarkt met een hoge zekerheid op het vlak van aardgasvoorziening en voorziet in mechanismen om de regels inzake netwerktoegang voor grensoverschrijdende uitwisseling van gas te harmoniseren ▌.

Deze verordening is onverminderd artikel 6 bis, lid 4, alleen van toepassing op opslaginstallaties die onder artikel 19, leden 3 of 4, van Richtlijn 2003/55/EG vallen.

De in de eerste alinea genoemde aangelegenheden omvatten onder meer de vaststelling van geharmoniseerde beginselen inzake de tarieven voor de toegang tot het net of inzake de methoden voor de berekening daarvan, de instelling van derdentoegangsdiensten, de vaststelling van geharmoniseerde beginselen inzake capaciteitsallocatie en congestiebeheer, de bepaling van transparantievereisten, balanceringsregels en tarieven voor onbalans, alsmede de bevordering van capaciteitsverhandeling.

"

(2)  Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

  a) ║ lid 1 wordt als volgt gewijzigd:
   i) punt 1 wordt vervangen door:"
   1. "transmissie": het transport van aardgas door een doorvoerpijpleiding of door een pijpleidingnet dat vooral bestaat uit hogedrukpijpleidingen, met uitzondering van transport door een upstreampijpleiding of -pijpleidingnet en tevens met uitzondering van pijpleidingen of pijpleidingnetten die opslagcapaciteit aansluiten op lokale distributie en in het algemeen met uitzondering van transport door pijpleidingen die in de eerste plaats voor lokale aardgasdistributie worden gebruikt;
"
   ii) aan lid 1 worden de volgende definities toegevoegd:"
   24. LNG-installatiecapaciteit: capaciteit op een LNG-terminal voor het vloeibaar maken van aardgas of voor de invoer, verlading, bijkomende diensten, tijdelijke opslag en hervergassing van LNG;
   25. ruimte: hoeveelheid gas die een gebruiker van een opslaginstallatie mag gebruiken voor de opslag van gas;
   26. levercapaciteit: het debiet waarmee de opslaggebruiker gas mag onttrekken aan de opslaginstallatie;
   27. injectiecapaciteit: het debiet waarmee de opslaggebruiker gas mag injecteren in de opslaginstallatie;
   28. opslagcapaciteit: enigerlei combinatie van ruimte, injectiecapaciteit en levercapaciteit;

29.  Agentschap": het bij Verordening (EG) nr. …/2008 van het Europees Parlement en de Raad van ... [betreffende de oprichting van een Agentschap voor de samenwerking tussen energieregelgevers]* opgerichte Agentschap voor de samenwerking tussen energieregelgevers.
____________
* PB L ..."
   b) lid 2 komt als volgt te luiden:"
2.  Onverminderd de definities in lid 1 zijn de definities in artikel 2 van Richtlijn 2003/55/EG die relevant zijn voor de toepassing van deze verordening, ook van toepassing, met uitzondering van de definitie van "transmissie" in punt 3 van dat artikel.
De definities in de punten 3 tot en met 23 van lid 1 die betrekking hebben op transmissie, zijn van overeenkomstige toepassing op opslag- en LNG-installaties.";"

3)   "

De volgende artikelen ║ worden ingevoegd na artikel 2:

"Artikel 2 bis

Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas

Alle transmissiesysteembeheerders werken samen op Gemeenschapsniveau door een Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas op te richten met de bedoeling een optimaal beheer, gecoördineerde werking en deugdelijke technische ontwikkeling van het Europees gastransmissienet te garanderen, en de voltooiing van de interne gasmarkt, de werking van de energiemarkten en grensoverschrijdende handel te bevorderen.

Artikel 2 ter

1.  Oprichting van het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas

1.  Uiterlijk op […] dienen de transmissiesysteembeheerders voor gas ║ ontwerpstatuten, een lijst van toekomstige leden en het ontwerpreglement van orde van het op te richten Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas ║ bij de Commissie en het Agentschap in.

2.  Binnen twee maanden na ontvangst brengt het Agentschap, na raadpleging van de organisaties die alle belanghebbenden vertegenwoordigen en in het bijzonder de systeemgebruikers en klanten, aan de Commissie advies uit over de ontwerpstatuten, de ledenlijst en het ontwerpreglement van orde.

3.  Rekening houdend met het in lid 2 bepaalde advies van het Agentschap en binnen drie maanden na ontvangst van dit advies brengt de Commissie advies uit over de ontwerpstatuten, de ledenlijst en het ontwerpreglement van orde.

Binnen drie maanden na ontvangst van het advies van de Commissie gaan de transmissiesysteembeheerders over tot de oprichting van het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas en tot de aanneming en publicatie van zijn statuten en reglement van orde.

Artikel 2 quater

1.  Taken van het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas

   1. Ter verwezenlijking van de in artikel 2 bis vermelde doelstellingen stelt het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas overeenkomstig de in artikel 2 quinquies, juncto artikel 6, lid 3 van Verordening (EG) nr. .../2008 [tot oprichting van een Agentschap voor samenwerking tussen energieregelgevers] beschreven procedure de volgende documenten vast en legt deze aan het Agentschap voor:
   a) in samenwerking met marktdeelnemers en netwerkgebruikers opgestelde ontwerpnetwerkcodes op de in lid 3 vermelde terreinen;
   b) gemeenschappelijke netbeheersinstrumenten en onderzoekplannen;
   c) om de twee jaar een tienjarig investeringsplan, waarin onder meer een verslag inzake de toereikendheid van vraag en aanbod is opgenomen;
   d) maatregelen ter waarborging van real-time-coördinatie van netwerkexploitatie onder normale omstandigheden en in noodsituaties;
   e) richtsnoeren inzake coördinatie van technische samenwerking tussen communautaire transmissiesysteembeheerders en transmissiesysteem-beheerders van derde landen;
   f) een jaarlijks werkprogramma op basis van de door het Agentschap gestelde prioriteiten;
   g) een jaarverslag; en

h)   jaarlijkse zomer- en wintervooruitzichten inzake de levering.

2.  Het in lid 1, onder f), bedoelde jaarlijkse werkprogramma bevat een lijst en beschrijving van de netwerkcodes die in het desbetreffende jaar zullen worden opgesteld, een plan voor het gemeenschappelijke beheer van het netwerk en de onderzoek- en ontwikkelingsactiviteiten in de loop van dat jaar, alsook een indicatief tijdschema.

   3. De gedetailleerde netwerkcodes hebben betrekking op de volgende terreinen, rekening houdend met de in het jaarlijkse werkprogramma vastgelegde prioriteiten:
   a) voorschriften inzake veiligheid en betrouwbaarheid, waaronder interoperabiliteitsvoorschriften en operationele procedures voor noodsituaties;
  

b) voorschriften voor netaansluiting en –toegang;

   c)
  

c) voorschriften voor grensoverschrijdende capaciteitsallocatie en congestiebeheer;

   d)
   d) aan het net gerelateerde transparantievoorschriften;
  

e) balanceringsvoorschriften en voorschriften voor geschillenbeslechting;

   f)

f)   energie-efficiëntie met betrekking tot gasnetten.

4.  Het Agentschap houdt toezicht op de tenuitvoerlegging van de netwerkcodes door het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas.

Om de twee jaar publiceert het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas, na goedkeuring ervan door het Agentschap, een Gemeenschapsbreed tienjarig plan voor investeringen in het net. Het investeringsplan bevat een modellering van het geïntegreerde net, waarin rekening wordt gehouden met opslag- en LNG-installaties, een scenario-ontwikkeling, een verslag inzake de toereikendheid van vraag en aanbod en een beoordeling van de veerkracht van het systeem. Het investeringsplan berust met name op de nationale investeringsplannen en houdt rekening met de communautaire en regionale aspecten van netwerkplanning, met inbegrip van de bij Beschikking nr. 1364/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad* opgestelde richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector. Het investeringsplan geeft aan waar er sprake is van een tekort aan investeringen, met name met betrekking tot de grensoverschrijdende capaciteit, en omvat investeringen in interconnectie, in het bijzonder en op de eerste plaats in verbindingen tussen "energie-eilanden" en gasnetwerken in de Gemeenschap, en investeringen in andere infrastructuur die noodzakelijk is voor effectieve handel en concurrentie en voor een gegarandeerd aanbod. Bij het investeringsplan wordt een onderzoek gevoegd naar de belemmeringen voor de toename van grensoverschrijdende capaciteit van het netwerk als gevolg van verschillende goedkeuringsprocedures of -praktijken.

6.  De transmissiesysteembeheerders moeten het gepubliceerde investeringsplan uitvoeren.

Ter verwezenlijking van de in artikel 2 bis beschreven doelstellingen kan het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas het Agentschap op eigen initiatief ontwerpnetwerkcodes voorstellen op alle terreinen die niet in lid 3 vermeld zijn. Het Agentschap stelt vervolgens de netwerkcodes vast overeenkomstig de in artikel 2 septies beschreven procedure en zorgt er daarbij voor dat deze codes niet in tegenspraak zijn met de richtsnoeren die overeenkomstig artikel 2 sexies zijn vastgesteld.

Artikel 2 quinquies

1.  Toezicht door het Agentschap

1.  Het Agentschap oefent toezicht uit op de uitvoering van de in artikel 2 quater, lid 1, bedoelde taken van het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas.

Het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas dient de ontwerpversies van de netwerkcodes en de in artikel 2 quater, lid 1, bedoelde documenten ter goedkeuring in bij het Agentschap.

3.  Het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas verzamelt alle relevante informatie in verband met de uitvoering van de netwerkcodes en legt deze ter beoordeling voor aan het Agentschap.

Het Agentschap ziet toe op de uitvoering van de technische netwerkcodes, het tienjarige investeringsplan en het jaarlijkse werkprogramma en neemt de resultaten van dit toezicht op in zijn jaarverslag. Indien de transmissiesysteembeheerders zich niet houden aan de netwerkcodes, het tienjarige investeringsplan of het jaarlijkse werkprogramma van het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas, brengt het Agentschap de Commissie daarvan op de hoogte.

Artikel 2 sexies

1.  Ontwikkeling van richtsnoeren

1.  De Commissie stelt, na raadpleging van het Agentschap, een jaarlijkse prioriteitenlijst vast van zaken die van primair belang zijn voor de ontwikkeling van de interne gasmarkt.

2.  Met betrekking tot de prioriteitenlijst geeft de Commissie het Agentschap de opdracht om binnen zes maanden ontwerprichtsnoeren te ontwikkelen waarin fundamentele, duidelijke en objectieve beginselen worden vastgesteld voor de harmonisering van voorschriften, zoals bedoeld in artikel 2 quater.

3.  Bij het opstellen van deze richtsnoeren raadpleegt het Agentschap formeel en op open en doorzichtige wijze het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas en andere belanghebbenden.

4.  Het Agentschap stelt op grond van deze raadpleging ontwerprichtsnoeren vast. Het vermeldt de opmerkingen die bij de raadpleging zijn gemaakt en verklaart hoe daarmee rekening werd gehouden. Wanneer met opmerkingen geen rekening is gehouden, wordt dit gemotiveerd.

De Commissie kan op eigen initiatief of op verzoek van het Agentschap dezelfde procedure toepassen voor een actualisering van de richtsnoeren.

Artikel 2 septies

1.  Ontwikkeling van netwerkcodes

1.  Binnen zes maanden na de vaststelling van de richtsnoeren door het Agentschap machtigt de Commissie overeenkomstig artikel 2 sexies het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas om ontwerpnetwerkcodes te ontwikkelen met volledige inachtneming van de in de richtsnoeren vastgestelde beginselen.

2.  Bij het opstellen van deze codes houdt het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas rekening met de technische expertise van marktdeelnemers en netwerkgebruikers en houdt het deze op de hoogte van de geboekte vooruitgang.

3.  Het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas legt de ontwerpnetwerkcodes voor aan het Agentschap.

4.  Het Agentschap houdt in verband met de netwerkcodes op een open en transparante wijze een formele raadpleging over de ontwerpnetwerkcodes.

5.  Het Agentschap stelt de ontwerpnetwerkcodes op grond van deze raadpleging vast. Het vermeldt de opmerkingen die bij de raadpleging zijn gemaakt en verklaart hoe daarmee rekening werd gehouden. Wanneer met opmerkingen geen rekening is gehouden, wordt dit gemotiveerd.

6.  Op initiatief van het Agentschap of op verzoek van het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas kunnen de bestaande codes via dezelfde procedure worden herzien.

De Commissie kan de netwerkcodes op aanbeveling van het Agentschap voorleggen aan het comité als bedoeld in artikel 14, lid 1 voor de uiteindelijke goedkeuring in overeenstemming met de regelgevingsprocedure met toetsing als bedoeld in artikel 14, lid 2.

Artikel 2 octies

1.  Raadplegingen

1.  Bij de uitvoering van zijn taken raadpleegt het Agentschap formeel en op open en transparante wijze alle betrokken marktdeelnemers ▌. Bij de raadpleging worden leveranciers, afnemers, systeemgebruikers, distributiesysteembeheerders, LNG-systeembeheerders en opslagsysteembeheerders, met inbegrip van relevante (bedrijfstak)verenigingen, technische instanties en platforms van belanghebbenden betrokken.

2.  Alle documenten en notulen van vergaderingen die met de in lid 1 bedoelde onderwerpen verband houden, worden openbaar gemaakt.

3.  Alvorens de richtsnoeren en netwerkcodes vast te stellen, geeft het Agentschap aan welke opmerkingen tijdens de raadpleging zijn ontvangen en hoe met deze opmerkingen rekening is gehouden. Wanneer met opmerkingen geen rekening is gehouden, wordt dit door het Agentschap gemotiveerd.

Het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas werkt conform artikel 2 septies, lid 2, samen met de marktdeelnemers en de gebruikers van de netwerken.

Artikel 2 nonies

Kosten

De kosten die met de in de artikelen 2 bis tot en met 2 decies genoemde werkzaamheden van het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas verband houden, worden gedragen door de transmissiesysteembeheerders en worden in aanmerking genomen bij de berekening van de tarieven.

Artikel 2 decies

1.  Regionale samenwerking tussen transmissiesysteembeheerders

Binnen het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas brengen transmissiesysteembeheerders regionale samenwerking tot stand om bij te dragen tot de uitvoering van de in artikel 2 quater, lid 1, genoemde taken. Zij publiceren met name om de twee jaar een regionaal investeringsplan en mogen investeringsbeslissingen nemen op basis van het regionale investeringsplan.

2.  Het regionale investeringsplan mag niet indruisen tegen het in artikel 2 quater, lid 1, onder c), bedoelde tienjarige investeringsplan.

2.  De transmissiesysteembeheerders bevorderen het treffen van operationele regelingen om een optimaal beheer van het netwerk te verzekeren, en bevorderen tevens de ontwikkeling van energiebeurzen, de gecoördineerde allocatie van grensoverschrijdende capaciteit ▌en de compatibiliteit van grensoverschrijdende balanceringsmechanismen.

De nationale regelgevende instanties van de lidstaten en de andere relevante nationale instanties werken op alle niveaus samen om de marktregeling te harmoniseren en de nationale markten op een of meer regionale niveaus te integreren, als een eerste tussenstap naar een volledig geliberaliseerde interne markt. Zij stimuleren meer bepaald de samenwerking van transmissiesysteembeheerders op regionaal niveau en vereenvoudigen hun regionale integratie met als doel een competitieve interne markt op te richten, de harmonisering van hun regelgevende en technische kaders te bevorderen en vooral de nog bestaande gaseilanden te integreren.

____________

"

  4) * PB L 262 van 22.9.2006, blz. 1.".
   4) ║Artikel 3, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:"
a)   alinea 1 wordt vervangen door:"
   1. De door de transmissiesysteembeheerders en de LNG-systeembeheerders toegepaste tarieven, of de voor de berekening daarvan gebruikte methoden die zijn goedgekeurd door de regelgevende instanties overeenkomstig artikel 25, lid 2, van Richtlijn 2003/55/EG, alsmede de tarieven die worden gepubliceerd overeenkomstig artikel 18, lid 1, van die richtlijn, zijn transparant, houden rekening met de noodzaak van systeemintegriteit en verbetering ervan en zijn een afspiegeling van de werkelijke kosten, voor zover deze overeenkomen met die van een efficiënte, structureel vergelijkbare netbeheerder en transparant zijn, waarbij tevens wordt gelet op de nodige winst op de investeringen. De tarieven of de voor de berekening daarvan gebruikte methoden zijn niet-discriminerend."
b) alinea 3 wordt vervangen door:"
   c) De tarieven, of de methoden voor de berekening daarvan, zijn bevorderlijk voor de efficiënte handel in gas en voor de concurrentie en zijn tegelijk gericht op het vermijden van kruissubsidiëring tussen de netgebruikers en op het bieden van stimulansen voor investeringen en het handhaven of creëren van interoperabele transmissienetten. Dit kan speciale regelgeving voor nieuwe investeringen omvatten."
c) de volgende alinea's worden toegevoegd:
Tarieven voor netgebruikers worden voor elk entry- en exitpunt apart en los van elkaar vastgesteld. Nettarieven worden niet berekend op basis van contractuele paden. De toegang tot het netwerk is vrij voor alle nieuwe ondernemers zonder enige discriminatie."

5)  De tarieven of de voor de berekening daarvan gebruikte methoden zijn niet-discriminerend en transparant."

De titel van artikel 4 komt als volgt te luiden:

"

6)  Derdentoegangsdiensten bij transmissiesysteembeheerders"

Het volgende ║ wordt ingevoegd na artikel 4:

Artikel 4 bis

1.  Derdentoegangsdiensten bij opslag- en LNG-installaties

   1. LNG- en opslagsysteembeheerders waarborgen dat zij:
   a) op niet-discriminerende basis aan alle netgebruikers diensten aanbieden die aan de marktbehoefte voldoen. Met name wanneer een LNG- of opslagsysteembeheerder dezelfde dienst tegelijkertijd aan meerdere afnemers aanbiedt, geschiedt dit onder gelijkwaardige contractuele voorwaarden;
   b) diensten aanbieden die aansluiten bij het gebruik van het stelsel van gastransportsystemen en eenvoudige toegang vergemakkelijken door samenwerking met de transmissiesysteembeheerder;

c)   relevante informatie publiceren, en met name gegevens over het gebruik en de beschikbaarheid van diensten, binnen een tijdskader dat verenigbaar is met de redelijke commerciële behoeften van gebruikers van opslag- en LNG-installaties en onder toezicht van de bevoegde overheid.

   2. Opslagsysteembeheerders waarborgen dat zij:
   a) zowel vaste als afschakelbare derdentoegangsdiensten aanbieden. De prijs van afschakelbare capaciteit is een afspiegeling van de waarschijnlijkheid van afschakeling;
   b) opslaginstallatiegebruikers zowel lange- als kortetermijndiensten aanbieden;

c)   opslaginstallatiegebruikers zowel gebundelde als ontvlechte diensten aanbieden die verband houden met opslagruimte, injectiecapaciteit en levercapaciteit.

   3. LNG- en opslaginstallatiecontracten leiden niet tot willekeurig hogere tarieven leiden wanneer ze gesloten worden:
   a) buiten een aardgasjaar met niet-standaardaanvangsdata of

b)   met een kortere duur dan een standaardtransport- en -opslagcontract op jaarbasis.

4.  Zo nodig kunnen derdentoegangsdiensten afhankelijk worden gesteld van passende garanties van netgebruikers wat hun kredietwaardigheid betreft. Zulke garanties mogen geen oneerlijke marktbelemmering vormen en moeten niet-discriminerend, transparant en evenredig zijn.

"

5.  Contractuele grenzen met betrekking tot de vereiste minimumomvang van LNG-installatiecapaciteit en opslagcapaciteit berusten op technische beperkingen en vormen voor kleinere opslaggebruikers geen belemmering om toegang te verkrijgen tot opslagdiensten.

   (7) Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:"
a) de titel wordt vervangen door:"

b)  Beginselen inzake mechanismen voor capaciteitsallocatie en procedures voor congestiebeheer bij transmissiesysteembeheerders"

   b) in lid 2 wordt letter a) vervangen door:
"

   a) passende economische signalen geven voor een efficiënt en maximaal gebruik van de technische capaciteit en investeringen in nieuwe infrastructuur vergemakkelijken en de grensoverschrijdende handel in gas bevorderen."
c)   lid 3 wordt vervangen door:
Transmissiesysteembeheerders implementeren en publiceren niet-discriminerende en transparante procedures voor congestiebeheer die de grensoverschrijdende handel in gas bevorderen, waarbij de beginselen van non-discriminatie en vrije concurrentie worden gerespecteerd."
   d) Om contractuele congestie te voorkomen biedt de transmissiesysteembeheerder ongebruikte capaciteit ten minste op "day-ahead"-basis en afschakelbaar op de primaire markt aan, voorzover dit geen belemmering vormt voor de uitvoering van langetermijnleveringscontracten.
   d) lid 4 wordt geschrapt;"
e)   de volgende leden worden toegevoegd:
6.  Transmissiesysteembeheerders beoordelen periodiek de marktbehoefte aan nieuwe investeringen. Bij de planning van nieuwe investeringen beoordelen zij de marktbehoefte en houden zij rekening met de criteria voor de zekerheid van de voorziening.
7.  In het geval van langdurige fysieke congestie lossen de transmissiesysteembeheerders congestie op door de bestaande capaciteit op basis van de marktbehoefte uit te breiden met nieuwe capaciteit. Ter beoordeling van de marktvraag voeren de transmissiesysteembeheerders seizoensgebonden open procedures uit.
De nationale regelgevende instanties houden toezicht op het congestiebeheer binnen de nationale gassystemen en interconnectoren."

8)  Transmissiesysteembeheerders leggen hun congestiebeheerprocedures, inclusief capaciteitsallocatie, ter goedkeuring voor aan de nationale regelgevende instanties. De nationale regelgevende autoriteiten kunnen om wijziging van deze procedures vragen alvorens ze goed te keuren."

Het volgende artikel ║ wordt ingevoegd na artikel 5:

Artikel 5 bis

1.  Beginselen inzake mechanismen voor capaciteitsallocatie en procedures voor congestiebeheer bij opslag- en LNG-installaties

1.  Marktdeelnemers krijgen de beschikking over de maximale opslag- en LNG-installatiecapaciteit, met inachtneming van systeemintegriteit en exploitatie.

   2. LNG- en opslagsysteembeheerders implementeren en publiceren niet-discriminerende en transparante mechanismen voor capaciteitsallocatie welke:
   a) passende economische signalen geven voor een efficiënt en maximaal gebruik van de capaciteit en investeringen in nieuwe infrastructuur vergemakkelijken;
   b) zorgen voor compatibiliteit met het marktmechanisme, met inbegrip van spotmarkten en trading hubs, en tevens flexibel zijn en in staat zijn zich aan veranderende marktomstandigheden aan te passen;

c)   compatibel zijn met de toegangssystemen van de netten die met de LNG-opslagsystemen verbonden zijn.

   3. LNG- en opslaginstallatiecontracten bevatten mechanismen om het hamsteren van capaciteit te voorkomen, waarbij rekening wordt gehouden met de volgende bij contractuele congestie geldende beginselen:
   a) de systeembeheerder biedt ongebruikte LNG-installatie- en opslagcapaciteit zonder uitstel op de primaire markt aan. Dit geschiedt bij opslaginstallaties ten minste op "day-ahead"-basis en afschakelbaar;

LNG- en opslaginstallatiegebruikers die hun gecontracteerde capaciteit op de secundaire markt willen doorverkopen, hebben daartoe het recht.

"

9)  Bij deze maatregelen wordt rekening gehouden met de integriteit van het betrokken systeem en met de leveringszekerheid.

   (9) Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:"
a) de titel komt als volgt te luiden:
c) het volgende lid 7 wordt toegevoegd:
   b) transparantievereisten voor transmissiesysteembeheerders
   b) lid 5 wordt geschrapt;

Transmissiesysteembeheerders publiceren vooraf en achteraf informatie over vraag en aanbod die berust op nominaties, prognoses en de gerealiseerde flows in en uit het systeem. Het niveau van de gepubliceerde informatie is een afspiegeling van de informatie die de transmissiesysteembeheerder tot zijn beschikking heeft. De bevoegde overheid ziet erop toe dat alle nodige informatie wordt bekendgemaakt.
Transmissiesysteembeheerders stellen de nationale regelgevende instantie op diens verzoek in kennis van de getroffen maatregelen, de gemaakte kosten en de gegenereerde opbrengsten in verband met de balancering van het systeem."

10)  De betrokken marktdeelnemers verstrekken de in dit artikel bedoelde gegevens aan de transmissiesysteembeheerders."

De volgende artikelen worden ingevoegd na artikel 6:

Artikel 6 bis

1.  Transparantievereisten voor opslag- en LNG-installaties

1.  LNG- en opslagsysteembeheerders publiceren gedetailleerde informatie over de diensten die zij aanbieden en de toegepaste relevante voorwaarden, alsook de technische informatie die nodig is opdat LNG- en opslaginstallatiegebruikers effectieve toegang tot deze installaties verkrijgen.

2.  Met betrekking tot de aangeboden diensten publiceert elke LNG- en opslagsysteembeheerder voortschrijdend en op een gebruikersvriendelijke gestandaardiseerde wijze numerieke informatie over gecontracteerde en beschikbare opslag- en LNG-installatiecapaciteit. De bevoegde overheid ziet erop toe dat alle nodige informatie wordt bekendgemaakt.

3.  LNG- en opslagsysteembeheerders publiceren de krachtens deze verordening vereiste informatie altijd op een zinvolle, eenvoudig meetbare en goed toegankelijke manier en op niet-discriminerende basis.

4.  Alle LNG- en opslagsysteembeheerders publiceren de hoeveelheid gas in elke opslaginstallatie, groep van opslaginstallaties van eenzelfde balanceringszone en LNG-installatie, de in- en uitstroom en de beschikbare opslag- en LNG-installatiecapaciteit. Dit geldt ook voor de installaties die van derdentoegang vrijgesteld zijn. De informatie wordt ook verstrekt aan de transmissiesysteembeheerder, die deze in geaggregeerde vorm voor elk systeem of subsysteem op basis van de relevante punten publiceert. De informatie wordt ten minste dagelijks geactualiseerd.

5.  Om te zorgen voor transparante, objectieve en niet-discriminerende tarieven en om een efficiënt gebruik van de infrastructuurvoorzieningen te bevorderen publiceren de beheerders van LNG- en opslaginstallaties of de betrokken nationale regelgevende instanties redelijke en voldoende gedetailleerde informatie over tariefafwijkingen, methodologieën en tariefstructuren voor infrastructuur onder geregelde derdentoegang. De beheerders van LNG- en opslaginstallaties leggen hun procedures voor congestiebeheer, met inbegrip van capaciteitstoewijzing, ter goedkeuring voor aan de regelgevende autoriteiten. De regelgevende autoriteiten kunnen om wijziging van deze procedures vragen alvorens ze goed te keuren.

Als de beheerder van een LNG- of opslaginstallatie meent dat hij om reden van vertrouwelijkheid niet het recht heeft alle gevraagde informatie te publiceren, vraagt hij de nationale regelgevingsautoriteit om de toestemming om de publicatie te beperken met betrekking tot het betrokken punt of de betrokken punten.

De nationale regelgevingsautoriteit verleent of weigert toestemming per geval, en houden daarbij in het bijzonder rekening met de noodzaak de legitieme commerciële vertrouwelijkheid in acht te nemen en het doel een concurrerende interne gasmarkt tot stand te brengen. Als toestemming wordt verleend, wordt de beschikbare opslag- en/of LNG-installatiecapaciteit gepubliceerd zonder vermelding van de numerieke gegevens die de vertrouwelijkheid zouden schenden.

Artikel 6 ter

Registratieverplichtingen voor systeembeheerders

"

11)  Transmissiesysteembeheerders, opslagsysteembeheerders en LNG-systeembeheerders houden vijf jaar lang alle in de artikelen 6 en 6 bis en in deel 3 van de bijlage bedoelde informatie ter beschikking van de nationale regelgevende instantie, de nationale mededingingsautoriteit en de Commissie.";

(11)  Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:"

a) de volgende zin wordt aan het eind van lid 1 toegevoegd:

"

b)  "Balanceringsregels zijn marktgericht."

b)   lid 2 wordt vervangen door:

Om de netgebruikers in staat te stellen tijdig corrigerende maatregelen te nemen, verstrekken de transmissiesysteembeheerders voldoende, tijdige en betrouwbare on-line-informatie over de balanceringsstatus van de netgebruikers.

De verstrekte informatie is een afspiegeling van het niveau van de informatie die de transmissiesysteembeheerder tot zijn beschikking heeft, en sluit aan bij de verrekeningsperiode waarover onbalanskosten worden berekend.

"

c)  Voor dergelijke informatie worden geen kosten in rekening gebracht.

c)   de leden 4, 5 en 6 worden geschrapt."

Artikel 8 wordt vervangen door:

Artikel 8

Verhandeling van capaciteitsrechten

Elke transmissie-, opslag- en LNG-systeembeheerder onderneemt redelijke stappen om mogelijk te maken en te bevorderen dat capaciteitsrechten vrij verhandelbaar zijn. Daarbij dienen de beginselen van transparantie en non-discriminatie in acht te worden genomen. Ieder van deze beheerders werkt geharmoniseerde transport-, LNG-installatie- en opslagcontracten en -procedures op de primaire markt uit om de secundaire handel in capaciteit te bevorderen, en erkent de overdracht van primaire capaciteitsrechten voor zover daarvan door systeemgebruikers kennisgeving is gedaan.

"

13)  Van deze contracten en procedures wordt aan de regelgevende instanties kennisgeving gedaan."

Het volgende artikel wordt ingevoegd na artikel 8:

Artikel 8 bis

Kleinhandelsmarkten

Teneinde het ontstaan van goed functionerende, efficiënte en transparante markten op regionaal en communautair niveau te bevorderen, zien de lidstaten erop toe dat de taken en verantwoordelijkheden van transmissiesysteembeheerders, distributiesysteembeheerders, leveranciers en afnemers, alsmede, indien nodig, andere marktdeelnemers in detail zijn omschreven wat contractuele regelingen, verbintenissen jegens afnemers, gegevensuitwisseling en geschillenbeslechting, gegevenseigendom en meteropneming betreft.

"

14)  Deze voorschriften worden openbaar gemaakt ▌en worden aan het oordeel van de regelgevende instanties onderworpen."

(14) ║ Artikel 9 wordt vervangen door:

Artikel 9

1.  Richtsnoeren betreffende diensten voor derdentoegang

In voorkomend geval kan de Commissie richtsnoeren goedkeuren die voorzien in de minimale harmonisatie ▌vereist ▌om de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken en waarin de bijzonderheden worden vermeld van derdentoegangdiensten, inclusief de aard, duur en andere eisen van deze diensten, in overeenstemming met de artikelen 4 en 4 bis.

2.  De richtsnoeren betreffende de derdentoegang genoemd in lid 1 ▌zijn wat de transmissiesysteembeheerders betreft, opgenomen in de bijlage.

3.  Bij de toepassing en de wijziging van de krachtens dit artikel aangenomen richtsnoeren betreffende derdentoegang wordt rekening gehouden met de verschillen tussen de nationale gassystemen. Derhalve zullen geen uniforme voorwaarden voor de toegang van derden op communautair niveau vereist zijn. Er kunnen evenwel minimumeisen worden gesteld waaraan moet worden voldaan om de voor een interne gasmarkt noodzakelijke niet-discriminerende en transparante voorwaarden voor nettoegang te verwezenlijken; deze minimumeisen kunnen vervolgens worden toegepast in het licht van de verschillen tussen de nationale gassystemen.";

"

(15)  Artikel 13, lid 1 wordt vervangen door:"

1.  "1. De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instanties, ingesteld op grond van artikel 25 van Richtlijn 2003/55/EG, de bevoegdheid hebben om te zorgen voor de daadwerkelijke naleving van deze verordening door hun voor elke afzonderlijke overtreding de bevoegdheid te verlenen om ofwel doeltreffende, afschrikkende en evenredige sancties op te leggen die kunnen oplopen tot 10 % van de omzet van de systeemoperator op de binnenlandse markt, ofwel de vergunning van de operator in te trekken. De lidstaten stellen de Commissie hiervan uiterlijk op 1 januari 2010 in kennis en brengen haar onverwijld op de hoogte van alle eventuele latere wijzigingen.

"

(16)  Artikel 14, lid 2, wordt vervangen door:"

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

"

(17)  Punt b) van artikel 16 wordt vervangen door:"

   b) de in artikel 22, leden 1 en 2, van Richtlijn 2003/55/EG bedoelde interconnectoren tussen lidstaten, LNG- en opslaginstallaties en aanzienlijke capaciteitsverhogingen van bestaande infrastructuur en wijzigingen van die infrastructuur die het mogelijk maken nieuwe bronnen voor de levering van gas te ontwikkelen, die zijn ontheven van de toepassing van de artikelen 7, 18, 19 en 20 of van artikel 25, leden 2, 3 en 4, van die richtlijn, voor de duur van de ontheffing van de onder dit punt vermelde bepalingen, met uitzondering van artikel 6 bis, lid 4, van deze verordening, of
"

(18)  De bijlage wordt als volgt gewijzigd:

a)   de titel van punt 1 wordt vervangen door:"

Derdentoegangsdiensten bij transmissiesysteembeheerders

"

b)   de titel van punt 2 wordt vervangen door:"

Beginselen inzake de mechanismen voor capaciteitsallocatie en de procedures voor congestiebeheer bij transmissiesysteembeheerders en de toepassing van deze procedures bij contractuele congestie, en".

"

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ║

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

(1) PB C 211 van 19.8.2008, blz. 23.
(2) PB C 172 van 5.7.2008, blz. 55.
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 9 juli 2008.
(4) PB L 176 van 15.7.2003, blz. 57.
(5) PB L 289 van 3.11.2005, blz. 1.
(6) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. ║
(7) PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11.
(8) PB C 255 van 21.10.2006, blz. 1.


Interne markt voor aardgas ***I
PDF 619kWORD 308k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 9 juli 2008 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/55/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (COM(2007)0529 – C6-0317/2007 – 2007/0196(COD))
P6_TA(2008)0347A6-0257/2008

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0529),

–   gelet op artikel 251, lid 2, artikel 47, lid 2, en de artikelen 55 en 95 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0317/2007),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A6-0257/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 9 juli 2008 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2008/.../EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/55/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas

P6_TC1-COD(2007)0196


(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2, artikel 55 en artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie║,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  De interne markt voor aardgas, die sinds 1999 geleidelijk is ingevoerd in het geheel van de Gemeenschap, heeft tot doel een echte keuzevrijheid te bieden aan alle consumenten in de Europese Unie, zowel particulieren als ondernemingen, nieuwe mogelijkheden voor economische groei te creëren en de grensoverschrijdende handel te bevorderen en zo efficiëntieverbeteringen, concurrerende tarieven en een betere dienstverlening te bewerkstelligen, alsmede bij te dragen tot de veiligheid van de energievoorziening en de duurzaamheid van de economie.

(2)  Richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas ║(4) heeft aanzienlijk bijgedragen tot de totstandbrenging van een ║ interne markt voor aardgas.

(3)  Momenteel kan het recht om aardgas te verkopen in een andere lidstaat onder gelijke voorwaarden en zonder discriminatie of achterstelling echter niet worden gewaarborgd voor alle ondernemingen in alle lidstaten. Met name bestaat een niet-discriminerende netwerktoegang en een gelijk effectief niveau van regelgevend toezicht nog niet in elke lidstaat aangezien het wetgevingskader niet volstaat.

(4)  In de mededeling van de Commissie van 10 januari 2007 "Een energiebeleid voor Europa'║ wordt het belang onderstreept van de voltooiing van de interne gasmarkt en de totstandbrenging van een gelijk speelveld voor alle in de Gemeenschap gevestigde gasbedrijven. Uit de mededelingen van de Commissie van dezelfde datum over de vooruitzichten voor de interne gas- en elektriciteitsmarkt en zijn eindverslag met betrekking tot haar onderzoek op grond van artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1/2003 naar de Europese gas- en elektriciteitssectoren blijkt dat de huidige regels en maatregelen niet het vereiste kader leveren om de doelstelling van een goed functionerende interne markt te verwezenlijken.

(5)  Zonder een effectieve scheiding van netwerken van productie- en leveringsactiviteiten blijft er een risico van discriminatie bestaan, niet alleen bij de exploitatie van de netwerken, maar ook wat de stimulansen voor verticaal geïntegreerde bedrijven betreft om op toereikende wijze in hun netwerken te investeren.

(6)  De lidstaten dienen op regionaal niveau samenwerking te bevorderen en het netwerk op dat niveau op doeltreffendheid te controleren. Verschillende lidstaten hebben reeds een voorstel voor de verwezenlijking van dit doel ingediend.

(7)  De momenteel geldende juridische en functionele ontvlechtingsregels hebben nog niet geleid tot een effectieve ontvlechting van de transmissiesysteembeheerders in elke lidstaat, hetgeen ten dele te wijten is aan de onvolledige uitvoering van de bestaande Gemeenschapswetgeving. Op zijn vergadering van 8 en 9 maart 2007 in Brussel heeft de Europese Raad de Commissie verzocht om wetgevingsvoorstellen uit te werken voor een daadwerkelijke scheiding tussen leverings- en productiediensten, enerzijds, en de netwerkexploitatie, anderzijds.

(8)  Uitsluitend het wegwerken van inherente stimulansen voor verticaal geïntegreerde bedrijven om hun concurrenten qua netwerktoegang en -investeringen te discrimineren, kan een effectieve ontvlechting waarborgen. Ontvlechting van de eigendom, wat inhoudt dat de netwerkeigenaar is aangewezen als de netwerkbeheerder en dat de netwerkbeheerder onafhankelijk is van belangen in de productie- en leveringssector, is duidelijk de meest effectieve en stabiele manier om het inherente belangenconflict op te lossen en de continuïteit van de voorziening te waarborgen. Om deze reden heeft het Europees Parlement in zijn resolutie van 10 juli 2007 inzake de vooruitzichten voor de interne gas- en elektriciteitsmarkt(5) gesteld dat het ontvlechting van de eigendom op het niveau van transmissie ziet als het efficiëntste middel om investeringen in infrastructuur op niet-discriminerende wijze te bevorderen en te zorgen voor eerlijke toegang tot het netwerk voor nieuwkomers en transparantie op de markt. Van de lidstaten moet derhalve worden geëist dat wordt gewaarborgd dat eenzelfde persoon geen zeggenschap kan uitoefenen, inclusief via blokkeringsrechten van minderheidsaandeelhouders over beslissingen van strategisch belang, over een productie- of leveringsbedrijf en tezelfdertijd belangen heeft in of rechten uitoefent over een transmissiesysteembeheerder of een transmissiesysteem. Omgekeerd moet zeggenschap over een transmissiesysteembeheerder de mogelijkheid uitsluiten een belang te hebben in of rechten uit te oefenen over een leveringsbedrijf.

(9)  Eventuele systemen voor ontkoppeling moeten doeltreffend zijn bij het wegnemen van eventuele belangenconflicten tussen producenten en transmissiesysteembeheerders, ten einde prikkels te creëren voor de nodige investeringen en de toegang van nieuwkomers op de markt in het kader van een transparant, efficiënt regelgevingsregime te waarborgen, en zij mogen voor nationale regelgevingsinstanties geen lastig of bezwaarlijk stelsel van regelgeving opleveren dat moeilijk of kostbaar zou zijn in de tenuitvoerlegging.

(10)  Gas wordt voornamelijk en in toenemende mate uit derde landen in de Europese Unie ingevoerd. In Gemeenschapswetgeving moet daarom rekening worden gehouden met de specifieke integratie van de gassector in de wereldmarkt, met inbegrip van de verschillen in de stroomopwaartse en stroomafwaartse markten.

(11)  Aangezien ontvlechting van de eigendom in sommige gevallen een herstructurering van de bedrijven vergt, moeten de lidstaten die besluiten tot ontvlechting van de eigendom over te gaan, extra tijd krijgen om de relevante bepalingen toe te passen. Gezien de verticale kruisverbanden tussen de elektriciteits- en de gassector dienen de ontvlechtingsbepalingen bovendien te gelden voor beide sectoren samen.

(12)  De lidstaten kunnen desgewenst de bepalingen van deze richtlijn inzake de effectieve en efficiënte scheiding van transmissiesystemen en transmissiesysteembeheerders toepassen. Deze scheiding is effectief voorzover zij de onafhankelijkheid van de transmissiesysteembeheerders helpt waarborgen en zij is efficiënt voor zover zij voor een beter aangepast regelgevingskader zorgt dat waarborgen biedt voor eerlijke concurrentie, voldoende investeringen, toegang voor nieuwkomers op de markt en de integratie van de aardgasmarkten. Een dergelijke scheiding berust bovendien op een pijler met organisatorische maatregelen en maatregelen inzake het bestuur van transmissiesysteembeheerders en op een pijler met maatregelen op het gebied van investeringen, de aansluiting van nieuwe productiecapaciteiten op het net en marktintegratie door middel van regionale samenwerking. Zij sluit aan bij de voorwaarden die de reeds vermelde Europese Raad van 8 en 9 maart 2007 gesteld heeft.

(13)  De lidstaten dienen regionale samenwerking te bevorderen en de mogelijkheid te krijgen een regionale coördinator aan te wijzen die is belast met de bevordering van de dialoog tussen bevoegde nationale autoriteiten. Bovendien dienen te zijner tijd op doeltreffende wijze nieuwe producenten en leveringsbedrijven op het netwerk te worden aangesloten.

(14)  Teneinde de correcte tenuitvoerlegging van deze richtlijn te waarborgen dient de Commissie de lidstaten te ondersteunen die hierbij met problemen te kampen hebben.

(15)  De doelstelling van een geïntegreerd Europees energienetwerk is van fundamenteel belang is voor een zekere energievoorziening en een goed functionerende interne markt voor gas. Daarom moet de Commissie in overleg met de belanghebbenden (met name de transmissiesysteembeheerders en het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregelgevers ("het Agentschap") opgericht bij Verordening (EG) nr. .../2008 van het Europees Parlement en de Raad van ... [tot oprichting van het agentschap voor de samenwerking tussen energieregelgevers](6)) onderzoeken of het haalbaar is één enkele Europese transmissiesysteembeheerder te creëren en de kosten en voordelen ervan analyseren met betrekking tot de marktintegratie en de efficiënte en zekere werking van het transmissienetwerk.

(16)  Om de volledige onafhankelijkheid van de netwerkexploitatie van productie- en leveringsbelangen te waarborgen en de uitwisseling van vertrouwelijke informatie te voorkomen, mag eenzelfde persoon geen lid zijn van de raad van bestuur van zowel een transmissiesysteembeheerder als een bedrijf dat een van de taken in de vorm van productie of levering uitvoert. Om dezelfde reden mag eenzelfde persoon niet over de bevoegdheid beschikken om leden van de raad van bestuur van een transmissiesysteembeheerder aan te wijzen, én belangen hebben in een leveringsbedrijf.

(17)  De aanwijzing van transmissiesysteembeheerders die onafhankelijk zijn van productie- en leveringsbelangen, maakt het voor verticaal geïntegreerde bedrijven mogelijk om hun eigendom van netwerkactiva te handhaven en tegelijkertijd een effectieve scheiding van de belangen te bewerkstelligen op voorwaarde dat de onafhankelijke transmissiesysteembeheerder alle functies van een netwerkbeheerder vervult en er is voorzien in gedetailleerde regelgevings- en toezichtsmechanismen.

(18)  Wanneer een onderneming die eigenaar is van een transmissiesysteem deel uitmaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf, moeten de lidstaten daarom de keuze krijgen uit twee mogelijkheden: ontvlechting van de eigendom, of de aanwijzing van een onafhankelijke transmissiesysteembeheerder.

(19)  Om de concurrentie op de interne markt voor gas te versterken, moeten niet-huishoudelijke klanten hun leveranciers kunnen kiezen en gasleveringscontracten met diverse leveranciers kunnen afsluiten. Deze consumenten dienen te worden beschermd tegen exclusiviteitsclausules die tot gevolg hebben dat concurrerende en/of aanvullende aanbiedingen uitgesloten worden.

(20)  Bij de tenuitvoerlegging van daadwerkelijke ontvlechting moet het beginsel van niet-discriminatie tussen de openbare en de particuliere sector in acht worden genomen. Daartoe mag eenzelfde persoon niet over de mogelijkheid beschikken om enige invloed uit te oefenen, alleen dan wel gezamenlijk, op de samenstelling, stemming of besluitvorming in de organen van zowel de transmissiesysteembeheerders als de gasleveranciers. ▌

(21)  Een ▌scheiding van netwerk- en leveringsactiviteiten moet gelden in het geheel van de Gemeenschap ▌. Dit moet gelden voor zowel in de EU gevestigde ondernemingen als ondernemingen uit derde landen. Om te waarborgen dat netwerk- en leveringsactiviteiten in het geheel van de Europese Unie gescheiden worden gehouden, moeten de nationale regelgevende instanties de bevoegdheid krijgen de certificatie te weigeren van transmissiesysteembeheerders die niet in overeenstemming zijn met de ontvlechtingsregels. Om een samenhangende toepassing in het geheel van de Gemeenschap en de naleving van de internationale verplichtingen van de Gemeenschap te waarborgen, moet het Agentschap het recht krijgen de door de nationale regelgevende instanties genomen certificeringsbesluiten te herzien.

(22)  Het veilig stellen van de energievoorziening is een essentieel element voor de openbare veiligheid en is daarom inherent verbonden met de efficiënte functionering van de markt voor gas en met de integratie van de geïsoleerde markten van de lidstaten. Gas kan de burgers van de Unie slechts bereiken via netwerken. Functionerende open gasmarkten met daadwerkelijke handelsmogelijkheden en met name de netwerken en andere activa die met de levering van gas verbonden zijn, zijn essentieel voor de openbare veiligheid, het concurrentievermogen van de economie en het welzijn van burgers van de Unie. Onverlet zijn internationale verplichtingen is de Commissie van oordeel dat de sector van het gastransmissiesysteem van groot belang is voor de Gemeenschap en dat dus extra vrijwaringsmaatregelen vereist zijn met betrekking tot de invloed van derde landen teneinde alle bedreigingen voor de openbare orde in de Gemeenschap en het welzijn van ║ burgers van de Unie te voorkomen. Dergelijke maatregelen zijn ook noodzakelijk, met name om de naleving van de regels met het oog op effectieve ontvlechting te waarborgen.

(23)  De onafhankelijkheid van de opslagsysteembeheerders moet worden gewaarborgd teneinde derden een betere toegang te geven tot opslaginstallaties die in technische en/of economische zin noodzakelijk zijn voor een efficiënte toegang tot het systeem voor levering aan de klanten. Het is daarom passend dat opslaginstallaties worden beheerd door juridisch gescheiden entiteiten die over effectieve beslissingsbevoegdheid beschikken met betrekking tot de activa die noodzakelijk zijn voor het onderhoud, de exploitatie en de ontwikkeling van opslaginstallaties. Ook moet de transparantie worden verhoogd inzake de opslagcapaciteit die aan derden ter beschikking wordt gesteld, meer bepaald door de lidstaten te verplichten een duidelijk, niet-discriminerend kader vast te stellen en bekend te maken waarin het regelgevingsstelsel dat geldt voor opslaginstallaties staat omschreven.

(24)  Niet-discriminerende toegang tot de distributienetten is bepalend voor de toegang tot gebruikers op kleinhandelsniveau. De ruimte voor discriminatie wat toegang voor derden en investeringen betreft, is echter kleiner op distributieniveau dan op transmissieniveau omdat de congestieproblemen en de invloed van de productiebelangen op het distributieniveau doorgaans minder groot zijn dan op het transmissieniveau. Bovendien is de functionele ontvlechting van de distributiesysteembeheerders overeenkomstig Richtlijn 2003/55/EG pas verplicht vanaf 1 juli 2007 en moeten de effecten daarvan op de interne markt nog worden geëvalueerd. De momenteel geldende juridische en functionele ontvlechtingsregels kunnen resulteren in effectieve ontvlechting op voorwaarde dat zij duidelijker worden geformuleerd, goed ten uitvoer worden gelegd en nauwlettend worden gemonitord. Om een gelijk speelveld op kleinhandelsniveau te creëren, moeten de activiteiten van de distributiesysteembeheerders daarom worden gemonitord om te voorkomen dat zij profiteren van hun verticale integratie ten gunste van hun concurrentiepositie op de markt, met name in verband met kleine huishoudelijke en niet-huishoudelijke afnemers.

(25)  De lidstaten dienen concrete maatregelen te nemen ter ondersteuning van een breder gebruik van biogas en uit biomassa verkregen gas, aan de producenten waarvan niet-discriminerend toegang tot het gasnet moet worden verleend, mits die toegang permanent in overeenstemming is met de relevante technische voorschriften en veiligheidsnormen.

(26)  Bij Richtlijn 2003/55/EG is voor de lidstaten de eis ingevoerd om regelgevende instanties met specifieke bevoegdheden op te zetten. De ervaring heeft echter uitgewezen dat de doeltreffendheid van regelgeving vaak wordt belemmerd door het gebrek aan onafhankelijkheid van de nationale regelgevende instanties van hun regeringen en door de ontoereikendheid van hun bevoegdheden en beslissingsmacht. Om deze reden heeft de Europese Raad op zijn reeds vermelde vergadering ║ te Brussel de Commissie verzocht wetgevingsvoorstellen uit te werken om te zorgen voor een verdere harmonisering van de bevoegdheden en een grotere onafhankelijkheid van de nationale regelgevende instanties ║ voor de energiesector.

(27)  Om de interne markt goed te laten functioneren, moeten de nationale regelgevende instanties ║ besluiten kunnen nemen over alle relevante regelgevingskwesties en moeten zij volledig onafhankelijk zijn van alle andere ▌belangen van publieke of particuliere bedrijven.

(28)  Nationale regelgevende instanties ║ moeten de bevoegdheid krijgen om bindende besluiten vast te stellen voor netbeheerders en effectieve, passende en afschrikwekkende sancties op te leggen aan netbeheerders die hun verplichtingen niet nakomen. Zij moeten ook de bevoegdheid krijgen om besluiten te nemen, ongeacht de toepassing van de mededingingsregels, over passende maatregelen inzake de toegang tot netten met het oog op een daadwerkelijke mededinging die noodzakelijk is voor een goede werking van de interne markt, alsmede over maatregelen om een hoog niveau van universele en openbare dienstverlening te waarborgen, met inachtneming van marktopenstelling en bescherming van de kwetsbare consument, alsook om te waarborgen dat de maatregelen ter bescherming van de consument volledige werking hebben. Deze bepalingen laten de bevoegdheden van de Commissie op het gebied van de toepassing van de mededingingsregels, inclusief het onderzoek naar fusies met een communautaire dimensie, en de regels betreffende de interne markt, zoals het vrije verkeer van kapitaal, onverlet.

(29)  Nationale regelgevende autoriteiten en regelgevers voor de financiële markten moeten samenwerken om elkaar in staat te stellen de respectieve markten te overzien. Zij moeten gemachtigd zijn relevante informatie van de aardgasbedrijven te verkrijgen op basis van passend en toereikend onderzoek, geschillen te beslechten, en doeltreffende sancties op te leggen.

(30)  Investeringen in belangrijke nieuwe infrastructuur moeten sterk worden bevorderd om de goede functionering van de interne markt voor aardgas te waarborgen. Teneinde het positieve effect van grote infrastructuurprojecten waarvoor ontheffing is verleend op de mededinging en de veiligheid van de voorziening te versterken, moet de marktbelangstelling gedurende de projectplanningsfase worden getest en moeten congestiebeheersregels ten uitvoer worden gelegd. Wanneer een bepaalde infrastructuur gelegen is op het grondgebied van meer dan één lidstaat is het aangewezen dat Agentschap ║ de ontheffingsaanvraag behandelt zodat beter rekening wordt gehouden met grensoverschrijdende gevolgen en zodat de administratieve afhandeling wordt vergemakkelijkt. Voorts moet het, gezien het uitzonderlijke risicoprofiel van de uitvoering van dergelijke grootschalige infrastructuurprojecten, mogelijk zijn om tijdelijke partiële ontheffingen toe te staan voor leverings- en productiebedrijven wat de ontvlechtingsregels voor de desbetreffende projecten betreft. Dit dient met name te gelden, om redenen van continuïteit van de voorziening, voor nieuwe pijpleidingen binnen de Gemeenschap die gas transporteren vanuit derde landen in de Gemeenschap.

(31)  De interne markt voor gas lijdt onder een gebrek aan liquiditeit en transparantie, wat de efficiënte toewijzing van middelen, indekking van risico's en toetreding van nieuwkomers belemmert. Het marktvertrouwen, de liquiditeit van de markt en het aantal marktdeelnemers moeten worden opgetrokken en daarvoor moet het toezicht van de regelgevers op bedrijven die actief zijn in de aardgaslevering worden versterkt. Dergelijke eisen moeten verenigbaar zijn met de bestaande communautaire wetgeving betreffende de financiële markten en laten bedoelde wetgeving onverlet. De nationale regelgevende instanties en de regelgevers op het gebied van de financiële markten moeten samenwerken teneinde het voor elkaar mogelijk te maken een overzicht over de relevante markten te krijgen.

(32)  De structurele rigiditeit van de gasmarkt die voortvloeit uit de concentratie van leveranciers, de langetermijncontracten aan de basis van de leveranties en het gebrek aan liquiditeit stroomafwaarts leiden tot een niet-doorzichtige tariefstructuur. Om de kostenstructuur duidelijker te maken, is meer transparantie nodig in de prijsvorming en derhalve dient een handelsverplichting bindend te worden.

(33)  De openbaredienstverplichtingen en de gemeenschappelijke minimumnormen die daaruit voortvloeien, moeten verder worden versterkt om te waarborgen dat alle consumenten hun voordeel doen bij de vrije mededinging. Toegang tot verbruiksgegevens is bij de levering aan klanten een belangrijk aspect en de consumenten moeten over hun gegevens kunnen beschikken zodat zij concurrenten kunnen uitnodigen een op deze gegevens gebaseerd aanbod te doen. De consument moet ook het recht hebben om naar behoren te worden geïnformeerd over zijn energieverbruik. Op gezette tijden verstrekte informatie over de energiekosten zullen een stimulans zijn voor energiebesparing aangezien de consument hierdoor feedback krijgt over het effect van investeringen in energie-efficiëntie en het effect van gedragswijziging.

(34)  De openbaredienstverplichtingen en de gemeenschappelijke minimumnormen die daaruit voortvloeien, moeten verder worden versterkt om te waarborgen dat gasdiensten toegankelijk zijn voor het publiek en voor kleine en middelgrote ondernemingen.

(35)  De lidstaten moeten zorgen voor de installatie van individuele slimme meters, zoals bedoeld in Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten(7), teneinde de consumenten nauwkeurige informatie te geven over hun energieverbruik en te zorgen voor eindgebruikersefficiëntie.

(36)  De consumenten moeten in deze richtlijn centraal staan. Bestaande rechten van consumenten moeten worden versterkt en gewaarborgd, en dienen meer transparantie en behartiging van belangen te omvatten. Consumentenbescherming houdt in dat alle afnemers moeten profiteren van een concurrerende markt. De rechten van consumenten dienen door nationale regelgevende instanties te worden gehandhaafd door het creëren van prikkels voor en het opleggen van sancties aan ondernemingen die niet voldoen aan de regelgeving op het gebied van consumentenbescherming en mededinging.

(37)  De afnemers van elektriciteit moeten kunnen beschikken over duidelijke en begrijpelijke informatie over hun rechten ten aanzien van de energiesector. In vervolg op haar mededeling 'Naar een Europees Handvest betreffende de rechten van de energieconsument' van 5 juli 2007 moet de Commissie na raadpleging van relevante belanghebbenden, waaronder de nationale regelgevende instanties, consumentenorganisaties en de sociale partners, een toegankelijk en gebruiksvriendelijk handvest voorleggen met een opsomming van de rechten die de energieconsument reeds heeft in de bestaande Gemeenschapswetgeving, waaronder deze richtlijn. Energieleveranciers moeten ervoor zorgen dat alle consumenten een exemplaar van dat handvest ontvangen en dat het beschikbaar is voor het publiek.

(38)  Teneinde bij te dragen tot de continuïteit van de energievoorziening en een geest van solidariteit ▌te handhaven, moeten de lidstaten, met name in gevallen van onderbreking van de energievoorziening, nauw samenwerken. Richtlijn 2004/67/EG van de Raad van 26 april 2004 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de aardgasvoorziening(8) moet hiervoor als basis dienen.

(39)  Met het oog op de totstandbrenging van een interne markt voor aardgas moeten de lidstaten de integratie van hun nationale markten en de samenwerking van de netwerkbeheerders op Europees en regionaal niveau bevorderen. Initiatieven gericht op regionale integratie zijn een essentiële tussenstap bij de totstandbrenging van de integratie van de interne energiemarkten, hetgeen het einddoel blijft. Het regionale niveau draagt bij aan een versnelling van het integratieproces door de betrokken actoren, met name de lidstaten, de nationale regelgevende instanties en de transmisssiesysteembeheerders, in de gelegenheid te stellen met betrekking tot specifieke kwesties samen te werken.

(40)  De ontwikkeling van een echt voor de hele gemeenschap bestemd leidingnet dient een van de voornaamste doelstellingen van deze richtlijn te zijn en regelgevingsvraagstukken met betrekking tot grensoverschrijdende koppelingen en regionale markten moeten daarom onder de verantwoordelijkheid van het Agentschap vallen.

(41)  Nationale regelgevende instanties moeten informatie aan de markt verstrekken ook om het voor de Commissie mogelijk te maken haar taak op zich te nemen van observatie en monitoring van de Europese markt voor gas en de ontwikkeling daarvan op korte, middellange en lange termijn, met inbegrip van aspecten zoals vraag en aanbod, transport- en distributie-infrastructuur, grensoverschrijdende handel, investeringen, groothandels- en consumententarieven, marktliquiditeit, milieueffecten en efficiëntieverbeteringen.

(42)  Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de totstandbrenging van een volledig operationele interne gasmarkt, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen ervan beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen vaststellen, in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel als uiteengezet in artikel 5 van het EG-Verdrag. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, zoals vervat in dit artikel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(43)  De lidstaten dienen met de betrokken sociale partners de gevolgen van wijziging van Richtlijn 2003/55/EG, met name de verschillende modellen om de onafhankelijkheid van de transmissiesysteembeheerders te waarborgen, voor de werkgelegenheid, de arbeidsvoorwaarden en de informatie-, consultatie- en medezeggenschapsrechten van de werknemers te bestuderen, teneinde de negatieve consequenties te beperken.

(44)  Krachtens Verordening (EG) nr. 1775/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten(9) kan de Commissie richtsnoeren vaststellen om het vereiste niveau van harmonisatie te bewerkstelligen. Dergelijke richtsnoeren, die bijgevolg bindende tenuitvoerleggingsmaatregelen zijn, zijn een nuttig instrument dat wanneer nodig snel kan worden aangepast.

(45)  Krachtens Richtlijn 2003/55/EG moeten bepaalde maatregelen genomen worden overeenkomstig het bepaalde in Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(10).

(46)  Besluit 1999/468/EG is gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG van de Raad(11), waarbij een regelgevingsprocedure met toetsing is ingevoerd voor maatregelen van algemene strekking die ten doel hebben niet-essentiële onderdelen van een volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag aangenomen besluit te wijzigen, onder meer door het aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen.

(47)  Richtlijn 2003/55/EG moet dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Richtlijn 2003/55/EG

Richtlijn 2003/55/EG wordt als volgt gewijzigd:

(1)  Artikel 1, lid 2 wordt vervangen door:"

2.  De bij deze richtlijn vastgestelde voorschriften voor aardgas, waartoe ook vloeibaar aardgas (LNG) behoort, zijn tevens op niet-discriminerende wijze van toepassing op biogas en uit biomassa verkregen gas, voorzover het technisch mogelijk en veilig is dergelijke gassen te injecteren in en te transporteren via het aardgassysteem.

"

(2)  Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a)   punt 3 wordt vervangen door:"

   3. "transmissie": het transport van aardgas door een net dat vooral bestaat uit hogedrukpijpleidingen, met uitzondering van een upstreampijpleidingnet of van het gedeelte van hogedrukpijpleidingen dat in de eerste plaats voor lokale aardgasdistributie wordt gebruikt, met het oog op de belevering van afnemers, de levering zelf niet inbegrepen;
"

b)   punt 9 wordt vervangen door:"

   9. "opslaginstallatie": installatie die wordt gebruikt voor de opslag van aardgas en eigendom is van en/of geëxploiteerd wordt door een aardgasbedrijf, met inbegrip van het gedeelte van LNG-installaties dat voor opslag gebruikt wordt, maar met uitzondering van het gedeelte dat uitsluitend in gebruik is voor productiedoeleinden en met uitzondering van installaties die uitsluitend ten dienste staan van transmissiesysteembeheerders bij de uitoefening van hun functies;
"

c)   punt 14 wordt vervangen door:"

   14. "ondersteunende diensten": diensten die nodig zijn voor de toegang tot en de exploitatie van transmissie- en/of distributienetten en/of LNG-installaties en/of opslaginstallaties, met inbegrip van het opvangen van fluctuaties in systeembelasting, menging en de injectie van inerte gassen, maar uitgezonderd installaties die uitsluitend ten dienste staan van transmissiesysteembeheerders bij de uitoefening van hun functies;
"

d)   punt 17 wordt vervangen door:"

   17. "interconnector": gaspijpleiding over lange afstand die een grens tussen lidstaten overschrijdt of overspant met hoofdzakelijk als bedoeling de nationale transmissiesystemen van die lidstaten onderling te koppelen;
"

e)   punt 20 wordt vervangen door:"

   20. "verticaal geïntegreerd bedrijf": een aardgasbedrijf of een groep van aardgasbedrijven waarin dezelfde persoon of meerdere personen, direct of indirect, zeggenschap uitoefent of uitoefenen in de zin van artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de EG-Fusieverordening)*, waarbij het betrokken bedrijf/de betrokken groep ten minste een van de taken in de vorm van transmissie, distributie, LNG of opslag en ten minste één van de functies in de vorm van productie of levering van aardgas verricht;
  

__________

  

* PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.

"

f)  De volgende punten ║ worden toegevoegd:"

   34. "aardgascontract": een contract voor de levering van aardgas, exclusief een aardgasderivaat;
   35. "aardgasderivaat": een financieel instrument, als gespecificeerd in deel C5, C6 of C7 van bijlage I bij Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten*, met betrekking tot aardgas;
  36. "zeggenschap": rechten, overeenkomsten of andere middelen die, afzonderlijk of gezamenlijk, met inachtneming van alle feitelijke en juridische omstandigheden, het mogelijk maken een beslissende invloed uit te oefenen op de activiteiten van een onderneming, met name:
   a) eigendoms- of gebruiksrechten op alle vermogensbestanddelen van een onderneming of delen daarvan;
   b) rechten of overeenkomsten die een beslissende invloed verschaffen op de samenstelling, het stemgedrag of de besluiten van de ondernemingsorganen. ║

Ter wille van de duidelijkheid: het langetermijntransportcontract van een bedrijf met belangen in leverings- of productieactiviteiten houdt op zich geen zeggenschap over een transmissiesysteem in;

   37. 37. "geïsoleerde markt": een lidstaat die niet over een interconnectie met de nationale transmissiesystemen van andere lidstaten beschikt en/of waarvan de gasvoorziening wordt gecontroleerd door een persoon of personen uit een derde land;

38. "project van Europees belang": een gasinfrastructuurproject dat ertoe leidt dat de Gemeenschap kan beschikken over gas uit nieuwe bronnen, en dat in meer dan één lidstaat resulteert in een sterkere diversifiëring van de huidige gasleveringen;

   39. 39. "eerlijke en niet scheefgetrokken concurrentie op een open markt": gemeenschappelijke kansen en gelijke toegang voor alle aanbieders in de Europese Unie, waarvoor de lidstaten de Nationale Regelgevende Instanties en het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregelgevers ("het Agentschap") opgericht bij Verordening (EG) nr. .../2008 van het Europees Parlement en de Raad van ... [tot oprichting van het agentschap voor de samenwerking tussen energieregelgevers]** verantwoordelijk zullen zijn;
   40. 40. "energiearmoede": het feit dat de leden van een huishouden het zich niet kan permitteren hun woning tot een aanvaardbare temperatuur te verwarmen, uitgaande van de door de Wereldgezondheidsorganisatie aanbevolen niveaus;
   41. 41. "betaalbare prijs": een prijs die door de lidstaten op nationaal niveau in overleg met de nationale regelgevende instanties, de sociale partners en relevante belanghebbenden wordt vastgesteld, met inachtneming van de definitie van energiearmoede in punt 40 quinquies;
  42. "industrielocatie": een geografisch gebied in particulier bezit voorzien van een aardgasnet dat wordt beheerd door een bedrijf en dat is aangesloten op het transmissie of distributienetwerk:

_____________
* PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1.
** PB L ...
   a) dat voornamelijk levert aan de industriële activiteiten van de netwerkexploitant of van gekoppelde ondernemingen, of
   b) dat levert aan een beperkt aantal industriële afnemers of cliënten die verbonden zijn met de industriële activiteiten op de industrielocatie.
"

(3)  Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a)   lid 2 wordt vervangen door:"

Met volledige inachtneming van de toepasselijke bepalingen van het Verdrag, met name artikel 86, mogen de lidstaten in het algemeen economisch belang aan nationale gasbedrijven verplichtingen inzake openbare dienstverlening opleggen, die betrekking kunnen hebben op de zekerheid, met inbegrip van voorzienings- en leveringszekerheid, regelmaat en kwaliteit, en milieubescherming, waaronder energie-efficiëntie en klimaatbescherming.

"

b)   lid 3 wordt vervangen door:"

3.  De lidstaten nemen passende maatregelen om eindafnemers en te beschermen en voorzien met name in adequate waarborgen voor de bescherming van kwetsbare afnemers, met inbegrip van een verbod op het afsluiten van gepensioneerden en gehandicapten in de winter. In dit verband erkennen de lidstaten energiearmoede en geven zij definities van kwetsbare afnemers. De lidstaten zorgen ervoor dat de rechten en verplichtingen ten aanzien van kwetsbare afnemers worden toegepast en nemen met name maatregelen om eindafnemers in afgelegen gebieden te beschermen. Zij waarborgen een hoog niveau van consumentenbescherming, met name met betrekking tot de transparantie van contractvoorwaarden, algemene informatie en mechanismen voor geschillenbeslechting. De lidstaten zorgen ervoor dat een in aanmerking komende afnemer daadwerkelijk de mogelijkheid heeft gemakkelijk op een nieuwe leverancier over te stappen. Wat ten minste de huishoudelijke afnemers betreft, omvatten deze maatregelen de in bijlage A beschreven maatregelen.

"

c)   de volgende leden worden toegevoegd na lid 3:"

De lidstaten nemen passende maatregelen om energiearmoede in het kader van nationale actieplannen aan te pakken om te waarborgen dat het aantal mensen dat gebruik gebukt gaat onder energiearmoede in reële cijfers daalt, en delen dergelijke maatregelen mee aan de Commissie. Iedere lidstaat is overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel verantwoordelijk voor de definitie van energiearmoede op nationaal niveau, in overleg met nationale regelgevende instanties en belanghebbenden overeenkomstig artikel 2, punt 40. Deze maatregelen kunnen voordelen in de stelsels van sociale zekerheid omvatten, steun aan verbeteringen van het doelmatige energiegebruik en energieproductie tegen de laagst mogelijke prijzen, en zij belemmeren de openstelling van de markt als uiteengezet in artikel 23 niet. De Commissie verschaft richtsnoeren voor controle van de gevolgen van dergelijke maatregelen voor de energiearmoede en het functioneren van de markt.

3 ter.  De lidstaten zorgen ervoor dat alle afnemers het recht hebben door een leverancier - mits deze toestemt - te worden beleverd, ongeacht de lidstaat waar de leverancier is geregistreerd of anderszins erkend. In dit verband nemen de lidstaten alle noodzakelijke maatregelen om tre waarborgen dat ondernemingen die in een ander land als leveranciers zijn geregistreerd, aan hun burgers kunnen leveren, zonder aan verdere voorwaarden te moeten voldoen.

"

d)   lid 4 wordt vervangen door:"

4.  De lidstaten nemen passende maatregelen ter verwezenlijking van de doelstellingen inzake sociale en economische samenhang, met het oog op verlaging van de kosten van aan huishoudens met een laag inkomen geleverd gas en het voor de afnemers in afgelegen gebieden waarborgen van dezelfde voorwaarden, alsook de doelen van milieubescherming. Deze maatregelen omvatten maatregelen inzake doelmatig energiegebruik/beheersmaatregelen aan vraagzijde en middelen ter bestrijding van klimaatverandering en de voorzieningszekerheid, en eventueel in het bijzonder toereikende economische stimulansen omvatten, zo nodig met gebruikmaking van alle bestaande nationale en communautaire instrumenten, voor onderhoud en aanleg van de noodzakelijke netinfrastructuur, inclusief koppelingscapaciteit.

"

e)   de volgende leden worden toegvoegd na lid 4:"

4 bis.  Om efficiënt energiegebruik te bevorderen machtigen de nationale regelgevende instanties de aardgasbedrijven tot het invoeren van prijsformules die stijgen naarmate het verbruik toeneemt, en die ervoor zorgen dat afnemers en exploitanten van distributiestelsels in systeemoperaties actief deelnemen door de invoering te steunen van maatregelen om het gebruik te optimaliseren, met name in de piekuren. Door deze prijsformules worden, in combinatie met de invoering van slimme meters en koppelnetten, het doelmatig energiegebruik en de laagst mogelijke kosten voor huishoudelijke afnemers bevorderd, met name huishoudelijke afnemers die gebukt gaan onder energiearmoede.

4 ter.  Elke lidstaat voorziet in één enkel contactpunt waar de consumenten alle nodige informatie kunnen krijgen over hun rechten, de vigerende wetgeving en de verhaalmogelijkheden in geval van een geschil.

"

f)   het volgende lid wordt toegevoegd na lid 5:"

5 bis.  De uitvoering van deze richtlijn mag geen negatieve gevolgen hebben voor de werkgelegenheid, de arbeidsvoorwaarden en de informatie-, consultatie- en medezeggenschapsrechten van de betrokken werknemers. De lidstaten raadplegen de betrokken sociale partners over de uitvoering van eventuele wijzigingen in deze richtlijn, om dergelijke negatieve gevolgen voor de betrokken werknemers te beperken. De Commissie brengt aan de comités voor de sociale dialoog in de gas- en de elektriciteitssector verslag uit over het overleg en de genomen maatregelen.

"

(4)  Artikel 4, lid 2, wordt vervangen door:"

2.  Lidstaten met een toestemmingsregeling leggen objectieve en niet-discriminerende criteria vast waaraan moet worden voldaan door een bedrijf dat een aanvraag voor de bouw en/of exploitatie van aardgasinstallaties of een aanvraag voor het leveren van aardgas indient. De lidstaten hebben in geen geval het recht de toestemming te binden aan criteria die de bevoegde autoriteiten discretionaire bevoegdheden verlenen. De niet-discriminerende criteria en procedures voor het verlenen van toestemming worden gepubliceerd. De lidstaten dragen er zorg voor dat in de vergunningsprocedures voor installaties, pijpleidingen en aanverwante uitrusting rekening wordt gehouden met het belang van het project voor de interne energiemarkt.

"

(5)  De volgende artikelen worden ingevoegd na artikel 5:"

Artikel 5 bis

Regionale solidariteit

1.  Teneinde een veilige voorziening van de interne markt voor aardgas te waarborgen, werken de lidstaten samen om de regionale en bilaterale solidariteit te bevorderen, zonder de marktdeelnemers onevenredig te belasten.

2.  Deze samenwerking heeft betrekking op situaties die resulteren uit of op korte termijn waarschijnlijk zullen resulteren uit een ernstige onderbreking van de voorziening in een lidstaat. De samenwerking omvat:

   a) coördinatie van de nationale noodbepalingen als bedoeld in artikel 8 van Richtlijn 2004/67/EG;
   b) identificatie en, waar nodig, ontwikkeling of modernisering van elektriciteits- en aardgasinterconnecties;
   c) voorwaarden en praktische uitvoeringsbepalingen voor wederzijdse bijstand.

3.  De Europese Commissie, de andere lidstaten en de marktdeelnemers worden geïnformeerd over deze samenwerking.

Artikel 5 ter

Bevordering van regionale samenwerking

1.  De nationale regelgevende instanties werken ║ samen met het doel de marktstructuur te harmoniseren en hun nationale markten, ten minste op één regionaal niveau, te integreren als eerste en tussentijdse stap op weg naar een volledig geliberaliseerde interne markt voor gas. Met name moedigen zij de samenwerking van netwerkbeheerders op regionaal niveau aan, en vergemakkelijken zij hun integratie op regionaal niveau meet het doel een mededingingskrachtige interne markt tot stand te brengen door de harmonisatie te vergemakkelijken van hun wettelijk, regelgevings- en technisch kader en vooral door de gaseilanden te integreren die in de Europese Unie nog steeds bestaan. De lidstaten bevorderen eveneens grensoverschrijdende en regionale samenwerking tussen nationale regelgevende instanties.

2.  Het Agentschap werkt samen met de nationale regelgevende instanties en transportnetbeheerders, overeenkomstig de hoofdstukken III en IV, ter waarborging van de convergentie van regelgevingskaders tussen de regio's met het oog op de totstandbrenging van een concurrerende interne markt. Wanneer het bindende voorschriften voor een dergelijke samenwerking nodig acht, doet het aanbevelingen ter zake. Op regionale markten wordt het Agentschap geacht de bevoegde regelgevende instantie in de sectoren die worden opgesomd in artikel 24 quinquies te zijn.

"

(6)  Artikel 7 wordt vervangen door:"

Artikel 7

Ontvlechting van transmissiesystemen en transmissiesysteembeheerders

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat per ...*:

   a) ieder bedrijf dat een transmissiesysteem bezit, handelt als een transmissiesysteembeheerder;
  b) dezelfde persoon niet het recht heeft om individueel of gezamenlijk
   i) direct of indirect zeggenschap uit te oefenen over een bedrijf dat een van de taken in de vorm van productie of levering uitvoert, en direct of indirect zeggenschap uit te oefenen of een belang te hebben in of rechten uit te oefenen over een transmissiesysteembeheerder ▌, of
   ii) direct of indirect zeggenschap uit te oefenen over een transmissiesysteembeheerder ▌, en direct of indirect zeggenschap uit te oefenen of een belang te hebben in of rechten uit te oefenen over een bedrijf dat een van de taken in de vorm van productie of levering uitvoert;
   c) dezelfde persoon niet het recht heeft om leden aan te wijzen van de raad van toezicht, van de raad van bestuur of van organen die het bedrijf juridisch vertegenwoordigen, van een transmissiesysteem-beheerder ▌, en op directe of indirecte wijze zeggenschap uit te oefenen over of een belang te hebben in of rechten uit te oefenen over een bedrijf dat een van de taken in de vorm van productie of levering uitvoert;
   d) dezelfde persoon niet het recht heeft om lid te zijn van de raad van toezicht, van de raad van bestuur of van organen die het bedrijf juridisch vertegenwoordigen, van zowel een bedrijf dat een van de taken in de vorm van productie of levering uitvoert, als een transmissiesysteembeheerder of een transmissiesysteem;
   e) dezelfde persoon niet het recht heeft om het transportnet door middel van een beheerscontract te beheren of op om het even welke andere manier als niet-eigenaar te beïnvloeden, noch op directe of indirecte wijze zeggenschap uit te oefenen over of een belang te hebben in of rechten uit te oefenen over een bedrijf dat een taak van productie of levering uitvoert.

2.  De in lid 1, onder b), bedoelde belangen en rechten omvatten met name:

   a) de eigendom van een deel van het kapitaal of van de activa, ║
   b) het recht om stemrechten uit te oefenen, ║
   c) de bevoegdheid om leden aan te wijzen van de raad van toezicht, van de raad van bestuur of van organen die het bedrijf juridisch vertegenwoordigen, of
   d) het recht om dividenden of andere participaties in de winst uitgekeerd te krijgen.

3.  In de zin van lid 1, onder b), omvat het begrip "bedrijf dat een van de taken in de vorm van productie of levering uitvoert" de productie en levering in de zin van Richtlijn 2003/54/EG ║, en omvatten de begrippen "transmissiesysteembeheerder" en "transmissiesysteem" de begrippen "transmissiesysteembeheerder", respectievelijk "transmissiesysteem" in de zin van Richtlijn 2003/54/EG.

4.  De lidstaten houden toezicht op het proces van de ontvlechting van verticaal geïntegreerde bedrijven en doen de Commissie een voortgangsverslag toekomen.

"

5.  De lidstaten mogen afwijkingen van lid 1, onder b) en c), toestaan tot ...**, op voorwaarde dat de transmissiesysteembeheerders geen onderdeel vormen van een verticaal geïntegreerd bedrijf.

6.  De in lid 1, onder a), vervatte verplichting wordt geacht te zijn vervuld in een situatie waarin verschillende bedrijven die transmissiesystemen bezitten, een joint venture hebben opgericht die in verscheidene lidstaten optreedt als beheerder van de betrokken transmissiesystemen. ▌

7.  Indien een in lid 1, onder b) tot en met e) bedoelde persoon de lidstaat of een ander overheidsorgaan is, worden twee afzonderlijke overheidsorganen die zeggenschap hebben over of wel een exploitant van een transmissiesysteem of wel een transmissiesysteem enerzijds en een onderneming die productie- of leverantietaken vervult anderzijds, geacht niet dezelfde persoon of personen te zijn.

8.  De lidstaten waken erover dat de in artikel 10, lid 1, bedoelde commercieel gevoelige informatie in de handen van een transmissiesysteembeheerder die deel heeft uitgemaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf en het personeel van die beheerder niet worden overgedragen aan ondernemingen die een van de taken in de vorm van productie of levering uitvoeren.

9.  Indien het transmissiesysteem op ...*** eigendom is van een verticaal geïntegreerde onderneming, kunnen de lidstaten besluiten lid 1 niet toe te passen.

In dat geval leeft de lidstaat het bepaalde in Hoofdstuk IV bis na.

Het kan verticaal geïntegreerde ondernemingen die eigenaar zijn van een transmissiesysteem in geen geval onmogelijk worden gemaakt maatregelen te nemen om te voldoen aan hetgeen in lid 1 bepaald is.

___________

* Een jaar na de datum van omzetting van Richtlijn .../.../EG [tot wijziging van Richtlijn 2003/55/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas.

** Twee jaar na de datum van omzetting van Richtlijn .../.../EG [tot wijziging van Richtlijn 2003/55/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas.

*** De datum van inwerkingtreding van Richtlijn .../.../EG [tot wijziging van Richtlijn 2003/55/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas].

(7)  De volgende artikelen ║ worden ingevoegd:"

Artikel 7 bis

Zeggenschap over transmissiesysteemeigenaars en transmissiesysteembeheerders

1.  Onverlet de internationale verplichtingen van de Gemeenschap mag een persoon of mogen personen uit derde landen geen zeggenschap hebben over transmissiesysteemeigenaars en transmissiesysteembeheerders.

2.  Van lid 1 kan worden afgeweken wanneer met één of verscheidene derde landen een overeenkomst is gesloten die bedoeld is om een gemeenschappelijk kader voor investeringen in de energiesector in te stellen en de energiemarkt van een derde land ook voor binnen de Europese Unie gevestigde bedrijven open te stellen en waarbij de Gemeenschap partij is.

Artikel 7 ter

Aanwijzing en certificatie van transmissiesysteembeheerders

1.  Ondernemingen die eigenaar zijn van een transmissiesysteem en die overeenkomstig de in dit artikel beschreven certificatieprocedure gecertificeerd zijn door een nationale regelgevende instantie als zijnde in overeenstemming met de eisen van artikel 7, lid 1, en artikel 7 bis, worden door de lidstaten goedgekeurd en aangewezen als transmissiesysteembeheerders. De aanwijzing van transmissiesysteembeheerders wordt aangemeld aan de Commissie en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.  Onverlet de internationale verplichtingen van de Gemeenschap wordt, wanneer om certificatie wordt verzocht door de eigenaar van een transmissiesysteem of door een transmissiesysteembeheerder waarover een persoon uit een derde land zeggenschap heeft in de zin van artikel 7 bis, deze certificatie geweigerd tenzij de eigenaar van het transmissiesysteem of de transmissiesysteembeheerder aantoont dat de betrokken entiteit onmogelijk direct of indirect kan worden beïnvloed, in overtreding van artikel 7, lid 1, door een exploitant die actief is op het gebied van de productie of levering van gas of elektriciteit of door een derde land.

3.  De transmissiesysteembeheerders stellen de nationale regelgevende instantie in kennis van elke geplande transactie die een herevaluatie van hun overeenstemming met artikel 7, lid 1, of artikel 7 bis.

4.  Nationale regelgevende instanties zien toe op de blijvende naleving door de transmissiesysteembeheerders van artikel 7, lid 1, en artikel 7 bis. Zij starten een certificatieprocedure op om bedoelde naleving te waarborgen:

   a) wanneer zij overeenkomstig lid 3 een kennisgeving van de transmissiesysteembeheerder ontvangen;
   b) op eigen initiatief wanneer zij er kennis van hebben dat een geplande wijziging van rechten of invloed over transmissiesysteemeigenaars of -beheerders kan leiden tot een inbreuk op artikel 7, lid 1, of artikel 7 bis, of wanneer zij redenen hebben om te geloven dat een dergelijke inbreuk heeft plaatsgevonden; of
   c) na een met redenen omkleed verzoek van de Commissie.

5.  De nationale regelgevende instanties nemen een besluit betreffende de certificatie van een transmissiesysteembeheerder binnen vier maanden na de datum van kennisgeving door de transmissiesysteembeheerder of de datum van het verzoek van de Commissie. ║ De certificatie wordt geacht te zijn toegekend in het geval dat de nationale regelgevende instantie nalaat binnen die termijn een besluit te nemen. Het expliciete of stilzwijgende besluit van de regelgevende instantie wordt pas van kracht na de afronding van de procedure van lid 6 tot en met 9 en uitsluitend wanneer de Commissie geen bezwaar aantekent.

6.  Het expliciete of stilzwijgende besluit betreffende de certificatie van een transmissiesysteembeheerder wordt door de nationale regelgevende instantie onverwijld ter kennis gebracht van de Commissie, samen met alle relevante informatie in verband met dit besluit.

7.  De Commissie onderzoekt de kennisgeving zodra zij die heeft ontvangen. Wanneer zij van oordeel is dat het besluit van de nationale regelgevende instantie ernstige twijfels doet rijzen wat de verenigbaarheid betreft met artikel 7, lid 1, artikel 7 bis of artikel 7 ter, lid 2, besluit de Commissie binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving over het inleiden van een procedure. In een dergelijk geval nodigt zij de nationale regelgevende instantie en de betrokken transmissiesysteembeheerder uit om hun opmerkingen te maken. Wanneer de Commissie aanvullende informatie opvraagt, kan de periode van twee maanden worden verlengd met twee extra maanden, die ingaan vanaf de ontvangst van de volledige informatie.

8.  Wanneer de Commissie besluit een procedure in te leiden neemt zij binnen ║ vier maanden na dit besluit het definitieve besluit

   a) geen opmerkingen te maken tegen het besluit van de nationale regelgevende instantie;
  

of

   b) wanneer zij van oordeel is dat niet is voldaan aan artikel 7, lid 1, artikel 7 bis of artikel 7 ter, lid 2, de betrokken nationale regelgevende instantie te verzoeken haar besluit te wijzigen of in te trekken.

9.  Wanneer de Commissie niet heeft besloten een procedure in te leiden of geen definitief besluit heeft genomen binnen de in lid 7, respectievelijk lid 8 bedoelde termijn, wordt zij geacht geen bezwaar te hebben gemaakt tegen het besluit van de nationale regelgevende instantie.

10.  De nationale regelgevende instantie maakt dat zij binnen een termijn van vier weken het besluit van de Commissie naleeft door haar certificatiebesluit te wijzigen of in te trekken en stelt de Commissie daarvan in kennis.

11.  De nationale regelgevende instanties en de Commissie kunnen bij de transmissiesysteembeheerders en bedrijven die een van de taken in de vorm van productie of levering uitvoeren, alle informatie opvragen die relevant is voor de uitvoering van haar taken overeenkomstig dit artikel.

12.  De nationale regelgevende instanties en de Commissie bewaren de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie.

13.  De procedures van dit artikel, in het bijzonder de beperkingen van lid 2, zijn niet van toepassing op upstreampijpleidingen die alleen bedoeld zijn om de netwerken van landen van herkomst van gasleveringen rechtstreeks te verbinden met een aankomstpunt op het grondgebied van de Gemeenschap, noch op de moderniseringen hiervan.

Artikel 7 quater

Aanwijzing van beheerders van opslag- en LNG-installaties

De lidstaten wijzen, voor een door de lidstaten te bepalen termijn rekening houdend met overwegingen van efficiëntie en economisch evenwicht, één of meer systeembeheerders aan, of zij eisen van aardgasbedrijven met eigen opslag- of LNG-installaties dat zij dergelijke systeembeheerders aanwijzen.

"

(8)  Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd

a)   lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)   punt a) wordt vervangen door:"

   a) beheert, onderhoudt en ontwikkelt onder economische voorwaarden veilige, betrouwbare en efficiënte transmissie-, opslag- en/of LNG-installaties om te zorgen voor een open markt voor nieuwkomers en besteedt daarbij de nodige aandacht aan het milieu ▌.
"

ii)   het volgende punt wordt toegevoegd na punt b):"

b bis) dient voldoende verbindingscapaciteit tussen de verschillende transmissie-infrastructuren op te bouwen om te kunnen voldoen aan elke redelijke capaciteitsvraag, en dient de algehele efficiency van de markt te bevorderen en aan de normen met betrekking tot continuïteit van de gasvoorziening te voldoen.

"

b)   lid 3 wordt vervangen door:"

3.  De lidstaten kunnen via hun nationale regelgevende instanties verlangen dat transportnetbeheerders voldoen aan minimumeisen voor het onderhoud en de ontwikkeling van het transmissiesysteem, inclusief interconnectiecapaciteit. De nationale regelgevende instanties moeten ruimere bevoegdheden krijgen om voor consumentenbescherming binnen de Europese Unie te zorgen.

"

c)   het volgende lid wordt toegevoegd:"

4 bis.  Bij de verrichting van hun taken houden de transmissiesysteembeheerders rekening met de door het Europese Netwerk van transmissiesysteembeheerders voor gas vastgestelde codes.

"

(9)  Artikel 9 wordt geschrapt.

(10)  Artikel 10 wordt vervangen door:"

Artikel 10

Vertrouwelijkheid voor transmissiesysteembeheerders en -eigenaars

1.  Onverlet het bepaalde in artikel 16 of een andere wettelijke verplichting om informatie vrij te geven, bewaart elke transmissiesysteem-, opslag- en LNG-beheerder alsook elke transmissiesysteemeigenaar de vertrouwelijkheid van de bij de bedrijfsvoering verworven commercieel gevoelige informatie en voorkomen zij dat informatie over de eigen activiteit die commercieel voordelig kan zijn, op een discriminerende wijze wordt vrijgegeven; met name geven zij geen commercieel gevoelige informatie vrij aan de andere onderdelen van het bedrijf, tenzij dat noodzakelijk is voor de uitvoering van een zakelijke transactie. Om de volledige inachtneming van de regels betreffende de ontvlechting van informatie te verzekeren, moet ook worden gewaarborgd dat de eigenaar van het transmissiesysteem en de overige onderdelen van het bedrijf niet van gezamenlijke diensten gebruik maken, afgezien van zuiver administratieve en IT-functies (bv. geen gezamenlijke juridische dienst).

2.  In de context van verkoop of aankoop van aardgas door gelieerde ondernemingen, maken de transmissiesysteem-, opslag- en/of LNG-beheerders geen misbruik van commercieel gevoelige informatie die van derden is verkregen in het kader van de levering van toegang tot het systeem of van toegangsonderhandelingen.

3.  Bij de vaststelling van commercieel gevoelige informatie worden objectieve en transparante criteria gehanteerd.

"

(11)  Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

a)   lid 1 wordt vervangen door:"

1.  Elke distributiesysteembeheerder draagt de verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat het systeem op lange termijn blijft voldoen aan een redelijke vraag voor de distributie van aardgas, en beheert, onderhoudt en ontwikkelt op economische voorwaarden in zijn gebied een veilig, betrouwbaar en efficiënt distributiesysteem en besteedt daarbij de nodige aandacht aan het milieu en aan de bevordering van de energie-efficiëntie.

"

b)   lid 4 wordt vervangen door:

4.  Elke distributiesysteembeheerder verstrekt aan gebruikers van het systeem de gegevens die zij nodig hebben voor doelmatige toegang tot en gebruik van het systeem.

c)   de volgende leden worden toegevoegd na lid 4:"

4 bis.  "4 bis. De distributiesysteembeheerder dient bij de desbetreffende nationale regelgevende instantie uiterlijk ...* een voorstel in waarin de vereiste informatie- en communicatiesystemen worden beschreven die ten uitvoer moeten worden gelegd voor het verstrekken van de in lid 4 bedoelde gegevens. Dit voorstel vergemakkelijkt o.m. het gebruik van bidirectionele elektronische meters , die uiterlijk ...** aan alle gebruikers ter beschikking moeten worden gesteld, de actieve deelname van eindgebruikers en verspreide producenten aan de exploitatie van systemen en de uitwisseling van real-time informatie tussen exploitanten van distributie- en transmissiesystemen met het oog op optimaal gebruik van alle beschikbare productie-, netwerk en vraagfaciliteiten.

4 ter.  Uiterlijk ...*** keuren de nationale regelgevende instanties de in lid 4 bis genoemde voorstellen goed of verwerpen deze. De nationale regelgevende instanties zien toe op volledige interoperabiliteit van de ten uitvoer te leggen informatie- en communicatiesystemen. Te dien einde kunnen zij richtsnoeren doen uitgaan en verzoeken om wijziging van de in lid 4 bis bedoelde voorstellen.

4 quater.  Voordat de exploitant van het distributiesysteem in kennis wordt gesteld van haar besluit inzake het in lid 4 bis bedoelde voorstel, stelt de nationale regelgevende instantie het Agentschap, of, indien dit nog niet fungeert, de Commissie daarvan op de hoogte. Het Agentschap of de Commissie zien erop toe dat de ten uitvoer te leggen informatie- en communicatiesystemen de ontwikkeling van de interne markt voor aardgas vergemakkelijken en geen nieuwe technische belemmeringen opwerpen.

_____________

* Een jaar na inwerkingtreding van Richtlijn .../.../EG [tot wijziging van Richtlijn 2003/55/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas].

** Tien jaar na inwerkingtreding van Richtlijn .../.../EG [tot wijziging van Richtlijn 2003/55/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas]

*** Twee jaar na inwerkingtreding van Richtlijn .../.../EG [tot wijziging van Richtlijn 2003/55/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas].

"

(12)  De volgende hoofdstukken worden toegevoegd na hoofdstuk IV:

HOOFDSTUK IV BIS

Onafhankelijke transmissiesysteembeheerders

Artikel 12 bis

Toepassingsgebied

Dit hoofdstuk is van toepassing wanneer een lidstaat besluit artikel 7, lid 1, niet toe te passen overeenkomstig artikel 7, lid 7.

Artikel 12 ter

Activa, uitrusting, personeel en identiteit

1.  Transmissiesysteembeheerders beschikken over alle menselijke, fysieke en financiële middelen die nodig zijn om hun uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen na te komen en de reguliere werkzaamheden van transmissie van elektriciteit uit te voeren, mits:

   a) de activa die nodig zijn voor de reguliere werkzaamheden van transmissie van elektriciteit, waaronder het transmissienetwerk, eigendom zijn van de transmissiesysteembeheerder;
   b) het personeel dat nodig is voor de reguliere werkzaamheden van transmissie van elektriciteit, met inbegrip van de uitvoering van alle bedrijfstaken, in dienst is van de transmissiesysteembeheerder;
   c) het verboden is personeel in te huren c.q. te verhuren en diensten te verrichten aan en vanuit andere onderdelen van een verticaal geïntegreerd bedrijf dat productie- of leveringsactiviteiten verricht;
   d) passende financiële hulpmiddelen voor toekomstige investeringsprojecten en/of de vervanging van bestaande activa tijdig beschikbaar worden gesteld met name door de vertikaal geïntegreerde onderneming ingevolge een gepast verzoek van de transmissiesysteembeheerder in het kader van het in artikel 12 septies bedoelde jaarlijks financieel plan;
   e) transmissiesysteembeheerders niet dezelfde externe aannemers of adviseurs hebben als de verticaal geïntegreerde ondernemingen en zij geen informatietechnologiesystemen of uitrusting, gebouwen en toegangsbeveiligingssystemen mogen delen.

2.  De reguliere werkzaamheden van de transmissie van elektriciteit omvatten, naast de in artikel 8 genoemde, ten minste de volgende activiteiten:

   a) vertegenwoordiging van de transmissiesysteembeheerder en contacten met derden en de regelgevende instanties;
   b) vertegenwoordiging van de transmissiesysteembeheerder in het Europees Netwerk van transmissiesysteembeheerders;
   c) toekennen en beheren van de toegang door derden;
   d) inning van alle heffingen in verband met het transmissiesysteem met inbegrip van toegangstarieven, balanceringsheffingen voor ondersteunende diensten zoals gasbehandeling, aankoop van diensten (balanceringskosten, voor energieverliezen);
   e) beheer, onderhoud en ontwikkeling van het transmissiesysteem;
   f) het uitvoeren van investeringsplanning, zodat het systeem op lange termijn kan voorzien in een redelijke vraag en de leveringszekerheid kan waarborgen;
   g) opzetten van joint ventures, onder meer met een of meer transmissiesysteembeheerders, gasbeurzen, om de totstandkoming van regionale markten te bevorderen of het liberaliseringsproces te versoepelen;
   h) het verrichten van alle relevante bedrijfsdiensten, waaronder juridische diensten, boekhouding en IT-diensten.

3.  Transmissiesysteembeheerders hebben als rechtsvorm de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid in de zin van artikel 1 van Richtlijn 68/151/EEG.

4.  De transmissiesysteembeheerder sticht, wat betreft de identiteit van het bedrijf, communicatie, merken en gebouwen, geen verwarring aangaande de afzonderlijke identiteit van het verticaal geïntegreerde bedrijf.

5.  De boekhouding van transmissiesysteembeheerders wordt gecontroleerd door ten minste één auditor die niet dezelfde is als de auditor die het verticaal geïntegreerde bedrijf of een deel ervan controleert.

Artikel 12 quater

Onafhankelijkheid van de transmissiesysteembeheerder

1.  Onverminderd de bevoegdheden van de leden van het in artikel 12 septies bedoelde controleorgaan die door het verticaal geïntegreerde bedrijf worden benoemd, heeft de transmissiesysteembeheerder, onafhankelijk van het verticaal geïntegreerde bedrijf, daadwerkelijk rechten in verband met de besluitvorming aangaande de activa die nodig zijn voor de exploitatie, het onderhoud en de ontwikkeling van het netwerk. In het kader van het in artikel 12 septies genoemde jaarlijkse financiële plan als goedgekeurd door het controleorgaan.

2.  Dochterondernemingen van het verticaal geïntegreerde bedrijf die functies van productie of levering verrichten, hebben geen directe of indirecte belangen in de transmissiesysteembeheerder. De transmissiesysteem-beheerder heeft geen directe of indirecte belangen in een dochteronderneming van het verticaal geïntegreerd bedrijf die functies van productie of levering verricht, en ontvangt van die dochteronderneming geen dividenden of ander financieel voordeel, met uitzondering van de inkomsten uit het gebruik van het netwerk.

3.  De algehele beheersstructuur en de bedrijfsstatuten van de transmissiesysteembeheerder zorgen ervoor dat de transmissiesysteem-beheerder daadwerkelijk onafhankelijk is, zoals bedoeld in dit hoofdstuk. Het verticaal geïntegreerd bedrijf bepaalt direct noch indirect het marktgedrag van de transmissiesysteembeheerder met betrekking tot de dagelijkse activiteiten van de transmissiesysteembeheerder en het beheer van het netwerk, of met betrekking tot activiteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van het in artikel 12 nonies bedoelde 10-jarige investeringsplan.

4.  De commerciële en financiële betrekkingen tussen het verticaal geïntegreerd bedrijf en de transmissiesysteembeheerder, met inbegrip van leningen van de transmissiesysteembeheerder aan het verticaal geïntegreerd bedrijf, worden bepaald door de marktvoorwaarden. De transmissiesysteembeheerder houdt gedetailleerde gegevens bij van die commerciële en financiële betrekkingen en stelt die desgevraagd ter beschikking aan de nationale regelgevende instantie.

5.  De transmissiesysteembeheerder doet de nationale regelgevende instantie op haar verzoek alle commerciële en financiële overeenkomsten met het verticaal geïntegreerd bedrijf toekomen.

6.  De transmissiesysteembeheerder informeert de nationale regelgevende instantie op verzoek over de in artikel 12 ter, lid 1, punt d) bedoelde financiële middelen die beschikbaar zijn.

7.  Een onderneming die door de nationale regelgevende instantie gecertificeerd is als een bedrijf dat aan de voorschriften van dit hoofdstuk voldoet, wordt door de betrokken lidstaat goedgekeurd en aangewezen als transmissiesysteembeheerder. De certificeringsprocedure van artikel 7 ter is van toepassing.

8.  Doorzichtigheid is verplicht ter waarborging van niet-discriminatie, met name in verband met verwijzingen voor tarieven, diensten in verband met toegang van derden, toewijzing van capaciteit en evenwicht. Verticaal geïntegreerde ondernemingen moeten verplicht afzien van activiteiten die de transmissiesysteembeheerders hinderen bij het nakomen van deze verplichtingen.

Artikel 12 quinquies

Onafhankelijkheid van personeel en beheer van de transmissiesysteembeheerder

1.  Besluiten over benoeming en herbenoeming, arbeidsvoorwaarden zoals salariëring en beëindiging van de ambtstermijn van de bestuurders en/of de leden van de bestuursorganen van de transmissiesysteembeheerder worden genomen door het controleorgaan van de transmissiesysteembeheerder dat is benoemd overeenkomstig artikel 12 septies.

2.  De identiteit en de voorwaarden voor de duur en de beëindiging van de ambtstermijn van de personen die door het controleorgaan zijn aangewezen voor benoeming of herbenoeming als bestuurder en/of als lid van de bestuursorganen van de transmissiesysteembeheerder, en de redenen voor het voorgestelde besluit tot beëindiging van een ambtstermijn, worden aan de nationale regelgevende instantie medegedeeld. Deze voorwaarden en de in lid 1 bedoelde besluiten zijn pas bindend als de nationale regelgevende instantie binnen drie weken na de kennisgeving geen bezwaar heeft aangetekend. De nationale regelgevende instantie mag bezwaar aantekenen, als er ernstige twijfel bestaat ten aanzien van de professionele onafhankelijkheid van een kandidaat-bestuurder en/of lid van een bestuursorgaan, of in geval van een voortijdige beëindiging van zijn ambtstermijn, indien er gerede twijfel is aan de rechtvaardiging ervan.

3.  De bestuurders en/of leden van de bestuursorganen van de transmissiesysteembeheerder hebben in de vijf jaar voor hun benoeming, direct noch indirect een professionele positie of verantwoordelijkheid, belang of zakelijke betrekkingen gehad met een vestiging van het verticaal geïntegreerd bedrijf dat functies van productie of levering verricht of een onderdeel daarvan of met de aandeelhouders die er zeggenschap over uitoefenen.

4.  De bestuurders en/of de leden van de bestuursorganen en de werknemers van de transmissiesysteembeheerder hebben direct noch indirect een andere professionele positie of verantwoordelijkheid, belang of zakelijke betrekkingen met een onderdeel van het verticaal geïntegreerd bedrijf of met de aandeelhouders die er zeggenschap over uitoefenen.

5.  De bestuurders en/of de leden van de bestuursorganen en de werknemers van de transmissiesysteembeheerder hebben direct noch indirect een belang bij of een ander financieel voordeel van een onderdeel van het verticaal geïntegreerd bedrijf, anders dan van de transmissiesysteembeheerder. Hun salariëring hangt niet af van andere activiteiten of resultaten van het verticaal geïntegreerd bedrijf dan die van de transmissiesysteembeheerder.

6.  Bij de nationale regelgevende instantie kunnen personen die verantwoordelijk zijn voor het beheer en/of leden van de bestuursorganen van de transmissiesysteembeheerder daadwerkelijk in beroep gaan tegen een voortijdige beëindiging van hun ambtstermijn.

7.  Na de beëindiging van hun ambtstermijn binnen de transmissiesysteembeheerder hebben de bestuurders ervan en/of de leden van de bestuursorganen ervan gedurende ten minste vijf jaar geen professionele positie of verantwoordelijkheid, belang of zakelijke betrekkingen in enige vestiging van het verticaal geïntegreerd bedrijf dat functies van productie en levering verricht of bij de aandeelhouders die er zeggenschap over uitoefenen.

Artikel 12 sexies

Gevolmachtigde

1.  Door de nationale regelgevende instantie wordt op voorstel en op kosten van de verticaal geïntegreerde onderneming een onafhankelijk gevolmachtigde benoemd. De gevolmachtigde handelt uitsluitend in het wettige belang van de verticaal geïntegreerde onderneming met het oog op behoud van de waarde van de activa van de transmissiesysteemexploitant, en beschermt tegelijkertijd de onafhankelijkheid van de exploitant van het transmissiesysteem van de verticaal geïntegreerde onderneming. In het kader van de uitoefening van zijn taken houdt de gevolmachtigde geen rekening met de belangen van de zakelijke productie- en leverantieactiviteiten van de verticaal geïntegreerde onderneming.

2.  De gevolmachtigde heeft gedurende een periode van vijf jaar voorafgaande aan zijn benoeming, geen al dan niet rechtstreekse beroepspositie of -verantwoordelijkheid, belang of zakelijke relatie in of met de verticaal geïntegreerde onderneming of enig deel daarvan, de aandeelhouders met zeggenschap, of ondernemingen die productie- of leverantietaken uitvoeren.

De voorwaarden van de taakomschrijving van de gevolmachtigde, o.m. de duur, voorwaarden voor beëindiging en de financiële voorwaarden, worden aan de natonale regelgevende instantie ter goedkeuring voorgelegd.

Tijdens zijn mandaat mag de gevolmachtigde al dan niet rechtstreeks geen professionele positie of verantwoordelijkheid, belang of zakelijke betrekkingen hebben in of met enig deel van het verticaal geïntegreerd bedrijf of met de aandeelhouders die er zeggenschap over uitoefenen.

Na beëindiging van zijn mandaat mag de gevolmachtigde gedurende een periode van ten minste vijf jaar al dan niet rechtstreeks geen professionele positie of verantwoordelijkheid, belang of zakelijke betrekkingen hebben in of met enig deel van het verticaal geïntegreerd bedrijf of met de aandeelhouders die er zeggenschap over uitoefenen.

3.  De gevolmachtigde is verantwoordelijk voor:

   a) benoeming, hernieuwde aanstelling en ontslag van de niet in artikel 12 septies, lid 2, onder a) bedoelde leden van het controleorgaan van de transmissiesysteemexploitant, en
   b) de waarneming van zijn stemrecht in het controleorgaan.

Artikel 12 septies

Controleorgaan

1.  De transmissiesysteembeheerder heeft een controleorgaan dat de besluiten neemt die van aanzienlijke invloed kunnen zijn op de waarde van de activa van de aandeelhouders binnen de transmissiesysteembeheerder, met name besluiten aangaande de goedkeuring van het jaarlijks financieringsplan, de schuldenlast van de transmissiesysteembeheerder en de aan de aandeelhouders uitgekeerde dividenden.

2.  Het controleorgaan bestaat uit:

   a) leden die het verticaal geïntegreerd bedrijf vertegenwoordigen;
   b) leden die derde aandeelhouders vertegenwoordigen;
   c) leden die de transmissiesysteembeheerder vertegenwoordigen;
   d) de gevolmachtigde; en
   e) indien de desbetreffende wetgeving van de lidstaat zulks vereist, leden die andere belanghebbenden zoals werknemers van de transmissiesysteembeheerder vertegenwoordigen.

3.  Artikel 12 quinquies, leden 2 tot en met 7 zijn van toepassing op de leden van het controleorgaan.

4.  De gevolmachtigde heeft het recht over besluiten die de waarde van de activa van de transmissiesysteembeheerder naar zijn mening aanzienlijk verminderen zijn veto uit te spreken. Bij de beoordeling van een besluit dat de waarde van de activa van de transmissiesysteembeheerder aanzienlijk kan verminderen zijn het financieel jaarprogramma en de schulden van de transmissiesysteembeheerder van bijzondere betekenis. Wanneer een dergelijk veto door twee derden van de leden van het controleorgaan ongedaan wordt gemaakt, is artikel 12 nonies, lid 7 van toepassing.

Artikel 12 octies

Nalevingsprogramma en nalevingsfunctionaris

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat de transmissiesysteembeheerders een nalevingsprogramma opstellen en uitvoeren met maatregelen die waarborgen dat discriminerend gedrag uitgesloten is, en ervoor zorgen dat er adequaat toezicht wordt gehouden op de naleving van het programma. Dit programma bevat de specifieke verplichtingen van de werknemers ter verwezenlijking van die doelstelling. Het moet door de nationale regelgevende instantie worden goedgekeurd. Onverminderd de bevoegdheden van de nationale regelgevende autoriteit wordt het programma gecontroleerd door een onafhankelijke nalevingsfunctionaris.

2.  Het controleorgaan benoemt een nalevingsfunctionaris. De nalevingsfunctionaris kan een natuurlijke of een rechtspersoon zijn. De leden 2 tot en met 7 van artikel 12 quinquies zijn van toepassing op de nalevingsfunctionaris. De nationale regelgevende instantie kan bezwaar aantekenen tegen de benoeming van een nalevingsfunctionaris vanwege een gebrek aan onafhankelijkheid of een beroepsactiviteit.

3.  De nalevingsfunctionaris wordt belast met de volgende taken:

   a) controle op de uitvoering van het nalevingsprogramma;
   b) opstelling van een jaarverslag betreffende de genomen maatregelen tot uitvoering van het nalevingsprogramma en indiening van dit verslag bij de nationale regelgevende instantie;
   c) verslaglegging aan het controleorgaan en aanbevelingen doen over het nalevingsprogramma en de uitvoering ervan; en tevens
   d) verslag uitbrengen aan de nationale regelgevende instantie over de commerciële en financiële betrekkingen tussen het verticaal geïntegreerd bedrijf en de transmissiesysteembeheerder.

4.  De nalevingsfunctionaris legt de voorgestelde besluiten over het investeringsplan of de individuele investeringen in het netwerk voor aan de nationale regelgevende instantie, en wel uiterlijk op het moment dat het bestuur en/of het bevoegde bestuursorgaan van de transmissiesysteembeheerder deze voorlegt aan het controleorgaan.

5.  De nalevingsfunctionaris stelt de nationale regelgevende instantie op de hoogte wanneer het verticaal geïntegreerd bedrijf in een algemene vergadering of met een stemming door de leden van zijn controleorgaan de aanneming van een besluit heeft voorkomen met als gevolg dat investeringen in een netwerk voorkomen of uitgesteld worden.

6.  De voorwaarden betreffende het mandaat of de arbeidsvoorwaarden van de nalevingsfunctionaris worden goedgekeurd door de nationale regulerende instantie en waarborgen de onafhankelijkheid van de nalevingsfunctionaris.

7.  De nalevingsfunctionaris brengt regelmatig mondeling of schriftelijk verslag uit aan de nationale regelgevende instantie en heeft het recht om op gezette tijden mondeling of schriftelijk verslag uit te brengen aan het controleorgaan van de transmissiesysteembeheerder.

8.  De nalevingsfunctionaris mag alle vergaderingen van het bestuur of de bestuursorganen van de transmissiesysteembeheerder, van het controleorgaan en de algemene vergadering bijwonen. De nalevingsfunctionaris woont alle vergaderingen bij waarin de volgende punten op de agenda staan:

   a) voorwaarden voor toegang tot het netwerk als omschreven in Verordening (EG) nr. 1775/2005, met name wat betreft tarieven, toegangsdiensten aan derden, capaciteitstoewijzing, congestiebeheer, transparantie, balancering en secundaire markten;
   b) projecten om het transmissiesysteem te exploiteren, te onderhouden en te ontwikkelen, inclusief investeringen in nieuwe transportverbindingen, in het vergroten van de capaciteit en in de optimalisering van de bestaande capaciteit; en tevens;
   c) aankoop en verkoop van energie die nodig is voor de exploitatie van het transmissiesysteem.

9.  De nalevingsfunctionaris ziet erop toe dat de transmissiesysteembeheerder artikel 10 naleeft.

10.  De nalevingsfunctionaris heeft toegang tot alle relevante gegevens en de kantoren van de transmissiesysteembeheerder, en tot alle informatie die voor de uitvoering van zijn taken nodig is.

11.  Het controleorgaan kan de nalevingsfunctionaris ontslaan na voorafgaande kennisgeving aan de nationale regelgevende instantie.

12.  De verplichtingen van de transmissiesysteembeheerder en de verticaal geïntegreerde onderneming moeten, met name voor wat betreft commerciële en financiële overeenkomsten tussen transmissiesysteembeheerder en verticaal geïntegreerde onderneming uitsluitend worden gemeld aan de nationale regelgevende autoriteit zonder dat zij hoeven te worden goedgekeurd. De benoeming en arbeidsomstandigheden van bestuur en van de nalevingsfunctionaris worden aan de nationale regelgevende instantie gemeld, zonder dat zij hoeven te worden goedgekeurd.

Artikel 12 nonies

Netwerkontwikkeling en bevoegdheden om investeringsbeslissingen te nemen

1.  De transmissiesysteembeheerder legt, na alle belanghebbenden geraadpleegd te hebben, de nationale regelgevende instantie ieder jaar een 10- jarig netwerkontwikkelingsplan voor dat gebaseerd is op het bestaande en te verwachten niveau van vraag en aanbod. Het plan bevat efficiënte maatregelen om de doelmatigheid van het systeem en de continuïteit van de energievoorziening te garanderen.

2.  Het 10-jarig ontwikkelingsplan voor het netwerk moet met name:

   a) de marktdeelnemers meedelen wat de belangrijkste transmissie-infrastructuur is die de eerstvolgende tien jaar aangelegd of vernieuwd moet worden;
   b) alle investeringen bevatten waartoe reeds besloten is en aangeven welke nieuwe investeringen de eerstkomende drie jaar gedaan moeten worden; en tevens;
   c) een tijdschema voor alle investeringsprojecten bevatten.

3.  Bij de opstelling van het 10-jarig lopende netwerkontwikkelingsplan maakt de transmissiesysteembeheerder redelijke inschattingen aangaande de ontwikkeling van zijn productie, levering, verbruik en uitwisseling met andere landen, rekening houdend met de investeringsplannen voor regionale en EU-netwerken, en met investeringsplannen voor opslag en faciliteiten voor de hernieuwde vergassing van vloeibaar aardgas.

4.  De nationale regelgevende instantie raadpleegt op een open en transparante wijze alle daadwerkelijke en potentiële netwerkgebruikers over het 10-jarige netwerkontwikkelingsplan. Personen of bedrijven die beweren potentiële gebruikers te zijn, kan worden verzocht die bewering te onderbouwen. Zij maakt het resultaat van de raadpleging bekend, met name de mogelijke behoeften aan investeringen.

5.  De nationale regelgevende instantie gaat na of het 10-jarige netwerkontwikkelingsplan alle investeringsbehoeften bestrijkt die tijdens de raadpleging zijn opgetekend en of het overeenkomt met het in artikel 2 quater, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1775/2005 bedoelde 10-jarige netwerkontwikkelingsplan van de Gemeenschap. Als betwijfeld wordt of het overeenkomt met het 10-jarige netwerkontwikkelingsplan van de Gemeenschap, raadpleegt de nationale regelgevende instantie het Agentschap. De nationale regelgevende instantie kan eisen dat de transmissiesysteembeheerder zijn plan wijzigt.

6.  De nationale regelgevende instantie houdt toezicht op en evalueert de uitvoering van het 10-jarige netwerkontwikkelingsplan.

7.  Ingeval de transmissiesysteembeheerder om andere dan dwingende redenen buiten zijn macht een investering die volgens het 10-jarige netwerkontwikkelingsplan in de eerstvolgende drie jaar uitgevoerd had moeten worden, niet uitvoert, zorgen de lidstaten ervoor dat de nationale regelgevende instantie ten minste een van de volgende maatregelen neemt om te zorgen dat de investering in kwestie wordt gedaan:

   a) eisen dat de transmissiesysteembeheerder de investering in kwestie uitvoert overeenkomstig het in artikel 12 septies genoemde jaarlijkse financiële plan; of
   b) voor de investering in kwestie een aanbestedingsprocedure organiseert die openstaat voor alle investeerders.

Indien de nationale regelgevende instantie gebruik heeft gemaakt van haar in punt b) genoemde bevoegdheden, kan zij de transmissiesysteembeheerder verplichten in te stemmen met:

   a) financiering door een derde partij;
   b) bouw door een derde partij;
   c) aanleg van de respectieve nieuwe activa; of
   d) exploitatie van de respectieve nieuwe activa.

De transmissiesysteembeheerder verstrekt de investeerders alle nodige gegevens om de investeringen te verrichten, sluit nieuwe activa aan op het transmissienetwerk en stelt algemeen gesproken alles in het werk om de uitvoering van het investeringsproject te vergemakkelijken.

De toepasselijke financieringsregelingen worden voorgelegd aan de nationale regelgevende instantie.

8.  Indien de nationale regelgevende instantie gebruik maakt van haar bevoegdheden uit hoofde van lid 7, dekken de van toepassing zijnde tariefregelingen de kosten van de betrokken investeringen.

Artikel 12 decies

Beslissingsbevoegdheid voor aansluiting van opslagvoorzieningen, LNG-verdampingsinstallaties en industriële verbruikers op het transmissienet

1.  Transmissiesysteembeheerders stellen duidelijke en doeltreffende procedures en tarieven voor niet discriminerende aansluiting van opslagvoorzieningen, LNG-verdampingsinstallaties en industriële verbruikers op het netwerk op en publiceren deze. De procedures hebben de goedkeuring van de nationale regelgevende instanties nodig.

2.  De beheerders van transmissiesystemen zijn niet gerechtigd om aansluiting van een nieuwe opslagvoorziening, LNG-verdampingsinstallatie of industriële verbruiker te weigeren om reden van mogelijke beperkingen in de beschikbare capaciteit op het netwerk of de extra kosten die met noodzakelijke capaciteitsuitbreiding gemoeid zijn. De beheerder van een transmissiesysteem moet ervoor zorgen dat er voor de nieuwe aansluiting voldoende aan- en afkoppelingscapaciteit voorhanden is.

3.  De beheerders van transmissiesystemen zorgen voor toegang tot het net voor derde partijen en begeleiden de toegang, vooral van nieuwe deelnemers op de markt en producenten van biogas onder omstandigheden die de veiligheid van het netwerk niet in gevaar brengen.

HOOFDSTUK IV ter

Artikel 12 undecies

Verslag

1.  Het Agentschap verstrekt het Europees Parlement en de Raad uiterlijk ...* een gedetailleerd verslag waarin wordt toegelicht in hoeverre de in dit hoofdstuk vastgestelde ontvlechtingsvoorschriften erin zijn geslaagd de transmissiesysteembeheerders volledig en daadwerkelijk onafhankelijk te maken.

2.  Bij de in lid 1 bedoelde beoordeling houdt het Agentschap met name rekening met de volgende criteria: eerlijke en niet-discriminerende toegang tot het net, doeltreffende regulering, de ontwikkeling van het netwerk, niet-marktverstorende investeringsstimulansen, de ontwikkeling van interconnectie-infrastructuur en de situatie op het gebied van de leverings- en voorzieningszekerheid in de Gemeenschap.

3.  De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad uiterlijk ...* een gedetailleerd verslag voor over de haalbaarheid van het creëren van een gemeenschappelijke Europese transportbeheerder, met een beoordeling van de kosten en voordelen ervan, met name op het punt van de eigendomsrechten en de marktintegratie, alsook van de efficiënte en zekere werking van het transmissienetwerk. Dit verslag zal worden opgesteld in overleg met de betrokken partijen, en met name de transmissiesysteembeheerders en het Agentschap.

4.  In voorkomend geval, en met name ingeval uit het in lid 1 bedoelde gedetailleerd verslag blijkt dat de voorwaarden van lid 2 in de praktijk niet vervuld zijn, doet de Commissie het Europees Parlement en de Raad uiterlijk ...** voorstellen om te zorgen voor volledige en daadwerkelijke onafhankelijkheid van de transmissiesysteembeheerders.

___________

* Vijf jaar na de inwerkingtreding van Richtlijn .../.../EG [tot wijziging van Richtlijn 2003/55/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas]

** Zeven jaar na de inwerkingtreding van Richtlijn .../.../EG [tot wijziging van Richtlijn 2003/55/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas].

(13)  Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

a)  In lid 2, onder c), wordt na de eerste zin de volgende zin ingevoegd:"

Om deze taken te vervullen beschikt de distributiesysteembeheerder over de nodige middelen, inclusief personele, technische, financiële en fysieke middelen.

"

b)  Lid 2, onder d), wordt als volgt gewijzigd:

   i) de laatste zin wordt vervangen door:"
De persoon of instantie die verantwoordelijk is voor het toezicht op het nalevingsprogramma, hierna de 'toezichthouder', dient bij de in artikel 24 bis, lid 1, bedoelde nationale regelgevende instantie jaarlijks een verslag in waarin de genomen maatregelen worden uiteengezet; dit verslag wordt gepubliceerd;"

ii)   de volgende zin wordt toegevoegd:"

"De toezichthouder is volledig onafhankelijk en heeft toegang tot alle informatie van de distributiesysteembeheerder en eventuele gelieerde ondernemingen die hij nodig heeft om zijn taken te vervullen.

"

c)  Het volgende lid wordt toegevoegd:"

3.  Wanneer de distributiesysteembeheerder deel uitmaakt van een verticaal geïntegreerd bedrijf zien de lidstaten erop toe dat de activiteit van de distributiesysteembeheerder wordt gemonitord om erover te waken dat hij die verticale integratie niet benut om de mededinging te vervalsen. Met name vermijden verticaal geïntegreerde distributiesysteembeheerders om via communicatie en merknamen verwarring te scheppen wat de afzonderlijke identiteit betreft van de leveringstak van het verticaal geïntegreerde bedrijf.

"

(14)  Artikel 15 wordt vervangen door ║:"

"Artikel 15

Gecombineerd beheerder

Deze richtlijn vormt geen beletsel voor een gecombineerd beheer van transmissie-, opslag-, LNG- en distributiesystemen op voorwaarde dat bij elke activiteit van dit gecombineerde systeem wordt voldaan aan de relevante bepalingen van artikel 7 ║ en artikel 13, lid 1.

"

(15)  Het volgende artikel wordt ingevoegd:"

Artikel 18 bis

Toegang tot LNG-installaties

1.  Voor het opzetten van toegang tot LNG-installaties geldt de in de regelgeving vastgelegde toegangsprocedure of de in lid 2 bedoelde via onderhandelingen bepaalde toegangsprocedure. Bij deze procedures worden objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria gehanteerd. De nationale regelgevende instanties houden toezicht op de naleving van deze criteria.

Aan de hand van welbepaalde en bekend gemaakte normen besluiten de lidstaten over de toepasselijke toegangsprocedure. Deze criteria gelden met name indien op de markt in kwestie sprake is van mededinging tussen LNG-installaties, en indien de toegang tot LNG verloopt via een onafhankelijke infrastructuurbeheerder die open toegang biedt. De nationale regelgevende instanties controleren de naleving van deze criteria en maken bekend welke LNG-installaties of delen daarvan worden aangeboden overeenkomstig de in lid 2 bedoelde procedure voor toegang via onderhandelingen, of zij eisen dat de LNG-beheerders dit bekend maken.

2.  Ingeval van toegang via onderhandelingen nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de aardgasbedrijven en de in aanmerking komende afnemers van zowel binnen als buiten het door het gekoppelde stelsel van systemen bestreken gebied in de mogelijkheid verkeren te onderhandelen over toegang tot de LNG-installaties. De partijen moeten te goeder trouw onderhandelen over toegang tot de LNG-installaties.

"

(16)  Artikel 19 wordt vervangen door:"

Artikel 19

Toegang tot opslag

1.  Om de toegang tot opslagvoorzieningen te organiseren als het om technische en/of economische redenen noodzakelijk is om doeltreffende toegang tot het systeem te krijgen om de afnemers te kunnen beleveren, nemen de lidstaten een besluit om voor de gereguleerde toegangsprocedure van lid 4 te kiezen, ofwel voor de toegangsprocedure via onderhandelingen van lid 3. De procedures werken volgens objectieve, doorzichtige en niet discriminerende criteria. De nationale regelgevende instanties houden toezicht op de inachtneming van de criteria.

De nationale regelgevende instanties stellen criteria vast en maken die bekend op basis waarvan de toegangsregeling tot opslaginstallaties kan worden bepaald, waarbij ze er vooral op letten dat er op de betreffende markt wel degelijk concurrentie tussen de opslaginstallaties is en of de organisatie door een onafhankelijke beheerder van de infrastructuur gebeurt die vrije toegang verleent. De nationale regelgevende instanties houden toezicht op de inachtneming van de criteria en maken publiek bekend, of verplichten de beheerders van opslagsystemen om dit te doen, welke opslaginstallaties, of welke onderdelen daarvan, worden aangeboden overeenkomstig de verschillende procedures van leden 3 en 4.

2.  Lid 1 is niet van toepassing op ondersteunende diensten en tijdelijke opslag van een LNG-installatie en die nodig zijn voor de hervergassing en de daaropvolgende toelevering aan het transmissiesysteem.

3.  In geval van toegang via onderhandelingen nemen de nationale regelgevende instanties de nodige maatregelen zodat de aardgasbedrijven en belanghebbende afnemers binnen en buiten het grondgebied dat door de onderling gekoppelde systemen bestreken wordt, toegang tot opslagvoorzieningen hebben als het om technische en/of economische redenen noodzakelijk is om doeltreffende toegang tot het systeem te krijgen. De partijen zijn verplicht om te goeder trouw over de toegang tot opslagvoorzieningen te onderhandelen.

"

De contracten die toegang tot opslagvoorzieningen verlenen, worden in onderhandelingen met de beheerders van de opslagsystemen opgesteld. De nationale regelgevende instanties verplichten de beheerders van opslagvoorzieningen om hun voornaamste commerciële voorwaarden voor het gebruik van hun voorzieningen binnen de eerste zes maanden na het van kracht worden van deze richtlijn te publiceren, en vervolgens om het jaar. Bij de uitvoering van de voorwaarden worden de zienswijzen van de gebruikers van het systeem in aanmerking genomen, die het recht hebben om er bij de nationale regelgevende autoriteit bezwaar tegen aan te tekenen.

4.  In geval van gereguleerde toegang nemen de nationale regelgevende instanties de nodige maatregelen zodat de aardgasbedrijven en belanghebbende afnemers binnen en buiten het grondgebied dat door de onderling gekoppelde systemen bestreken wordt, toegangsrecht tot opslagvoorzieningen hebben volgens gepubliceerde tarieven en/of andere voorwaarden en verplichtingen bij gebruik van de voorzieningen, als het om technische en/of economische redenen noodzakelijk is om doeltreffende toegang tot het systeem te krijgen. Bij de opstelling van de tarieven en andere voorwaarden en verplichtingen worden de zienswijzen van de gebruikers van het systeem in aanmerking genomen, die het recht hebben om er bij de nationale regelgevende autoriteit bezwaar tegen aan te tekenen. Het toegangsrecht van afnemers die er in aanmerking voor komen, kan hun verleend worden in de vorm van de mogelijkheid om leveringscontracten met concurrerende aardgasbedrijven aan te gaan die niet de eigenaar en/of beheerder van het systeem of een aanverwante onderneming zijn.

(17)  Artikel 22 wordt vervangen door:"

Artikel 22

Nieuwe infrastructuur

1.  Grote nieuwe gasinfrastructuurprojecten, dat wil zeggen interconnectoren tussen lidstaten, LNG- en opslaginstallaties, kunnen op verzoek voor een bepaalde periode worden ontheven van het bepaalde in artikel 7, 18, 19 en 20 en artikel 24 quater, leden 4, 5 en 7, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

   a) de investering versterkt de mededinging bij de levering van gas en versterkt de leverings- en voorzieningszekerheid;
   b) het investeringsrisico is zo groot dat de investering niet wordt gedaan als er geen ontheffing wordt verleend;
   c) de infrastructuur is eigendom van een natuurlijke of rechtspersoon die op zijn minst qua rechtsvorm gescheiden is van de systeembeheerders in wier systemen die infrastructuur wordt gebouwd;
   d) er worden tarieven in rekening gebracht bij de gebruikers van die infrastructuur;
   e) de ontheffing gaat niet ten koste van de mededinging of de efficiënte werking van de interne gasmarkt, en is niet nadelig voor de efficiënte werking van het gereguleerde systeem waaraan die infrastructuur is gekoppeld;
   f) het project is van Europees belang en er wordt ten minste één nationale grens binnen de Europese Unie overschreden.

2.  Het bepaalde in lid 1 is ook van toepassing op elke aanzienlijke capaciteitsverhoging van bestaande infrastructuur en op wijzigingen van die infrastructuur die het mogelijk maken te zorgen voor verhoogde en bijkomende hoeveelheden.

3.  De in hoofdstuk VI bis bedoelde nationale regelgevende instantie kan per geval een besluit nemen over de in de leden 1 en 2 bedoelde ontheffingen. Wanneer de infrastructuur in kwestie gelegen is op het grondgebied van meer dan één lidstaat voert het Agentschap de taken uit waarmee de regelgevende instantie bij dit artikel is belast. Het besluit van het Agentschap wordt genomen na voorafgaande raadpleging van de relevante nationale regelgevende instanties en van de aanvrager.

Een ontheffing kan gelden voor het geheel of enkel voor bepaalde specifieke delen van de capaciteit van de nieuwe infrastructuur, of van de bestaande infrastructuur met aanzienlijk verhoogde capaciteit.

Bij de besluitvorming over de ontheffing wordt per geval nagegaan of er voorwaarden gesteld moeten worden met betrekking tot de duur van de ontheffing en de niet-discriminerende toegang tot de infrastructuur. Bij de vaststelling van deze voorwaarden wordt met name rekening gehouden met de aan te leggen extra capaciteit of de wijziging van de bestaande capaciteit, de looptijd van het project en de nationale omstandigheden.

Voordat een ontheffing wordt verleend, kan de nationale regelgevende instantie een besluit nemen over de voorschriften en de mechanismen voor het beheer en de toewijzing van capaciteit, die indien nodig mogen worden gewijzigd tijdens de periode waarbinnen de infrastructuur ontheven is van de voornoemde bepalingen, met als doel wijzigingen aan te brengen aan de economische behoeften en de behoeften die relevant zijn voor de markt. De voorschriften omvatten de eis dat alle potentiële gebruikers van de infrastructuur worden verzocht hun belangstelling voor het inkopen van capaciteit aan te geven alvorens de toewijzing van capaciteit in de nieuwe infrastructuur, inclusief voor eigen gebruik, plaatsvindt. De nationale regelgevende instantie eist dat de voorschriften voor het congestiebeheer de verplichting omvatten om ongebruikte capaciteit op de markt aan te bieden, en eist dat gebruikers van de installatie het recht krijgen de door hen ingekochte capaciteit te verhandelen op de secundaire markt. Bij haar beoordeling van de in lid 1, onder a), b) en c), ║ bedoelde criteria houdt de nationale regelgevende instantie rekening met de resultaten van de capaciteitstoewijzingsprocedure, indien derden uitdrukking een vaste toezegging gegeven hebben.

Het ontheffingbesluit, met inbegrip van de in de tweede alinea bedoelde voorwaarden, wordt naar behoren gemotiveerd en bekendgemaakt.

4.  De nationale regelgevende instantie zendt de Commissie onverwijld na ontvangst een afschrift toe van ieder verzoek om ontheffing. Het ontheffingsbesluit wordt door de bevoegde instantie onverwijld ter kennis van de Commissie gebracht, samen met alle relevante informatie over het besluit. Deze informatie kan in samengevoegde vorm aan de Commissie worden voorgelegd om haar in staat te stellen een gefundeerd besluit te nemen. Deze informatie omvat in het bijzonder:

   a) de gedetailleerde redenen op grond waarvan de nationale regelgevende instantie of de lidstaat de ontheffing heeft verleend of geweigerd, samen met de verwijzing naar het specifieke artikel waarop dit besluit is gebaseerd, met inbegrip van de financiële informatie ter staving van de noodzaak van een ontheffing;
   b) de analyse van de gevolgen ten aanzien van de mededinging en de efficiënte functionering van de interne gasmarkt die het verlenen van de ontheffing met zich brengt;
   c) de motivering omtrent de duur en het gedeelte van de totale capaciteit van de betrokken gasinfrastructuur waarvoor de ontheffing is verleend;
   d) indien de ontheffing betrekking heeft op een interconnector, het resultaat van het overleg met de betrokken regelgevende instanties;
   e) de bijdrage van de infrastructuur aan de diversifiëring van de gasvoorziening.

5.  Binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving kan de Commissie de betrokken nationale regelgevende instantie verzoeken het besluit tot verlening van de ontheffing te wijzigen of in te trekken. Deze termijn vangt aan op de dag volgende op die van de ontvangst van de kennisgeving. De termijn van twee maanden kan met twee maanden worden verlengd indien de Commissie aanvullende informatie behoeft. Deze aanvullende termijn vangt aan op de dag volgende op die van de ontvangst van de aanvullende informatie. De termijn van twee maanden kan ook worden verlengd wanneer zowel de Commissie als de betrokken nationale regelgevende instantie daarmee instemt. Wanneer de opgevraagde informatie niet binnen de in het verzoek om informatie vastgestelde termijn wordt verstrekt, wordt de kennisgeving geacht te zijn ingetrokken tenzij, alvorens die termijn afloopt, de termijn is verlengd met de instemming van zowel de Commissie als de nationale regelgevende instantie of tenzij de regelgevende instantie in een met redenen omklede verklaring de Commissie ervan op de hoogte heeft gebracht dat zij de kennisgeving als volledig beschouwt.

De nationale regelgevende instantie voldoet binnen een termijn van vier weken aan het besluit van de Commissie om het ontheffingsbesluit te wijzigen of in te trekken en stelt de Commissie daarvan in kennis.

De Commissie neemt de geheimhouding van commercieel gevoelige informatie in acht.

▌Een ontheffingsbesluit van de Commissie verliest zijn effect ▌wanneer de infrastructuur nog niet operationeel is geworden binnen vijf jaar na het uitvaardigen van alle nationale en regionale besluiten en vergunningen. tenzij (al naar gelang van het geval) het niet starten van de bouw of het niet-operationeel zijn van de infrastructuur het gevolg is van omstandigheden waarop de persoon aan wie de ontheffing werd verleend geen vat heeft.

6.  De in lid 1 bedoelde ontheffingen zijn automatisch van toepassing op ontheffingen verleend overeenkomstig dit artikel op ...*. De voorwaarden voor de goedkeuring van een ontheffing verleend overeenkomstig dit artikel kunnen achteraf niet worden gewijzigd zonder de instemming van alle betrokken partijen.

___________

* Datum van de inwerkingtreding van Richtlijn .../.../EG [tot wijziging van Richtlijn 2003/55/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas].

"

(18)  Het volgende hoofdstuk VI bis wordt ingevoegd na artikel 24:"

HOOFDSTUK VI bis

NATIONALE REGELGEVENDE INSTANTIES

Artikel 24 bis

Aanwijzing en onafhankelijkheid van regelgevende instanties

1.  Iedere lidstaat wijst één enkele nationale regelgevende instantie aan.

2.  Iedere lidstaat waarborgt de onafhankelijkheid van de nationale regelgevende instantie en zorgen ervoor dat zij haar bevoegdheid op onpartijdige en transparante wijze uitoefent. Te dien einde waken de lidstaten erover dat de nationale regelgevende instantie, bij de uitvoering van de regelgevingstaken die haar bij deze richtlijn en andere relevante wetgeving zijn opgelegd: juridisch gescheiden is en onafhankelijk functioneert van alle andere publieke of particuliere entiteiten en dat haar personeel en de personen die belast zijn met het beheer onafhankelijk zijn van marktbelangen en bij de uitvoering van hun regelgevende taken geen directe instructies verlangen of ontvangen van regeringen of andere openbare of particuliere entiteiten.

3.  Om de onafhankelijkheid van de nationale regelgevende instantie te beschermen, waken de lidstaten er met name over dat:

   a) de nationale regelgevende instantie over rechtspersoonlijkheid en financiële autonomie beschikt en de adequate personele en financiële middelen heeft om haar taken uit te voeren;
   b) de leden van de raad van bestuur van de nationale regelgevende instantie ▌aangewezen zijn voor een niet-hernieuwbare vaste termijn van minimaal vijf en maximaal zeven jaar en dat voor het eerste mandaat de termijn voor de helft van de bestuursleden 2,5 jaar bedraagt. De leden worden in die termijn uitsluitend van hun ambt ▌worden ontheven als ze niet langer voldoen aan de in dit artikel omschreven voorwaarden of zich volgens de nationale wet schuldig gemaakt hebben aan ernstig wangedrag, en
   c) de budgettaire behoeften van de nationale regelgevende instanties door de rechtstreekse inkomsten uit werkzaamheden op de energiemarkt gedekt zijn.

Artikel 24 ter

Beleidsdoelstellingen van de regelgevende instantie

Bij de uitvoering van haar in deze richtlijn omschreven regelgevingstaken neemt de regelgevende instantie alle redelijke maatregelen om de volgende doelstellingen te verwezenlijken:

   a) de bevordering, in nauwe samenwerking met de Commissie, het Agentschap en de nationale regelgevende instanties van andere lidstaten, van een concurrerende, veiliggestelde en milieuvriendelijke interne gasmarkt binnen de Gemeenschap en van een daadwerkelijke openstelling van de markt voor alle consumenten en leveranciers in de Gemeenschap, en het waarborgen van een efficiënt en betrouwbaar beheer op lange termijn van de netwerken voor energievoorziening;
   b) de ontwikkeling van concurrerende en goed functionerende ▌markten binnen de Gemeenschap met het oog op het bereiken van de onder a) genoemde doelstelling;
   c) het opheffen van alle beperkingen voor handel in aardgas tussen de lidstaten, inclusief de ontwikkeling van afdoende grensoverschrijdende transmissiecapaciteit om aan de vraag te voldoen en de integratie van nationale markten te versterken om een ongeremde stroom van aardgas in de Gemeenschap gemakkelijker te maken;
   d) het waarborgen, op de meest kostenefficiënte manier, van de ontwikkeling van klantgerichte, veilige, betrouwbare en efficiënte netsystemen, de bevordering van ▌de aangepastheid van het systeem met inachtneming van energie-efficiëntie en integratie van hernieuwbare energiebronnen op grote en kleine schaal (b.v. biogas), en productiespreiding in zowel het transmissie- als het distributienet;
   e) betere toegang tot het net, vooral door de hindernissen weg te nemen die nieuwe ondernemingen op de markt en hernieuwbare energiebronnen de toegang kunnen ontzeggen;
   f) het waarborgen dat de netwerkbeheerders adequate stimulansen krijgen, zowel op korte als op lange termijn, om de efficiëntie van netwerkprestaties te verbeteren en de marktintegratie te versterken;
   g) het waarborgen van voordelen voor de afnemers door een efficiënte functionering van hun nationale markt, het waarborgen van consumentenbescherming, en het bevorderen van daadwerkelijke mededinging in samenwerking met de mededingingsautoriteiten;
   h) hoge normen in de openbare dienstverlening voor aardgas, bescherming van kwetsbare verbruikers, en toezicht op de doeltreffendheid van de maatregelen voor de bescherming van de verbruiker in bijlage A;
   i) harmonisering van de nodige werkzaamheden voor de uitwisseling van gegevens.

Artikel 24 quater

Taken en bevoegdheden van de regelgevende instantie

1.  De nationale regelgevende instantie heeft de volgende taken, die zij, waar nodig, uitvoert in nauwe samenwerking met andere relevante communautaire en nationale organen, transmissienetbeheerders en andere marktdeelnemers, onverlet hun specifieke bevoegdheden:

   a) waarborgen van de naleving door de transport- en distributiesysteembeheerders en waar relevant de desbetreffende eigenaars, alsmede door alle aardgasbedrijven, van hun verplichtingen overeenkomstig deze richtlijn en de andere relevante communautaire wetgeving, inclusief bij grensoverschrijdende kwesties;
   b) samenwerken in verband met grensoverschrijdende kwesties met de nationale regelgevende instantie of instanties van andere lidstaten en het Agentschap, onder meer om ervoor te zorgen dat er voldoende verbindingscapaciteit tussen de transmissie-infrastructuren is, zodat kan worden voldaan aan de eisen van een efficiënte markt en de criteria met betrekking tot de leveringszekerheid, zonder onderscheid tussen levering in de verschillende lidstaten;
   c) naleven van relevante bindende besluiten van de Commissie en het Agentschap en deze uitvoeren;
   d) op jaarlijkse basis verslag uitbrengen over zijn activiteiten en de uitvoering van haar taken aan de Commissie, de relevante autoriteiten van de lidstaten, en het Agentschap ║. Dergelijke verslagen hebben betrekking op de genomen maatregelen en behaalde resultaten wat elk van de in dit artikel genoemde taken betreft;
   e) toezicht houden op de naleving van de verplichtingen op het vlak van ontvlechting overeenkomstig deze richtlijn en andere relevante communautaire regelgeving en erover waken dat er geen kruissubsidies zijn tussen activiteiten met betrekking tot transmissie-, distributie-, opslag-, LNG- en leveringsactiviteiten, en zorgen dat de distributie- en transmissietarieven goed van tevoren vastgesteld worden in vergelijking met de periode dat ze van toepassing zijn;
   f) evalueren van de investeringsplannen van de transmissiesysteembeheerders en in haar jaarverslag een beoordeling geven van het investeringsplan van de transmissiesysteembeheerders wat de samenhang daarvan betreft met het over 10 jaar lopende netwerkontwikkelingsplan op Europese schaal als bedoeld in artikel 2 quater van Verordening (EG) nr. 1775/2005; het investeringsplan van de transmissiesysteembeheerders moet waarborgen dat de kwaliteit en de omvang van het personeelsbestand voldoende zijn om ervoor te zorgen dat de verplichtingen op het vlak van dienstverlening vervuld zijn; niet-uitvoering van het investeringsplan leidt tot de oplegging aan de transmissiesysteembeheerder, overeenkomstig de door het Agentschap vastgestelde richtsnoeren, van evenredige sancties;
   g) goedkeuring van de jaarlijkse investeringsplannen van de beheerders van transmissiesystemen;
   h) monitoring van de inachtneming van netwerkveiligheid en -betrouwbaarheid, vaststelling of goedkeuring van normen en vereisten op het gebied van de kwaliteit van dienstverlening en levering en evaluatie van de prestaties voor de kwaliteit van dienstverlening en levering en de netwerkveiligheids- en -betrouwbaarheidsregels;
   i) monitoring van het niveau van transparantie, waken over de naleving van de transparantieverplichtingen van de netwerkbeheerders;
   j) monitoring van het niveau van marktopening en mededinging op groot- en kleinhandelsniveau, inclusief op aardgasbeurzen, tarieven voor huishoudens, overstappercentages, afsluitingspercentages en klachten van particulieren in een overeengekomen formaat, alsook toezicht op vervalsing of beperking van de mededinging in samenwerking met de nationale mededingingsautoriteiten, inclusief de het verstrekken van alle relevante informatie, waarbij relevante gevallen worden voorgelegd aan de relevante mededingingsautoriteiten;
   k) toezicht houden op het vóórkomen van restrictieve contractuele praktijken, met inbegrip van exclusiviteitsbepalingen, die niet-huishoudelijke afnemers kunnen weerhouden van of hen beperkingen kunnen opleggen met betrekking tot een keuze voor het gelijktijdig sluiten van overeenkomsten met meer dan een leverancier en het in voorkomende gevallen in kennis stellen van de nationale mededingingsautoriteiten van dergelijke praktijken;
   l) met volledige inachtneming van de bepalingen van het Verdrag, het bevorderen van langetermijncontracten tussen energieverbruikers en leveranciers die bijdragen tot een verbetering van de energieproductie en -distributie en tegelijkertijd de consumenten laten delen in de daaruit voortvloeiende voordelen, mits dergelijke contracten kunnen bijdragen tot een optimaal investeringsniveau in de energiesector;
   m) monitoring van de tijd die transport- en distributiebedrijven nodig hebben om aansluitingen te maken en herstellingen uit te voeren en de oplegging van sancties overeenkomstig de richtsnoeren van het Agentschap, wanneer deze termijnen zonder aanwijsbare oorzaak worden overschreden;
   n) monitoring ▌van de voorwaarden voor toegang tot opslagfaciliteiten en andere ondersteunende diensten als bedoeld in artikel 19;
   o) waarborgen, onverlet de bevoegdheden van andere nationale regelgevende instanties, van een hoog niveau van universele en openbare dienstverlening voor aardgas, van de bescherming van kwetsbare klanten en van de effectiviteit en handhaving van de in bijlage A genoemde maatregelen ter bescherming van de consument;
   p) publiceren van aanbevelingen, ten minste op jaarbasis, betreffende de overeenstemming van de leveringstarieven met artikel 3; in deze aanbevelingen wordt de nodige aandacht besteed aan de gevolgen van gereguleerde prijzen (groothandels- en consumentenprijzen) voor de marktwerking;
   q) daadwerkelijke en gelijke toegang van de consument tot verbruiksgegevens, met inbegrip van prijzen en alle bijkomende kosten, het gebruik van een gemakkelijk verstaanbaar geharmoniseerd formaat voor de verbruiksgegevens, adequate vooruitbetaling die het reële verbruik weerspiegelt, en onmiddellijke toegang voor alle klanten tot dergelijke gegevens overeenkomstig punt h), van bijlage A;
   r) monitoring van de tenuitvoerlegging van regels met betrekking tot de rol en verantwoordelijkheden van de transmissiesysteembeheerders, distributiesysteembeheerders, leveranciers en afnemers en andere marktpartijen overeenkomstig artikel 8 ter van Verordening (EG) nr. 1775/2005;
   s) vaststelling of goedkeuring van tarieven voor netwerktoegang en publiceren van de voor de vaststelling van de tarieven toegepaste methodologie;

"

   t) verzekeren van de transparantie van schommelingen van de prijzen op het niveau van de groothandel;
   u) monitoring van de correcte toepassing van de criteria die bepalen of een opslagfaciliteit onder artikel 19, lid 3 of lid 4, valt.
  

2.  De lidstaten waken erover dat de nationale regelgevende instanties de bevoegdheden krijgen waardoor zij in staat zijn de hen overeenkomstig lid 1 ║ toevertrouwde taken op een efficiënte en snelle wijze uit te voeren. Daartoe beschikt de nationale regelgevende instantie onder meer over de volgende bevoegdheden:

   a) vaststellen van bindende besluiten voor gasbedrijven;
   b) in samenwerking met de nationale mededingingsautoriteit onderzoeken opzetten over de functionering van de gasmarkten en ▌ beslissen over passende, noodzakelijke en evenredige maatregelen om een daadwerkelijke mededinging te bevorderen en de goede functionering van de markt te waarborgen, inclusief programma's om gas ter beschikking te stellen;
   c) opvragen bij gasbedrijven van informatie die relevant is voor de uitvoering van haar taken;
   d) opleggen van effectieve, passende en afschrikwekkende sancties aan aardgasbedrijven die hun verplichtingen overeenkomstig deze richtlijn of de besluiten van de nationale regelgevende instantie of het Agentschap niet naleven, of een bevoegde instantie dergelijke sancties voorstellen; de beheerder van een transmissiesysteem of een vertikaal geïntegreerde onderneming, naargelang van het geval, bij niet- inachtneming van hun verplichtingen volgens deze richtlijn boeten tot 10% van hun jaarlijkse omzet opleggen of hun oplegging voorstellen;
   e) beschikken over het recht om onderzoeken op te zetten en over relevante onderzoeksbevoegdheden voor het beslechten van geschillen overeenkomstig de leden 8 en 9;
   f) vaststellen van vrijwaringsmaatregelen als bedoeld in artikel 26.

3.  Naast de opdrachten en bevoegdheden van de leden 1 en 2 heeft een nationale regelgevende instantie, als een beheerder van een transmissiesysteem volgens hoofdstuk IV bis aangewezen is, minstens nog de volgende opdrachten en bevoegdheden:

   a) sancties opleggen, o.a. ook boeten, volgens lid 2 quinquies wegens discriminerend optreden ten voordele van de vertikaal geïntegreerde onderneming;
   b) toezicht op het boodschappenverkeer tussen de beheerder van een transmissiesysteem en de vertikaal geïntegreerde onderneming om zich ervan te vergewissen dat de beheerder van het transmissiesysteem zich aan zijn verplichtingen houdt;
   c) als arbitragegezag tussen de vertikaal geïntegreerde onderneming en de beheerder van een transmissiesysteem optreden voor elke klacht die volgens lid 8 ingediend wordt;
   d) toezicht op commerciële en financiële relaties, o.a. ook leningen, tussen de vertikaal geïntegreerde onderneming en de beheerder van een transmissiesysteem;
   e) toezicht op alle commerciële en financiële overeenkomsten voor zover ze aan de voorwaarden van de markt voldoen;
   f) de vertikaal geïntegreerde onderneming ter verantwoording roepen na een kennisgeving van de verantwoordelijke voor inachtneming van de voorschriften volgens artikel 12 octies, lid 4. De verantwoording moet vooral het bewijs omvatten dat er geen discriminerend optreden in het voordeel van de vertikaal geïntegreerde onderneming plaatsgevonden heeft;
   g) inspecties op de bedrijfsterreinen en in de bedrijfsruimten van de vertikaal geïntegreerde onderneming en de beheerder van het transmissiesysteem;
   h) alle informatie van de beheerder van een transmissiesysteem opvragen en rechtstreeks contact met al zijn personeel opnemen; als er twijfel blijft bestaan, geldt hetzelfde recht tegenover de vertikaal geïntegreerde onderneming en haar dochtermaatschappijen;
   i) alle nodige inspecties bij de beheerder van een transmissiesysteem, en als er twijfel blijft bestaan, bij de vertikaal geïntegreerde onderneming en haar dochteronderneming; artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 tot uitvoering van de concurrentieregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag* is van toepassing;
  j) een beheerder van een transmissiesysteem en/of een vertikaal geïntegreerde onderneming die zich niet aan de verplichtingen van dit artikel of een besluit van de nationale regelgevende instantie houdt, daadwerkelijke, juiste en ontradende sancties opleggen; de bevoegdheid omvat het recht:
   i) om daadwerkelijke, juiste en ontradende boeten op te leggen die in verhouding tot de omzet van de beheerder van een transmissiesysteem of de vertikaal geïntegreerde onderneming staan;
   ii) om instructies te geven die discriminerend optreden herstellen;
   iii) om in geval van herhaalde overtreding van de opsplitsings-/ ontvlechtingsbepalingen van dit artikel de vergunning van de beheerder van een transmissiesysteem minstens gedeeltelijk in te trekken.

4.  De nationale regelgevende instanties zijn verantwoordelijk voor de vaststelling of goedkeuring, alvorens zij in werking treden, van de voorwaarden voor:

   a) de verbinding met en toegang tot nationale netwerken, inclusief de transmissie- en distributietarieven en hun berekeningswijzen, of anders de berekeningswijzen en het toezicht dat ze erop uitoefenen om de transmissie- en distributietarieven vast te stellen en goed te keuren, en de modaliteiten, voorwaarden en tarieven voor toegang tot LNG-installaties, ook hun berekeningswijzen, of anders de berekeningswijzen en het toezicht dat ze erop uitoefenen om de tarieven voor de toegang tot LNG-installaties vast te stellen en goed te keuren. Deze tarieven moeten de werkelijk gemaakte kosten weerspiegelen, voorzover ze overeenkomen met de kosten van een efficiënte beheerder, en zij moeten transparant zijn. Zij maken de vereiste investeringen in de netwerken en LNG-installaties mogelijk waardoor de levensvatbaarheid van die netwerken en LNG-installaties kan worden gewaarborgd. De tarieven mogen geen discriminatie tegen nieuwkomers op de markt inhouden;
   b) de levering van balanceringsdiensten, die de kosten weergeven en zoveel mogelijk inkomensneutraal zijn, terwijl ze de gebruikers van het netwerk de nodige stimulansen bieden om hun inbreng en afnamen in evenwicht te houden; ze moeten eerlijk en niet discriminerend zijn en van objectieve criteria uitgaan;
   c) de toegang tot grensoverschrijdende infrastructuur, ook de werkwijzen voor toewijzing van capaciteit en beheersing van overbelasting. Ze zijn gemachtigd om van de beheerders van transmissiesystemen wijziging van de voorwaarden en modaliteiten te verlangen.

5.  Bij de vaststelling of goedkeuring van de voorwaarden of berekeningswijzen van de tarieven en de balanceringsdiensten waken de nationale regelgevende instanties erover dat de netwerkbeheerders afdoende stimulansen krijgen, zowel op korte als op lange termijn, om de efficiëntie te verbeteren, de marktintegratie te versterken, voor bevoorradingszekerheid te zorgen en verwante onderzoeksactiviteiten te ondersteunen.

6.  De nationale regelgevende instanties controleren het congestiebeheer binnen de nationale netwerken voor het vervoer van gas.

De transmissiesysteembeheerders leggen hun congestiebeheersprocedures, inclusief de toewijzing van capaciteit, aan de nationale regelgevende instanties ter goedkeuring voor. De nationale regelgevende instanties mogen verbetering van de procedures vragen voorafgaand aan hun goedkeuring.

7.  De nationale regelgevende instanties zijn bevoegd om zo nodig van de beheerders van transmissie-, ▌LNG- en distributiesystemen te verlangen dat zij hun in dit artikel bedoelde voorwaarden, inclusief tarieven, wijzigen om te waarborgen dat zij evenredig zijn en op niet-discriminerende wijze worden toegepast.

8.  Een partij die een klacht heeft tegen een transmissie-, LNG-, opslag- of distributiesysteembeheerder kan deze klacht voorleggen aan de nationale regelgevende instantie die fungeert als geschillenbeslechtingsinstantie en een besluit neemt binnen twee maanden na ontvangst van de klacht. Deze periode kan met twee maanden worden verlengd wanneer de regelgevende instantie aanvullende informatie opvraagt. Deze periode kan met instemming van de klager worden verlengd. Een ║ beslissing van de nationale regelgevende instantie heeft bindende kracht tenzij of totdat zij in beroep wordt herroepen.

9.  Een partij die getroffen wordt door en het recht heeft klacht in te dienen tegen een besluit betreffende methodologieën overeenkomstig dit artikel of, wanneer de nationale regelgevende instantie verplicht is tot raadpleging over de voorgestelde tarieven en methodologieën, kan binnen een periode van maximaal twee maanden - of korter als dit zo door de lidstaten is beslist - na publicatie van dit besluit of voorstel voor een besluit, een klacht indienen en om herziening verzoeken. Een dergelijk bezwaar heeft geen schorsende werking.

10.  De lidstaten voeren passende en efficiënte mechanismen voor ▌ toezicht en transparantie in om misbruik van een machtspositie op de markt, met name ten nadele van de consument, en eventueel marktondermijnend gedrag te voorkomen. Deze mechanismen moeten de bepalingen van het Verdrag, met name artikel 82 daarvan, in acht nemen.

11.  De nationale regelgevende instanties voorzien in de opzet van onafhankelijke klachtendiensten en alternatieve beroepsprocedures zoals een onafhankelijke energieombudsman of een consumentenorganisatie. Deze diensten of procedures staan in voor een efficiënte behandeling van klachten en voldoen aan criteria van beste praktijken. De nationale regelgevende instanties stellen normen en richtsnoeren op voor de behandeling van klachten door producenten en netbeheerders.

12.  De lidstaten dragen er zorg voor dat passende maatregelen, waaronder bestuursrechtelijke of strafrechtelijke procedures in overeenstemming met hun nationale wetgeving, tegen de verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersonen worden genomen wanneer door deze richtlijn opgelegde vertrouwelijkheidsregels niet in acht zijn genomen.

13.  De in leden 8 en 9 bedoelde klachten laten het recht op beroep overeenkomstig het gemeenschapsrecht en het nationale recht onverlet.

14.  De door de nationale regelgevende instantie genomen besluiten worden volledig beargumenteerd en zijn voor inzage door het publiek beschikbaar om de mogelijkheid van juridische kritiek open te houden.

15.  De lidstaten waken erover dat er geschikte mechanismen op nationaal niveau bestaan krachtens welke een partij die getroffen wordt door een besluit van de nationale regelgevende instantie beroep kan aantekenen bij een nationale rechtsinstantie of een andere nationale autoriteit die onafhankelijk is van de betrokken partijen of enige regering.

Artikel 24 quinquies

Regelgevingsstelsel voor grensoverschrijdende kwesties

1.  De nationale regelgevende instanties werken onderling nauw samen en raadplegen elkaar, en zij voorzien elkaar en het Agentschap van alle informatie die zij nodig hebben voor de uitvoering van hun taken overeenkomstig deze richtlijn. Wat de ontvangen informatie betreft, waarborgt de ontvangende instantie hetzelfde niveau van vertrouwelijkheid als van de verzendende instantie wordt geëist.

2.  Om te zorgen dat waar er regionale gasmarkten bestaan, de integratie uit goede regelgevende structuren blijkt, zorgen de nationale regelgevende instanties er in nauwe samenwerking met het agentschap en onder zijn leiding voor dat voor hun regionale markten minstens de volgende regelgevende taken uitgevoerd worden:

   a) samenwerking ten minste ▌op regionaal niveau om de invoering van operationele regelingen te bevorderen teneinde een optimaal beheer van het netwerk te waarborgen, gemeenschappelijke aardgasbeurzen uit te bouwen en grensoverschrijdende capaciteit toe te wijzen en een degelijk niveau van interconnectiecapaciteit binnen de regio te waarborgen, ook met behulp van nieuwe onderlinge connecties, om de ontwikkeling van effectieve mededinging en grotere bevoorradingszekerheid mogelijk te maken;
   b) op zijn minst de geboden regionale harmonisering van alle technische en marktcodes voor de beheerders van het transmissiesysteem in kwestie en andere deelnemers op de markt;
   c) harmonisering van de regels om overbelasting te beheersen;
   d) invoering van regels die ervoor zorgen dat de eigenaars en/of beheerders van gasbeurzen die op de regionale poolmarkten werken, volledig onafhankelijk van de eigenaars en/of beheerders van de productiemiddelen zijn.

De nationale regelgevende instanties zijn gerechtigd om onderlinge akkoorden te sluiten om de samenwerking in de regelgeving te verbeteren, en de maatregelen onder a) worden naar gelang van het geval in nauw overleg met andere belanghebbende nationale overheden genomen, onverminderd hun specifieke bevoegdheden.

3.  Het Agentschap neemt een besluit inzake het regelgevingsstelsel voor infrastructuur die ten minste twee lidstaten verbindt:

   a) in reactie op een gezamenlijk verzoek van de bevoegde nationale regelgevende instanties, of,
   b) wanneer de bevoegde nationale regelgevende instanties niet in staat zijn gebleken over het passende regelgevingsstelsel overeenstemming te bereiken binnen een periode van zes maanden na de datum dat het dossier aan de laatste van deze regelgevende instanties is voorgelegd.
  

Artikel 24 sexies

Overeenstemming met de richtsnoeren

1.  De Commissie of regelgevende instanties ║ kunnen het Agentschap verzoeken na te gaan of een door een regelgevende instantie genomen besluit strookt met de in deze richtlijn of in Verordening (EG) nr. 1775/2005 bedoelde richtsnoeren.

2.  Het Agentschap geeft binnen een termijn van twee maanden zijn advies aan de Commissie of de nationale regelgevende instantie die hierom heeft verzocht ║, alsook aan de nationale regelgevende instantie die het besluit in kwestie heeft genomen.

3.  Wanneer de regelgevende instantie die het aangevochten besluit heeft genomen niet binnen een termijn van vier maanden volgende op de datum van ontvangst van het advies daaraan voldoet, brengt het Agentschap de Commissie daarvan op de hoogte.

4.  Elke nationale regelgevende instantie kan de Commissie binnen een termijn van twee maanden nadat een nationale regelgevende instantie een besluit heeft genomen melden dat zij van oordeel is dat dit besluit niet in overeenstemming is met de in deze richtlijn of de in Verordening (EG) nr. 1775/2005 bedoelde richtsnoeren.

5.  Wanneer de Commissie ║ van oordeel is dat er ernstige twijfels bestaan over de overeenstemming van het besluit van een nationale regelgevende instantie met de in deze richtlijn of de in Verordening (EG) nr. 1775/2005 bedoelde richtsnoeren, kan de Commissie besluiten, hetzij binnen twee maanden na de melding overeenkomstig lid 3 niet te voldoen aan het advies van het Agentschap of overeenkomstig lid 4 niet te voldoen aan de richtsnoeren, hetzij op eigen initiatief binnen drie maanden vanaf de datum van de aangevochten beslissing, een procedure in te leiden. In een dergelijk geval verzoekt zij de relevante nationale regelgevende instantie en de betrokken partijen hun opmerkingen in te dienen.

6.  Wanneer de Commissie heeft besloten een procedure in te leiden, neemt zij binnen ║ vier maanden na de datum van haar besluit het definitieve besluit:

   a) geen bezwaar te maken tegen het besluit van de nationale regelgevende instantie; of
   b) de desbetreffende nationale regelgevende instantie te verzoeken haar besluit te wijzigen, dan wel in te trekken, wanneer zij van oordeel is dat het niet in overeenstemming is met de richtsnoeren.

7.  Wanneer de Commissie niet binnen de in lid 5 of 6 gestelde termijn heeft besloten een procedure in te leiden, respectievelijk een definitief besluit heeft genomen, wordt zij geacht geen bezwaar te hebben gemaakt tegen het besluit van de nationale regelgevende instantie.

8.  De nationale regelgevende instantie neemt het besluit van de Commissie om haar besluit te wijzigen dan wel in te trekken binnen een termijn van twee maanden in acht en stelt de Commissie daarvan in kennis.

9.  De Commissie stelt richtsnoeren vast waarin de voor de toepassing van dit artikel te volgen procedure nader wordt omschreven. Deze maatregel, die bedoeld is om niet-essentiële elementen van deze richtlijn te wijzigen door deze aan te vullen, wordt vastgesteld overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing waarnaar wordt verwezen in artikel 30, lid 3.

Artikel 24 septies

Bijhouden van gegevens

1.  De lidstaten eisen van hun aardgasleveranciers dat zij gedurende ten minste vijf jaar de relevante gegevens met betrekking tot al hun transacties in gasleveringscontracten en aardgasderivaten met grootafnemers en transmissiesysteembeheerders ter beschikking houden van de bevoegde autoriteiten, opdat die hun taken kunnen uitvoeren.

2.  Deze gegevens kunnen bijzonderheden betreffende de kenmerken van de relevante transacties, zoals looptijd, leverings- en betalingsregels, de hoeveelheden, de uitvoeringsdatums en -tijdstippen, de transactieprijzen en middelen om de grootafnemer te identificeren, alsmede gespecificeerde nadere gegevens over alle openstaande posities in gasleveringscontracten en aardgasderivaten omvatten.

3.  De nationale regelgevende instantie kan besluiten om elementen van deze informatie ter beschikking te stellen van marktdeelnemers op voorwaarde dat commercieel gevoelige informatie inzake afzonderlijke marktspelers of afzonderlijke transacties niet wordt vrijgegeven. Dit lid is niet van toepassing op informatie over financiële instrumenten die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2004/39/EG vallen.

4.  De bepalingen van dit artikel doen voor de onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2004/39/EG vallende entiteiten geen extra verplichtingen ontstaan ten opzichte van de in lid 1 genoemde autoriteiten.

5.  Ingeval de in lid 1 genoemde autoriteiten toegang moeten hebben tot gegevens die door de onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2004/39/EG vallende entiteiten worden bijgehouden, verstrekken de onder die richtlijn vallende verantwoordelijke autoriteiten de in lid 1 genoemde autoriteiten de opgevraagde gegevens.

_____________

* PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.

(19)  Artikel 25 wordt geschrapt.

(20)  Het volgende artikel wordt ingevoegd:"

Artikel 26 bis

Vrijstelling van industrielocaties

1.  De lidstaten kunnen industrielocaties vrijstellen van artikelen 4 en 7, artikel 8, leden 1 en 2, artikel 11, artikel 12, lid 5, artikelen 13, 17 en 18, artikel 23, lid 1, en/of artikel 24 van deze richtlijn.

2.  De toegang van derden ondervindt geen gevolgen van de in lid 1 bedoelde vrijstellingen. Cliënten op industrielocaties kunnen hun energieleverancier vrijelijk kiezen, en ingeval van een geschil met de netwerkbeheerder een beroep doen op de nationale regelgevende instanties.

"

(21)  Artikel 30 wordt vervangen door:"

Artikel 30

Comité

1.  De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met betrekking tot het bepaalde in artikel 8 daarvan.

3.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, lid 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met betrekking tot het bepaalde in artikel 8 daarvan.

"

(22)  ▌Bijlage A wordt vervangen door:"

Onverminderd de communautaire voorschriften inzake consumentenbescherming, met name Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 93/13/EEG van de Raad, houden de in artikel 3 bedoelde maatregelen in dat ervoor wordt gezorgd dat de afnemers:

  a) recht hebben op een contract met hun gasleverancier waarin zijn opgenomen:
   de identiteit en het adres van de leverancier;
   de geleverde diensten, de aangeboden kwaliteitsniveaus van de diensten en de benodigde tijd voor de eerste aansluiting;
   de aangeboden soorten onderhoudsdiensten;
   de wijze waarop de meest recente informatie over alle geldende tarieven en onderhoudskosten kan worden verkregen;
   de duur van het contract, de voorwaarden voor verlenging en beëindiging van de diensten en van het contract, het bestaan van een recht op gratis opzegging;
   alle vergoedingen en terugbetalingsregelingen die gelden indien de contractuele kwaliteitsniveaus van de diensten niet worden gehaald, met inbegrip van onnauwkeurige en te late facturering;
   de methode voor het beginnen van procedures voor de beslechting van geschillen overeenkomstig punt f);
   informatie over consumentenrechten, met inbegrip van alle voorafgaande, welke duidelijk wordt meegedeeld door middel van de facturen en via de websites van het aardgasbedrijf; en
   gegevens over de bevoegde verhaalinstantie en de procedure die de verbruiker in geval van geschil moet volgen.

De contractuele voorwaarden zijn eerlijk en vooraf bekend. In ieder geval wordt de in dit punt bedoelde informatie voorafgaand aan de ondertekening of bevestiging van het contract verstrekt. Indien contracten door middel van tussenpersonen worden gesloten, wordt die informatie eveneens voorafgaand aan de ondertekening van het contract verstrekt;

   b) op toereikende wijze in kennis worden gesteld van ieder voornemen om de contractvoorwaarden te wijzigen en op de hoogte worden gesteld van hun recht op opzegging wanneer zij van een dergelijk voornemen in kennis worden gesteld. Dienstverleners stellen hun abonnees rechtstreeks in kennis van tariefstijgingen en doen dit binnen een redelijke termijn die een normale factureringsperiode na het invoeren van de stijging niet overschrijdt, op een overzichtelijke en bevattelijke manier. De lidstaten zorgen ervoor dat afnemers de mogelijkheid krijgen contracten op te zeggen indien zij de hun door de gasleverancier aangemelde nieuwe voorwaarden niet aanvaarden;
   c) transparante informatie ontvangen over geldende prijzen en tarieven en over standaardvoorwaarden met betrekking tot de toegang tot en het gebruik van gasdiensten;
   d) een ruime keuze van betalingswijzen wordt geboden, die geen enkele categorie klanten discrimineert. Ieder verschil in voorwaarden komt overeen met de kosten die de verschillende betalingswijzen voor de leverancier meebrengen. De algemene voorwaarden van de contracten dienen eerlijk en transparant te zijn. Zij zijn gesteld in duidelijke en begrijpelijke taal. Afnemers worden beschermd tegen oneerlijke of misleidende verkoopmethoden, ook niet-contractuele hindernissen die door de handel opgeworpen worden, bijvoorbeeld overdreven uitgebreide contractuele documenten;
   e) geen kosten in rekening worden gebracht indien zij van leverancier veranderen;
   f) transparante, eenvoudige en goedkope procedures ter beschikking krijgen voor het afhandelen van hun klachten. Meer in het bijzonder hebben alle verbruikers recht op dienstverlening en klachtenbehandeling door hun gasleverancier. Door middel van dergelijke procedures moeten geschillen billijk en snel, en binnen drie maanden, kunnen worden beslecht, zo nodig via een systeem van terugbetaling en/of vergoeding. Hierbij dienen zoveel mogelijk de beginselen van Aanbeveling 98/257/EG van de Commissie van 30 maart 1998 betreffende de principes die van toepassing zijn op de organen die verantwoordelijk zijn voor de buitengerechtelijke beslechting van consumentengeschillen* te worden gevolgd;
   g) die reeds op het gassysteem zijn aangesloten, in kennis worden gesteld van hun recht om, in overeenstemming met de geldende nationale wetgeving, te worden voorzien van aardgas van een bepaalde kwaliteit tegen een redelijke prijs;
  

h) gemakkelijk in staat zijn om naar een nieuwe leverancier over te stappen en over hun verbruiksgegevens beschikken, en met hun uitdrukkelijke instemming en kosteloos elke gemachtigde leverancier toegang tot de metergegevens kunnen verlenen. De partij die verantwoordelijk is voor het gegevensbeheer, is verplicht deze gegevens aan het bedrijf te verstrekken. De lidstaten leggen een gegevensformaat vast, alsook een procedure voor leveranciers en consumenten om toegang te krijgen tot die gegevens. Deze dienstverlening brengt geen extra kosten mee voor de consument;

   i) naar behoren worden geïnformeerd over hun effectief gasverbruik en ║ kosten, minstens om de drie maanden. Voor die dienst mogen de afnemers geen extra kosten aangerekend worden. De lidstaten zorgen ervoor dat de invoering van slimme meters met zo weinig mogelijk hinder voor de verbruiker verloopt en uiterlijk ...** voltooid is, hetgeen onder de verantwoordelijkheid van de distributiesysteembeheerder of leveringsbedrijven valt. De nationale regelgevende instanties houden toezicht op de ontwikkelingen en hun toepassingen en leggen er gemeenschappelijke normen voor vast. De lidstaten zorgen ervoor dat de minimumnormen voor technische uitvoering en functionele vereisten van de meters de interoperabiliteit in het oog houden om de verbruikers zo ruim mogelijke voordelen tegen zo gering mogelijke kosten te bieden;
   j) bij verandering van leveringsbedrijf niet meer dan een maand na kennisgeving aan hun vorige leveringsbedrijf een laatste afsluitende rekening ontvangen.
  

___________

  

* PB L 115 van 17.4.1998, blz. 31.

  

** Tien jaar na de inwerkingtreding van Richtlijn .../.../EG [tot wijziging van Richtlijn 2003/55/EG].

"

Artikel 2

Omzetting

1.  De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk ...+ ║te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Deze bepalingen worden toegepast vanaf ...(12)║.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.  De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

3.  De lidstaten trekken alle wetten, regelingen en bestuursrechtelijke bepalingen in die aardgasbedrijven en regelgevende of andere instanties verhinderen om hun taken te vervullen of hun bevoegdheden of verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn uit te oefenen.

4.  De Commissie brengt het Europees Parlement en de Raad jaarlijks verslag uit over de formele en praktische omzetting van deze richtlijn in elke lidstaat.

5.  Indien een overheidsbedrijf direct of indirect betrokken is bij de aankoop van delen van een verticaal geïntegreerde onderneming, dan wordt de prijs ter vereffening van een dergelijke transactie medegedeeld aan de Commissie. Hierbij wordt ook een verklaring van een internationale accountantsfirma betreffende de onderliggende vermogenswaarde verstrekt. De Commissie mag deze informatie alleen gebruiken om controle op staatssteun uit te oefenen.

Artikel 3

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de […] dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te ║

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

(1) PB C 211 van 19.8.2008, blz. 23.
(2) PB C 172 van 5.7.2008, blz. 55.
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 9 juli 2008.
(4) PB L 176 van 15.7.2003, blz. 57.
(5) PB C 175 E van 10.7.2008, blz. 206.
(6) PB L ....
(7) PB L 114 van 27.4.2006, blz. 64.
(8) PB L 127 van 29.4.2004, blz. 92.
(9) PB L 289 van 3.11.2005, blz. 1.
(10) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. ║
(11) PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11.
(12)* 18 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn.


Coördinatie van socialezekerheidsstelsels: wijze van toepassing ***I
PDF 555kWORD 296k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Bijlage
Bijlage
Bijlage
Bijlage
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 9 juli 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (COM(2006)0016 – C6-0037/2006 – 2006/0006(COD))
P6_TA(2008)0348A6-0251/2008

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0016),

–   gelet op artikel 251, lid 2 en de artikelen 42 en 308 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0037/2006),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0251/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 9 juli 2008 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2008 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 574/72

P6_TC1-COD(2006)0006


(Voor de EER en Zwitserland relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 42 en 308,

Gelet op Verordening (EG) nr. 883/2004║ van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels(1), en met name op artikel 89,

Gezien het voorstel van de Commissie║,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Verordening (EG) nr. 883/2004 moderniseert de voorschriften voor de coördinatie van de nationale socialezekerheidsregelingen van de lidstaten door in de nodige uitvoeringsmaatregelen en -procedures te voorzien en toe te zien op de vereenvoudiging hiervan ten gunste van alle betrokkenen. De wijze van toepassing hiervan moet worden vastgesteld.

(2)  Een efficiëntere en nauwere samenwerking tussen de socialezekerheidsorganen is van essentieel belang om de onder Verordening (EG) nr. 883/2004 vallende personen zo spoedig mogelijk en onder de best mogelijke voorwaarden in het genot van hun rechten te laten komen.

(3)  Het gebruik van elektronische hulpmiddelen is de aangewezen weg voor de snelle en betrouwbare uitwisseling van gegevens tussen de organen van de lidstaten. De elektronische verwerking van deze gegevens moet bijdragen tot een snellere afwikkeling van de procedures voor de betrokkenen. Deze moeten overigens alle garanties genieten die door de communautaire bepalingen inzake de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens geboden worden. De lidstaten moeten daarom de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat gegevens die verband houden met de nationale socialezekerheidswetgeving en die onder Verordening (EG) nr. 883/2004 vallen, worden behandeld in overeenstemming met de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en de uitwisseling ervan in de context van deze verordening.

(4)  De terbeschikkingstelling van de adressen, ook de elektronische, en verdere gegevens van de instanties van de lidstaten die bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betrokken kunnen zijn, in zodanige vorm dat deze realtime kunnen worden bijgewerkt, moet de uitwisseling tussen de organen van de lidstaten vergemakkelijken. Deze benadering, waarbij voorrang wordt gegeven aan de relevantie van de louter feitelijke informatie en de onmiddellijke beschikbaarheid daarvan voor de burgers, vormt een belangrijke vereenvoudiging die bij de onderhavige verordening moet worden ingevoerd.

(5)  Voor de verwezenlijking van een zo vlot mogelijk verloop en het efficiënte beheer van de complexe procedures voor de uitvoering van de voorschriften inzake de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels is een systeem nodig voor de onmiddellijke bijwerking van bijlage IV. De voorbereiding en toepassing van de bepalingen daartoe vereist een nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie. De tenuitvoerlegging ervan moet spoedig gebeuren rekening houdend met de gevolgen die vertragingen met zich kunnen meebrengen voor de burgers en de administratieve organen. Daarom is het noodzakelijk dat de Commissie de bevoegdheid heeft een gegevensbank op te zetten en te beheren en ervoor te zorgen dat ze operationeel is uiterlijk op de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie moet met name de nodige maatregelen treffen om de informatie opgesomd in bijlage IV te integreren in deze gegevensbank.

(6)  De versterking van sommige procedures moet de gebruikers van Verordening (EG) nr. 883/2004 meer rechtszekerheid en transparantie bieden. Met name de vaststelling van gemeenschappelijke termijnen voor de vervulling van bepaalde verplichtingen of administratieve fasen moet de relaties tussen de verzekerden en de organen helpen verduidelijken en structureren.

(7)  De lidstaten, hun bevoegde autoriteiten of de socialezekerheidsorganen moeten de mogelijkheid krijgen onderling afspraken te maken over vereenvoudigde procedures en administratieve regelingen die zij efficiënter achten en beter vinden aansluiten bij hun respectieve socialezekerheidsstelsels. Dergelijke afspraken mogen echter de rechten van de onder Verordening (EG) nr. 883/2004 vallende personen niet aantasten.

(8)  Omdat de sociale zekerheid nu eenmaal een complexe materie is, moet van alle organen van de lidstaten een bijzondere inspanning ten behoeve van de verzekerden worden verlangd om de betrokkenen die hun aanvraag of bepaalde informatie aan het bevoegd orgaan niet volgens de voorschriften en procedures van Verordening (EG) nr. 883/2004 of de onderhavige verordening hebben ingediend, niet te benadelen.

(9)  Voor de vaststelling van het bevoegd orgaan, dat wil zeggen het orgaan waarvan de wettelijke regeling van toepassing is of dat bepaalde uitkeringen verschuldigd is, moet de objectieve situatie van een verzekerde en van de gezinsleden door de organen van een of meerdere lidstaten worden onderzocht. Om ervoor te zorgen dat de betrokkene gedurende deze onvermijdelijke uitwisselingen tussen de organen verzekerd is, moet hij of zij voorlopig worden aangesloten bij een van de socialezekerheidsstelsels.

(10)  De lidstaten dienen samen te werken met het oog op de vaststelling van de woonplaats van de personen op wie deze verordening en Verordening (EG) nr. 883/2004 van toepassing zijn, en elke lidstaat dient in geval van geschillen rekening te houden met alle relevante criteria om de kwestie op te lossen. De lidstaten mogen daartoe rekening houden met de desbetreffende bepalingen in deze verordening.

(11)  Tal van maatregelen en procedures in deze verordening hebben ten doel de criteria die de organen van de lidstaten in het kader van Verordening (EG) nr. 883/2004 moeten hanteren, transparanter te maken. Deze verduidelijkingen vloeien voort uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, de besluiten van de Administratieve Commissie en de gedurende meer dan dertig jaar opgedane ervaring met de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels in het kader van de in het Verdrag verankerde fundamentele vrijheden.

(12)  Deze verordening voorziet in maatregelen en procedures om de mobiliteit van werknemers en werklozen te bevorderen. Volledig werkloos geworden grensarbeiders kunnen zich ter beschikking stellen van de arbeidsvoorzieningsdienst in zowel het woonland als de lidstaat waar zij hun laatste werkzaamheden hebben verricht. Zij hebben evenwel enkel en alleen aanspraak op een uitkering van de lidstaat waar zij wonen.

(13)  De uitbreiding van de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 883/2004 tot alle verzekerden, met inbegrip van niet-actieven, vereist een aantal specifieke voorschriften en procedures voor deze personen, onder meer om te bepalen welke wettelijke regeling van toepassing is voor het in aanmerking nemen van de tijdvakken die aan de opvoeding van kinderen zijn gewijd door personen die in de verschillende lidstaten waar zij woonachtig zijn geweest, nooit betaald werk hebben verricht.

(14)  Bij sommige procedures moet bovendien rekening worden gehouden met de vereiste evenwichtige verdeling van de kosten tussen de lidstaten. Met name in het kader van de ziekteverzekering moet bij deze procedures rekening worden gehouden met de situatie van enerzijds de lidstaten die de kosten dragen van de gezondheidsvoorzieningen die zij de verzekerden ter beschikking stellen, en anderzijds van de lidstaten waarvan de organen de kosten van de verstrekkingen dragen die hun verzekerden in een andere lidstaat dan die waar zij woonachtig zijn, hebben ontvangen.

(15)  In het specifieke kader van Verordening (EG) nr. 883/2004 moeten de voorwaarden voor de rechtstreekse betaling van de kosten in verband met verstrekkingen bij ziekte in het kader van een geplande geneeskundige verzorging, dat wil zeggen een behandeling waarvoor een verzekerde zich naar een andere lidstaat begeeft dan die waar hij verzekerd of woonachtig is, verduidelijkt worden. De verplichtingen van de verzekerde met betrekking tot het verzoek om voorafgaande toestemming dienen nader te worden omschreven, evenals de verplichtingen van het orgaan ten aanzien van de patiënt betreffende de voorwaarden voor de toestemming. Ook moeten de gevolgen voor de rechtstreekse betaling van de kosten van een met voorafgaande toestemming in een andere lidstaat ontvangen medische behandeling worden verduidelijkt.

(16)  Dwingender procedures om de termijnen voor de betaling van schuldvorderingen tussen de organen van de lidstaten te bekorten, blijken van essentieel belang om het vertrouwen in de uitwisselingen te handhaven en te voldoen aan de eisen van goed beheer die aan de socialezekerheidsregelingen van de lidstaten worden gesteld. De procedures voor de behandeling van schuldvorderingen in het kader van de ziekte- en werkloosheidsuitkeringen moeten dus worden aangescherpt.

(17)  Aangezien de onder Verordening (EG) nr. 883/2004 vallende socialezekerheidsregelingen gebaseerd zijn op de solidariteit van alle verzekerden, moeten er mechanismen komen voor een efficiëntere invordering van schuldvorderingen in verband met onverschuldigde prestaties of door de verzekerden niet betaalde premies of bijdragen. De procedures voor wederzijdse bijstand tussen de organen moeten nader worden uitgewerkt, uitgaande van de bepalingen van Richtlijn 2008/55/EG van de Raad van 26 mei 2008 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde bijdragen, rechten en belastingen, alsmede uit andere maatregelen(4) om de financiële belangen van de lidstaten beter te beschermen door de samenwerking tussen met name de belastingdiensten te organiseren.

(18)  Informatie van de verzekerden over hun rechten en plichten is een essentieel onderdeel van een vertrouwensrelatie met de bevoegde autoriteiten en de organen van de lidstaten.

(19)  Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van coördinerende maatregelen om te waarborgen dat het recht van vrij verkeer van personen daadwerkelijk kan worden uitgeoefend, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve ║ beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(20)  Deze verordening is bedoeld ter vervanging van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71, betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen(5),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

HOOFDSTUK I

DEFINITIES

Artikel 1

Definities

1.  Voor de toepassing van deze verordening:

   a) wordt verstaan onder de "basisverordening": Verordening (EG) nr. 883/2004;
   b) wordt verstaan onder de "toepassingsverordening": deze verordening; en
   c) zijn de definities van de basisverordening van toepassing.

2.  Naast de in lid 1 bedoelde definities wordt voor de toepassing van deze verordening verstaan onder:

   a) "toegangspunt": elk orgaan dat door de bevoegde autoriteit van een lidstaat wordt aangewezen als elektronisch contactpunt voor een of meer van de in artikel 3 van de basisverordening bedoelde takken van de sociale zekerheid, dat tot taak heeft langs elektronische weg de voor de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening benodigde gegevens te verzenden en te ontvangen via het gemeenschappelijk netwerk ▌tussen ▌de ▌ lidstaten;
   b) "verbindingsorgaan": elke door de bevoegde autoriteit van een lidstaat voor een of meer van de in artikel 3 van de basisverordening bedoelde takken van sociale zekerheid aangewezen instantie die tot taak heeft te reageren op verzoeken om inlichtingen of bijstand die betrekking hebben op toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening en die de haar krachtens titel IV van de toepassingsverordening toegewezen taken moet uitvoeren;
   c) "document": een verzameling ▌gegevens op ongeacht welke drager, zodanig gestructureerd dat zij langs elektronische weg kan worden uitgewisseld en waarvan de mededeling noodzakelijk is voor een goede werking van de basisverordening en de toepassingsverordening;
   d) "gestandaardiseerd elektronisch bericht": elk gestructureerd document waarvan de vorm is afgestemd op de elektronische uitwisseling van informatie tussen ▌de lidstaten;
   e) "verzending langs elektronische weg": de verzending van gegevens met elektronische apparatuur voor de verwerking (met inbegrip van digitale compressie) daarvan en met gebruikmaking van draden, radio, optische technologie of andere elektromagnetische middelen;
   f) "Technische Commissie": de in artikel 73 van de basisverordening bedoelde commissie;
   g) "Rekencommissie": de in artikel 74 van de basisverordening bedoelde commissie.

HOOFDSTUK II

BEPALINGEN INZAKE SAMENWERKING EN GEGEVENSUITWISSELING

Artikel 2

Tussen de organen uit te wisselen informatie en de wijze waarop

1.  Voor de toepassing van de toepassingsverordening zijn de uitwisselingen tussen de autoriteiten en de organen van de lidstaten en de personen die onder de basisverordening vallen gebaseerd op de volgende beginselen: openbare dienst, objectiviteit, samenwerking, actieve bijstand, doeltreffendheid, toegankelijkheid voor personen met een handicap en snelle levering. ▌

2.  Door de organen worden binnen de in de socialezekerheidswetgeving van de betrokken lidstaat vastgestelde termijnen alle gegevens verstrekt of uitgewisseld die nodig zijn voor de vaststelling van de rechten en plichten van degenen op wie de basisverordening van toepassing is. De uitwisseling van deze gegevens tussen de lidstaten geschiedt hetzij rechtstreeks tussen de organen zelf, hetzij indirect via de verbindingsorganen.

3.  Indien een persoon bij vergissing informatie, documenten of aanvragen ▌heeft ingediend bij een orgaan in een andere lidstaat dan die waar het volgens de toepassingsverordening aangewezen orgaan is gevestigd, moeten deze informatie, documenten of aanvragen onverwijld door het eerste orgaan worden doorgestuurd aan het volgens de toepassingsverordening aangewezen orgaan, onder vermelding van de datum waarop zij oorspronkelijk zijn ingediend. Deze datum is voor het laatste orgaan bindend. De organen van een lidstaat mogen echter niet aansprakelijk worden gesteld en er kan evenmin van worden uitgegaan dat zij bij verstek hebben beslist, ten gevolge van de laattijdige overdracht van informatie, documenten of aanvragen door de organen van andere lidstaten.

4.  Wanneer de mededeling van de gegevens via het toegangspunt of het verbindingsorgaan plaatsvindt, wordt dit toegangspunt of verbindingsorgaan geacht de rol en functie te vervullen van het in deze lidstaat betrokken orgaan wat de termijnen betreft waarbinnen de aan hem gerichte aanvragen moeten worden beantwoord.

Artikel 3

Tussen de rechthebbenden en de organen uit te wisselen informatie en de wijze waarop

1.  Personen die vallen onder de basisverordening, zijn verplicht het bevoegde orgaan alle informatie, documenten en bewijsstukken te verstrekken die nodig zijn voor de vaststelling van hun situatie of die van hun gezin, voor de vaststelling en het behoud van hun rechten en plichten ▌, alsook voor de vaststelling van de toepasselijke wetgeving en de daaruit voor hen voortvloeiende verplichtingen.

2.  Wanneer een lidstaat op grond van zijn wetgeving gegevens verzamelt, doorzendt of verwerkt in het kader van de tenuitvoerlegging van de basisverordening, zorgt hij ervoor dat de betrokken personen volledig in staat zijn hun rechten op het vlak van individuele gegevensverzameling te doen gelden, met inachtneming van de communautaire bepalingen inzake de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van dergelijke gegevens.

De lidstaten moeten met name ervoor zorgen dat dergelijke persoonlijke gegevens niet gebruikt worden voor andere doeleinden dan die welke met de sociale zekerheid te maken hebben, tenzij de betrokken persoon expliciet toestemming daartoe heeft verleend. De lidstaten moeten de betrokken personen, op hun verzoek, ook specifieke en adequate informatie verstrekken over de verwerking van hun persoonlijke gegevens die vereist zijn voor de doeleinden van deze verordening.

De betrokken personen moeten hun rechten als datasubject in de onder deze verordening vallende gebieden kunnen uitoefenen via de bevoegde instelling, ongeacht de herkomst van de gegevens.

De lijst met gegevens over de functionaris voor gegevensbescherming die aangeduid is in elke lidstaat overeenkomstig artikel 18 van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(6) en die omgaat met gegevens die verband houden met de socialezekerheidswetgeving die onder de basisverordening valt, maakt deel uit van bijlage IV van de toepassingsverordening.

3.  Voor zover dit nodig is voor de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening, verstrekken de betrokken organen ▌de ▌informatie en documenten aan de betrokkenen, binnen de termijnen voorgeschreven door de sociaalzekerheidswetgeving van de betrokken lidstaat.

4.  Het bevoegd orgaan van een lidstaat dat rechtstreeks een document verstuurt met een beslissing omtrent de rechten van iemand die op het grondgebied van een andere lidstaat woont of verblijft, verlangt een ontvangstbevestiging, ongeacht de drager en de wijze van verzending. De ontvangstbevestiging mag op elke drager of op elke wijze worden gegeven.

5.  Bij gebrek aan een bewijs van verzending van de in lid 4 bedoelde beslissing kunnen de termijnen met betrekking tot het verval of de verjaring van de uit de basisverordening voortvloeiende rechten niet aan de rechthebbenden worden tegengeworpen.

6.  Wanneer de datum van verzending van de in lid 4 bedoelde beslissing naar behoren is vastgesteld, wordt de beslissing van het bevoegde orgaan geacht een maand na deze datum voor de betrokkene bindend te zijn. Voorziet de wettelijke regeling van de lidstaat die de beslissing genomen heeft, echter in een langere termijn, dan geldt deze laatste.

7.  In ieder geval staan de betrokkene de rechtsmiddelen en procedures ter beschikking waarin de wettelijke regeling voorziet die het orgaan dat de beslissing genomen heeft, toepast.

Artikel 4

Formaat en wijze van uitwisseling van gegevens

1.  De Administratieve Commissie stelt de structuur, de inhoud en de vorm van de documenten en ▌de gestandaardiseerde elektronische berichten vast, alsmede de wijze waarop deze worden uitgewisseld.

2.  De gegevensuitwisseling tussen de organen, toegangspunten of verbindingsorganen geschiedt langs elektronische weg in een gemeenschappelijke beveiligde omgeving die de vertrouwelijkheid en de bescherming van de uitgewisselde gegevens kan garanderen.

3.  In hun communicatie met de betrokkenen maken de betrokken organen ▌gebruik van de per geval passende regelingen en geven zij zoveel mogelijk de voorkeur aan elektronische technieken. De Administratieve Commissie stelt de praktische regelingen vast voor het langs elektronische weg verzenden van informatie, documenten of beslissingen aan de betrokkene.

Artikel 5

Juridische waarde van in een andere lidstaat opgestelde documenten en bewijsstukken

1.  De door het orgaan van een lidstaat voor de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening afgegeven documenten over iemands situatie en de door de autoriteiten van een andere lidstaat, met inbegrip van de belastingautoriteiten, opgestelde bewijsstukken zijn voor de organen van de andere lidstaten bindend zolang deze documenten of bewijsstukken niet door de autoriteit of het bevoegd orgaan van de lidstaat waar zij zijn opgesteld, worden ingetrokken of ongeldig verklaard.

2.  Bij twijfel omtrent de geldigheid van het document of de juistheid van de feiten die aan de vermeldingen daarin ten grondslag liggen, verzoekt het orgaan ║ dat het document ontvangt, het orgaan van afgifte om de nodige opheldering en eventueel om intrekking van het document. Het orgaan van afgifte heroverweegt de gronden voor de afgifte van het document en trekt, indien noodzakelijk, het document in.

3.  Worden de betrokken organen het binnen een maand na de datum van het verzoek van het orgaan dat het document ontvangen heeft, niet eens, dan kan overeenkomstig artikel 76, lid 6, van de basisverordening de Administratieve Commissie worden ingeschakeld om binnen zes maanden een voor beide zijden aanvaardbare oplossing te vinden.

Artikel 6

Voorlopige toepassing van een wettelijke regeling en voorlopige betaling van uitkeringen

1.  Tenzij in de toepassingsverordening anders is bepaald, wordt in geval van een meningsverschil tussen de organen of autoriteiten van twee of meer lidstaten over de vaststelling van de toepasselijke wetgeving, op de betrokkene voorlopig de wetgeving van een van deze lidstaten toegepast, waarbij de rangorde als volgt wordt bepaald:

   a) de wetgeving van de lidstaat waar de betrokkene feitelijk zijn werkzaamheden in loondienst of voor eigen rekening verricht, indien de werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst in slechts één lidstaat worden verricht; of
   b) die van de lidstaat van de woonplaats wanneer hij daar een deel van zijn werkzaamheden verricht of wanneer hij niet in loondienst of als zelfstandige werkzaam is; of
   c) de wetgeving van de lidstaat waar het eerst om de toepassing van de wetgeving is verzocht, wanneer de betrokkene in twee of meer lidstaten werkzaamheden verricht.

2.  Ingeval tussen de bevoegde organen of autoriteiten van twee of meer lidstaten verschil van mening bestaat over de vaststelling van het orgaan dat de prestaties moet verlenen, ontvangt de belanghebbende die aanspraak op prestaties zou kunnen maken indien dit geschil niet bestond, voorlopige uitkeringen als bepaald in de wettelijke regeling die door het orgaan van de woonplaats wordt toegepast of, indien de belanghebbende niet op het grondgebied van een der betrokken lidstaten woont, uitkeringen krachtens de wettelijke regeling die wordt toegepast door het orgaan waarbij de aanvraag het eerst werd ingediend.

3.  Indien de betrokken organen of autoriteiten het niet eens worden, kan via de bevoegde autoriteiten de zaak aan de Administratieve Commissie worden voorgelegd, zulks op zijn vroegst één maand na de datum waarop het in lid 1 of lid 2 bedoelde meningsverschil is ontstaan. De Administratieve Commissie tracht binnen zes maanden vanaf de datum waarop de zaak aan haar is voorgelegd, een voor beide zijden aanvaardbare oplossing te vinden.

4.  Indien is komen vast te staan dat de toepasselijke wetgeving niet die van de lidstaat is waar voorlopige aansluiting heeft plaatsgevonden, of dat het orgaan dat voorlopige uitkeringen heeft toegekend, niet het bevoegde orgaan was, wordt het als bevoegd aangewezen orgaan geacht met terugwerkende kracht bevoegd te zijn alsof er geen meningsverschil heeft bestaan, zulks uiterlijk vanaf de datum van voorlopige aansluiting of van de eerste voorlopige toekenning van de betreffende uitkeringen.

5.  Indien noodzakelijk regelt het bevoegde orgaan de financiële situatie van de betrokkene met betrekking tot de voorlopig betaalde premies en uitkeringen, waar nodig, op grond van de artikelen 71 tot en met 81 van de toepassingsverordening.

Alle verstrekkingen die in overeenstemming met lid 2 voorlopig door een orgaan worden toegekend, worden door het bevoegde orgaan terugbetaald in overeenstemming met titel IV van de toepassingsverordening.

Artikel 7

Verplichting tot voorlopige vaststelling van de uitkering

1.  Tenzij in de toepassingsverordening anders is bepaald, kent, indien een persoon in aanmerking komt voor het ontvangen van een uitkering of verplicht is tot het betalen van premies en bijdragen overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening terwijl het bevoegde orgaan niet beschikt over alle gegevens betreffende de situatie in een andere lidstaat die nodig zijn voor de definitieve berekening van de hoogte van die uitkering of van die premies en bijdragen, dit orgaan de uitkering op verzoek van de betrokkene voorlopig toe of berekent dit orgaan de premies en bijdragen op voorlopige basis, voor zover deze berekening mogelijk is op grond van de bij het orgaan beschikbare gegevens.

2.  De uitkering of premie in kwestie moet opnieuw worden berekend zodra het betrokken orgaan in het bezit is van de bewijsstukken.

HOOFDSTUK III

ANDERE ALGEMENE BEPALINGEN VOOR DE TOEPASSING VAN DE BASISVERORDENING

Artikel 8

Administratieve regelingen tussen twee of meer lidstaten

1.  Deze verordening treedt in de plaats van de bepalingen van de regelingen betreffende de toepassing van de in artikel 8, lid 1 van de basisverordening bedoelde verdragen, met uitzondering van de bepalingen van de regelingen betreffende in bijlage II van de basisverordening bedoelde verdragen, voor zover de bepalingen van bedoelde regelingen in bijlage I van de toepassingsverordening worden vermeld.

2.  De lidstaten kunnen zo nodig onderling akkoorden overeenkomen betreffende de toepassing van de in artikel 8, lid 2, van de basisverordening bedoelde verdragen, mits deze akkoorden de rechten en verplichtingen van de betrokkenen onverlet laten en zijn opgenomen in bijlage I bij de toepassingsverordening.

Artikel 9

Andere procedures tussen de organen

1.  Twee of meer lidstaten of hun bevoegde autoriteiten ▌kunnen andere procedures overeenkomen dan die welke in de toepassingsverordening zijn vastgesteld, mits die procedures de rechten en verplichtingen van de betrokkenen onverlet laten.

2.  De hiertoe gesloten overeenkomsten worden ter kennis gebracht van de Administratieve Commissie en worden vermeld in bijlage I bij de toepassingsverordening.

Artikel 10

Non-cumulatie van uitkeringen

Wanneer krachtens de wettelijke regeling van twee of meer lidstaten verschuldigde uitkeringen wederzijds worden verminderd, geschorst of ingetrokken, worden de bedragen die bij een strikte toepassing van de bij de wettelijke regeling van de betrokken lidstaten vastgestelde bepalingen inzake vermindering, schorsing of intrekking niet zouden worden uitbetaald, gedeeld door het aantal uitkeringen dat aan vermindering, schorsing of intrekking onderworpen is.

Artikel 11

Gegevens voor de vaststelling van de woonplaats

1.  Indien tussen de organen van twee of meer lidstaten een verschil van mening bestaat over de vaststelling van de woonplaats van iemand op wie de basisverordening van toepassing is, stellen deze organen in onderling overleg het belangencentrum van de betrokkene vast op basis van een algemene beoordeling van alle beschikbare en relevante informatie. Hiertoe behoren onder meer, naar gelang van het geval:

   a) de duur en het ononderbroken karakter van de aanwezigheid op het grondgebied van de betrokken lidstaten;
  b) de persoonlijke situatie van de betrokkene, met inbegrip van:
   i) de aard en de specifieke kenmerken van alle verrichte werkzaamheden, met name de plaats waar dergelijke werkzaamheden gewoonlijk worden verricht, de stabiliteit van de werkzaamheden en de duur van elke arbeidsovereenkomst;
   ii) zijn/haar gezinssituatie ▌en de familiebanden;
   iii) de uitoefening van alle onbezoldigde werkzaamheden;
   iv) in het geval van studenten, de bron van hun inkomsten;
   v) de huisvestingssituatie, met name het al dan niet permanente karakter ervan;
   vi) de lidstaat waar de betrokkene geacht wordt te wonen voor belastingdoeleinden.

2.  Indien de betrokken organen het na toepassing van de criteria gebaseerd op relevante feiten zoals genoemd in lid 1 niet eens kunnen worden, wordt de intentie van de betrokkene, zoals deze blijkt uit de feiten en omstandigheden, met name de redenen om te verhuizen, als doorslaggevend beschouwd voor de vaststelling van zijn werkelijke woonplaats.

Artikel 12

Samentelling van tijdvakken

1.  Voor de toepassing van artikel 6 van de basisverordening verzoekt het bevoegde orgaan de organen van de lidstaat aan welks wetgeving de betrokkene ook onderworpen is geweest, om een opgave van alle overeenkomstig die wetgeving vervulde tijdvakken ▌.

2.  Voor zover dit nodig is voor de toepassing van artikel 6 van de basisverordening, worden de krachtens de wetgeving van een lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering, werkzaamheden in loondienst, werkzaamheden anders dan in loondienst of van wonen gevoegd bij de krachtens de wetgeving van een of meer andere lidstaten vervulde tijdvakken, voor zover deze tijdvakken niet met elkaar samenvallen.

3.  Wanneer een tijdvak van verzekering of wonen, vervuld op grond van een verplichte verzekering krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat, samenvalt met een op grond van een vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering krachtens de wettelijke regeling van een andere lidstaat vervuld tijdvak van verzekering, wordt alleen het tijdvak in aanmerking genomen dat is vervuld op grond van een verplichte verzekering.

4.  Wanneer een krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat vervuld tijdvak van verzekering of wonen dat geen gelijkgesteld tijdvak is, samenvalt met een krachtens de wettelijke regeling van een andere lidstaat gelijkgesteld tijdvak, wordt alleen het niet-gelijkgestelde tijdvak in aanmerking genomen.

5.  Elk krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer lidstaten gelijkgesteld tijdvak wordt slechts in aanmerking genomen door het orgaan van de lidstaat krachtens de wettelijke regeling waarvan de verzekerde laatstelijk vóór het genoemde tijdvak verplicht verzekerd is geweest. Indien de verzekerde vóór genoemd tijdvak niet verplicht verzekerd is geweest krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat, wordt dit tijdvak in aanmerking genomen door het orgaan van de lidstaat krachtens de wettelijke regeling waarvan hij na bedoeld tijdvak voor het eerst verplicht verzekerd is geweest.

6.  Indien de periode waarin bepaalde tijdvakken van verzekering of wonen werden vervuld krachtens de wetgeving van een lidstaat, niet nauwkeurig kan worden bepaald, wordt ervan uitgegaan dat deze tijdvakken niet samenvallen met krachtens de wetgeving van een andere lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering of wonen en wordt hiermee, indien dit voor de betrokken persoon gunstig is, rekening gehouden, voor zover de tijdvakken redelijkerwijs in aanmerking kunnen worden genomen.

7.  Indien tijdvakken van verzekering of wonen krachtens dit artikel niet in aanmerking worden genomen omdat andere tijdvakken die niet in beschouwing worden genomen voor de betrokken prestatie, prevaleren, verliezen de niet in aanmerking genomen tijdvakken niet de werking waarin de nationale wetgeving voorziet met betrekking tot het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op prestaties.

Artikel 13

Regels voor de omrekening van tijdvakken van verzekering

Wanneer de tijdvakken van verzekering, vervuld krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat, worden uitgedrukt in andere eenheden dan in ║ een andere lidstaat worden gebezigd, geschiedt de omrekening die voor de samentelling nodig is volgens onderstaande regels:

   a) een dag geldt als acht uur en omgekeerd;
   b) vijf dagen gelden als een week en omgekeerd;
   c) tweeëntwintig dagen gelden als een maand en omgekeerd;
   d) drie maanden of dertien weken of zesenzestig dagen gelden als een kwartaal en omgekeerd;
   e) voor de omrekening van weken in maanden en omgekeerd worden weken en maanden in dagen omgerekend;
   f) de toepassing van de punten a) tot en met e) mag er niet toe leiden dat voor alle in de loop van een kalenderjaar vervulde tijdvakken van verzekering een totaal van meer dan tweehonderdvierenzestig dagen of tweeënvijftig weken of twaalf maanden of vier kwartalen wordt verkregen.

Wanneer de krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering in maanden worden uitgedrukt, worden de dagen die overeenkomstig de in de eerste alinea genoemde regels met een gedeelte van een maand overeenstemmen, beschouwd als een volledige maand.

TITEL II

VASTSTELLING VAN DE TOE TE PASSEN WETTELIJKE REGELING

Artikel 14

Verduidelijkingen bij de artikelen 12 en 13 van de basisverordening

1.  Voor de toepassing van artikel 12, lid 1, van de basisverordening kan degene "die werkzaamheden in loondienst verricht in een lidstaat voor rekening van een werkgever … en die door deze werkgever naar een andere lidstaat wordt gedetacheerd" zijn aangeworven met het oog op detachering naar een andere lidstaat, op voorwaarde dat de betrokkene, onmiddellijk voor het begin van zijn werkzaamheden in loondienst, reeds onderworpen is aan de wetgeving van de lidstaat waar de werkgever die hem in dienst neemt, gevestigd is.

2.  Voor de toepassing van artikel 12, lid 1, van de basisverordening verwijzen de woorden "die daar zijn werkzaamheden normaliter verricht" naar een werkgever die normaliter substantiële werkzaamheden verricht op het grondgebied van de lidstaat waar hij is gevestigd die verder gaan dan louter intern beheer, rekening houdend met alle criteria die de door de onderneming uitgevoerde activiteiten kenmerken. De ter zake dienende criteria moeten zijn toegesneden op de specifieke kenmerken van elke werkgever en de ware aard van de uitgevoerde werkzaamheden.

3.  Voor de toepassing van artikel 12, lid 2, van de basisverordening verwijzen de woorden "die werkzaamheden anders dan in loondienst pleegt te verrichten" naar degene die gewoonlijk substantiële werkzaamheden verricht op het grondgebied van de lidstaat waar hij is gevestigd. Diegene moet met name zijn werkzaamheden reeds enige tijd hebben verricht voor de datum waarop hij een beroep wenst te doen op die bepaling en, gedurende elke periode van tijdelijke werkzaamheden in een andere lidstaat, in de lidstaat waar hij is gevestigd de voorwaarden blijven vervullen voor de uitvoering van zijn werkzaamheden zodat hij hiermee kan doorgaan na zijn terugkeer.

4.  Voor de toepassing van artikel 12, lid 2, van de basisverordening geldt om te bepalen of de werkzaamheden die een zelfstandige in een andere lidstaat gaat verrichten, "van gelijke aard" zijn als de normaliter anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden, als criterium de werkelijke aard van de werkzaamheden en niet het feit of deze werkzaamheden eventueel door deze andere lidstaat als werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst worden betiteld.

5.  Voor de toepassing van artikel 13, lid 1, van de basisverordening wordt onder degene die "in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt te verrichten" in het bijzonder verstaan, iemand die:

   a) terwijl hij een activiteit in een andere lidstaat handhaaft, gelijktijdig een afzonderlijke activiteit uitoefent op het grondgebied van één of meer andere lidstaten, ongeacht de duur of de aard van deze afzonderlijke activiteit;
   b) permanent in twee of meer lidstaten afwisselende activiteiten uitoefent, met uitzondering van marginale activiteiten, ongeacht de frequentie of het al dan niet onregelmatige karakter van de afwisseling.

6.  Voor de toepassing van artikel 13, lid 2, van de basisverordening wordt onder degene die "in twee of meer lidstaten werkzaamheden anders dan in loondienst pleegt te verrichten" in het bijzonder verstaan, iemand die gelijktijdig of afwisselend in twee of meer lidstaten een of meer afzonderlijke werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, ongeacht de aard van deze werkzaamheden.

7.  Ten behoeve van het onderscheid tussen de in de leden 5 en 6 bedoelde activiteiten en de in artikel 12, leden 1 en 2, van de basisverordening omschreven gevallen, is de duur van de activiteit in een of meerdere andere lidstaten (al dan niet permanent of ad hoc of tijdelijk van aard) doorslaggevend. Hiervoor wordt een algemene beoordeling van alle relevante feiten ondernomen, waaronder,in het geval van een in loondienst werkend persoon, in het bijzonder de plaats van tewerkstelling als vastgelegd in de arbeidsovereenkomst.

8.  Voor de toepassing van artikel 13, leden 1 en 2, van de basisverordening betekent een "substantieel gedeelte van de werkzaamheden die in loondienst of anders dan in loondienst" in een lidstaat worden verricht, dat een kwantitatief substantieel deel van alle werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst daar wordt verricht, zonder dat het hierbij noodzakelijkerwijs om het grootste deel van deze werkzaamheden hoeft te gaan.

De beoordeling of een substantieel gedeelte van de werkzaamheden in een lidstaat wordt verricht, vindt aan de hand van de volgende indicatieve lijst van criteria plaats:

   a) in geval van werkzaamheden in loondienst, de arbeidstijd en/of de bezoldiging; en
   b) in geval van werkzaamheden anders dan in loondienst, de omzet, de arbeidstijd, het aantal verleende diensten en/of het inkomen.

In het kader van een algemene beoordeling geldt minder dan 25 % van bovengenoemde criteria als indicatie dat een substantieel gedeelte van alle werkzaamheden niet in de betrokken lidstaat wordt verricht.

9.  Voor de toepassing van artikel 13, lid 2, onder b), van de basisverordening wordt bij de bepaling van het "centrum van belangen" van de werkzaamheden van een zelfstandige rekening gehouden met alle elementen waaruit zijn beroepswerkzaamheden bestaan, met name de vaste en blijvende plaats van waaruit de belanghebbende zijn werkzaamheden uitoefent, de gebruikelijke aard of de duur van de uitgeoefende werkzaamheden, de lidstaat waar de betrokkene aan belasting op al zijn inkomsten onderworpen is, ongeacht de bron, alsmede de wens van de betrokkene zoals die uit alle omstandigheden blijkt.

10.  Voor de vaststelling van de toepasselijke wetgeving krachtens de leden 8 en 9, houden de betrokken organen rekening met de voorziene toekomstige situatie in de volgende twaalf kalendermaanden.

11.  Wanneer een persoon zijn werkzaamheden in loondienst in twee of meer lidstaten verricht voor rekening van een buiten het grondgebied van de Unie gevestigde werkgever en deze persoon in een lidstaat woont zonder daar substantiële werkzaamheden te verrichten, valt hij onder de wettelijke regeling van de lidstaat van de woonplaats.

Artikel 15

Procedures voor de toepassing van artikel 11, lid 3, letters b) en d), artikel 11, lid 4, en artikel 12 van de basisverordening (Inkennisstelling van de betrokken organen)

1.  Indien een persoon zijn werkzaamheden verricht in een andere lidstaat dan de krachtens titel II van de basisverordening bevoegde lidstaat, stelt de werkgever, of in het geval van iemand die geen werkzaamheden in loondienst verricht, de betrokkene zelf, indien mogelijk van tevoren, het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving van toepassing is, daarvan in kennis, tenzij anders is bepaald in artikel 16 van de toepassingsverordening. Dit orgaan stelt onverwijld informatie betreffende de wetgeving die op grond van artikel 11, lid 3, onder b), of artikel 12 van de basisverordening op de betrokkene van toepassing is, ter beschikking van het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de werkzaamheden worden verricht.

2.  Lid 1 is van overeenkomstige toepassing op personen die onder artikel 11, lid 3, punt d), van de basisverordening vallen.

3.  Een werkgever in de betekenis van artikel 11, lid 4, van de basisverordening, die een werknemer aan boord van een schip heeft, dat onder de vlag van een andere lidstaat vaart, stelt, indien mogelijk van tevoren, het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving van toepassing is, daarvan in kennis. Dit orgaan stelt onverwijld informatie betreffende de wetgeving die op grond van artikel 11, lid 4, van de basisverordening op de betrokkene van toepassing is, ter beschikking van het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat onder de vlag waarvan het schip aan boord waarvan de werknemer zijn werkzaamheden zal verrichten, vaart.

Artikel 16

Procedure voor de toepassing van artikel 13 van de basisverordening

1.  Degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden verricht, stelt het door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van de woonplaats aangewezen orgaan daarvan in kennis. Dit orgaan geeft deze informatie door aan het aangewezen orgaan van elke lidstaat waar werkzaamheden worden verricht.

2.  Het door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van de woonplaats aangewezen orgaan, bepaalt onverwijld welke wetgeving op de betrokkene van toepassing is, rekening houdend met het bepaalde in artikel 13 van de basisverordening en artikel 14 van de toepassingsverordening. Deze vaststelling is voorlopig. Het orgaan brengt de door de bevoegde autoriteit van elke lidstaat waar werkzaamheden worden verricht aangewezen organen op de hoogte van zijn voorlopige vaststelling.

3.  De voorlopige vaststelling van de toepasselijke wetgeving, bedoeld in lid 2, wordt definitief binnen twee maanden nadat het door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaten aangewezen orgaan in kennis is gesteld van de voorlopige vaststelling, tenzij de wetgeving reeds definitief is vastgesteld op basis van lid 4, of tenzij ten minste een van de betrokken organen het door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van woonplaats aangewezen orgaan aan het eind van deze periode van twee maanden ervan in kennis stelt dat het nog niet met de vaststelling kan instemmen of hierover een ander standpunt inneemt.

4.  Indien onzekerheid betreffende de vaststelling van de toepasselijke wetgeving noopt tot contacten tussen de organen of autoriteiten van twee of meer lidstaten wordt, op verzoek van een of meer van de door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten aangewezen organen of van de bevoegde autoriteiten zelf, in onderling overleg vastgesteld welke wetgeving op de betrokkene van toepassing is, met inachtneming van artikel 13 van de basisverordening en de desbetreffende bepalingen van artikel 14 van de toepassingsverordening.

Indien er een verschil van mening bestaat tussen de betrokken organen of bevoegde autoriteiten, streven deze instanties naar een akkoord overeenkomstig bovengenoemde voorwaarden en is artikel 6 van de toepassingsverordening van toepassing.

5.  Het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan besloten is dat de wetgeving voorlopig of definitief van toepassing is, stelt de betrokkene hiervan onverwijld in kennis.

6.  Indien de betrokkene nalaat de in lid 1 vermelde informatie te verstrekken, worden de bepalingen van dit artikel toegepast op initiatief van het door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van de woonplaats van de betrokkene aangewezen orgaan, zodra dit, eventueel via een ander betrokken orgaan, kennis heeft genomen van de situatie van de betrokkene.

Artikel 17

Procedure voor de toepassing van artikel 15 van de basisverordening

De hulpfunctionaris oefent zijn in artikel 15 van de basisverordening bedoelde keuzerecht uit op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst wordt gesloten. De tot het sluiten van deze overeenkomst bevoegde autoriteit stelt het aangewezen orgaan van de lidstaat voor de wettelijke regeling waarvan de hulpfunctionaris heeft gekozen, hiervan in kennis.

Artikel 18

Procedure voor de toepassing van artikel 16, lid 1, van de basisverordening

Een verzoek van de werkgever of de betrokkene om een ontheffing van de artikelen 11 tot en met 15 van de basisverordening wordt, indien mogelijk vooraf, ingediend bij de bevoegde autoriteit of het door de autoriteit aangewezen orgaan van de lidstaat waarvan de werkgever of de betrokkene de wetgeving verzoekt toe te passen.

Artikel 19

Verstrekking van informatie aan betrokkenen en werkgevers

1.  Het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving krachtens titel II van de basisverordening van toepassing wordt, informeert de betrokkene en eventueel zijn werkgever(s) over de uit deze wetgeving voortvloeiende verplichtingen. Het verleent hun de nodige hulp bij de vervulling van de op grond van deze wetgeving verplichte formaliteiten.

2.  Het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving krachtens een bepaling van titel II van de basisverordening van toepassing is, geeft aan de betrokkene een bewijs van toepasselijke wetgeving af, ║ en vermeldt eventueel tot welke datum en onder welke voorwaarden. Op dit bewijs wordt het door de werkgever opgegeven loon vermeld.

Artikel 20

Samenwerking tussen organen

1.  De betrokken organen verstrekken het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving krachtens titel II van de basisverordening op een persoon van toepassing is de gegevens die nodig zijn voor de vaststelling van de datum waarop deze wetgeving van toepassing wordt en voor de vaststelling van de premies en bijdragen die de betrokkene en zijn werkgever(s) op grond van deze wetgeving verschuldigd zijn.

2.  Het bevoegd orgaan van de lidstaat waarvan de wettelijke regeling op een persoon van toepassing wordt, stelt het orgaan van de lidstaat waarvan de wettelijke regeling het laatst op die persoon van toepassing was, in kennis van de datum waarop de toepassing van die wettelijke regeling ingaat.

Artikel 21

Verplichtingen van de werkgever

1.  De werkgever die zijn statutaire zetel of vestiging buiten de bevoegde lidstaat heeft, dient alle verplichtingen na te komen waarin de op zijn werknemer toepasselijke wetgeving voorziet, met name de verplichting tot het betalen van de in deze wetgeving bedoelde premies en bijdragen, alsof hij zijn statutaire zetel of vestiging in de bevoegde lidstaat heeft.

2.  De werkgever die geen vestiging heeft in de lidstaat waarvan de wetgeving van toepassing is, ▌en diens werknemer ▌kunnen overeenkomen dat laatstgenoemde de verplichtingen van de werkgever inzake de betaling van premies en bijdragen namens de werkgever nakomt, zonder afbreuk te doen aan de onderliggende verplichtingen van de werkgever. De werkgever is verplicht een dergelijke regeling ter kennis te brengen van het bevoegde orgaan van deze lidstaat.

TITEL III

BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR VERSCHILLENDE CATEGORIEËN UITKERINGEN

HOOFDSTUK I

PRESTATIES BIJ ZIEKTE EN MOEDERSCHAPS- EN DAARMEE GELIJKGESTELDE VADERSCHAPSUITKERINGEN

Artikel 22

Algemene toepassingsbepalingen

1.  De bevoegde autoriteiten of organen zien erop toe dat alle nodige informatie ter beschikking van de verzekerden wordt gesteld betreffende de procedures en voorwaarden voor de toekenning van verstrekkingen wanneer deze verstrekkingen worden ontvangen op het grondgebied van een andere lidstaat dan die van het bevoegde orgaan ▌.

2.  De artikelen 25 en 26 van de toepassingsverordening doen geen afbreuk aan nationale bepalingen van een lidstaat die voorzien in de rechtstreekse betaling van een groter aandeel in de kosten in verband met verstrekkingen in de in lid 1 bedoelde situaties dan krachtens de basisverordening verplicht is.

3.  Twee of meer lidstaten of hun bevoegde autoriteiten kunnen onderling andere procedures en regelingen overeenkomen voor de toepassing van de artikelen 25, 26 en 27 van de toepassingsverordening. De hiertoe gesloten overeenkomsten mogen echter geen nadelige gevolgen hebben voor de voorwaarden en de bedragen voor de rechtstreekse betaling van de kosten in verband met verstrekkingen aan de betrokkenen zoals die uit de toepassing van deze verordening zouden voortvloeien. Deze overeenkomsten worden ter kennis gebracht van de Administratieve Commissie.

4.  Niettegenstaande artikel 5, onder a), van de basisverordening kan een lidstaat alleen verantwoordelijk worden voor de kosten van de verstrekkingen overeenkomstig artikel 22 van de basisverordening indien de verzekerde uit hoofde van de wetgeving van die lidstaat een aanvraag voor een pensioen heeft ingediend, of indien, overeenkomstig de artikelen 23 tot en met 30 van de basisverordening, de verzekerde een pensioen uit hoofde van de wetgeving van die lidstaat ontvangt.

Artikel 23

Toe te passen stelsel als er in het land van de woon- of verblijfplaats meer dan één stelsel bestaat

Indien de wettelijke regeling van het land van de woon- of verblijfplaats meer dan één verzekeringsstelsel voor ziekte en moeder- of vaderschap kent, worden voor de toepassing van artikel 17, artikel 19, lid 1, en de artikelen 20, 22, 24, 26 en 27 van de basisverordening de bepalingen van de wettelijke regeling met betrekking tot het algemeen stelsel voor werknemers gevolgd.

Artikel 24

Woonplaats in een andere dan de bevoegde lidstaat

1.  Voor de toepassing van artikel 17 van de basisverordening zijn de verzekerde of zijn gezinsleden verplicht zich te laten inschrijven bij het orgaan van de woonplaats onder overlegging van een document waaruit blijkt dat zij recht op verstrekkingen ten laste van de bevoegde lidstaat hebben.

Dit document wordt opgesteld door het bevoegde orgaan, eventueel na kennisneming van de door de werkgever verstrekte inlichtingen. Indien de verzekerde of zijn gezinsleden dit document niet overleggen, vraagt het orgaan van de woonplaats bij het bevoegde orgaan de nodige informatie op.

2.  Het in lid 1 bedoelde document blijft geldig totdat het bevoegde orgaan het orgaan van de woonplaats in kennis stelt van de intrekking ervan.

Het orgaan van de woonplaats stelt het bevoegde orgaan in kennis van iedere inschrijving die het overeenkomstig lid 1 heeft verricht en van iedere wijziging of schrapping daarvan.

3.  Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de in de artikelen 22, 24, 25 en 26 van de basisverordening bedoelde personen.

Artikel 25

Verblijf in een andere dan de bevoegde lidstaat

A)  Procedure en draagwijdte van het recht

1.  Voor de toepassing van artikel 19 van de basisverordening verstrekt de verzekerde de zorgverlener in de lidstaat van verblijf een door zijn bevoegd orgaan uitgereikt document waaruit blijkt dat hij recht heeft op verstrekkingen. Indien de verzekerde niet in het bezit is van dergelijk document, vraagt het orgaan van de verblijfplaats op verzoek, of indien anderszins noodzakelijk, bij het bevoegde orgaan het nodige document op.

2.  Uit het document blijkt dat de verzekerde volgens de voorwaarden van artikel 19 van de basisverordening recht heeft op verstrekkingen onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor verzekerden uit hoofde van de wetgeving van de lidstaat van verblijf ▌.

3.  Met de in artikel 19, lid 1, van de basisverordening genoemde verstrekkingen worden verstrekkingen bedoeld die in de lidstaat van verblijf volgens de daar geldende wetgeving worden verleend en die medisch noodzakelijk blijken om te voorkomen dat de verzekerde vóór het einde van zijn geplande verblijf naar de bevoegde lidstaat moet terugkeren om ▌de behandeling te ontvangen die hij nodig heeft.

B)  Procedure en regelingen voor de rechtstreekse betaling en/of vergoeding van verstrekkingen

4.  Indien de verzekerde de kosten van alle of een deel van de op grond van artikel 19 van de basisverordening verleende verstrekkingen ▌zelf heeft betaald en indien de door het orgaan van de verblijfplaats toegepaste wetgeving voorziet in de mogelijkheid van vergoeding van deze kosten aan de verzekerde, kan hij zijn verzoek om vergoeding aan het orgaan van de verblijfplaats richten. In dat geval vergoedt dat orgaan hem rechtstreeks het bedrag van de kosten van deze verstrekkingen binnen de grenzen en onder de voorwaarden van de volgens zijn wetgeving geldende vergoedingstarieven.

5.  Indien het verzoek om vergoeding van deze kosten niet rechtstreeks bij het orgaan van de verblijfplaats is ingediend, worden de ▌kosten door het bevoegde orgaan aan de betrokkene vergoed tegen het vergoedingstarief dat het orgaan van de verblijfplaats in het betrokken geval toepast, dan wel ten bedrage van de vergoeding die door het orgaan van de verblijfplaats zou zijn uitbetaald indien artikel 61 van de toepassingsverordening in het betrokken geval van toepassing was geweest.

Het orgaan van de verblijfplaats verstrekt het bevoegde orgaan desgevraagd de nodige inlichtingen ║ over de tarieven c.q. bedragen. ▌

6.  In afwijking van lid 5 kan het bevoegde orgaan de gemaakte kosten binnen de grenzen en onder de voorwaarden van de volgens zijn wetgeving geldende tarieven terugbetalen op voorwaarde dat de verzekerde ermee akkoord gaat dat deze bepaling op hem wordt toegepast ▌.

7.  De terugbetaling aan de verzekerde mag het bedrag van de werkelijk door hem gemaakte kosten nooit overschrijden.

8.  Wanneer het om aanzienlijke uitgaven gaat, kan het bevoegde orgaan een passend voorschot aan de verzekerde uitbetalen zodra deze het verzoek tot terugbetaling bij dit orgaan indient.

C)  Gezinsleden

9.  De leden 1 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden van de verzekerde.

Artikel 26

Geplande geneeskundige verzorging

A)  Toestemmingsprocedure

1.  Voor de toepassing van artikel 20, lid 1, van de basisverordening legt de verzekerde een door het bevoegde orgaan verstrekt document voor aan het orgaan van de verblijfplaats. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder bevoegd orgaan het orgaan dat de kosten van de geplande behandeling voor zijn rekening neemt; in de in artikel 20, lid 4, en artikel 27, lid 5, van de basisverordening bedoelde gevallen, waarin de in de lidstaat van de woonplaats verstrekte voordelen in natura met forfaitaire bedragen worden vergoed, berust deze bevoegdheid bij het orgaan van de woonplaats.

2.  Indien een verzekerde niet in de bevoegde lidstaat verblijft, vraagt hij toestemming aan het orgaan van de woonplaats, dat het verzoek onverwijld aan het bevoegde orgaan doorzendt.

Het orgaan van de woonplaats verklaart in dat geval of in de lidstaat van de woonplaats is voldaan aan de voorwaarden van artikel 20, lid 2, tweede zin, van de basisverordening.

De gevraagde toestemming mag door het bevoegde orgaan alleen geweigerd worden indien, volgens het oordeel van het orgaan van de woonplaats, in de lidstaat van de woonplaats van de verzekerde niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 20, lid 2, tweede zin, van de basisverordening, of indien dezelfde behandeling binnen een medisch verantwoorde termijn, gelet op de gezondheidstoestand van dat moment en het te verwachten ziekteverloop van de betrokkene, in de bevoegde lidstaat zelf kan worden gegeven.

Het bevoegde orgaan stelt het orgaan van de lidstaat van de woonplaats in kennis van zijn besluit.

Is na vijftien kalenderdagen gerekend vanaf de datum van verzending geen antwoord ontvangen, dan wordt de toestemming geacht door het bevoegde orgaan te zijn verleend.

3.  Indien een verzekerde persoon die niet in de bevoegde lidstaat woont behoefte heeft aan een dringende en levensreddende behandeling, kan de toestemming niet worden geweigerd op grond van de tweede zin van artikel 20, lid 2, van de basisverordening. In dergelijke omstandigheden wordt de toestemming door het orgaan van de woonplaats verleend voor rekening van het bevoegde orgaan, dat onverwijld door het orgaan van de lidstaat van de woonplaats wordt ingelicht.

Het bevoegde orgaan is verplicht om met betrekking tot de noodzaak van een dringende en levensreddende behandeling de bevindingen en behandelingskeuzen van artsen die door het orgaan van de woonplaats dat toestemming verleent zijn erkend, te aanvaarden.

4.  Tijdens de procedure voor het verlenen van de toestemming behoudt het bevoegde orgaan steeds de mogelijkheid de verzekerde door een door het orgaan gekozen arts in de lidstaat van de woon- of verblijfplaats te laten onderzoeken.

5.  Het orgaan van de verblijfplaats stelt, onverminderd een eventuele beslissing inzake de toestemming, het bevoegde orgaan ervan in kennis indien een aanvulling op de door de toestemming bestreken behandeling uit medisch oogpunt nodig blijkt. ▌

B)  Rechtstreekse betaling van de kosten in verband met door de verzekerde ontvangen verstrekkingen ▌

6.  Onverminderd lid 7 is artikel 25, leden 5 en 6, van de toepassingsverordening van overeenkomstige toepassing.

7.  Indien de verzekerde de kosten voor een medische behandeling waarvoor toestemming is verleend, geheel of gedeeltelijk zelf heeft betaald en het bedrag van de kosten dat het bevoegde orgaan op grond van lid 6 verplicht is aan het orgaan van de verblijfplaats of aan de verzekerde zelf te vergoeden (feitelijke kostprijs) lager is dan het bedrag van de kosten dat het voor dezelfde behandeling in de bevoegde lidstaat zou hebben moeten dragen (fictieve kostprijs), dan vergoedt het bevoegde orgaan de verzekerde op verzoek de door hem gemaakte kosten van de behandeling tot een bedrag dat gelijk is aan het verschil tussen de fictieve kostprijs en de feitelijke kostprijs. Het bedrag van de vergoeding mag evenwel niet hoger zijn dan dat van de daadwerkelijk door de verzekerde gedane uitgaven, waarbij ook rekening mag worden gehouden met het bedrag dat de verzekerde zou hebben moeten betalen indien de behandeling in de bevoegde lidstaat zou hebben plaatsgevonden.

C)  Reis- en verblijfkosten in het kader van een geplande geneeskundige verzorging

8.  De aan de behandeling verbonden reis- en verblijfkosten van de verzekerde en zo nodig van een begeleider worden betaald door dat orgaan indien toestemming is verleend in het geval van behandeling in een andere lidstaat. Ingeval de verzekerde persoon een persoon met een handicap is, worden de reis en het verblijf van een begeleidende persoon als noodzakelijk beschouwd.

D)  Gezinsleden

9.  Het bepaalde in de leden 1 tot en met 8 is van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden van een verzekerde.

Artikel 27

Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen bij een woon- of verblijfplaats in een andere dan de bevoegde lidstaat

A)  Door de verzekerde te volgen procedure

1.  Indien de wetgeving van de bevoegde lidstaat voorschrijft dat de verzekerde een bewijs overlegt om in aanmerking te komen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering uit hoofde van artikel 21, lid 1, van de basisverordening, vraagt de verzekerde ▌de arts van de lidstaat van de woonplaats die zijn gezondheidstoestand heeft vastgesteld, om een bewijs van arbeidsongeschiktheid, met vermelding van de vermoedelijke duur ervan.

2.  De verzekerde zendt het bewijs binnen de door de wetgeving van de bevoegde lidstaat bepaalde termijn naar het bevoegde orgaan ▌.

3.  Wanneer de behandelende artsen van de lidstaat van de woonplaats geen bewijzen van arbeidsongeschiktheid afgeven die krachtens de wetgeving van de bevoegde lidstaat vereist zijn, wendt de belanghebbende zich rechtstreeks tot het orgaan van de woonplaats. Dit orgaan laat onmiddellijk de arbeidsongeschiktheid medisch beoordelen en het in lid 1 bedoelde bewijs uitschrijven. Dit bewijs wordt onverwijld naar het bevoegde orgaan doorgezonden.

4.  Toezending van het in de leden 1, 2 en 3 bedoelde document ontslaat de verzekerde niet van de in de toepasselijke wettelijke regeling vastgestelde verplichtingen, met name ten aanzien van zijn werkgever. Desgewenst kan de werkgever c.q. het bevoegde orgaan de werknemer oproepen voor activiteiten die tot doel hebben om de arbeidsre-integratie op de werkplek te bevorderen.

B)  Door het orgaan van de lidstaat van de woonplaats te volgen procedure

5.  Op verzoek van het bevoegde orgaan of in de in lid 3, bedoelde gevallen onderwerpt het orgaan van de woonplaats de verzekerde voor zover nodig aan een geneeskundige controle, alsof het een eigen verzekerde betrof. De gegevens in het verslag van de controlerend geneesheer, waarin met name de vermoedelijke duur van de arbeidsongeschiktheid wordt vermeld, worden binnen drie werkdagen na de datum waarop de controle plaatsvond, door het orgaan van de woonplaats aan het bevoegde orgaan gezonden.

C)  Door het bevoegde orgaan te volgen procedure

6.  Het bevoegde orgaan behoudt de bevoegdheid om de rechthebbende vervolgens door een arts van eigen keuze te laten controleren.

7.  Onverminderd artikel 21, lid 1, tweede zin, van de basisverordening, betaalt het bevoegde orgaan de uitkeringen rechtstreeks aan de betrokkene en stelt het indien nodig het orgaan van de woonplaats hiervan in kennis. ▌

8.  Voor de toepassing van artikel 21, lid 1, van de basisverordening zijn de vermeldingen op het bewijs van arbeidsongeschiktheid van een in een andere lidstaat gevestigde verzekerde op grond van de medische bevindingen van de behandelend geneesheer voor het bevoegde orgaan bindend, onder voorbehoud van misbruik.

9.  Indien het bevoegde orgaan besluit de uitkeringen te weigeren ▌, stelt het de verzekerde, en tegelijkertijd het orgaan van de woonplaats, in kennis van deze beslissing.

D)  Procedure bij verblijf in een andere dan de bevoegde lidstaat

10.  De leden 1 tot en met 9 zijn van overeenkomstige toepassing wanneer de verzekerde in een andere dan de bevoegde lidstaat verblijft.

Artikel 28

Uitkeringen bij langdurige zorg in geval de woon- of verblijfplaats zich in een andere dan de bevoegde lidstaat bevindt

A)  Door de verzekerde te volgen procedure

1.  Om in aanmerking te komen voor uitkeringen bij langdurige zorg krachtens artikel 21, lid 1, van de basisverordening, dient de verzekerde zich te wenden tot het bevoegde orgaan. Het bevoegde orgaan stelt zo nodig het orgaan van de woonplaats daarvan in kennis.

B)  Door het orgaan van de woonplaats te volgen procedure

2.  Op verzoek van het bevoegde orgaan onderzoekt het orgaan van de woonplaats de toestand van de verzekerde met het oog op zijn behoefte aan langdurige zorg. Het bevoegde orgaan verschaft het orgaan van de woonplaats alle noodzakelijke gegevens met het oog op een dergelijk onderzoek.

C)  Door het bevoegde orgaan te volgen procedure

3.  Om de mate van behoefte aan langdurige zorg te bepalen heeft het bevoegde orgaan het recht de verzekerde te laten onderzoeken door een door het orgaan gekozen arts of andere deskundige.

4.  Artikel 27, lid 7, van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing.

D)  Procedure bij verblijf in een andere dan de bevoegde lidstaat

5.  De leden 1 tot en met 4 zijn van overeenkomstige toepassing wanneer de verzekerde in een andere dan de bevoegde lidstaat verblijft.

E)  Gezinsleden

6.  De leden 1 tot en met 5 zijn van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden van de verzekerde.

Artikel 29

Toepassing van artikel 28 van de basisverordening

Indien de lidstaat waar de voormalige grensarbeider het laatst zijn activiteiten uitoefende, niet langer de bevoegde lidstaat is en de voormalige grensarbeider of een lid van zijn familie daarnaar toe reist teneinde daar uit hoofde van artikel 28 van de basisverordening verstrekkingen te verkrijgen, legt hij aan het orgaan van de plaats van verblijf een door het bevoegde orgaan afgegeven document over.

Artikel 30

Premies of bijdragen ten laste van de pensioengerechtigden

Indien iemand van meer dan één lidstaat pensioenen ontvangt, kan het bedrag van de op alle betaalde pensioenen geheven premies en bijdragen in geen geval hoger zijn dan het bedrag dat geheven zou worden van door iemand met hetzelfde bedrag aan van de bevoegde lidstaat ontvangen pensioenen.

Artikel 31

Toepassing van artikel 34 van de basisverordening

A)  Door het bevoegde orgaan te volgen procedure

1.  Het bevoegde orgaan stelt de betrokkene in kennis van de bepaling van artikel 34 van de basisverordening ter voorkoming van samenloop van prestaties. De toepassing van deze voorschriften moet de persoon die niet op het grondgebied van de bevoegde lidstaat woont, ▌een recht garanderen op prestaties die ten minste gelijk zijn aan het totale bedrag of de totale waarde waarop hij/zij aanspraak zou kunnen maken als hij/zij in die lidstaat woonde.

2.  Het bevoegde orgaan stelt voorts het orgaan van de woon- of verblijfplaats in kennis van de betaling van uitkeringen bij langdurige zorg indien de wetgeving die het laatste orgaan toepast, voorziet in verstrekkingen voor langdurige zorg die zijn vermeld op de in artikel 34, lid 2, van de basisverordening bedoelde lijst.

B)  Door het orgaan van de woon- of verblijfplaats te volgen procedure

3.  Na ontvangst van de in lid 2 bedoelde informatie stelt het orgaan van de woon- of verblijfplaats het bevoegde orgaan onverwijld in kennis van elke voor hetzelfde doel bestemde verstrekking bij langdurige zorg die het aan de betrokkene krachtens zijn wetgeving verleent, en van het vergoedingstarief.

4.  De Administratieve Commissie neemt zo nodig de maatregelen ter uitvoering van dit artikel.

Artikel 32

Bijzondere uitvoeringsmaatregelen

1.  Voor de in bijlage II bedoelde lidstaten zijn de bepalingen van titel III, hoofdstuk I, van de basisverordening betreffende verstrekkingen slechts van toepassing op personen die uitsluitend op basis van een bijzonder stelsel voor ambtenaren recht hebben op verstrekkingen, voor zover zulks in die bijlage is gespecificeerd. Het orgaan van een andere lidstaat wordt niet, louter ten gevolge hiervan, verantwoordelijk gesteld voor de kosten van de verstrekkingen of uitkeringen die aan die personen of hun gezinsleden worden verleend.

2.  Niettegenstaande het bepaalde in lid 1, is artikel 23 van de basisverordening van toepassing op iedereen die zowel een pensioen uit hoofde van een in bijlage II genoemd stelsel voor ambtenaren van een lidstaat, als een pensioen uit hoofde van de wettelijke regeling van een andere lidstaat ontvangt.

3.  De maatregelen voor de praktische toepassing van de leden 1 en 2 worden vastgesteld door de Administratieve Commissie.

HOOFDSTUK II

PRESTATIES BIJ ARBEIDSONGEVALLEN EN BEROEPSZIEKTEN

Artikel 33

Recht op verstrekkingen en uitkeringen bij een woon- of verblijfplaats in een andere dan de bevoegde lidstaat

Voor de toepassing van artikel 36, lid 1, van de basisverordening zijn de in de artikelen 24 tot en met 27 van de toepassingsverordening vastgestelde procedures van overeenkomstige toepassing.

Artikel 34

Samenwerking tussen organen bij een arbeidsongeval of een beroepsziekte die zich in een andere dan de bevoegde lidstaat hebben voorgedaan

1.  Wanneer het arbeidsongeval plaatsvindt of de beroepsziekte voor de eerste maal medisch wordt vastgesteld op het grondgebied van een andere dan de bevoegde lidstaat, moet de aangifte van het arbeidsongeval of van de beroepsziekte worden gedaan overeenkomstig de wettelijke regeling van de bevoegde staat, in voorkomend geval onverminderd de wettelijke bepalingen die op het grondgebied van de lidstaat waar het arbeidsongeval plaatsvond of waar de beroepsziekte voor de eerste maal medisch werd vastgesteld, gelden en die in een dergelijk geval van toepassing blijven. Deze aangifte wordt aan het bevoegde orgaan gericht en aan het orgaan van de woon- of verblijfplaats wordt een afschrift gezonden.

2.  Het orgaan van de lidstaat op het grondgebied waarvan het arbeidsongeval plaatsvond of waar de beroepsziekte voor de eerste maal medisch werd vastgesteld, zendt aan het bevoegde orgaan de op dit grondgebied opgestelde geneeskundige verklaringen toe en verstrekt op verzoek van laatstgenoemd orgaan alle ter zake dienende inlichtingen.

3.  Indien bij een ongeval op weg van of naar het werk op het grondgebied van een andere lidstaat dan de bevoegde staat een onderzoek moet plaatsvinden op het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat, kan hiertoe een met het onderzoek belaste persoon worden aangewezen door het bevoegde orgaan, dat de autoriteiten van deze lidstaat hiervan in kennis stelt. Deze autoriteiten verlenen hun medewerking aan de met het onderzoek belaste persoon, in het bijzonder door iemand aan te wijzen die hem terzijde moet staan bij de raadpleging van de processen-verbaal en alle andere stukken die op het ongeval betrekking hebben.

4.  Na afloop van de behandeling wordt een uitvoerig verslag, vergezeld van de geneeskundige verklaringen betreffende de blijvende gevolgen van het ongeval of de ziekte en in het bijzonder de huidige toestand van de getroffene alsmede de genezing of de consolidatie van de letsels, aan het bevoegde orgaan gezonden. De honoraria hiervoor worden betaald door het orgaan van de woonplaats, casu quo het orgaan van de verblijfplaats, overeenkomstig het door dit orgaan toegepaste tarief; deze honoraria komen voor rekening van het bevoegde orgaan.

5.  Desgevraagd geeft het bevoegde orgaan het orgaan van de woonplaats, casu quo het orgaan van de verblijfplaats kennis van de beslissing waarin de datum van de genezing of van de consolidatie der letsels wordt vastgesteld, alsmede, in voorkomend geval, van de beslissing betreffende de toekenning van een rente.

Artikel 35

Geschillen naar aanleiding van de vraag of het ongeval of de ziekte al dan niet het gevolg van de uitoefening van een beroep is

1.  Wanneer het bevoegde orgaan betwist dat in het kader van artikel 36, lid 2, van de basisverordening de wettelijke regeling inzake arbeidsongevallen of beroepsziekten van toepassing is, stelt het het orgaan van de woonplaats of het orgaan van de verblijfplaats dat de verstrekkingen heeft verleend, hiervan onmiddellijk in kennis; de verstrekkingen worden dan als verstrekkingen van de ziekteverzekering beschouwd.

2.  Wanneer hieromtrent een definitieve beslissing is genomen, stelt het bevoegde orgaan het orgaan van de woonplaats of het orgaan van de verblijfplaats dat de verstrekkingen heeft verleend, hiervan onmiddellijk in kennis. Dit zet de verlening van de verstrekkingen op grond van de ziekteverzekering voort, indien de belanghebbende hier recht op heeft en het geen arbeidsongeval of beroepsziekte betreft. In het tegenovergestelde geval worden de door de belanghebbende op grond van de ziekteverzekering genoten verstrekkingen vanaf het ogenblik dat het ongeval of de ziekte voor het eerst medisch werd vastgesteld, beschouwd als prestaties wegens arbeidsongevallen of beroepsziekten.

Artikel 36

Procedure bij blootstelling aan het risico van een beroepsziekte in meer dan één lidstaat

1.  In het geval bedoeld in artikel 38 van de basisverordening wordt de aangifte van de beroepsziekte doorgezonden hetzij aan het voor beroepsziekten bevoegde orgaan van de staat onder de wettelijke regeling waarvan de getroffene laatstelijk werkzaamheden heeft verricht waardoor de bedoelde beroepsziekte kon ontstaan, hetzij aan het orgaan van de woonplaats, dat de aangifte aan het ║ bevoegde orgaan doorzendt.

Indien dit laatste orgaan vaststelt dat werkzaamheden waardoor de betrokken beroepsziekte kon ontstaan, het laatst onder de wettelijke regeling van een andere lidstaat zijn uitgeoefend, zendt het de aangifte en de daarbij gevoegde stukken aan het overeenkomstige orgaan van deze lidstaat door.

2.  Wanneer het orgaan van de lidstaat onder de wettelijke regeling waarvan de getroffene laatstelijk werkzaamheden heeft verricht waardoor de betrokken beroepsziekte kon ontstaan, vaststelt dat de getroffene of zijn nabestaanden niet voldoen aan de voorwaarden van deze wettelijke regeling, zendt genoemd orgaan de aangifte en alle daarbij behorende stukken, met inbegrip van de bevindingen en verslagen van het geneeskundig onderzoek dat door het eerste orgaan is verricht, alsmede een afschrift van de in de tweede alinea bedoelde beslissing, onverwijld door aan het orgaan van de lidstaat onder de wettelijke regeling waarvan de getroffene voordien werkzaamheden heeft verricht waardoor de betrokken beroepsziekte kon ontstaan.

Het stelt gelijktijdig de verzekerde in kennis van zijn beslissing, waarbij in het bijzonder de redenen tot weigering van de uitkeringen, de rechtsmiddelen en de beroepstermijnen worden vermeld, alsmede de datum waarop het dossier aan het orgaan van de lidstaat onder de wettelijke regeling waarvan de verzekerde voordien werkzaamheden heeft verricht waardoor de betrokken beroepsziekte kon ontstaan, werd doorgezonden.

3.  Eventueel kan volgens dezelfde procedure verder worden teruggegaan tot aan het overeenkomstige orgaan van de lidstaat onder de wettelijke regeling waarvan de getroffene het eerst werkzaamheden heeft verricht waardoor de bedoelde beroepsziekte kon ontstaan.

Artikel 37

Uitwisseling van inlichtingen tussen organen en betaling van voorschotten bij beroep tegen een afwijzende beslissing

1.  Indien beroep wordt ingesteld tegen een afwijzende beslissing van het orgaan van één der lidstaten onder de wettelijke regeling waarvan de getroffene werkzaamheden heeft verricht waardoor de betrokken beroepsziekte kon ontstaan, is dit orgaan verplicht hiervan kennis te geven aan het orgaan waaraan de aangifte werd doorgestuurd, volgens de procedure van artikel 36, lid 2, van de toepassingsverordening en om het later op de hoogte te stellen van de definitieve beslissing.

2.  Indien krachtens de wettelijke regeling die het orgaan waaraan de aangifte werd doorgestuurd toepast, recht op uitkeringen is ingegaan, betaalt dit orgaan voorschotten waarvan het bedrag eventueel na raadpleging van het orgaan tegen welks beslissing beroep werd ingesteld, wordt bepaald. Laatstgenoemd orgaan betaalt het bedrag der uitbetaalde voorschotten terug, indien het, ingevolge het ingestelde beroep, verplicht is de uitkeringen te verlenen. Dit bedrag wordt dan ingehouden op het bedrag van de aan de belanghebbende verschuldigde uitkeringen, overeenkomstig de procedure van artikel 71 van de toepassingsverordening.

Artikel 38

Verergering van een beroepsziekte

In de gevallen bedoeld in artikel 39 van de basisverordening is de aanvrager verplicht aan het orgaan van de lidstaat waarbij hij aanspraak op uitkeringen maakt, alle inlichtingen te verstrekken omtrent vroeger voor de bedoelde beroepsziekte toegekende uitkeringen. Dit orgaan kan zich, ter verkrijging van de inlichtingen die het noodzakelijk acht, wenden tot elk ander orgaan dat vroeger bevoegd is geweest.

Artikel 39

Beoordeling van de mate van ongeschiktheid bij een eerder of een later voorgekomen arbeidsongeval of beroepsziekte

Voor de toepassing van artikel 40, lid 3, van de basisverordening is, wanneer een eerdere of latere arbeidsongeschiktheid werd veroorzaakt door een ongeval dat plaatsvond terwijl de betrokkene onderworpen was aan de wetgeving van een lidstaat waarin geen onderscheid wordt gemaakt naar de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid, het bevoegde orgaan voor de eerdere of latere arbeidsongeschiktheid of de daartoe door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat aangewezen instelling verplicht op verzoek van het bevoegde orgaan van een andere lidstaat inlichtingen te verstrekken over de mate van een eerdere of latere arbeidsongeschiktheid, alsmede, voor zover mogelijk, gegevens aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of de arbeidsongeschiktheid het gevolg was van een arbeidsongeval in de zin van de door het orgaan van de tweede lidstaat toegepaste wetgeving.

In dat geval houdt het bevoegde orgaan overeenkomstig de door dit orgaan toegepaste wetgeving voor het verkrijgen van het recht op uitkeringen en het vaststellen van de hoogte van de uitkeringen rekening met de mate van ongeschiktheid die in deze eerdere of latere gevallen is ontstaan.

Artikel 40

Indiening en behandeling van aanvragen om renten of aanvullende uitkeringen

1.  Om in aanmerking te komen voor een rente of een aanvullende uitkering uit hoofde van de wettelijke regeling van een lidstaat, zijn de werknemer of zelfstandige of diens nabestaanden die op het grondgebied van een andere lidstaat wonen, verplicht een aanvraag te richten hetzij tot het bevoegde orgaan, hetzij tot het orgaan van de woonplaats, dat deze aan het bevoegde orgaan doorzendt. De aanvraag dient vergezeld te gaan van de vereiste bewijsstukken en te zijn opgesteld volgens de bepalingen van de door het bevoegde orgaan toegepaste wettelijke regeling.

2.  Het bevoegde orgaan geeft de aanvrager rechtstreeks of door bemiddeling van het verbindingsorgaan van de bevoegde staat kennis van zijn beslissing. Het zendt een afschrift van deze beslissing aan het verbindingsorgaan van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woont.

Artikel 41

Bijzondere uitvoeringsmaatregelen

De bepalingen van titel III, hoofdstuk II, van de basisverordening die betrekking hebben op verstrekkingen, zijn niet van toepassing op personen die uitsluitend recht hebben op verstrekkingen uit hoofde van een in bijlage II bij de toepassingsverordening genoemd bijzonder stelsel voor ambtenaren van een lidstaat.

HOOFDSTUK III

UITKERINGEN BIJ OVERLIJDEN

Artikel 42

Aanvraag om een uitkering bij overlijden

Voor de toepassing van de artikelen 42 en 43 van de basisverordening moet de aanvraag om een uitkering bij overlijden gericht worden aan het orgaan van de woonplaats van de aanvrager.

HOOFDSTUK IV

UITKERINGEN BIJ INVALIDITEIT, OUDERDOMS- EN NABESTAANDENPENSIOENEN

Artikel 43

Berekening van de uitkering

1.  Voor de berekening van het theoretische bedrag en het werkelijke bedrag van de uitkering overeenkomstig artikel 52, lid 1, onder b), van de basisverordening zijn de voorschriften van artikel 12, leden 3, 4, 5 en 6 van de toepassingsverordening van toepassing.

2.  Wanneer overeenkomstig artikel 12, lid 3, van de toepassingsverordening geen rekening is gehouden met tijdvakken van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering, berekent het orgaan van de lidstaat onder de wettelijke regeling waarvan deze tijdvakken zijn vervuld, het met deze tijdvakken overeenkomende bedrag volgens de wettelijke regeling die het toepast. Het op grond van artikel 52, lid 1, onder b), van de basisverordening berekende werkelijke bedrag van de uitkering wordt verhoogd met het bedrag dat overeenkomt met de tijdvakken van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering.

3.  Het orgaan van elke lidstaat berekent volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving het voor de tijdvakken van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering verschuldigde bedrag dat overeenkomstig artikel 53, lid 3, onder c), van de basisverordening niet aan de voorschriften inzake vermindering, schorsing of intrekking van een andere lidstaat onderworpen is.

Wanneer dit bedrag niet rechtstreeks kan worden bepaald omdat de door het bevoegde orgaan toegepaste wetgeving andere waarden aan de verzekeringstijdvakken toekent, kan een fictief bedrag worden vastgesteld. De Administratieve Commissie bepaalt op welke wijze dat fictieve bedrag wordt vastgesteld.

Artikel 44

Verlof om rekening te houden met tijdvakken voor kinderopvoeding

1.  Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "tijdvak van kinderopvoeding" verstaan een tijdvak dat krachtens de pensioenwetgeving van een lidstaat wordt meegeteld of dat recht geeft op een aanvulling op het pensioen met kinderopvoeding als expliciete reden, ongeacht volgens welke methode een dergelijk tijdvak wordt toegekend en ongeacht of het tijdvak tijdens de kinderopvoeding wordt verdiend of met terugwerkende kracht wordt erkend.

2.  Indien krachtens de wetgeving van de lidstaat die uit hoofde van titel II van de basisverordening bevoegd is, geen kinderopvoedingstijdvak in aanmerking wordt genomen, blijft het orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving op de betrokkene van toepassing was omdat deze aldaar, al dan niet in loondienst, werkzaam was op het tijdstip waarop de inaanmerkingneming van het kinderopvoedingstijdvak voor het kind in kwestie krachtens die wetgeving aanving, verantwoordelijk voor de inaanmerkingneming van dit tijdvak als een tijdvak van kinderopvoeding krachtens de door dat orgaan toegepaste wetgeving, alsof de kinderopvoeding op het grondgebied van de desbetreffende lidstaat had plaatsgevonden.

3.  De verplichting krachtens lid 2 geldt niet indien de wetgeving van een lidstaat wegens al dan niet in loondienst verrichte werkzaamheden op de betrokkene van toepassing is of wordt.

Artikel 45

Aanvraag voor uitkeringen

A)  Indiening van de aanvraag voor uitkeringen uit hoofde van artikel 44, lid 2, van de basisverordening

1.  Om in aanmerking te komen voor uitkeringen onder A-wetgevingen krachtens artikel 44, lid 2, van de basisverordening, richt de aanvrager een aanvraag tot het orgaan van de lidstaat onder de wetgeving waarvan hij viel op het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid met daaropvolgende invaliditeit is ontstaan of deze invaliditeit is verergerd of tot het orgaan van de woonplaats, dat de aanvraag aan eerstgenoemd orgaan doorzendt.

2.  Indien ziekengeld werd toegekend, moet de dag waarop het tijdvak van de toekenning van deze uitkering eindigt, in voorkomend geval worden beschouwd als de datum waarop de aanvraag werd ingediend.

3.  In het in artikel 47, lid 1, onder b), van de basisverordening bedoelde geval deelt het orgaan waarbij de belanghebbende laatstelijk aangesloten is geweest, aan het orgaan dat deze uitkeringen oorspronkelijk verschuldigd was, de hoogte en de datum van ingang van de krachtens de door eerstgenoemd orgaan toegepaste wettelijke regeling verschuldigde uitkeringen mee. Met ingang van deze datum worden de vóór de toeneming van de invaliditeit verschuldigde uitkeringen ingetrokken of verminderd tot het bedrag van de aanvulling bedoeld in artikel 47, lid 2, van de basisverordening.

B)  Indiening van andere aanvragen voor uitkeringen

4.  In andere situaties dan de in lid 1 bedoelde richt de aanvrager een aanvraag hetzij aan het orgaan van zijn woonplaats ▌, hetzij aan het orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan hij het laatst onderworpen is geweest. Indien de betrokkene nimmer onderworpen was aan de door het orgaan van zijn woonplaats toegepaste wetgeving, zendt dit orgaan de aanvraag door aan het orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan hij het laatst onderworpen is geweest.

5.  De datum van indiening van de aanvraag geldt voor alle betrokken organen.

6.  Indien de aanvrager in zijn aanvraag niet alle krachtens de wetgeving van andere lidstaten vervulde tijdvakken van verzekering of wonen heeft opgegeven hoewel hem daar uitdrukkelijk om is verzocht, wordt in afwijking van lid 5 de datum waarop de aanvrager zijn oorspronkelijke aanvraag completeert of een nieuwe aanvraag voor de ontbrekende tijdvakken indient, beschouwd als de datum van indiening van de aanvraag voor het orgaan dat de wetgeving in kwestie toepast, onder voorbehoud van gunstigere bepalingen in deze wetgeving.

Artikel 46

Door de aanvrager bij de aanvraag te voegen stukken en gegevens

1.  De aanvraag wordt door de aanvrager ingediend volgens de bepalingen van de wetgeving die door het in artikel 45, lid 1 of 4, van de toepassingsverordening bedoelde orgaan wordt toegepast, en gaat vergezeld van de bij die wetgeving voorgeschreven bewijsstukken. Meer bepaald verstrekt de aanvrager alle relevante beschikbare gegevens en bewijsstukken betreffende de tijdvakken van verzekering (organen, identificatienummers) van werkzaamheden in loondienst (werkgevers) of anders dan in loondienst (aard en plaats van de werkzaamheden) en van wonen (adressen) die in voorkomend geval onder een andere wetgeving vervuld zijn, alsmede betreffende de duur van die tijdvakken.

2.  Indien de aanvrager overeenkomstig artikel 50, lid 1, van de basisverordening verzoekt om uitstel van de toekenning van ║ ouderdomsuitkeringen ║ krachtens de wetgeving van een of meer lidstaten, vermeldt hij dit in zijn aanvraag en specificeert hij krachtens welke wetgeving hij om uitstel verzoekt. Om de aanvrager in de gelegenheid te stellen van dit recht gebruik te maken, delen de betrokken organen de aanvrager op diens verzoek alle gegevens mee waarover zij beschikken zodat hij zich een oordeel kan vormen over de gevolgen van de gelijktijdige of successieve toekenning van de uitkeringen waarop hij aanspraak kan maken.

3.  Indien een aanvrager overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat een uitkeringsaanvraag intrekt, wordt zulks niet beschouwd als gelijktijdige intrekking van tot de organen van andere lidstaten gerichte uitkeringsaanvragen.

Artikel 47

Behandeling van de aanvragen door de organen

A)  Behandelend orgaan

1.  ▌Het orgaan waaraan de aanvraag is gericht of doorgezonden overeenkomstig artikel 45, lid 1 of lid 4, van de toepassingsverordening wordt hierna als "contactorgaan" genoemd. Het orgaan van de woonplaats wordt niet als contactorgaan aangeduid indien de betrokkene nimmer onderworpen was aan de door dat orgaan toegepaste wetgeving.

Het als contactorgaan aangeduide orgaan behandelt niet alleen de uitkeringsaanvraag krachtens de wetgeving die het toepast, maar bevordert daarnaast de gegevensuitwisseling, de mededeling van beslissingen en de verrichtingen die noodzakelijk zijn voor de behandeling van de aanvraag door de betrokken organen en verstrekt de aanvrager op diens verzoek alle gegevens die relevant zijn voor de communautaire aspecten van deze behandeling en houdt hem op de hoogte van de vorderingen dienaangaande.

B)  Behandeling van aanvragen voor uitkeringen uit hoofde van artikel 44 van de basisverordening

2.  In het in artikel 44, lid 3, van de basisverordening bedoelde geval geeft het behandelend orgaan alle gegevens van de betrokkene door aan het orgaan waarbij deze voorheen aangesloten is geweest, dat het dossier op zijn beurt in behandeling neemt.

3.  De artikelen 48 tot en met 52 zijn niet van toepassing op de behandeling van de in artikel 44 van de basisverordening bedoelde aanvragen.

C)  Behandeling van andere aanvragen voor uitkeringen

4.  In andere situaties dan de in lid 2 bedoelde zendt het contactorgaan de aanvragen voor de uitkeringen, alle stukken waarover het beschikt en, in voorkomend geval, de relevante door de aanvrager verstrekte stukken onmiddellijk door aan alle betrokken organen zodat de behandeling van de aanvraag door al deze organen tegelijkertijd kan worden aangevangen. Het contactorgaan stelt de andere organen in kennis van de tijdvakken van verzekering of van wonen die krachtens de wettelijke regeling die het toepast zijn vervuld. Het contactorgaan vermeldt welke stukken op een later tijdstip zullen worden verstrekt en vult de aanvraag zo spoedig mogelijk aan.

5.  Elk van de andere betrokken organen deelt het contactorgaan de tijdvakken van verzekering of van wonen mee die krachtens de wettelijke regeling die het toepast zijn vervuld. ▌

6.  ▌Elk betrokken orgaan berekent het bedrag van de uitkeringen overeenkomstig artikel 52 van de basisverordening en stelt het contactorgaan en de overige betrokken organen in kennis van zijn beslissing, van het bedrag van de uitkeringen en van alle inlichtingen die nodig zijn voor de toepassing van de artikelen 53 tot en met 55 van de basisverordening.

7.  Mocht een orgaan op grond van de in de leden 4 en 5 van dit artikel bedoelde gegevens vaststellen dat artikel 46, lid 2, of artikel 57, lid 2 of lid 3, van de basisverordening moeten worden toegepast, dan stelt dit orgaan het contactorgaan en de overige betrokken organen hiervan in kennis.

Artikel 48

Mededeling van de beslissingen aan de aanvrager

1.  Elk orgaan geeft de aanvrager volgens de wetgeving die het toepast, kennis van de door dit orgaan genomen beslissing ▌. In elke beslissing worden de rechtsmiddelen en beroepstermijnen vermeld die daarop van toepassing zijn. Zodra het contactorgaan in kennis is gesteld van de beslissing van elk orgaan, wordt een samenvatting van die beslissingen aan de aanvrager en de overige betrokken organen toegezonden. Het model voor de samenvatting wordt opgesteld door de Administratieve Commissie. De aanvrager krijgt de samenvatting toegezonden in de taal van het orgaan of in een taal, naar keuze van de aanvrager, die als een officiële taal van de instellingen van de Gemeenschap is erkend overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag.

2.  Wanneer blijkt dat de aanvrager na ontvangst van de beknopte mededeling dat zijn/haar rechten negatief zijn beïnvloed door de interactie van besluiten genomen door twee of meer instanties, heeft hij/zij recht erop van de betrokken instanties te eisen dat zij hun beslissingen aan een herziening onderwerpen binnen een termijn vastgesteld in de desbetreffende nationale wetgeving. Deze termijnen beginnen op de datum van ontvangst van de beknopte mededeling. De aanvrager wordt schriftelijk op de hoogte gesteld van het resultaat van de herziening.

Artikel 49

Bepaling van de mate van invaliditeit

1.  Wanneer het bepaalde in artikel 46, lid 3, van de basisverordening van toepassing is, is alleen het behandelend orgaan bevoegd de beslissing omtrent de toestand van invaliditeit van de aanvrager te nemen. Het neemt deze beslissing zodra het in staat is te bepalen of voldaan wordt aan de voorwaarden die de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling stelt voor het ingaan van het recht, zo nodig met inachtneming van de artikelen 6 en 51 van de basisverordening. Het geeft de andere betrokken organen onverwijld kennis van deze beslissing.

Indien met inachtneming van de artikelen 6 en 51 van de basisverordening en afgezien van de voorwaarden betreffende de toestand van invaliditeit niet wordt voldaan aan de andere voorwaarden die de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling stelt voor het ingaan van het recht, stelt het behandelend orgaan het bevoegde orgaan van de lidstaat aan de wettelijke regeling waarvan de aanvrager het laatst onderworpen was, daarvan onmiddellijk in kennis. Dit laatste orgaan is bevoegd de beslissing omtrent de toestand van invaliditeit van de aanvrager te nemen, indien wordt voldaan aan de voorwaarden voor het ingaan van het recht, die de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling stelt; het geeft de andere betrokken organen onverwijld kennis van deze beslissing

2.  Eventueel kan voor het ingaan van het recht op dezelfde wijze verder worden teruggegaan tot aan het inzake invaliditeit bevoegde orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan de aanvrager het eerst onderworpen is geweest.

3.  Wanneer ▌artikel 46, lid 3, van de basisverordening niet van toepassing is, is elk orgaan, overeenkomstig de door het orgaan toegepaste wetgeving, bevoegd de aanvrager door een arts van eigen keuze of andere deskundige te laten onderzoeken om de mate van invaliditeit te bepalen. Het orgaan van een lidstaat houdt evenwel rekening met de medische documenten en rapporten alsmede met de inlichtingen van administratieve aard die door het orgaan van enige andere lidstaat zijn ingewonnen alsof deze in zijn eigen lidstaat waren opgesteld.

Artikel 50

Vooruitbetalingen en voorschotten op uitkeringen

1.  Niettegenstaande artikel 7 van de onderhavige verordening betaalt elk orgaan dat overeenkomstig artikel 52, lid 1, onder a), van de basisverordening tijdens de behandeling van een aanvraag voor uitkeringen vaststelt dat de aanvrager krachtens de door het orgaan toegepaste wetgeving recht heeft op een autonome uitkering, deze uitkering onmiddellijk. Deze betaling wordt als voorlopig beschouwd als het toegekende bedrag nog aan wijzigingen onderhevig is afhankelijk van het resultaat van de behandeling van de aanvraag.

2.  Ingeval geen enkele voorlopige uitkering aan de aanvrager kan worden betaald krachtens lid 1, doch indien uit de ontvangen inlichtingen blijkt dat een recht is ingegaan krachtens artikel 52, lid 1, onder b), van de basisverordening, betaalt het behandelende orgaan hem een terugvorderbaar voorschot dat zo dicht mogelijk het bedrag benadert dat vermoedelijk zal worden vastgesteld krachtens artikel 52, lid 1, onder b), van de basisverordening.

3.  Elk orgaan dat krachtens lid 1 of 2 verplicht is voorlopige uitkeringen of een voorschot te betalen, stelt de aanvrager hiervan onmiddellijk in kennis, waarbij het uitdrukkelijk zijn aandacht vestigt op de voorlopige aard van de genomen maatregel en op de rechtsmiddelen die krachtens de door het orgaan toegepaste wetgeving beschikbaar zijn.

Artikel 51

Herberekening van de uitkeringen

1.  In geval van een herberekening van de uitkeringen op grond van artikel 48, leden 3 en 4, artikel 50, lid 4, en artikel 59, lid 1, van de basisverordening is artikel 50 van de onderhavige verordening van overeenkomstige toepassing.

2.  Bij herberekening dan wel intrekking of schorsing van de uitkering geeft het orgaan dat deze beslissing heeft genomen, hiervan onverwijld kennis aan de belanghebbende volgens de procedure van artikel 3, leden 4 tot en met 7, van de toepassingsverordening en aan elk der organen ten aanzien waarvan de belanghebbende een recht heeft.

Artikel 52

Maatregelen ter bespoediging van het proces van de pensioenberekening

1.  Organen die wetgeving toepassen waaraan een aanvrager onderworpen is geweest, brengen schot in de behandeling van aanvragen en de betaling van uitkeringen waartoe de aanvrager gerechtigd is door:

   a) de identiteitbepalende elementen van personen die onder een door een orgaan van een andere lidstaat toegepaste wetgeving komen te vallen, uit te wisselen met of beschikbaar te stellen aan de organen van andere lidstaten en er tezamen voor te zorgen dat die identiteitbepalende elementen behouden en in overeenstemming blijven of, indien dit niet mogelijk is, die personen rechtstreeks toegang te geven tot de elementen die hun identiteit bepalen;
   b) ruim voordat iemand de minimum pensioengerechtigde leeftijd of een nader door de organen waaronder de persoon viel te bepalen leeftijd bereikt, gegevens (vervulde tijdvakken of andere belangrijke elementen) uit te wisselen met of beschikbaar te stellen aan de betrokkene en de organen van andere lidstaten met betrekking tot de pensioenrechten van personen die onder een door een orgaan van een andere lidstaat toegepaste wetgeving komen te vallen of, indien dit niet mogelijk is, die personen in te lichten over of hen in staat te stellen zich vertrouwd te maken met hun toekomstige rechten op uitkeringen.

2.  Voor de toepassing van lid 1 bepaalt de Administratieve Commissie welke informatieve elementen worden uitgewisseld of beschikbaar worden gesteld en welke procedures en mechanismen daarvoor worden gebruikt, met inaanmerkingneming van de kenmerken van de nationale pensioenregelingen, de administratieve en technische aspecten van hun organisatie en de technologische middelen waarover ze beschikken. De Administratieve Commissie verzekert de tenuitvoerlegging van deze pensioenregelingen door zorg te dragen voor een follow-up van de genomen maatregelen en de toepassing daarvan.

3.  Voor de doeleinden van de toepassing van lid 1, moet de instantie in de eerste lidstaat waar een persoon zijn Persoonlijke Identificatienummer (PIN) heeft ontvangen voor de doeleinden van de administratie van de sociale zekerheid in kennis worden gesteld van dit nummer.

Artikel 53

Coördinatiemaatregelen in een lidstaat

1.  Onverminderd artikel 51 van de basisverordening gelden de voorschriften van de nationale wetgeving aan de hand waarvan wordt bepaald welk orgaan verantwoordelijk is, welke regeling van toepassing is of welke verzekeringstijdvakken aan een specifieke regeling worden toegewezen en worden uitsluitend de krachtens de wetgeving van deze lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering in aanmerking genomen.

2.  Als de nationale wetgeving voorschriften behelst voor de coördinatie tussen de bijzondere stelsels voor ambtenaren en het algemene stelsel voor werknemers, blijven deze voorschriften onverlet door de bepalingen van de basisverordening en de onderhavige verordening.

HOOFDSTUK V

WERKLOOSHEIDSUITKERINGEN

Artikel 54

Samenstelling van tijdvakken en berekening van de uitkering

1.  Artikel 12, lid 1, van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing op artikel 61 van de basisverordening. Onverminderd de onderliggende verplichtingen van de betrokken organen, kan de betrokkene aan het bevoegde orgaan een document voorleggen waarin de krachtens die wetgeving vervulde tijdvakken worden vermeld en dat is afgegeven door het orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan de betrokkene tijdens zijn laatste al dan niet in loondienst verrichte werkzaamheden onderworpen was.

2.  Voor de toepassing van artikel 62, lid 3, van de basisverordening deelt het bevoegde orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan de betrokkene tijdens zijn laatste al dan niet in loondienst verrichte werkzaamheden onderworpen was, het orgaan van de woonplaats op diens verzoek alle voor de berekening van de werkloosheidsuitkering vereiste gegevens mede, met name het bedrag van het ontvangen salaris of beroepsinkomen.

3.  Voor de toepassing van artikel 62 van de basisverordening en niettegenstaande artikel 63 van die verordening houdt het bevoegde orgaan van een lidstaat waarvan de wettelijke regeling bepaalt dat de hoogte van de uitkering wisselt naar gelang van het aantal gezinsleden, eveneens rekening met de gezinsleden van de betrokkene die in een andere lidstaat wonen, alsof zij in de bevoegde lidstaat woonden. Deze bepaling is niet van toepassing als in de lidstaat waar de gezinsleden wonen, een andere persoon recht heeft op een werkloosheidsuitkering bij de berekening waarvan met deze gezinsleden rekening is gehouden.

Artikel 55

Voorwaarden voor en beperkingen van het behoud van het recht op uitkering wanneer de werkloze zich naar een andere lidstaat begeeft

1.  Om in aanmerking te komen voor toepassing van artikel 64 van de basisverordening stelt de werkloze die zich naar een andere lidstaat begeeft, het bevoegde orgaan daarvan vóór zijn vertrek in kennis en verzoekt hij dit orgaan om een document waaruit blijkt dat hij recht blijft houden op de uitkering onder de in artikel 64, lid 1, onder b), van de basisverordening vastgestelde voorwaarden.

Dit orgaan informeert hem over de verplichtingen die op hem rusten, en verstrekt hem genoemd document, waarin met name worden vermeld:

   a) sinds welke datum de werkloze niet langer ter beschikking staat van de diensten voor arbeidsvoorziening van de bevoegde staat;
   b) de overeenkomstig artikel 64, lid 1, onder b), van de basisverordening toegestane termijn voor de inschrijving als werkzoekende in de lidstaat waarheen de werkloze zich begeven heeft;
   c) de maximumtijd gedurende welke het recht op prestaties kan worden behouden overeenkomstig artikel 64, lid 1, onder c), van de basisverordening;
   d) de feiten waardoor het recht op uitkering kan worden gewijzigd.

2.  De werkloze schrijft zich in als werkzoekende bij de diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat waarheen hij zich begeeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 64, lid 1, onder b), van de basisverordening en overhandigt het orgaan van deze lidstaat het in lid 1 bedoelde document. Zo niet, dan wendt het orgaan van de plaats waarheen de werkloze zich heeft begeven, zich tot het bevoegde orgaan om de nodige informatie in te winnen.

3.  De diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven om daar werk te zoeken, informeren de werkloze over zijn verplichtingen.

4.  Het orgaan van de plaats waarheen de werkloze zich heeft begeven, zendt het bevoegde orgaan onmiddellijk een document met de datum van inschrijving van de werkloze bij de diensten voor arbeidsvoorziening en ▌zijn nieuwe adres.

Indien zich gedurende het tijdvak dat de werkloze recht heeft op behoud van zijn uitkering, feiten voordoen die het recht op uitkering kunnen beïnvloeden, zendt het orgaan van de plaats waarheen de werkloze zich heeft begeven aan het bevoegde orgaan en aan de betrokkene onmiddellijk een document met de relevante informatie.

Op verzoek van het bevoegde orgaan verstrekt het orgaan van de plaats waarheen de werkloze zich heeft begeven elke maand relevante informatie over de situatie van de werkloze en met name of deze nog steeds is ingeschreven bij de diensten voor arbeidsvoorziening en of hij zich houdt aan de georganiseerde controleprocedures.

5.  Het orgaan van de plaats waarheen de werkloze zich heeft begeven verricht de controle of laat deze verrichten alsof het een werkloze betrof die uitkeringen geniet krachtens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling. Het stelt het bevoegde orgaan onmiddellijk in kennis van elk feit als bedoeld in lid 1, onder d).

6.  De bevoegde autoriteiten of de bevoegde organen van twee of meer lidstaten kunnen onderling maatregelen vaststellen om het zoeken van werk door werklozen die zich krachtens artikel 64 van de basisverordening naar een van deze lidstaten begeven, te vergemakkelijken.

Artikel 56

Werkloze die in een andere dan de bevoegde lidstaat woonde

1.  Wanneer de werkloze overeenkomstig artikel 65, lid 2, van de basisverordening besluit zich zowel in de lidstaat van de woonplaats als in de lidstaat waar hij het laatst al dan niet in loondienst werkzaam is geweest, als werkzoekende in te schrijven, stelt hij allereerst het orgaan en de diensten voor arbeidsvoorziening van zijn woonplaats daarvan in kennis.

Op verzoek van de diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat waar hij het laatst al dan niet in loondienst werkzaam is geweest, geven de diensten voor arbeidsvoorziening van de woonplaats de relevante informatie over de inschrijving van de werkloze en diens pogingen om werk te vinden door.

2.  Wanneer de in de betrokken lidstaten toepasselijke wetgeving vereist dat een werkloze aan bepaalde verplichtingen voldoet en/of werk zoekt, wordt voorrang verleend aan de verplichtingen en/of de pogingen om werk te vinden in de lidstaat van de woonplaats.

Het feit dat een werkloze in de lidstaat waar hij het laatst werkzaam is geweest, niet heeft voldaan aan alle verplichtingen en/of geen werk heeft gezocht, heeft geen invloed op in de lidstaat van de woonplaats toegekende uitkeringen.

3.  Voor de toepassing van artikel 65, lid 5, onder b), van de basisverordening deelt het orgaan van de lidstaat aan de wettelijke regeling waarvan de werknemer het laatst onderworpen is geweest, het orgaan van de woonplaats op verzoek van dit laatste mede of de werknemer recht heeft op een uitkering op grond van artikel 64 van de basisverordening.

HOOFDSTUK VI

GEZINSUITKERINGEN

Artikel 57

Prioriteitsregels bij samenloop

Voor de toepassing van artikel 68, lid 1, onder b), punten i) en ii), van de basisverordening berekent elke betrokken lidstaat, wanneer de volgorde van prioriteit niet aan de hand van de woonplaats van de kinderen kan worden vastgesteld, het bedrag van de uitkeringen inclusief de kinderen die niet op zijn grondgebied wonen. Bij het toepassen van artikel 68, lid 1, onder b), punt i), betaalt het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving de hoogste uitkering biedt, het gehele bedrag uit. Het bevoegde orgaan van de andere lidstaat vergoedt dat orgaan, binnen de grenzen van de in de wetgeving van die lidstaat voorziene bedragen, de helft van dat bedrag.

Artikel 58

Voorschriften die van toepassing zijn indien er sprake is van wijziging van de toepasselijke wetgeving en/of het orgaan dat bevoegd is om gezinstoelagen toe te kennen

1.  Indien er gedurende een kalendermaand sprake is van wijziging van de lidstaat welks wetgeving toepasselijk is en/of welks orgaan bevoegd is om gezinstoelagen toe te kennen, ongeacht de in de wetgeving van de lidstaten bepaalde vervaldagen voor de betaling van de gezinsuitkeringen, ▌neemt het orgaan dat de gezinsuitkering heeft betaald op grond van de ▌wetgeving op grond waarvan de uitkeringen zijn toegekend aan het begin van deze maand, deze kosten tot het einde van de lopende maand voor zijn rekening.

2.  Het deelt het orgaan van de andere lidstaat of de betrokken lidstaten mede met ingang van welke datum het de betaling van de gezinsuitkeringen in kwestie staakt. De betalingen van de andere lidstaat gaat in op die datum.

Artikel 59

Procedure voor de toepassing van de artikelen 67 en 68 van de basisverordening

1.  De aanvraag om gezinsbijslagen wordt gericht aan het bevoegde orgaan. Voor de toepassing van de artikelen 67 en 68 van de basisverordening wordt rekening gehouden met de situatie van het gehele gezin alsof alle betrokkenen onderworpen zijn aan de wetgeving van de betrokken lidstaat en er verblijven, vooral wat het recht op prestaties betreft. Indien een persoon die recht heeft op prestaties dit recht niet uitoefent, houdt het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving van toepassing is rekening met een aanvraag om gezinsbijslagen die is ingediend door de andere ouder /als dusdanig beschouwde persoon of de persoon of instelling die de voogdij uitoefent.

2.  Het orgaan waarbij de aanvraag overeenkomstig lid 1 is ingediend, onderzoekt deze op grond van de gedetailleerde informatie die door de aanvrager is verstrekt, ▌rekening houdend met alle feitelijke en rechtelijke gegevens die de gezinssituatie van de aanvrager kenmerken.

Indien dat orgaan concludeert dat zijn wetgeving overeenkomstig artikel 68, leden 1 en 2 van de basisverordening prioritair van toepassing is, verstrekt het de gezinsbijslagen overeenkomstig de wetgeving die het toepast.

Indien het bevoegde orgaan oordeelt dat de mogelijkheid bestaat dat de betrokkene krachtens de wetgeving van een andere lidstaat overeenkomstig artikel 68, lid 2, van de basisverordening recht heeft op aanvullende bijslag, zendt het de aanvraag onverwijld door aan het bevoegde orgaan van die lidstaat en informeert het de betrokkene. Het informeert ook het orgaan van de andere lidstaat van zijn besluit betreffende de aanvraag en het bedrag van de toegekende gezinsbijslagen.

3.  Indien het orgaan waarbij de aanvraag is ingediend, oordeelt dat zijn wetgeving toepasselijk is, maar niet op grond van het prioritaire recht overeenkomstig de leden 1 en 2 van artikel 68 van de basisverordening, neemt het onverwijld een voorlopig beslissing over de in het concrete geval toepasselijke prioriteitsregels, en zendt het de aanvraag overeenkomstig artikel 68, lid 3 van de basisverordening door naar het orgaan van de andere lidstaat en stelt het de aanvrager daarvan voorts in kennis. Dit orgaan heeft twee maanden de tijd om zijn standpunt te bepalen ten aanzien van het genomen voorlopige besluit.

Indien het orgaan waaraan de aanvraag is doorgezonden, binnen de bovengenoemde termijn geen standpunt inneemt, is het bovengenoemde voorlopige besluit toepasselijk en betaalt het orgaan de bijslagen waarin zijn wetgeving voorziet en stelt het het doorzendende orgaan in kennis van het bedrag van de toegekende bijslagen.

4.  Indien er een meningsverschil is tussen de betrokken organen over de op grond van het prioritaire recht toepasselijke wetgeving, is artikel 6, leden 2 tot en met 5 van de toepassingsverordening van toepassing. Voor dit doel, zal het in artikel 6, lid 2, genoemde orgaan van woonplaats, het orgaan van het orgaan van de woonplaats van het kind of de kinderen zijn.

5.  Het orgaan dat voorlopige uitkeringen heeft betaald voor een hoger bedrag dan uiteindelijk voor zijn rekening komt, richt zich volgens de procedure van artikel 71 tot het prioritaire orgaan om het te veel betaalde terug te vorderen.

Artikel 60

Procedure voor de toepassing van artikel 69 van de basisverordening

Voor de toepassing van artikel 69 van de basisverordening stelt de Administratieve Commissie een lijst op van de aanvullende of bijzondere gezinsbijslagen voor wezen die onder hetzelfde artikel van de basisverordening vallen. Indien het prioritair bevoegde orgaan op grond van de wetgeving die het toepast geen aanvullende of bijzondere gezinsbijslagen voor wezen hoeft toe te kennen, zendt het de aanvraag voor gezinsbijslagen, vergezeld van alle nodige documenten en inlichtingen, onverwijld door aan het orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waaraan de betrokkene het langst onderworpen is geweest en die voorziet in dergelijke aanvullende of bijzondere gezinsbijslagen voor wezen. Eventueel moet op dezelfde wijze verder worden teruggegaan tot aan het orgaan van de lidstaat krachtens de wettelijke regeling waarvan de belanghebbende het kortste tijdvak van verzekering of wonen heeft vervuld.

TITEL IV

FINANCIËLE BEPALINGEN

HOOFDSTUK I

VERGOEDING VAN PRESTATIES KRACHTENS ARTIKEL 35, LID 1, EN ARTIKEL 41 VAN DE BASISVERORDENING

Afdeling 1

Vergoeding van prestaties op basis van de werkelijke kosten

Artikel 61

Beginselen

1.  Voor de toepassing van artikel 35, lid 1, en artikel 41 van de basisverordening wordt het werkelijke bedrag van de verleende verstrekkingen door het bevoegde orgaan aan het orgaan dat genoemde verstrekkingen heeft verleend, vergoed, zoals dit bedrag uit de boekhouding van laatstgenoemd orgaan blijkt, behoudens toepassing van artikel 62 van de toepassingsverordening.

2.  Wanneer het hele of een gedeelte van het werkelijke bedrag van de in lid 1 bedoelde verstrekkingen niet blijkt uit de boekhouding van het orgaan dat deze heeft verleend, wordt het te vergoeden bedrag bepaald op basis van een vast bedrag dat wordt vastgesteld op grond van alle ter zake dienende referenties die aan de beschikbare gegevens werden ontleend. De Administratieve Commissie beoordeelt de grondslagen die voor de berekening van de vaste bedragen dienen, en stelt de hoogte ervan vast.

3.  Voor de vergoeding kunnen geen hogere tarieven in rekening worden gebracht dan die welke gelden voor de verstrekkingen verleend aan verzekerden die zijn onderworpen aan de wettelijke regeling die wordt toegepast door het orgaan dat de in lid 1 bedoelde verstrekkingen heeft verleend.

Afdeling 2

Vergoeding van prestaties op basis van vaste bedragen

Artikel 62

Vaststelling van de betrokken lidstaten

1.  De in artikel 35, lid 2, van de basisverordening bedoelde lidstaten met zodanige juridische of administratieve structuren dat toepassing van vergoeding op grond van de werkelijk gemaakte kosten niet passend is, worden vermeld in bijlage III van de toepassingsverordening.

2.  Voor de in bijlage III bij de toepassingsverordening genoemde lidstaten wordt het bedrag van de verstrekkingen die krachtens artikel 17 van de basisverordening zijn verleend aan gezinsleden die niet in dezelfde lidstaat wonen als de verzekerde, en die krachtens artikel 22, artikel 24, lid 1, en de artikelen 25 en 26 van de basisverordening zijn verleend aan gepensioneerden en hun gezinsleden, door de bevoegde organen vergoed aan de organen die deze verstrekkingen hebben verleend op basis van een voor elk kalenderjaar vastgesteld vast bedrag. Dit vast bedrag moet het bedrag van de werkelijke uitgaven zo dicht mogelijk benaderen.

Artikel 63

Methode voor de berekening van de vaste maandelijkse bedragen en van het vaste totaalbedrag

1.  Voor elke crediteurlidstaat wordt het vaste maandelijkse bedrag per persoon (Fi) voor een kalenderjaar vastgesteld door de gemiddelde jaarlijkse kosten per persoon (Yi), volgens verschillende leeftijdsklassen (i), te delen door 12 en op het resultaat een aftrek (X) toe te passen volgens de volgende formule:

Fi = Yi*1/12*(1-X)

De symbolen in deze formule hebben de volgende betekenis:

   De ▌index i (waarden i = 1, 2 en 3) staat voor de drie leeftijdsklassen die voor de berekening van de vaste bedragen worden gehanteerd:
  

i = 1: personen onder de 20 jaar

  

i = 2: personen tussen 20 en 64 jaar

  

i = 3: personen van 65 jaar en ouder.

  

−  Yi staat voor de gemiddelde jaarlijkse kosten van de personen in de leeftijdsklasse i, zoals gedefinieerd in lid 2.

   De coëfficiënt X (0,20 of 0,15) staat voor de toegepaste aftrek, zoals omschreven
  

in lid 3.

2.  De gemiddelde jaarlijkse kosten per persoon (Yi) in leeftijdsklasse i worden verkregen door de jaarlijkse uitgaven voor het totaal van de verstrekkingen die door de organen van de crediteurlidstaat zijn verleend aan alle personen van de betreffende leeftijdsklasse die onder zijn wettelijke regeling vallen en op zijn grondgebied wonen, te delen door het gemiddelde ▌aantal betrokken personen in deze leeftijdsklasse in het kalenderjaar in kwestie. De berekening wordt gebaseerd op de uitgaven uit hoofde van de in artikel 23 van de toepassingsverordening bedoelde stelsels.

3.  De op het vaste maandelijkse bedrag toe te passen aftrek is in beginsel gelijk aan 20% (X = 0,20). Deze aftrek is gelijk aan 15% (X = 0,15) voor gepensioneerden en hun gezinsleden wanneer de bevoegde lidstaat niet in bijlage IV van de basisverordening wordt vermeld.

4.  Voor elke debiteurlidstaat is het vaste totaalbedrag voor een kalenderjaar de som van de producten die worden verkregen door in elke leeftijdsklasse i de vastgestelde vaste maandelijkse bedragen per persoon te vermenigvuldigen met het aantal maanden dat door de betrokkenen in de crediteurlidstaat in die leeftijdsklasse is vervuld.

Het aantal maanden dat door de betrokkenen in de crediteurlidstaat is vervuld is de som van de kalendermaanden in een kalenderjaar waarin de betrokkenen vanwege hun woonplaats op het grondgebied van de crediteurlidstaat in aanmerking kwamen voor verstrekkingen op dat grondgebied voor rekening van de debiteurlidstaat. Deze maanden worden vastgesteld aan de hand van een inventaris die voor dit doel wordt bijgehouden door het orgaan van de woonplaats, zulks op basis van de door het bevoegde orgaan verstrekte bewijsstukken inzake de rechten van de belanghebbenden.

5.  Uiterlijk ...(7) dient de Administratieve Commissie een specifiek verslag in over de toepassing van dit artikel, en met name over de in lid 3 bedoelde aftrekken. Op basis daarvan kan de Commissie een voorstel indienen met wijzigingen die nodig kunnen blijken om ervoor te zorgen dat de berekening van de vaste bedragen de werkelijke uitgaven zo dicht mogelijk benadert en dat de in lid 3 bedoelde aftrekken geen aanleiding geven tot onevenwichtige betalingen of dubbele betalingen voor de lidstaten.

6.  De Administratieve Commissie bepaalt volgens welke methoden en op welke wijze de in de vorige leden bedoelde factoren voor de berekening van de vaste bedragen worden vastgesteld.

7.  Onverminderd de leden 1 tot en met 4, kunnen de lidstaten de artikelen 94 en 95 van Verordening (EEG) nr. 574/72 gedurende ...(8) blijven toepassen voor de berekening van het vaste bedrag, mits de aftrek genoemd in lid 3 wordt toegepast.

Artikel 64

Kennisgeving van de gemiddelde jaarlijkse kosten

Het bedrag van de gemiddelde jaarlijkse kosten per persoon in elke leeftijdsklasse voor een bepaald jaar wordt uiterlijk aan het eind van het tweede jaar na het jaar in kwestie aan de Rekencommissie meegedeeld. Bij niet-inachtneming van deze termijnen wordt het bedrag gehanteerd van de gemiddelde jaarlijkse kosten per persoon dat de Administratieve Commissie laatstelijk een jaar daarvoor heeft vastgesteld.

De gemiddelde jaarlijkse kosten worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Afdeling 3

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 65

Procedure voor de vergoeding tussen organen onderling

1.  De vergoeding tussen de betrokken lidstaten vindt zo snel mogelijk plaats. Elk betrokken orgaan is verplicht de schuldvorderingen vóór de hierna vermelde termijnen te vergoeden zodra het daartoe in de mogelijkheid verkeert. Een geschil over een bepaalde vordering mag de vergoeding van de andere niet in de weg staan.

2.  De in de artikelen 35 en 41 van de basisverordening bedoelde vergoedingen tussen de organen van de lidstaten lopen via het verbindingsorgaan. Er kan een afzonderlijk verbindingsorgaan bestaan voor de vergoedingen uit hoofde van de artikelen 35 en 41 van de basisverordening.

Artikel 66

Termijnen voor de indiening en betaling van schuldvorderingen

1.  De op grond van de werkelijke uitgaven vastgestelde schuldvorderingen moeten uiterlijk twaalf maanden na afloop van het kalenderhalfjaar waarin deze vorderingen in de rekeningen van het crediteurorgaan zijn ingeschreven, bij het verbindingsorgaan van de debiteurlidstaat worden ingediend.

2.  De voor een kalenderjaar op grond van vaste bedragen vastgestelde schuldvorderingen moeten bij het verbindingsorgaan van de debiteurlidstaat worden ingediend binnen zes maanden na de maand waarin de gemiddelde kosten voor het jaar in kwestie in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt. De in artikel 63, lid 4, van de toepassingsverordening bedoelde inventarissen worden uiterlijk aan het eind van jaar volgend op het referentiejaar ingediend.

3.  Schuldvorderingen die na de in de leden 1 en 2 genoemde termijnen worden ingediend, worden niet in aanmerking genomen.

4.  De schuldvorderingen worden door het debiteurorgaan binnen zes maanden na afloop van de maand waarin zij bij het verbindingsorgaan van de debiteurlidstaat zijn ingediend, ▌ betaald aan het in artikel 65 van de toepassingsverordening bedoelde verbindingsorgaan van de crediteurlidstaat. Dit geldt niet voor de schuldvorderingen die het debiteurorgaan om een gegronde reden binnen deze termijn heeft afgewezen.

5.  Betwistingen betreffende ▌een schuldvordering worden uiterlijk een jaar na de maand waarin de schuldvordering werd ingediend, ▌geregeld.▌

6.  De Rekencommissie faciliteert de definitieve afsluiting van de rekeningen in gevallen waarin er geen regeling binnen de in lid 5 bedoelde termijn kan worden getroffen, en zij neemt op gemotiveerd verzoek van een van de partijen een beslissing over een betwisting binnen zes maanden na de maand waarin de zaak aan haar is voorgelegd.

Artikel 67

Moratoire interesten en interesten op voorschotten

1.  Na afloop van de in artikel 66, lid 4, van de toepassingsverordening bedoelde periode van zes maanden kan door het crediteurorgaan interest worden geïnd op openstaande schuldvorderingen, tenzij het debiteurorgaan binnen zes maanden vanaf het einde van de maand waarin de schuldvordering is ingediend, een voorschot heeft betaald van ten minste 90% van de totale schuldvordering ingediend uit hoofde van artikel 66, lid 1 of 2, van de toepassingsverordening. Voor de gedeelten van de schuldvordering die buiten het voorschot vallen, kan enkel interest worden aangerekend vanaf het einde van de in artikel 66, lid 5, van de toepassingsverordening bedoelde periode van één jaar.

2.  ▌De interest wordt berekend op basis van de referentievoet die door de Europese Centrale Bank wordt toegepast op haar belangrijkste herfinancieringsverrichtingen. De toegepaste referentievoet is die welke geldt op de eerste dag van de maand waarin de betaling verschuldigd is.

3.  Een verbindingsorgaan mag niet worden verplicht een in lid 1 bedoeld voorschot te aanvaarden. Indien een verbindingsorgaan zulk een aanbod afwijst, heeft het crediteurorgaan evenwel niet meer het recht om moratoire interesten in verband met de betrokken schuldvorderingen aan te rekenen buiten het bepaalde in de tweede zin van lid 1.

Artikel 68

Afsluiting van de jaarrekeningen

1.  Overeenkomstig artikel 72, onder g), van de basisverordening stelt de Administratieve Commissie op basis van het verslag van de Rekencommissie voor elk kalenderjaar een stand van de schuldvorderingen op. Hiertoe delen de verbindingsorganen de Rekencommissie binnen de door haar vastgestelde termijnen en op de door haar vastgestelde wijze het bedrag mede van de ingediende, betaalde of betwiste schuldvorderingen (crediteurpositie) enerzijds, en het bedrag van de ontvangen, betaalde of betwiste schuldvorderingen (debiteurpositie) anderzijds.

2.  De Administratieve Commissie kan elk onderzoek laten instellen, dienstig voor de controle op de statistische en boekhoudkundige gegevens, aan de hand waarvan de jaarlijkse stand van de schuldvorderingen bedoeld in lid 1 wordt opgesteld, inzonderheid om na te gaan of deze gegevens in overeenstemming zijn met de voorschriften van deze titel.

HOOFDSTUK II

VERGOEDING VAN WERKLOOSHEIDSUITKERINGEN UIT HOOFDE VAN ARTIKEL 65 VAN DE BASISVERORDENING

Artikel 69

Vergoeding van werkloosheidsuitkeringen

Bij ontstentenis van het in artikel 65, lid 8, van de basisverordening bedoelde akkoord richt het orgaan van de woonplaats aan het orgaan van de lidstaat aan de wetgeving waarvan de rechthebbende het laatst onderworpen is geweest, een verzoek om vergoeding van werkloosheidsuitkeringen uit hoofde van artikel 65, leden 6 en 7, van de basisverordening. Dit verzoek wordt gedaan binnen zes maanden gerekend vanaf het einde van het halve kalenderjaar waarin de laatste betaling plaatsvond van de werkloosheidsuitkeringen om vergoeding waarvan wordt verzocht. Het verzoek vermeldt het bedrag van de uitkeringen die gedurende de in artikel 65, leden 6 en 7, van de basisverordening bedoelde tijdvakken van drie of vijf maanden zijn betaald, het tijdvak waarvoor deze uitkeringen zijn betaald en de identificatiegegevens van de werkloze. Aanvragen worden ingediend en betaald via de verbindingsorganen van de betrokken lidstaten.

Het is niet vereist aanvragen in behandeling te nemen die zijn ingediend na het verstrijken van de in de eerste paragraaf genoemde termijn.

Het bepaalde in artikel 65, lid 1, en artikel 66, leden 4 tot en met 6, van de toepassingsverordening is van overeenkomstige toepassing.

Na afloop van de in artikel 66, lid 4, van de toepassingsverordening bedoelde periode van zes maanden kan het crediteurorgaan de nog openstaande schuldvorderingen vermeerderen met interest. Deze interest wordt berekend overeenkomstig artikel 67, lid 2, van de toepassingsverordening.

Het maximumbedrag van de in de derde zin van artikel 65, lid 6, van de basisverordening bedoelde vergoeding is per geval het bedrag van de uitkering waarop een betrokkene recht zou hebben op grond van de wetgeving van de lidstaat waaraan hij het laatst was onderworpen, indien hij geregistreerd was bij de diensten voor arbeidsvoorziening van dat land. In de betrekkingen tussen de in bijlage XY vermelde lidstaten stellen de bevoegde instanties van één van deze lidstaten aan de wetgeving waarvan de betrokkene het laatst was onderworpen, echter het maximumbedrag per geval vast op basis van het gemiddelde bedrag van de werkloosheidsuitkeringen die in het voorgaande kalenderjaar onder de wetgeving van deze lidstaat van toepassing waren.

HOOFDSTUK III

TERUGVORDERING VAN TE VEEL ONTVANGEN PRESTATIES EN VOORLOPIGE BETALINGEN, COMPENSATIE, BIJSTAND INZAKE INVORDERING

Afdeling 1

Beginselen

Artikel 70

1.  Voor de toepassing van artikel 84 van de basisverordening en in het bij dit artikel vastgestelde kader vindt de invordering van schuldvorderingen telkens wanneer dat mogelijk is bij voorkeur plaats door middel van compensatie, zowel tussen de organen die vorderingen hebben, hierna de "verzoekende instanties" genoemd, en de organen die uitkeringen verschuldigd zijn, hierna de "aangezochte instanties" genoemd, als ten aanzien van de verzekerde overeenkomstig de artikelen 71 en 72 van de toepassingsverordening.

Wanneer de hele of een deel van de schuldvordering niet door middel van de in de eerste alinea bedoelde compensatie kon worden ingevorderd, worden de door de begunstigde verschuldigde bedragen ingevorderd krachtens de artikelen 73 tot en met 82 van de toepassingsverordening.

2.  Het verbindingsorgaan moet voor de aan hem gerichte verzoeken als aangezochte instantie worden beschouwd.

Afdeling 2

Compensatie

Artikel 71

Onverschuldigde of te veel ontvangen uitkeringen

1.  Indien het orgaan van een lidstaat aan een rechthebbende op uitkeringen een groter bedrag heeft uitbetaald dan waarop hij recht heeft, verzoekt dit orgaan, op de wijze en binnen de grenzen als bepaald in de door dit orgaan toegepaste wetgeving, aan het orgaan van enige andere lidstaat dat uitkeringen aan deze rechthebbende verschuldigd is, het te veel betaalde bedrag in te houden op de bedragen die het aan bedoelde rechthebbende betaalt. Laatstgenoemd orgaan houdt het bedrag in op de wijze en binnen de grenzen als voor een dergelijke schuldvergelijking is bepaald bij de wetgeving die door dit orgaan wordt toegepast alsof het door dit orgaan zelf te veel betaalde bedragen betreft en maakt het ingehouden bedrag over aan het crediteurorgaan.

2.  In het kader van artikel 6 stelt het orgaan dat voorlopige uitkeringen heeft betaald, hoogstens twee maanden nadat de toepasselijke wetgeving of het voor de betaling van de uitkeringen verantwoordelijke orgaan is vastgesteld, de berekening op van het bedrag dat het bevoegd orgaan hem verschuldigd is. Wanneer door de rechthebbende en/of zijn werkgever voorlopige premies of bijdragen zijn betaald, wordt hiermee bij de vaststelling van dit bedrag rekening gehouden.

Het bevoegd orgaan dat aan de rechthebbende uitkeringen verschuldigd is, houdt het uit hoofde van de voorlopige betaling verschuldigde bedrag in op de bedragen die het aan de betrokkene verschuldigd is. Het debiteurorgaan houdt het bedrag in, op de wijze en binnen de grenzen als voor een dergelijke schuldvergelijking is bepaald bij de door dit orgaan toegepaste wetgeving, en maakt het ingehouden bedrag onverwijld over aan de instelling die vorderingen heeft.

3.  Wanneer een verzekerde in een lidstaat sociale bijstand heeft genoten gedurende een tijdvak waarin hij krachtens de wetgeving van een andere lidstaat recht op uitkeringen had, kan de instelling die de bijstand heeft verleend, indien zij een wettelijk verhaalsrecht heeft op de uitkeringen die verschuldigd zijn aan bedoelde persoon, aan het orgaan van enige andere lidstaat dat uitkeringen aan deze persoon verschuldigd is, verzoeken het voor bijstand uitgegeven bedrag in te houden op de sommen die het aan bedoelde persoon betaalt.

Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing op het gezinslid van een verzekerde dat op het grondgebied van een lidstaat bijstand heeft genoten gedurende een tijdvak waarin deze verzekerde vanwege het betrokken gezinslid krachtens de wetgeving van een andere lidstaat recht op uitkeringen had.

Het crediteurorgaan zendt de berekening van het hem verschuldigde bedrag aan het debiteurorgaan. Dit houdt het bedrag in, op de wijze en binnen de grenzen als voor een dergelijke schuldvergelijking is bepaald bij de door dit orgaan toegepaste wetgeving, en maakt het ingehouden bedrag onverwijld over aan de instelling die vorderingen heeft.

4.  In de in de leden 2 en 3 bedoelde gevallen zendt het bevoegde orgaan de betrokkene een overzicht van zijn situatie met de bedragen die krachtens de wettelijke regeling die dit orgaan toepast, verschuldigd of te veel ontvangen zijn.

Artikel 72

Onverschuldigde of te veel geïnde premies of bijdragen

In het kader van artikel 6 gaat het orgaan dat van een verzekerde en/of zijn werkgever voorlopige premies of bijdragen heeft geïnd, pas over tot terugbetaling van de bedragen in kwestie aan degenen die deze hebben betaald, na bij het bevoegde orgaan navraag te hebben gedaan naar de bedragen die op grond van artikel 6, lid 4, eventueel aan dit orgaan verschuldigd zijn.

Afdeling 3

Invordering

Artikel 73

Verzoeken om inlichtingen

1.  Op verzoek van de verzoekende instantie verstrekt de aangezochte instantie haar de inlichtingen die haar van nut zijn voor de invordering van een schuldvordering.

Teneinde zich deze inlichtingen te verschaffen, oefent de aangezochte instantie de bevoegdheden uit die zijn vastgesteld bij de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke van toepassing zijn voor de invordering van soortgelijke schuldvorderingen, ontstaan in de eigen lidstaat.

2.  Het verzoek om inlichtingen vermeldt naam, adres en enige andere relevante informatie waartoe de verzoekende instantie normaliter toegang heeft, van de persoon waarop de te verstrekken inlichtingen betrekking hebben, alsmede de aard en het bedrag van de schuldvordering uit hoofde waarvan het verzoek wordt ingediend.

3.  De aangezochte instantie is niet gehouden inlichtingen te verstrekken welke zij niet zou kunnen verkrijgen voor de invordering van soortgelijke schuldvorderingen, ontstaan in de eigen lidstaat.

4.  De aangezochte instantie stelt de verzoekende instantie op de hoogte van de beweegredenen die zich verzetten tegen het voldoen aan het verzoek tot inlichtingen.

Artikel 74

Notificatie

1.  Op verzoek van de verzoekende instantie gaat de aangezochte instantie over tot notificatie aan de geadresseerde, volgens de in de eigen lidstaat voor de notificatie van overeenkomstige akten geldende rechtsregels, van alle, met inbegrip van de gerechtelijke, akten en beslissingen met betrekking tot een schuldvordering en/of de invordering daarvan, welke uitgaan van de lidstaat van de verzoekende instantie.

2.  Het verzoek tot notificatie vermeldt naam, adres en enige andere relevante informatie waartoe de verzoekende instantie normaliter toegang heeft van de geadresseerde, de aard en het onderwerp van de te notifiëren akte of beslissing, en, in voorkomend geval, naam, adres en enige andere relevante informatie waartoe de verzoekende instantie normaliter toegang heeft van de debiteur en de in de akte of de beslissing bedoelde schuldvordering, alsmede alle andere nuttige inlichtingen.

3.  De aangezochte instantie stelt de verzoekende instantie onverwijld op de hoogte van het gevolg dat aan het verzoek tot notificatie is gegeven en meer in het bijzonder van de datum waarop de akte of de beslissing aan de geadresseerde is toegezonden.

Artikel 75

Verzoek tot invordering

1.  Het verzoek tot invordering van premies of bijdragen of het verzoek tot terugvordering van onverschuldigde of te veel betaalde uitkeringen dat de verzoekende instantie tot de aangezochte instantie richt, dient vergezeld te gaan van een officieel exemplaar of van een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de executoriale titel, afgegeven in de lidstaat van de verzoekende instantie en, in voorkomend geval, van het origineel of van een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van andere voor de invordering benodigde documenten.

2.  De verzoekende instantie kan slechts een verzoek tot invordering indienen:

   a) indien de schuldvordering of de executoriale titel in de lidstaat niet worden betwist, behalve wanneer artikel 78, lid 2, tweede alinea, wordt toegepast;
   b) wanneer zij in de eigen lidstaat de daartoe ter beschikking staande invorderingsprocedures heeft ingesteld, welke op grond van de in lid 1 bedoelde titel kunnen worden uitgevoerd, en de genomen maatregelen niet tot volledige betaling van de schuldvordering zullen leiden.

3.  In het verzoek tot invordering worden vermeld:

   a) naam, adres en alle andere relevante informatie betreffende de identiteit van de betrokken persoon en/of de derde die houder is van hem toebehorende vermogensbestanddelen;
   b) alle relevante informatie betreffende de identiteit van de aangezochte instantie;
   c) de executoriale titel die is afgegeven in de lidstaat van de verzoekende instantie;
   d) aard en bedrag van de schuldvordering, met inbegrip van hoofdsom, interest en alle andere verschuldigde sancties, boetes en kosten, uitgedrukt in de valuta van de lidstaten van de beide instanties;
   e) de datum waarop de geadresseerde door de verzoekende instantie en/of door de aangezochte instantie van de titel kennis is gegeven;
   f) de datum met ingang waarvan en de periode gedurende welke de executie mogelijk is volgens het geldende recht van de lidstaat van de verzoekende instantie;
   g) alle overige relevante informatie.

4.  Het verzoek tot invordering bevat voorts een verklaring waarin de verzoekende instantie bevestigt dat de voorwaarden van lid 2 zijn vervuld.

5.  De verzoekende instantie doet de aangezochte instantie, zodra zij hiervan kennis heeft, alle nuttige inlichtingen toekomen die betrekking hebben op de zaak die de aanleiding was voor het verzoek tot invordering.

Artikel 76

Executoriale titel voor de schuldvordering

1.  De executoriale titel van de schuldvordering wordt rechtstreeks erkend en automatisch behandeld als een executoriale titel van een schuldvordering van de aangezochte instantie.

2.  Onverminderd lid 1 kan de executoriale titel van de schuldvordering, in voorkomend geval en volgens de bepalingen welke van toepassing zijn in de lidstaat van de aangezochte instantie, worden bekrachtigd als, erkend als, aangevuld met of vervangen door een op het grondgebied van dat land geldende executoriale titel.

Binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek tot invordering trachten de bevoegde autoriteiten de formaliteiten betreffende bekrachtiging, erkenning, aanvulling of vervanging van de titel te vervullen, tenzij de derde alinea van toepassing is. ║ Indien de executoriale titel in behoorlijke vorm is opgesteld, mogen zij niet weigeren deze formaliteiten te vervullen. De aangezochte instantie stelt de verzoekende instantie in kennis van de redenen waarom de periode van drie maanden niet kan worden nageleefd.

Ingeval het vervullen van één van deze formaliteiten aanleiding geeft tot een betwisting van de schuldvordering en/of de door de verzoekende instantie afgegeven executoriale titel, is artikel 78 van toepassing.

Artikel 77

Wijze en termijnen van betaling

1.  De invordering geschiedt in de valuta van de lidstaat van de aangezochte instantie. De aangezochte instantie dient het volledige door haar ingevorderde bedrag van de schuldvordering aan de verzoekende instantie over te maken.

2.  De aangezochte instantie kan, indien de in haar lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen dit toelaten, en na raadpleging van de verzoekende instantie, aan de debiteur uitstel van betaling verlenen of een betaling in termijnen toestaan. De door de aangezochte instantie uit hoofde van dit uitstel van betaling geïnde interesten dienen eveneens te worden overgemaakt aan de verzoekende instantie.

Met ingang van de datum waarop de executoriale titel van de schuldvordering rechtstreeks is erkend of overeenkomstig artikel 76 is bekrachtigd, erkend, aangevuld of vervangen, wordt interest geïnd wegens niet-tijdige betaling krachtens de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die van toepassing zijn in de lidstaat van de aangezochte instantie, welke interest wordt overgemaakt aan de verzoekende instantie.

Artikel 78

Betwisting van de schuldvordering of executoriale titel van de schuldvordering

1.  Indien gedurende de invorderingsprocedure de schuldvordering en/of de in de lidstaat van de verzoekende instantie afgegeven executoriale titel door een belanghebbende worden betwist, wordt de zaak door deze voor de bevoegde instantie van de lidstaat van de verzoekende instantie gebracht, overeenkomstig de in deze laatste lidstaat geldende rechtsregels. Deze vordering moet door de verzoekende instantie worden genotifieerd aan de aangezochte instantie. Bovendien kan zij door de belanghebbende worden genotifieerd aan de aangezochte instantie.

2.  Zodra de aangezochte instantie de in lid 1 bedoelde notificatie heeft ontvangen, hetzij van de verzoekende instantie, hetzij van de belanghebbende, schorst zij de executieprocedure in afwachting van de beslissing van de op dit gebied bevoegde instantie, tenzij de verzoekende instantie overeenkomstig de tweede alinea anders verzoekt. Indien zij dit nodig acht, kan zij overgaan tot het nemen van conservatoire maatregelen om de invordering te waarborgen, voor zover de in haar lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen zulks toestaan voor soortgelijke schuldvorderingen.

Niettegenstaande de eerste alinea kan de verzoekende instantie overeenkomstig de in haar lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en administratieve praktijken de aangezochte instantie verzoeken een betwiste schuldvordering in te vorderen, voor zover de in de lidstaat van de aangezochte instantie geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en administratieve praktijken zulks toelaten. Indien de uitkomst van deze betwisting vervolgens voor de schuldenaar gunstig uitvalt, is de verzoekende instantie gehouden tot terugbetaling van elk ingevorderd bedrag, vermeerderd met eventueel verschuldigde vergoedingen, overeenkomstig de in de lidstaat van de aangezochte instantie geldende wettelijke bepalingen.

3.  Wanneer de betwisting betrekking heeft op uitvoeringsmaatregelen die zijn getroffen in de lidstaat van de aangezochte instantie, wordt de zaak voor de bevoegde instantie van deze lidstaat gebracht, overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van deze lidstaat.

4.  Wanneer de bevoegde instantie waarvoor de zaak overeenkomstig lid 1 is gebracht, een gewone of administratieve rechter is, vormt de uitspraak van deze rechter, voor zover zij gunstig is voor de verzoekende instantie en zij het mogelijk maakt om de schuldvordering in de lidstaat van de verzoekende instantie in te vorderen, de "executoriale titel" en wordt de schuldvordering op grond van deze uitspraak ingevorderd.

Artikel 79

Beperkingen van de bijstand

De aangezochte instantie is niet gehouden:

   a) de in de artikelen 73 tot en met 78 van de toepassingsverordening genoemde bijstand te verlenen, indien de invordering van de schuldvordering, wegens de situatie van de debiteur, in diens lidstaat ernstige moeilijkheden van economische of sociale aard zou kunnen opleveren, voor zover de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en de administratieve praktijken die gelden in de lidstaat van de aangezochte instantie zulks toelaten voor soortgelijke nationale schuldvorderingen;
   b) de in de artikelen 73 tot en met 78 van de toepassingsverordening bedoelde bijstand te verlenen, indien het eerste verzoek krachtens de artikelen 73, 74 en 75 van de toepassingsverordening betrekking heeft op schuldvorderingen die meer dan vijf jaar bestaan, te rekenen vanaf het tijdstip van vaststelling van de executoriale titel in overeenstemming met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen of de administratieve praktijken die gelden in de lidstaat van de verzoekende instantie, tot de datum van het verzoek. In gevallen waarin de schuldvordering of de titel wordt betwist, wordt de termijn berekend vanaf het tijdstip waarop de verzoekende staat vaststelt dat de schuldvordering of executoriale titel van de schuldvordering niet langer kan worden betwist.

Artikel 80

Conservatoire maatregelen

Op met redenen omkleed verzoek van de verzoekende instantie gaat de aangezochte instantie over tot het nemen van conservatoire maatregelen teneinde de invordering van een schuldvordering te waarborgen, voor zover de in de lidstaat van de aangezochte instantie geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen zulks toestaan.

Voor de tenuitvoerlegging van de eerste alinea zijn de artikelen 73, 74, 75 en 77 van de toepassingsverordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 81

Kosten

1.  Er worden geen uitvoeringskosten in rekening gebracht wanneer de schuldvordering wordt ingevorderd volgens de in de artikel 71 en 72 van de toepassingsverordening bedoelde compensatiemethode.

2.  De aangezochte instantie verricht de invordering en de inhouding bij de betrokken persoon van alle aan de invordering in het kader van de artikelen 73 tot en met 77 en artikel 81 van de toepassingsverordening verbonden kosten, overeenkomstig de in haar lidstaat ten aanzien van soortgelijke schuldvorderingen geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.

3.  De lidstaten zien wederzijds af van iedere vergoeding van de kosten die voortvloeien uit de wederzijdse bijstand die zij elkaar op grond van de voorschriften van de basisverordening of de toepassingsverordening verlenen.

4.  Bij een invordering waarbij zich een bijzonder probleem voordoet of waarbij de kosten zeer hoog zijn, kunnen de verzoekende en de aangezochte instanties per geval specifieke afspraken maken over de modaliteiten van de vergoeding.

De bevoegde autoriteit van de lidstaat van de verzoekende instantie blijft ten opzichte van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van de aangezochte instantie verantwoordelijk voor de kosten en mogelijke verliezen welke het gevolg zijn van eisen die als niet gerechtvaardigd zijn erkend wat de gegrondheid van de schuldvordering of de geldigheid van de door de verzoekende instantie afgegeven titel betreft.

TITEL V

DIVERSE BEPALINGEN, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 82

Administratieve en medische controle

1.  Onverminderd artikel 27 wordt, wanneer een rechthebbende op de in de hoofdstukken I, II en IV van titel III bedoelde uitkeringen op het grondgebied van een andere lidstaat woont of verblijft dan die waar zich het orgaan bevindt dat de uitkeringen verschuldigd is, de medische controle op verzoek van dit orgaan uitgeoefend door het orgaan van de woon- of verblijfplaats van de rechthebbende, op de wijze als bepaald in de wettelijke regeling die door laatstgenoemd orgaan wordt toegepast. In dit geval is het debiteurorgaan gebonden door de bevindingen van het orgaan van de woon- of verblijfplaats.

Indien het orgaan van de woon- of verblijfplaats krachtens artikel 82 van de basisverordening een geneeskundig onderzoek moet verrichten, gaat het hiertoe over op de wijze als bepaald in de wetgeving die door dit orgaan wordt toegepast. Indien de wetgeving geen voorschriften hieromtrent bevat, wendt het zich tot het debiteurorgaan om te vernemen welke voorschriften moeten worden toegepast.

Het debiteurorgaan behoudt de bevoegdheid om de rechthebbende vervolgens door een arts van eigen keuze te laten controleren. De rechthebbende kan echter alleen worden verzocht zich naar de lidstaat van het debiteurorgaan te begeven als hij in staat is de reis te ondernemen zonder dat dit zijn gezondheid schaadt en mits de daaraan verbonden reis- en verblijfkosten voor rekening komen van het debiteurorgaan.

2.  Wanneer een rechthebbende op de in de hoofdstukken I, II en IV van titel III bedoelde uitkeringen op het grondgebied van een andere lidstaat woont of verblijft dan die waar zich het orgaan bevindt dat de uitkeringen verschuldigd is, wordt de administratieve controle op verzoek van dit orgaan uitgeoefend door het orgaan van de woon- of verblijfplaats van de rechthebbende. Het debiteurorgaan deelt het orgaan van de woon- of verblijfplaats de punten mede waarop de administratieve controle betrekking moet hebben. Laat het dit achterwege, dan verricht het orgaan van de woon- of verblijfplaats de controle op de wijze als bepaald in de wettelijke regeling die het toepast.

Het orgaan van de woon- of verblijfplaats is verplicht aan het orgaan dat de uitkeringen verschuldigd is en om controle heeft verzocht, een rapport toe te zenden.

Artikel 83

Kennisgevingen

1.  De lidstaten delen de Commissie de namen en adressen mede van de in artikel 1, onder m), q) en r), van de basisverordening en in artikel 1, lid 2, onder a) en b), van de toepassingsverordening bedoelde autoriteiten en organen, alsook van de overeenkomstig de toepassingsverordening aangewezen organen.

2.  De in lid 1 bedoelde autoriteiten en organen moeten beschikken over een elektronische identiteit in de vorm van een identificatiecode en een elektronisch adres.

3.  De Administratieve Commissie stelt de structuur, de inhoud en de wijze vast waarop de in lid 1 bedoelde kennisgevingen moeten geschieden, als ook het gemeenschappelijk formaat en het model van deze kennisgevingen.

4.  Bijlage IV van de toepassingsverordening vermeldt de voor het publiek toegankelijke gegevensbank met de in lid 1 bedoelde informatie. De gegevensbank wordt opgericht en beheerd door de Commissie. De lidstaten zijn echter verantwoordelijk voor het inbrengen van hun eigen nationale contactinformatie in deze gegevensbank. Voorts zorgen de lidstaten ervoor dat de krachtens lid 1 vereiste ingebrachte nationale contactinformatie correct is.

5.  De lidstaten dragen zorg voor de permanente bijwerking van de in lid 1 bedoelde informatie.

Artikel 84

Informatie

1.  De Administratieve Commissie stelt de nodige informatie op om de belanghebbenden voor te lichten over hun rechten en de administratieve formaliteiten die zij dienen te vervullen om deze rechten geldend te maken. De verspreiding van deze informatie geschiedt bij voorkeur langs elektronische weg door deze on line te zetten op voor het publiek toegankelijke sites. De Administratieve Commissie vergewist zich ervan dat deze regelmatig wordt bijgewerkt.

2.  Het in artikel 75 van de basisverordening bedoelde Raadgevend Comité kan adviezen uitbrengen en aanbevelingen doen ter verbetering van de informatie en de verspreiding daarvan.

3.  De lidstaten zien erop toe dat de nodige informatie ter beschikking wordt gesteld van de onder de basisverordening vallende personen om hen te attenderen op de veranderingen die bij de basisverordening en de toepassingsverordening zijn aangebracht, teneinde hen in staat te stellen hun rechten geldend te maken.

4.  De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat hun organen geïnformeerd worden en dat zij alle al dan niet wetgevende bepalingen, met inbegrip van de besluiten van de Administratieve Commissie, op de gebieden en onder de voorwaarden van de basisverordening en de toepassingsverordening toepassen.

Artikel 85

Omrekening van valuta's

Voor de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening is de wisselkoers tussen twee valuta's de door de Europese Centrale Bank bekendgemaakte referentiekoers.

Artikel 86

Statistieken

De bevoegde autoriteiten stellen de statistieken betreffende de toepassing van de basisverordening en de toepassingsverordening op en doen deze aan het secretariaat van de Administratieve Commissie toekomen. Deze gegevens worden verzameld en gestructureerd volgens het plan en de methode die door de Administratieve Commissie worden vastgesteld. De Commissie draagt zorg voor de verspreiding van deze informatie.

Artikel 87

Wijziging van de bijlagen

De bijlagen I, II, III en IV van de toepassingsverordening en de bijlagen I, VI, VII, VIII en IX van de basisverordening kunnen op verzoek van de betrokken lidstaat/lidstaten of hun bevoegde autoriteiten en na eenparige instemming van de Administratieve Commissie worden gewijzigd bij een verordening van de Commissie.

Artikel 88

Overgangsbepalingen

De bepalingen van artikel 87 van de basisverordening zijn van toepassing op de door de toepassingsverordening bestreken situaties.

Artikel 89

Intrekking

1.  Verordening (EEG) nr. 574/72 wordt met ingang van ...(9) ║ ingetrokken.

Verordening (EEG) nr. 574/72 blijft evenwel van kracht en de rechtsgevolgen ervan worden gehandhaafd voor:

   a) Verordening (EG) nr. 859/2003 van de Raad van 14 mei 2003 tot uitbreiding van de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en Verordening (EEG) nr. 574/72 tot onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze bepalingen vallen(10), zulks zolang genoemde verordening niet wordt ingetrokken of gewijzigd;
   b) Verordening (EEG) nr. 1661/85 van de Raad van 13 juni 1985 tot vaststelling van de technische aanpassingen van de communautaire regelingen op het gebied van de sociale zekerheid van migrerende werknemers met betrekking tot Groenland(11), zulks zolang genoemde verordening niet wordt ingetrokken of gewijzigd;
   c) de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte(12), de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen(13) alsmede andere overeenkomsten die een verwijzing bevatten naar Verordening (EEG) nr. 1408/71, zulks zolang genoemde overeenkomsten niet worden gewijzigd als gevolg van deze verordening.

2.  Verwijzingen naar Verordening (EEG) nr. 574/72 in Richtlijn 98/49/EG van de Raad van 29 juni 1998 betreffende de bescherming van de rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen(14) moeten worden gelezen als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 90

Slotbepalingen

Deze verordening treedt in werking zes maanden na de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie ║.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ║

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

BIJLAGE I

Van kracht gebleven en nieuwe toepassingsbepalingen van bilaterale overeenkomsten

(artikel 8, lid 1, en artikel 9, lid 2)

BIJLAGE II

Bijzondere stelsels voor ambtenaren

(artikelen 32 en 41)

A.  Bijzondere stelsels voor ambtenaren waarop de bepalingen van titel III, hoofdstuk 1, van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende verstrekkingen niet van toepassing zijn

1.  Duitsland

Versorgungssystem für Beamte (zorgstelsel voor ambtenaren)

2.  Spanje

Mutualismo administrativo (bijzonder stelsel voor ambtenaren, strijdkrachten en justitieel apparaat)

B.  Bijzondere stelsels voor ambtenaren waarop de bepalingen van titel III, hoofdstuk 2, van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende verstrekkingen niet van toepassing zijn

1.  Duitsland

Unfallfürsorge für Beamte (ongevallenverzekering voor ambtenaren)

BIJLAGE III

Lidstaten die de kosten van de prestaties op basis van basis bedragen vergoeden

(artikel 62, lid 1)

BIJLAGE IV

Bevoegde autoriteiten en organen, organen van de woon- of verblijfplaats, toegangspunten, door de bevoegde autoriteiten aangewezen organen en instellingen

(artikel 83, lid 4)

(1) PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1, rectificatie in PB L 200 van 7.6.2004, blz. 1.
(2) PB C 324 van 30.12.2006, blz. 59.
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 9 juli 2008 .
(4) PB L 150 van 10.6.2008, blz. 28.
(5) PB L 74 van 27.3.1972, blz. 1. ║
(6) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.
(7)* Vijf jaar na de inwerkingtreding van de toepassingsverordening.
(8)* Vijf jaar na de inwerkingtreding van de toepassingsverordening.
(9)* De datum van inwerkingtreding van deze verordening.
(10) PB L 124 van 20.5.2003, blz. 1.
(11) PB L 160 van 20.6.1985, blz. 7.
(12) PB L 1 van 3.1.1994, blz. 1.
(13) PB L 114 van 30.4.2002, blz. 6. ║
(14) PB L 209 van 25.7.1998, blz. 46.


Coördinatie van de socialezekerheidsstelsels: bijlage XI ***I
PDF 488kWORD 231k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Bijlage
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 9 juli 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, en tot vaststelling van de inhoud van bijlage XI (COM(2006)0007 – C6-0029/2006 – 2006/0008(COD))
P6_TA(2008)0349A6-0229/2008

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0007),

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0376),

–   gelet op artikel 251, lid 2, en de artikelen 42 en 308 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0029/2006),

–   gelet op de artikelen 42 en 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A6-0229/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel (COM(2006)0007), als geamendeerd door het Parlement;

2.   beschouwt procedure 2007/0129(COD) als vervallen als gevolg van de opname van de inhoud van het Commissievoorstel (COM(2007)0376) in procedure 2006/0008(COD);

3.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in de voorstellen aan te brengen of ze door nieuwe teksten te vervangen;

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 9 juli 2008 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2008 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, en tot vaststelling van de inhoud van de bijbehorende bijlagen

P6_TC1-COD(2006)0008


(Voor de EER en Zwitserland relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 42 en 308,

Gezien het voorstel van de Commissie║,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  In Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels(4) is bepaald dat de inhoud van de bijlagen II, X en XI bij die verordening zal worden vastgesteld vóór de datum van toepassing van die verordening.

(2)  De bijlagen I, III, IV, VI, VII, VIII en IX bij Verordening (EG) nr. 883/2004 moeten worden aangepast om rekening te houden met zowel de regelingen van de lidstaten die sinds de aanneming van deze verordening tot de Europese Unie zijn toegetreden, als de recente ontwikkelingen in de andere lidstaten.

(3)  ▌Artikel 56, lid 1, en artikel 83 van Verordening (EG) nr. 883/2004 ▌ voorzien in bijzondere bepalingen met betrekking tot de toepassing van de wetgeving van de lidstaten, op te nemen in bijlage XI bij die verordening. Het doel van bijlage XI is rekening te houden met de bijzonderheden van de verschillende socialezekerheidsstelsels van de lidstaten teneinde de toepassing van de coördinatieregels te vergemakkelijken.

(4)  Een aantal lidstaten heeft verzocht om opneming van vermeldingen betreffende de toepassing van hun socialezekerheidswetgeving in bijlage XI en heeft de Commissie toelichtingen van juridische en praktische aard verstrekt betreffende hun wetgevingen en stelsels.

(5)  Gelet op de noodzaak van rationalisering en vereenvoudiging in de nieuwe verordening is een gemeenschappelijke aanpak noodzakelijk om te verzekeren dat vermeldingen voor verschillende lidstaten die van vergelijkbare aard zijn of dezelfde doelstelling nastreven, in beginsel op dezelfde manier behandeld worden.

(6)  Aangezien het doel van Verordening (EG) nr. 883/2004 de coördinatie van wetgeving inzake sociale zekerheid is, een terrein waarvoor de bevoegdheid uitsluitend bij de lidstaten berust, dienen vermeldingen die niet verenigbaar zijn met de doelstellingen║, evenals vermeldingen die alleen een verduidelijking van de interpretatie van de nationale wetgeving betreffen, niet in die verordening te worden opgenomen.

(7)  Enkele verzoeken van de lidstaten hadden betrekking op punten die voor meerdere lidstaten relevant waren: het is ║ zinvol deze punten op een meer algemeen niveau te behandelen, hetzij door verduidelijking in de hoofdtekst van Verordening (EG) nr. 883/2004 of in een van de andere bijlagen, die dus dienovereenkomstig aangepast zouden moeten worden, hetzij door bepalingen in de in artikel 89 van die verordening bedoelde toepassingsverordening, in plaats van door middel van vergelijkbare vermeldingen in bijlage XI voor meerdere lidstaten.

(8)  Het is ook zinvol om bepaalde specifieke punten in andere bijlagen dan bijlage XI te behandelen, afhankelijk van doel en inhoud daarvan, ║om te verzekeren dat de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 883/2004 zowel intern als onderling coherent zijn.

(9)  Om Verordening (EG) nr. 883/2004 begrijpelijker en gemakkelijker hanteerbaar te maken voor burgers die om informatie verzoeken of aanvragen indien bij de organen van de lidstaten, dienen verwijzingen naar de wetgeving van de betreffende lidstaten ook in de oorspronkelijke taal te zijn, als dat nodig lijkt om eventuele misverstanden te voorkomen.

(10)  Verordening (EG) nr. 883/2004 dient daarom dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

(11)  In Verordening (EG) nr. 883/2004 is bepaald dat die verordening van toepassing is met ingang van de datum van inwerkingtreding van de toepassingsverordening. Deze verordening dient dus vanaf diezelfde datum van toepassing te zijn,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 883/2004 wordt als volgt gewijzigd:

(1)  De volgende overweging wordt ingevoegd na overweging 5:"

(5 bis)  Voor sommige vermeldingen betreffende lidstaten die vermeld staan in bijlage VI bij Verordening (EEG) nr. 1408/71, geldt nu een aantal algemene bepalingen uit Verordening (EG) nr. 883/2004. Zo stelt artikel 5 van Verordening (EG) nr. 883/2004, met als titel "Gelijkstelling van prestaties, inkomsten, feiten en gebeurtenissen", dat, indien overeenkomstig de wetgeving van de bevoegde lidstaat wettelijke gevolgen voortvloeien uit het vóórkomen van bepaalde feiten of gebeurtenissen, dergelijke wettelijke gevolgen ook moeten worden toegekend aan gelijkwaardige feiten of gebeurtenissen die plaatsvinden in een andere lidstaat. Bijgevolg is een aantal van de punten in bijlage VI van Verordening (EEG) nr. 1408/71 overbodig geworden.

"

(2)  De volgende overweging wordt ingevoegd na overweging 8:"

(8 bis)  Gezinsleden van voormalige grensarbeiders moeten de mogelijkheid hebben om een medische behandeling voort te zetten in het voormalige land van arbeid van de verzekerde na diens pensionering.

"

(3)  De volgende overweging wordt ingevoegd na overweging 17:"

(17 bis)  Zodra overeenkomstig titel II van deze verordening wetgeving op een persoon van toepassing wordt, moeten de voorwaarden inzake de aansluiting en het recht op prestaties bepaald worden door de wetgeving van de bevoegde lidstaat, met inachtneming van de communautaire wetgeving.

"

(4)  De volgende overweging wordt ingevoegd na overweging 18:"

(18 bis)  Het beginsel van eenheid van de toepasselijke wetgeving is zeer belangrijk en moet worden versterkt. Dat mag echter niet inhouden dat het toekennen van een uitkering, in overeenstemming met deze verordening en met inbegrip van de uitbetaling van verzekeringsbijdragen of verzekeringsdekking ten voordele van de begunstigde, volstaat om te beslissen dat de wetgeving van de lidstaat waar de instelling is gevestigd die deze uitkering heeft toegekend, de toepasselijke wetgeving is voor de persoon in kwestie*.

______________

* cf. gevoegde zaken nrs. C-502/01 en C-31/02, Gaumain-Cerri en Barth, Jur. 2004, I-6483.

"

(5)  In artikel 1 wordt het volgende punt ingevoegd:"

(v bis) "worden onder "verstrekkingen" verstaan verstrekkingen waarin voorzien wordt door de wetgeving van een lidstaat en die bedoeld zijn om de kosten van medische verzorging en de met deze verzorging verbonden producten en diensten te verstrekken, beschikbaar te stellen, rechtstreeks te betalen of terug te betalen, met inbegrip van verstrekkingen voor langetermijnzorg;".

"

(6)  Artikel 3, lid 5, wordt vervangen door:"

5.  Deze verordening is niet van toepassing:

   a) op sociale en medische bijstand of
   b) op prestaties in verband waarmee een lidstaat de aansprakelijkheid voor aan personen berokkende schade op zich neemt en voor compensatie zorgt, zoals voor slachtoffers van oorlog en militaire operaties of de gevolgen, slachtoffers van misdrijven, moord- of terroristische aanslagen, slachtoffers van schade veroorzaakt door in naam van de staat handelende personen tijdens de uitoefening van hun functie, of personen die benadeeld zijn om politieke of godsdienstige redenen of wegens hun afkomst.

"

   7) ║ Artikel 14, ║ lid 4 wordt vervangen door:"
4.  Indien krachtens de wetgeving van een lidstaat het recht op een vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering afhankelijk is van het wonen van de verzekerde in die lidstaat of van eerdere werkzaamheden als werknemer of zelfstandige, is artikel 5, onder b), uitsluitend van toepassing op personen die ooit onderworpen zijn geweest aan de wetgeving van die lidstaat omdat zij daar al dan niet in loondienst een werkzaamheid hebben verricht.
5.  Indien krachtens de wetgeving van een lidstaat het recht op een vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering afhankelijk is van de vervulling van verzekeringstijdvakken, wordt dat recht uitsluitend toegekend aan personen die eerder verzekeringstijdvakken hebben vervuld in die lidstaat onder hetzelfde stelsel."

(8)  Artikel 18, lid 2, wordt vervangen door:"

2.  De gezinsleden van een grensarbeider hebben tijdens hun verblijf in de bevoegde lidstaat recht op verstrekkingen. Zolang bijlage III echter van kracht is en indien de bevoegde lidstaat wordt vermeld in bijlage III, hebben de gezinsleden van een grensarbeider die in dezelfde lidstaat als de grensarbeider verblijven, alleen onder de in artikel 19, lid 1, bepaalde voorwaarden recht op verstrekkingen in de bevoegde lidstaat.

"

(9)  Artikel 28, lid 1, wordt vervangen door:"

1.  Een grensarbeider die met ouderdoms- of invaliditeitspensioen gaat, heeft in geval van ziekte recht op verdere verstrekkingen in de lidstaat waar hij laatstelijk werkzaamheden al dan niet in loondienst heeft verricht, indien het gaat om de voortzetting van een behandeling die is begonnen op het grondgebied van die lidstaat. Onder 'voortzetting van een behandeling' wordt verstaan dat een ziektegeval verder wordt onderzocht, gediagnosticeerd en behandeld voor de volledige duur ervan.

De eerste alinea is van dienovereenkomstige toepassing op de gezinsleden van de gepensioneerde grensarbeider.

"

(10)  ▌Artikel 51, lid 3, wordt vervangen door:"

3.  Indien de wetgeving of een bijzondere regeling van een lidstaat het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkeringen afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de betrokkene verzekerd is op het tijdstip van het intreden van de verzekerde gebeurtenis, wordt deze voorwaarde geacht te zijn vervuld indien de betrokkene voorheen verzekerd was krachtens de wetgeving of de bijzondere regeling van deze lidstaat, en indien de betrokkene op het tijdstip van het intreden van de verzekerde gebeurtenis onder de wetgeving van een andere lidstaat verzekerd is voor hetzelfde risico, of, bij gebreke daarvan, indien voor hetzelfde risico onder de wetgeving van een andere lidstaat een uitkering is verschuldigd. Laatstgenoemde voorwaarde wordt echter geacht te zijn vervuld in de in artikel 57 bedoelde gevallen.

"

   11) ║ Artikel 52, ║ lid 4 wordt vervangen door de volgende tekst:"
4.  Indien de berekening overeenkomstig lid 1, onder a) in één bepaalde lidstaat altijd als resultaat heeft dat de autonome uitkering gelijk is aan of hoger is dan de overeenkomstig lid 1, onder b), berekende pro rata uitkering, ziet het bevoegde orgaan ▌van de berekening pro rata af op voorwaarde dat:
   a) een dergelijke situatie wordt gespecificeerd in deel 1 van bijlage VIII;
   b) geen wetgeving van toepassing is die voorziet in anticumulatievoorschriften zoals bedoeld in de artikelen 54 en 55, tenzij de voorwaarden van artikel 55, lid 2, vervuld zijn; en
   c) artikel 57 in de omstandigheden van dit specifieke geval niet van toepassing is in verband met tijdvakken die onder de wetgeving van een andere lidstaat vervuld zijn.
"

(12)  Aan artikel 52 wordt het volgende lid toegevoegd:"

4 bis.  Niettegenstaande de leden 1, 2 en 3 wordt de berekening pro rata niet toegepast voor regelingen waarvan de uitkeringen niet op grond van tijdvakken worden berekend, mits die regelingen in deel 2 van bijlage VIII vermeld worden. In dat geval heeft de betrokken persoon recht op krachtens de wetgeving van de betrokken lidstaat berekende uitkeringen.

"

(13)  In artikel 56, lid 1, onder c), worden vóór de zinsnede "volgens de in bijlage XI vermelde procedures" de woorden "indien nodig" ingevoegd.

(14)  In artikel 56 wordt het volgende lid ingevoegd:"

1 bis.  Indien lid 1, letter c) niet van toepassing is omdat de wetgeving van een lidstaat bepaalt dat voor de berekening van de uitkeringen niet wordt uitgegaan van tijdvakken van verzekering en wonen maar van andere, niet-temporele elementen, houdt het bevoegde orgaan, ten behoeve van de berekening krachtens de wetgeving die het toepast, voor ieder onder de wetgeving van een andere lidstaat vervuld tijdvak van verzekering of wonen rekening met het geaccumuleerde kapitaal, het als geaccumuleerd beschouwde kapitaal of enig ander element, gedeeld door de overeenkomstige tijdseenheden in de betrokken pensioenregeling.

"

(15)  Aan artikel 57 wordt het volgende lid toegevoegd:"

3bis.   Dit artikel is niet van toepassing op de in deel 2 van bijlage VIII vermelde regelingen.

"

(16)  Artikel 62, lid 3, wordt vervangen door:"

3.  In afwijking van de leden 1 en 2 houdt het orgaan van de woonplaats voor de in artikel 65, lid 5, onder a), bedoelde werklozen rekening met het loon of het beroepsinkomen dat de betrokkene heeft genoten in de lidstaat aan de wetgeving waaraan hij tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden, al dan niet in loondienst, onderworpen was, overeenkomstig de toepassingsverordening.

"

(17)  Na artikel 68 wordt het volgende artikel ingevoegd:"

Artikel 68 bis

Betaling van de uitkeringen

Indien degene aan wie de gezinsbijslagen moeten worden verleend, deze niet voor het onderhoud van de gezinsleden besteedt, betaalt het bevoegde orgaan, op verzoek en door tussenkomst van het orgaan in de lidstaat waar zij wonen dan wel van het orgaan dat of de instelling die daartoe door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar zij wonen, is aangewezen, deze bijslagen uit aan de natuurlijke persoon of de rechtspersoon te wiens laste de gezinsleden in feite komen, hetgeen volledige kwijting van het bevoegde orgaan inhoudt.

"

(18)  In artikel 87 wordt het volgende lid ingevoegd:"

10 bis.  Bijlage III wordt 5 jaar na de datum van toepassing van deze verordening ingetrokken.

"

(19)  De bijlagen worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van de datum van inwerkingtreding van de toepassingsverordening vermeld in artikel 89 van Verordening (EG) nr. 883/2004.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ║

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

BIJLAGE

De bijlagen bij Verordening (EG) nr. 883/2004 worden als volgt gewijzigd.

(1)  Deel I van bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

   a) na de vermelding onder "A. BELGIË" wordt de volgende vermelding ingevoegd:"
A bis.  BULGARIJE
Onderhoudsbetalingen door de staat uit hoofde van artikel 92 van de Gezinswet"
   b) na de vermelding "C. DUITSLAND" worden de volgende vermeldingen ingevoegd:"
C bis.  ESTLAND
Onderhoudsuitkeringen uit hoofde van de Wet inzake onderhoudsuitkeringen van 21 februari 2007
C ter.  SPANJE
Voorschotten op onderhoudsbetalingen uit hoofde van Koninklijk Decreet nr. 1618/2007 van 7 december 2007"
   c) na de vermelding onder "D. FRANKRIJK" worden de volgende vermeldingen ingevoegd:"
D bis.  LITOUWEN
Betalingen van het fonds voor het onderhoud van kinderen uit hoofde van de Wet inzake kinderonderhoud
D ter.  LUXEMBURG
Voorschotten op en terugvordering van onderhoudsbetalingen in de zin van de Wet van 26 juli 1980"
   d) na de vermelding onder "E. OOSTENRIJK" wordt de volgende vermelding ingevoegd:"
E bis.  POLEN
Uitkeringen van het alimentatiefonds uit hoofde van de Wet inzake bijstand voor personen die recht hebben op alimentatie"
   e) na de vermelding onder "F. PORTUGAL" worden de volgende vermeldingen ingevoegd:"
F bis.  SLOVENIË
Vervangende onderhoudsbetalingen volgens de Wet op het overheidsgarantie- en onderhoudsverplichtingenfonds van 25 juli 2006
F ter.  SLOWAKIJE
Vervangende alimentatie-uitkeringen (vervangende onderhouds-betalingen) ingevolge Wet nr. 452/2004 Coll. betreffende vervangende alimentatie-uitkeringen, als gewijzigd bij latere verordeningen"

(2)  Deel II van bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

   a) na de vermelding onder "A. BELGIË" worden de volgende vermeldingen ingevoegd:"
A bis.  BULGARIJE
Moederschapsuitkering ineens uit hoofde van de Wet inzake gezinsbijslagen voor kinderen
A ter.  TSJECHISCHE REPUBLIEK
Uitkering bij geboorte
A quater.  ESTLAND
Uitkering bij geboorte
Uitkering bij adoptie"
   b) de vermelding "B. SPANJE" wordt vervangen door:"
B.  SPANJE
Eenmalige geboorte- en adoptietoelagen"
   (c) onder de vermelding "C. FRANKRIJK" worden de volgende woorden toegevoegd:"
, behalve wanneer deze worden uitbetaald aan een persoon die nog steeds onder de Franse wetgeving valt uit hoofde van artikel 12 of artikel 16"
   d) na de vermelding onder "C. FRANKRIJK" worden de volgende vermeldingen ingevoegd:"
C bis.  LETLAND
Geboortetoelage
Uitkering bij adoptie
C ter.  LITOUWEN
Vaste uitkering bij geboorte"

e)   na de vermelding onder "D. LUXEMBURG" worden de volgende vermeldingen ingevoegd:"

D bis.  HONGARIJE

Moederschapsuitkering

D ter.  POLEN

Eenmalige geboortetoelage uit hoofde van de Wet inzake gezinsbijslagen

D quater.  ROEMENIË

Uitkering bij geboorte

Babyuitzet voor pasgeboren kinderen

D quinquies.  SLOVENIË

Geboortetoelage

D sexies.  SLOWAKIJE

Uitkering bij geboorte

Aanvulling op de uitkering bij geboorte

"

(3)  Bijlage II wordt vervangen door:"

BIJLAGE II

BEPALINGEN VAN BILATERALE VERDRAGEN DIE VAN TOEPASSING BLIJVEN EN DIE, NAARGELANG HET GEVAL, BEPERKT ZIJN TOT DE PERSONEN DIE ONDER DEZE BILATERALE BEPALINGEN VALLEN

Artikel 8, lid 1

Algemene opmerkingen

De bepalingen van bilaterale verdragen die niet binnen de werkingssfeer van de verordening vallen en die van kracht blijven tussen de lidstaten, zijn niet in deze bijlage opgenomen. Tot dergelijke bepalingen behoren verplichtingen tussen lidstaten die voortvloeien uit verdragen waarin bijvoorbeeld bepalingen zijn opgenomen betreffende de samentelling van in een derde land vervulde tijdvakken van verzekering.

Bepalingen van verdragen betreffende sociale zekerheid die van toepassing blijven

(a)  BELGIË - DUITSLAND

De artikelen 3 en 4 van het slotprotocol van 7 december 1957 bij het Algemeen Verdrag van die datum, zoals gewijzigd bij het aanvullend protocol van 10 november 1960 (samentelling van tijdvakken van verzekering in bepaalde grensregio's voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog).

(b)  BELGIË-LUXEMBURG

Verdrag van 24 maart 1994 inzake sociale zekerheid voor grensarbeiders (betreffende de aanvullende vaste vergoeding).

(c)  BULGARIJE-DUITSLAND

Artikel 28, lid 1, letter b) van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 17 december 1997 (handhaving van tussen Bulgarije en de voormalige Duitse Democratische Republiek gesloten verdragen voor personen die reeds een pensioen ontvingen vóór 1996).

(d)  BULGARIJE-OOSTENRIJK

Artikel 38, lid 3, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 14 april 2005 (samentelling van tijdvakken van verzekering vóór 27 november 1961); de toepassing hiervan is beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van dit verdrag vallen.

(e)  BULGARIJE-SLOVENIË

Artikel 32, lid 2, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 18 december 1957 (samentelling van tijdvakken van verzekering vóór 31 december 1957).

(f)  TSJECHIË - DUITSLAND

Artikel 39, lid 1, letter b) en c) van de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid van 27 juli 2001 (handhaving van het tussen het voormalige Tsjecho-Slowakije en de voormalige Duitse Democratische Republiek gesloten verdrag voor personen die reeds een pensioen ontvingen vóór 1996; samentelling van tijdvakken van verzekering in een van de bij het verdrag betrokken landen voor personen die op 1 september 2002 reeds een pensioen ontvingen voor deze tijdvakken vanwege het andere bij het verdrag betrokken land, terwijl ze op het grondgebied van dat laatste land verblijven).

(g)  TSJECHIË - CYPRUS

Artikel 32, lid 4, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 19 januari 1999 (waarin de bevoegdheid wordt vastgelegd voor de berekening van tijdvakken van werkzaamheid vervuld onder het desbetreffende verdrag van 1976); de toepassing van deze bepaling is beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van dit verdrag vallen.

(h)  TSJECHIË - LUXEMBURG

Artikel 52, lid 8, van het Verdrag van 17 november 2000 (samentelling van tijdvakken van verzekering voor politieke vluchtelingen).

(i)  TSJECHIË - OOSTENRIJK

Artikel 32, lid 3, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 20 juli 1999 (samentelling van tijdvakken van verzekering vóór 27 november 1961); de toepassing hiervan is beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van dit verdrag vallen.

(j)  TSJECHIË - SLOWAKIJE

De artikelen 12, 20 en 33 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 29 oktober 1992 (artikel 12 stelt de bevoegdheid vast voor de toekenning van overlevingstoelagen; artikel 20 stelt de bevoegdheid vast voor de berekening van tijdvakken van verzekering vóór de dag van het uiteenvallen van de Tsjechische en Slowaakse Federale Republiek; artikel 33 stelt de bevoegdheid vast voor de uitbetaling van pensioenen die zijn toegekend vóór de dag van het uiteenvallen van de Tsjechische en Slowaakse Federale Republiek);

(k)  DENEMARKEN-FINLAND

Artikel 7 van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 18 augustus 2003, betreffende dekking van bijkomende reiskosten in het geval van ziekte tijdens een verblijf in een ander Noords land waardoor de terugreis naar het land van de woonplaats duurder wordt.

(l)  DENEMARKEN-ZWEDEN

Artikel 7 van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 18 augustus 2003, betreffende dekking van bijkomende reiskosten in het geval van ziekte tijdens een verblijf in een ander Noords land waardoor de terugreis naar het land van de woonplaats duurder wordt.

(m)  DUITSLAND-SPANJE

Artikel 45, lid 2, van het Verdrag inzake de sociale zekerheid van 4 december 1973 (vertegenwoordiging door diplomatieke en consulaire autoriteiten).

(n)  DUITSLAND-FRANKRIJK

i)   het vierde Aanvullend Akkoord van 10 juli 1950 bij het Algemeen Verdrag van dezelfde datum, zoals gewijzigd bij het tweede Aanvullend Akkoord van 18 juni 1955 (samentelling van tijdvakken van verzekering tussen 1 juli 1940 en 30 juni 1950);

(ii)  Titel I van het genoemde tweede Aanvullend Akkoord (samentelling van tijdvakken van verzekering vóór 8 mei 1945);

(iii)  De punten 6, 7 en 8 van het Algemeen Protocol van 10 juli 1950 bij dat Algemeen Verdrag (administratieve regelingen);

(iv)  De titels II, III en IV van het Akkoord van 20 december 1963 (sociale zekerheid met betrekking tot het Saarland).

(o)  DUITSLAND-LUXEMBURG

De artikelen 4, 5, 6 en 7 van het Verdrag van 11 juli 1959 (samentelling van tijdvakken van verzekering tussen september 1940 en juni 1946).

(p)  DUITSLAND-HONGARIJE

Artikel 40, lid 1, letter b) van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 2 mei 1998 (handhaving van het tussen de voormalige Duitse Democratische Republiek en Hongarije gesloten verdrag voor personen die reeds een pensioen ontvingen vóór 1996).

(q)  DUITSLAND-NEDERLAND

De artikelen 2 en 3 van de vierde Aanvullende Overeenkomst van 21 december 1956 bij het Verdrag van 29 maart 1951 (regeling van aanspraken die door Nederlandse werknemers tussen 13 mei 1940 en 1 september 1945 op grond van de Duitse sociale verzekering zijn verkregen).

(r)  DUITSLAND-OOSTENRIJK

(i)  Artikel 1, lid 5, en artikel 8 van het Verdrag inzake werkloosheidsverzekering van 19 juli 1978 en artikel 10 van het slotprotocol bij dit verdrag (toekenning van werkloosheidsuitkeringen aan grensarbeiders door de lidstaat waar zij eerder gewerkt hebben) blijven van toepassing op personen die op of vóór 1 januari 2005 als grensarbeider gewerkt hebben en vóór 1 januari 2011 werkloos worden;

(ii)  Artikel 14, lid 2, letters g), h), i) en j) van het Verdrag betreffende sociale zekerheid van 4 oktober 1995, over de verdeling van bevoegdheden tussen deze twee landen met betrekking tot oude verzekeringsgevallen en opgebouwde tijdvakken van verzekering (vaststelling van bevoegdheden tussen beide landen met betrekking tot oude verzekeringsgevallen en opgebouwde tijdvakken van verzekering); de toepassing hiervan is beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van dit verdrag vallen.

(s)  DUITSLAND-POLEN

(i)  Verdrag van 9 oktober 1975 betreffende voorzieningen voor ouderdom en arbeidsletsel, onder de voorwaarden en binnen de grenzen bepaald in artikel 27, leden 2, 3 en 4, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 8 december 1990 (handhaving van de juridische status, op basis van het verdrag van 1975, van personen die vóór 1 januari 1991 hun verblijfplaats hadden in Duitsland of Polen en die daar nog steeds verblijven).

(ii)  Artikel 27, lid 5, en artikel 28, lid 2, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 8 december 1990 (handhaving van het recht op een pensioen uitbetaald op basis van het verdrag dat in 1957 werd gesloten tussen de voormalige Duitse Democratische Republiek en Polen; samentelling van tijdvakken van verzekering door Poolse werknemers krachtens het verdrag dat in 1988 werd gesloten tussen de voormalige Duitse Democratische Republiek en Polen).

(t)  DUITSLAND-ROEMENIË

Artikel 28, lid 1, letter b) van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 8 april 2005 (handhaving van het tussen de voormalige Duitse Democratische Republiek en Roemenië gesloten verdrag voor personen die reeds een pensioen ontvingen vóór 1996).

(u)  DUITSLAND-SLOVENIË

Artikel 42 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 24 september 1997 (regeling van aanspraken die voor 1 januari 1956 zijn verkregen op grond van het sociale zekerheidsstelsel van het andere bij het verdrag betrokken land); de toepassing hiervan is beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van dit verdrag vallen.

(v)  DUITSLAND-SLOWAKIJE

Artikel 29, lid 1, tweede en derde alinea, van de Overeenkomst van 12 september 2002 (handhaving van het tussen het voormalige Tsjecho-Slowakije en de voormalige Duitse Democratische Republiek gesloten verdrag voor personen die reeds een pensioen ontvingen vóór 1996; samentelling van tijdvakken van verzekering in een van de bij het verdrag betrokken landen voor personen die op 1 december 2003 reeds een pensioen ontvingen voor deze tijdvakken vanwege het andere bij het verdrag betrokken land, terwijl ze op het grondgebied van dat laatste land verblijven).

(w)  DUITSLAND-VERENIGD KONINKRIJK

(i)  Artikel 7, leden 5 en 6, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 20 april 1960 (wetgeving van toepassing op burgerpersoneel van de strijdkrachten);

(ii)  Artikel 5, leden 5 en 6, van het Verdrag betreffende werkloosheidsverzekering van 20 april 1960 (wetgeving van toepassing op burgerpersoneel van de strijdkrachten).

(x)  IERLAND-VERENIGD KONINKRIJK

Artikel 19, lid 2, van de Overeenkomst van 14 december 2004 betreffende de sociale zekerheid (over de overdracht en samentelling van bepaalde rechten op invaliditeitsuitkeringen).

(y)  SPANJE-PORTUGAL

Artikel 22 van het Algemeen Verdrag van 11 juni 1969 (export van werkloosheidsuitkeringen). Deze vermelding blijft geldig gedurende twee jaar te rekenen vanaf de datum van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004.

(z)  ITALIË-SLOVENIË

(i)  Overeenkomst betreffende de regeling van wederzijdse verplichtingen met betrekking tot sociale verzekeringen, onder verwijzing naar paragraaf 7 van bijlage XIV bij het Vredesverdrag (overeenkomst gesloten bij briefwisseling van 5 februari 1959) (samentelling van tijdvakken van verzekering vóór 18 december 1954); de toepassing hiervan is beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van deze overeenkomst vallen.

(ii)  Artikel 45, lid 3, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 7 juli 1997 betreffende de ex-zone B van de Vrije Zone Triëst (samentelling van tijdvakken van verzekering vóór 5 oktober 1956); de toepassing hiervan is beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van dit verdrag vallen.

(aa)  LUXEMBURG-PORTUGAL

Overeenkomst van 10 maart 1997 (over de erkenning van besluiten genomen door instellingen in een van de overeenkomstsluitende staten met betrekking tot de toestand van invaliditeit van personen die een pensioen aanvragen bij een instelling in de andere overeenkomstsluitende staat).

(ab)  LUXEMBURG-SLOWAKIJE

Artikel 50, lid 5, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 23 mei 2002 (samentelling van tijdvakken van verzekering voor politieke vluchtelingen).

(ac)  HONGARIJE-OOSTENRIJK

Artikel 36, lid 3, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 31 maart 1999 (samentelling van tijdvakken van verzekering vóór 27 november 1961); de toepassing hiervan is beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van dit verdrag vallen.

(ad)  HONGARIJE-SLOVENIË

Artikel 31 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 7 oktober 1957 (samentelling van tijdvakken van verzekering vóór 29 mei 1956); de toepassing hiervan is beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van dit verdrag vallen.

(ae)  HONGARIJE-SLOWAKIJE

Artikel 34, lid 1, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 30 januari 1959 (artikel 34, lid 1, van dit verdrag bepaalt dat de tijdvakken van verzekering die worden toegekend vóór de dag van de ondertekening van het verdrag, gelijk zijn aan de tijdvakken van verzekering van de verdragsluitende staat waarin de rechthebbende persoon een verblijfplaats had); de toepassing hiervan is beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van dit verdrag vallen.

(af)  OOSTENRIJK-POLEN

Artikel 33, lid 3, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 7 september 1998 (samentelling van tijdvakken van verzekering vóór 27 november 1961); de toepassing hiervan is beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van dit verdrag vallen.

(ag)  OOSTENRIJK-ROEMENIË

Artikel 37, lid 3, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 28 oktober 2005 (samentelling van tijdvakken van verzekering vóór 27 november 1961); de toepassing hiervan is beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van dit verdrag vallen.

(ah)  OOSTENRIJK-SLOVENIË

Artikel 37 van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 10 maart 1997 (samentelling van tijdvakken van verzekering vóór 1 januari 1956); de toepassing hiervan is beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van dit verdrag vallen.

(ai)  OOSTENRIJK-SLOWAKIJE

Artikel 34, lid 3, van het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 21 december 2001 (samentelling van tijdvakken van verzekering vóór 27 november 1961); de toepassing hiervan is beperkt tot de personen die binnen de werkingssfeer van dit verdrag vallen.

(aj)  PORTUGAL-VERENIGD KONINKRIJK

Artikel 2, lid 1, van het Protocol betreffende medische behandelingen van 15 november 1978.

(ak)  FINLAND-ZWEDEN

Artikel 7 van het Noordse Verdrag betreffende de sociale zekerheid van 18 augustus 2003, betreffende dekking van bijkomende reiskosten in het geval van ziekte tijdens een verblijf in een ander Noords land waardoor de terugreis naar het land van de woonplaats duurder wordt.

"

(4)  Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

   a) na de vermelding "DENEMARKEN" wordt de vermelding "ESTLAND" ingevoegd;
   b) na de vermelding "IERLAND" worden de volgende vermeldingen ingevoegd:"
LITOUWEN
HONGARIJE"

(5)  Bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:

   a) na de vermelding "BELGIË" worden de volgende vermeldingen ingevoegd:"
BULGARIJE
TSECHIË"
   b) na de vermelding "FRANKRIJK" wordt de vermelding "CYPRUS" ingevoegd;
   c) na de vermelding "LUXEMBURG" worden de volgende vermeldingen ingevoegd:"
HONGARIJE"
  

"NEDERLAND";

   d) na de vermelding "OOSTENRIJK" worden de volgende vermeldingen ingevoegd:"
POLEN
SLOVENIË"

(6)  Bijlage VI wordt als volgt gewijzigd:

   a) de volgende vermeldingen worden ingevoegd:"
-A.  TSJECHIË
Volledig arbeidsongeschiktheidspensioen voor personen die volledig arbeidsongeschikt worden voor zij 18 jaar oud zijn, en die niet voor de vereiste periode verzekerd zijn geweest (Sectie 42 van de Pensioenverzekeringswet nr. 155/1995 Coll.).
-A bis.  ESTLAND
(i)  Invaliditeitspensioenen die voor 1 april 2000 zijn toegekend uit hoofde van de Wet op de uitkeringen van de staat, en die gehandhaafd zijn uit hoofde van de Wet op de pensioenverzekering van de staat.
(ii)  Nationale pensioenen wegens invaliditeit, uit hoofde van de Wet op de pensioenverzekering van de staat.
(iii)  Invaliditeitspensioenen toegekend overeenkomstig de Wet inzake dienst in de strijdkrachten, de Wet inzake dienst als politieambtenaar, de Wet inzake dienst bij het Openbaar Ministerie, de Wet inzake de status van rechters, de Wet inzake de vergoedingen, pensioenen en andere sociale voordelen van leden van de Riigikogu, en de Wet inzake de vergoedingen van de President van de Republiek."
   b) de volgorde van de vermeldingen "A. GRIEKENLAND" en "B. IERLAND" wordt omgekeerd naar "A. IERLAND" en "B. GRIEKENLAND";
   c) de vermelding onder "A. IERLAND" wordt vervangen door de volgende tekst:"
Deel II, hoofdstuk 17, van de geconsolideerde wet van 2005 op de sociale zekerheid en de sociale diensten"
   d) na de vermelding onder "B. GRIEKENLAND" wordt de volgende vermelding ingevoegd:"
B bis.  LETLAND
Invaliditeitspensioenen (derde groep) uit hoofde van artikel 16, leden 1 en 2, van de Wet op de staatspensioenen van 1 januari 1996."
   e) de vermeldingen onder "C. FINLAND" worden als volgt gewijzigd:"
Nationale pensioenen voor personen die gehandicapt zijn geboren of op jonge leeftijd gehandicapt zijn geworden (Nationale pensioenwet 568/2007);
Invaliditeitspensioenen bepaald in overeenstemming met de overgangsregelingen en toegekend vóór 1 januari 1994 (Wet inzake de uitvoering van de Nationale pensioenwet, 569/2007)."

7)   bijlage VII wordt als volgt gewijzigd:

   a) in de tabellen "BELGIË" en "FRANKRIJK" worden de regels betreffende Luxemburg geschrapt;
   b) de tabel "LUXEMBURG" wordt geschrapt.

(8)  Bijlage VIII wordt vervangen door:"

BIJLAGE VIII

GEVALLEN WAARIN WORDT AFGEZIEN VAN PRO RATA BEREKENING OF WAARIN DEZE NIET VAN TOEPASSING IS

[artikel 52, leden 4 en 5]

Deel 1: Gevallen waarin van pro rata berekening wordt afgezien op grond van artikel 52, lid 4

A.  DENEMARKEN

Alle aanvragen om pensioenen als bedoeld in de wet op het sociaal pensioen, met uitzondering van de in bijlage IX vermelde pensioenen.

B.  IERLAND

Alle aanvragen om overheidspensioenen (overgangsregeling), (op bijdrage of premiebetaling berustende) overheidspensioenen, (op bijdrage of premiebetaling berustende) weduwepensioenen en (op bijdrage of premiebetaling berustende) weduwnaarspensioenen.

C.  CYPRUS

Alle aanvragen om ouderdoms-, invaliditeits-, weduwe- en weduwnaarspensioenen.

D.  LETLAND

(a)  Alle aanvragen om invaliditeitspensioenen (Wet overheidspensioenen van 1 januari 1996).

(b)  Alle aanvragen om nabestaandenpensioenen (Wet overheidspensioenen van 1 januari 1996; Wet van 1 juli 2001 op door de overheid gefinancierde pensioenen).

E.  LITOUWEN

Alle aanvragen om nabestaandenpensioenen op grond van de nationale sociale verzekering, berekend aan de hand van het basisbedrag van het nabestaandenpensioen (Wet sociale-verzekeringspensioenen).

F.  NEDERLAND

Alle aanvragen om ouderdomspensioenen krachtens de Algemene Ouderdomswet.

G.  OOSTENRIJK

(a)  Alle aanvragen om uitkeringen uit hoofde van de federale wet van 9 september 1955 inzake de sociale verzekering, de federale wet van 11 oktober 1978 inzake sociale verzekering voor zelfstandigen in de handel en het handwerk, de federale wet van 11 oktober 1978 betreffende de sociale verzekering voor boeren en de federale wet van 30 november 1978 inzake sociale verzekering voor zelfstandigen en vrije beroepen;

(b)  Alle aanvragen om invaliditeitspensioenen gebaseerd op pensioenrekeningen op grond van de algemene pensioenwet van 18 november 2004;

(c)  Alle aanvragen om nabestaandenpensioenen gebaseerd op pensioenrekeningen op grond van de algemene pensioenwet van 18 november 2004, voor zover geen verhoging van de uitkering op basis van aanvullende verzekeringsmaanden berekend dient te worden overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de algemene pensioenwet;

(d)  Alle aanvragen om invaliditeits- en nabestaandenpensioenen van de Landesärztekammern (provinciale artsenkamers), gebaseerd op een basisregeling (basis- en aanvullende uitkering, of basispensioen);

(e)  Alle aanvragen om blijvende beroepsinvaliditeitssteun en nabestaandensteun uit het pensioenfonds van de Österreichische Tierärtzekammer (Oostenrijkse kamer van dierenartsen);

(f)  Alle aanvragen om uitkeringen om beroepsinvaliditeits-, weduwe- of wezenpensioenuitkeringen volgens de statuten van de instellingen van sociale zekerheid van de Rechtsanwaltskammern (orde van advocaten), deel A.

H.  POLEN

Alle aanvragen om invaliditeitspensioenen, ouderdomspensioenen op grond van vaste-uitkeringsregelingen en nabestaandenpensioenen.

I.  PORTUGAL

Alle aanvragen om invaliditeits-, ouderdoms- en nabestaandenpensioenen, met uitzondering van de gevallen waarin het totale aantal verzekeringstijdvakken die krachtens de wetgeving van meer dan een lidstaat zijn vervuld, 21 kalenderjaren of meer bedraagt, het aantal nationale tijdvakken van verzekering 20 jaar of minder bedraagt en de berekening is gebaseerd op artikel 11 van Wetsdecreet nr. 35/2002 van 19 februari 2002.

J.  SLOWAKIJE

(a)  Alle aanvragen om nabestaandenpensioenen (weduwe-, weduwnaars- en wezenpensioenen) die volgens de wetgeving die voor 1 januari 2004 van kracht was, worden berekend op basis van een pensioen dat eerder aan de overledene werd betaald;

(b)  Alle aanvragen om pensioenen die worden berekend op basis van Wet nr. 461/2003 op de sociale verzekering, zoals gewijzigd.

K.  ZWEDEN

Alle aanvragen om een gegarandeerd pensioen in de vorm van een ouderdomspensioen (Wet 1998:702) en om een ouderdomspensioen in de vorm van een aanvullend pensioen (Wet 1998:674).

L.  VERENIGD KONINKRIJK

Alle aanvragen om ouderdoms- en weduwepensioenen en uitkeringen bij overlijden, met uitzondering van de aanvragen waarvoor:

  a) tijdens een belastingjaar aanvangende op of na 6 april 1975:
   i) de betrokkene krachtens de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk en een andere lidstaat tijdvakken van verzekering, van arbeid of van wonen heeft vervuld; en tevens
   ii) één (of meer) onder punt i) bedoelde belastingjaren niet beschouwd wordt (worden) als een rechtverstrekkend jaar in de zin van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk;
   b) de krachtens de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk vóór 5 juli 1948 vervulde verzekeringstijdvakken in aanmerking zouden worden genomen om artikel 52, lid 1, onder b), van deze verordening toe te passen, door rekening te houden met tijdvakken van verzekering, van arbeid of van wonen die vervuld zijn krachtens de wetgeving van een andere lidstaat.

Alle aanvragen om aanvullende pensioenuitkeringen uit hoofde van de Social Security Contributions and Benefits Act 1992 (wet socialezekerheidsbijdragen en -uitkeringen), Section 44, en de Social Security Contributions and Benefits (Northern Ireland) Act 1992, Section 44.

Deel 2: Gevallen waarin artikel 52, lid 5, van toepassing is

A.  FRANKRIJK

Basis- of aanvullende regelingen waarin ouderdomspensioenen worden berekend op basis van pensioenpunten.

B.  LETLAND

Ouderdomspensioenen (Wet overheidspensioenen van 1 januari 1996. Wet van 1 juli 2001 op door de overheid gefinancierde pensioenen).

C.  HONGARIJE

Pensioenuitkeringen gebaseerd op lidmaatschap van privé-pensioenfondsen.

D.  OOSTENRIJK

(a)  Ouderdomspensioenen gebaseerd op pensioenrekeningen op grond van de algemene pensioenwet van 18 november 2004;

(b)  Verplichte uitkeringen uit hoofde van artikel 41 van de federale wet van 28 december 2001, BGBl I Nr. 154, inzake de Pharmazeutische Gehaltskasse für Österreich (algemeen inkomensfonds van de Oostenrijkse apothekers);

(c)  Ouderdomspensioenen en vervroegde pensioenen van de Landenärtzenkammern (provinciale artsenkamers), gebaseerd op een basisregeling (basis- en aanvullende uitkering, of basispensioen), en alle pensioenuitkeringen van de provinciale artsenkamers, gebaseerd op een aanvullende regeling (aanvullend of individueel pensioen);

(d)  Ouderdomssteun uit het pensioenfonds van de Tierärtzenkammer (kamer van dierenartsen);

(e)  Uitkeringen volgens de statuten van de instellingen van sociale zekerheid van de Oostenrijkse orde van advocaten, delen A en B, met uitzondering van aanvragen om invaliditeits-, weduwe- of wezenpensioenuitkeringen volgens de statuten van de instellingen van sociale zekerheid van de Oostenrijkse orde van advocaten, deel A;

(f)  Uitkeringen bij de instellingen van sociale zekerheid van de federale kamer van architecten en raadgevende ingenieurs op grond van de Ziviltechnikerkammergesetz van 1993 (wet inzake de kamer van burgerlijke ingenieurs) en de statuten van de instellingen van sociale zekerheid, met uitzondering van de uitkeringen op grond van beroepsinvaliditeit en nabestaandenuitkeringen uit hoofde van laatstgenoemde uitkeringen;.

(g)  Uitkeringen volgens het statuut van de instelling van sociale zekerheid van de Federale Kamer van professionele accountants en belastingadviseurs uit hoofde van de Wirtschaftstreuhandberufsgesetz (wet betreffende professionele accountants en belastingadviseurs).

E.  POLEN

Ouderdomspensioenen van het op vaste bijdragen gebaseerde stelsel.

F.  SLOVENIË

Pensioen van de verplichte aanvullendpensioenverzekering.

G.  SLOWAKIJE

Verplicht ouderdomspensioensparen.

H.  ZWEDEN

Inkomensgerelateerde pensioenen en op premie gebaseerde pensioenen (Wet 1998:674).

I.  VERENIGD KONINKRIJK

Getrapte pensioenuitkeringen uit hoofde van de National Insurance Act 1965 (nationale verzekeringswet), Sections 36 en 37, en de National Insurance Act (Northern Ireland) 1966, Sections 35 en 36.

J.  BULGARIJE

Ouderdomspensioenen uit hoofde van de aanvullende verplichte pensioenverzekering, onder deel II, titel II, van de Socialeverzekeringswet.

L.  ESTLAND

Verplichte gekapitaliseerde ouderdomspensioenregeling.

"

(9)  Bijlage IX wordt als volgt gewijzigd:

(a)  Deel I wordt als volgt gewijzigd:

   i) na de vermelding onder "F. IERLAND" wordt de volgende vermelding ingevoegd:"
F bis.  LETLAND
Invaliditeitspensioenen (derde groep) uit hoofde van artikel 16, leden 1 en 2, van de Wet op de staatspensioenen van 1 januari 1996"
   ii) onder "G. NEDERLAND" worden de volgende woorden toegevoegd:"
De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen van 10 november 2005"
   iii) de vermelding onder "H. FINLAND" wordt vervangen door de volgende tekst:"
Nationale pensioenen voor personen die gehandicapt zijn geboren of op jonge leeftijd gehandicapt zijn geworden (Nationale pensioenwet 568/2007)
Nationale pensioenen en huwelijkstoelagen bepaald in overeenstemming met de overgangsregelingen en toegekend vóór 1 januari 1994 (Wet inzake de uitvoering van de Nationale pensioenwet, 569/2007)
Het bijkomende bedrag aan kinderbijslag bij het berekenen van de autonome uitkering in overeenstemming met de Nationale pensioenwet, 568/2007)"
   iv) de vermelding onder "I. ZWEDEN" wordt vervangen door de volgende tekst:"
Inkomensgerelateerde uitkering bij ziekte en arbeidsongeschiktheids-uitkering (Wet 1962:381);
Gegarandeerde pensioenen en uitkeringen die in de plaats zijn gekomen van de volledige staatspensioenen onder de wetgeving inzake staatspensioenen die tot 1 januari 1993 van kracht was, en de volledige staatspensioenen die zijn toegekend op grond van de overgangsregelingen die daarna van kracht waren"

(b)  Deel II wordt als volgt gewijzigd:

   i) na de vermelding onder "C. ITALIË" worden de volgende vermeldingen ingevoegd:"
C bis.  LETLAND
Nabestaandenpensioenen berekend op basis van veronderstelde tijdvakken van verzekering (artikel 23, lid 8, van de Wet op de staatspensioenen van 1 januari 1996)
C ter.  LITOUWEN
(a)  Socialeverzekeringspensioenen van de staat wegens arbeidsongeschiktheid, uitgekeerd ingevolge de Wet op de socialeverzekeringspensioenen
(b)  Socialeverzekeringspensioenen van de staat voor nabestaanden en wezen, berekend op basis van het pensioen wegens arbeidsongeschiktheid van de overledene uit hoofde van de Wet op de socialeverzekeringspensioenen"
   ii) na de vermelding onder "D. LUXEMBURG" wordt de volgende vermelding ingevoegd:"
D bis.  SLOWAKIJE
(a)  Slowaakse invaliditeitspensioenen en de daarvan afgeleide nabestaandenpensioenen
(b)  Invaliditeitspensioen voor personen die als kinderen ten laste invalide zijn geworden en altijd geacht worden het vereiste tijdvak van verzekering te hebben vervuld (artikel 70, lid 2, artikel 72, lid 3, en artikel 73, leden 3 en 4, van Wet nr. 461/2003 op de sociale verzekering, zoals gewijzigd)"

(c)  In deel III wordt de vermelding "Het Noordse Verdrag van 15 juni 1992 betreffende de sociale zekerheid" vervangen door:"

Het Noordse Verdrag van 18 augustus 2003 betreffende de sociale zekerheid.

"

(10)  Bijlage X wordt vervangen door:"

BIJLAGE X

BIJZONDERE, NIET OP PREMIE- OF BIJDRAGEBETALING BERUSTENDE UITKERINGEN

[artikel 70, lid 2, onder c)]

A.  BELGIË

(a)  De inkomensvervangende tegemoetkoming (Wet van 27 februari 1987)

(b)  Gewaarborgd inkomen voor bejaarden (Wet van 22 maart 2001)

B.  BULGARIJE

Sociaal pensioen voor ouderen (artikel 89 van de Socialezekerheidswet)

C.  TSJECHIË

Sociale uitkering (Wet op de openbare sociale bijstand nr. 117/1995 Sb)

D.  DENEMARKEN

Huisvestingskosten voor gepensioneerden (Wet op de steun voor individuele huisvesting, gecodificeerd bij Wet nr. 204 van 29 maart 1995)

E.  DUITSLAND

Minimuminkomen voor ouderen en voor personen met verminderde verdiencapaciteit uit hoofde van hoofdstuk 4 van boek XII van de Sociale Wet

Uitkeringen ter dekking van eerste levensbehoeften in het kader van de basisvoorziening voor werkzoekenden, tenzij voor deze uitkeringen voldaan wordt aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een tijdelijke aanvullende uitkering na ontvangst van een werkloosheidsuitkering (artikel 24, lid 1, van Deel II van de Sociale Wet)

F.  ESTLAND

(a)  Uitkering voor gehandicapte volwassenen (Wet betreffende de sociale uitkeringen voor gehandicapten van 27 januari 1999)

(b)  Werkloosheidsuitkering van de staat (Wet arbeidsmarktdiensten en -ondersteuning van 29 september 2005)

G.  IERLAND

(a)  Uitkering voor werkzoekenden (gecodificeerde wet van 2005 betreffende de sociale zekerheid en de sociale diensten (Social Welfare Consolidation Act 2005), deel 3, hoofdstuk 2)

(b)  Niet op bijdrage- of premiebetaling berustend overheidspensioen (gecodificeerde wet van 2005 op de sociale zekerheid en sociale diensten (Social Welfare Consolidation Act 2005), deel 3, hoofdstuk 4)

(c)  Niet op bijdrage- of premiebetaling berustend weduwen- en weduwnaarspensioen (Social Welfare Consolidation Act 2005, deel 3, hoofdstuk 6)

(d)  Invaliditeitsuitkering (gecodificeerde wet van 2005 op de sociale zekerheid en sociale diensten (Social Welfare Consolidation Act 2005), deel 3, hoofdstuk 10)

(e)  Mobiliteitstoelage (Health Act 1970, artikel 61)

(f)  Blindenpensioen (gecodificeerde wet van 2005 op de sociale zekerheid en sociale diensten (Social Welfare Consolidation Act 2005), deel 3, hoofdstuk 5)

H.  GRIEKENLAND

Bijzondere uitkeringen voor bejaarden (Wet nr. 1296/82)

I.  SPANJE

(a)  Gegarandeerd minimuminkomen (Wet nr. 13/82 van 7 april 1982)

(b)  Bijstandsuitkeringen voor bejaarden en arbeidsongeschikte invaliden (Koninklijk Decreet nr. 2620/81 van 24 juli 1981);

(c)  De volgende pensioenuitkeringen:

(i)  Niet op premie- of bijdragebetaling berustende invaliditeits- en ouderdomspensioenen als bedoeld in artikel 38, lid 1, van de geconsolideerde tekst van de Algemene Wet op de sociale zekerheid, goedgekeurd bij Koninklijk Wetgevend Decreet nr. 1/1994 van 20 juni 1994; en

(ii)  Aanvullende uitkeringen bij de onder (i) bedoelde pensioenen, waarin is voorzien in de wetgevingen van de autonome regio's (Comunidades Autonomas), indien dergelijke aanvullende uitkeringen een minimuminkomen garanderen, rekening houdend met de economische en sociale situatie in de betrokken autonome regio's;

(d)  Uitkeringen ter bevordering van mobiliteit en ter compensatie van vervoerskosten (Wet nr. 13/1982 van 7 april 1982)

J.  FRANKRIJK

(a)  Aanvullende uitkeringen van:

   i) het Speciale Fonds voor invaliden en
   ii) het Solidariteitsfonds voor ouderen
  

met betrekking tot verworven rechten (Wet van 30 juni 1956, gecodificeerd in boek VIII van de Socialezekerheidswet)

(b)  Uitkering voor gehandicapte volwassenen (Wet van 30 juni 1975, gecodificeerd in boek VIII van de Socialezekerheidswet)

(c)  Bijzondere uitkering (Wet van 10 juli 1952, gecodificeerd in boek VIII van de Socialezekerheidswet) met betrekking tot verworven rechten

(d)  Solidariteitstoelage voor bejaarden (verordening van 24 juni 2004, gecodificeerd in boek VIII van de Socialezekerheidswet) per 1 januari 2006

K.  ITALIË

(a)  Sociaal pensioen voor onderdanen zonder inkomsten (Wet nr. 153 van 30 april 1969)

(b)  Pensioenen, uitkeringen en vergoedingen voor niet-oorlogsinvaliden of -gehandicapten (Wet nr. 118 van 30 maart 1974, Wet nr. 18 van 11 februari 1980 en Wet nr. 508 van 23 november 1988)

(c)  Pensioenen en vergoedingen voor doofstommen (Wet nr. 381 van 26 mei 1970 en Wet nr. 508 van 23 november 1988)

(d)  Pensioenen en vergoedingen voor niet-oorlogsblinden (Wet nr. 382 van 27 mei 1970 en Wet nr. 508 van 23 november 1988)

(e)  Aanvullingen op de minimumuitkering (Wetten nr. 218 van 4 april 1952, nr. 638 van 11 november 1983 en nr. 407 van 29 december 1990)

(f)  Aanvullingen op de invaliditeitsuitkering (Wet nr. 222 van 12 juni 1984)

(g)  Sociaal pensioen (Wet nr. 335 van 8 augustus 1995)

(h)  Sociaal supplement (artikel 1, leden 1 en 12, van Wet nr. 544 van 29 december 1988 en achtereenvolgende wijzigingen)

L.  CYPRUS

(a)  Sociaal pensioen (Wet 25(I)/95 van 1995, zoals gewijzigd)

(b)  Toelage voor ernstig motorisch gehandicapten (Besluiten van de ministerraad nr. 38210 van 16 oktober 1992, 41370 van 1 augustus 1994, 46183 van 11 juni 1997, en 53675 van 16 mei 2001)

(c)  Speciale toelage voor blinden (Wet op de speciale toelagen van 1996 (Wet 77(I)/96), zoals gewijzigd)

M.  LETLAND

(a)  Overheidsprestatie in het kader van de sociale zekerheid (Socialebijstandswet van 1 januari 2003)

(b)  Toelage als tegemoetkoming in de vervoerskosten van gehandicapten met een beperkte mobiliteit (Wet op de sociale bijstand van 1 januari 2003)

N.  LITOUWEN

(a)  Socialebijstandspensioen (Wet op de socialebijstandsuitkeringen van de staat van 2005, artikel 5)

(b)  Steunvergoeding (Wet op de socialebijstandsuitkeringen van de staat van 2005, artikel 15)

(c)  Vervoersvergoeding voor gehandicapten met mobiliteitsproblemen (Wet op de vervoersvergoeding van 2000, artikel 7)

O.  LUXEMBURG

Inkomenssteun voor ernstig gehandicapten (artikel 1, lid 2, van de Wet van 12 september 2003), met uitzondering van personen die officieel als gehandicapte werknemers erkend zijn en werkzaam zijn op de gewone arbeidsmarkt of in een beschermde omgeving

P.  HONGARIJE

(a)  Invaliditeitstoelage (Besluit nr. 83/1987 (XII 27) van de Ministerraad betreffende invaliditeitstoelagen)

(b)  Niet op premie- of bijdragebetaling berustende ouderdomsuitkering (Wet III op de sociale administratie en de sociale uitkeringen van 1993)

(c)  Vervoersuitkering (Regeringsbesluit nr. 164/1995 (XII 27) betreffende vervoersuitkeringen voor personen met een ernstige lichamelijke handicap)

Q.  MALTA

(a)  Aanvullende uitkering (sectie 73 van de Social Security Act (Cap. 318) van 1987)

(b)  Ouderdomspensioen (Social Security Act (Cap. 318) van 1987)

R.  NEDERLAND

(a)  Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten van 24 april 1997 (Wajong)

(b)  Toeslagenwet van 6 november 1986 (TW)

S.  OOSTENRIJK

Compenserende aanvulling (Federale wet van 9 september 1955 betreffende de algemene sociale verzekering, Federale wet van 11 oktober 1978 betreffende de sociale verzekering voor personen werkzaam in de handel, en Federale wet van 11 oktober 1978 betreffende de sociale verzekering voor landbouwers)

T.  POLEN

Sociaal pensioen (Wet op de sociale pensioenen van 27 juni 2003)

U.  PORTUGAL

(a)  Niet op bijdrage- of premiebetaling berustend ouderdoms- en invaliditeitspensioen (Wetsbesluit nr. 464/80 van 13 oktober 1980)

(b)  Het niet op bijdrage- of premiebetaling berustende weduwepensioen (Reglement nr. 52/81 van 11 november 1981)

(c)  Aanvullende solidariteitstoelage voor bejaarden (Wetsbesluit nr. 232/2005 van 29 december 2005, gewijzigd bij Wetsbesluit nr. 236/2006 van 11 december 2006)

V.  SLOVENIË

(a)  Staatspensioen (Wet op de pensioen- en arbeidsongeschiktheidsverzeke-ring van 23 december 1999)

(b)  Inkomenssteun voor gepensioneerden (Wet op de pensioen- en arbeids-ongeschiktheidsverzekering van 23 december 1999)

(c)  Onderhoudsuitkering (Wet op de pensioen- en arbeidsongeschiktheids-verzekering van 23 december 1999)

W.  SLOWAKIJE

(a)  Vóór 1 januari 2004 toegekende aanpassingen van pensioenen die de enige bron van inkomsten vormen

(b)  Sociaal pensioen dat vóór 1 januari 2004 is toegekend

X.  FINLAND

(a)  De huisvestingstoelage voor gepensioneerden (Wet op de huisvestings-toelage voor gepensioneerden, 571/2007)

(b)  De werkgelegenheidsuitkering (Wet betreffende de werkloosheids-uitkeringen, 1290/2002)

(c)  Bijzondere bijstand voor immigranten (Wet op de bijzondere bijstand voor immigranten, 1192/2002)

Y.  ZWEDEN

(a)  Huisvestingstoeslag voor gepensioneerden (Wet van 2001: 761)

(b)  Bijstandsuitkering voor bejaarden (Wet 2001: 853)

Z.  VERENIGD KONINKRIJK

(a)  Pensioenuitkering van de staat (State Pension Credit Act 2002 en State Pension Credit Act (Northern Ireland) 2002)

(b)  Op het inkomen gebaseerde toelagen voor werkzoekenden (Jobseekers Act 1995 en Jobseekers (Northern Ireland) Order 1995)

(c)  Inkomenssteun (Social Security Contributions and Benefits Act 1992 en Social Security and Benefits (Northern Ireland) Act 1992)

(d)  Onderhoudsuitkering voor gehandicapten, mobiliteitscomponent (Social Security Contributions and Benefits Act 1992 en Social Security Contributions and Benefits (Northern Ireland) Act 1992)

"

(11)  Bijlage XI wordt vervangen door ║:"

BIJLAGE XI

BIJZONDERE BEPALINGEN BETREFFENDE DE TOEPASSING VAN DE WETGEVING VAN DE LIDSTATEN

[artikel 51, lid 3, artikel 56, lid 1, en artikel 83]

A.  BELGIË

Geen

B.  BULGARIJE

Artikel 33, lid 1, van de Bulgaarse Ziekteverzekeringswet is van toepassing op alle personen waarvoor Bulgarije de bevoegde lidstaat is ingevolge hoofdstuk 1 van Titel III van deze verordening.

C.  TSJECHISCHE REPUBLIEK

Geen

D.  DENEMARKEN

1.  a) Voor de berekening van het pensioen uit hoofde van de lov om social pension (Wet op het Sociale Pensioen) worden door een grensarbeider of seizoenarbeider onder de Deense wetgeving vervulde tijdvakken van werkzaamheid als werknemer of zelfstandige beschouwd als door de overlevende echtgenoot vervulde tijdvakken van wonen in Denemarken, voor zover de overlevende echtgenoot gedurende die tijdvakken gehuwd was met de grensarbeider of seizoenarbeider, niet van tafel en bed gescheiden was of feitelijk wegens overenigbaarheid gescheiden leefde, en op voorwaarde dat de overlevende echtgenoot gedurende die tijdvakken woonachtig was in een andere lidstaat.

Voor de doeleinden van dit lid wordt onder "seizoenwerk" verstaan: werk dat samenhangt met de wisseling van de seizoenen en ieder jaar terugkeert.

b)  Voor de berekening van het pensioen uit hoofde van de lov om social pension (wet op het sociale pensioen) worden de vóór 1 januari 1984 door een niet onder punt a) vallende persoon onder de Deense wetgeving al dan niet in loondienst vervulde tijdvakken van werkzaamheid beschouwd als door de overlevende echtgenoot in Denemarken vervulde tijdvakken van wonen, voor zover de overlevende echtgenoot gedurende die tijdvakken gehuwd was met de grensarbeider of seizoenarbeider, niet van tafel en bed gescheiden was of feitelijk wegens onverenigbaarheid gescheiden leefde, en op voorwaarde dat de overlevende echtgenoot gedurende die tijdvakken woonachtig was in een andere lidstaat.

c)  Tijdvakken die moeten worden meegerekend uit hoofde van (a) en (b) worden evenwel niet in aanmerking genomen indien zij samenvallen met de tijdvakken die meetellen voor de berekening van het pensioen waarop de betrokkene recht heeft uit hoofde van een wettelijk geregelde verplichte verzekering van een andere lidstaat of met tijdvakken gedurende welke de betrokkene een pensioen ontving uit hoofde van een dergelijke wettelijke regeling. Deze tijdvakken worden echter wel in aanmerking genomen indien het jaarlijkse bedrag van dat pensioen minder bedraagt dan de helft van het basisbedrag van het sociale pensioen.

2.  a) Niettegenstaande artikel 6 hebben personen die geen betaald werk hebben verricht in een of meer lidstaten alleen recht op een Deens sociaal pensioen als zij ten minste drie jaar permanent in Denemarken hebben gewoond, met inachtneming van de in de Deense wetgeving bepaalde leeftijdsgrenzen. Met inachtneming van artikel 4 is artikel 7 niet van toepassing op een Deens sociaal pensioen waarop personen van deze categorie recht hebben verworven.

b)  Bovengenoemde bepalingen zijn niet van toepassing op verworven rechten op een Deens sociaal pensioen van gezinsleden van personen die betaald werk verrichten of hebben verricht in Denemarken, of van studenten of hun gezinsleden.

3.  De tijdelijke uitkering voor werklozen die zijn opgenomen in het ledighedsydelse (flexibelebanenstelsel) (Wet nr. 455 van 10 juni 1997) valt onder titel III, hoofdstuk 6, van deze verordening. Wat werklozen die zich naar een andere lidstaat begeven betreft, zijn de artikelen 64 en 65 van toepassing indien die lidstaat vergelijkbare tewerkstellingsregelingen heeft voor deze zelfde categorie van personen.

4.  Wanneer de ontvanger van een Deens sociaal pensioen ook recht heeft op een overlevingspensioen van een andere lidstaat, worden dergelijke pensioenen voor de toepassing van de Deense wetgeving beschouwd als uitkeringen van dezelfde aard in de zin van artikel 53, lid 1, op voorwaarde dat de persoon wiens tijdvakken van verzekering of van wonen de basis voor de berekening van het overlevingspensioen vormen, ook recht op een Deens sociaal pensioen heeft verworven.

E.  DUITSLAND

1.  Niettegenstaande artikel 5, onder a), van deze verordening en artikel 5, lid 4, punt 1, van het Sozialgesetzbuch VI (SGB VI) (deel VI van het Sociale wetboek) kunnen personen die uit hoofde van de wetgeving van een andere lidstaat recht hebben op een volledig ouderdomspensioen ontvangen, verzoeken om verplicht verzekerd te zijn in het Duitse pensioenstelsel.

2.  Niettegenstaande artikel 5, onder a), van deze verordening en artikel 7, leden 1 en 3, van het Sozialgesetzbuch VI (SGB VI) (deel VI van het Sociale wetboek) kan een persoon die verplicht verzekerd is in een andere lidstaat of een ouderdomspensioen ontvangt uit hoofde van de wetgeving van een andere lidstaat, zich aansluiten bij het vrijwillige verzekeringsstelsel in Duitsland.

3.  Voor de toekenning van uitkeringen uit hoofde van artikel 47, lid 1, van het SGB V, artikel 47, lid 1, van het SGB VII en artikel 200, lid 2, van de Reichsversicherungsordnung aan in een andere lidstaat wonende verzekerden, wordt het netto-inkomen dat de grondslag vormt voor de uitkering door de Duitse verzekeringsstelsels, berekend alsof de verzekerde in Duitsland woonde, tenzij de verzekerde verzoekt om een berekening op basis van het werkelijk ontvangen nettoloon.

4.  Onderdanen van andere lidstaten die hun woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats buiten Duitsland hebben en die voldoen aan de algemene voorwaarden van het Duitse pensioenstelsel, kunnen daaraan vrijwillig bijdragen op voorwaarde dat zij op enig moment in het verleden vrijwillig of verplicht aangesloten geweest zijn bij het Duitse pensioenstelsel. Dit geldt ook voor staatlozen en vluchtelingen die hun woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats in een andere lidstaat hebben.

5.  De pauschale Anrechnungszeit (vast toerekeningstijdvak) als bedoeld in artikel 253 van het SGB VI wordt vastgesteld op basis van uitsluitend Duitse verzekeringstijdvakken.

6.  In gevallen waar de Duitse pensioenwetgeving die op 31 december 1991 vigerende Duitse pensioenwetgeving op de herberekening van een pensioen van toepassing is, geldt voor de vaststelling van Duitse Ersatzzeiten (vervangende ║tijdvakken) alleen de wettelijke regeling ║.

7.  De Duitse wetgeving inzake arbeidsongevallen en beroepsziekten waarvoor vergoeding wordt verleend krachtens het Fremdrentengesetz (wet op buitenlands pensioen) en inzake uitkeringen wegens toe te rekenen verzekeringstijdvakken die vervuld zijn in de gebieden, vermeld in paragraaf 1, leden 2 en 3, van het Bundesvertriebenengesetz (wet betreffende vluchtelingen en verdrevenen), blijft voor de toepassing van de verordening van toepassing niettegenstaande paragraaf 2 van het Fremdrentengesetz (Wet inzake buitenlandse pensioenen).

8.  Het bevoegde orgaan gaat, voor de berekening van het theoretische bedrag bedoeld in artikel 52, lid 1, onder b) i), van deze verordening, in pensioenregelingen voor vrije beroepen, voor ieder verzekeringsjaar dat onder de wetgeving van een andere lidstaat vervuld werd, uit van het gemiddelde van de gedurende het lidmaatschap van bevoegde organen per jaar door de betaling van bijdragen opgebouwde pensioenrechten.

F.  ESTLAND

Voor de berekening van ouderschapsuitkeringen wordt voor gewerkte tijdvakken in andere lidstaten dan Estland uitgegaan van hetzelfde gemiddelde bedrag van sociale belasting als de betrokkene betaald heeft gedurende de gewerkte tijdvakken in Estland, waarmee de eerstgenoemde tijdvakken worden samengeteld. Indien de betrokkene in het referentiejaar uitsluitend in andere lidstaten gewerkt heeft, wordt bij de berekening van de uitkering uitgegaan van het gemiddelde bedrag van sociale belasting in Estland tussen het referentiejaar en het moederschapsverlof.

G.  GRIEKENLAND

1.  Wet nr. 1469/84 betreffende de vrijwillige aansluiting bij het pensioenstelsel voor Griekse onderdanen en vreemdelingen van Griekse origine is van toepassing op onderdanen van andere lidstaten, staatlozen en vluchtelingen wanneer deze betrokken personen, ongeacht hun woon- of verblijfplaats, op enig moment in het verleden vrijwillig of verplicht bij het Griekse pensioenstelsel aangesloten zijn geweest.

2.  Onverminderd artikel 5, onder a) van deze verordening en artikel 34 van Wet nr. 1140/81, kunnen personen die een uitkering wegens arbeidsongeval of beroepsziekte krachtens de wetgeving van een andere lidstaat ontvangen, verzoeken om verplichte verzekering onder de door het verzekeringsstelsel voor de landbouwsector toegepaste wetgeving, voorzover zij een activiteit uitoefenen die binnen de werkingssfeer van die wetgeving valt.

H.  SPANJE

1.  Voor de tenuitvoerlegging van artikel 52, lid 1, onder b) i) van deze verordening worden de jaren die de werkende tekort komt om de pensioengerechtigde of pensioenplichtige leeftijd te bereiken, als bepaald in artikel 31, punt 4, van de geconsolideerde versie van de Ley de clases pasivas del Estado (wet op de staatspensioenen), toch als jaren in overheidsdienst aangerekend indien de begunstigde op het tijdstip van de gebeurtenis die recht verleende op een invaliditeits- of nabestaandenpensioen, onder de Spaanse bijzondere regeling voor ambtenaren viel of een werkzaamheid uitoefende die onder de regeling daarmee gelijkgesteld wordt, of indien hij, op het tijdstip van de gebeurtenis die het recht op een invaliditeits- of nabestaandenpensioen deed ontstaan, een werkzaamheid uitoefende die, als de werkzaamheid in Spanje was uitgeoefend, de betrokkene verplicht onder de bijzondere regeling voor ambtenaren, voor de strijdkrachten of voor het gerechtelijk apparaat had doen vallen.

2.  a) Ingevolge artikel 56, lid 1, onder c), wordt de theoretische Spaanse uitkering berekend op basis van de feitelijke bijdragen van de betrokkene in de jaren onmiddellijk voorafgaande aan de betaling van de laatste bijdrage aan de Spaanse sociale zekerheid. Indien bij de berekening van het basisbedrag voor het pensioen rekening moet worden gehouden met tijdvakken van verzekering en/of wonen uit hoofde van de wetgeving van andere lidstaten, wordt de Spaanse bijdragebasis die in de tijd het dichtst bij de referentietijdvakken ligt, toegepast op genoemde tijdvakken, rekening houdende met de ontwikkeling van het indexcijfer van de consumentenprijzen.

b)  Het bedrag van het verkregen pensioen wordt verhoogd met het bedrag van de verhogingen en aanpassingen die in de volgende jaren op pensioenen van dezelfde aard worden toegepast.

3.  In andere lidstaten vervulde tijdvakken die meegerekend dienen te worden in het bijzondere stelsel voor ambtenaren, militairen en medewerkers van de rechterlijke macht/justitie, worden voor de toepassing van Artikel 56 van deze verordening op dezelfde voet behandeld als de daar in de tijd het dichtst bij liggende tijdvakken als ambtenaar in Spanje.

4.  De in de tweede overgangsbepaling van de Algemene wet betreffende de sociale zekerheid bedoelde leeftijdsgerelateerde aanvullingen zijn van toepassing voor alle begunstigden van deze verordening die voorafgaand aan 1 januari 1967 onder de Spaanse wetgeving in eigen naam bijdragen hebben betaald; het is evenwel niet mogelijk om, overeenkomstig artikel 5 van deze verordening, louter met het bedoelde oogmerk, tijdvakken die voorafgaand aan die datum onder de wetgevingen van andere lidstaten vervuld zijn, te behandelen alsof de desbetreffende bijdragen in Spanje betaald waren. Voor de bijzondere regeling voor zeevarenden is de met 1 januari 1967 overeenkomende datum 1 augustus 1970, en voor de bijzondere socialezekerheidsregeling voor de kolenmijnen 1 april 1969.

I.  FRANKRIJK

1.  Onderdanen van andere lidstaten die hun woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats buiten Frankrijk hebben en die voldoen aan de algemene voorwaarden van het Franse pensioenstelsel, kunnen daaraan vrijwillig bijdragen mits zij op enig moment in het verleden vrijwillig of verplicht bij het Franse pensioenstelsel aangesloten zijn geweest. Dit geldt ook voor staatlozen en vluchtelingen die hun woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats in een andere lidstaat hebben.

2.  Voor personen die verstrekkingen ontvangen in Frankrijk uit hoofde van de artikelen 17, 24 of 26 van deze verordening en die woonachtig zijn in een van de Franse departementen Haut-Rhin, Bas-Rhin of Moselle, omvatten namens een orgaan van een andere lidstaat, die de kosten daarvan dient te dragen, geboden verstrekkingen ook verstrekkingen van de kant van het algemene ziekteverzekeringstelsel en het verplichte aanvullende plaatselijke ziekteverzekeringsstelsel van Alsace-Moselle.

3.  De Franse wetgeving die voor de toepassing van hoofdstuk 5 van titel III van deze verordening van toepassing is op een persoon die als werknemer of zelfstandige werkzaam is of is geweest, omvat zowel het (de) stelsel(s) voor basispensioenverzekering als het (de) aanvullende pensioenstelsel(s) waaronder de betrokkene viel.

J.  IERLAND

1.  Niettegenstaande artikel 21, lid 2, en artikel 62 van deze verordening, wordt voor de berekening van het berekenbare wekelijkse referentie-inkomen van een verzekerde met het oog op de toekenning van een uitkering wegens ziekte of werkloosheid onder de Ierse wetgeving, een bedrag gelijk aan het gemiddelde weekloon van werknemers in het betreffende referentiejaar toegerekend aan de verzekerde voor iedere week die hij gedurende dat referentiejaar als werknemer onder de wetgeving van een andere lidstaat gewerkt heeft.

2.  Indien artikel 46 van deze verordening van toepassing is, en indien de betrokkene arbeidsongeschikt en later invalide wordt terwijl hij of zij onder de wetgeving van een andere lidstaat valt, houdt Ierland voor de toepassing van Sectie 118(1)(a), van de Social Welfare Consolidation Act van 2005 rekening met alle tijdvakken gedurende welke hij of zij, in samenhang met de daaropvolgende invaliditeit, volgens de Ierse wetgeving als arbeidsongeschikt werd beschouwd zou zijn.

K.  ITALIË

Geen

L.  CYPRUS

Voor de toepassing van de bepalingen van de artikelen 6, 51 en 61, wordt voor tijdvakken die op of na 6 oktober 1980 aanvingen, het aantal weken van verzekering onder de wetgeving van de Republiek Cyprus bepaald door het totale inkomen in de betreffende periode waarover bijdragen moesten worden betaald te delen door het wekelijkse bedrag van het basisinkomen waarover in het betreffende bijdragejaar bijdragen moesten worden betaald, voor zover het aantal aldus berekende weken niet hoger uitvalt dan het aantal kalenderweken in de betreffende periode.

M.  LETLAND

Geen

N.  LITOUWEN

Geen

O.  LUXEMBURG

Geen

P.  HONGARIJE

Geen

Q.  MALTA

Bijzondere bepalingen voor ambtenaren:

(a)  Voor de toepassing van artikelen 49 en 60 van deze verordening - maar uitsluitend hiervoor - worden werknemers die onder de Wet betreffende de strijdkrachten (hoofdstuk 220 van de Maltese wet), de Politiewet (hoofdstuk 164 van de Maltese wet) en de Gevangeniswet (hoofdstuk 260 van de Maltese wet) vallen, gelijkgesteld met ambtenaren.

(b)  Pensioenen die verschuldigd zijn krachtens de bovenstaande wetten en krachtens de Pensioenverordening (hoofdstuk 93 van de Maltese wet), worden voor de toepassing van artikel 1, letter e), van de verordening - maar uitsluitend hiervoor - beschouwd als 'bijzondere regelingen voor ambtenaren'.

"

R.  NEDERLAND

1.  Zorgverzekering

a)  Wat betreft het recht op verstrekkingen krachtens de Nederlandse wetgeving wordt voor de toepassing van de hoofdstukken 1 en 2 van titel III van deze verordening onder "rechthebbenden op verstrekkingen" verstaan:

   i) personen die overeenkomstig artikel 2 van de Zorgverzekeringswet verplicht zijn zich te verzekeren bij een zorgverzekeraar; en
   ii) voor zover niet reeds begrepen onder i), gezinsleden van actieve militairen die in een andere lidstaat leven en personen die in een andere lidstaat woonachtig zijn en krachtens de verordening ten laste van Nederland recht hebben op geneeskundige zorg in hun woonland;

b)  Personen als bedoeld in punt a), onder i) moeten zich overeenkomstig de Zorgverzekeringswet verzekeren bij een zorgverzekeraar; personen als bedoeld in punt a), onder ii) moeten zich registreren bij het College voor zorgverzekeringen;

c)  De bepalingen van de Zorgverzekeringswet en de Algemene wet bijzondere ziektekosten betreffende de verschuldigdheid van bijdragen zijn van toepassing op personen als bedoeld in punt 1a) en hun gezinsleden. Wat gezinsleden betreft, worden de bijdragen geheven bij degene van wie het recht op zorg is afgeleid, met uitzondering van gezinsleden van militairen die in een andere lidstaat woonachtig zijn, en die de premie rechtstreeks moeten betalen.

d)  De bepalingen van de Zorgverzekeringswet betreffende te late verzekering zijn van overeenkomstige toepassing op te late registratie van personen als bedoeld in punt 1(a), onder ii) bij het College voor zorgverzekeringen.

e)  Personen die recht hebben op verstrekkingen ingevolge de wetgeving van een andere lidstaat dan Nederland en die in Nederland wonen of tijdelijk in Nederland verblijven, hebben recht op verstrekkingen overeenkomstig de aan verzekerden in Nederland aangeboden polis van het orgaan van de woon- of verblijfplaats, met inachtneming van artikel 11, leden 1, 2 en 3, en artikel 19, lid 1, van de Zorgverzekeringswet , en op verstrekkingen ingevolge de Algemene wet bijzondere ziektekosten;

f)  Voor de toepassing van de artikelen 23 tot en met 30 van de verordening worden de volgende uitkeringen (naast de pensioenen bedoeld in titel III, hoofdstukken 4 en 5) gelijkgesteld met krachtens de Nederlandse wetgeving verschuldigde pensioenen:

   pensioenen ingevolge de Wet van 6 januari 1966 houdende nieuwe regeling van de pensioenen van de burgerlijke ambtenaren en hun nabestaanden (Algemene burgerlijke pensioenwet);
   pensioenen ingevolge de Wet van 6 oktober 1966 houdende nieuwe regeling van de pensioenen van militairen en hun nabestaanden (Algemene militaire pensioenwet);
   arbeidsongeschiktheidsuitkeringen ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen van 7 juni 1972;
   pensioenen ingevolge de Wet van 15 februari 1967 houdende nieuwe regeling van de pensioenen van de personeelsleden van de NV Nederlandse Spoorwegen en hun nabestaanden (Spoorwegpensioenwet);
   pensioenen ingevolge het Reglement Dienstvoorwaarden Nederlandse Spoorwegen;
   uitkeringen die bij pensionering vóór de leeftijd van 65 jaar worden verstrekt ingevolge een pensioenregeling die de verzorging van de gewezen werknemers bij ouderdom ten doel heeft, of een uitkering bij vervroegde uittreding uit het arbeidsproces ingevolge een van rijkswege of bij collectieve arbeidsovereenkomst vastgestelde regeling voor vervroegde uittreding uit het arbeidsproces voor personen van 55 jaar of ouder;
   uitkeringen die aan militairen en ambtenaren worden verstrekt ingevolge een regeling in het geval van overtolligheid, functioneel leeftijdsontslag en vervroegde pensionering.

g)  Voor de toepassing van de hoofdstukken 1 en 2 van titel III van de verordening wordt de no-claimteruggave waarin de Nederlandse wettelijke regeling voorziet in geval van beperkt zorggebruik, beschouwd als een uitkering.

2.  Toepassing van de Algemene Ouderdomswet (AOW)

a)  De korting als bedoeld in artikel 13, lid 1, van de ║AOW║ wordt niet toegepast voor kalenderjaren vóór 1 januari 1957 gedurende welke een rechthebbende die niet voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling van deze jaren aan tijdvakken van verzekering:

   tussen zijn 15e en 65e jaar in Nederland heeft gewoond, of
   in een andere lidstaat heeft gewoond terwijl hij in Nederland heeft gewerkt voor een in Nederland gevestigde werkgever, of
   in een andere lidstaat heeft gewerkt gedurende tijdvakken die onder het Nederlandse socialezekerheidsstelsel als tijdvakken van verzekering worden beschouwd.

In afwijking van artikel 7 van de AOW worden ook personen die uitsluitend vóór 1 januari 1957 overeenkomstig bovengenoemde voorwaarden in Nederland gewoond of gewerkt hebben geacht recht te hebben op een pensioen.

b)  De korting als bedoeld in artikel 13, lid 1, van de ║AOW║ wordt niet toegepast op kalenderjaren vóór 2 augustus 1989 gedurende welke een gehuwde of gehuwd geweest zijnde persoon tussen zijn 15e en 65e jaar, wonende in een andere lidstaat dan Nederland, niet ingevolge bovengenoemde wettelijke regeling verzekerd was, voor zover deze kalenderjaren samenvallen met tijdvakken van verzekering die de echtgenoot van de betrokkene onder die wettelijke regeling heeft vervuld, of met kalenderjaren die krachtens lid 2, onder a) in aanmerking moeten worden genomen, op voorwaarde dat zij in de betreffende periode gehuwd waren.

In afwijking van artikel 7 van de AOW worden dergelijke personen geacht recht te hebben op een pensioen.

c)  De korting als bedoeld in artikel 13, lid 2, van de AOW wordt niet toegepast op kalenderjaren van vóór 1 januari 1957 gedurende welke de echtgenoot van een pensioengerechtigde, die niet voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling van deze jaren aan tijdvakken van verzekering:

   tussen zijn 15e en 65e jaar in Nederland heeft gewoond, of
   in een andere lidstaat heeft gewoond terwijl hij in Nederland heeft gewerkt voor een in Nederland gevestigde werkgever, of
   in een andere lidstaat heeft gewerkt gedurende tijdvakken die onder het Nederlandse socialezekerheidsstelsel als tijdvakken van verzekering worden beschouwd.

d)  De korting als bedoeld in artikel 13, lid 2, van de ║AOW║ wordt niet toegepast op kalenderjaren vóór 2 augustus 1989 gedurende welke de echtgenoot van een pensioengerechtigde tussen zijn 15e en 65e jaar, wonende in een andere lidstaat dan Nederland, niet ingevolge bovengenoemde wettelijke regeling verzekerd was, voor zover deze kalenderjaren samenvallen met tijdvakken van verzekering die de pensioengerechtigde onder die wettelijke regeling heeft vervuld, of met kalenderjaren die krachtens lid 2, onder a), in aanmerking moeten worden genomen, op voorwaarde dat zij in de betreffende periode gehuwd waren.

e)  Lid 2, onder a), b), c) en d), is niet van toepassing op tijdvakken die samenvallen met:

   tijdvakken die in aanmerking genomen kunnen worden voor de berekening van pensioenrechten uit hoofde van de ouderdomspensioenwetgeving van een andere lidstaat dan Nederland, of
   tijdvakken waarvoor de betrokkene een ouderdomspensioen heeft ontvangen uit hoofde van die wetgeving.

Tijdvakken van vrijwillige verzekering onder het stelsel van een andere lidstaat worden niet in aanmerking genomen voor de toepassing van deze bepaling.

f)  Lid 2, onder a), b), c) en d), is uitsluitend van toepassing indien de betrokkene na het bereiken van de 59-jarige leeftijd gedurende zes jaren in een of meer lidstaten heeft gewoond en zolang hij in een van die lidstaten woonachtig is.

g)  In afwijking van hoofdstuk IV van de AOW bestaat voor een in een andere lidstaat dan Nederland woonachtige persoon, wiens echtgenoot verplicht verzekerd is uit hoofde van de wetgeving van die lidstaat, de mogelijkheid zich vrijwillig te verzekeren onder genoemde wet, voor die tijdvakken gedurende welke de echtgenoot verplicht verzekerd is.

Deze mogelijkheid blijft echter bestaan wanneer de verplichte verzekering van de echtgenoot geëindigd is als gevolg van diens overlijden en de overlevende echtgenoot uitsluitend een pensioen uit hoofde van de Algemene nabestaandenwet ontvangt.

De mogelijkheid om vrijwillig verzekerd te blijven eindigt in ieder geval op de dag waarop de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt.

De voor bedoelde vrijwillige verzekering te betalen premie wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen betreffende de vaststelling van de premie voor vrijwillige verzekering onder de AOW. Indien echter de vrijwillige verzekering aansluit op een tijdvak van verzekering als bedoeld onder punt 2(b), wordt de premie vastgesteld overeenkomstig de bepalingen betreffende de vaststelling van de bijdrage voor verplichte verzekering onder de AOW, waarbij het in aanmerking te nemen inkomen geacht wordt in Nederland te zijn genoten.

h)  De onder punt 2(g) bedoelde mogelijkheid staat niet op voor personen die verzekerd zijn onder de wettelijke regelingen inzake pensioenen of pensioenen voor nabestaanden van een andere lidstaat.

i)  Personen die gebruik willen maken van de mogelijkheid van vrijwillige verzekering als bedoeld onder punt 2(g) dienen binnen een jaar nadat de voorwaarden voor aansluiting zijn vervuld een aanvraag in te dienen bij de Sociale Verzekeringsbank.

j)  Voor de toepassing van artikel 52, lid 1, onder b) worden alleen onder de AOW vervulde tijdvakken van verzekering nadat de betrokkene de leeftijd van 15 jaar bereikt had, in aanmerking genomen als tijdvakken van verzekering.

3.  Toepassing van de Algemene nabestaandenwet (ANW)

a)  Indien de overlevende echtgenoot krachtens artikel 51, lid 3, van deze verordening recht heeft op een nabestaandenpensioen onder de ANW, wordt dat pensioen berekend overeenkomstig artikel 52, lid 1, letter b), van deze verordening.

Voor de toepassing van deze bepalingen worden tijdvakken van verzekering vóór 1 oktober 1959 ook beschouwd als onder de Nederlandse wetgeving vervulde tijdvakken van verzekering, op voorwaarde dat de verzekerde gedurende deze tijdvakken en na het bereiken van de leeftijd van 15 jaar:

   in Nederland heeft gewoond, of
   in een andere lidstaat heeft gewoond terwijl hij in Nederland heeft gewerkt voor een in Nederland gevestigde werkgever, of
   in een andere lidstaat heeft gewerkt gedurende tijdvakken die onder het Nederlandse socialezekerheidsstelsel als tijdvakken van verzekering worden beschouwd.

b)  De krachtens punt 3(b) in aanmerking te nemen tijdvakken die samenvallen met tijdvakken van verplichte verzekering die zijn vervuld onder de wettelijke regeling van een andere lidstaat inzake pensioenen voor nabestaanden, worden buiten beschouwing gelaten.

c)  Voor de toepassing van artikel 52, lid 1, onder b), worden uitsluitend na het bereiken van de leeftijd van 15 jaar onder de Nederlandse wetgeving vervulde tijdvakken van verzekering in aanmerking genomen.

d)  In afwijking van artikel 63a(1) van de ANW bestaat voor een in een andere lidstaat dan Nederland woonachtige persoon, wiens echtgenoot verplicht verzekerd is uit hoofde van genoemde wet, de mogelijkheid zich vrijwillig te verzekeren onder genoemde wet, op voorwaarde dat die verzekering al loopt op ...(5) maar uitsluitend voor die tijdvakken gedurende welke de echtgenoot verplicht verzekerd is. Deze mogelijkheid bestaat echter niet meer vanaf de datum van beëindiging van de verplichte verzekering van de echtgenoot onder de ANW, tenzij de verplichte verzekering van de echtgenoot geëindigd is als gevolg van diens overlijden en de overlevende echtgenoot uitsluitend een pensioen uit hoofde van de ANW ontvangt.

De mogelijkheid om vrijwillig verzekerd te blijven eindigt in ieder geval op de dag waarop de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt.

De voor bedoelde vrijwillige verzekering te betalen premie wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen betreffende de vaststelling van de premie voor vrijwillige verzekering onder de ANW. Indien echter de vrijwillige verzekering aansluit op een tijdvak van verzekering als bedoeld onder 2(b), wordt de premie vastgesteld overeenkomstig de bepalingen betreffende de vaststelling van de bijdrage voor vrijwillige verzekering onder de ANW, waarbij het in aanmerking te nemen inkomen geacht wordt in Nederland te zijn genoten.

4.  Toepassing van de Nederlandse wetgeving inzake arbeidsongeschiktheid

a)  Wanneer de betrokkene krachtens artikel 51, lid 3, van deze verordening recht heeft op een Nederlandse invaliditeitsuitkering, wordt het in artikel 52, lid 1, onder b), bedoelde bedrag voor de berekening van die uitkering vastgesteld:

  i) wanneer de betrokkene voor het begin van de arbeidsongeschiktheid het laatst werkzaam was in loondienst in de zin van artikel 1, onder a) van deze verordening, in overeenstemming met:
   de bepalingen van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) indien de arbeidsongeschiktheid vóór 1 januari 2004 is opgetreden, of
   de bepalingen van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) indien de arbeidsongeschiktheid op of na 1 januari 2004 is opgetreden.
   ii) wanneer de betrokkene voor het begin van de arbeidsongeschiktheid het laatst anders dan in loondienst werkzaam was in de zin van artikel 1, onder b), overeenkomstig de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), indien de arbeidsongeschiktheid vóór 1 augustus 2004 is opgetreden.

b)  Bij de berekening van uitkeringen onder hetzij de WAO, de WIA of de WAZ houden de Nederlandse organen rekening met:

   tijdvakken van betaalde arbeid en daarmee gelijkgestelde tijdvakken die vóór 1 juli 1967 in Nederland zijn vervuld;
   tijdvakken van verzekering vervuld onder de WAO;
   tijdvakken van verzekering die de betrokkene na het bereiken van de leeftijd van 15 jaar onder de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) heeft vervuld, voor zover die niet samenvallen met onder de WAO vervulde tijdvakken van verzekering;
   tijdvakken van verzekering vervuld onder de WAZ;
   tijdvakken van verzekering vervuld onder de WIA.
  

S.  OOSTENRIJK

1.  Voor het opbouwen van tijdvakken van verzekering in de pensioenverzekering wordt het bezoeken van een school of een vergelijkbare onderwijsinstelling in een andere lidstaat wordt gelijkgesteld aan het bezoeken van een school of onderwijsinstelling als bedoeld in de artikelen 227(1)(1) en 228(1)(3) van de Allgemeine Sozialversicherungsgesetz (ASVG) (algemene wet sociale verzekering), artikel 116(7) Gewerbliches Sozialversicherungsgesetz (GSVG) (wet sociale verzekering bedrijfsleven) en artikel 107(7), Bauern-Sozialversicherungsgesetz (BSVG) (wet sociale verzekering boeren), indien de betrokkene op zeker tijdstip wegens werkzaamheden, al dan niet in loondienst, aan Oostenrijkse wetgeving onderworpen was, en de bijzondere bijdragen voor de verwerving van dergelijke tijdvakken van onderwijs, zoals bedoeld in artikel 227(3), ASVG, artikel 116(9), GSVG, en artikel 107(9), BSGV, betaald zijn.

2.  Voor de berekening van de in artikel 52, lid 1, onder b), bedoelde uitkering pro rata worden speciale verhogingen voor premies voor aanvullende verzekering en de aanvullende uitkering voor mijnwerkers onder de Oostenrijkse wetgeving buiten beschouwing gelaten. In deze gevallen wordt de zonder deze premies berekende uitkering pro rata, indien nodig, verhoogd met onverminderde speciale verhogingen voor bijdragen voor aanvullende verzekering en de aanvullende uitkering voor mijnwerkers.

3.  Wanneer overeenkomstig artikel 6 vervangende tijdvakken onder een Oostenrijks pensioenverzekeringsstelsel zijn vervuld, maar deze niet een basis voor berekening ingevolge de artikelen 238 en 239 van de ║ASVG║, de artikelen 122 en 123 van de ║GSVG║ en de artikelen 113 en 114 van de ║BSVG║ kunnen vormen, wordt de berekeningsgrondslag voor tijdvakken van kinderverzorging ingevolge artikel 239 van de ASVG, artikel 123 van de GSVG en artikel 114 van de BSVG gebruikt.

T.  POLEN

Geen

U.  PORTUGAL

Geen

V.  ROEMENIË

Geen

W.  SLOVENIË

Geen

X.  SLOWAKIJE

Geen

Y.  FINLAND

1.  Voor het vaststellen van rechten en voor het berekenen van het bedrag van het Finse nationale pensioen onder de artikelen 52 t/m 54 worden pensioenrechten die zijn verworven onder de wetgeving van een andere lidstaat op gelijke voet behandeld als onder de Finse wetgeving verworven pensioenrechten.

2.  Bij de toepassing van artikel 52, lid 1, onder b) i), worden de inkomsten tijdens het fictieve tijdvak overeenkomstig de Finse wetgeving inzake inkomensgerelateerde pensioenen als volgt berekend indien de betrokkene voor een deel van de referentieperiode tijdvakken van pensioenverzekering op grond van arbeid in een andere lidstaat heeft vervuld: de inkomsten tijdens het fictieve tijdvak zijn gelijk aan de som van de inkomsten tijdens het deel van de referentieperiode in Finland, gedeeld door het aantal maanden waarvoor er tijdens de referentieperiode tijdvakken van verzekering in Finland waren.

Z.  ZWEDEN

1.  Wanneer uit hoofde van artikel 67 een uitkering bij ouderschapsverlof wordt uitbetaald aan een niet-actief gezinslid, wordt deze uitkering op het laagste of basisniveau vastgesteld.

2.  Voor de berekening van de uitkering bij ouderschapsverlof overeenkomstig hoofdstuk 4, paragraaf 6 van Lag (1962:381) om allmän försäkring (de Volksverzekeringswet) voor personen die in aanmerking komen voor een op een salaris gebaseerde ouderschapsverlofuitkering, geldt het volgende:

Een ouder voor wie een inkomen genererende uitkering bij ziekte wordt berekend op basis van een inkomen uit een winstgevende beroepsbezigheid in Zweden, voldoet aan de eis dat zij/hij gedurende ten minste 240 opeenvolgende dagen vóór de geboorte van het kind boven het minimumniveau verzekerd is geweest, als de ouder gedurende die periode in een andere lidstaat een inkomen uit een winstgevende beroepsbezigheid heeft gehad dat overeenkomt met een verzekering boven het minimumniveau.

3.  De bepalingen van de verordening betreffende de samentelling van tijdvakken van verzekering of verblijf zijn niet van toepassing op de overgangsregeling van de Zweedse wetgeving voor het recht op een gegarandeerd pensioen voor personen die in of vóór 1937 zijn geboren en gedurende een bepaalde periode in Zweden hebben gewoond alvorens zij een pensioen aanvragen (Wet 2000:798).

4.  Voor de berekening van het nominale inkomen voor de inkomensgerelateerde vergoeding bij ziekte en de inkomensgerelateerde arbeidsongeschiktheidsvergoeding overeenkomstig hoofdstuk 8 van Lag (1962:381) om allmän försäkrings (volksverzekeringswet), geldt het volgende:

   a) indien de verzekerde tijdens de referentieperiode ook onder de wetgeving van een of meer andere lidstaten viel op grond van een activiteit als werknemer of zelfstandige, wordt het inkomen in die andere lidstaat of lidstaten geacht gelijk te zijn aan het gemiddelde bruto-inkomen van de verzekerde in Zweden tijdens het deel van de referentieperiode in Zweden, dat wil zeggen het inkomen in Zweden gedeeld door het aantal jaren tijdens welke dit inkomen is ontvangen;
   b) indien de uitkering wordt berekend overeenkomstig artikel 46 van de verordening en de betrokkene niet verzekerd is in Zweden, wordt de referentieperiode bepaald overeenkomstig hoofdstuk 8, rubrieken 2 en 8, van bovengenoemde wet alsof de betrokkene in Zweden verzekerd was. Indien de betrokkene tijdens deze periode geen inkomen had dat onder de Wet op inkomensgerelateerde ouderdomspensioenen (1998:674) recht geeft op een pensioen, mag de referentieperiode ingaan op een eerder tijdstip waarop de betrokkene een inkomen uit betaalde werkzaamheden in Zweden had.

5.  a) Voor de berekening van de fictieve grondslag voor het inkomensgerelateerde nabestaandenpensioen (Wet 2000:461) geldt het volgende: indien niet overeenkomstig de Zweedse wetgeving wordt voldaan aan de vereiste van pensioengerechtigdheid gedurende ten minste drie op de vijf kalenderjaren die onmiddellijk aan de dood van de verzekerde voorafgaan (de referentieperiode), worden ook tijdvakken van verzekering die in andere lidstaten zijn vervuld, in aanmerking genomen alsof deze in Zweden waren vervuld. Tijdvakken van verzekering in andere lidstaten worden geacht gebaseerd te zijn op de gemiddelde Zweedse pensioengrondslag. Indien de betrokkene slechts één jaar met een pensioengrondslag in Zweden heeft vervuld, wordt elk tijdvak van verzekering in een andere lidstaat geacht hetzelfde bedrag te vertegenwoordigen.

b)  Voor de berekening van het nominale pensioenkrediet voor weduwenpensioenen met betrekking tot sterfgevallen op of na 1 januari 2003 geldt het volgende: indien niet overeenkomstig de Zweedse wetgeving wordt voldaan aan de vereiste van pensioenkrediet gedurende ten minste twee op de vier kalenderjaren die onmiddellijk aan de dood van de verzekerde voorafgaan (de referentieperiode) en indien de tijdvakken van verzekering tijdens de referentieperiode in een andere lidstaat zijn vervuld, worden deze jaren geacht op hetzelfde pensioenkrediet te zijn gebaseerd als het Zweedse jaar.

VERENIGD KONINKRIJK

1.  Wanneer een persoon overeenkomstig de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk recht op ouderdomspensioen heeft:

   a) indien de premies van een voormalige echtgenoot als eigen premies van de betrokkene worden aangemerkt, of
   b) indien de relevante premievoorwaarden door de echtgenoot of voormalige echtgenoot van de betrokkene zijn vervuld,
  

dan zijn voor de vaststelling van rechten onder de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk de bepalingen van titel III, hoofdstuk 5, van deze verordening van toepassing, mits de echtgenoot of voormalige echtgenoot in beide gevallen werkzaamheden als werknemer of zelfstandige verricht of heeft verricht, en onderworpen is of was aan de wetgeving van twee of meer lidstaten. In dat geval worden verwijzingen in genoemd hoofdstuk 5 naar "tijdvakken van verzekering" opgevat als tijdvakken van verzekering vervuld door:

  i) een echtgenoot of voormalige echtgenoot, indien de aanvraag wordt ingediend door:
   een gehuwde vrouw; of
   een persoon van wie het huwelijk op andere wijze is beëindigd dan door het overlijden van de echtgenoot, of
  ii) een voormalige echtgenoot, indien de aanvraag wordt ingediend door:
   een weduwnaar die onmiddellijk vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd geen recht heeft op een uitkering voor een ouder die weduwe/weduwnaar is (widowed parent's allowance); of
   een weduwe die onmiddellijk vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd geen recht heeft op een uitkering voor een moeder-weduwe (widowed mother's allowance), een uitkering voor een ouder die weduwe/weduwnaar is (widowed parent's allowance) of een weduwenpensioen, of die alleen recht heeft op een leeftijdsgebonden weduwenpensioen berekend op grond van artikel 52, lid 1, onder b) van de verordening, waarbij "leeftijdsgebonden weduwenpensioen" betekent dat voor het weduwenpensioen overeenkomstig Section 39(4) van de Social Security Contributions and Benefits Act 1992 een verminderd tarief geldt.

2.  Voor de toepassing van artikel 6 van deze verordening op de bepalingen inzake het recht op de verzorgingstoelage (attendance allowance), de toelage voor de verzorging van invaliden (carer's allowance) en de uitkering voor levensonderhoud bij arbeidsongeschiktheid (disability living allowance), wordt een tijdvak van al dan niet in loondienst verrichte werkzaamheden of van wonen op het grondgebeid van een andere lidstaat dan het Verenigd Koninkrijk in aanmerking genomen voor zover dit noodzakelijk is om te voldoen aan de voorwaarden met betrekking tot de vereiste tijdvakken van aanwezigheid in het Verenigd Koninkrijk, voorafgaand aan de datum waarop het recht op de betreffende toelage of uitkering ontstaat.

3.  Ten behoeve van artikel 7 van deze verordening wordt een begunstigde die krachtens de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk een invaliditeits-, ouderdoms- of nabestaandenpensioen, een uitkering wegens arbeidsongeval of beroepsziekte of een uitkering bij overlijden ontvangt, en die op het grondgebied van een andere lidstaat verblijft, tijdens zijn verblijf behandeld alsof hij zijn woonplaats op het grondgebied van die andere lidstaat had.

4.  Wanneer artikel 46 van toepassing is, en de betrokkene arbeidsongeschikt en daardoor invalide wordt terwijl hij aan de aan de wetgeving van een andere lidstaat onderworpen is, houdt het Verenigd Koninkrijk voor de toepassing van Section 30A(5) van de Social Security Contributions and Benefits Act 1992 (Wet Socialezekerheidsbijdragen en Uitkeringen) rekening met alle tijdvakken gedurende welke de betrokkene in verband met die arbeidsongeschiktheid:

   a) uitkeringen wegens ziekte of loon of salaris in plaats daarvan, of
   b) uitkeringen in de zin van hoofdstuk 4 en 5 van titel III die zijn toegekend weens de invaliditeit die op de arbeidsongeschiktheid gevolgd is,
  

heeft ontvangen onder de wetgeving van die andere lidstaat, alsof het een uitkering bij tijdvakken van arbeidsongeschiktheid van korte duur betrof overeenkomstig Sections 30A(1)-(4) van de Social Security Contributions and Benefits Act 1992.

5.  Voor de toepassing van artikel 46 wordt uitsluitend rekening gehouden met tijdvakken gedurende welke de betrokkene arbeidsongeschikt was in de zin van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk.

6.  a) Voor de berekening van een loonfactor voor het vaststellen van het recht op uitkeringen onder de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk wordt voor iedere week van werkzaamheid als werknemer onder de wetgeving van een andere lidstaat, die in loop van het betreffende inkomstenbelastingjaar in de zin van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk is begonnen, de betrokkene geacht bijdragen of premies als werknemer te hebben betaald, dan wel inkomen te hebben genoten waarover bijdragen of premies zijn betaald, op basis van een beloning gelijk aan twee derde van de voor dat jaar geldende maximumloongrens.

b)  Voor de toepassing van artikel 52, lid 1, onder b)(ii):

   i) wordt een werknemer, die in een op of na 6 april 1975 aangevangen inkomstenbelastingjaar uitsluitend in een andere lidstaat dan het Verenigd Koninkrijk tijdvakken van verzekering, van arbeid of van wonen heeft vervuld, indien de toepassing van punt 6(1) hierboven ten gevolge heeft dat dat jaar voor de toepassing van artikel 52, lid 1, onder b)(i) van de verordening als een in aanmerking te nemen jaar in de zin van de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk geldt, geacht in dat jaar in die andere lidstaat gedurende 52 weken verzekerd te zijn geweest;
   ii) worden, indien enig op of na 6 april 1975 aangevangen inkomstenbelastingjaar voor de toepassing van artikel 52, lid 1, onder b)(i), niet geldt als een in aanmerking te nemen jaar in de zin van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk, alle in dat jaar vervulde tijdvakken van verzekering, van arbeid of van wonen buiten beschouwing gelaten.

c)  Voor de omrekening van een loonfactor in tijdvakken van verzekering wordt de loonfactor verkregen gedurende het desbetreffende inkomstenbelastingjaar in de zin van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk gedeeld door de voor dat belastingjaar geldende minimumloongrens. De uitkomst wordt in gehele getallen weergegeven met verwaarlozing van decimalen. Het aldus berekende getal wordt geacht het aantal weken van verzekering dat gedurende dat belastingjaar onder de wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk is vervuld, te vertegenwoordigen. Dit getal kan evenwel niet hoger zijn dan het aantal weken gedurende welke de betrokkene in de loop van dat belastingjaar aan deze wettelijke regeling onderworpen was.

(1) PB C 161 van 13.7.2007, blz. 61.
(2) PB C
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 9 juli 2008.
(4) PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1. Gecorrigeerde versie in PB L 200 van 7.6.2004, blz. 1.
(5)* PB: datum van invoegen van inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. .../2008 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels.


Uitbreiding van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verorderning (EG) nr. […] tot onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze bepalingen vallen *
PDF 196kWORD 38k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 9 juli 2008 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot uitbreiding van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. […] tot de onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze bepalingen vallen (COM(2007)0439 – C6-0289/2007 – 2007/0152(CNS))
P6_TA(2008)0350A6-0209/2008

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie (COM(2007)0439),

–   gelet op artikel 63, lid 4 van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 67 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0289/2007),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A6-0209/2008),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 3 bis (nieuw)
(3 bis)  Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, inzonderheid artikel 34, lid 2, worden erkend.
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 6 bis (nieuw)
(6 bis)  De bevordering van een hoog niveau van sociale bescherming en de verbetering van de levensstandaard en van de kwaliteit van het bestaan in de lidstaten zijn doelstellingen van de Europese Unie.

Wijziging van artikel 29 van het Reglement
PDF 207kWORD 39k
Besluit van het Europees Parlement van 9 juli 2008 tot wijziging van artikel 29 van het Reglement van het Europees Parlement betreffende de oprichting van fracties (2006/2201(REG))
P6_TA(2008)0351A6-0206/2008

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel tot wijziging van zijn Reglement (B6-0420/2006),

–   gelet op de artikelen 201 en 202 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A6-0206/2008),

1.   besluit onderstaande wijziging in zijn Reglement op te nemen;

2.   besluit dat deze wijziging op de eerste dag van de eerste vergaderperiode na de Europese verkiezingen in het jaar 2009 in werking zal treden;

3.   verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie

Huidige tekst   Amendement
Amendement 3
Reglement van het Parlement
Artikel 29 – lid 2
2.  Een fractie bestaat uit gekozen leden uit ten minste een vijfde van de lidstaten. Het voor de oprichting van een fractie vereiste aantal leden bedraagt ten minste twintig.
2.  Een fractie bestaat uit gekozen leden uit ten minste een vierde van de lidstaten. Het voor de oprichting van een fractie vereiste aantal leden bedraagt ten minste vijfentwintig.
Amendement 1
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 29 – lid 2 bis (nieuw)
2 bis.  Indien een fractie niet meer het vereiste minimumaantal telt, kan de Voorzitter met instemming van de Conferentie van voorzitters toestaan dat zij blijft voortbestaan tot de volgende constituerende vergadering van het Parlement, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- de leden vertegenwoordigen nog steeds ten minste een vijfde van de lidstaten;
- de fractie bestaat reeds sinds meer dan een jaar.
De Voorzitter past deze afwijking niet toe wanneer er voldoende redenen zijn om te vermoeden dat men er misbruik van wil maken.

Taak van de nationale rechter binnen het Europees gerechtelijk apparaat
PDF 143kWORD 59k
Resolutie van het Europees Parlement van 9 juli 2008 over de taak van de nationale rechter binnen het Europees gerechtelijk apparaat (2007/2027(INI))
P6_TA(2008)0352A6-0224/2008

Het Europees Parlement,

–   gelet op artikel 61 van het EG-Verdrag, dat voorziet in de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, onder meer maatregelen op het gebied van justitiële samenwerking in straf- en burgerlijke zaken,

–   gezien het Haags Programma ter versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie(1) dat de Europese Raad op 5 november 2004 in Brussel heeft aangenomen, en gezien de mededeling van de Commissie van 10 mei 2005 over "Het Haags Programma: tien prioriteiten voor de komende vijf jaar" (COM(2005)0184),

–   gezien de oproep van 14-15 december 2001 van de Europese Raad van Laken voor de snelle oprichting van een Europees netwerk ter bevordering van scholing voor het gerechtelijk apparaat, die het vertrouwen kan helpen opbouwen tussen de bij de justitiële samenwerking betrokken personen,

–   onder verwijzing naar zijn resoluties van 10 september 1991 over de oprichting van een Europese Academie voor Rechtswetenschappen(2) en van 24 september 2002 over het Europees netwerk voor justitiële opleiding (ENJO)(3),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 29 juni 2006 over de justitiële opleiding in de Europese Unie (COM(2006)0356), van 5 september 2007 over "Een Europa van resultaten: Toepassing van het Gemeenschapsrecht" (COM(2007)0502) en van 4 februari 2008 over de oprichting van een Forum voor de bespreking van het justitiële beleid en de justitiële praktijk in de EU (COM(2008)0038),

–   gezien Besluit 2008/79/EG, Euratom van de Raad van 20 december 2007 houdende wijziging van het Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie(4) en de daaropvolgende wijzigingen in het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie waarbij een prejudiciële spoedprocedure werd ingevoerd,

–   gelet op artikel 81, lid 2, onder h) en 82, lid 1, onder c) van het toekomstige verdrag betreffende de werking van de Unie, zoals ingevoegd door het Verdrag van Lissabon, die een rechtsgrondslag zouden bieden voor maatregelen met de ondersteuning van de opleiding van magistraten en justitieel personeel als doel,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0224/2008),

A.   overwegende dat uit een voor deze resolutie in de tweede helft van 2007 gehouden enquête met name het volgende naar voren kwam:

   significante ongelijkheden in de kennis over het Gemeenschapsrecht(5) bij de nationale rechters in de Europese Unie, met het besef dat die soms zeer beperkt is,
   de dringende noodzaak van uitbreiding van de algemene vaardigheden in vreemde talen van de nationale rechters,
   de problemen die de nationale rechters hebben ondervonden bij het verkrijgen van toegang tot specifieke, actuele informatie over het Gemeenschapsrecht,
   de noodzaak van verbetering en intensivering van de initiële en levenslange scholing van nationale rechters in het Gemeenschapsrecht,
   het relatieve gebrek aan bekendheid bij de rechters van de prejudiciële procedure en de noodzaak van versterking van de dialoog tussen de nationale rechters en het Hof van Justitie,
   het feit dat het Gemeenschapsrecht door veel rechters wordt gezien als veel te ingewikkeld en ondoorzichtig,
   de noodzaak te waarborgen dat het Gemeenschapsrecht zich beter leent voor toepassing door de nationale rechters,

B.   overwegende dat de hoofdverantwoordelijkheid voor de justitiële opleiding, met inbegrip van de Europese dimensie, berust bij de lidstaten; overwegende dat bovengenoemd Haags programma een mededeling van de Europese Raad bevat dat "er in het curriculum voor de opleiding van justitiële autoriteiten standaard een EU-component moet worden opgenomen"(6), en overwegende dat de opleiding van het gerechtelijk apparaat in elke lidstaat niettemin een zaak van gemeenschappelijk belang is voor de EU-instellingen en alle lidstaten,

C.   overwegende dat het Gemeenschapsrecht niet mag worden beschouwd als een terrein dat voorbehouden is aan een elitegroep specialisten, en overwegende dat de opleidingsmogelijkheden op dit terrein niet beperkt mogen blijven tot hogere rechters, maar veeleer moeten worden uitgebreid tot rechters op ieder niveau van het gerechtelijk apparaat,

D.   overwegende dat bepaalde organen die financieel door de Gemeenschap worden ondersteund steeds succesvoller zijn en reeds rechters en openbaar aanklagers in groten getale opleiden,

E.   overwegende dat kennis van vreemde talen van cruciaal belang is voor het verzekeren van een goede justitiële samenwerking, met name in burgerlijke en handelszaken, op gebieden waarop rechtstreeks contact tussen de rechters is voorzien, en voor het waarborgen van toegang tot uitwisselingsprogramma's voor rechters,

F.   overwegende dat de huidige gemiddelde duur van de prejudiciële procedure, ondanks de voortdurende inspanningen van het Hof van Justitie, buitensporig lang blijft en dit de procedure minder aantrekkelijk maakt voor de nationale rechters,

G.   overwegende dat het Hof van Justitie stelt dat het aan de lidstaten is om een systeem op te zetten van rechtsmiddelen en procedures die eerbiediging verzekeren van het recht op een daadwerkelijke rechtsbescherming van de rechten die voortvloeien uit het Gemeenschapsrecht(7),

H.   overwegende dat niets in deze resolutie mag worden opgevat als aantasting van de onafhankelijkheid van de rechters en van de nationale rechtsstelsels, in overeenstemming met Aanbeveling R(94)12 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa en het Europees Handvest inzake het statuut voor rechters uit 1998,

De nationale rechter als eerste rechter in het Gemeenschapsrecht

1.   merkt op dat de Europese Gemeenschap een gemeenschap is die gebaseerd is op de rechtsstaat(8); merkt op dat het Gemeenschapsrecht dode letter blijft als het in de lidstaten niet naar behoren wordt toegepast, onder andere door de nationale rechters, die derhalve de hoeksteen vormen van het Europees gerechtelijk apparaat en die een wezenlijke en onontbeerlijke rol spelen in de totstandkoming van een gemeenschappelijke Europese rechtsorde, ook in het licht van de recente prestaties van de communautaire wetgever(9) om een grotere rol toe te kennen aan de nationale rechters en hen bij de toepassing van het Gemeenschapsrecht meer verantwoordelijkheid te geven;

2.   verwelkomt de erkenning van de Commissie dat de nationale rechters een essentiële rol spelen bij het verzekeren van eerbiediging van het Gemeenschapsrecht, bijvoorbeeld door middel van de beginselen van primauteit van het Gemeenschapsrecht, rechtstreekse werking, consequente interpretatie en aansprakelijkheid van de landen voor inbreuk op het Gemeenschapsrecht; roept de Commissie op haar inspanningen hierop te richten, naast de reeds ontplooide sectoriële initiatieven; roept bovendien de Commissie op tot onverwijlde publicatie van een informatieve nota over schadevorderingen bij schending door nationale autoriteiten van het Gemeenschapsrecht;

Taalkwesties

3.   vindt taal het belangrijkste instrument voor rechtsbeoefenaars; vindt dat het huidige niveau van de opleiding in vreemde talen voor nationale rechters in combinatie met het huidige niveau van kennis van de Gemeenschapswetgeving niet alleen de mogelijkheden voor justitiële samenwerking inzake specifieke instrumenten beperkt, maar ook de opbouw van het wederzijds vertrouwen, een goed gebruik van de acte clair-doctrine en de deelname aan uitwisselingsprogramma's; roept alle bij de justitiële opleiding betrokken actoren op specifiek aandacht te besteden aan de scholing van rechters in vreemde talen;

4.   merkt op dat de toepassing van het Gemeenschapsrecht door nationale rechters met name in de lidstaten die in mei 2004 of daarna zijn toegetreden tot de Europese Unie, hen voor ingewikkelde opgaven stelt en dat de maatregelen ter bevordering van de scholing van rechters in deze lidstaten dienovereenkomstig moeten worden geïntensiveerd;

5.   is daarnaast van mening dat de Gemeenschapswetgever door het aannemen van een aantal verordeningen met daarin zogenaamde "conflict-of-law rules" (collisieregels) een beleidskeuze heeft gemaakt, die de waarschijnlijke toepassing van buitenlands recht door nationale rechters inhoudt en mogelijk ook een comparatieve benadering; vindt dat deze elementen samen het argument voor meer scholing in vreemde talen verder versterkt;

6.   vindt het van algemeen belang om de taalvaardigheden van het gerechtelijk apparaat in de lidstaten te vergroten; roept de lidstaten derhalve op dat soort scholing kosteloos en goed toegankelijk te maken en na te gaan in hoeverre het mogelijk is dat rechters een vreemde taal kunnen leren in een lidstaat waar deze wordt gesproken, bij voorbeeld in combinatie met deelname aan een uitwisseling;

7.   vindt toegang tot academische literatuur in de moedertaal van de rechter belangrijk voor een beter begrip van het Gemeenschapsrecht, en merkt de kennelijke schaarste op van specialistische literatuur over het Gemeenschapsrecht in bepaalde officiële talen van de EU, bijvoorbeeld betreffende kwesties inzake het internationaal privaatrecht, alsmede de mogelijk ernstige gevolgen die dat heeft voor de opbouw van een communautaire rechtsorde die de diversiteit aan rechtstradities weerspiegelt; roept de Commissie derhalve op de ontwikkeling te ondersteunen van dat soort literatuur, met name in de minder gesproken officiële talen;

Toegang tot relevante rechtsbronnen

8.   merkt op dat volledige en actuele informatie over het Gemeenschapsrecht veel nationale rechters niet systematisch en naar behoren ter beschikking staat, en dat het Gemeenschapsrecht soms slecht is vertegenwoordigd in binnenlandse publicatiebladen, codes, commentaren, tijdschriften en studieboeken, en gebaseerd is op vertalingen van ongelijke kwaliteit; roept de lidstaten op hun inspanningen op dit terrein te vernieuwen;

9.   is van mening dat een waarlijk Europese rechtsruimte met een doeltreffende justitiële samenwerking niet alleen kennis vereist van het Europees recht, maar ook wederzijdse algemene kennis van het rechtsstelsel van de andere lidstaten; onderstreept de ongelijkheden in de behandeling van buitenlands recht in de Europese Unie en vindt dat deze belangrijke kwestie in de toekomst moet worden aangepakt; merkt in dat verband het aankomende dwarsdoorsnede-onderzoek van de Commissie op naar de behandeling van buitenlands recht in burgerlijke en handelszaken, alsmede de lopende onderzoeken in het kader van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht;

10.   verwelkomt de plannen van de Commissie ter ondersteuning van een betere beschikbaarheid van nationale gegevensbestanden met nationale rechterlijke uitspraken aangaande het Gemeenschapsrecht; vindt dat deze gegevensbestanden zo volledig en gebruikersvriendelijk mogelijk moeten zijn; vindt bovendien dat de Verdragen en Verordeningen betreffende de rechtsbevoegdheid en de tenuitvoerlegging van uitspraken in burgerlijke en handelszaken voorbeelden zijn voor een Europees gegevensbestand, gezien hun frequente gebruik door nationale rechters;

11. is van mening dat alle nationale rechters toegang moeten hebben tot gegevensbestanden met aanhangige prejudiciële verzoeken uit alle lidstaten; vindt het nuttig als de uitspraken van verwijzende rechters die een prejudiciële beslissing hebben toegepast nader worden gepubliceerd, zoals reeds werd aangestipt in de Wenken voor de indiening van prejudiciële verzoeken door de nationale rechters(10) van het Hof van Justitie;
12. vindt, gezien de grote hoeveelheid online beschikbare informatie over het Gemeenschapsrecht, dat rechters niet alleen geschoold moeten worden in de inhoud van het recht, maar ook in de manier waarop efficiënt toegang kan worden verkregen tot actuele rechtsbronnen;
13. verwelkomt de inzet van de Commissie voor de publicatie van overzichten voor de burgers van communautaire rechtshandelingen, en vindt dat dergelijke niet-legalistische overzichten ook rechtsbeoefenaars kunnen helpen om sneller toegang tot relevante informatie te verkrijgen;
14. moedigt de ontwikkeling aan van online instrumenten en initiatieven op het gebied van e-leren, die misschien niet de hele oplossing vormen voor het scholingsvraagstuk maar wel beschouwd moeten worden als aanvulling op het persoonlijke contact tussen rechters en opleiders;
Toewerken naar een meer gestructureerd kader voor de justitiële opleiding in de Europese Unie

15.   roept in de opleiding op nationaal niveau van iedereen in het gerechtelijk apparaat op tot een EU-component:

   die stelselmatig deel vormt van de opleiding en de toelatingsexamens voor juridische beroepen,
   die verder wordt versterkt vanaf een zo vroeg mogelijk stadium, met meer aandacht voor praktische aspecten,
   waarin interpretatiemethoden en rechtsbeginselen worden behandeld die in de binnenlandse rechtsorde onbekend kunnen zijn maar een belangrijke rol spelen in het Gemeenschapsrecht;

16.   merkt het groeiende succes op van het uitwisselingsprogramma voor functionarissen van het gerechtelijk apparaat; moedigt het ENJO aan dat voor zoveel mogelijk rechters toegankelijk te maken en daarbij te waarborgen dat er voldoende rechters meedoen met een handels-, burgerlijke en administratieve achtergrond; verwelkomt de activiteiten van het ENJO op het terrein van taaltraining en de uitbreiding van het uitwisselingsprogramma naar het Hof van Justitie, Eurojust en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens;

17.   ziet de beschikbaarheid van nationale rechters voor deelname aan basis- en gevorderde scholing als een belangrijke logistieke en financiële zaak voor de lidstaten; vindt in principe dat de rechters niet zelf de lasten hoeven te dragen van hun scholing in het Gemeenschapsrecht; verzoekt de Commissie om aan het Parlement ramingen voor elke lidstaat ter beschikking te stellen van de kosten voor de tijdelijke vervanging van aan uitwisselingsprogramma's deelnemende rechters;

18.   verzoekt de Commissie om, gelet op haar erkenning dat het EJTO de facto het monopolie heeft op de uitvoering van het uitwisselingsprogramma voor justitiële autoriteiten, erop toe te zien dat de procedures waarbij het EJNO middelen voor dit uitwisselingsprogramma aanvraagt, recht doen aan deze monopoliepositie; dringt er in het bijzonder op aan dat die procedures zodanig worden gestroomlijnd dat er tijdig middelen beschikbaar komen om het EJNO in staat te stellen een doelmatig programma te organiseren en uit te voeren dat beantwoordt aan de verwachtingen van en de toezeggingen aan de deelnemende nationale opleidingen, internationale organen en rechters en officieren van justitie; is van mening dat zodra dit niet het geval is, de geloofwaardigheid van het uitwisselingsprogramma in het gedrang komt, ten nadele van de nationale rechters en officieren van justitie die geïnteresseerd zijn in deelname aan en bevordering van het wederzijds vertrouwen tussen de Europese rechterlijke instanties;

19.   merkt het oordeel van de Commissie op dat de beste optie ter bevordering van scholing in de Europese rechtsruimte momenteel bestaat uit financiële steun aan verscheidene organen via het Kaderprogramma Grondrechten en justitie voor 2007-2013, en dat de kwestie van de ontwikkeling van Europese structuren voor de justitiële opleiding in andere vormen bij afloop van dat programma opnieuw kan worden aangekaart;

20.   verzoekt de Commissie de resultaten van dit kaderprogramma met inachtneming van onderhavige resolutie aan een grondige evaluatie te onderwerpen en nieuwe voorstellen uit te werken voor de ontwikkeling en diversificatie van maatregelen ter bevordering van de scholing van rechters;

21.   vindt de tijd echter rijp voor een pragmatische institutionele oplossing voor een justitiële opleiding op EU-niveau, die optimaal gebruik maakt van de bestaande structuren en tegelijkertijd onnodige duplicatie van programma's en structuren vermijdt; roept derhalve op tot de oprichting van een Europese academie voor de magistratuur, samengesteld uit het ENJO, en de Europese Academie voor Rechtswetenschappen; vindt dat deze institutionele oplossing rekening moet houden met relevante ervaring die werd opgedaan bij het besturen van de Europese Politieacademie;

22.   vindt dat de nationale rechters geen passieve houding mogen aannemen ten opzichte van het Gemeenschapsrecht, zoals blijkt uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie inzake nationale rechters die uit eigen beweging kwesties aangaande het Gemeenschapsrecht aankaarten(11);

23.   dringt aan op intensivering van de opleiding van kandidaat-rechters in het allervroegste stadium en analoog aan de hierboven genoemde suggesties met betrekking tot de nationale rechters;

Een versterkte dialoog tussen de nationale rechters en het Hof van Justitie

24.   vindt de prejudiciële procedure een essentiële garantie voor de samenhang van de communautaire rechtsorde en de uniforme toepassing van het Gemeenschapsrecht;

25.   roept het Hof van Justitie en alle betrokken partijen op de gemiddelde duur van de prejudiciële procedure verder te verkorten en zo deze cruciale kans op een dialoog voor de nationale rechters aantrekkelijker te maken;

26.   dringt er bij de Commissie op aan te onderzoeken of nationale procedurebepalingen een feitelijke of mogelijke belemmering vormen voor de mogelijkheid van een prejudiciële verwijzing van rechtbanken of tribunalen in de lidstaten, zoals voorzien in de tweede alinea van artikel 234 van het EG-Verdrag, en de schendingen die dat soort belemmeringen inhouden krachtig te vervolgen;

27.   vindt dat beperkingen van de bevoegdheid van het Hof van Justitie, met name die betreffende titel IV van het EG-Verdrag, onnodig afbreuk doen aan de uniforme toepassing van het Gemeenschapsrecht op die terreinen en een negatief signaal uitzenden naar de overgrote meerderheid van de rechters die zich met dat soort zaken bezighouden, waardoor het voor hen onmogelijk wordt rechtstreeks met het Hof van Justitie in contact te treden, wat weer onnodige vertraging oplevert;

28.   betreurt dat volgens artikel 10 van het Protocol betreffende de overgangsbepalingen dat aan het Verdrag van Lissabon is gehecht, de bevoegdheden van het Hof van Justitie met betrekking tot handelingen op het gebied van de politiële samenwerking en de justitiële samenwerking in strafzaken die voor de inwerkingtreding van dit Verdrag zijn vastgesteld, gedurende een overgangsperiode van vijf jaar dezelfde blijven als de bevoegdheden die het Hof uit hoofde van het huidige EU-Verdrag heeft; juicht evenwel de verklaring van de Intergouvernementele Conferentie naar aanleiding van dit artikel van het Protocol toe en verzoekt de Raad en de Commissie daarom met klem zich achter het Parlement te scharen en de handelingen op het gebied van de politiële samenwerking en de justitiële samenwerking in strafzaken die voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon zijn vastgesteld, opnieuw vast te stellen;

29.   stemt met het oog op de invoering van een prejudiciële spoedprocedure in met de Raad dat het voor het Hof van Justitie van belang is richtsnoeren te bieden, waarop de nationale rechters kunnen terugvallen bij hun besluit over het al dan niet aanvragen van een spoedprocedure;

30.   roept het Hof van Justitie op alle mogelijke verbeteringen in de prejudiciële procedure te overwegen, die ervoor zouden zorgen dat de verwijzende rechter nauwer bij het proces betrokken wordt, waaronder uitbreiding van de mogelijkheden om het verzoek te verhelderen en deel te nemen aan de mondelinge behandeling;

31.   is van mening dat de nationale rechter in een gedecentraliseerde en uitgerijpte communautaire rechtsorde niet in een marginale positie mag terechtkomen, maar juist meer verantwoordelijkheid moet krijgen en verder moet worden aangemoedigd in zijn rol van eerste rechter van het Gemeenschapsrecht; bepleit daarom overweging van een "groen licht"-systeem waarbij de nationale rechter antwoorden voorstelt op de vragen die hij het Hof van Justitie stelt, zodat het Hof dan binnen een bepaalde termijn kan beslissen hetzij akkoord te gaan met de voorgestelde uitspraak hetzij, als een appelrechter, zelf uitspraak te doen in de zaak;

Beter op toepassing door nationale rechters afgestemde wetten

32.   neemt kennis van de oprichting van een forum voor de bespreking van het justitiële beleid en de justitiële praktijk in de EU, en roept de Commissie op te verzekeren dat het Forum zijn discussies op transparante wijze voert; merkt het vaste voornemen van de Commissie op om regelmatig verslag te doen aan zowel het Parlement als de Raad;

33.   hamert op de noodzaak van helderder taal in communautaire wet- en regelgeving en van een grotere terminologische samenhang tussen de rechtsinstrumenten; steunt in het bijzonder het project van het Gemeenschappelijk Referentiekader voor het Europees contractenrecht als een instrument ter bereiking van betere wetgeving;

34.   steunt sterk de eis van de Commissie dat de lidstaten systematisch concordantietabellen overleggen, die uiteenzetten hoe de richtlijnen van de Gemeenschap in de nationale wetgeving zijn toegepast; vindt ook dat dat soort tabellen waardevolle informatie verschaft tegen minimale kosten en lasten; vindt bovendien dat concordantietabellen de doorzichtigheid verhogen van de tenuitvoerlegging van het Gemeenschapsrecht en de nationale rechters alsmede de partijen die voor hen staan een realistische mogelijkheid bieden te zien of het Gemeenschapsrecht ten grondslag ligt aan een bepaalde nationale wet alsmede zelf na te gaan of de omzetting naar behoren is uitgevoerd en zo ja, hoe dat is gebeurd;

o
o   o

35.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en het verslag van de bevoegde commissie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie en de Europese Ombudsman.

(1) PB C 53 van 3.3.2005, blz. 1.
(2) PB C 267 van 14.10.1991, blz. 33.
(3) PB C 273 E van 14.11.2003, blz. 99.
(4) PB L 24 van 29.1.2008, blz. 42.
(5) In deze resolutie dient onder verwijzingen naar het Gemeenschapsrecht tevens het Unierecht te worden verstaan.
(6) PB C 53 van 3.3.2005, blz. 1 (blz. 12).
(7) Zaak C-50/00 P UPA, Jurispr. 2002, I-6677, paragraaf 41.
(8) Zaak 294/83 De Groenen tegen Europees Parlement Jurispr. 1986, 1339, paragraaf 23.
(9) Zie bij voorbeeld Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1).
(10) PB C 143 van 11.6.2005, blz. 1, in paragraaf 31.
(11) Zaken C-312/93 Peterbroeck, Jurispr. 1995, I-4599, C-473/00 Cofidis, Jurispr. 2002, I-10875 en C-168/05 Mostaza Claro, Jurispr. 2006, I-10421.


Airbus/Boeing geschillen
PDF 120kWORD 38k
Resolutie van het Europees Parlement van 9 juli 2008 over de geschillen in het kader van de Wereldhandelsorganisatie tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten over veronderstelde subsidies aan Airbus en Boeing
P6_TA(2008)0353B6-0334/2008

Het Europees Parlement,

–   gezien de geschillen in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) tussen de Europese Unie (EU) en de Verenigde Staten (VS) over veronderstelde subsidies aan Airbus en Boeing,

–   gezien zijn resolutie van 1 juni 2006 over de trans-Atlantische economische betrekkingen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten(1),

–   gezien de resolutie van de Amerikaanse Senaat (res. 632) van 8 december 2006 met het verzoek aan de VS en de EU om samen te werken om de trans-Atlantische markt te versterken,

–   gezien de EU-VS-top van 30 april 2007,

–   gelet op artikel 108, lid 5 van zijn Reglement,

A.   overwegende dat het belang hecht aan het trans-Atlantische partnerschap tussen de EU en de VS en zijn steun betuigt voor een eerlijk en evenwichtig handelsbeleid in het algemeen,

B.   overwegende dat het laatste decennium voor de trans-Atlantische economische relatie een periode was van integratie zonder voorgaande, met Europese investeringen in de VS die in 2006 75% van de totale inkomende investeringen in het land bedroegen en Amerikaanse investeringen in Europa die in 2006 tot een recordbedrag opliepen van 128 miljard USD of 59% van de totale uitgaande rechtstreekse buitenlandse investeringen van de VS,

C.   overwegende dat de luchtvaartindustrie bijzonder belangrijk is voor de werkgelegenheid en de creatie van banen, met name in sectoren met hooggekwalificeerd personeel, alsmede in een ruime waaier andere sectoren, voor de regionale ontwikkeling en voor de modernste transnationale industriële samenwerking,

D.   overwegende dat in de burgerluchtvaartindustrie momenteel zowel Airbus als Boeing in staat zijn grote commerciële vliegtuigen te ontwerpen en te bouwen en dat het in het belang van de luchtvaartmaatschappijen en hun klanten is een hoog niveau van gezonde mededinging te behouden,

E.   overwegende dat de EU en de VS in 1992 en bilateraal akkoord inzake handel in grote commerciële vliegtuigen hebben ondertekend (het akkoord van 1992) waarmee een evenwichtig speelveld met regels voor de toekenning van overheidssteun is gecreëerd,

F.   overwegende dat de EU het akkoord van 1992 consequent naar de geest en naar de letter heeft nageleefd en dat zij geregeld documenten heeft voorgelegd om deze naleving te bewijzen,

G.   overwegende dat de VS hun verplichtingen krachtens het akkoord van 1992 in ruime mate niet zijn nagekomen, door geen melding van hun subsidies aan Boeing te maken, alsmede door meer subsidies te verstrekken dan de overeengekomen maxima en aan Boeing subsidies te verstrekken die verboden zijn,

H.   overwegende dat door het akkoord van 1992 de stabiliteit in de sector is behouden tot 2004, toen de VS zich er unilateraal uit terugtrok en een WTO-zaak tegen de EU aanspande, op grond van Europese voorfinanciering die volledig met het akkoord van 1992 strookte en vergelijkbaar is met de financiering die Boeing geniet voor de ontwikkeling en productie van grote stukken van zijn 787 in Japan en andere landen waarmee een risicodelingsregeling geldt,

I.   overwegende dat het, ondanks talrijke inspanningen die de EU te goeder trouw heeft geleverd, tot nu toe niet mogelijk is geweest een eerlijke en evenwichtige basis voor een oplossing via onderhandelingen te leggen,

J.   overwegende dat het zijn steun bevestigt voor de consequente openheid van de Commissie voor een evenwichtige, via onderhandelingen tot stand gebrachte oplossing zonder voorwaarden vooraf,

K.   overwegende dat evenwichtige en eerlijke overheidssteun voor de luchtvaart aan beide zijden van de Oceaan heeft geleid tot onderzoek en innovatie, meer veiligheid, betere milieuprestaties en efficiënte oplossingen in het luchtvervoer,

L.   overwegende dat de financiering van de lidstaten voor Airbus streng beperkt is, met interest moet worden terugbetaald en duidelijk geen impact op het concurrentievermogen van Boeing heeft, waarbij Airbus 40 % meer heeft terugbetaald dan het van de regeringen van de listaten sinds 1992 heeft ontvangen en tot dusver 7 miljard EUR meer heeft teruggestort,

M.   overwegende dat de EU diverse verboden en betwistbare Amerikaanse subsidies aan Boeing op federaal, staats- en lokaal niveau aanklaagt, voor een totaal van 23,7 miljard EUR niet-terugvorderbare subsidies in de loop van de afgelopen twee decennia en tot 2024,

N.   overwegende dat het Parlement herhaalt van mening te zijn dat eerlijke en open mededinging met betrekking tot overheidsopdrachten belangrijk is en heeft met tevredenheid kennis genomen van de gunning van het contract voor het Amerikaanse tankvliegtuigprogramma aan het team van Northrop Grumman Corporation European Aeronautic Defence and Space Company (EADS), op basis van neutrale criteria die zijn ontworpen om de meest geschikte apparatuur te identificeren en ter beschikking van de Amerikaanse luchtmacht te stellen;

O.   overwegende dat het Parlement evenwel ernstig bezorgd kennis neemt van de scherpe aanvallen van Boeing en het Amerikaanse Congres in een poging om EADS-operaties en bepaalde lidstaten af te schilderen als "onbetrouwbare zakenpartners op luchtvaartgebied" en een veiligheidsrisico met betrekking tot de militaire paraatheid van de VS, een boodschap die in Europa niet onopgemerkt is gebleven;

P.   overwegende dat het rapport van het Government Accountability Office, waarin het protest van inschrijver Boeing wordt gesteund, uitsluitend wordt gezien als evaluatie van de selectieprocedure en niet van de verdiensten van het vliegtuig; overwegende dat het Parlement herhaalt van mening te zijn dat de integriteit van de procedure voor overheidsopdrachten van het Amerikaanse ministerie van Defensie, voor alle inschrijvers intact zal blijven;

1.   doet de volgende aanbevelingen aan de Commissie, die namens de EU optreedt om de belangen van de lidstaten en de EU-industrie in de sector van grote vliegtuigen te verdedigen:

   a) het Parlement verzoekt de lidstaten en de Commissie ervoor te zorgen dat op elke concurrentiebeperkende actie in de wetgeving of het uitvoeringsbeleid die de capaciteit van EU-bedrijven om mee te dingen in burger- of militaire programma's op oneigenlijke wijze beperkt, wordt gereageerd met een passend optreden door de Gemeenschap en haar lidstaten;
   b) het Parlement geeft volledige steun aan de verdediging van de EU-belangen in de lopende geschillenbeslechtingsprocedure bij de WTO en dringt er bij de Commissie op aan haar inspanningen op dit gebied voort te zetten: het twijfelt er evenwel aan dat de uitspraken van de WTO op zich voor de langetermijnoplossing zullen zorgen die de markt nodig heeft als basis voor toekomstige vreedzame en eerlijke mededinging in de sector, terwijl deze wel kan worden verkregen met een oplossing die tot stand is gebracht via onderhandelingen;
   c) het Parlement is van mening dat het vertrekpunt voor welke gesprekken ook een discussie moet zijn zonder voorwaarden vooraf over de omstandigheden van de onderhandelingen, als bewijs van de reële intentie van beide partijen om te komen tot een pragmatisch evenwicht tussen EU-civieltechnische ondersteuning en het Amerikaanse militair-industriële plan, waarmee de aspecten van overheidsinmenging worden vastgelegd die daadwerkelijk gevolgen voor de totstandbrenging van een echt gelijk speelveld hebben;

2.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, en aan de President en het Congres van de Verenigde Staten van Amerika.

(1) PB C 298 E van 8.12.2006, blz. 235.


Europees strategisch plan voor energietechnologie
PDF 161kWORD 62k
Resolutie van het Europees Parlement van 9 juli 2008 over het Europees strategisch plan voor energietechnologie (2008/2005(INI))
P6_TA(2008)0354A6-0255/2008

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie "Een Europees strategisch plan voor energietechnologie (SET-plan): Naar een koolstofarme toekomst" (COM(2007)0723) ('de mededeling over het SET-plan),

–   gezien de volledige effectbeoordeling (SEC(2007)1508), de "Technologiekaart" (SEC(2007)1510) en de "Capaciteitenkaart" (SEC(2007)1511), die de mededeling over het SET-plan begeleiden,

-   gezien de mededeling van de Commissie "Naar 20-20 in 2020: Kansen voor klimaatverandering voor Europa" (COM(2008)0030),

-   gezien de effectbeoordeling van het pakket toepassingsbepalingen voor de EU-doelstellingen inzake klimaatverandering en hernieuwbare energie voor 2020 (SEC(2008)0085),

-   gezien de mededeling van de Commissie "Steun voor demonstratie in een vroeg stadium van duurzame elektriciteitsproductie met behulp van fossiele brandstoffen" (COM(2008)0013),

-   gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie "Steun voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen" (SEC(2008)0057),

-   gezien de mededeling van de Commissie "Een energiebeleid voor Europa" (COM(2007)0001),

-   gezien de mededeling van de Commissie "Economische hervormingen en concurrentievermogen: de belangrijkste boodschappen uit het verslag over het Europese concurrentievermogen 2006" (COM(2006)0697),

-   gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (COM(2008)0019),

-   gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden (COM(2008)0016),

-   gezien het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van de Richtlijnen 85/337/EEG, 96/61/EG, 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG en 2006/12/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 van de Raad (COM(2008)0018),

-   gezien Besluit nr. 1982/2006/EG van 18 december 2006 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013)(1),

-   gezien Beschikking 2006/976/Euratom van de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifiek programma tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie (2007-2011)(2),

-   gezien Besluit nr. 1639/2006/EG van 24 oktober 2006 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013)(3),

-   gezien het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Brandstofcellen en Waterstof (COM(2007)0571),

-   gezien zijn resolutie van 25 september 2007 over de routekaart voor hernieuwbare energie in Europa(4),

-   gezien zijn resolutie van 31 januari 2008 over het actieplan voor energie-efficiëntie: Het potentieel realiseren(5),

-   gezien zijn resolutie van 13 maart 2008 over het Wereldfonds voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie(6),

-   gezien zijn standpunt van 11 maart 2008 over het Europees Instituut voor innovatie en technologie(7),

-   gezien de conclusies van de voorzitter van de Europese Raad van 8 en 9 maart 2007 in Brussel,

-   gezien de conclusies van de Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie van 28 februari 2008 over het Europees strategisch plan voor energietechnologie,

-   gezien de conclusies van de voorzitter van de Europese Raad van 13 en 14 maart 2008 in Brussel,

-   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

-   gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0255/2008),

A.   overwegende dat achtereenvolgende aankondigingen van het Parlement, de Raad en de Commissie hebben benadrukt dat het tegenhouden van de klimaatverandering, het verbeteren van de continuïteit van de energievoorziening en van het concurrentievermogen van de Europese economie de doelstellingen van het Europese energie- en klimaatbeleid zijn,

B.   overwegende dat de dreiging door de klimaatverandering blijft toenemen en dat de COP14-besprekingen in Poznan en de COP15-besprekingen in Kopenhagen van cruciaal belang zijn voor het bereiken van een internationale overeenkomst over klimaatverandering ter vervanging van het regime van het Protocol van Kyoto,

C.   overwegende dat het Stern-rapport over de economische aspecten van klimaatverandering erkent dat als er niets wordt ondernomen om de klimaatverandering te bestrijden de kosten veel hoger liggen dan als er wel actie wordt ondernomen,

D.   overwegende dat de afhankelijkheid van de EU van de invoer van fossiele brandstoffen tegen 2030 tot 65% van het totaal verbruik gestegen kan zijn,

E.   overwegende dat het de EU naar schatting van de Commissie tot 2020 70 miljard EUR per jaar zal kosten om de doelstellingen op het gebied van de broeikasgasreductie en hernieuwbare energie te bereiken,

F.   overwegende dat verbetering van de energie-efficiëntie een van de maatregelen ter vermindering van de uitstoot van broeikasgassen met de beste kosten-batenverhouding is,

G.   overwegende dat onderzoek en technologische ontwikkeling van fundamenteel belang zijn voor het realiseren van de doelstellingen van het Europees energiebeleid,

H.   overwegende dat betere synergie in het toekomstig Europees onderzoek naar energietechnologie duurzame economische groei alleen maar kan stimuleren en de comparatieve voordelen van de Europese economie en de werkgelegenheid kan helpen verbeteren, en vandaar ook de doelstellingen van de strategie van Lissabon kan helpen verwezenlijken en de klimaatverandering bestrijden,

I.   overwegende dat het zevende kaderprogramma (KP7) gedurende de zevenjarige periode slechts 2,3 miljard EUR uittrekt voor energieonderzoek,

J.   overwegende dat in de Europese Unie de investeringen van de private sector in onderzoek op het gebied van energietechnologie zeer beperkt zijn in vergelijking met de inspanningen van concurrenten uit derde landen, en zelfs met die van andere EU-sectoren,

K.   overwegende dat de budgetten voor openbaar en particulier energieonderzoek in de EU sedert de jaren tachtig aanzienlijk zijn gedaald en de EU bij een internationale vergelijking van innovatie-indicatoren op basis van het uitgavenniveau voor technologisch onderzoek slecht presteert,

L.   overwegende dat openbare interventie ten behoeve van nieuwe, minder vervuilende energietechnologieën noodzakelijk en gerechtvaardigd is, aangezien ze in eerste instantie duurder zijn dan die welke zij vervangen en het daardoor mogelijk is dat zij in hun eerste fase van marktpenetratie noch handelsvoordelen op de korte termijn noch betere prijzen voor de consument met zich meebrengen,

Behoefte aan een strategisch plan voor energietechnologie

1.   verwelkomt het Europees strategisch plan voor energietechnologie (SET-plan); is van mening dat een Europees beleid voor energietechnologie met een goede financiële onderbouwing van essentieel belang is om de EU-doelstellingen op het gebied van energie en klimaatverandering voor 2020 te bereiken;

2.   benadrukt dat de EU haar doelstellingen op het gebied van broeikasgasreductie, energie-efficiëntie en hernieuwbare energie tegen 2020 moet bereiken terwijl zij tegelijkertijd een concurrerende en duurzame economie moet behouden; is van mening dat de ontwikkeling en aanwending van innovatieve, goedkope en koolstofarme energietechnologieën, energie-efficiëntie en hernieuwbare energie essentieel zijn om de kosten voor het verlagen van de emissies terug te dringen en nieuwe markten te creëren voor de industrie in de EU en een wereldwijde inzet voor de aanpak van de klimaatverandering te garanderen;

3.   is van oordeel dat het voor realisering van die doelstellingen van essentieel belang is de kosten van groene energie te verlagen en innovatie in de energiesector te stimuleren; dat het daartoe noodzakelijk is de technologieoverdracht van de onderzoekscentra naar de bedrijven te verbeteren, de tijd die nodig is voor marktpenetratie te verkorten, een einde te maken aan de huidige inertie op het gebied van technologie en regelgeving en de interconnectiviteit van netwerken te verbeteren;

4.   is van mening dat nieuwe technologieën, vooral technologieën op het gebied van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, eveneens noodzakelijk zijn om de diversificatie van energiebronnen te vergemakkelijken, de energievraag te verminderen en om te voorzien in minder vervuilende en veiliger methoden voor het gebruik van eigen bronnen, ter ondersteuning van de zekerheid van de energievoorziening; roept de Commissie op om een evaluatie te houden van de energiebronnen in de EU;

5.   is van mening dat het SET-plan een ruime waaier aan activiteiten moet ondersteunen die het publiek debat over de voordelen van de verschillende keuzes voor nieuwe energietechnologieën stimuleren, meer in het bijzonder door middel van consumentenopvoeding en voorlichtingscampagnes ;

6.   is van mening dat goedkopere, effectievere koolstofarme technologieën kunnen bijdragen aan het bereiken van een nieuwe internationale overeenkomst over klimaatverandering ter vervanging van het regime van het Protocol van Kyoto;

Coördinatie en strategische planning

7.   benadrukt de noodzaak om de coördinatie van strategische energietechnologieën uit te breiden op diverse niveaus en bij verschillende partners; benadrukt eveneens de noodzaak om bureaucratische rompslomp te vermijden, eenvoud en helderheid te waarborgen en te zorgen voor brede deelname van alle potentiële partners bij het verbeteren van de coördinatie, bijvoorbeeld door middel van de voorgestelde Stuurgroep van de Europese Gemeenschap inzake strategische energietechnologieën en de voorgestelde Europese alliantie voor energieonderzoek, die open dient te staan voor alle Europese onderzoekscentra, ongeacht hun grootte of middelen;

8.   verklaart zich voorstander van instelling van een stuurgroep op hoog niveau en een transparant en goed toegankelijk informatiesysteem over energietechnologie, vooral voor kleine en middelgrote ondernemingen; verzoekt de Commissie om het Parlement op de hoogte te houden van de instelling van de stuurgroep en haar werkzaamheden en de informatiestrategie;

9.   merkt op dat gebruik kan worden gemaakt van de instrumenten die zijn ontwikkeld krachtens de kaderprogramma's (ERA-NET, NoE's, ETP's) ter ondersteuning van het toekomstige Europees informatiesysteem voor energietechnologie;

10.   benadrukt dat gecoördineerde samenwerking met de lidstaten van essentieel belang is om de gestelde doelen te verwezenlijken, de voordelen te maximaliseren en de kosten terug te dringen; is van mening dat communautaire instrumenten die op niveau van de lidstaten gehanteerd worden, zoals de structuurfondsen, de onderzoeks-, ontwikkelings- en innovatiecapaciteit op die terreinen kunnen vergroten;

11.   benadrukt het cruciaal belang van het verbeteren van de coördinatie met derde landen en versterken van de internationale samenwerking om een samenhangende en gedifferentieerde strategie te voeren ten aanzien van de landen met ontwikkelde, zich ontwikkelende en opkomende economieën;

12.   benadrukt dat de EU-onderzoekscapaciteit vergroot dient te worden en dat verder onderwijs en scholing essentieel is voor het leveren van genoeg gekwalificeerde mensen om de nieuwe technologiemogelijkheden die zich aandienen ten volle te kunnen benutten; is van mening dat in dit opzicht de specifieke programma's van KP7 baat zouden kunnen hebben bij een geïntegreerde benadering;

13.   vestigt de aandacht op het mogelijk risico van doublures en herhalingen van nieuwe initiatieven; roept de Commissie op om te overwegen hoe de nieuwe Europese industriële initiatieven zullen passen in de bestaande programma's, met inbegrip van KP7 en meer in het bijzonder de Europese technologieplatforms, de gezamenlijke technologie-initiatieven waartoe is besloten krachtens KP7, het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie, en vooral in het Europees Instituut voor innovatie en technologie en zijn kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG) voor klimaatverandering en energie; roept de Commissie op om duidelijk te maken hoe de nieuwe Europese industriële initiatieven ondersteunend zullen werken voor de verschillende vormen van synergie tussen het communautair en het nationaal niveau ;

14.   herhaalt dat het SET-plan onderzoeks- en innovatiecapaciteit op EU-schaal dient op te bouwen; is het eens met de Commissie dat pan-Europese onderzoeksinfrastructuren een deel van de oplossing vormen; vraagt derhalve het Europees Strategieforum voor onderzoeksinfrastructuren (ESFRI) om de noodzaak van Europese onderzoeksinfrastructuren op het gebied van innovatieve energietechnologieën zoals hernieuwbare energietechnologieën, na te gaan;

15.   is van mening dat de trans-Europese energienetwerken en vereenvoudigde vergunningprocedures in deze sector een fundamentele rol spelen in het strategisch energiebeleid van de EU;

Onderzoek en technologieoverdracht

16.   benadrukt dat noodzakelijke coördinatie moet worden uitgebreid naar de verschillende wetenschappelijke en technologische terreinen die, vanwege hun multidisciplinaire karakter, een rol spelen in het onderzoek en de ontwikkeling van energietechnologieën; benadrukt in dit verband de noodzaak onderzoek in basiswetenschappen zoals biologie, informatietechnologie, materiaalwetenschap en macrotechnologieën te stimuleren;

17.   verzoekt de Commissie om de mogelijkheden voor de toepassing van energietechnologieën in de recent toegetreden lidstaten te overwegen en ondersteunende regels en procedures in te voeren op basis van het EU-beleid;

18.   benadrukt de noodzaak om de technologieoverdracht van de onderzoekscentra naar de bedrijven te verbeteren; dringt erop aan dat het nieuwe Europese instituut voor innovatie en technologie op dit gebied een rol speelt;

19.   dringt erop aan dat de particuliere sector meer investeert in onderzoek en grotere risico's neemt, wat een eerste vereiste is als de EU in deze sector koploper wil worden;

Europese industriële initiatieven

20.   is er vast van overtuigd dat er dringend meer ondersteuning nodig is voor de koolstofarme technologieën in de demonstratie- en commercialisatiefase voor nieuwe gedecentraliseerde hernieuwbare technologieën; verwelkomt dan ook de voorgestelde Europese industriële initiatieven; benadrukt echter de noodzaak om eveneens meer ondersteuning te bieden voor O&O in technologieën die nodig zijn op de langere termijn, met speciale nadruk op strategisch belangrijke technologieën zoals zonne-energietechnologieën die op de lange termijn kunnen leiden tot een energieonafhankelijke Europese Unie;

21.   is van mening dat de Europese industriële initiatieven gericht moeten zijn op gebieden die over het grootste potentieel beschikken om de doelstellingen van de EU op het gebied van klimaatverandering, energie-efficiëntie en hernieuwbare energie op een duurzame basis te realiseren en voor lagere kosten en toepassing op de langere termijn;

22.   vraagt om bij het vaststellen van prioriteiten onder de Europese industriële initiatieven in elk stadium van het productieproces rekening te houden met de levenscyclus en milieueffecten van de verschillende technologieën; vraagt om de mogelijkheid te bezien om de technologieën naar ontwikkelingslanden over te brengen om de technologische kloof met die landen te verkleinen;

23.   roept op tot betere overdracht van technologie met de industrielanden en onderlinge wetenschappelijke samenwerking voor de ontwikkeling van nieuwe energietechnologieën;

24.   ondersteunt het voorstel van de Commissie dat Europese industriële initiatieven op verschillende manieren worden ontwikkeld om tegemoet te komen aan de eisen van de specifieke technologieën; is van mening dat een dergelijke flexibiliteit de ontwikkeling van strategische allianties tussen lidstaten, lokale en regionale overheden, onderzoekscentra en de particuliere sector voor het ontwikkelen van bepaalde technologieën mogelijk maakt; roept deze lichamen dringend op om samen te werken aan het ontwikkelen van gedetailleerde voorstellen voor Europese industriële initiatieven;

25.   is een groot voorstander van de voorgestelde Europese industriële initiatieven op het gebied van wind- en zonne-energie, bio-energie, CO2 -opvang, -vervoer en -opslag, elektriciteitsnetten en kernsplijting;

26.   verzoekt in het bijzonder om intensivering van het onderzoek op het gebied van biobrandstoffen, teneinde ervoor te zorgen dat het algehele milieueffect van de productie van dergelijke brandstoffen eenduidig positief is;

27.   erkent het belang van de ontwikkeling van grootschalige conversie van biomassa naar gas voor de productie van waterstofbrandstof en vloeibare synthetische brandstoffen voor duurzame vervoerstechnologieën;

28.   benadrukt dat de Europese industriële initiatieven inzake kernsplijting continuïteit mogelijk dienen te maken en ook het O&O-werk met betrekking tot technologieën van de derde en vierde generatie dienen te omvatten;

29.   betreurt dat het SET-plan voorrang aan maatregelen geeft die op de aanbodzijde gericht zijn en onvoldoende aandacht voor maatregelen heeft die kunnen leiden tot minder vraag naar energie, zoals energiebesparing en -efficiëntie;

30.   dringt erop aan dat energie-efficiëntie een prominentere plaats moet krijgen in het SET-plan, daar dat het gebied is met het grootste potentieel voor kostenefficiënte emissiereducties op de middellange termijn, vooral in de bouwsector, die goed is voor veertig procent van het totaal EU-energiegebruik; roept derhalve de Commissie op om technologieën voor energie-efficiëntie, met inbegrip van warmtekrachtkoppeling en polygeneratie, toe te voegen aan de werkterreinen in de Europese industriële initiatieven; steunt de opname van energie-efficiëntie als één van de prioriteiten van de Europese industriële initiatieven;

31.   verzoekt de Commissie om een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid tot uitbreiding van de voorgestelde Europese industriële initiatieven tot andere sectoren die mogelijkheden bieden om de uitstoot van broeikasgas aanmerkelijk te verlagen, zoals energieproductie door warmtekrachtkoppeling, waterstofproductie, innovatie in de bouw- en woningsector, efficiëntere verwarmings- en koelsystemen, betere energieopslag en distributie-infrastructuren, en interconnectie van netwerken;

32.   is van mening dat de ontwikkeling van technologieën voor het opvangen en opslaan van koolstof (CCS) een rol zou kunnen spelen in het reduceren van de uitstoot van broeikasgassen op de lange termijn, mits die technologieën efficiënt en veilig zijn; roept de Commissie op om twaalf volledig uitgebouwde CCS-demonstratieprojecten mogelijk te maken in de Europese industriële initiatieven; merkt op dat ondersteuning voor schone kolentechnologieën, zoals conversie van steenkool naar gas, de inzet van CCS gemakkelijker en goedkoper zal maken, met de mogelijkheid om er in de toekomst een verplichting van te maken;

Financiering

33.   wacht de voorgestelde mededeling van de Commissie af over de financiering van nieuwe koolstofarme en CCS-technologieën; betreurt dat de mededeling niet samen met het SET-plan is gepubliceerd;

34.   benadrukt dat het SET-plan niet moet worden gefinancierd door het opnieuw toewijzen van geld dat beschikbaar is gemaakt voor energie krachtens KP7 en het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie;

35.   is van mening, gezien de prioriteit voor klimaatverandering en energiekwesties, dat er aanzienlijke EU-middelen voor technologieën op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie nodig zijn moeten worden aangewend om de doelstellingen van de EU voor 2020 te helpen halen;

36.   moedigt de Commissie aan om dringend te zorgen voor passende financiering en steun voor O&O, demonstratie en commercialisatie van nieuwe koolstofarme en koolstofvrije technologieën, zodat er vanaf 2009 ten minste 2 miljard EUR per jaar van de EU-begroting wordt besteed aan steun voor dergelijke technologieën, los van KP7 en het het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie, en roept de Commissie eveneens op om voorstellen te doen voor extra middelen in de tussentijdse evaluatie van het financieel kader 2007-2013;

37.   meent dat het van belang is om beter en ruimer gebruik te maken van zowel financiële als menselijke hulpbronnen om de ontwikkeling en aanwending van schone technologieën voor de toekomst te bespoedigen;

38.   benadrukt de noodzaak tot uitbreiding van de onderzoekscapaciteit in de EU; roept dan ook op tot uitbreiding van de financieringsmiddelen voor personeelsontwikkeling en -opleiding in de energietechnologie; wenst ook betere coördinatie tussen de financiële instrumenten van de Gemeenschap en de lidstaten om opleiding en onderzoek te ondersteunen, vooral aan de hand van KP7;

39.   ondersteunt in het licht van de noodzaak van meer complementariteit tussen de EU-fondsen de voorstellen in de mededeling van de Commissie "Concurrerende Europese regio's door onderzoek en innovatie" (COM(2007)0474); verwelkomt in dat kader de praktische handleiding van de Commissie voor het coördineren van EU-fondsen uit regionale, nationale en EU-middelen, alsmede middelen van de Europese Investeringsbank (EIB) op het gebied van O&O en innovatie; is het met de Commissie eens dat belanghebbenden beter dienen te worden geïnformeerd over artikel 54, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad(8) betreffende de financiering uit twee verschillende Europese bronnen voor hetzelfde geheel van subsidieerbare uitgaven;

40.   verzoekt de Commissie om bij haar presentatie van het financieringsplan duidelijk te maken waar de gemeenschappelijke EU-inspanningen een meerwaarde toevoegen in de verschillende technologiesectoren, en de bevindingen met betrekking tot de duurzaamheid van de verschillende technologische ontwikkelingen nader uiteen te zetten;

41.   erkent de noodzaak dat middelen moeten worden aangewend in partnerschap met de industrie, teneinde investeringen uit de particuliere sector te kunnen gebruiken voor nieuwe koolstofarme technologieën; benadrukt de noodzaak voor een heldere langetermijnvisie en financieel kader, ondersteund door financiële instellingen als de EIB, teneinde de partners in de particuliere sector voldoende zekerheid te bieden om te investeren; benadrukt de noodzaak om het midden- en kleinbedrijf hierbij te betrekken, met name bij technologieën voor verspreide systemen voor energievoorziening;

42.   wijst erop dat krachtens de voorgestelde herziening van de EU-regeling voor de emissiehandel inkomsten uit veilingen een aanzienlijke middelenbron zouden kunnen vormen voor de financiering van de zekerstelling van de EU-energievoorziening waarbij tegelijkertijd haar doelstellingen op het gebied van klimaat, energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen worden verwezenlijkt;

o
o   o

43.   verzoekt zijn Voorzitter om deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.
(2) PB L 400 van 30.12.2006, blz. 405.
(3) PB L 310 van 9.11.2006, blz. 15.
(4) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0406.
(5) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0033.
(6) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0096.
(7) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0081.
(8) PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1989/2006 (PB L 411 van 30.12.2006, blz. 6).


Staatsinvesteringsfondsen
PDF 112kWORD 34k
Resolutie van het Europees Parlement van 9 juli 2008 over staatsinvesteringsfondsen
P6_TA(2008)0355B6-0304/2008

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Europese Commissie over een gemeenschappelijke Europese aanpak van staatsinvesteringsfondsen (COM(2008)0115),

–   gezien de lopende werkzaamheden van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en met name van de internationale werkgroep voor staatsinvesteringsfondsen,

–   gezien het verslag van het investeringscomité van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) van 4 april 2008,

–   gelet op de artikelen 64 en 65 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) (de vroegere artikelen 57 en 58 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap),

–   gelet op artikel 108, lid 5, van zijn Reglement,

A.   overwegende dat staatsinvesteringsfondsen (SWF) al meer dan 50 jaar actief zijn op de mondiale financiële markt,

B.   overwegende dat de SWFs zich niet schuldig hebben gemaakt aan ontwrichting van de financiële markten,

C.   overwegende dat zij door hun eigendomsstructuur buiten de reikwijdte vallen van de regulering van de financiële markt in Europa,

D.   overwegende dat de investeringsstrategie van de SWFs een voorkeur vertoont voor stabiele investeringen op lange termijn,

E.   overwegende dat er enige bezorgdheid bestaat over het gebrek aan transparantie van een aantal SWFs voor wat betreft hun activa, investeringsstrategieën, winsten en bestuursstructuur,

F.   overwegende dat zij tijdens de recente financiële crisis een rol hebben gespeeld bij het bewaren van een aantal belangrijke financiële instellingen voor bankroet,

G.   overwegende dat de SWF's groeipotentieel bezitten,

H.   overwegende dat de Europese Unie zich een krachtig voorstander moet blijven tonen van openheid ten aanzien van investeringen en van het vrij verkeer van kapitaal,

1.   is van mening dat de SWFs geen schuld dragen aan een ontwrichting van de kapitaalmarkten, maar dat door hun structuur, hun omvang en hun snelle groei behoefte is ontstaan aan een nauwgezette analyse van hun rol en invloed; is zich ervan bewust dat hun houding tegenover transparantie en bestuur uiteenloopt;

2.   is er bezorgd over dat het gebrek aan transparantie van sommige staatsinvesteringsfondsen het onmogelijk kan maken een behoorlijk inzicht te krijgen in hun structuren en bedoelingen; verzoekt de Commissie te erkennen dat transparantie en openheid de sleutel vormen tot het scheppen van eerlijke concurrentieverhoudingen en een soepel functioneren van de markten in het algemeen;

3.   is ingenomen met de mededeling van de Commissie over SWFs waarin het belang van de vrije markten en het streven van de Commissie naar een mondiale oplossing wordt onderstreept; neemt kennis van de diverse initiatieven ter vergroting van de transparantie en verbetering van het bestuur zowel op nationaal niveau als in internationale fora en verzoekt de Commissie nauw samen te werken met het IMF en de OESO om een wereldwijde gedragscode tot stand te brengen;

4.   is echter van mening dat de mededeling van de Commissie over SWFs beschouwd dient te worden als een eerste stap en verzoekt de Commissie dan ook de activiteiten van de SWFs te volgen en een coördinerende rol te spelen om ervoor te zorgen dat nationale initiatieven niet botsen met het aantrekken van investeringen en de positie van de Europese Unie op de wereldmarkt niet in gevaar brengen;

5.   dringt er bij de Commissie op aan opdracht te geven voor een analyse van de instrumenten die de Europese Unie ten dienste staan, zowel wat betreft EG-verdragsbepalingen als bestaande wetgeving, zoals eisen van transparantie, stemrecht, rechten van aandeelhouders en gouden aandelen, om een reactie mogelijk te maken ingeval van eigendomsproblemen als gevolg van optreden van SWFs;

6.   verzoekt de Raad en de Commissie de speelruimte in te schatten die de EU- instellingen resteert in verband met de bepalingen van de artikelen 64 en 65 van het VWEU, om de mogelijkheden na te gaan voor een gecoördineerd optreden op EU-niveau, wat cruciaal is voor de belangen van de Unie en het goede functioneren van de interne markt; verzoekt de Commissie een lijst op te stellen van sectoren die zouden kunnen vallen onder de reikwijdte van artikel 65 over de openbare orde;

7.   verzoekt de Raad en de Commissie opdracht te geven tot een diepgaande analyse van het functioneren van de mondiale financiële markten en, rekening houdend met wereldwijde initiatieven, een krachtige Europese visie vast te leggen en te uit te dragen, die beginselen en regels voor het functioneren van die markten zou moeten omvatten; is van opvatting dat een dergelijk gemeenschappelijk standpunt een versterking zou betekenen van de positie van de EU in internationale fora; verzoekt de Commissie om, waar passend, werk te maken van het wederkerigheidsbeginsel;

8.   is bezorgd over de olieprijzen en de gevolgen ervan op de wisselkoers tussen euro en dollar, aangezien oliewinsten vaak via SWFs opnieuw worden geïnvesteerd in activa die in euro's zijn gesteld en in de markten van de eurozone als geheel;

9.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


Een nieuwe stedelijke mobiliteitscultuur
PDF 162kWORD 69k
Resolutie van het Europees Parlement van 9 juli 2008 inzake een "Een nieuwe stedelijke mobiliteitscultuur" (2008/2041(INI))
P6_TA(2008)0356A6-0252/2008

Het Europees Parlement,

–   gezien het groenboek "Een nieuwe stedelijke mobiliteitscultuur" (COM(2007)0551),

–   gezien het witboek "Het Europese vervoersbeleid tot het jaar 2010: tijd om te kiezen" (COM(2001)0370),

–   gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Europa duurzaam in beweging: duurzame mobiliteit voor ons continent – Tussentijdse evaluatie van het Witboek Vervoer van 2001 van de Commissie" (COM(2006)0314),

–   gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Naar een veiligere, schonere en meer doelmatige mobiliteit in Europa: Eerste verslag over 'De intelligente auto'" (COM(2007)0541),

–   gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Een concurrerend regelgevingskader voor de automobielindustrie voor de 21e eeuw – Standpunt van de Commissie over het eindverslag van de CARS 21-groep op hoog niveau – Een bijdrage tot de strategie van de EU voor groei en werkgelegenheid" (COM(2007)0022),

–   gezien de mededeling van de Commissie getiteld "De intelligente auto": "ICT-promotie ten behoeve van slimmere, veiligere en schonere voertuigen" (COM(2006)0059),

–   gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Goederenlogistiek in Europa – sleutel tot duurzame mobiliteit" (COM(2006)0336),

–   gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Actieplan inzake goederenlogistiek" (COM(2007)0607),

–   gezien de mededeling van de Commissie over een Thematische strategie voor het stadsmilieu (COM(2005)0718),

–   gezien de voorstellen en richtlijnen van de Commissie en de opvattingen van het Europees Parlement ten aanzien van het Structuurfonds, het Cohesiefonds en het zevende kaderprogramma voor onderzoek,

–   gezien het gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen (COM(2007)0817),

–   gezien zijn resolutie van 20 februari 2008 over de inbreng op de voorjaarszitting 2008 van de Raad met betrekking tot de strategie van Lissabon(1),

–   gezien zijn resolutie van 12 juli 2007 over "Europa duurzaam in beweging: duurzame mobiliteit voor ons continent"(2),

–   gezien zijn resolutie van 15 januari 2008 over CARS 21: een concurrerend regelgevingskader voor de automobielindustrie(3),

–   gezien zijn resolutie van 5 september 2007 over goederenlogistiek in Europa – sleutel tot duurzame mobiliteit(4),

–   gezien zijn resolutie van 26 september 2006 over de thematische strategie voor het stadsmilieu(5),

–   gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité inzake Verkeer in stedelijke en grootstedelijke gebieden,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en de adviezen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie regionale ontwikkeling (A6-0252/2008),

A.   overwegende dat de stedelijke centra (steden en hun omgeving) in vele opzichten van groot belang zijn voor het bestaan van de burgers van de EU; dat de stedelijke centra zich, ondanks verschillen qua omvang en structuur, op het gebied van vervuiling, verkeersopstoppingen, lawaai en verkeersveiligheid als gevolg van de stedelijke mobiliteit met gelijksoortige problemen en uitdagingen geconfronteerd zien,

B.   overwegende dat er dringend behoefte bestaat aan nieuwe denkwijzen en innovatieve concepten inzake mobiliteit in steden, aangezien stedelijk vervoer in belangrijke mate bijdraagt aan klimaatverandering, vervuiling en andere milieuproblemen, alsmede de daaraan gerelateerde negatieve effecten op de levenskwaliteit en de gezondheid van stedelingen; dat een alomvattende EU-strategie voor het aanpakken van klimaatverandering en andere milieuproblemen alleen succesvol kan zijn indien deze problemen worden aangepakt;

C.   overwegende dat een adequate taakverdeling moet worden gevonden tussen de EU en steden en gemeenten, waarbij de EU een duidelijke afgebakende rol moet toekomen; dat overeenkomstig het beginsel van betere regelgeving en de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit de Gemeenschap op het vlak van stedelijke mobiliteit alleen moet optreden wanneer er sprake is van een duidelijke toegevoegde waarde van de EU;

D.   overwegende dat ook op het gebied van stedelijke mobiliteit rekening moet worden gehouden met de beginselen van de interne markt van de EU;

E.   overwegende dat Europese steden en gemeenten in de gelegenheid gesteld moeten worden om een uit breed scala aan flexibele instrumenten te kiezen, om zo een beleidsmix op maat samen te stellen voor geïntegreerde, duurzame, maatschappelijk doeltreffende en economisch haalbare oplossingen voor hun specifieke mobiliteitsproblemen; dat voor alle vervoersmodi en op alle vervoersgebieden (voetgangers, fietsers, openbaar en privé personenvervoer, goederenvervoer en diensten) gestreefd moet worden naar betere logistieke oplossingen en een verschuiving in de richting van meer duurzame vervoersmodi, met het oog op een goede toegankelijkheid van stadscentrums en een goede doorstroming, hetgeen van groot belang is voor bewoners, bezoekers, forensen, en producenten en leveranciers van goederen en diensten (in het bijzonder het midden- en kleinbedrijf); dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de interoperabiliteit van de gekozen instrumenten, teneinde de autoriteiten in een later stadium in de gelegenheid te stellen verkeersovertredingen in stedelijke gebieden grensoverschrijdend aan te pakken;

F.   overwegende dat het Europese beleid inzake stadsvervoer rekening moet houden met de economische, sociale en milieucohesie; dat met name moet worden gelet op de specifieke problemen en omstandigheden in de 'nieuwe' lidstaten;

G.   overwegende dat aandacht moet worden besteed aan de specifieke behoeften van werknemers (forensen), personen met een verminderde mobiliteit, kinderen (buggy's), de financieel zwakkeren en ouderen; dat niet mag worden vergeten dat de snelle vergrijzing in Europa tot een nieuwe demografische situatie en nieuwe mobiliteitsbehoeften in onze samenlevingen zal leiden;

H.   overwegende dat het van essentieel belang is om een nieuwe benadering van strategische planning voor stedelijke gebieden in te voeren, om in te spelen op de milieu-, energie- en mobiliteitsuitdagingen die zich de komende decennia zullen voordoen,

I.   overwegende dat de internalisering van de externe kosten een belangrijke stap is op weg naar de doorberekening van de reële kosten in de vervoerssector; dat de mogelijkheid van kruissubsidiëring ten behoeve van duurzame stedelijke vervoersmodellen dient te worden overwogen om tot een evenwichtige behandeling van het vervoer van goederen en van personen, en van de verschillende vervoersmodi te komen; dat inspanningen moeten worden ondernomen om nieuwe financieringsinstrumenten te ontwikkelen en bestaande financieringsinstrumenten zoals de structuurfondsen en het Cohesiefonds beter en frequenter in te zetten ten behoeve van duurzame stedelijke mobiliteitsoplossingen,

De rol van de Europese Unie

1.   verwelkomt het genoemde groenboek als goede discussiegrondslag; verwelkomt voorts het feit dat alle belanghebbenden worden betrokken bij het proces van meningsvorming en de formulering van het toekomstige EU-beleid inzake stadsvervoer;

2.   acht het noodzakelijk de bevoegdheidsgebieden van de EU duidelijk af te bakenen overeenkomstig de in de verdragen vastgelegde beginselen van subsidiariteit en evenredigheid; erkent het beginsel dat het plaatselijke autoriteiten vrij staat hun eigen mobiliteitsbeleid te ontwikkelen, mits zij daarbij de relevante nationale en communautaire wetgeving niet overtreden; verwacht tegelijkertijd dat de lidstaten, steden en gemeenten − met inachtneming van de hierboven genoemde beginselen - zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheden om de stedelijke mobiliteit beter te organiseren en te plannen; erkent overigens dat een gecoördineerd optreden inzake stedelijke mobiliteit in de Gemeenschap een duidelijke meerwaarde in bepaalde gebieden kan hebben;

3.   is van mening dat de EU een algehele strategie voor stedelijke mobiliteit zou moeten formuleren die leidt tot een rationeler gebruik van particuliere auto's en een verschuiving in de richting van duurzame vervoermiddelen stimuleert, ter ondersteuning van de verbintenissen van de EU op het gebied van milieubescherming en de verlaging van de uitstoot van broeikasgassen;

4.   is van mening dat op de volgende gebieden actie op Europees niveau noodzakelijk is en verzoekt om:

   - het uitwerken van een omvattend en geïntegreerd beleidskader voor stedelijke mobiliteit, dat als een gemeenschappelijk referentiekader dient voor Europese, nationale, regionale en lokale actoren (gemeenten, burgers, het bedrijfsleven en de industrie); deze benadering dient te stoelen op de beginselen van de interne markt van de EU op het gebied van duurzame mobiliteit en dient rekening te houden met de levensvatbaarheid van steden en de effecten op de demografie (stadsvlucht); onderstreept dat dit een duidelijke stimulans voor steden en stedelijke gebieden moet zijn om alomvattende plannen voor duurzame stedelijke mobiliteit (SUMP's) te ontwikkelen, met nadruk op stadsplanning op lange termijn en ruimtelijke ordening; verzoekt de Commissie in dit verband na te gaan hoe de SUMP's kunnen worden gekoppeld aan de co-financiering door de EU van vervoersprojecten in steden met meer dan 100 000 inwoners en aan de wetgeving, de besluiten en de streefdoelen met het oog op de vermindering van het aantal ongevallen, de CO2-uitstoot, de plaatselijke gasuitstoot, en het lawaai;
   - het vergaren en ter beschikking stellen van betrouwbare en vergelijkbare gegevens over alle aspecten van het vervoer in de stad en stedelijke gebieden, rekening houdend met toekomstige veranderingen in de raamvoorwaarden (bijv. demografische verandering, economische groei, klimaatverandering, enz.);
   - een compleet overzicht over de bestaande communautaire regelingen die momenteel direct of indirect van invloed zijn op de stedelijke mobiliteit, waarbij telkens moet worden gekeken naar mogelijkheden voor verbetering en vereenvoudiging;
   - evaluatie van de omzetting en toepassing door de lidstaten van de Europese wetgeving op het gebied van stedelijk vervoer, in het bijzonder openbaar personenvervoer;
   - een overzicht van de genomen lokale initiatieven die het hoofd bieden aan een aantal in het groenboek opgesomde problemen (bijv. inzake tolheffingen, groene zones, veiligheid in het openbaar vervoer, wetgeving ter bescherming van fietsers, enz.); wenst dat dit overzicht de basis is voor het uitwisselen van goede werkwijzen op deze gebieden;
   - toezicht op lokale maatregelen met betrekking tot de bereikbaarheid van stadscentra teneinde nieuwe handelsbarrières binnen de interne markt van de EU te voorkomen;
   - een "Europees Platform voor Stedelijke Mobiliteit" of een ander daadwerkelijk forum dat alle gegevens, goede werkwijzen en beleidsinformatie over stedelijke mobiliteit op een overzichtelijke manier bijeenbrengt om burgers en beleidsmakers eenvoudig toegang te verschaffen tot belangrijke informatie die nodig is voor het ontwikkelen van een stedelijk mobiliteitsbeleid; benadrukt dat een dergelijk platform zo veel mogelijk gebruik zou moeten maken van bestaande databanken, middelen en instellingen, teneinde onnodige formaliteiten en bureaucratie te vermijden;
   - de evaluatie van de externe kosten van de verschillende vervoermiddelen, met inbegrip van een onderzoek naar de mogelijkheden om deze kosten te internaliseren;

5.   roept op tot samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten om nationale belemmeringen voor stedelijke plannen weg te nemen, zonder evenwel EU-wetgeving voor te stellen, die de lokale flexibiliteit die nodig is voor het oplossen van mobiliteitsproblemen zou kunnen beperken;

Wetgeving

6.   acht het noodzakelijk dat de EU op de beleidsgebieden waarop zij wetgevend kan optreden (b.v. begroting, milieu, sociale zaken en arbeidsmarkt, mededinging, industrie, regionale ontwikkeling en cohesie, vervoer en verkeersveiligheid, en energie), rekening houdt met de bijzondere vereisten van het stedelijk vervoer;

Standaardisering en harmonisering

7.   verzoekt om specifieke Europese regelingen en/of richtsnoeren inzake standaardisering en harmonisering met betrekking tot:

   - het ontwerp en de werking van milieuzones en tolsystemen; is van mening dat besluiten hierover op lokaal niveau moeten worden genomen, met inachtneming van de specifieke situatie van elk stedelijk gebied; overwegende dat overeenkomstig de beginselen van de interne markt van de EU bijzondere aandacht moet worden besteed aan hun interoperabiliteit, teneinde de doorstroming te waarborgen en te voorkomen dat er in verschillende lidstaten met elkaar botsende initiatieven worden ontwikkeld;
   - technische en organisatorische eisen met betrekking tot de interoperabiliteit van de verschillende vervoermiddelen voor personen- en vrachtvervoer;
   - de mobiliteit van personen met een handicap, ouderen, personen met kleine kinderen en de zwakkeren in de samenleving;
   - verbetering van de verkeersveiligheid overeenkomstig de Europese en de nationale wetgeving;
   - de toegankelijkheid en interoperabiliteit van technologieën voor intelligente vervoerssystemen (ITS) voor toepassing op EU-niveau;

Verspreiding en uitwisseling van goede praktijken

8.   verzoekt tevens om passende maatregelen ter bevordering van de uitwisseling van goede praktijken, met name wat betreft:

   - de optimalisering van het gebruik van de bestaande infrastructuur, bijvoorbeeld door flexibele concepten voor het weggebruik;
   - het aanvaarden van multimodale vervoers- en mobiliteitsoplossingen (weg, spoor, water);
   - geïntegreerde kaart- en betaalsystemen die de toegang tot en het co-modale gebruik van verschillende vervoermiddelen vereenvoudigen;
   - de ontwikkeling van duurzame mobiliteitsplannen op maat, alsmede ondersteunende maatregelen bij de regionale en stedelijke planning ("De compacte stad"), een proces waarbij alle belanghebbende partijen al in een vroeg stadium betrokken moeten zijn;
   - richtsnoeren voor samenwerking tussen alle diensten van de lokale en regionale besturen en de openbare nutsbedrijven bij het plannen van projecten in stedelijke gebieden;
   - innovatieve oplossingen voor een efficiënt goederenverkeer, in het bijzonder voor plaatselijke goederendistributie in steden, met inbegrip van betrouwbare laad- en lossystemen voor vervoer naar de eindbestemming;
   - duurzame vervoersdiensten om de mobiliteit van toeristen in stedelijke en voorstedelijke gebieden te garanderen;
   - richtsnoeren voor een milieubewust openbaar aanbestedingsbeleid;
   - verbeteringen in schoon plaatselijk openbaar personenvervoer, met nadruk op efficiëntie, aantrekkelijkheid, emissiereductie en toegankelijkheid, waaronder voor personen met een handicap en personen met verminderde mobiliteit, alsook op veiligheid en beveiliging;
   - de bevordering van duurzame mobiliteitsketens: lopen-fietsen-autodelen-carpoolen-taxi-collectieve/openbare mobiliteit;
   - betere organisatie van korteafstandsvervoer;
   - maatregelen voor verkeersbeheer om de logistiek en het mobiliteitsbeheer te optimaliseren ten gunste van vervoersreductie en/of -vermijding, zoals telewerken of flexibele begintijden op het werk en in het onderwijs;
   - maatregelen ter bevordering van de virtuele mobiliteit, zoals e-learning, internetbankieren, telewinkelen en teleconferencing;
   - de instelling van groene zones en tolheffingsystemen;
   - parkeerbeleid en -praktijken, zoals de invoering van parkeergeleidingssystemen;
   - het verbeteren en uitbreiden van het gebruik van ITS;

9.   roept op tot een zo breed mogelijke verspreiding van gegevens over zaken die relevant zijn voor de stedelijke mobiliteit, zoals de statistieken van Eurostat en CARE (Community data base on accidents on the roads in Europe); verzoekt om het toegankelijk maken van de CARE-database, die een krachtig hulpmiddel zou zijn voor de uitwisseling van informatie en expertise tussen beroepsbeoefenaren in de vervoerssector;

10.   roept de Commissie op lokale autoriteiten te steunen door proefprojecten en experimentele projecten te bevorderen, in het bijzonder met betrekking tot de toepassing van een geïntegreerde aanpak op het punt van de mobiliteit in de stad, en door bijstand te bieden voor onderzoek op het gebied van stadsplanning;

Onderzoek en ontwikkeling

11.   onderstreept de noodzaak van onderzoek en ontwikkeling op het gebied van duurzaam vervoer, vooral om technologische vooruitgang op het gebied van de ontwikkeling van schone voertuigen te bevorderen; verzoekt de Commissie en de Raad te investeren in schone, efficiëntere, consumentgerichte en veilige stedelijke vervoersstelsels en maatregelen te nemen om een markt voor dergelijke stelsels te creëren;

12.   wijst erop dat de EU een rol toekomt bij de ontwikkeling en bevordering van ITS en bij het financieren van innovatieve technologieën, aangezien zij een belangrijke bijdrage kunnen leveren tot onder meer de verhoging van de verkeersveiligheid, de verbetering van de verkeersdoorstroming en de vergroting van de logistieke efficiëntie; is derhalve van mening dat de verdere ontwikkeling van die systemen en met name de toepassing ervan op bredere schaal in de EU dient te worden bevorderd;

13.   verzoekt de Commissie toegankelijke en op elkaar aansluitende lijsten op te stellen van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten op het gebied van stedelijke mobiliteit binnen de verschillende kaderprogramma's van de EU, waarop in de praktijk toegepaste voorbeelden zijn vermeld;

Coördinatie tussen overheden

14.   onderstreept dat uitwisseling van goede praktijken met betrekking tot mobiliteitsbeheer en betere coördinatie essentieel zijn voor het verbeteren van vervoer en mobiliteit in de stad, aangezien tekortkomingen, zoals het ontbreken van een goede takenverdeling, te weinig coördinatie tussen de verschillende lokale, regionale en nationale overheden, en gebrek aan coördinatie tussen de planning van stedelijke, voorstedelijke en rurale vervoersstelsels, zichtbaar worden; wijst erop dat gebrekkige coördinatie tussen lokale autoriteiten leidt tot hogere leveringskosten, meer verkeer en dus meer milieuvervuiling;

15.   vraagt dringend om betere coördinatie tussen naburige lokale autoriteiten om tot een bepaalde mate van consistentie te komen en te zorgen voor een duurzame en harmonieuze ontwikkeling van lokale en regionale vervoersinfrastructuren in grensgebieden en elders;

Geïntegreerde aanpak

16.   acht het noodzakelijk dat stedelijke ontwikkeling en planning op een geïntegreerde wijze wordt uitgevoerd, waarbij rekening wordt gehouden met de huidige en toekomstige stedelijke vervoersbehoeften; de invoering van snelle treinverbindingen naar stadscentra, rivier-, spoor- en luchtvaartterminals en in het bijzonder afgelegen regio's zou een prioriteit moeten zijn ten gunste van grootschalige stedelijke ontwikkeling en modernisering;

17.   herinnert eraan dat met het oog op de steeds snellere urbanisatie meer aandacht zou moeten worden besteed aan de voorsteden en agglomeraties;

Individuele verantwoordelijkheid

18.   benadrukt de individuele verantwoordelijkheid van burgers en acht het noodzakelijk hen aan te moedigen om kritisch over hun gedrag als verkeersdeelnemers na te denken en, indien mogelijk, actief aan plaatselijke stedelijkemobiliteitsforums deel te nemen; is van opvatting dat bijna elke burger zijn oude gewoonten, bijvoorbeeld met betrekking tot het gebruik van de eigen auto en alternatieve vervoersmiddelen (lopen, fietsen, openbaar vervoer) kan wijzigen en zo een individuele bijdrage kan leveren tot een verbetering van de schoonheid en de levenskwaliteit in stedelijke gebieden; dringt er bij de nationale, regionale en plaatselijke overheden op aan alternatieve mobiliteitsopties aan te bieden om deze wijziging mede te bewerkstelligen; verzoekt de Europese, nationale, regionale en lokale autoriteiten voorts hun educatie- en voorlichtingscampagnes te intensiveren om burgers meer bewust te maken van hun vervoersgedrag; benadrukt het specifieke belang van op de jongere generaties gerichte opvoedingscampagnes;

19.   wijst in dit verband op het belang en het groeiend succes van de "Autoloze dag" in het kader van de EU-mobiliteitsweek; stelt vast dat, in 2007, 1909 steden uit 23 lidstaten deelnamen aan dit initiatief; roept de Commissie en de lidstaten op dit initiatief verder aan te moedigen en te veralgemenen;

20.   is van mening dat er een onderzoek zou moeten worden uitgevoerd dat inzicht verschaft en gedetailleerde informatie oplevert over alle aspecten van de stedelijke mobiliteitskeuzen en -opties van burgers (particulier versus openbaar vervoer); roept op tot nieuwe en gestandaardiseerde verzameling van gegevens over onderwerpen waarnaar minder onderzoek is gedaan, zoals het gedrag van voetgangers en fietsers en de motivaties van burgers voor het al dan niet kiezen voor bepaalde vervoermiddelen;

Financiering

21.   gelooft dat de EU een belangrijke bijdrage kan leveren tot de financiering van maatregelen op het gebied van stedelijk personen- en goederenvervoer, bijvoorbeeld uit middelen van de structuurfondsen en het Cohesiefonds, en roept de Commissie op in dezen haar verantwoordelijkheid te nemen; wijst op de verantwoordelijkheid die de lidstaten dragen in verband met de door het Gemeenschapsrecht voorgeschreven maatregelen op milieu- en vervoersgebied;

22.   verzoekt de Commissie specifieke markteconomiegerichte instrumenten te ontwikkelen voor het scheppen van een evenwichtig en gunstig raamwerk voor duurzame mobiliteit in stedelijke centra;

23.   verzoekt er in het kader van de aanstaande herziening van de EU-begroting om de financiering van projecten met middelen van de EU in de toekomst sterker te koppelen aan voorwaarden en verplichtingen op het gebied van duurzaam vervoer en milieubescherming, en beschouwt een dergelijke koppeling als een geschikt instrument voor de bevordering van milieuvriendelijke en gemakkelijk toegankelijke vervoersconcepten;

24.   roept de Commissie op om, zowel alleen als in samenwerking met de Europese Investeringsbank, bijvoorbeeld de bestaande en toekomstige mogelijkheden voor het ontwikkelen van financieringsinstrumenten voor stadsvervoer te onderzoeken; oppert het idee van een alomvattende gids met een gedetailleerd overzicht van alle voor stedelijk vervoer beschikbare financiële middelen; roept de Commissie er voorts toe op de kwestie van kruissubsidiëring op vervoersgebied te onderzoeken om tot een gelijke behandeling te komen van alle vervoersmodi en tussen passagiers- en goederenvervoer; verder zou er een evaluatie moeten worden gemaakt van alle aspecten van publiek-private partnerschappen en hun mogelijke bijdrage aan concepten voor duurzame mobiliteit;

25.   verzoekt zijn Bureau en zijn diensten het goede voorbeeld te geven door zijn eigen besluiten ten uitvoer te leggen en de maatregelen voor mobilititeitsbeheer voor leden, personeel en bezoekers te intensiveren, teneinde duurzame mobiliteit te integreren in de toepassing van de EMAS-verordening door het Parlement;

o
o   o

26.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0057.
(2) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0345.
(3) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0007.
(4) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0375.
(5) PB C 306 E van 15.12.2006, blz. 182.


Jaarverslag 2007 van de ECB
PDF 137kWORD 53k
Resolutie van het Europees Parlement van 9 juli 2008 inzake het Jaarverslag 2007 van de ECB (2008/2107(INI))
P6_TA(2008)0357A6-0241/2008

Het Europees Parlement,

–   gezien het Jaarverslag 2007 van de Europese Centrale Bank (ECB),

–   gelet op artikel 113 van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 15 over het Protocol betreffende de statuten van het Europees stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, dat als bijlage bij het Verdrag is gevoegd,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 2 april 1998 over de democratische verantwoording in de derde fase van de EMU(1),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 februari 2008 betreffende de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (Deel: globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Gemeenschap): Lancering van de nieuwe cyclus (2008–2010)(2),

–   gezien de mededeling van de Commissie getiteld "EMU@10: successes and challenges after 10 years of Economic and Monetary Union" (COM(2008)0238),

–   gezien de "Financial Stability Review" van de ECB van december 2007 en het ECB-verslag betreffende "Financial Integration in Europe" van april 2008,

–   gezien de economische voorjaarsprognoses 2008-2009 van de Commissie,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0241/2008),

A.   overwegende dat het bbp van de eurozone in 2007 met 2,6% steeg (vergeleken met 2,7% in 2006), ondanks verhoogde onzekerheid als gevolg van de onrust op de financiële markten in de tweede helft van dat jaar,

B.   overwegende dat de inflatie 2,1% bedroeg, tegen 2,2% in 2006, ondanks een economisch klimaat dat werd gekenmerkt door aanzienlijke opwaartse druk op de prijzen,

C.   overwegende dat de ECB de rentetarieven in 2007 opnieuw aanpaste, van 3,5% in december 2006 tot 4,0% in juni 2007, en dat niveau in de tweede helft van het jaar handhaafde,

D.   overwegende dat het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling verklaren dat grote voorzichtigheid moet worden betracht ten aanzien van het verhogen van rentetarieven in de eurozone,

E.   overwegende dat de wisselkoers van de euro in 2007 in nominale effectieve termen met 6,3% was gestegen en de waardestijging met name ten aanzien van de US-dollar zeer sterk was (11,8%),

F.   overwegende dat de onrust op de financiële markten en de grote mondiale onevenwichtigheden een risico vormen voor de mondiale economische groei en de ontwikkeling van de wisselkoersen,

G.   overwegende dat de inflatie in de eurozone in 2008 naar verwachting tussen 2,0% en 3,0% zal stijgen, grotendeels door de huidige trend van hogere grondstofprijzen, alvorens in 2009 terug te vallen tot een meer gematigd percentage van tussen 1,2 en 2,4%.

H.   overwegende dat het belangrijkste doel van de ECB en van het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB), zoals bepaald in artikel 105 van het EG-Verdrag, het handhaven van prijsstabiliteit is, terwijl tegelijkertijd het algemeen economisch beleid in de Gemeenschap wordt ondersteund; in dit verband de volledige onafhankelijkheid van de ECB en het ESCB erkennende,

I.   overwegende dat de ECB kampt met het dilemma dat het hoofd moet worden geboden aan de problemen van de toenemende inflatie en de eerste tekenen van een inzinking in de economie vanwege de financiële onrust van de afgelopen maanden,

J.   overwegende dat het Parlement de rol en het internationale gezag van de ECB en de eurozone op het internationale toneel wil helpen versterken,

De ECB vandaag

1.   is verheugd dat tien jaar na de start van de Economische en Monetaire Unie (EMU) zowel de ECB als de euro in goed aanzien staan en door de partijen op het mondiale economische speelveld algemeen worden aanvaard, en merkt op dat de euro nu qua aanzien in de wereld bijna de US-dollar evenaart;

2.   herinnert eraan dat het EG-Verdrag expliciet onderscheid maakt tussen de doelstelling van de ECB van prijsstabiliteit aan de ene kant en ondersteuning van het algemeen economisch beleid aan de andere kant en dat deze beide doelstellingen derhalve niet eenvoudig als substitueerbaar kunnen worden gezien; erkent de volledige onafhankelijkheid van de ECB bij haar uitvoering van dit dubbele mandaat, en is verheugd dat de Bank bij het Verdrag van Lissabon een EU-instelling met rechtspersoonlijkheid en een duidelijk vastgelegde, onafhankelijke politieke en financiële status; meent dat het Parlement, en in het bijzonder zijn Commissie economische en monetaire zaken, door erkenning van de ECB als Europese instelling meer verantwoordelijkheid krijgt als instelling waaraan de ECB voor haar beslissingen inzake monetair beleid verantwoording schuldig is;

3.   heet Cyprus en Malta welkom in de EMU en neemt kennis van hun succesvolle toetreding;

Financiële stabiliteit

4.   betuigt de ECB zijn erkentelijkheid voor het uitstekende werk dat zij heeft verricht door het beheersen van de financiële onrust die is ontstaan als gevolg van de subprime-hypotheekcrisis in de Verenigde Staten, en denkt daarbij met name aan de transactie van 9 augustus 2007 waarbij voor een bedrag van 95 miljard EUR aan liquiditeiten in de markten werd geïnjecteerd, uitgevoerd als een vaste-rentetender tegen 4,0%, en waarbij de Bank dezelfde procedure volgde als bij normale markttransacties; merkt op dat deze transactie, samen met de 'fine-tuning'-transacties en de daaropvolgende wekelijkse herfinancieringstransacties met overvloedige toewijzingen, zorgde voor stabilisering van de rente op zeer korte termijn; is van mening dat hieruit eens te meer de waarde blijkt van het door de ECB gevoerde gemeenschappelijke monetaire beleid als middel om de economie in perioden van instabiliteit, te stabiliseren;

5.   deelt de mening van het ECB dat de toenemende complexiteit van financiële instrumenten en de ondoorzichtigheid van de risico's waaraan financiële instellingen worden blootgesteld, kunnen leiden tot grotere onzekerheid omtrent de betrokken risicograad, de uiteindelijke risicodrager, en de omvang van mogelijke verliezen;

6.   wijst met klem op de noodzaak van het opzetten van een EU-kader voor financiële supervisie, benadrukt dat het nodig is de ECB nauw bij die supervisie te betrekken, hoewel het EG-Verdrag de ECB geen directe verantwoordelijkheid geeft met betrekking tot het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en de stabiliteit van het financiële systeem;

7.   meent dat de ECB sterker is geworden door haar succesvolle aanpak van de huidige financiële crisis; is verheugd over de toegenomen geloofwaardigheid van en internationale erkenning voor de ECB; roept de Eurogroep op een voorbeeld te nemen aan de ECB en haar expertise en samenwerking op het gebied van regelgeving en supervisie ten aanzien van financiële markten uit te breiden;

8.   benadrukt de toegenomen noodzaak van samenwerking tussen centrale banken en toezichthouders voor het handhaven van de stabiliteit op de financiële markten, vooral omdat financiële systemen steeds meer geïntegreerd raken; verzoekt de ECB zich te blijven inzetten voor een betere integratie en communicatie binnen de EU alsook voor een betere samenwerking en communicatie met andere centrale banken en relevante instellingen, in het bijzonder de Bank van Engeland, aangezien Londen het belangrijkste financiële centrum in de EU is; verzoekt de ECB voorts een actieve rol te spelen in de verschillende fora waarin wordt gedebatteerd over veranderingen in de wijze van supervisie, zoals de "follow-up van Lamfalussy";

9.   is zich ervan bewust dat belangrijke centrale banken, zoals de ECB en de Fed, al vóór het uiteenspatten van de IT-zeepbel in 2000/2001 dan wel het uitbreken van de subprime-hypotheekcrisis in 2007 waarschuwden voor onderschatting van de risico's voor de economie; merkt op dat de financiële markten in feite deze waarschuwing in de wind hebben geslagen; verzoekt daarom de ECB deze reactie te analyseren en middelen voor te stellen om de correlatie tussen dergelijke anticiperende waarschuwingen en de reacties op de markten te verbeteren; verzoekt de ECB in het licht van de recente financiële onrust de gevolgen van de financiële crisis te analyseren en te evalueren en te onderzoeken of ze over voldoende instrumenten beschikt voor het beheersen van grensoverschrijdende Europese financiële crises en na te gaan welke bevoegdheden de Bank nodig heeft om het macro-prudentieel toezicht in de eurozone te verbeteren;

Economische en monetaire ontwikkeling

10.   wijst op het voortdurende debat over de definitie van prijsstabiliteit, waarbij sommigen pleiten voor een rechtstreekse inflatiedoelstelling; is echter van mening dat een tweepijlersysteem gebaseerd op M3 de meest geschikte manier is voor het beoordelen van de prijsstabiliteit; verzoekt de ECB maatregelen te nemen voor voortdurende verbetering van dat systeem; is zich bewust van de toegevoegde waarde van de aanvullende informatie en van vroegtijdige waarschuwing voor het risico van inflatie alsook van de operationele discretie waarin een dergelijk systeem voorziet;

11.   onderstreept dat de risico's die zijn verbonden aan asymmetrische economische ontwikkelingen binnen de eurozone kunnen toenemen naarmate er meer lidstaten zijn en de verschillen in omvang en ontwikkeling van de economie van de leden vergroten; verzoekt de ECB daarom speciaal aandacht te besteden aan deze situatie, deze risico's in een vroeg stadium aan te pakken en de lidstaten hierover in te lichten;

12.   doet een oproep aan alle lidstaten die deel uitmaken van de eurozone, aan de lidstaten die gebruik hebben gemaakt van de opting-outclausule en aan de lidstaten die verzoeken deel te gaan mogen nemen om rekening te houden met deze risico's en er daarom voor te zorgen dat, voor zover van toepassing, volledig wordt voldaan aan de criteria van het Stabiliteits- en Groeipact en die van "Maastricht", omdat het voldoen aan deze criteria, samen met begrotingsconsolidatie en een loonbeleid in overeenstemming met ontwikkelingen in groei en productiviteit, de beste bescherming biedt tegen de gevaren van asymmetrische ontwikkeling;

13.   benadrukt dat tegen de achtergrond van de recent bijgestelde groeiverwachting, voorzichtig moet worden omgesprongen met verdere renteverhogingen om de economische groei niet in gevaar te brengen; wijst erop dat lidstaten, ter ondersteuning van het economisch herstel, zowel de noodzakelijke structurele hervormingen moeten doorvoeren als investeringen moeten doen;

14.   verwacht van de Raad dat hij alle lidstaten die willen toetreden tot de eurozone gelijk behandelt en de beoordeling en aanbevelingen van de ECB betreffende de vraag of de landen in kwestie gereed zijn voor toetreding, ten volle respecteert;

15.   neemt kennis van de waardevermeerdering van de euro, met name ten aanzien van de US-dollar; onderstreept de doelstelling van prijsstabiliteit, maar is zich ervan bewust dat krachtige en snelle veranderingen in de koers van de euro de ECB niet zouden moeten beperken in haar mogelijkheden voor het voeren van haar monetaire beleid, als ze geconfronteerd wordt met een bron van inflatie dan wel een moeizame economische groei in de van export afhankelijke landen; verzoekt de ECB deze ontwikkeling nauwgezet te volgen en zo nodig actie te ondernemen en nodigt de Eurogroep, de Commissie en de ECB uit, de samenwerking op het gebied van het wisselkoersbeleid uit te breiden;

16.   is zich bewust van de toenemende opwaartse druk op de inflatie die vooral wordt veroorzaakt door voedsel- en energieprijzen; roept de ECB op de dialoog met nationale centrale banken over deze kwestie te intensiveren om te bevorderen dat de aandacht wereldwijd sterk op prijsstabiliteit wordt gericht;

Bestuur en effectieve besluitvorming

17.   herinnert aan de voortdurende oproep tot meer transparantie binnen de ECB, die zou leiden tot een grotere geloofwaardigheid en voorspelbaarheid en spreekt zijn waardering uit voor de verbeteringen die op dit terrein al zijn geïmplementeerd; is zich in dit verband ervan bewust dat het openbaar maken van de notulen van de vergaderingen van de Raad van Bestuur van de ECB problemen kan veroorzaken, aangezien de gedachte zou kunnen ontstaan dat meningsverschillen binnen de Raad van Bestuur een afspiegeling vormen van de verschillende nationale belangen die in het geding zijn, met als gevolg dat de regeringen van de lidstaten druk gaan uitoefenen op de leden van de Raad van Bestuur; verzoekt de ECB het Parlement en het publiek jaarlijks een overzicht te geven van de maatregelen die zijn genomen om haar prestaties in overeenstemming met deze resolutie te verbeteren;

18.   is van mening dat de dialoog over het monetair beleid tussen het Parlement en de ECB succesvol is geweest en dat hierop moet worden voortgebouwd; benadrukt dat de plicht tot verantwoording achteraf van de ECB van het allergrootste belang is voor het vertrouwen en daardoor ook voor de stabiliteit op de financiële markten; meent dat het voor de eenheid van de Directie en de Raad van Bestuur van de ECB van belang is dat zij zelfverzekerd blijven in hun publieke optreden; steunt een informatiebeleid van de ECB dat speciaal gericht is op het Parlement, de Raad, de Commissie en de Eurogroep; is teleurgesteld over de geringe mate van betrokkenheid die de ECB betoonde in haar reactie op de resolutie van 12 juli 2007 van het Parlement over het jaarverslag van de ECB voor 2006(3) ; wijst er met klem op dat de oproep tot verbetering van het communicatiebeleid van de ECB slechts moet worden gezien in het kader van het gelijktijdig behoud van de onafhankelijkheid van de ECB en haar organen;

19.   doet een oproep aan de ECB om in de verklaringen die naar aanleiding van een besluit van de Raad van Bestuur worden afgegeven, duidelijk te maken of men in de loop van de discussies gemakkelijk tot een consensus kon komen of dat er sprake bleef van uiteenlopende standpunten, omdat de markten dan over meer informatie zouden beschikken zonder dat het gemeenschappelijke europese perspectief van het besluit van de Raad van bestuur van de ECB zou worden belemmerd;

20.   verzoekt de ECB, aangezien het aantal bestuursleden vanaf 1 januari 2009 naar verwachting hoger dan 15 zal zijn, om haar ideeën over hervorming van de samenstelling van de Raad van Bestuur naar voren te brengen; merkt op dat de noodzaak van hervormingen met de toename van het aantal eurolanden alleen maar groter zal worden; ondersteunt de eerdere suggestie van de ECB dat bij de roulerende toewijzing van stemrechten primair moet worden gekeken naar het economisch gewicht van de deelnemende lidstaten en dat het aantal besluitvormers uit efficiencyoverwegingen laag moet worden gehouden;

21.   is van mening dat de onafhankelijkheid van de ECB, met inbegrip van de procedure voor het benoemen van de leden van de Raad van Bestuur, zijn nut heeft bewezen; benadrukt dat de leden van de Raad van Bestuur volgens artikel 112, lid 2 b van het EG-Verdrag worden gekozen uit personen met een erkende reputatie en beroepservaring op monetair of bancair gebied, en benadrukt dat hun nationaliteit irrelevant zou moeten zijn en dat ze steeds beoordeeld blijven worden volgens de strenge criteria van het EG-Verdrag, zoals dat met betrekking tot hun kwalificaties; meent dat het voor de democratische verantwoordingsplicht vooraf en de transparantie beter zou zijn als de Raad verschillende mogelijke kandidaten zou beoordelen en als de door de Raad voorgedragen kandidaat vervolgens door het Parlement zou moeten worden goedgekeurd;

22.   meent dat het Parlement een grotere rol zou moeten krijgen bij het benoemen van de leden van de Raad van Bestuur van de ECB, gezien de toekomstige status van de ECB krachtens het Verdrag van Lissabon; benadrukt zijn bereidheid om, samen met de andere instellingen, mogelijke verbeteringen van de benoemingsprocedure te onderzoeken, voor de volgende wijziging van de Raad van Bestuur in 2010;

23.   is zich bewust van de toenemende invloed van de Eurogroep en haar voorzitter op de inhoud van de economische agenda van de EU, die ze voor een belangrijk deel bepaalt, en met name van haar formelere structuur en haar centrale rol bij het coördineren van het economisch beleid in de eurozone, zoals neergelegd in artikel 136 van het EG-Verdrag, als gewijzigd door het Verdrag van Lissabon, ook voor lidstaten die geen deel uitmaken van de eurozone; ondersteunt de verdere ontwikkeling van de eurozone door de deelnemende landen op internationale fora met één stem te doen spreken, zoals bepaald in artikel 138 EG-Verdrag, als gewijzigd door het Verdrag van Lissabon, en door de voorzitter van de Eurogroep;

24.   verwelkomt de samenwerking tussen de ECB, de Europese Commissie en de financiële-dienstensector bij de succesvolle vorming van een enkele euro-betaalzone (SEPA) en de lancering van de initiatieven voor 'kortlopend Europees papier' (Short-Term European Paper, STEP); is van mening dat de financiële-dienstensector hiermee positief bijdraagt aan de financiële integratie in de Europese Unie;

25.   verwelkomt de start van de Target2-transacties en de voltooide migratie naar het gezamenlijke platform; is van mening dat met het gebruik van het gezamenlijke platform een belangrijke stap is gezet naar financiële integratie en verlaging van verrekenings- en vereveningskosten; meent dat de ECB nu dringend een voorstel voor een governancestructuur voor Target2-securities (T2's) moet indienen;

Externe dimensie van de euro

26.   merkt op dat de euro als internationale munt bestendig in aanzien stijgt; wijst erop dat de wijze waarop de EU is vertegenwoordigd op internationale fora waar over economische en monetaire aangelegenheden wordt gesproken, geen recht doet aan het werkelijke economische gewicht van de eurozone en dat dit een belemmering vormt voor meer invloed op internationale financiële kwesties; verzoekt derhalve om concrete stappen te zetten richting een gezamenlijke vertegenwoordiging van de eurozone in internationale financiële instellingen zoals het IMF;

27.   moedigt de ECB aan om zich verder in te blijven zetten voor een sterkere coördinerende rol in internationaal financiëel verband; denkt dat de eurozone baat zal hebben bij een sterkere internationale positie van de euro en dat de lidstaten die nog niet deelnemen daardoor zullen worden aangezet om volledig toe te treden;

o
o   o

28.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Eurogroep en de Europese Centrale Bank.

(1) PB C 138 van 4.5.1998, blz. 177.
(2) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0058.
(3) Aangenomen teksten, P6_TA(2007)0349.

Juridische mededeling - Privacybeleid