Index 
Aangenomen teksten
Woensdag 4 februari 2009 - Straatsburg
2050: De toekomst begint vandaag – aanbevelingen voor het toekomstig geïntegreerd beleid van de EU inzake klimaatverandering
 Sancties voor werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen ***I
 Energie-efficiëntie via informatie- en communicatietechnologieën
 Repatriëring en hervestiging van de gedetineerden van Guantánamo

2050: De toekomst begint vandaag – aanbevelingen voor het toekomstig geïntegreerd beleid van de EU inzake klimaatverandering
PDF 468kWORD 263k
Resolutie
Bijlage
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2009 over "2050: De toekomst begint vandaag – aanbevelingen voor een toekomstig geïntegreerd beleid van de EU inzake klimaatverandering" (2008/2105(INI))
P6_TA(2009)0042A6-0495/2008

Het Europees Parlement,

–   gelet op het besluit van 25 april 2007 betreffende de instelling van de Tijdelijke Commissie klimaatverandering(1), dat krachtens artikel 175 van zijn Reglement is aangenomen,

–   gezien de bestaande EU-milieuwetgeving met positieve gevolgen voor het klimaat op de verschillende beleidsterreinen (bijlage A), en naar zijn resoluties inzake de klimaatverandering, met name diegene die tijdens de huidige zesde zittingsperiode van het Parlement zijn aangenomen (bijlage B),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 november 2007 inzake de beperking van de mondiale klimaatverandering tot 2 graden Celsius – op weg naar de Conferentie van Bali inzake klimaatverandering en ook verder (COP13 en COP/MOP 3)(2),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 31 januari 2008 over de resultaten van de Conferentie van Bali inzake klimaatverandering (COP13 en COP/MOP 3)(3),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 april 2008 inzake het Groenboek van de Commissie over de aanpassing aan de klimaatverandering in Europa – mogelijkheden voor EU-actie(4),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 21 mei 2008 inzake de wetenschappelijke feiten betreffende de klimaatverandering: Bevindingen en aanbevelingen voor de besluitvorming(5),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 21 oktober 2008 inzake over een wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering tussen de Europese Unie en de arme ontwikkelingslanden die het ergst door de klimaatverandering worden getroffen(6),

–   gezien de veertiende Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) (COP 14) en de vierde Conferentie van de Partijen die dient als het overleg van de Partijen bij het Protocol van Kyoto (COP/MOP 4) van 1 tot 12 december 2008 in Poznan (Polen),

–   gezien het burgerforum Agora over klimaatverandering van 12 en 13 juni 2008,

–   gezien de interparlementaire bijeenkomst over energie en duurzame ontwikkeling van het Europees Parlement en de nationale parlementen op 20 en 21 november 2008,

–   gezien de resultaten van de speciale Eurobarometer-opiniepeiling nr. 300 over het standpunt van de Europese burger ten aanzien van klimaatverandering,

–   gezien de openbare hoorzittingen en gedachtewisselingen met hooggeplaatste personen en de resultaten van de delegatiebezoeken van de Tijdelijke Commissie klimaatverandering,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Tijdelijke Commissie klimaatverandering (A6-0495/2008),

Fundamentele politieke overwegingen

A.   overwegende dat het bewaren van de natuur en de bescherming van de mensheid een taak is die van de ene generatie op de andere is doorgegeven,

B.   overwegende dat de opwarming van de aarde en de klimaatverandering als een zeer ernstige, urgente en door mensen veroorzaakte bedreiging wordt gezien,

C.   overwegende dat het werk dat het Europees Parlement, met name tijdens de huidige zesde zittingsperiode op het gebied van klimaatverandering heeft verricht een bron van inspiratie is, en een duidelijke opdracht om een geïntegreerd Europees klimaatbeleid te ontwikkelen en om klimaatverandering te verzoenen met duurzame economische groei,

D.   overwegende dat de doelstellingen en bevoegdheden van de Unie op het gebied van klimaatverandering in het Verdrag van Lissabon expliciet zijn vastgelegd en dat dit Verdrag, indien geratificeerd, de rol van de Europese Unie bij de bevordering van duurzame ontwikkeling en de bestrijding van klimaatverandering, zal versterken,

E.   overwegende dat de leidinggevende rol van de Europese Unie in de internationale strijd tegen de opwarming van de aarde en haar bijzondere verantwoordelijkheid als unie van ontwikkelde landen bijdragen aan haar identiteit en een verplichting inhouden ten aanzien van de burgers van Europa om op de middellange en lange termijn niet alleen klimaatdoelstellingen vast te leggen, maar die door visionaire politieke maatregelen en door een politieke dialoog met ontwikkelingslanden ook daadwerkelijk te bereiken,

F.   overwegende dat een belangrijke doelstelling van de Europese Unie op het gebied van zowel haar interne beleid als haar buitenlandse betrekkingen het bevorderen van het respect voor mensenrechten is, en overwegende dat met name de Europese Unie het recht op leven, veiligheid, gezondheid, onderwijs en milieubescherming erkent als fundamentele rechten, evenals de bescherming van personen die zeer kwetsbaar zijn voor de gevolgen van klimaatverandering, waaronder vrouwen, kinderen, ouderen en gehandicapten,

G.   overwegende dat de huidige, maar ook de toekomstige parlementen en vertegenwoordigers van de Europese burgers van deze principes voor het klimaatbeleid moeten uitgaan, evenals van het principe van duurzaamheid, sociale verantwoordelijkheid en een rechtvaardigheid tussen de generaties en de volken, en dat zij hardnekkig moeten blijven strijden voor het bereiken van de klimaatbeschermingsdoelstellingen,

H.   overwegende dat de samenleving met betrekking tot bedreiging van het levensondersteunende systeem van de Aarde staat voor een dubbele uitdaging, namelijk klimaatverandering en roofbouw op en vernietiging van veel belangrijke ecosystemen; overwegende dat er tal van dwarsverbanden bestaan tussen het klimaatsysteem en de ecosystemen, met name het vermogen van oceanen en ecosystemen op het land om koolstof op te slaan, en overwegende dat klimaatverandering alleen effectief kan worden bestreden in een context van gezonde ecosystemen,

I.   overwegende dat de effecten van klimaatverandering bijzonder schadelijk zijn en hoge kosten met zich meebrengen voor bepaalde gebieden, zoals berg- en kustgebieden,

J.   overwegende dat de gevolgen van klimaatverandering voor de menselijke samenleving reeds op veel plaatsen zichtbaar zijn, zoals de Sahel, die sterk wordt bedreigd door woestijnvorming, Bangladesh, dat door herhaalde overstromingen wordt getroffen, bepaalde Europese regio's, en verschillende eilanden in de Stille Oceaan, die gedoemd zijn onder water te verdwijnen,

K.   overwegende dat klimaatverandering een uitdaging is waarvoor geen pasklare politieke oplossing bestaat, maar dat de optelsom van de bestaande mogelijkheden en een drastische toename van de efficiëntie in alle sectoren van de economie en de samenleving een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van het probleem van de hulpbronnen en de verdeling, en de weg naar een derde industriële revolutie zouden effenen,

L.   overwegende dat dringende maatregelen nodig zijn om energie- en brandstofarmoede aan te pakken,

M.   overwegende dat volgens gegevens van het Europees Milieuagentschap (EEA) uit 2006 30,9% van de totale uitstoot van broeikasgassen in de EU ontstaat door de opwekking van energie, 19,4% in de vervoerssector, 14,6% in huishoudens en de dienstensector, 12,9% in de bouw en de industriële productie, 9,2% in de landbouw, 8,1% in industriële processen en 2,9% in de afvalverwerking, terwijl de resterende emissies ontstaan door chemische oplosmiddelen en niet bekende verbrandingsprocessen,

N.   overwegende dat veel sectoren al een bijdrage leveren aan de verlaging van de uitstoot van broeikasgassen, en dat er al veel goedkope mogelijkheden ter bestrijding van klimaatverandering en technologieën ter verbetering van de efficiëntie bestaan, maar dat brede toepassing ervan wordt geblokkeerd door beperkingen bij de toegang tot de markt, bureaucratische hindernissen en hoge kosten,

O.   overwegende dat maatregelen ter beperking van de uitstoot van broeikasgas tijdens de productie, het landgebruik en het afvalbeheer de hoogste prioriteit hebben; overwegende dat het verlagen van de emissies in alle individuele sectoren echter niet voldoende is om klimaatverandering te bestrijden; overwegende dat er een systematische aanpak van het probleem nodig is om sectoroverschrijdende politieke oplossingen te vinden en om veranderingen te bereiken in productie, consumptie, levensstijl alsmede handelspatronen in de hele samenleving door middel van coherente wetgeving en aanpassing aan onvermijdelijke veranderingen,

De internationale dimensie: post-2012, buitenlands beleid inzake klimaatvraagstukken en internationale handel

P.   overwegende dat onder auspiciën van de Verenigde Naties volgens het Bali-actieplan onderhandelingen worden gevoerd over een overeenkomst voor de periode na 2012 over met name de volgende onderwerpen: verlaging van de emissies en nieuwe, bindende streefdoelen voor die verlaging, aanpassingsmaatregelen, het aanpakken van het rooien, vernietigen en aantasten van bosgebieden, ontwikkeling van technologie voor impactbeperkings- en aanpassingsmaatregelen, de nodige financiële middelen en tot slot de herziening van de flexibele mechanismen volgens de akkoorden van Marrakesh over het Kyoto-protocol,

Q.   overwegende dat de Wereldhandelsorganisatie (WTO), de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) nauw betrokken moeten zijn bij impactbeperkende maatregelen,

R.   overwegende dat de onderhandelingen over een overeenkomst "post-2012" tijdens de klimaatconferentie in Kopenhagen (COP 15) vóór het einde van 2009 moeten worden afgerond, om te vermijden dat er tussen de eerste en de tweede verbintenisperiode een lacune ontstaat,

S.   overwegende dat de Europese Raad van maart 2008 heeft onderstreept dat er sneller moet worden onderhandeld over het Bali-actieplan, om in 2009 een nieuwe overeenkomst inzake klimaatverandering te kunnen sluiten, in overeenstemming met de 2°C-doelstelling van de EU,

T.   overwegende dat klimaatverandering het conflictpotentieel in de internationale betrekkingen kan vergroten, bijvoorbeeld door migratie wegens het klimaat, door landverlies en grensconflicten wegens overstromingen en wijkende kustlijnen, maar ook door conflicten over hulpbronnen wegens afname van het landbouwareaal, toenemende waterschaarste of ontbossing,

U.   overwegende dat de Europese Raad van maart 2008 de Commissie heeft verzocht een Europese strategie voor te leggen voor de financiering van klimaatbeschermingsmaatregelen die gericht is op verlaging van emissies en aanpassing door middel van onderzoek en ontwikkeling van technologieën met een lage uitstoot van CO2 (low carbon technologies); overwegende dat de overdracht van deze technologieën een essentiële voorwaarde is voor een succesvolle tenuitvoerlegging van de maatregelen ter vermindering van de globale uitstoot en van de aanpassingsmaatregelen ter bestrijding van klimaatverandering,

V.   overwegende dat zowel impactbeperkende als aanpassingsmaatregelen van het allergrootste belang zijn; overwegende dat de geïndustrialiseerde landen een historische verantwoordelijkheid hebben voor klimaatverandering; overwegende dat ontwikkelingslanden weinig hebben bijgedragen aan klimaatverandering, maar er wel het meest onder te lijden hebben; overwegende dat de beschikbare financiële middelen voor de bestrijding van klimaatverandering in ontwikkelingslanden ontoereikend zijn en aanzienlijk zouden moeten worden verhoogd,

W.   overwegende dat de overdracht van technologie bemoeilijkt wordt door zorgen over de bescherming van de intellectuele eigendom, door de zwakke positie van politieke instellingen, door het ontbreken van een rechtsstaat en door een algemeen gebrek aan kapitaal,

X.   overwegende dat de WTO geen alternatief onderhandelingsforum voor internationale klimaatbescherming kan zijn, en dat zonder een geslaagde afsluiting van de "post-2012" van de wereldhandel geen bijdrage aan de klimaatbescherming kan worden verwacht,

Y.   overwegende dat de CO2-voetafdruk van de EU de broeikasgassen omvat die zijn uitgestoten bij de productie van goederen die in Europa worden geconsumeerd, maar elders worden geproduceerd,

Energie

Z.   overwegende dat aardolie 35% van de mondiale vraag naar primaire energie dekt en daarmee de belangrijkste energiebron ter wereld is, terwijl kolen 25% en aardgas 21% dekken, dat het tijdperk van goedkope en overvloedig beschikbare fossiele energie echter afloopt,

AA.   overwegende dat, volgens gegevens van Eurostat, in 2006 33,5% van de ruwe olie-importen van de EU uit Rusland, 15,8% uit Noorwegen en 27% uit Arabische landen afkomstig waren, en overwegende dat 42% van de gasimporten van EU uit Rusland, 24,2% uit Noorwegen en 25,9% uit Arabische landen kwamen,

AB.   overwegende dat het Internationaal Energieagentschap voorspelt dat de mondiale vraag naar energie tot 2030 met minstens 60% zal stijgen, en dat deze toenemende vraag ook van de opkomende industrielanden zal komen,

AC.   overwegende dat de ontwikkelingen op de energiemarkten het nastreven van klimaatdoelstellingen bevorderen, doordat marktafhankelijke stijgingen van de energieprijzen belangrijke impulsen zijn voor een duurzame omgang met hulpbronnen en daarmee voor een consumptie met een lage CO2-voetafdruk,

AD.   overwegende dat het op de middellange en lange termijn uitgesloten is dat de toenemende vraag naar energie alleen door fossiele brandstoffen wordt gedekt, en dat de beslissingen over investeringen in de komende jaren zullen bepalen hoe de structuur van de energievoorziening en de energiemix er in de komende decennia uit zullen zien,

AE.   overwegende dat de groeiende vraag naar energie alleen maar kan worden gedekt wanneer verschillende maatregelen worden genomen die elkaar aanvullen, zoals de dringend noodzakelijke modernisering van de bestaande elektriciteitscentrales die op fossiele brandstoffen werken en van de transmissienetwerken, met als doel een enorme efficiencysprong, de bouw van nieuwe centrales en een gestage uitbreiding van hernieuwbare energiebronnen,

AF.   overwegende dat energiebesparing op de lange termijn de meest kostenefficiënte en schoonste manier is om minder hulpbronnen te gebruiken en aldus het klimaat te beschermen, en overwegende dat toegewijde en aanhoudende inspanningen om de energie-efficiëntie van de EU te verbeteren brede structurele oplossingen voor de hele economie zullen opleveren en het pad zullen effenen in de richting van een groene, koolstofarme economie,

AG.   overwegende dat bij het gebruik van kernenergie – afgezien van de beschikbaarheid van uranium – de kwestie van de veilige definitieve opslag van het nucleaire afval en de proliferatie van deze technologie in ondemocratische staten nog steeds aan de orde is,

AH.   overwegende dat het project inzake de Internationale Experimentele Thermonucleaire Reactor een kapitaalintensief centrum voor de ontwikkeling van kernfusie als mogelijke energiebron van de toekomst is geworden, en overwegende dat een eventuele bijdrage aan de energiemarkt pas op zeer lange termijn verwacht kan worden,

Biobrandstoffen

AI.   overwegende dat het huidige beleid inzake biobrandstoffen in een mondiaal perspectief moet worden gezien, waar enerzijds sprake is van groeiende concurrentie om productieve grond en anderzijds een groeiende behoefte aan hernieuwbare energie, in het bijzonder in de vervoerssector,

AJ.   overwegende dat de productie van biomassa voor het opwekken van energie en als brandstof veel ontwikkelingslanden nieuwe economische mogelijkheden biedt en hen minder afhankelijk maakt van ingevoerde energie, vooropgesteld dat die productie duurzaam is en niet leidt tot bijvoorbeeld monocultuur of concurrentie met de voedselproductie,

AK.   overwegende dat na een uitgebreide levenscyclusanalyse is gebleken dat het emissieverlagingspotentieel van veel biobrandstoffen van de eerste generatie ten opzichte van conventionele brandstoffen voor een deel flink naar beneden is bijgesteld, en overwegende dat er tot nu toe geen tevredenstellend antwoord is gegeven op vragen naar de duurzaamheid, de gevolgen voor het milieu en de beschikbaarheid van landbouwareaal dat ook voor de productie van levensmiddelen kan worden gebruikt,

AL.   overwegende dat een duurzaam beleid inzake biobrandstoffen gericht moet zijn op het vastleggen van criteria voor de duurzaamheid van de productie van biobrandstoffen, maar ook op de snelst mogelijke ontwikkeling van biobrandstoffen van de tweede generatie,

AM.   overwegende dat de aardolie-industrie de voor biobrandstoffen nodige infrastructuur pas op brede schaal zal invoeren wanneer er vraag naar die biobrandstoffen is ontstaan, dat de auto-industrie echter technologische vooruitgang heeft geboekt, waardoor ieder mengsel van benzine en biobrandstof door een sensor in de motor kan worden gemeten, en dat ook oudere voertuigen met deze aanvullende technische uitrusting biobrandstof kunnen tanken, waardoor de CO2-uitstoot van het hele bestaande wagenpark kan worden verminderd,

AN.   overwegende dat het potentieel van biobrandstoffen alleen gerealiseerd kan worden als zij als onderdeel worden gezien van de ontwikkeling van duurzame vervoerssystemen, met inbegrip van de ontwikkeling en het gebruik van voertuigen met een hoge brandstofefficiëntie,

Energie-efficiëntie

AO.   overwegende dat verschillende lidstaten geen duidelijke strategie voor energie-efficiëntie hebben,

AP.   overwegende dat de lidstaten het gebruik van certificaten voor energie-efficiëntie moeten verbeteren en uitbreiden en de aanbevelingen gepaard moeten doen gaan met financiële stimulansen,

AQ.   overwegende dat afname van het energieverbruik in combinatie met energie-efficiëntie op individueel en gemeenschapsniveau leidt tot nieuwe handel en banen, en energiearmoede bestrijdt,

AR.   overwegende dat de bouwsector 40% van het eindverbruik van energie voor zijn rekening neemt, en dat 33% van alle broeikasgasemissies dus door de bebouwde omgeving worden veroorzaakt,

AS.   overwegende dat in de bouwsector (woningen, commerciële en openbare gebouwen) het moderniseren van thermische isolatie en verwarmings- en koelsystemen, elektrische apparaten en ventilatiesystemen en het inbouwen van zonwering een enorm kostenefficiënt potentieel biedt om de uitstoot van CO2 te verminderen,

AT.   overwegende dat huizen met een laag energieverbruik aantrekkelijk, trendy en kostenefficiënt zijn,

AU.   overwegende dat het loskoppelen van de groei van het energieverbruik en de economische groei, door middel van investeringen in energie-efficiëntie in alle onderdelen van de maatschappij, een belangrijke doelstelling van de EU is,

AV.   overwegende dat er financiële instrumenten moeten worden ontwikkeld, dat de nodige begrotingsmiddelen moeten worden uitgetrokken voor verbetering van de energie-efficiëntie en dat de normen voor energie-efficiëntie van elektrische en elektronische apparatuur permanent moeten worden getoetst en aangepast aan de ontwikkelingen op de markt, maar dat er ook normen moeten komen voor grote industriële apparatuur, en dat wellicht de mogelijkheid om apparatuur uit te schakelen verplicht moet worden gesteld,

Mobiliteit en logistiek

AW.   overwegende dat ontkoppeling van de groei van het verkeer van de algemene economische groei een hoofddoel van het vervoersbeleid van de EU is, dat de vraag naar vervoersdiensten echter toch sneller is gegroeid dan het bruto binnenlands product, en dat het toch al hoge aandeel van de vervoerssector in de totale uitstoot van broeikasgassen in de EU dus blijft stijgen,

AX.   overwegende dat de vervoerssector op dit moment ongeveer een derde van de totale hoeveelheid nuttige energie in de EU verbruikt, en dat deze sector vrijwel volledig (voor 97%) van brandstoffen op basis van aardolie (benzine en diesel) afhankelijk is,

AY.   overwegende dat de uitstoot van broeikasgassen in de EU in de periode 1990-2005 met 14% is gedaald, terwijl die daling 7,9% was geweest wanneer de vervoerssector de uitstoot even sterk had verminderd als andere sectoren,

AZ.   overwegende dat 80% van de Europese bevolking in stedelijke gebieden woont, waar 40% van alle vervoersemissies ontstaan, en dat door verkeersoverlast, die ook hoofdzakelijk in die gebieden ontstaat, ongeveer 1% van het BBP van de EU verloren gaat,

BA.   overwegende dat enerzijds de mobiliteit in steden direct verband houdt met het individuele welzijn, maar dat anderzijds juist het individuele vervoer in de steden een aanzienlijk aandeel van de uitstoot van broeikasgassen en van andere milieuproblemen zoals luchtvervuiling en lawaai voor zijn rekening neemt, en de gezondheid van veel burgers ernstig schaadt, in plaats hun welzijn te verhogen,

BB.   overwegende dat de helft van de trajecten die de Europese burgers afleggen korter is dan 5 km,

BC.   overwegende dat in het dagelijkse regionale verkeer en het forenzenverkeer 60% van alle autoritten en 90% van alle treintrajecten korter zijn dan 30 km,

BD.   overwegende dat het vervoer van goederen over het spoor en over het water tussen 2001 en 2006 is gedaald (respectievelijk van 18,6% naar 17,7% en van 6,5% naar 5,6%) en het vervoer van goederen over de weg is toegenomen (van 74,9% tot 76,7%),

BE.   overwegende dat het vervoer van passagiers en goederen over het water een van de meest energiezuinige vormen van vervoer is, en dat ongeveer 40% van het goederenvervoer in de EU over het water plaatsvindt,

BF.   overwegende dat volgens ramingen het vervoer van een ton goederen over de weg per kilometer zes keer zoveel energie kost als via de binnenwateren, en via het spoor dubbel zoveel,

BG.   overwegende dat programma's als Marco Polo en NAIADES onvoldoende door de lidstaten zijn gebruikt om te zorgen voor een verschuiving in het goederenvervoer naar de binnenwateren en de zeeën,

BH.   overwegende dat de handel via internationaal zeevervoer toeneemt, en dat er een trend in de scheepsbouw is om grotere container- en passagiersschepen te bouwen, die meer zware stookolie verbruiken en dus nog schadelijker zijn voor het milieu, maar dat de internationale scheepvaart bij de internationale inspanningen voor de klimaatbescherming buiten beschouwing wordt gelaten,

BI.   overwegende dat de stapsgewijze liberalisering en deregulering van de luchtvaart in het afgelopen decennium enerzijds een essentiële voorwaarde geweest is voor de dynamische ontwikkeling van de Europese luchtvaart, en dat het passagiersvervoer door de lucht binnen de EU van 1995 tot 2004 met 49% gestegen is, maar dat anderzijds ook de uitstoot van koolstofdioxide door de hele sector tussen 1990 en 2005 met 79% toegenomen is,

BJ.   overwegende dat de groei van de luchtvaart steeds ernstigere gevolgen voor het milieu heeft, ondanks de technische en operationele verbeteringen, maar dat het debat over bindende emissienormen voor vliegtuigmotoren om te komen tot een technologische verbetering van de motoren tot nu toe slechts in beperkte mate heeft plaatsgevonden, en hierover geen haalbaarheidsonderzoek beschikbaar is,

BK.   overwegende dat de Commissie en de lidstaten het gezamenlijke "Clean Sky" technologie-initiatief en de SESAR (Single European Sky Air Traffic Management Research)-, Galileo (European Satellite Navigation System)- en GMES (Global Monitoring for Environment and Security)-programma's hebben gelanceerd, evenals onderzoeksprojecten voor intelligente vervoerssystemen, gericht op het verbeteren van de energie-efficiëntie in de vervoerssector,

BL.   overwegende dat door de luchtvaart niet alleen koolstofdioxide maar ook stikstofoxide, waterdamp, sulfaatdeeltjes en roetdeeltjes in de atmosfeer terecht komen, die volgens ramingen van het Intergouvernementeel Panel voor Klimaatverandering (IPCC) de totale effecten van de emissies door de luchtvaart met een factor twee à vier versterken, bij welke ramingen dan nog geen rekening is gehouden met het bijkomende effect van de vorming van cirruswolken,

BM.   overwegende dat de burgers en economieën van de ultraperifere regio's voor hun mobiliteit en ontwikkeling zeer afhankelijk zijn van luchtvervoer,

BN.   overwegende dat moet worden benadrukt dat de meest efficiënte manier om emissies in de vervoerssector te beperken het terugdringen van de groei van het vervoer als geheel is door van openbaar vervoer een aantrekkelijker alternatief voor auto's te maken, het spoorvervoer te laten groeien en ervoor te zorgen dat bij stedelijke en infrastructuurplanning rekening wordt gehouden met de absolute noodzaak om het aantal personenauto's te verminderen,

Toerisme en cultuur erfgoed

BO.   overwegende dat uit onderzoek van het UNESCO-centrum voor het werelderfgoed blijkt dat een tiende van alle wereldcultuurmonumenten en wereldcultuurlandschappen wordt bedreigd door de gevolgen van klimaatverandering,

BP.   overwegende dat Europa volgens de Wereldtoerismeorganisatie van de VN (UNWTO) de belangrijkste toeristische regio ter wereld is, en dat 55% van alle internationale toeristen in 2006 Europa als bestemming had,

BQ.   overwegende dat de klimaatverandering de keuze van de vakantiebestemming kan beïnvloeden, hetgeen aanzienlijke economische nadelen voor de betrokken vakantiegebieden met zich mee zou brengen,

Industriële emissies

BR.   overwegende dat de regeling voor de emissiehandel van de Europese Unie (ETS) een uniek en bijzonder efficiënt instrument voor het verminderen van de emissies is en een voorbeeld voor vergelijkbare systemen, hoewel gegarandeerd moet zijn dat die compatibel zijn,

BS.   overwegende dat de industriële sectoren een sleutelrol vervullen bij het verwezenlijken van de door de Europese Raad vastgestelde streefcijfers voor het terugdringen van broeikasgasemissies en overwegende dat zij moeten worden aangemoedigd om hun industriële broeikasgasemissies nog verder terug te dringen, zonder hun concurrentievermogen te verliezen,

BT.   dat de basisgedachte van het Clean Development Mechanism (CDM) en van de Joint Implementation (JI) − de verspreiding van moderne en efficiënte technologieën – in de praktijk zou moeten werken; overwegende dat CDM/JI moet worden beperkt tot hoogkwalitatieve projecten die leiden tot aantoonbare aanvullende beperkingen van de broeikasgasemissies,

Landbouw en veeteelt

BU.   overwegende dat veranderingen in de landbouwpraktijken, de EU-milieuwetgeving en de meest recente structurele hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid op duurzaamheid gericht zijn, en dus indirect, via een betere benutting van de beschikbare hulpbronnen, leiden tot het terugdringen van de emissies,

BV.   overwegende dat de landbouw broeikasgassen uitstoot, maar ook een positieve bijdrage levert aan het terugdringen van de broeikasgasemissies en tevens rechtstreeks te lijden heeft onder de negatieve gevolgen van klimaatverandering, met uiteenlopende economische en sociale gevolgen in de Europese regio's,

BW.   overwegende dat de grootschalige teelt van voer voor de veeteelt de totale uitstoot van broeikasgassen door de landbouw aanzienlijk verhoogt,

BX.   overwegende dat er in de landbouw geen specifieke doelstellingen voor klimaatbescherming bestaan, zoals bindende voorschriften voor de vermindering van de uitstoot van methaan en lachgas, evenmin als stimulansen om de al bestaande mogelijkheden om de uitstoot terug te dringen, te benutten,

BY.   overwegende dat een meer natuurlijke vorm van veeteelt door beter onderhoud van het landschap en bewaring van de weilanden de milieubescherming significant kan verbeteren bij een lager energieverbruik en een geringere uitstoot,

BZ.   overwegende dat de veestapel dient te worden aangepast aan het beschikbare areaal, en dat duurzame graaspraktijken ertoe kunnen bijdragen dat bodemerosie op weilanden wordt verhinderd,

Bossen

CA.   overwegende dat bossen bijzonder waardevol zijn voor de biosfeer en in het mondiale ecosysteem talloze functies vervullen, en overwegende dat met de economische waarde die thans aan bossen wordt toegekend geen rekening kan worden gehouden met hun ecosysteem of sociale/maatschappelijke waarde,

CB.   overwegende dat bossen een driedimensionale rol spelen bij het beperken van klimaatverandering: als koolstofreservoirs door middel van een duurzaam gebruik en de bescherming van bossen, als koolstofopslagplaatsen door middel van bebossing en als hernieuwbare grondstof tenslotte als vervanging voor fossiele brandstoffen en fossiele producten,

CC.   overwegende dat meer dan 30% van het aardoppervlak door bossen bedekt is, dat daar meer dan twee derde van alle op aarde bestaande soorten en rassen voorkomen, en overwegende dat ieder jaar ongeveer 30% van de totale uitstoot van broeikasgassen door bossen wordt geabsorbeerd,

CD.   overwegende dat bossen enerzijds een essentiële rol spelen bij het afremmen van klimaatverandering, maar dat anderzijds minstens een derde van alle bossen te kampen heeft met de gevolgen van klimaatverandering,

CE.   overwegende dat het meest ernstige probleem van de vernietiging van bossen verband houdt met sociaaleconomische factoren, zoals armoede, onderontwikkeling, zwakke politieke instellingen, het ontbreken van een rechtsstaat, corruptie en een onrechtvaardige verdeling van eigendom, die onder meer kunnen leiden tot illegale houtkap en de kaalkap van bossen,

CF.   overwegende dat de verwoesting van bosgebieden door ontbossing, niet-duurzame houtkap of bosbranden, onder meer als gevolg van hittegolven, in aanzienlijke mate bijdraagt tot de uitstoot van CO2,

CG.   overwegende dat er onvoldoende strategieën en programma's zijn voor de herbebossing van bossen die kaalgekapt zijn,

CH.   overwegende dat de structuur van bosaanplantingen in de Europese Unie niet overeenkomt met de natuurlijke structuur van de gemengde bossen die kenmerkend zijn voor Europa,

Bodembescherming

CI.   overwegende dat de bodem in Europa sneller dan ooit tevoren onomkeerbare schade oploopt, die door de klimaatverandering nog ernstiger wordt,

CJ.   overwegende dat het ontdooien van de permafrostbodem de toestand van de bodem op het noordelijk halfrond verandert, waardoor aanzienlijk meer methaan in de atmosfeer terechtkomt,

Waterbeheer

CK.   overwegende dat de beschikbaarheid van water, de drinkwatervoorziening en andere watervoorzieningen, het waterverbruik en de behandeling van afvalwater rechtstreeks verband houden met de economische en sociale omstandigheden,

CL.   overwegende dat de verschillen tussen de regio's in Europa wat de beschikbaarheid van water en het plaatsvinden van overstromingen en droogtes betreft door de klimaatverandering nog worden vergroot,

Visserij

CM.   overwegende dat vis en zeevruchten een belangrijke voedingsbron zijn, en dat de oceaan het grootste koolstofreservoir van de planeet en een bron van biomassa en grondstoffen is,

CN.   overwegende dat er sprake is over overexploitatie van de zeeën als voedselbron,

Behandeling van afval en beheer van hulpbronnen

CO.   overwegende dat afvalhiërarchie een sleutelbeginsel is bij het beperken van klimaatverandering in de afvalsector,

CP.   overwegende dat erkend moet worden dat de EU-afvalwetgeving, samen met de innovaties op het gebied van afvalverwerking en het toegenomen gebruik van hergebruikte producten, al positieve gevolgen hebben voor het milieu en bijdragen aan een vermindering van de netto-uitstoot van broeikasgassen door de afvalsector, hoewel het potentieel nog niet volledig wordt benut,

CQ.   overwegende dat de hoeveelheid afval helaas blijft groeien, ondanks alle pogingen om dit te verhinderen,

Aanpassingsmaatregelen

CR.   overwegende dat alle aanpassingsmaatregelen een garantie voor de toekomst zijn om de schade door historische broeikasgasemissies, en de daarmee gepaard gaande stijging van de temperatuur, te beperken,

CS.   overwegende dat een zuivere kosten-batenanalyse voor de ontwikkeling van aanpassingsmaatregelen niet voldoende is om alle bevolkingsgroepen de minimaal nodige bescherming te garanderen; overwegende dat met het oog op deze maatregelen op lokaal niveau dringend onderzoek moet worden gedaan naar de gevolgen van de klimaatverandering,

CT.   overwegende dat het verbruik van natuurlijke hulpbronnen volgens de Millennium Ecosystem Assessment intussen twee derde van alle ecosystemen bedreigt en de kwetsbaarheid voor klimaatverandering vergroot, waardoor het nog dringender wordt om zo snel mogelijk aanpassingsmaatregelen te nemen,

CU.   overwegende dat het gezamenlijke verslag van het EEA, het GCO (Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek) en de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) getiteld "Gevolgen van klimaatveranderingen in Europa" de aandacht vestigt op het feit dat de mate van kwetsbaarheid voor klimaatverandering sterk uiteenloopt tussen de verschillende regio's en sectoren in Europa, met ernstigere gevolgen voor berggebieden, kustgebieden, de Middellandse Zee en het Poolgebied, en overwegende dat dit rapport onderstreept dat er, naast grotere mondiale verminderingen van broeikasgasemissies, ook proactieve aanpassingsmaatregelen moeten worden genomen op Europees en nationaal niveau, om de gevolgen te beperken,

Gezondheid

CV.   overwegende dat talrijke gevolgen van klimaatverandering voor de volksgezondheid waarvan bij voorbeeld de WHO verslag doet, onder controle kunnen worden gehouden door adequate voorbereiding en versterking van de gezondheidszorg via de juiste preventieve maatregelen, waarbij vooral aandacht wordt besteed aan de verbreiding van tropische ziektes, en door informatiecampagnes van de overheid die gericht zijn op bijzonder kwetsbare groepen, zoals zwangere vrouwen, pasgeborenen, kinderen en ouderen,

CW.   overwegende dat het Europees actieplan voor milieu en gezondheid 2004-2010 absoluut onvoldoende is om de milieuproblemen die gevolgen hebben voor de gezondheid, met name de problemen die door klimaatverandering worden veroorzaakt, aan te pakken,

Groei en werkgelegenheid

CX.   overwegende dat de tijdens de Europese Raad van maart 2007 vastgelegde doelstellingen van het klimaatbeleid technologisch en economisch haalbaar zijn en unieke kansen bieden voor duizenden EU-ondernemingen,

CY.   overwegende dat veel bedrijven nog onvoldoende hebben ingezien hoe groot de kansen en risico's zijn die klimaatverandering met zich meebrengt,

CZ.   overwegende dat een actieve strijd voor klimaatbescherming verenigbaar is met duurzame economische groei en welvaart; overwegende dat het een efficiënte investering zou kunnen zijn met een belangrijke anti-recessiefunctie en gezien moet worden als een uitdaging voor verstrekkende structurele veranderingen die als einddoelstelling de verwezenlijking van een echte groene economie hebben,

DA.   overwegende dat de werkgelegenheid eerder binnen bepaalde bedrijfstakken zal verschuiven dan ertussen,

Stimuleren van technologieën voor de toekomst

DB.   overwegende dat de handel in emissierechten een hoeksteen van het Europese klimaatprogramma is, die de efficiëntie verhoogt en daardoor de broeikasgasemissies vermindert; overwegende dat de handel in emissierechten op zich evenwel niet voldoende is om de doodlopende weg van de koolstof te kunnen verlaten, en een brede revolutie op het gebied van technologieën met een lage CO2-uitstoot te ontketenen,

DC.   overwegende dat het verwezenlijken van doelstellingen op het gebied van het beperken van klimaatverandering een passend financieel sturingsmechanisme vergt ter ondersteuning van de ontwikkeling en de toepassing van energie-efficiënte schone technologieën,

DD.   overwegende dat duurzame woningbouw een enorm potentieel voor werkgelegenheid biedt,

DE.   overwegende dat verhoging van de efficiëntie op zich niet leidt tot een technologische revolutie, maar wel noopt tot een geïntegreerde strategie op EU-, nationaal en lokaal niveau om onderzoek naar en ontwikkeling van nieuwe en geavanceerde technologieën en processen een impuls te geven en het gebruik ervan te versterken,

DF.   overwegende dat in verschillende sectoren – bijvoorbeeld bij de winning van olie en aardgas – nu al op kleine schaal afvanging en opslag van koolstof (CCS) wordt toegepast, maar dat de toepassing op grote schaal met het oog op klimaatbescherming zich nog in een pril stadium bevindt,

DG.   overwegende dat de kosten en risico's nog steeds groter zijn dan de economische voordelen, en dat het gebruik van CCS in elektriciteitscentrales – ook met de modernste technologie – ten koste gaat van het rendement,

DH.   overwegende dat de technologie voor CCS als brugtechnologie op weg naar een energievoorziening op basis van minder koolstof een bijdrage kan leveren aan de vermindering van de CO2-uitstoot door elektriciteitscentrales, en een aanvulling zou kunnen zijn op hernieuwbare technologieën, maar dat CCS een end-of-pipe-technologie is,

Intelligente computersystemen en informatie- en communicatietechnologieën (ICT)

DI.   overwegende dat de ICT-sector op dit moment 2% van de mondiale uitstoot van CO2 veroorzaakt, maar dat deze branche niet alleen haar eigen CO2-uitstoot zou kunnen verlagen, doch vooral innovatieve en energiezuinige oplossingen voor de hele economie zou kunnen ontwikkelen,

Financiering en begrotingskwesties

DJ.   overwegende dat de bestaande begroting van de EU ontoereikend is om de klimaatbeschermingsdoelstellingen te halen, aangezien de nodige financiële middelen voor de politieke prioriteit van bestrijding van klimaatverandering op dit moment in de begroting niet beschikbaar zijn,

DK.   overwegende dat in het komende financieel kader begrotingskredieten moeten worden toegewezen voor de bestrijding van klimaatverandering en voor het ontwikkelen van een Europees aanpassingsbeleid, zodat de EU over een adequate "klimaatbegroting" voor de volgende begrotingsperiode na 2013 kan beschikken,

DL.   overwegende dat in alle beleidsmaatregelen van de Europese Unie rekening moet worden gehouden met de strijd tegen klimaatverandering; overwegende dat de Unie bijgevolg zou moeten inzien dat het niet langer volstaat om de bestaande middelen te herverdelen, maar dat zij de creatie van nieuwe middelen zou moeten bevorderen om het sectoroverschrijdende karakter van de strijd tegen klimaatverandering te financieren,

Onderwijs, opleiding, verslaglegging, etikettering en bewustmaking

DM.   overwegende dat de economische en sociale beleidsmaatregelen ter bestrijding van klimaatverandering tot een culturele omslag zullen leiden, dat tradities, gewoontes en leefpatronen zullen veranderen, dat een werkelijk duurzaam consumptiegedrag en gebruik van grondstoffen in de hele samenleving alleen maar mogelijk is wanneer de burgers zich herbezinnen en hun gedrag aanpassen, en dat daarvoor volkomen nieuwe consumptie- en leefpatronen moeten worden ontwikkeld,

DN.   overwegende dat klimaatverandering tot een golf van technologische innovatie zal leiden, maar dat die kans voor de economie alleen maar kan worden benut wanneer op de arbeidsmarkt voldoende gekwalificeerde werknemers te vinden zijn,

DO.   overwegende dat de speciale Eurobarometer-opiniepeiling nr. 300 heel duidelijk aantoont dat een grote meerderheid van de deelnemers in Europa de klimaatverandering als een heel serieus probleem beschouwt, maar dat velen klagen over een gebrek aan informatie, en dat persoonlijke initiatieven om klimaatverandering te bestrijden beperkt blijven tot vrij eenvoudige maatregelen, zoals afvalscheiding of een lager energie- en waterverbruik, waarvoor het dagelijkse gedrag niet werkelijk hoeft te worden veranderd,

DP.   overwegende dat de informatie beschikbaar is die nodig is om opnieuw na te denken over de eigen mobiliteitspatronen, zoals het gebruik van de eigen auto en alternatieve verplaatsingsmogelijkheden (lopen, fietsen, openbaar vervoer),

DQ.   overwegende dat de EU-vereisten en -regelgeving inzake voor klimaatbescherming de plaatselijke overheden en gemeentes helpen om de levenskwaliteit in veel steden in de Europese Unie te verbeteren, en dat plaatselijke initiatieven in agglomeraties heel veel kunnen bijdragen aan het terugdringen van de CO2-uitstoot in de Europese Unie,

DR.   overwegende dat de detailhandel niet alleen verantwoordelijk is voor het bijsturen van het koopgedrag van de consument; overwegende dat het hele bedrijfsleven met bedrijfsmodellen en productieprocessen het goede voorbeeld kan geven voor duurzaam en efficiënt gebruik van hulpbronnen, en via het eigen personeel een doeltreffende verspreider van informatie over klimaatvriendelijk gedrag kan zijn,

DS.   overwegende dat informatie voor de consument over de gevolgen voor het klimaat van landbouwproducten vrijwel niet beschikbaar is, maar dat gerichte informatiecampagnes het koopgedrag van de consument kunnen beïnvloeden, ook met het oog op de doelstellingen van het gezondheidsbeleid,

DT.   overwegende dat het probleem van de klimaatverandering alleen kan worden aangepakt indien de mensen overal ter wereld op grote schaal daarbij betrokken worden, en dat het dus een van de essentiële taken zal zijn de mensen op elke mogelijke wijze de noodzakelijke informatie te geven, opdat zij kunnen bijdragen aan de oplossing van de problemen maar zich ook tijdig kunnen weren tegen de onvermijdelijke aanpassingsmoeilijkheden,

2050 − De toekomst begint vandaag

DU.   overwegende dat de vraag van de wereldbevolking naar hulpbronnen nu al een kwart hoger ligt dan wat de aarde kan regenereren, waardoor wij volgende generaties de grondslag voor het leven ontnemen,

DV.   overwegende dat de basis voor toekomstige productiemethoden en consumptiegedrag in hoge mate wordt gelegd door politieke beslissingen van vandaag, waarvoor visie en politiek leiderschap vereist zijn, dat een duurzamere levenswijze zonder een bijdrage van het bedrijfsleven, de wetenschap, de media, de maatschappelijke organisaties en de burgers echter niet mogelijk zal zijn,

DW.   overwegende dat de klimaatverandering een mondiaal milieuprobleem met structurele oorzaken is,

Fundamentele politieke overwegingen

1.   herinnert aan zijn bovengenoemde resolutie van 21 mei 2008, en met name het feit dat alle inspanningen om de emissies af te remmen erop gericht dienen te zijn om ruim onder de doelstelling van het beperken van de wereldwijde temperatuurstijging tot minder dan 2°C te blijven, aangezien een dergelijk niveau van opwarming al ernstige gevolgen zou hebben voor onze samenleving en individuele leefgewoonten, en ook belangrijke veranderingen in de ecosystemen en watervoorraden tot gevolg zou hebben; maakt zich grote zorgen over het feit dat, zoals uit een groot aantal recente wetenschappelijke studies blijkt, de negatieve effecten van de klimaatverandering zowel sneller optreden als ernstiger zijn dan eerder werd gedacht; verzoekt daarom de Commissie de jongste wetenschappelijke bevindingen nauwlettend te volgen en te analyseren, om te beoordelen of via de EU-doelstelling van 2°C nog steeds de doelstelling gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen zou worden gehaald;

2.   benadrukt dat de opwarming van de aarde en de klimaatverandering op basis van een horizontale aanpak zo spoedig mogelijk als nieuwe parameters moeten worden geïntegreerd in alle sectoren en beleidsvormen, en dat in de EU-wetgeving in elke relevante domein rekening moet worden gehouden met de oorzaken en de gevolgen van de opwarming van de aarde en de klimaatverandering;

3.   herinnert met name aan de nodige doelstellingen in de strijd tegen de klimaatverandering en onderstreept, overeenkomstig de aanbevelingen in het vierde evaluatierapport (AR4) van het IPCC, die zijn opgenomen in het Bali-actieplan, het doel om, voor de EU en de andere geïndustrialiseerde landen als groep, de uitstoot van broeikasgasemissies op de middellange termijn, tegen 2020, met 25 à 40% te verminderen, en op de lange termijn, tegen 2050, met ten minste 80% ten opzichte van 1990, terwijl de nadruk blijft liggen op beperking van de stijging van de gemiddelde mondiale temperatuur tot 2°C boven het niveau van vóór de industrialisering en aldus deze doelstelling met een waarschijnlijkheid van 50% te verwezenlijken;

4.   benadrukt dat de impact van landen op het klimaat niet beperkt blijft tot fysieke emissies; dringt er bij de EU op aan om met spoed stappen te zetten, zowel binnen de EU als in het kader van internationale onderhandelingen, om boekhoudkundige beginselen te ontwikkelen waarin ook de volledige effecten van de consumptie in aanmerking worden genomen, met inbegrip van de effecten van de internationale luchtvaart;

5.   verzoekt de Commissie om in de toekomst de CO2-voetafdruk van Europese beleidsinitiatieven in aanmerking te nemen om ervoor te zorgen dat de Europese doelstellingen met betrekking tot klimaatverandering zullen worden verwezenlijkt, en om daarbij een hoog niveau van bescherming van het milieu en de volksgezondheid te waarborgen;

6.   onderstreept de voorstellen ter bestrijding van klimaatverandering die het Parlement meerdere malen heeft gedaan voor politieke maatregelen en samenwerking op internationaal niveau, waaronder ook multilaterale regionale overeenkomsten, en op het niveau van de EU en de lidstaten;

7.   verwelkomt de goedkeuring van het EU-pakket wetgevingsmaatregelen (het zogenaamde "klimaat- en energiepakket"), waarin een eenzijdige vermindering van 20% van de EU-uitstoot van broeikasgassen wordt vereist, een procedure wordt ingesteld om deze inspanning tot 30% te verhogen, overeenkomstig de verplichtingen van de toekomstige internationale overeenkomst, en om het aandeel hernieuwbare energie in de Europese energiemix uiterlijk in 2020 tot 20% te verhogen, en verzoekt de lidstaten deze wetgevingsmaatregelen soepel en snel ten uitvoer te leggen; dringt er bij de Commissie op aan nauwlettend toe te zien op de uitvoering van het "klimaat- en energiepakket";

8.   acht bepaalde beginselen die in het klimaat- en energiepakket zijn vastgelegd eveneens nuttig met het oog op internationale overeenstemming, met name de bindende lineaire route voor toezeggingen van industrielanden, differentiatie op de grondslag van in 2005 gecontroleerde waarden en het stelsel van naleving van de jaarlijkse kortingsfactor;

9.   beschouwt een leidende rol van de Europese Unie in de internationale onderhandelingen in het kader van het UNFCCC tijdens de COP en de MOP, maar ook in andere internationale fora, zoals de WTO, de Wereldbank en het IMF, als een plicht; wijst er bovendien op dat de EU en haar lidstaten hun doelstellingen volgens het Protocol van Kyoto absoluut moeten bereiken om deze leidende rol geloofwaardig te kunnen spelen;

10.   is ook van mening dat het ontwikkelen, toepassen en exporteren van moderne milieutechnologieën een bijdrage kan zijn aan de verwezenlijking van de Lissabon-strategie, van de Kyoto-doelstellingen van de EU en van andere doelstellingen voor klimaatbescherming, en wijst erop dat om de ambitieuze doelstellingen van milieubescherming en economische groei te halen, de Lissabon-strategie en het klimaat- en energiepakket volledig moeten worden geïntegreerd;

11.   dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan het dringende verzoek van de VN om een "Groene New Deal'te sluiten, te steunen; verlangt met het oog op de financiële crisis, dat de investeringen ter stimulering van de economische groei een duurzaam karakter hebben, met name door de bevordering van groene technologieën, waardoor tegelijkertijd de concurrentiepositie van Europa in de toekomst wordt verstevigd en tevens arbeidsplaatsen worden gewaarborgd;

12.   benadrukt in dit verband dat de bestrijding van de klimaatverandering tot maatschappelijke veranderingen zal leiden die zullen bijdragen tot het scheppen van nieuwe banen, het ontstaan van nieuwe bedrijfstakken, het bestrijden van energiearmoede en afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, en het verwezenlijken van maatschappelijke verbeteringen voor burgers; benadrukt dat samenwerking op internationaal, regionaal en lokaal niveau van cruciaal belang zal zijn voor het bereiken van dit doel;

13.   is er bovendien van overtuigd dat klimaatverandering alleen succesvol kan worden bestreden als de burgers volledig in het proces worden betrokken en tijdens de overgang naar een koolstofneutrale economie worden beschermd; wijst er daarom op dat een beleid van bestrijding en aanpassing de Europese Unie zal doen opschuiven naar een nieuw model van duurzame ontwikkeling, dat haar sociale karakter moet bevorderen om de sociale consensus te waarborgen;

14.   benadrukt dat allereerst de efficiëntie op alle vlakken van het dagelijks leven drastisch moet stijgen, en dat er tegelijkertijd een proces op gang moet komen om over te stappen op een duurzame vorm van produceren en consumeren op basis van hernieuwbare energiebronnen, met een bewuste en zorgvuldige omgang met de hulpbronnen;

15.   onderstreept in dit verband de noodzaak om de begroting van de Europese Unie en de bestaande en toekomstige financieringsinstrumenten te toetsen op hun verenigbaarheid met de doelstellingen van het Europees klimaatbeleid, en ze indien nodig aan te passen;

16.   benadrukt dat het onderzoeks- en ontwikkelingsbeleid alleen maar resultaten kan opleveren wanneer nieuwe technologieën gegarandeerd toegang krijgen tot de markt waar ze in de praktijk kunnen worden toegepast;

17.   pleit voor onderzoek naar potentiële tendensen in door het klimaat veroorzaakte migratie en de daarmee gepaard gaande druk op de lokale dienstverlening om te kunnen voorzien in procedures voor langetermijnplanning en risicobeheer;

18.   benadrukt dat bijna de helft van de wereldbevolking jonger dan 25 jaar is en dat besluiten over het klimaatbeleid die we nu nemen verstrekkende gevolgen zullen hebben voor de grootste generatie jonge mensen in de geschiedenis;

Internationale dimensie: "post-2012", buitenlands beleid voor klimaatvraagstukken en internationale handel

19.   is ingenomen met het besluit van de COP 14 en COP/MOP 4 in Poznán om de discussie om te zetten in echte onderhandelingen met het oog op een post-2012-akkoord en de goedkeuring in dit verband van een werkprogramma voor 2009; is eveneens ingenomen met het mandaat van de voorzitters om een basistekst voor de onderhandelingen voor te stellen, die tijdens de onderhandelingsbijeenkomst van juni 2009 zal worden behandeld;

20.   roept de Commissie en de volgende voorzitterschappen van de Raad op om bij de internationale onderhandelingen over een overeenkomst voor de periode na 2012 een voortrekkersrol te spelen en die voor eind 2009 af te sluiten, zodat er voldoende tijd overblijft om het toekomstige erdrag inzake klimaatverandering te ratificeren en te vermijden dat er een lacune tussen de verbintenisperiodes ontstaat;

21.   benadrukt dat het nieuwe erdrag inzake klimaatverandering onder auspiciën van de Verenigde Naties moet komen en gebaseerd moet zijn op het principe van "gedeelde maar gedifferentieerde verantwoordelijkheid", waarbij de geïndustrialiseerde wereld het voortouw nemen door hun binnenlandse emissies terug te dringen, maar ook de ontwikkelingslanden zich ertoe verbinden om overeenkomstig het actieplan van Bali nationaal passende beperkende maatregelen te nemen in het kader van duurzame ontwikkeling, daartoe op een meetbare, rapporteerbare en controleerbare manier, in staat gesteld en gesteund door technologische ondersteuning, financiering en capaciteitsopbouw door de geïndustrialiseerde landen;

22.   verzoekt de geïndustrialiseerde partijen in het UNFCCC, die dat nog niet hebben gedaan, individuele verplichtingen ter beperking van emissies voor te stellen en aldus bij te dragen tot het globale streven ter verwezenlijking van de doelstelling van het verdrag; verwelkomt de toezegging van de ontwikkelingslanden met betrekking tot het UNFCCC-proces en de onafhankelijke toezeggingen en beleidsbepalingen die door enkele daarvan zijn goedgekeurd;

23.   dringt er bij de nieuwe regering van de VS op aan te voldoen aan de verwachtingen en, via de goedkeuring van nationale wetgeving, bij te dragen tot een beperking van de uitstoot van broeikasgas en bevordering van schone technologieën, en, door middel van actieve deelname aan de internationale onderhandelingen, tot de invoering van een ambitieus post-2012-kader voor klimaatverandering;

24.   benadrukt dat het verdrag "post 2012" verenigbaar moet zijn met andere doelstellingen van de internationale politieke agenda van de Verenigde Naties en van de Europese Unie, zoals de bescherming van de biologische diversiteit, de Millenniumdoelstellingen of veiligheidskwesties, zodat beleidsmatige synergie-effecten kunnen worden benut;

25.   neemt kennis van de goedkeuring door de Commissie van haar mededeling met als titel "Naar een uitgebreide klimaatveranderingsovereenkomst in Kopenhagen" (COM(2009)0039) over het EU-standpunt ter voorbereiding van de COP 15 over klimaatverandering van de VN in Kopenhagen;

26.   dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om een buitenlandse klimaatpolitiek gestalte te geven en de klimaatdoelstellingen van de Europese Unie in de diplomatieke vertegenwoordigingen van de EU en van de lidstaten steeds weer op de agenda te zetten; verplicht zichzelf ertoe om bij zijn contacten met parlementsleden uit andere landen de klimaatdoelstellingen van de Europese Unie steeds weer ter sprake te brengen en te verdedigen;

27.   verzoekt de Commissie en de lidstaten om de vereisten van emissievermindering en van maatregelen voor aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering te integreren in de programma's voor ontwikkelingshulp, en/of in de besluitvorming van internationale agentschappen voor ontwikkelingshulp daarop te wijzen, om zo de particuliere sector, de openbare sector en niet-gouvernementele organisaties in de betrokken landen of regio's via partnerschappen hierbij te betrekken; benadrukt dat er extra middelen moeten worden uitgetrokken om de ontwikkelingslanden te helpen bij het bestrijden van klimaatverandering en dat nieuwe initiatieven op dit gebied formeel moeten worden gekoppeld aan het UNFCCC-proces en de verwezenlijking van de Millenniumontwikkelingsdoelen; verwelkomt het voorstel van de EU voor een wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering om de aanpassing aan de klimaatverandering in arme ontwikkelingslanden die het meest kwetsbaar zijn voor klimaatverandering te steunen en herinnert in dit verband aan zijn resolutie van 21 oktober 2008;

28.   verwelkomt het besluit van de COP 14 en COP/MOP 4 om het aanpassingsfonds volledig operationeel te maken, zodat daaruit met ingang van 2009 projecten kunnen worden gefinancierd, en is van oordeel dat dit een zeer belangrijke eerste stap is waarbij wordt ingegaan op de bezorgdheid van ontwikkelingslanden met betrekking tot de financiering van maatregelen op het vlak van de klimaatverandering in die landen; verwelkomt eveneens het besluit om het niveau van de investeringen voor de overdracht van technologie via het Strategisch Programma van Poznán voor de overdracht van technologie te verhogen;

29.   verwelkomt de, zij het beperkte, vooruitgang met de vraagstukken op het vlak van de additionaliteit en de geografische spreiding van CDM, en verzoekt de lidstaten van de EU, overeenkomstig de besluiten van Poznán, bij voorkeur rechten aan te kopen in landen die minder dan tien CDM-projecten hebben, met name de minst ontwikkelde landen, eilandstaatjes in ontwikkeling en Afrika, en om de kosten voor het valideren van deze projecten te vergoeden;

30.   verwijst in dit verband naar het, in de artikelen 6, 12 en 17 van het Protocol van Kyoto en in de Akkoorden van Marrakesh vermelde supplementariteitsbeginsel, dat voorschrijft dat de partijen het merendeel van hun verplichtingen ter beperking van de uitstoot van broeikasgassen in eigen land moeten nakomen, voordat zij een beroep doen op externe flexibele mechanismen zoals CDM en JI;

31.   wijst erop dat de buitensporige toepassing van CDM/JI de geloofwaardigheid van de Europese Unie in de internationale VN-onderhandelingen ondermijnt en daardoor ook haar leidende rol bij de bestrijding van de klimaatverandering; moedigt de lidstaten aan verantwoordelijk te zijn en de toepassing van CDM/JI tot een minimum te beperken en de meeste emissiebeperkingen in hun eigen landen af te ronden;

32.   sluit zich aan bij de aanbevelingen in het verslag van de Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid en van de Commissie inzake "Klimaatverandering en internationale veiligheid", en onderstreept dat de EU een multilaterale preventieve klimaatdiplomatie moet opbouwen om de aspecten van het klimaatbeleid en andere factoren, zoals bevolkingsgroei, door klimaatverandering veroorzaakte migratie, verstedelijking, stijgende vraag naar energie, stijgende energieprijzen en gebrek aan water en voedsel beter te integreren in de internationale betrekkingen;

33.   verzoekt de EU en haar lidstaten om in het kader van de Europese Veiligheidsstrategie en het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid de gevolgen van klimaatverandering en van de daardoor veroorzaakte natuurrampen voor de bescherming en de veiligheid van de burgers, evenals mogelijke conflicten die worden veroorzaakt door veranderingen in de beschikbaarheid van water en land als gevolg van klimaatverandering, te voorkomen, te monitoren en aan te pakken;

34.   verzoekt de EU en haar lidstaten om hun bestaande klimaatpartnerschappen met ontwikkelingslanden en opkomende economieën te versterken en om gericht nieuwe partnerschappen aan te gaan waar deze momenteel niet bestaan, waarbij aanzienlijk meer financiële steun voor technologische ontwikkeling en overdracht van technologie, bescherming van intellectuele eigendom en institutionele capaciteitsopbouw moet worden gegeven;

35.   verzoekt de Commissie en de lidstaten om in het kader van de ontwikkelingshulp de hoogste prioriteit toe te kennen aan energie-efficiëntie en hernieuwbare hulpbronnen;

36.   verzoekt de Commissie om in de onderhandelingsronden van de WTO en het post-2012-proces een gecoördineerde strategie met het oog op het handelsbeleid en het milieubeleid te ontwikkelen, om onze partners in de onderhandelingen geloofwaardig uit te kunnen leggen wat de Europese doelstellingen voor de klimaatbescherming zijn en welke instrumenten daarvoor zijn ontwikkeld, om de vrees te ontkrachten dat er handelsbelemmeringen of andere nadelen zouden kunnen ontstaan in de handel met derde landen die geen bindende doelstellingen voor de klimaatbescherming hebben, en om het principe van wederkerigheid in het belang van mondiale klimaatbescherming toe te passen;

37.   verzoekt de Commissie, de voorzitterschappen van de Raad en de lidstaten in de onderhandelingen over een overeenkomst na 2012 een leidinggevende rol op zich te nemen en aldus het welslagen van de onderhandelingen over klimaatbescherming te garanderen die tot doel hebben de mondiale temperatuurstijging te beperken tot 2°C;

Energie

38.   onderstreept dat Europa zowel binnen de EU als in de externe betrekkingen een toekomstgericht, gemeenschappelijk energiebeleid nodig heeft, dat gebaseerd is op solidariteit tussen de lidstaten, om een hoge mate van continuïteit van de energievoorziening te kunnen garanderen, rekening houdende met criteria van duurzaamheid, efficiënt gebruik van hulpbronnen en een klimaatneutrale aanpak, waarbij ook aandacht wordt besteed aan de klimaatverandering en het concurrentievermogen om een potentiële onderbreking van de energievoorziening te voorkomen;

39.   verzoekt de EU om een Europese gemeenschap voor hernieuwbare energie in het leven te roepen om verder onderzoek en proefprojecten op dit gebied te bevorderen, evenals de ontwikkeling van het elektriciteitsnet, teneinde een optimale integratie van hernieuwbare energiebronnen mogelijk te maken;

40.   verzoekt de EU en haar lidstaten om zorg te dragen voor:

   de ontwikkeling van, en investering in een energietransmissie-infrastructuur (met inbegrip van het zogenoemde supernetwerk) die nodig is om de diversiteit van de energiebronnen van de EU te garanderen;
   voortzetting van het onderzoek en de ontwikkeling van proefprojecten voor aan ICT gekoppelde technologie, gedecentraliseerde productie en andere nieuwe technologische ontwikkelingen;

41.   verzoekt de EU en haar lidstaten om een door politici en zakenmensen gestuurde overgangsfase voor de energiemix in te leiden, waarbij het gebruik van fossiele brandstoffen in de lidstaten en op het Europese niveau stapsgewijs en met de actieve ondersteuning van de overheid eerst gedeeltelijk en later volledig wordt verminderd en vervangen door hernieuwbare energiebronnen, en om daarbij zo veel mogelijk samen te werken met andere landen en internationale organisaties;

42.   doet een beroep op de lidstaten om regio's en burgers in hun eigen verantwoordelijkheid te ondersteunen en het gebruik van decentraal beschikbare hernieuwbare energiebronnen te bevorderen door wettelijke en belastingprikkels;

43.   roept de lidstaten op om de leveranciers van elektriciteit via afschrijvingsregels en fiscale stimulansen aan te moedigen om elektriciteitscentrales op fossiele brandstoffen te moderniseren, wat nodig is om het rendement van de conventionele opwekking van elektriciteit aanzienlijk te verhogen;

44.   roept de lidstaten op om de toegang tot het net voor decentraal opgewekte energie, gas en elektriciteit te garanderen, de beperkingen voor de toegang tot de markt voor innovatieve leveranciers van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen op te heffen en de plaatselijke warmtekrachtkoppeling en "trigeneratie" of drievoudige koppeling actief te bevorderen, gebaseerd op streefdoelen op de middellange termijn;

45.   stelt voor om met derde landen in het Middellandse Zeegebied als hoeksteen van een Europees extern energiebeleid partnerschappen te sluiten over zonne-energie, die in eerste instantie tot doel hebben om zonnestroom op te wekken en over hoogspanningsgelijkstroomleidingen naar de Europese Unie te vervoeren, en die in tweede instantie de basis kunnen vormen voor de productie van elektriciteit en waterstof en daarmee een eerste stap kunnen zijn op weg naar een economie op basis van hernieuwbare energiebronnen;

46.   roept de EU, de lidstaten en het bedrijfsleven op om:

   te investeren in infrastructuur, netwerken en leidingen voor de productie, het vervoer en de opslag van uit hernieuwbare energiebronnen en waterstof opgewekte elektriciteit;
   derde landen in het kader van energiepartnerschappen programma's aan te bieden voor de opbouw van de nodige instellingen, infrastructuur en opleidingsprogramma's voor de plaatselijke deskundigen alsmede toegang tot het netwerk voor het verkrijgen van energie voor eigen gebruik;

47.   roept de lidstaten op om, binnen de plaatselijke en regionale mogelijkheden, het aandeel van windenergie, die door een actief subsidiebeleid al een belangrijke vorm van energieopwekking is geworden, en het aandeel van waterkracht en geothermische energie in de energiemix verder te vergroten en de bestaande ontwikkelingsmogelijkheden onder meer met behulp van Europese onderzoeksinitiatieven en coördinatie door netwerken van uitmuntendheid te blijven benutten;

48.   onderstreept dat er een aanzienlijk potentieel bestaat om de uitstoot van broeikasgassen door het gebruik van duurzame biomassa voor het opwekken van energie te verminderen, en pleit voor een Europese strategie voor het gebruik van duurzame biomassa voor de productie van elektriciteit en gas, verwarmen en koelen;

49.   verzoekt de Commissie om een complete analyse voor te leggen van alle emissies tijdens de hele levenscyclus van individuele bronnen van bio-energie, om te bepalen welke rol biomassa uit afval en speciaal voor dit doel geteelde gewassen in de toekomst als energieleverancier kan spelen; is van mening dat daarbij ook zonder vooroordelen moet worden beoordeeld wat de kansen zijn om de verbrandingswaarde van biomassa te verbeteren door nieuwe gewassen te telen of biotechnologie te gebruiken;

50.   beschouwt warmtekrachtkoppeling als een effectieve, economische en in milieuopzicht verstandige optie;

51.   is zich bewust van de verschillende manieren waarop de lidstaten met kernenergie omgaan en spoort de Commissie derhalve aan om bijzondere aandacht te besteden aan radioactief afval, met inachtneming van de gehele cyclus, teneinde de veiligheid te verbeteren;

52.   beschouwt het onderzoek naar de technische haalbaarheid van kernfusie in de Internationale experimentel thermonucleaire reactor als een eerste stap op weg naar het commercieel gebruik van deze vorm van energie, en benadrukt dat de kans om dit doel te bereiken in hoge mate afhangt van de vraag of de financiering van dergelijk onderzoek op de lange termijn gegarandeerd is;

53.   dringt er bij de lidstaten en de EU op aan de ontwikkeling van de CCS-technologie voor kolen- en gasgestookte centrales te bevorderen door demonstratieprojecten te stimuleren en onderzoek aan te moedigen;

Biobrandstoffen

54.   stelt vast dat bepaalde vormen van productie van biobrandstoffen een effect kunnen hebben op voedselprijzen, verlies aan biodiversiteit en ontbossing, en merkt tegelijkertijd op dat de productie van biobrandstoffen op verantwoorde wijze en op basis van controleerbaar duurzame methoden moet plaatsvinden;

55.   is van mening dat de ontwikkelingslanden beslist moeten worden betrokken bij de strategie op de lange termijn voor de ontwikkeling en productie van biobrandstoffen, om te onderzoeken of dit economisch gepland kan worden en rendabel is, om de beschikbaarheid en productie van voedsel te waarborgen, hoe het gesteld is met hun ecologische duurzaamheid, waarbij alle relevante indirecte gevolgen worden beoordeeld, en vooral hoe sociale ontwikkeling en een permanente verhoging van het inkomen kunnen worden bereikt, alsook om ervoor te zorgen dat ontwikkelingslanden alles wordt bijgebracht wat nodig is om aan de duurzaamheidscriteria van de EU te kunnen voldoen;

56.   verzoekt de Commissie en de lidstaten om meer te doen aan onderzoek en ontwikkeling op het gebied van geavanceerde biobrandstoffen, ervoor te zorgen dat hiervoor de nodige financiële middelen beschikbaar worden gesteld en hieraan bindende ontwikkelingsdoelstellingen te verbinden;

57.   verzoekt de Commissie en de lidstaten om de ervaring die is opgedaan bij het ontwikkelen van duurzaamheidscriteria binnen de EU, te gebruiken om de ontwikkeling van mondiale normen voor biobrandstoffen actief te bevorderen;

Energie-efficiëntie

58.   verzoekt de Commissie een bindende doelstelling van een toename met 20% voor de energie-efficiëntie voor 2020 voor te stellen, en dat voorstel vergezeld te doen gaan van concrete tussentijdse streefcijfers voor de vermindering;

59.   pleit voor een brede informatiecampagne op plaatselijk niveau om de burgers te helpen de decentrale energie-efficiëntie te verhogen, waarbij huiseigenaren thermische beelden, een energiebalans en voorstellen voor de financiering van mogelijke moderniseringsmaatregelen naar het voorbeeld van microkredieten worden aangeboden;

60.   verzoekt de Commissie en de lidstaten om actief stappen te zetten ter vergroting van het bewustzijn van het belang van ICT bij het vergroten van de energie-efficiëntie, het bevorderen van duurzame ontwikkeling en het verbeteren van de kwaliteit van het bestaan van de EU-burgers;

61.   stelt voor om op beurzen, informatiedagen en studiebijeenkomsten te streven naar synergie-effecten tussen eigenaars van onroerend goed, aanbieders van financiële diensten, vaklui en andere actoren in de sector onroerend goed;

62.   pleit voor een duidelijke Europese coördinatie van programma's ten gunste van de warmtekrachtkoppeling van elektriciteit en trigeneratie en integratie daarvan in industriële installaties, om zo plaatselijke of regionale aanknopingspunten voor klimaatmaatregelen te bieden, waarbij tegelijkertijd de efficiëntie van het energieverbruik moet stijgen;

63.   verzoekt de Raad Economische en Financiële Zaken om de btw-tarieven op hernieuwbare energie en energiebesparende goederen en diensten te verlagen; stelt in het bijzonder voor dat de lidstaten het btw-tarief op moderniseringsmaatregelen en de daarvoor nodige apparatuur verlagen, de heffing van belastingen op grond of eigendom baseren op de energie-efficiëntie van gebouwen en het gebruik van certificaten voor de energie-efficiëntie volledig invoeren en bevorderen, om zo impulsen voor de modernisering te geven;

64.   stelt voor om de belastingpercentages op inkomsten uit huurovereenkomsten overeenkomstig de investeringen in verwarmings- en elektriciteitssystemen op basis van hernieuwbare energiebronnen en de daaruit voortvloeiende efficiëntiewinsten te verlagen, om een impuls te geven aan de modernisering van verhuurd onroerend goed;

65.   merkt op dat het, gezien de lange levensduur van gebouwen, van groot belang is dat nieuwe gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de hoogst mogelijke normen op het gebied van energie-efficiëntie, dat bestaande gebouwen worden aangepast zodat ze aan de huidige normen voldoen, en dat in alle nieuwe en gerenoveerde gebouwen die worden verwarmd of gekoeld minimumniveaus voor het gebruik van energie uit hernieuwbare energiebronnen worden toegepast;

66.   is van oordeel dat de lidstaten het gebruik van certificaten voor energie-efficiëntie moeten verbeteren en uitbreiden en de aanbevelingen moeten koppelen aan financiële stimulansen;

67.   verzoekt om de invoering van minimumnormen op EU-niveau voor de energie-efficiëntie van nieuwe en gerenoveerde gebouwen; verzoekt de verantwoordelijke plaatselijke overheden en beroepsorganisaties in de lidstaten energie-efficiëntiecriteria, richtsnoeren en nationale wetgeving of administratieve beslissingen voor nieuwe gebouwen als leidmotief vast te stellen voor architecten en bouwkundig ingenieurs, vergezeld van bouwvoorschriften inzake doelmatig energiegebruik in nieuwe gebouwen en voor omvangrijke renovatiewerkzaamheden, en in het kader hiervan een schoon en gezond binnenhuisklimaat te waarborgen;

68.   benadrukt dat minimumcriteria inzake energie-efficiëntie moeten worden opgenomen in een alomvattend beleid inzake openbare aanbestedingen voor openbare gebouwen en publieke diensten op nationaal, regionaal en lokaal niveau, om de innovatie op het gebied van nieuwe technologieën te bevorderen en te waarborgen dat deze technologieën op de markt komen;

69.   verzoekt beschikbare studies over de koolstofvoetafdruk en de mogelijkheden voor energiebeperking van de Europese instellingen openbaar en voor gebruikers gemakkelijk toegankelijk te maken op hun respectieve websites;

70.   verzoekt de Commissie en de lidstaten om actieve steun te geven voor onderzoek en technologische ontwikkeling op het gebied van verlichtingstechnologie en intelligente verlichtingstoepassingen, zodat krachtiger kan worden gestreefd naar de invoering van een meer energie-efficiënte verlichting, zowel in openbare gebouwen als in de openbare buitenruimte, waarbij de nadruk moet liggen op het gebruik van zeer efficiënte lichtemitterende diodes;

71.   merkt op dat renovatie en verbetering van de energie-efficiëntie van torenflats, vooral in landen waar deze gebouwen het grootste deel van de huizenmarkt uitmaken, de gemakkelijkste manier is om energie te besparen en de uitstoot van CO2 terug te dringen; verzoekt de Commissie om de huidige limiet van 2% die in het kader van de structuurfondsen van toepassing is op subsidies voor de renovatie van torenflats, te herzien en te verhogen;

72.   merkt op dat de langetermijndoelstelling in de Europese bouwsector netto-energieneutraliteit moet zijn, in nieuwe woningen tegen 2015 en in nieuwe commerciële en overheidsgebouwen tegen 2020, en is van mening dat deze doelstelling op de lange termijn moet worden uitgebreid naar gerenoveerde gebouwen;

73.   verzoekt de Commissie om de voorschriften voor de energie-efficiëntie van elektrische en elektronische apparaten voor alle doeleinden ten minste om de vijf jaar op basis van het "toprunner"-beginsel aan te passen aan de ontwikkelingen op de markt, en de bestaande programma's voor etikettering en efficiëntiecategorieën voor apparatuur te actualiseren, om zo te vermijden dat de consument onjuiste informatie krijgt;

74.   verzoekt de Commissie om op EU-niveau scherpe doelstellingen vast te stellen en een geïntegreerd industriebeleid te ontwikkelen dat erop gericht is om de toegang tot de markt en de toepassing van energie-efficiënte technologieën te waarborgen, met inbegrip van de ontwikkeling van gemeenschappelijke doelstellingen op technologisch gebied (zoals passiefhuizen), een intensievere toepassing van geïntegreerde beleidsstrategieën, zoals leidende markten en groene openbare aanbestedingen, en het bevorderen van regels met betrekking tot productontwikkeling en minimumnormen;

75.   verzoekt de Commissie om het verbod op apparaten met een hoog stand-byverbruik consequent toe te passen en in een volgende stap bij de omzetting van de richtlijn inzake ecologisch ontwerp(7) te overwegen een uitschakelfunctie voor apparaten verplicht te stellen, en ook voor grote motoren alsmede apparaten en machines voor industrieel gebruik een automatische uitschakeling en spaarstanden voor te schrijven;

76.   staat erop dat de in 2006 aangenomen eisen met betrekking tot de installatie van slimme meters snel en strikt ten uitvoer worden gelegd om het bewustzijn bij de consumenten ten aanzien van hun energieverbruik te vergroten en de aanbieders van energie te helpen om doelmatiger in te spelen op de vraag;

Mobiliteit en logistiek

77.   stelt vast dat het Europees economisch en maatschappelijk model gebaseerd is op mobiliteit en beschikbaarheid van personen en goederen, waarbij een efficiënt gebruik van de tijd altijd voorrang krijgt boven een efficiënt gebruik van hulpbronnen, en dat deze twee factoren in de toekomst zullen moeten worden gecombineerd;

78.   verzoekt de Europese Investeringsbank en haar dochter voor risicokapitaalactiviteiten, het Europees Investeringsfonds, om hun steun voor de vergroting van de energie-efficiëntie en de ontwikkeling van hernieuwbare energie aanzienlijk uit te breiden;

79.   wijst de betrokken actoren erop dat ook de vervoerssector zich moet houden aan de klimaatdoelstellingen van de EU om de uitstoot van CO2 voor 2020 met ten minste 20%, en als er een internationale overeenkomst is, met ten minste 30% ten opzichte van 1990 te verlagen, en de energie-efficiëntie in diezelfde periode met 20% te verhogen;

80.   pleit voor een alomvattende policy-mix van maatregelen die elkaar versterken en de basis zijn voor een duurzaam vervoersbeleid, met een verdere ontwikkeling van de autotechnologie (ecologische innovaties), een sterker gebruik van alternatieve energiebronnen in het vervoer, het opzetten van distributienetwerken voor schone brandstoffen, een sterker gebruik van alternatieve aandrijvingen, intelligent verkeersmanagement, een andere rijstijl, een ander gebruik van personenwagens, een verbeterde logistiek, de toepassing van "groene corridors" en ICT voor vervoer, een CO2-heffing en de modernisering van het openbaar vervoer om het doel van nulemissies te bereiken zonder de groeiende mobiliteitsbehoefte als een aspect van onze huidige levenswijze te negeren; wijst erop dat dit alles kan worden versterkt door duidelijke preferenties bij overheidsopdrachten;

81.   is van mening dat speciale prioriteit moet worden gegeven aan het beginsel "de vervuiler betaalt", en eist dat alle vervoersmodi volledig worden betrokken bij het internaliseren van hun externe kosten; wijst erop dat voor het bereiken van dit doel een adequate economische omgeving nodig is en verzoekt de lidstaten daarom om de betrokken belastingtarieven en heffingen te herzien;

82.   verwelkomt de bestandsopname door de Commissie van de emissies van de vervoerssector (Greening Transport Inventory), waarin de bestaande en nog nodige wetgevingsmaatregelen voor een duurzame groei van de vervoerssector worden genoemd;

83.   onderstreept het belang van infrastructuurprojecten voor de vervoerssector; eist echter dat bij de planning, het ontwerp en de bouw rekening wordt gehouden met de mogelijke gevolgen voor het klimaat in de toekomst;

84.   verzoekt de Commissie en de lidstaten om de mogelijkheden van satellietnavigatiesystemen te benutten om de energie-efficiëntie op het gebied van vervoer te vergroten door het beheer en de organisatie van verkeersstromen te verbeteren, realtime-informatie over het verkeer van goederen en personen te verstrekken en de selectie van routes en vervoersmodi te optimaliseren;

85.   betreurt dat vaak nauwelijks, te laat of niet samenhangend wordt nagedacht over de uitdagingen van een efficiënte en milieuvriendelijke ontwikkeling van het stedelijk vervoersbeleid met voetgangerszones, fietspaden en een flexibele toegang tot het streekvervoer;

86.   roept de lidstaten en gemeentes op om:

   flexibele en gecoördineerde alternatieven aan te bieden voor het autogebruik en meer vormen van mobiliteit te ontwikkelen, bijvoorbeeld door bestaande netwerken van streekvervoer in het centrum en in de periferie nog beter met elkaar te verbinden en het streek- en stadsvervoer in de binnenstad door een goede verkeersregeling voorrang te geven,
   het totale aanbod aanzienlijk uit te breiden en te verbeteren, de overschakeling op milieuvriendelijker vervoermiddelen met prijsbeleid en andere prikkels te bevorderen, en door substantiële investeringen in de noodzakelijke infrastructuur, waardoor het openbaar vervoer aantrekkelijker wordt,
  

en pleit ervoor dat in de tussentijd het privé-/individuele vervoer beter wordt geïntegreerd met de geïntegreerde logistiek van het passagiers- en vrachtvervoer en met openbare/collectieve vervoerssystemen, en is ervan overtuigd dat de investeringen in spoorinfrastructuur gepaard moeten gaan met een betere dienstverlening van de spoorwegen;

87.   benadrukt het belang van intelligente verkeersgeleidingssystemen met het oog op de co-modaliteit en de integratie daarvan in het vervoersbeleid van de Gemeenschap, van de lidstaten, van de regio's en van de gemeentes, aangezien ze de vervoerssector veiliger en milieuvriendelijker maken; verzoekt om ontwikkeling en gebruik van intelligente vervoerssystemen om het verkeer te beheren en het aantal opstoppingen en files te verminderen;

88.   verzoekt de EU en haar lidstaten om nauw samen te werken met de industrie om op de markt de nodige voorwaarden te creëren voor de integratie van intelligente verkeersgeleidingssystemen – met name wat betreft het logistiek en veiligheidsbeheer (ERTMS, RIS, eCall) – in het verkeersmanagement;

89.   dringt er bij de lidstaten op aan om de co-modaliteit te bevorderen door invoering van een overdraagbare nummerplaat naar bestaand voorbeeld, zodat het voor de burger aantrekkelijker wordt om voor langeafstandsreizen het spoor te gebruiken en op de punten van vertrek en aankomst energiezuinige auto's voor korte afstanden te kunnen gebruiken;

90.   is ingenomen met het besluit om in verband met de onlangs aangenomen wetgeving ter vaststelling van doelstellingen voor de uitstoot van CO2 door auto's, een langetermijndoelstelling van 95 g CO2/km uiterlijk in 2020 vast te stellen;

91.   onderstreept dat de spoorwegen als energie-efficiënt vervoersmiddel met een lage CO2-uitstoot een groot potentieel hebben voor het goederenvervoer over de lange afstand, maar ook voor het regionaal vervoer en voor het forensenverkeer over korte en middellange afstanden, en verlangt dat deze prioriteiten tot uiting komen in de criteria voor steun uit het regionaal en het cohesiefonds;

92.   verwelkomt de opbouw en de uitbreiding, zowel binnen de EU als naar de buurlanden, van de trans-Europese vervoersnetwerken (TEN-T) en roept de lidstaten op om de meest dringende projecten, met name de meest klimaatvriendelijke projecten, zo snel mogelijk te voltooien, daar deze van levensbelang zijn voor de logistiek van het goederenvervoer en voor een duurzaam Europees vervoersbeleid;

93.   onderstreept de belangrijke rol van de binnenvaart in het goederenvervoer; benadrukt dat deze sector milieuvriendelijk is en nog ruim voldoende vervoerscapaciteit over heeft;

94.   betreurt dat de investeringen in het uitbreiden van het spoorwegnet in het afgelopen decennium zijn gedaald, hoewel het goederenvervoer in het belang van de hele vervoerssector voor een belangrijk deel naar het spoor en naar de binnenvaart kan worden verlegd;

95.   ondersteunt het plan van de Commissie om samen met de lidstaten te voorzien in speciale "snelwegen op zee" (motorways of the sea) en heeft hoge verwachtingen van de op te richten Europese maritieme vervoersruimte zonder grenzen wat betreft het bevorderen en efficiënter maken van het maritiem vervoer in Europa;

96.   ondersteunt de voorstellen van de Commissie om havenbelasting en liggeld afhankelijk te maken van de luchtvervuiling die de schepen veroorzaken, en de schepen die in de haven liggen over land van stroom te voorzien, in plaats van via een scheepsgenerator;

97.   is van mening dat werven en reders zich intensief bezig moeten houden met nieuwe technologieën om de efficiëntie te verhogen, zoals "vliegers" die schepen helpen aandrijven (kite sails), het Air Cavity System, het gebruik van afvalwarmte voor het opwekken van elektriciteit, efficiëntere motoren, een beter profiel van romp en roer, nauwkeurigere weersverwachtingen om de koers te kunnen aanpassen en de mogelijkheid om brandstof te besparen door het gebruik van de juiste verf voor de romp;

98.   verzoekt de Internationale maritieme organisatie om voor de hele branche een streefdoel voor de vermindering vast te leggen en technologische minimumnormen voor te schrijven voor het gebruik van deze moderne technologieën bij de bouw van nieuwe schepen;

99.   is van mening dat er in de luchtvaart een integrale aanpak moet komen, zodat zo spoedig mogelijk en in ieder geval uiterlijk op 1 januari 2013 voor de vliegtuigbouwers overal in de wereld, de luchtvaartmaatschappijen en de exploitanten van luchthavens een gezamenlijk bindend doel voor de emissievermindering komt, is van mening dat deze integrale aanpak onderzoek en technologie, operationele verbeteringen en een wereldwijde regeling voor de handel in emissierechten, op basis van de EU-regeling voor de handel in emissierechten voor de luchtvaart, moet omvatten;

100.   verzoekt de EU en haar lidstaten met nadruk om nog voor de inwerkingtreding van het ETS in de luchtvaartsector zowel het gezamenlijke Europese luchtruim als ook de SESAR-projecten zo efficiënt mogelijk om te zetten en uit te breiden, zodat voorrang wordt verleend aan de invoering van functionele en flexibele luchtruimblokken en flexibel gebruik van het luchtruim in het algemeen, om aldus te kunnen profiteren van direct beschikbare reductiemogelijkheden, en te streven naar een verlaging van het brandstofverbruik van vliegtuigen met 12%;

101.   verzoekt de EU en de lidstaten om alle nodige steun te geven aan onderzoek en ontwikkeling op het gebied van milieuvriendelijke doorbraaktechnologieën voor het vervoer, zoals het gebruik van waterstof, elektriciteit, brandstofcellen en hybride of geavanceerde biobrandstoffen voor aandrijving en alternatieve materialen, nieuwe technologieën en IT-oplossingen, waarmee het gewicht van voertuigen verlaagd en het rendement ervan verhoogd kan worden;

102.   verzoekt de producenten van aandrijvingssystemen en motoren voor de vervoerssector om samen het rendement van hun machines steeds verder te verhogen, zodat ze de Euro 6-normen halen en zelfs overtreffen, om voor de eigen sector streefdoelen vast te leggen voor een drastische verhoging van de efficiëntie en verder onderzoek te verrichten naar alternatieve brandstoffen, om op die manier bij te dragen aan een duurzamere groei van hun branche;

103.   roept de autofabrikanten op om kleinere, lichtere en efficiëntere modellen te produceren om individuele mobiliteit mogelijk te blijven maken met inachtneming van de beperkingen die het gevolg zijn van de klimaatverandering en de eindige olievoorraden;

104.   doet ook op de defensie-industrie een beroep om te kijken naar een verhoging van het rendement van hun motoren en aandrijvingssystemen, en onderzoek te verrichten naar een mogelijk gebruik van alternatieve brandstoffen;

105.   verzoekt de Europese Unie en haar lidstaten om een specifiek steunkader voor de ontwikkeling van waterstof als brandstof, gebaseerd op hernieuwbare energiebronnen, op te zetten om ervoor te zorgen dat de productie van voertuigen die op waterstof lopen, snel kan worden opgevoerd; is van mening dat dit kader een toename van de EU-steun voor eindtoepassingen van waterstof, steun van de lidstaten voor het gebruik van waterstof door middel van financiële maatregelen, zoals belastingprikkels, alsmede het creëren van vroege markten via de aanschaf van klimaatneutrale voertuigen door overheidsdiensten moet omvatten;

106.   verzoekt de Commissie om voor 2010 een verslag in te dienen over de nog steeds bestaande beperkingen op cabotage en andere factoren in de Europese Unie die leiden tot lege ritten en gebrek aan efficiëntie op de interne markt; is van mening dat een efficiënte en doelmatige vrachtlogistiek, als integraal onderdeel van het vervoerssysteem van de EU, de sleutel is tot duurzame mobiliteit in Europa, tot economische efficiëntie en concurrentiekracht, tot een optimaal gebruik van energiebronnen, tot het scheppen van banen, tot de bescherming van het milieu en tot de bestrijding van klimaatverandering;

Toerisme en cultuurerfgoed

107.   is bezorgd over het feit dat cultuurmonumenten en cultuurlandschappen in Europa worden bedreigd door extreme weersomstandigheden en klimaatverandering op de lange termijn, en verzoekt de lidstaten om een gezamenlijke catalogus op te stellen van de Europese cultuurmonumenten die worden bedreigd door klimaatverandering, waarbij een coördinatie op Europees niveau nodig is;

108.   verzoekt de Commissie, de lidstaten en de regio's om in klimaatgevoelige gebieden met seizoensgebonden toerisme en waar geen werkelijk alternatief bestaat grootscheepse maatregelen voor aanpassing en preventie te nemen – zoals continue watervoorziening, bescherming tegen branden in bossen en struikgewas, voorzorgsmaatregelen tegen het smelten van gletsjers en verbetering van de kustbescherming – om op die manier rekening te houden met het economische belang van het toerisme en van de bijbehorende infrastructuur voor de werkgelegenheid en het inkomen, en te verhinderen dat er in de hele keten van de toegevoegde waarde aanzienlijke economische schade ontstaat;

109.   is van mening dat een verdere expansie van het toerisme in bepaalde regio's slechts dan economisch zinvol en ecologisch verantwoord is wanneer bij de toekomstige ontwikkeling ter plaatse rekening wordt gehouden met de te verwachten gevolgen van de klimaatverandering, zoals een steeds nijpender tekort aan water of sneeuw en het verdwijnen van gletsjers;

110.   roept de toerismebranche op om samen met de plaatselijke overheden en beroepsorganisaties geïntegreerde strategieën uit te werken voor emissievermindering en voor verbetering van de energie-efficiëntie van de sector – met name bij vervoer en huisvesting – en maatregelen te nemen voor de bevordering van het ecotoerisme, zoals de ontwikkeling van sociaal toerisme, sporttoerisme of cultureel toerisme, en excellente toeristische bestemmingen, waar het milieu wordt gerespecteerd en beschermd;

Industriële emissies

111.   pleit ervoor om klimaatveranderingsaudits met betrekking tot de werkplek op te nemen in de standaarden voor audits teneinde het toezicht op milieuvriendelijke beleidsmaatregelen en emissievermindering transparanter te maken;

112.   roept alle commerciële en niet-commerciële instanties op om jaarlijks publiekelijk verslag uit te brengen over de hoeveelheid uitgestoten broeikasgassen, de genomen maatregelen om de uitstoot van broeikasgassen te verlagen, de ten uitvoer gelegde activiteiten voor omscholing van werknemers (in geval van sluiting wegens een aantoonbaar koolstoflek) en de behaalde inkomsten uit transacties in het kader van de regeling voor de emissiehandel; verzoekt de Commissie om toezicht uit te oefenen op deze activiteiten en aan het Parlement verslag uit te brengen over de vorderingen van de industriële sectoren bij het beteugelen van de emissies;

Landbouw en veeteelt

113.   verzoekt de Commissie om zonder vooringenomenheid na te denken over de rol van de landbouw in een toekomstig geïntegreerd Europees klimaatbeleid en over het vastleggen van doelstellingen voor de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen − met inbegrip van methaan en lachgas − in deze sector, waarbij alle reeds bestaande mogelijkheden moeten worden benut;

114.   wijst erop dat een optimale benutting van de bodem het humusgehalte van de grond verhoogt, en dat de hoeveelheid in gebruikte landbouwgrond opgeslagen koolstof sterk kan stijgen door een beter gewasbeheer en door het vermijden van braakland;

115.   is van mening dat optimale praktijken voor opslag en gebruik van kunstmest een essentiële bijdrage kunnen leveren aan de verlaging van de emissie van lachgas; pleit er in dit verband voor om sterker gebruik te maken van organisch materiaal in plaats van kunstmest;

116.   stelt voor om economische analyses uit te voeren van de rendabiliteit van bepaalde regionale landbouwpraktijken bij een veranderd klimaat, om aan het licht te brengen welke aanpassing er mogelijk is en hoe de landbouw kan reageren door de juiste gewassen te kiezen;

117.   is van mening dat in de landbouwpraktijk rekening moet worden gehouden met klimaatverandering, en verzoekt om financiering voor onderzoek naar en ontwikkeling van nieuwe, milieuvriendelijkere teeltmethoden en landbouwpraktijken; pleit tevens voor meer onderzoek op het vlak van nieuwe technologieën, biotechnologie voor de teelt van zaad, planten, groene gentechnologie en gewasbescherming en verlangt een klimaatbeleid voor de landbouw, waarvan ook seminars, opleidingsprogramma's, proefprojecten, en nieuwe inzichten in grondbewerking en waterbeheer voor landbouwers deel uitmaken;

118.   erkent dat het telen van graangewassen en soja voor gebruik als veevoer verantwoordelijk is voor een aanzienlijke uitstoot van broeikasgassen; herinnert aan het FAO-rapport "Livestock's Long Shadow" van november 2006, waarin het aandeel van de vleesindustrie en de veehouderij in de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen wordt geraamd op 18%;

119.   pleit voor onderzoek, en zo nodig een verbetering, van het voeder bij de productie van melk en vlees, om de vorming van methaan in de pens van herkauwers te verminderen; verzoekt om alle voeder- en teeltmaatregelen in de veeteeltsector te onderwerpen aan een effectbeoordeling met betrekking tot de gezondheid en het welzijn van dieren en deze maatregelen niet toe te passen indien blijkt dat zij negatieve gevolgen hebben voor de betrokken dieren;

120.   erkent dat de bouw van meer biogasinstallaties voor het opwekken van energie uit mest een economisch en ecologisch zinvolle bijdrage kan leveren aan de vermindering van de methaanemissies door de veeteelt;

Bossen

121.   is van mening dat een toekomstig Europees klimaatbeleid gericht moet zijn op het behoud van het tropisch regenwoud en van de nog overgebleven Arctische wouden, maar ook op de herbebossing en het onderhoud van het Europese bos; is van mening dat hier een belangrijke rol is weggelegd voor met bomen beplante afscheidingen rond grote agglomeraties en industrieparken;

122.   is van mening dat in de bosbouw via het UNFCCC een duurzaam compensatiestelsel moet worden ontwikkeld voor de feitelijke emissieverminderingen door vermeden ontbossing, en pleit voor het geven van een duidelijke financiële impuls om oerbossen en grote bosarealen door duurzaam gebruik op de lange termijn te handhaven, waarbij de waarde veel sterker moet worden gemeten aan de "ecologische diensten" en de maatschappelijke functies die al met al worden geleverd;

123.   pleit ervoor om in het kader van een mondiale markt voor CO2 vooral die landen die nog over grote natuurlijke bosgebieden beschikken een financiële impuls te geven om de bossen werkelijk te handhaven door de jaarlijks in goed beschermde bossen opgeslagen CO2 in aanmerking te nemen; stelt voor om te onderzoeken of het in dat verband zinvol is om uitsluitend de nadruk te leggen op het tropisch regenwoud;

124.   verzoekt de EU om samen met de internationale gemeenschap de nodige infrastructuur en systemen voor satellietbewaking en controle vanuit de lucht op te bouwen voor de duurzame bescherming van met name de tropische bossen; stelt voor om onder auspiciën van de Wereldbank een mondiaal fonds voor de opbouw van deze bewakingssystemen op te richten;

125.   gaat ervan uit dat de mondiale bewakingssystemen voor de bescherming van de bossen alleen maar een succes kunnen worden wanneer tegelijkertijd de nodige institutionele voorwaarden worden gecreëerd en administratieve structuren met goed opgeleid personeel worden opgericht die op de lange termijn blijven bestaan;

126.   wijst er in dit verband ook op dat een eventuele aantasting door ongedierte in de Europese bossen door bewakingsprogramma's op tijd moet kunnen worden vastgesteld en dat een wetenschappelijke risicobeoordeling moet worden uitgevoerd van bosarealen die zijn blootgesteld aan hittegolven, bosbranden en droogte, zodat de nodige maatregelen kunnen worden genomen om de bossen te beschermen;

127.   is van mening dat de nationale bosinventarissen van de lidstaten een belangrijke bron van informatie zijn om te analyseren hoe de algehele toestand van het Europese bos is, en welke rol het als koolstofput kan spelen; verzoekt de Commissie niet alleen om druk op de lidstaten uit te oefenen om de ingezamelde gegevens sneller te verwerken en te evalueren, maar ook om profijt te trekken uit de in de lidstaten bestaande beste praktijken;

128.   stelt vast dat hout, op grond van de eigenschappen van de levenscyclus van dit materiaal, in principe een "groener" bouwelement kan zijn dan staal of beton, aangezien hout koolstofdioxide opslaat, de houtproductie veel minder energie vergt dan om het even welk alternatief en de bijproducten van hout kunnen worden gebruikt om hernieuwbare energie te produceren; geeft er zich echter rekenschap van dat een en ander veronderstelt dat het gebruikte hout op een duurzame manier is geoogst, hetgeen momenteel vaak niet het geval is; verzoekt daarom de EU dringend wetgeving aan te nemen om de mogelijkheid te beperken dat illegaal en niet op duurzame manier geoogst hout op de EU-markt terechtkomt;

129.   wijst op de talrijke gebruiksmogelijkheden en voordelen van de bossen; dringt erop aan dat de EU criteria uitwerkt voor het duurzame gebruik van biomassa;

130.   onderstreept dat de EU een duurzaam bosbeheer met bijzonder ruime sociale, economische en milieudoelstellingen ten uitvoer dient te leggen; stelt vast dat een duurzaam bosbeheer op de lange termijn moet leiden tot een verhoging van de koolstofvoorraden van de bossen; stelt tevens vast dat jonge, groeiende en goed beheerde bossen uitstekende koolstofputten zijn en is derhalve van oordeel dat ontboste gebieden opnieuw moeten worden aangeplant teneinde de omgehakte bomen te vervangen; wijst tezelfdertijd op de noodzaak om oudere bossen te beschermen, aangezien zij een vitale rol spelen bij de instandhouding van de biodiversiteit;

Bodembescherming

131.   stelt voor dat de wetenschap meer aandacht besteedt aan de bodem en er meer onderzoek komt naar de toestand ervan, om erosie en het verloren gaan van landbouwgrond en biodiversiteit op tijd tegen te gaan;

132.   verzoekt de Raad om zijn gemeenschappelijk standpunt vast te stellen rekening houdend met het standpunt van het Parlement van 14 november 2007 over het voorstel van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de bescherming van de bodem en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG(8) (Kaderrichtlijn bodembescherming) en zodoende een volwaardig communautair instrument in het leven te roepen om de gevolgen van ontbossing, erosie en woestijnvorming te bestrijden;

133.   verzoekt de lidstaten om een beleid uit te werken voor de bodembescherming met de juiste bewerkingsmethodes, en daarbij rekening te houden met het belang voor de vruchtbaarheid van organische stoffen in de bodem en met het vermogen om water op te slaan en koolstof te binden, en zich te beraden over de mogelijkheden van het gebruik van biochar;

134.   wijst in dit verband op het belang van een aanpak via hele ecosystemen om bodemerosie, het ontdooien van de permafrost, woestijnvorming, branden en de invasie van vreemde soorten en rassen te vermijden of te verminderen;

Waterbeheer

135.   is van mening dat strategieën voor een efficiënter, spaarzamer, verstandiger en zuiniger waterverbruik en voorlichtingscampagnes waarmee de consumenten worden aangezet tot een duurzaam waterverbruik deel uit moeten maken van een geïntegreerd beheer van de watervoorraden, en dat daarbij moet worden ingegaan op de mogelijkheid om regenwater in natuurlijke en kunstmatige reservoirs op te vangen, maar ook op de risico's en de gevolgen van overstromingen en droogten; pleit voor de bevordering van maatregelen die gericht zijn op de totstandbrenging van een effectieve hiërarchie van gebruiksmogelijkheden van water en herinnert eraan dat het beheer van de watervoorraden bij voorkeur op een vraaggerichte aanpak dient te worden gebaseerd;

136.   verzoekt de Commissie om bij het waterbeheer de grensoverschrijdende samenwerking te coördineren, vooral door netwerken te vormen en door onderzoek te financieren op het gebied van innovatieve technologieën voor het ontzilten van zeewater, voor nieuwe irrigatiesystemen en voor het verbruik van water in de landbouw en in de steden, maar ook door steun te geven aan proefprojecten om de schade door droogte of overstromingen te beperken;

137.   is van oordeel dat de lidstaten in hun waterbeleid rekening moeten houden met de beginselen van terugwinning van de kosten van waterdiensten en "de vervuiler betaalt" om op afdoende wijze aan te zetten tot een efficiënter gebruik van de watervoorraden;

Visserij

138.   benadrukt dat het weerstandsvermogen van de visbestanden en van andere mariene ecosystemen ten aanzien van de gevolgen van de klimaatverandering door bepaalde thans gebezigde visserijpraktijken verder wordt ondermijnd; verwelkomt dan ook het besluit van de Commissie om de vangstquota voor de industriële visserij te koppelen aan criteria van duurzaamheid en dringt erop aan dat de Raad en de betrokken lidstaten de voorgestelde quota respecteren;

139.   is ervan overtuigd dat er een totaal kaderplan voor de zee, zoals voorzien in de kaderrichtlijn inzake de mariene strategie(9), nodig is om een beter en duurzamer beheer van de zeegebieden en de mariene hulpbronnen te garanderen; waarschuwt dat de Europese beschermde zones in zee anders wel eens de laatste oasen van biologische diversiteit in een verder woeste en ledige oceaan zouden kunnen worden;

140.   is van mening dat de invloed van klimaatverandering op het milieu ertoe zou kunnen leiden dat de aquacultuur moet worden verplaatst, wat weer nadelige financiële gevolgen voor de betrokken regio's heeft; waarschuwt echter voor de negatieve gevolgen van de mogelijke verplaatsing van de aquacultuur voor de betrokken ecosystemen, en pleit in dit verband voor het verplicht stellen van een effectbeoordeling;

Beheer van afval en hulpbronnen

141.   erkent de afvalhiërarchie als leidmotief van het Europese afvalbeleid; roept de Commissie op om procentuele reductiedoelstellingen voor vermindering, hergebruik en recycling van afval vast te stellen; verzoekt om deze doelstellingen waar nodig te herzien en aan te scherpen;

142.   stelt vast dat het vermijden van afval – bijvoorbeeld door minder verpakkingsmateriaal te gebruiken – de beste mogelijkheid is om directe emissies van de sector te verminderen; benadrukt evenwel dat het vermijden van afval op de lange termijn gepaard moet gaan met een verandering van de productiemethoden en de consumptiegewoonten;

143.   benadrukt dat de gescheiden inzameling van biologisch afval en de terugwinning van materiaal in hoge mate kunnen bijdragen aan het voorkomen van directe emissies van stortplaatsen;

144.   vindt het zinvol om directe emissies van de afvalsector te beperken door het vervoer van ongesorteerd afval over lange afstanden te vermijden; is daarom van mening dat grensoverschrijdend vervoer van gemengd huishoudelijk afval in de EU tot een minimum moet worden beperkt; is van mening dat de illegale uitvoer van materiaal dat kan worden teruggewonnen moet worden bestreden, om de "uitvoer van emissies" te vermijden, en ervoor te zorgen dat waardevolle grondstoffen in de EU blijven;

145.   is van mening dat de lidstaten op basis van een phasing-out op de middellange termijn volledig moeten stoppen met het storten van niet gesorteerd huishoudelijk afval, aangezien een betere benutting van de bestaande systemen voor recycling of het opbouwen van volledig nieuwe systemen de hele afvalverwerking kunnen verbeteren, waardoor de bestaande mogelijkheden voor het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen op basis van de bestaande techniek kunnen worden benut; pleit er in dit verband voor om op bestaande stortplaatsen het afvangen van methaan voor de productie van warmte verplicht te stellen;

146.   beschouwt de terugwinning van energie uit restafval in speciale installaties voor de omzetting van afval in energie en het gebruik van voorgesorteerd afval als energiebron, inzonderheid gecombineerd met warmtekrachtkoppeling met een strenge emissiecontrole, als een mogelijk zeer rendabele manier om energie terug te winnen, die uitstekend kan worden gebruikt om de indirecte uitstoot van broeikasgassen te verminderen en fossiele brandstof te vervangen;

147.   acht het van vitaal belang om het onderzoek naar en de ontwikkeling van verwerkingstechnieken en methoden voor afvalverwerking en bronnenbeheer te bevorderen en dringt aan op de onmiddellijke toepassing van nieuwe, innoverende technologieën op dit gebied;

148.   erkent dat het mogelijk is om in het kader van de onderhandelingen over een overeenkomst na 2012 en in samenwerking met derde landen de Europese normen inzake de afvalverwerking systematischer over te dragen, en op die manier de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid – zoals een betere bescherming van de volksgezondheid en van het milieu – te koppelen aan nieuwe economische mogelijkheden en een positieve bijdrage aan de mondiale klimaatbescherming;

149.   verzoekt de Commissie om te onderzoeken of de afvalsector kan worden opgenomen in de regeling voor de emissiehandel, en of CDM-projecten compatibel zijn;

Aanpassingsmaatregelen

150.   verwijst naar zijn eisen in bovengenoemde resolutie van 10 april 2008 en verzoekt de Commissie om onverwijld het beloofde witboek te publiceren waarmee een gecoördineerd EU-breed kader in het leven zal worden geroepen voor het plannen van aanpassingsmaatregelen;

151.   onderstreept het belang van het door de Commissie gepubliceerde Groenboek over territoriale cohesie waarin wordt aangedrongen op een geïntegreerde benadering van sectorale beleidsmaatregelen om het gecombineerde territoriale effect van zowel communautaire als nationale en regionale beleidsacties te verbeteren; pleit derhalve voor een verbetering van de procedures van de structuurfondsen om hun aandeel in de klimaatmaatregelen nog te vergroten;

152.   benadrukt dat, ofschoon het subsidiariteitsbeginsel naar behoren moet worden gerespecteerd en moet worden erkend dat de regionale en plaatselijke overheden een sleutelrol spelen, met name in kwetsbare gebieden zoals berg- en kustgebieden, actie op EU-niveau van essentieel belang is om de resistentie van de biodiversiteit te waarborgen door het netwerk Natura 2000 te versterken en doeltreffende aanpassingsmaatregelen op te nemen in het cohesiebeleid, het landbouwbeleid en het water- en zeebeleid van de EU;

153.   onderstreept nogmaals dat er een logisch verband en een goede coördinatie tussen alle aanpassingsmaatregelen op EU-niveau moeten bestaan, dat moet worden onderzocht of er synergie-effecten mogelijk zijn, onder meer ook in het kader van de aan specifieke regio's of grondgebieden gewijde, internationale overeenkomsten waarbij de Europese Gemeenschap partij is, en dat er een Europees kader voor de planning van de aanpassingsmaatregelen moet komen;

154.   benadrukt de coördinerende rol van de EU, met name bij het opbouwen van systemen voor automatische of continue controle op vervuilende stoffen en alarmsystemen voor hittegolven, overstromingen en langdurige perioden van vorst, maar ook bij het verbeteren van de systematische inzameling van gegevens over gezondheid, ziektes, weer en milieu en statistieken;

Gezondheid

155.   benadrukt dat het uitermate belangrijk is om specifiek inzicht te verwerven in de gevolgen van klimaatverandering voor de menselijke gezondheid, inzonderheid met betrekking tot bepaalde infectieziekten en parasitaire aandoeningen;

156.   benadrukt dat de klimaatverandering een cruciale rol speelt in de toegenomen prevalentie van bepaalde ziekten, ten gevolge van de onvermijdelijke veranderingen die zij in de ecosystemen teweegbrengt en die met name planten, insecten, protozoën, bacteriën en virussen treffen;

157.   onderstreept dat tropische ziekten die gewoonlijk worden overgedragen door parasieten of muggen en andere ziekteverwekkers in tropische gebieden, zich ook kunnen voordoen op hogere geografische breedten en in hoger gelegen regio's en derhalve een nieuwe bedreiging vormen voor de menselijke gezondheid;

158.   benadrukt dat het volksgezondheidsprogramma voor de periode 2008-2013, waarin hoofdzakelijk aandacht wordt besteed aan de traditionele gezondheidsfactoren (dieet, roken, alcoholconsumptie en drugsgebruik), zich ook moet richten op bepaalde nieuwe uitdagingen voor de gezondheid en met name die milieufactoren moet aanpakken die het gevolg zijn van de klimaatverandering en van invloed zijn op de menselijke gezondheid;

159.   benadrukt dat de EU en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding een coördinerende rol moeten spelen bij het verstrekken van advies aan het grote publiek over het voorkomen van door insecten overgedragen ziekten door gebruik van met name beschermende kleding, bednetten en insectenwerende en insectenbestrijdende middelen;

160.   stelt vast dat mogelijke maatregelen o.m. de verzameling en beoordeling kunnen omvatten van relevante gegevens over de gevolgen van klimaatverandering voor de menselijke gezondheid om de paraatheid voor rampen, de openbare gezondheidszorg en de voorzorgsmaatregelen voor noodgevallen te verbeteren, in alle sectoren maatregelen ten gunste van de gezondheid te ondersteunen en informatiecampagnes te voeren, bijvoorbeeld door voorlichting aan het publiek over nieuwe gevaren voor de gezondheid, waarschuwingen en concrete tips over de preventie van besmetting, inzonderheid met betrekking tot door insecten overgedragen ziekten en hittegolven;

161.   is van oordeel dat medisch en farmaceutisch onderzoek moet worden verricht met het oog op de ontwikkeling van geneesmiddelen en vaccins voor nieuwe ziekten, die tegen betaalbare prijzen ter beschikking van alle getroffen bevolkingsgroepen moeten worden gesteld;

162.   onderstreept dat de aanwezigheid van groene zones in stedelijke gebieden belangrijk is voor de algemene volksgezondheid, de kwaliteit van de lucht, de koolstofafvang en het aanpakken van de klimaatverandering; verzoekt de Commissie, de lidstaten en de plaatselijke overheden om de bestaande groene zones in stedelijke gebieden in stand te houden en uit te breiden en nieuwe groene zones te ontwikkelen;

Groei en werkgelegenheid

163.   is van mening dat Europa in de mondiale wedloop naar een economie met lage emissies een uitstekende uitgangspositie heeft, en die moet benutten om een reeks van innovaties op gang te brengen, die in de geest van de Lissabon-strategie leiden tot nieuwe en concurrerende bedrijven en banen in de sectoren schone technologieën, hernieuwbare energieën, groene ondernemingen en groene vaardigheden, waarmee een eventueel verlies van banen in sectoren met hoge CO2-emissies kan worden gecompenseerd; verzoekt de Commissie en de lidstaten om de structurele veranderingen in kaart te brengen die voortvloeien uit de tenuitvoerlegging van het klimaatbeleid en roept de Commissie op om regelmatig maatregelen voor te stellen ter ondersteuning van de hardst getroffen bevolkingsgroepen;

164.   waarschuwt dat wij de economische kans die de klimaatverandering en de politieke maatregelen om de gevolgen ervan te beperken met zich mee brengen niet mogen missen door zwartkijkerij, en acht het daarom des te belangrijker dat de sociale partners een positieve rol spelen, aangezien zij rechtstreeks betrokken zullen zijn bij de stimulering van de economie en de mogelijkheden tot omscholing en re-integratie van werknemers die nadeel ondervinden van de aanpassing aan de klimaatverandering en de verzachting van de gevolgen ervan; is van oordeel dat een publieke en maatschappelijke consensus van cruciaal belang is om de mondiale concurrentieslag om efficiëntie, innovatie, grondstoffen, toekomsttechnologieën en markten te winnen;

165.   is van mening dat het potentieel voor groei en werkgelegenheid slechts dan volledig kan worden benut wanneer tegelijkertijd toegang tot de markten wordt geboden en bureaucratische hindernissen voor de toepassing van de beschikbare technologieën uit de weg worden geruimd;

166.   verzoekt de lidstaten om vast te stellen in hoeverre de bestaande voorschriften verenigbaar zijn met de doelstellingen van het klimaatbeleid, en mechanismen te ontwikkelen om de overgang naar een koolstofarme economie te bevorderen;

167.   doet een beroep op de sociale partners in de lidstaten en op Europees niveau om samen economische strategieën voor de verschillende sectoren uit te werken teneinde bestaande kansen in kaart te brengen en strategisch te benutten;

Stimuleren van technologieën voor de toekomst

168.   is van mening dat er in het kader van het geïntegreerd Europees klimaatbeleid een gecombineerde aanpak van emissieverminderingen en een daarvan los staand proces van technologische vernieuwing moeten komen om te garanderen dat ook navolgende generaties over de nodige hulpbronnen kunnen beschikken;

169.   is van mening dat het milieuveilige gebruik van CCS objectief moet worden behandeld, in een breed debat waarbij zowel private als publieke actoren moeten worden betrokken, juist omdat de aanpak van de EU technologieneutraal is; pleit voor een sterkere internationale samenwerking voor de bevordering van technologieoverdracht, met name in de nieuwe geïndustrialiseerde landen die nog steeds lokale steenkolen als energiebron gebruiken;

170.   is van mening dat er aanzienlijke subsidies nodig zijn voor onderzoek en ontwikkeling op de lange termijn om technologieën van de volgende generatie te ontwikkelen en de overstap op grotere schaal mogelijk te maken;

171.   stelt de leden van het UNFCCC voor om CCS te erkennen als technologietransfer in het CDM-kader van de afspraken van Marrakesh inzake het Protocol van Kyoto;

172.   verzoekt de EU en haar lidstaten om naar aanleiding van de eventuele scepsis en bezorgdheid van de bevolking in verband met CCS onderzoeks- en voorlichtingsactiviteiten te ontplooien;

173.   is van mening dat er binnen het geïntegreerd Europees klimaatbeleid voorstellen moeten komen voor krachtige stimulerings- en steunmaatregelen, om zo de nodige technologische vernieuwing op gang te brengen, de lopende kosten voor dure, nieuwe technologieën te verlagen en in de toekomst strengere reductiestreefdoelen vast te leggen en te bereiken;

174.   beveelt de lidstaten aan om zich te bezinnen op manieren om de tenuitvoerlegging van schone en efficiënte energietechnologieën te bespoedigen, bijvoorbeeld via toekenning van rechtstreekse subsidies aan consumenten die investeren in technologieën zoals zonnepanelen, bodemwarmtepompen, luchtwarmtepompen, waterwarmtepompen en schonere haardkachels;

175.   stelt in dit verband voor om begeleidende maatregelen te nemen, zoals het betrekken van economen, ingenieurs en het bedrijfsleven bij een geïnstitutionaliseerd en parallel verlopend "Kyoto-plus-proces", zoals dat met succes is gedaan in verband met het Protocol van Montreal inzake de bescherming van de ozonlaag;

176.   pleit voor het oprichten van een Europees klimaatfonds, dat moet worden gefinancierd met een deel van de opbrengst van de veiling van emissierechten, en/of van vergelijkbare fondsen in de lidstaten, en beschouwt dit als een mogelijkheid om startkapitaal te vormen voor het financieren van een toekomstig klimaatbeleid, aangezien het op dit moment slechts in beperkte mate mogelijk is om de individuele maatregelen van dat beleid en de daarvoor nodige middelen te plannen;

177.   stelt voor om dit startkapitaal op de kapitaalmarkt te gebruiken om ervoor te zorgen dat er geld terugstroomt naar de economische actoren en er een (her)investering in toekomsttechnologieën plaats kan vinden, waarbij aan de markt wordt overgelaten om te bepalen welke technologieën in de toekomst zullen worden gebruikt om de doelstellingen van de klimaatbescherming op de middellange en lange termijn te bereiken, en dit niet in de wet wordt vastgelegd;

178.   benadrukt met klem dat efficiënte oplossingen van het probleem inzake klimaatverandering op lange termijn ook zullen voortvloeien uit de wetenschappelijke innovatie zowel op het gebied van energieproductie, energieafzet en energiegebruik als op andere aanverwante gebieden, waarmee de productie van broeikasgassen eens en voor altijd zal worden verminderd zonder nevenproblemen voor het milieu te veroorzaken;

179.   benadrukt het belang van het zevende kaderprogramma voor onderzoek voor het ontwikkelen van schone energie en verzoekt de Raad en de Commissie om deze prioriteit ook in de volgende kaderprogramma's voor onderzoek te steunen;

Intelligente computersystemen en informatie- en communicatietechnologieën

180.   stelt voor dat de komende voorzitterschappen van de Raad bijzondere aandacht besteden aan de kwestie van de ICT, die bepalend zullen zijn voor de toekomst, ook met het oog op de beperking van en de aanpassing aan de klimaatverandering;

181.   verzoekt de EU en haar lidstaten om in samenwerking met het bedrijfsleven, de consumenten, de overheid, de universiteiten en de onderzoeksinrichtingen de nodige aandacht te besteden aan het testen, bevestigen, invoeren en verder verspreiden van op computertechnologie en ICT gebaseerde methoden voor dematerialisatie en het tot stand brengen van een veel grotere energie-efficiëntie – met name door het verbeteren van de logistiek in het vrachtvervoer, vervanging van fysieke verplaatsingen door tele- en videoconferencing, betere elektriciteitsnetwerken, energiezuinige gebouwen en intelligente verlichting;

Financiering en begrotingskwesties

182.   benadrukt dat het noodzakelijk is om als begrotingsautoriteit samen met de Raad in het volgende meerjarig financieel kader de hoogste prioriteit te geven aan de klimaatverandering en aan de maatregelen voor het beperken ervan;

183.   verzoekt de Raad om zich te verdiepen in het probleem van de niet gebruikte geoormerkte middelen in de begroting van de EU, zodat deze middelen eventueel kunnen worden gebruikt voor het klimaatbeleid;

184.   verzoekt de Commissie om een inventaris op te maken van alle bestaande financiële instrumenten en hun betekenis voor de Europese doelstellingen voor de klimaatbescherming, en op basis van die klimaataudit voorstellen te doen voor de toekomstige financiële kaders, zodat de begrotingslijnen kunnen worden aangepast aan de uitdagingen van het klimaatbeleid, zonder de mogelijkheid uit te sluiten om nieuwe fondsen op te richten en daarvoor bijgevolg nieuwe middelen te bestemmen;

185.   is van mening dat de EU – volgens het solidariteitsbeginsel in de Unie – een financiële bijdrage moet leveren aan de sleutelsectoren onderzoek en ontwikkeling van technologieën voor de bestrijding van klimaatverandering, onder andere via ontwikkelingshulp, maar ook aan de ondersteuning van grensoverschrijdende aanpassingsmaatregelen, van de verhoging van de efficiëntie en van de hulp bij rampen;

186.   herinnert aan de overeenstemming die in het kader van de wetgeving over het "klimaat- en energiepakket'werd bereikt over een vrijwillige bestemming van 50% van de opbrengst van de geveilde emissierechten voor de financiering van het beleid inzake klimaatverandering, en dat een groot deel daarvan gebruikt zou moeten worden voor de financiering van aanpassings- en verzachtingsmaatregelen in ontwikkelingslanden; stimuleert de lidstaten deze mogelijkheid volledig uit te buiten en zelfs nog verder te gaan dan dit percentage;

187.   wijst erop dat de financiering van verzachtings- en aanpassingsmaatregelen in ontwikkelingslanden van cruciaal belang zal zijn voor het bereiken van een globale overeenkomst op de COP 15 in Kopenhagen en dringt erop aan dat de Europese Raad van 19 en 20 maart 2009 significante vooruitgang boekt door het eens te worden over de wijze waarop een onafhankelijke en voorspelbare EU-financiering voor ontwikkelingslanden kan worden gewaarborgd;

Onderwijs, opleiding, rapportering, etikettering en voorlichting

188.   verzoekt de bevoegde instanties in de lidstaten om nieuwe beroepen te definiëren en niet alleen de beroepsopleiding in de praktijk, maar ook de opleiding in het beroepsonderwijs op alle niveaus en aan universiteiten, aan te passen aan het feit dat de klimaatverandering en de gevolgen daarvan leiden tot een snellere verandering van de economische structuren, wat specifieke uitdagingen voor de arbeidsmarkt met zich meebrengt;

189.   erkent dat werknemers en hun vertegenwoordigers een belangrijke rol spelen bij de "vergroening" van bedrijven en werkplekken, op zowel nationaal als transnationaal niveau, en roept op tot communautaire steun voor de ontwikkeling, uitwisseling en verspreiding van beste praktijken;

190.   verzoekt de Commissie om communicatiestrategieën te ontwikkelen en op die manier aan het grote publiek informatie te verschaffen over het onderzoek naar klimaatverandering (uitgaande van de jongste IPCC-bevindingen), strategieën voor energiebesparing, maatregelen voor energie-efficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, en stelt bovendien voor om in het kader van de jongerenuitwisselingsprogramma's van de EU aandacht te besteden aan gemeenschappelijke voorlichtingsprojecten betreffende klimaatverandering, en verzoekt de Commissie daarom om jaarlijks via de Eurobarometer een onderzoek op Europees niveau te laten uitvoeren naar de standpunten en de ideeën van de burgers ten aanzien van de klimaatverandering, en pleit bovendien voor algemene en eenvoudige normen voor de energie-efficiëntie in het dagelijks leven, alsmede voor het creëren van prikkels (bijvoorbeeld van fiscale aard) voor een verantwoord energieverbruik;

191.   verzoekt de lidstaten om samen met de elektriciteitsleveranciers een dialoog met de bevolking te voeren om de publieke opinie ervan te overtuigen dat het voor het energiebeleid en voor het klimaatbeleid nodig is dat de energie-efficiëntie wordt verhoogd door het gebruik van moderne elektriciteitscentrales op fossiele brandstoffen, en daarbij ook in te gaan op CCS;

192.   roept de Commissie op om informatie over geslaagde projecten zoals de "autovrije dag" in het kader van de "Europese week van de mobiliteit" te delen met de burgers en de lidstaten, en benadrukt dat het nodig is de burgers ideeën aan de hand te doen over hun mobiliteit in de stad, te proberen ze aan het denken te zetten over hun gedrag als verkeersdeelnemer in hun stad, en het begrip "individuele mobiliteit" niet te beperken tot het gebruik van de eigen auto, maar alle vormen van individuele mobiliteit in steden en agglomeraties hier onder te laten vallen, zoals lopen, fietsen, carsharing, carpooling, taxi's en openbaar vervoer;

193.   verwelkomt het treffen in de C40 van de grote steden van de wereld, met name met het oog op de uitwisseling op mondiaal niveau van beproefde procedures en plaatselijke maatregelen om de emissie van broeikasgassen te verminderen;

194.   benadrukt met name de mogelijkheid om de burgers ter plaatse te informeren, te raadplegen en bij de besluitvorming te betrekken, en moedigt steden, regio's en agglomeraties aan om te streven naar specifieke verminderingsdoelstellingen en daarvoor innovatieve plaatselijke en regionale financieringsprogramma's met ondersteuning van de overheid in het leven te roepen;

195.   verzoekt de lidstaten om met het oog op de bewustmaking van de burgers in de respectieve bouwvoorschriften de bepaling op te nemen dat burgers die een bouwvergunning aanvragen, uitvoerig worden geïnformeerd over de vraag welke mogelijkheden ter plaatse bestaan voor het gebruik van hernieuwbare energie;

196.   stelt plaatselijke en regionale overheden, districten, wijken en gemeentes, maar vooral openbare instellingen, scholen en opvangcentra voor kinderen en jongeren voor om "energiebesparingswedstrijden" te houden, en lokale campagnes op te zetten met nationale en EU-financieringssteun, om de burgers beter bewust te maken van de mogelijke besparingen, ze inspraak te geven en kennis over te dragen;

197.   stelt voor dat de Commissie een Europees jaar van de efficiënte omgang met energie en hulpbronnen uitroept, zodat de burgers op alle politieke niveaus te horen krijgen hoe belangrijk dit onderwerp is, en dat wij de klimaatverandering aangrijpen om een intensief debat te voeren over de beschikbaarheid van en de omgang met hulpbronnen; verzoekt de Commissie en de lidstaten om energiearmoede te bestrijden en te zorgen voor de totstandkoming van een waterbesparingscultuur door bewustmakende onderwijsprogramma's ten uitvoer te leggen waarin wordt aangedrongen op het belang van waterbesparing; verzoekt de Commissie na te gaan of het mogelijk is om een netwerk van steden op te richten voor het bevorderen van een duurzaam waterverbruik, met uitwisseling van goede praktijken en gezamenlijke uitvoering van proefprojecten; verzoekt de lidstaten te zorgen voor gratis energie-audits, zodat de burgers in staat worden gesteld hun energiegebruik en uitstoot terug te dringen;

198.   beschouwt reclame en productinformatie als een belangrijk instrument om de consument duidelijk te maken wat de milieukosten van een consumptieproduct zijn en het consumptiegedrag te veranderen; waarschuwt echter voor "greenwashing", en verzoekt de Commissie en de lidstaten om, in overleg met de Europese industriefederaties, een reclame- en etiketteringscodex voor de eigen branche uit te werken, waarin misleidende reclame en valse verklaringen over de gevolgen van producten voor het milieu worden veroordeeld, en om zich te houden aan de bestaande Europese voorschriften inzake reclame en etikettering;

199.   is van mening dat in de dialoog met de burgers en met de detailhandel vooral reclame moet worden gemaakt voor regionale producten en seizoenproducten, en dat daarbij moet worden overwogen om de consumenten informatie over de productiemethode te geven, met name via verplichte etikettering, om ze te helpen bij hun keuze;

200.   is van mening dat het een groot probleem is dat de burger onvoldoende informatie heeft over maatregelen ter bestrijding van klimaatverandering; verzoekt de EU, haar lidstaten en de regionale en gemeentelijke overheden en instanties daarom samen met de pers, de radio en de onlinemedia in heel Europa een informatiecampagne te voeren over de oorzaken en de gevolgen van klimaatverandering en de toenemende schaarste van hulpbronnen, waarbij de nadruk moet worden gelegd op individuele mogelijkheden om het alledaagse gedrag te beïnvloeden, en beter en begrijpelijker moet worden getoond welke maatregelen tegen de klimaatverandering de Europese en nationale overheden nemen;

201.   verwelkomt de initiatieven van grote ondernemingen om samen met het personeel en de leveranciers uit de middenstand te streven naar de reductiedoelstellingen van het eigen bedrijf en via communicatiestrategieën in het openbaar reclame te maken voor duurzame productie- en consumptiepatronen; moedigt de ondernemersorganisaties in de lidstaten en op Europees niveau aan om duurzame bedrijfspraktijken als een bijzonder en uniek verkoopargument te gebruiken;

2050 − De toekomst begint vandaag

202.   pleit voor een actieprogramma ter bestrijding van klimaatverandering voor de periode 2009-2014 dat als volgt ten uitvoer moet worden gelegd:

  a) op EU-niveau moeten de Commissie en de lidstaten:
   een lokale en mondiale voortrekkersrol vervullen bij gesprekken over te ondernemen actie ter bestrijding van de klimaatverandering,
   een EU-breed supernetwerk ontwikkelen, financieren en ten uitvoer leggen dat toegankelijk is voor alle soorten elektriciteitsleveranciers,
   een efficiënte en duurzame vervoersinfrastructuur opzetten en bekostigen ter beperking van de koolstofemissies en waarvan waterstoftechnologie en hogesnelheidsspoorwegen deel uitmaken,
   nieuwe communicatiestrategieën ontwikkelen om de burgers beter bewust te maken en hen aan te sporen om het emissieniveau op betaalbare wijze terug te dringen, bijvoorbeeld door informatiemateriaal te ontwikkelen over het koolstofgehalte van producten en diensten,
   passende wetgevingsinstrumenten ontwikkelen om alle industriële sectoren aan te moedigen om in de strijd tegen klimaatverandering een voortrekkersrol te vervullen, waarbij in de eerste plaats moet worden aangedrongen op transparantie inzake koolstofemissies,
   sterkere banden aan te brengen tussen de agenda van Lissabon, de sociale agenda en het beleid inzake klimaatverandering;
  b) op lokaal en regionaal niveau moeten optimale werkmethoden worden bevorderd en uitgewisseld, in het bijzonder met betrekking tot:
   het nemen van maatregelen, onder andere op het gebied van energie-efficiëntie, ter bestrijding van energiearmoede, om tegemoet te komen aan de doelstelling van nulenergie in particuliere, commerciële en openbare gebouwen,
   recycling en hergebruik van afval, bijvoorbeeld door een infrastructuur voor inzamelpunten te ontwikkelen,
   het ontwikkelen van een infrastructuur voor personenvoertuigen met een laag emissieniveau door toepassing van duurzame vormen van energie en het invoeren van stimulansen voor de ontwikkeling van voertuigen voor het openbaar vervoer die geen schadelijke stoffen uitstoten (nulemissie),
   het bevorderen van duurzamere mobiliteit in steden en plattelandsgebieden,
   het nemen en ten uitvoer leggen van maatregelen voor aanpassing aan klimaatverandering,
   bevordering van plaatselijke en regionale productie en consumptie van levensmiddelen;

203.   benadrukt dat met betrekking tot de klimaatverandering en de gevolgen daarvan politieke en educatieve maatregelen op de lange termijn moeten worden genomen en dat de strategische beslissingen consequent moeten worden uitgevoerd, en niet ondergeschikt mogen worden gemaakt aan politieke doelen op de korte termijn; pleit voor de bevordering van een levensstijl en een consumptiepatroon die in overeenstemming zijn met de noodzaak om een duurzame ontwikkeling tot stand te brengen;

204.   benadrukt dat het probleem van de klimaatverandering zeer complex is, maar dat wij de moed niet mogen opgeven, en met visie, creativiteit en vastberadenheid in de politiek, in het bedrijfsleven en in de samenleving moeten reageren op de economische, ecologische en sociale uitdagingen waarvoor dit keerpunt in ons energie- en klimaatbeleid − dat tot uiting komt in het schaarser worden van de grondstoffen − ons stelt;

205.   benadrukt dat we, vanuit de idealen die aan de oprichting van de Europese Unie ten grondslag liggen, de besluiten moeten nemen waarvan wij zeker weten dat ze nodig en juist zijn, en deze unieke kans moeten benutten om door een strategisch beleid de toekomst van onze samenleving te bepalen;

206.   verzoekt de verantwoordelijke diensten van het Parlement om binnen de drie maanden een voor het publiek toegankelijke uitgave van deze resolutie en van de werkzaamheden van de commissie op te stellen en te publiceren;

207.   dringt er bij zijn bevoegde commissies op aan, in de volgende zittingsperiode toe te zien op de uitvoering van bovenstaande aanbevelingen, bijvoorbeeld in het kader van de hoorzittingen met de voorgedragen commissarissen voor de volgende mandaatsperiode, en in hun contacten met de leden van de nationale parlementen; verzoekt zijn delegaties voor de betrekkingen met derde landen en zijn vertegenwoordigers in multilaterale nationale vergaderingen tijdens hun contacten met vertegenwoordigers van derde landen regelmatig de kwestie van de klimaatverandering en de noodzaak van maatregelen en initiatieven van alle landen aan te snijden;

o
o   o

208.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten, alsmede aan het secretariaat van het UNFCCC met het verzoek om de tekst door te sturen naar alle verdragsluitende partijen die geen lidstaat van de EU zijn, en naar de in het UNFCCC bedoelde waarnemers.

BIJLAGE A

sElECTIE uIT DE EU-MILIEUWETGEVING MET POSITIEVE BIJDRAGE AAN HET KLIMAAT

Geldende wetgeving

–  Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen(10)

–  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna(11) en hiermee samenhangende besluiten

–  Richtlijn 93/12/EWG van de Raad van 23 maart 1993 betreffende het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen(12) en hiermee samenhangende besluiten

–  Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging(13) en hiermee samenhangende besluiten

–  Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad(14) en hiermee samenhangende besluiten

–  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid(15)

–  Richtlijn 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties(16) en hiermee samenhangende besluiten

–  Richtlijn 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende de energieprestatie van gebouwen(17)

–  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (18) en hiermee samenhangende besluiten

–  Richtlijn 2003/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2003 tot wijziging van Richtlijn 96/82/EG van de Raad betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken(19)

–  Richtlijn 2004/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot wijziging van Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval(20)

–  Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim(21)

–  Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten en tot wijziging van Richtlijn 92/42/EEG van de Raad en de Richtlijnen 96/57/EG en 2000/55/EG van het Europees Parlement en de Raad(22)

–  Richtlijn 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad(23) en hiermee samenhangende besluiten

–  Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007–2013)(24)

–  Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie(25) en hiermee samenhangende besluiten

In afwachting van bekendmaking

–  Richtlijn 2009/.../EG van het Europees Parlement en de Raad van ... tot wijziging van richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden (2008/0013(COD))

–  Beschikking nr. .../2009 van het Europees Parlement en de Raad van ... inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies terug te dringen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het terugdringen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen (2008/0014(COD))

–  Richtlijn 2009/.../EG van het Europees Parlement en de Raad van ... betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van de Richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG en 2006/12/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006 (2008/0015(COD))

–  Rrichtlijn 2009/.../EG van het Europees Parlement en de Raad van ... ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (2008/0016(COD))

–  Verordening (EG) nr. .../2009 van het Europees Parlement en de Raad van ... tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto's, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (2007/0297(COD))

−  Richtlijn 2009/.../EG van het Europees Parlement en de Raad van ... tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de uitstoot van broeikasgassen door het gebruik van brandstoffen voor het wegvervoer te monitoren en te verminderen, tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 93/12/EEG (2007/0019(COD))

BIJLAGE B

RESOLUTIES VAN HET EUROPEES PARLEMENT OVER KLIMAATVERANDERING EN ENERGIE

–  Resolutie van 17 november 2004 over de EU-strategie voor de Conferentie over klimaatverandering in Buenos Aires (COP-10)(26)

–  Resolutie van 13 januari 2005 over het resultaat van de Conferentie van Buenos Aires over klimaatverandering(27)

–  Resolutie van 12 mei 2005 over het seminar van regeringsdeskundigen over klimaatverandering(28)

–  Resolutie van 16 november 2005 over de zege in de strijd tegen de wereldwijde klimaatverandering(29)

–  Resolutie van 18 januari 2006 over klimaatverandering(30)

–  Resolutie van 1 juni 2006 over het Groenboek inzake energie-efficiëntie "Meer doen met minder"(31)

–  Resolutie van 4 juli 2006 over de terugdringing van het effect van de luchtvaart op de klimaatverandering(32)

–  Resolutie van 26 oktober 2006 over de strategie van de Europese Unie voor de conferentie van Nairobi inzake klimaatverandering (COP 12 en COP/MOP 2)(33)

–  Resolutie van 14 december 2006 over een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie voor Europa − Groenboek(34)

–  Resolutie van 14 februari 2007 over klimaatverandering(35)

–  Resolutie van 21 oktober 2008 een wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering tussen de Europese Unie en de arme ontwikkelingslanden die het ergst door de klimaatverandering worden getroffen(36)

(1) PB C 74 E van 20.3.2008, blz. 652, zie ook de notulen van de plenaire vergadering van 18.2.2008, punt 7.
(2) PB C 282 E van 6.11.2008,blz. 437.
(3) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0032.
(4) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0125.
(5) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0223.
(6) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0491.
(7) Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten (PB L 191 van 22.7.2005, blz. 29).
(8) PB C 282 E van 6.11.2008, blz. 281.
(9) Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).
(10) PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1.
(11) PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.
(12) PB L 74 van 27.3.1993, blz. 81.
(13) PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26.
(14) PB L 350 van 28.12.1998, blz. 58.
(15) PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.
(16) PB L 309 van 27.11.2001, blz. 1.
(17) PB L 1 van 4.1.2003, blz. 65.
(18) PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.
(19) PB L 345 van 31.12.2003, blz. 97.
(20) PB L 47 van 18.2.2004, blz. 26.
(21) PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1.
(22) PB L 191 van 22.7.2005, blz. 29.
(23) PB L 161 van 14.6.2006, blz. 12.
(24) PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.
(25) PB L 171 van 29.6.2007, blz. 1.
(26) PB C 201 E van 18.8.2005, blz. 81.
(27) PB C 247 E van 6.10.2005, blz. 144.
(28) PB C 92 E van 20.4.2006, blz. 384.
(29) PB C 280 E van 18.11.2006, blz. 120.
(30) PB C 287 E van 24.11.2006, blz. 182.
(31) PB C 298 E van 8.12.2006, blz. 273.
(32) PB C 303 E van 13.12.2006, blz. 119.
(33) PB C 313 E van 20.12.2006, blz. 439.
(34) PB C 317 E van 23.12.2006, blz. 876.
(35) PB C 287 E van 29.11.2007, blz. 344.
(36) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0491.


Sancties voor werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen ***I
PDF 98kWORD 49k
Tekst
Tekst
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van sancties voor werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (COM(2007)0249 – C6-0143/2007 – 2007/0094(COD))

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Dit voorstel werd op 4 februari 2009 als volgt gewijzigd(1) en als gewijzigd goedgekeurd op 19 februari 2009(2).

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 19 februari 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen

P6_TC1-COD(2007)0094


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2009/52/EG.)

(1) Na aanneming van het amendement werd de zaak overeenkomstig artikel 51, lid 2, alinea 2, juncto artikel 168, lid 2 van het Reglement naar de bevoegde Commissie terugverwezen (A6-0026/2009).
(2) Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0069.


Energie-efficiëntie via informatie- en communicatietechnologieën
PDF 140kWORD 57k
Resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2009 over het aanpakken van de uitdaging van energie-efficiëntie via informatie- en communicatietechnologieën
P6_TA(2009)0044B6-0062/2009

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 13 mei 2008 met als titel "De uitdaging van energie-efficiëntie aangaan via informatie- en communicatietechnologieën" (COM(2008)0241),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 23 januari 2008 getiteld "Naar 20-20 in 2020 – Kansen van klimaatverandering voor Europa" (COM(2008)0030),

–   gezien de in opdracht van de Commissie gedane studie van september 2008 getiteld "Impacts of information and communication technologies on energy efficiency" (effecten van ICT op energie-efficiëntie),

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 8-9 maart 2007, met name het Actieplan (2007-2009) – Een energiebeleid voor Europa,

–   gezien Richtlijn 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende de energieprestatie van gebouwen(1),

–   gezien Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten(2),

–   gezien Verordening (EG) nr. 106/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende een communautair energie-efficiëntie-etiketteringsprogramma voor kantoorapparatuur (herschikte versie)(3),

–   gezien Richtlijn 2005/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energieverbruikende producten(4),

–   gezien Besluit nr. 1639/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot vaststelling van een kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013)(5),

–   gezien Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013)(6),

–   gezien Verordening (EG) nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende de voortzetting van de uitvoering van de Europese programma's voor navigatie per satelliet (Egnos en Galileo)(7),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 juli 2008 over het Europees strategisch plan voor energietechnologie(8),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 31 januari 2008 over het actieplan voor energie-efficiëntie – Het potentieel realiseren(9),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 januari 2008 over CARS 21: een concurrerend regelgevingskader voor de automobielindustrie(10),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 december 2006 over een Europese strategie voor duurzame, concurrerende en continu geleverde energie voor Europa – Groenboek(11),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 1 juni 2006 over het Groenboek inzake energie-efficiëntie "Meer doen met minder"(12),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 maart 2006 over een Europese informatiemaatschappij voor groei en werkgelegenheid(13),

–   gelet op artikel 108, lid 5 van zijn Reglement,

A.   overwegende dat de EU de doelstelling heeft bepaald om tegen het jaar 2020 de broeikasgasemissies met ten minste 20% te verminderen en een aandeel van hernieuwbare energiebronnen te halen van 20% en dat zij er tegelijk naar streeft haar energie-efficiëntie met 20% te verbeteren,

B.   overwegende dat de CO2-uitstoot volgens berekeningen met technologieën op basis van informatie- en communicatietechnologie (ICT) met meer dan 50 miljoen ton kan worden teruggedrongen,

C.   overwegende dat deze doelstellingen moeten worden gehaald zonder dat het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de economie van de EU worden aangetast,

D.   overwegende dat de EU zich ten doel heeft gesteld voor 2010 de meest concurrerende kenniseconomie te worden, en dat economische concurrentiekracht sterk afhankelijk is van energie-efficiëntie en het gebruik van ICT,

E.   overwegende dat een verbetering van de energie-efficiëntie een van de meest economische manieren is om de broeikasgasemissies te verminderen; tevens overwegende dat energie-efficiëntie een rechtstreeks effect heeft op de besparingen van consumenten,

F.   overwegende dat ICT lokaal en wereldwijd en zowel in de geïndustrialiseerde als de opkomende economieën een sleutelrol met betrekking tot de verbetering van de energie-efficiëntie speelt, met name via intelligente netwerken en intelligente gebouwen en via de vernieuwde technologisering van de productieprocessen van energie-intensieve industrieën, mede gelet op het besparingspotentieel in de productiesector en het transport door het gebruik van intelligente transportsystemen,

G.   overwegende dat de ICT-sector momenteel 2% van de wereldwijde CO2-emissies produceert, maar in staat zou zijn niet alleen de eigen CO2-uitstoot te verminderen, maar met name in staat zou zijn innovatieve en nog energie-efficiëntere toepassingen te ontwikkelen voor de economie als geheel,

H.   overwegende dat technologieneutraliteit gerespecteerd moet worden teneinde ervoor te zorgen dat alle relevante op ICT gebaseerde technologieën beschikbaar zijn om de EU te helpen te voldoen aan haar streefdoelen voor de broeikasgasemissies,

I.   overwegende dat de ICT-sector instrumenten biedt die een belangrijke rol kunnen spelen bij het bewaken van de prestaties van een systeem afgezet tegen het energieverbruik ervan,

J.   overwegende dat er al een aantal EU-programma's en -initiatieven bestaan waarmee onderzoek en innovatie met betrekking tot ICT op het gebied van energie wordt ondersteund (zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (KP7), het programma ter ondersteuning van het beleid inzake ICT en de Europese operationele programma's voor intelligente energie); overwegende dat ook belastingvoordelen en adequate instrumenten voor overheidssteun financiële ondersteuning en stimulansen voor intelligente oplossingen op het gebied van energie-efficiëntie bieden,

K.   overwegende dat voor de industrie en het midden- en kleinbedrijf een sleutelrol is weggelegd met betrekking tot de verbetering van de energie-efficiëntie via ICT en innovatie,

1.   verzoekt de Commissie en de lidstaten zich in te zetten, bijvoorbeeld door demonstratieprojecten, voor een sterker besef van de rol die ICT kan spelen ter verbetering van de energie-efficiëntie van de EU-economie en als drijvende kracht voor productiviteitsstijging en groei en voor kostenverlaging, waardoor het concurrentievermogen, de duurzame ontwikkeling en een verhoging van de leefkwaliteit van de EU-burgers gewaarborgd worden;

2.   doet aan de komende voorzitterschappen van de Raad het voorstel tijdens hun ambtsperiode prioriteit te geven aan ICT en het belang ervan bij bestrijding van en aanpassing aan de klimaatverandering;

3.   verzoekt de Commissie en de lidstaten zich in te zetten voor een harmonisatie van de criteria, methoden en wetswijzigingen met betrekking tot energie-efficiëntie en een holistische benadering te gaan volgen, hetgeen betekent dat lidstaten niet alleen moeten denken aan componenten maar aan hele systemen (bijv. slimme gebouwen); dringt er bij de Commissie op aan te overwegen een beoordeling van potentiële energiebesparingen door het gebruik van op ICT gebaseerde oplossingen in haar richtsnoeren voor effectbeoordelingen op te nemen;

4.   verzoekt de lidstaten die nog geen groene strategie op basis van IT/ICT hebben uitgewerkt die tot een geleidelijke vermindering van de CO2-uitstoot in de EU kan bijdragen, zulks alsnog te doen;

5.   verzoekt de lidstaten meer van een groen aankoopbeleid gebruik te maken ter stimulering van ICT-oplossingen door de overheidsdiensten, die een voorbeeldfunctie vervullen bij het bevorderen van energie-efficiënte oplossingen; dringt er bij de publieke sector, in de eerste plaats de EU-instellingen, op aan dat er gestreefd wordt naar "papierloos" functioneren, documentbeheer, e-overheid, e-administratie, telewerken, video- en televergaderen; verzoekt de Commissie het voortouw te nemen door een actieplan op te stellen voor verlaging van het energieverbruik van de EU-instellingen;

6.   benadrukt dat er op alle besluitvormingsniveaus meer inspanningen moeten worden verricht om alle beschikbare financiële instrumenten te gebruiken (zoals KP7, het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie, de desbetreffende operationele programma's die worden ondersteund door het cohesiebeleid, evenals nationale en regionale programma's) voor de inzet en toepassing van nieuwe op ICT gebaseerde technologische oplossingen die de energie-efficiëntie verbeteren; verzoekt de Commissie voorts te verlangen dat ten minste 5% van de middelen uit de structuurfondsen wordt besteed aan verbetering van de energie-efficiëntie van bestaande woningen;

7.   verzoekt de Commissie een systematische aanpak van intelligente oplossingen op het gebied van ICT te bevorderen, met bijzondere nadruk op een vermindering van de emissies bij stadsontwikkeling, vooral via de ontwikkeling van intelligente gebouwen, straatverlichting, transmissie- en distributienetten en de organisatie van het openbaar vervoer in real-time;

8.   verzoekt de Commissie en de lidstaten het gebruik van financiële prikkels ten behoeve van technologie voor een intelligent energienet te bevorderen; verzoekt de lidstaten voorts te bevorderen dat de meest geavanceerde teledetectietechnologie wordt gebruikt om energieverlies te beperken door lekkages, stremmingen en andere problemen in belangrijke infrastructuren te detecteren;

9.   verzoekt de Commissie en de lidstaten het testen, valideren, introduceren en verder verspreiden van op computers en ICT gebaseerde methoden voor het verbeteren van energie-efficiëntie – met name verbeterde elektriciteitsnetten, energie-efficiënte gebouwen, intelligente verlichting, automatisering van industriële processen, virtualisering, dematerialisatie, tele- en videovergaderen als alternatief voor reizen – in samenwerking met de industrie, consumenten, overheidsinstanties, universiteiten en onderzoeksinstellingen te stimuleren;

10.   verzoekt de lidstaten het potentieel van ICT te benutten teneinde nieuwe ondernemingsmodellen mogelijk te maken, met name op de energiemarkt en in verband met elektronische handel in energie, maar ook voor de economie als geheel om groene innovatie en groen ondernemerschap te bevorderen;

11.   dringt er bij de lidstaten die nog geen geschikte prikkels hebben ingevoerd om te voldoen aan de vereisten van Richtlijn 2006/32/EG met betrekking tot de installatie van intelligente meting van de elektriciteitsconsumptie bij bedrijfsleven, overheid en huishoudens, op aan dit zo snel mogelijk te doen; verzoekt de Commissie en de lidstaten er via de juiste investeringen in geautomatiseerde ICT voor consumenten (intelligente meting en een overzicht van de onmiddellijke energiebehoeften, inclusief in huishoudens) voor te zorgen dat in 2019 dergelijke ICT een penetratie van 100% halen;

12.   verzoekt de Commissie, de lidstaten en de regionale en lokale overheden om aanzienlijke sommen te investeren in ICT-ondersteunde systemen voor gedecentraliseerde energieproductie (inclusief het gebruik van warmtekrachtkoppeling die op voordelige wijze gehybridiseerd is met hernieuwbare energie zoals op zonne-energie gebaseerde technologie, met de nadruk op intelligente technologie voor solar tracking en windtechnologie), en de nodige wijzigingen in de communautaire en nationale wetgeving door te voeren; verzoekt de Commissie, de lidstaten, en de regionale en lokale overheden ICT altijd in combinatie met gedecentraliseerde energieproductie en -distributie te bezien;

13.   verzoekt de lidstaten betere omstandigheden te creëren voor de toepassing van ICT in energie-intensieve bedrijfstakken, met name de bouwsector (bijvoorbeeld door gebruik van geavanceerde ingebouwde bewakings- en besturingstechnologie op de productielijnen), aangezien 10% van de mondiale CO2-emissies bij de productie van bouwmateriaal ontstaat;

14.   verzoekt de Commissie en de lidstaten ook aandacht te besteden aan de energie-efficiëntie van bestaande woningen en gebouwen aangezien 40% van het totale energieverbruik voor rekening van gebouwen komt; dringt in dat verband aan op betere condities voor toepassing van ICT met het oog op slimme gebouwen; spoort de lidstaten aan stimulansen te bieden voor het restaureren van oudere gebouwen en het bouwen van passiefhuizen en huizen met nulemissie;

15.   is verheugd over de start van het "Consultation and Partnership Process" over ICT; verzoekt de Commissie en de lidstaten nauwere samenwerking tussen alle partners in de bouwwereld, de energie-efficiëntie-sector en de ICT-sector te ondersteunen, met name via gezamenlijke technologie-initiatieven (Joint Technology Initiatives, JTI), zoals het JTI Artemis en het JTI E2B (energie-efficiënte gebouwen); verzoekt alle partners met elkaar samen te werken aan open normen en standaarden om ervoor te zorgen dat de verschillende technologieën compatibel zijn;

16.   verzoekt de Commissie en de lidstaten actief steun te verlenen voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratieprojecten op het gebied van nieuwe ICT en toepassingen ervan met aanmerkelijke mogelijkheden wat betreft energie-efficiëntie, met name micro- en nano-elektronica en de nieuwe op kwantummechanica en fotonica gebaseerde technologieën;

17.   verzoekt de Commissie en de lidstaten actief steun te verlenen voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratieprojecten op het gebied van de verlichtingstechnologie en intelligente verlichtingstoepassingen met het oog op krachtiger ondersteuning voor de invoering van energiebesparende verlichting in openbare ruimten, zowel binnen als buiten, met nadruk op hoogefficiënte luminescentiedioden (light-emitting diodes ofte wel LED's); dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan dat zij onderzoek aan verlichtingssystemen als geheel, en niet alleen aan de componenten ervan, bevorderen;

18.   verzoekt de Commissie en de lidstaten maximaal het potentieel te benutten van het satellietnavigatiesysteem Galileo, met het oog op een zo ruim mogelijke toepassing van de applicaties in combinatie met ICT op het gebied van het vervoer, met name het beheer en de organisatie van verkeersstromen, informatie over het goederen- en personenverkeer in real-time en optimalisering van de keuze van verkeersmodus en traject;

19.   verzoekt de lidstaten op nationaal en lokaal niveau samen te werken aan een harmonisatie van de aanpak van energie-efficiënte mobiliteit en milieuvriendelijke mobiliteit op basis van door ICT geboden oplossingen (zoals de optimalisatie van particulier vervoer, intelligente logistiek, efficiënte voertuigen, monitoring, planning en simulatie van verkeersstromen), om te zorgen voor interoperabiliteit, lagere kosten en een grotere impact; verzoekt de lidstaten de normalisatie-instituten te ondersteunen bij het ontwikkelen en invoeren van Europese en wereldwijde normen voor intelligente transportsystemen;

20.   verzoekt de lidstaten programma's te starten en stimulansen te introduceren met het oog op het verbeteren van de emissieprestaties van bestaande voertuigen, met name door de toepassing van geavanceerde ICT-oplossingen voor het achteraf inbouwen van emissiebeperkende systemen en de inzet van mobiele platformen voor monitoring in real-time;

21.   spoort de lidstaten aan publieksinformatiecampagnes over energiebesparend gedrag te stimuleren en te bevorderen dat bestuurders van motorvoertuigen een opleiding krijgen gericht op energie-efficiënt rijgedrag; stelt dat in dit verband hoge prioriteit moet worden gegeven aan proefprogramma's voor het demonstreren van best-practice-toepassingen in het vervoer, met name door middel van ICT-oplossingen met toegevoegde waarde voor bestaande problemen op lokaal niveau;

22.   verzoekt de Commissie een overzicht te publiceren van de best practices voor gemeenten op het gebied van energie-efficiënte oplossingen voor verkeersbeheer en samen met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven te werken aan een lijst van "eco-innovaties" (bijvoorbeeld een indicator voor zuinig brandstofverbruik, software die de inwendige bandenspanning bewaakt, een dynamisch econavigatiesysteem, regulering van de rijsnelheid, adaptieve cruise control, en een inschatting van de milieueffecten in real-time op basis van het rijprofiel);

23.   dringt er bij de Commissie op aan initiatieven te bevorderen voor bewustmaking bij gemeenten inzake met name het gebruik van op ICT gebaseerde modelleringsinstrumenten voor stadsplanning en huisvestingsbeheer en energie-efficiënte digitale diensten; verwelkomt het initiatief van het Convenant van burgemeesters, waarmee de burgemeesters van de meest baanbrekende steden van Europa in een permanent netwerk worden samengebracht; verlangt dat dit initiatief met name gericht wordt op het gebruik van ICT voor verbetering van de energie-efficiëntie;

24.   verzoekt de lidstaten de nodige aandacht te geven aan ICT in de productiesector en verzoekt de Commissie de lidstaten meer voorbeelden ter beschikking te stellen van O&O-projecten met een essentiële ICT-bijdrage aan de productiesector, waarvan 70% van de arbeidsplaatsen in de EU direct of indirect afhankelijk is, om aldus na te volgen voorbeelden voor modernisering van de productiesector in de EU aan te bieden;

25.   verzoekt de Commissie en de lidstaten de ICT-sector te ondersteunen en te stimuleren zijn directe "koolstofvoetafdruk" te verkleinen door te voldoen aan de hoogste efficiëntie- en innovatienormen tijdens de hele levenscyclus van producten en door het energieverbruik van elke schakel in de toeleveringsketen in het oog te houden; juicht vrijwillige initiatieven tot vermindering van het energieverbruik van de ICT-sector toe; bepleit het gebruik van software en besturingssystemen die zo min mogelijk energie verbruiken;

26.   dringt er bij de lidstaten op aan dat zij in onderricht op het gebied van energie-efficiëntie investeren, zodat de toekomstige consumenten al op school milieubesef wordt bijgebracht; verzoekt de Commissie en de lidstaten onderwijs- en opleidingsprogramma's krachtig te ondersteunen om voor een voldoende aantal specialisten op ICT-gebied te zorgen en personen en bedrijven via scholing gericht op efficiënt apparatuurgebruik, het kwantificeren van energiebesparingen en het ontwikkelen van "groene vaardigheden" tot energiebesparend gedrag aan te zetten;

27.   verzoekt de Commissie en de lidstaten een gunstiger regelgevingsklimaat te creëren met betere toegang tot financiën voor kleine en middelgrote ondernemingen die een belangrijke rol kunnen spelen bij het implementeren van op ICT gebaseerde oplossingen voor energie-efficiëntie;

28.   verwelkomt de uitbreiding van de reikwijdte van de samenwerking met de Verenigde Staten in het kader van het Energy Star-programma en de opname in de uitvoeringsverordening van een bepaling die openbare aanbesteding verplicht stelt; dringt er bij de Commissie op aan de onderhandelingen over verdere producten voort te zetten;

29.   wijst erop dat nieuwe technologieën en benaderingen in bepaalde gevallen kunnen leiden tot een hoger energieverbruik dan het geval was bij de systemen die ze vervangen; verzoekt de Commissie en lidstaten stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat consumenten zich terdege bewust zijn van de energieprestaties van innovatieve systemen in vergelijking met de technologieën die vervangen worden; verzoekt de Commissie met een methode voor het waarderen van de energieprestatie van systemen te komen; wijst op de cruciale rol die intelligente meters kunnen spelen om consumenten die hun gedrag veranderen of op nieuwe systemen overstappen te wijzen op de algehele consequenties van dergelijke veranderingen in termen van energie-efficiëntie;

30.   verzoekt de Commissie op het gebied van energie-efficiëntie nauw samen te werken met derde landen om ICT ten behoeve van energie-efficiëntie breder beschikbaar te maken; dringt voorts aan op gemeenschappelijke normen voor energie-efficiënte producten, met name voor Energy Star-projecten binnen de EU met hoge prestaties op het gebied van energie-efficiëntie en milieueffecten, die ter implementatie aan derde landen zouden kunnen worden overgedragen;

31.   verzoekt de lidstaten aan afgelegen gebieden van de EU, zoals eilanden, bergachtige en geïsoleerde gebieden, actieve steun te bieden voor de inzet van ICT-toepassingen met een groot energiebesparingspotentieel;

32.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten.

(1) PB L 1 van 4.1.2003, blz. 65.
(2) PB L 114 van 27.4.2006, blz. 64.
(3) PB L 39 van 13.2.2008, blz. 1.
(4) PB L 191 van 22.7.2005, blz. 29.
(5) PB L 310 van 9.11.2006, blz. 15.
(6) PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.
(7) PB L 196 van 24.7.2008, blz. 1.
(8) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0354.
(9) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0033.
(10) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0007.
(11) PB C 317 E van 23.12.2006, blz. 876.
(12) PB C 298 E van 8.12.2006, blz. 273.
(13) PB C 291 E van 30.11.2006, blz. 133.


Repatriëring en hervestiging van de gedetineerden van Guantánamo
PDF 128kWORD 38k
Resolutie van het Europees Parlement van 4 februari 2009 over de repatriëring en hervestiging van de gedetineerden van Guantánamo
P6_TA(2009)0045RC-B6-0066/2009

Het Europees Parlement,

–   gelet op de internationale, Europese en nationale instrumenten op het gebied van mensenrechten en fundamentele vrijheden en met betrekking tot het verbod op willekeurige opsluiting, gedwongen verdwijningen en marteling, zoals het Internationaal Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten en het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing van 10 december 1984,

–   gezien de trans-Atlantische samenwerking tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie en haar lidstaten, met name op het gebied van terrorismebestrijding,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 juni 2006 over de situatie van de gevangenen in Guantánamo(1),

−   onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 februari 2006 over Guantánamo(2),

−   onder verwijzing naar zijn aanbeveling van 10 maart 2004 aan de Raad betreffende het recht van de gedetineerden in Guantánamo op een eerlijk proces(3),

−   onder verwijzing naar zijn resolutie van 7 februari 2002 over de gevangenen in Guantánamo Bay(4),

−   onder verwijzing naar de resoluties van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa,

−   onder verwijzing naar het verslag van de VN-mensenrechtencommissie van 15 februari 2006,

−   onder verwijzing naar de verklaringen van de speciaal rapporteurs van de VN,

−   onder verwijzing naar de conclusies en aanbevelingen van de VN-commissie tegen marteling die betrekking hebben op de Verenigde Staten,

−   onder verwijzing naar de verklaring van 20 januari 2009 van de Voorzitter van het Europees Parlement,

−   onder verwijzing naar de verklaring van 19 januari 2009 van de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa,

−   onder verwijzing naar de verklaring van de EU-coördinator voor terrorismebestrijding,

−   onder verwijzing naar de verklaringen van de Europees commissaris voor justitie, vrijheid en veiligheid en van het EU-voorzitterschap,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 februari 2007 over het verondersteld gebruik door de CIA van Europese landen voor het vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen(5) en de activiteiten van de Raad van Europa met betrekking tot deze kwestie,

–   gelet op artikel 103, lid 4, van zijn Reglement,

A.   overwegende dat, na de terroristische aanslagen van 11 september 2001, de Verenigde Staten een zwaar beveiligd detentiecentrum in Guantánamo Bay (Cuba) hebben opgezet in januari 2002, waar van terrorisme verdachte personen worden gevangen gehouden,

B.   overwegende dat de gevangenen in Guantánamo Bay hun fundamentele mensenrechten zijn ontzegd, met name het recht op een eerlijk proces, en op hen wrede ondervragingstechnieken, waaronder schijnverdrinking, zijn toegepast, die neerkomen op foltering en wrede, onmenselijke of vernederende behandeling,

C.   overwegende dat in een reeks uitspraken van VS-rechtbanken, inclusief het Hooggerechtshof, gedeeltelijke en beperkte rechten zijn erkend, inclusief de mogelijkheid van toegang tot burgerlijke rechtbanken van de VS,

D.   overwegende dat een door de VS-autoriteiten gepubliceerde lijst de namen bevat van 759 voormalige en huidige gevangenen in Guantánamo, overwegende dat 525 gevangenen zijn vrijgelaten, terwijl 5 in gevangenschap zijn overleden; verder overwegende dat er momenteel nog circa 250 gevangenen in Guantánamo vast worden gehouden, van wie:

   een aantal omdat er geen enkel land is waarnaar zij veilig kunnen terugkeren; het betreft gedetineerden die nooit in staat van beschuldiging zijn gesteld, en die in de toekomst door de VS ook niet van enig misdrijf zullen worden beschuldigd;
   een aantal die mogelijkerwijs nog in staat van beschuldiging zullen worden gesteld en berecht;
   een aantal gedetineerden die de VS niet zal gaan vervolgen, maar die het wel als een potentieel gevaar ziet,

E.   overwegende dat de toepassing van folter- en andere illegale praktijken inhoudt dat verkregen "bewijsmateriaal" voor de rechter niet ontvankelijk is, waardoor het onmogelijk wordt van terrorisme verdachte personen te vervolgen en te veroordelen,

F.   overwegende dat de VS beweren dat 61 voormalige gedetineerden van Guantánamo Bay na hun vrijlating bij terrorisme betrokken zijn geweest,

1.   is uitermate verheugd over het besluit van de president van de VS, Barack Obama, om het detentiecentrum in Guantánamo Bay te sluiten, alsmede over andere, hieraan gerelateerde besluiten, die op een belangrijke verandering in het beleid van de Verenigde Staten ten aanzien van eerbiediging van het humanitair en internationaal recht duiden; spoort de nieuwe regering aan verdere stappen in deze richting te zetten;

2.   wijst er nogmaals op dat de hoofdverantwoordelijkheid voor het gehele proces van sluiting van het detentiecentrum van Guantánamo Bay en de toekomst van de gevangenen bij de Verenigde Staten ligt; onderstreept desalniettemin dat de verantwoordelijkheid voor de eerbiediging van het internationaal recht en de fundamentele vrijheden bij alle democratische landen ligt, met name de EU en haar lidstaten, die tezamen een gemeenschap van waarden vertegenwoordigen;

3.   verzoekt de Verenigde Staten ervoor te zorgen dat de gedetineerden van Guantánamo Bay hun mensenrechten en fundamentele vrijheden worden gewaarborgd, op grond van het internationaal en het Amerikaans constitutioneel recht, en dat:

   elke gevangene tegen wie de Verenigde Staten over voldoende bewijsmateriaal beschikt op correcte wijze wordt berecht, zonder vertraging, in een eerlijk en openbaar proces voor een bevoegde, onafhankelijke, onpartijdige rechtbank en zijn straf, indien veroordeeld, in de Verenigde Staten kan uitzitten,
   elke gevangene die niet in staat van beschuldiging wordt gesteld en die er vrijwillig voor kiest te worden gerepatrieerd, op zo kort mogelijke termijn naar zijn land van herkomst wordt geretourneerd,
   elke gevangene die niet in staat van beschuldiging zal worden gesteld maar niet kan worden gerepatrieerd vanwege een concreet risico dat hij in zijn land van herkomst zal worden gefolterd of vervolgd, de gelegenheid krijgt tot de Verenigde Staten te worden toegelaten, humanitaire bescherming op het vasteland van de Verenigde Staten ontvangt, alsmede schadevergoeding,

4.   verzoekt de lidstaten, indien de VS-regering daarom vraagt, steun te bieden bij het vinden van oplossingen, zich op te maken voor de opvang van Guantánamo-gevangenen in de EU, teneinde bij te dragen tot versterking van het internationaal recht, en prioritair in te staan voor een eerlijke en menselijke behandeling van allen; brengt in herinnering dat de lidstaten gehouden zijn loyaal samen te werken en elkaar te raadplegen met betrekking tot mogelijke gevolgen voor de openbare veiligheid in de hele EU;

5.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB, de parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de NAVO, de secretaris-generaal en voorzitter van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en de president en het congres van de Verenigde Staten van Amerika.

(1) PB C 300 E van 9.12.2006, blz. 136.
(2) PB C 290 E van 29.11.2006, blz. 423.
(3) PB C 102 E van 28.4.2004, blz. 640.
(4) PB C 284 E van 21.11.2002, blz. 353.
(5) PB C 287 E van 29.11.2007, blz. 309.

Juridische mededeling - Privacybeleid