Index 
Aangenomen teksten
Donderdag 29 maart 2012 - Brussel
Internationale Studiegroep voor Rubber ***
 Rechten van luchtreizigers
 Verzoek om verdediging van de parlementaire immuniteit van de heer Luigi de Magistris
 Verzoek om verdediging van de parlementaire immuniteit van de heer Luigi de Magistris
 Verzoek om verdediging van de parlementaire immuniteit van de heer Luigi de Magistris
 Verzoek om verdediging van de parlementaire immuniteit van de heer Luigi de Magistris
 Europees Vluchtelingenfonds 2008-2013 ***II
 Controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik ***II
 OTC-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters ***I
 Minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (elektromagnetische velden) ***I
 Administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen *
 Raming van de ontvangsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2013
 Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: Aanvraag EGF /2011/006 ES/Bouw van gebouwen Comunidad Valenciana, Spanje
 Wijziging van het Reglement in verband met de gewijzigde betrekkingen tussen het Europees Parlement en de instellingen die de nationale regeringen vertegenwoordigen
 Situatie in Belarus
 Europees Fonds voor Democratie
 Uitbreidingsverslag Servië
 Uitbreidingsverslag Kosovo
 Uitbreidingsverslag Turkije
 Uitbreidingsverslag Montenegro
 Corporate-governancekader voor Europese ondernemingen
 Europese Investeringsbank (EIB) - Jaarverslag 2010
 Verslag over het EU-burgerschap 2010

Internationale Studiegroep voor Rubber ***
PDF 193kWORD 30k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 29 maart 2012 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting door de Europese Unie van de gewijzigde statuten en het gewijzigde reglement van orde van de Internationale Studiegroep voor Rubber (13123/2011 – C7-0332/2011 – 2011/0116(NLE))
P7_TA(2012)0098A7-0060/2012

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerpbesluit van de Raad (13123/2011),

–  gezien de gewijzigde statuten en het gewijzigde reglement van orde van de Internationale Studiegroep voor Rubber (13350/2011),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, leden 3 en 4, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0332/2011),

–  gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A7-0060/2012),

1.  hecht zijn goedkeuring aan door de Europese Unie van de gewijzigde statuten en het gewijzigde reglement van orde van de Internationale Studiegroep voor Rubber;

2.  verzoekt de Commissie om werk te maken van de uitbreiding van het ledenaantal van de Internationale Studiegroep voor Rubber, met name door contacten te leggen met de belangrijkste rubberproducerende en -verbruikende landen, om de werkzaamheden van de Studiegroep op de voet te volgen en om het Parlement op de hoogte te stellen van alle belangrijke ontwikkelingen binnen twee jaar na de dag van de inwerkingtreding van de gewijzigde statuten en het gewijzigde reglement van de Studiegroep;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Internationale Studiegroep voor Rubber.


Rechten van luchtreizigers
PDF 147kWORD 66k
Resolutie van het Europees Parlement van 29 maart 2012 over de werking en toepassing van verworven rechten van luchtreizigers (2011/2150(INI))
P7_TA(2012)0099A7-0053/2012

Het Europees Parlement,

–  gezien de Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van Verordening (EG) nr. 261/2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers in geval van instapweigering en bij annulering of langdurige vertraging van vluchten (COM(2011)0174),

–  gezien het verslag van de Commissie inzake de werking en het effect van Verordening (EG) nr. 1107/2006 van 5 juli 2006 inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen (COM(2011)0166),

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 27 oktober 2011(1),

–  gezien zijn resolutie van 25 oktober 2011 over mobiliteit en inclusie van mensen met een handicap en de Europese strategie voor mensen met een handicap 2010-2020(2), en met name de leden 42, 43, 46, 82 en 97 daarvan,

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en het advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0053/2012),

A.  overwegende dat Verordening (EG) nr. 261/2004 en Verordening (EG) nr. 1107/2006 (hierna aangeduid als „de verordeningen”) weliswaar positieve stappen vormen wat betreft de bescherming van reizigersrechten, maar dat er meer rechtszekerheid nodig is, alsmede een duidelijker interpretatie en een uniforme toepassing van de verordeningen in de gehele EU;

B.  overwegende dat, hoewel verordening (EG) nr. 261/2004 voorziet in sterke waarborgen voor passagiers en doeltreffend gewerkt heeft sinds haar invoering, de aswolkcrisis de noodzaak benadrukt heeft om verschillende aspecten van de verordening te verduidelijken en te heroverwegen, voor het geval zulke buitengewone omstandigheden zich in de toekomst weer voordoen;

C.  overwegende dat het belangrijkste recht van reizigers bestaat in de uitvoering van de dienstverlening zoals gepland, op basis van het fundamentele recht op vrij verkeer en de contractuele verplichting die voortvloeit uit de verkoop van een ticket; overwegende dat het van groot belang is om reizigers begrijpelijke, nauwkeurige en tijdige informatie te bieden die voor iedereen toegankelijk is;

D.  overwegende dat reizigers de beschikking moeten hebben over doeltreffende klachtensystemen indien de dienst niet correct is geleverd of als andere rechten van de reizigers zijn geschonden, te meer omdat passagiers het ticket al betaald hebben voordat de dienst wordt geleverd;

E.  overwegende dat het rechtskader voor de bescherming van de passagiersrechten een minimumnorm voor consumentenbescherming moet garanderen die bestand is tegen de evoluerende handelspraktijken van luchtvaartmaatschappijen;

F.  overwegende dat de ontwikkeling van screeningsmethodes van passagiers leidt naar een breder gebruik van methodes zoals bodyscanners en het opstellen van gedragsprofielen, resulterend in er nieuwe vragen omtrent passagiersbescherming, in het bijzonder met betrekking tot privacy, non-discriminatie en volksgezondheid;

G.  overwegende dat personen met beperkte mobiliteit (hierna aangeduid als „pbm”) en personen met een handicap geïnformeerd moeten worden over hun rechten voorafgaand aan de reis en in een vorm die toegankelijk is voor iedereen; overwegende dat personeel van luchthavens en luchtvaartmaatschappijen afdoende opgeleid moeten worden in het verlenen van assistentie aan personen met een handicap en pbm, om te zorgen voor gelijke en onbelemmerde toegang tot luchtvervoer in overeenstemming met de ontwerpvereisten voor „design for all”/universeel ontwerp;

Algemeen kader

1.  verwelkomt de toezegging van de Commissie om de bestaande regels inzake de rechten van luchtreizigers te analyseren en te herzien met het oog op de verbetering van de situatie van passagiers, in het bijzonder in gevallen van lange vertraging of annulering; is van oordeel dat de adequate toepassing van de bestaande regels door de lidstaten en de luchtvaartmaatschappijen, de handhaving van toereikende en eenvoudige rechtsmiddelen en de verstrekking van passende informatie aan passagiers over hun rechten de hoeksteen zouden moeten vormen van het herstel van het vertrouwen van passagiers;

2.  betreurt dat de handhavingsorganen ingesteld door de lidstaten niet altijd daadwerkelijke bescherming van passagiersrechten verzekeren, ten nadele van de passagiers; roept de lidstaten daarom op om werkmethodes op te stellen voor de handhavingsorganen, in het bijzonder met het oog op het behandelen van klachten en sancties, die de handhaving van passagiersrechten mogelijk maken met het oog op rechtszekerheid;

3.  benadrukt dat passagiers niet enkel rechten hebben maar ook verantwoordelijkheden, en dat het vervullen van die verantwoordelijkheden helpt om alles veilig en vlot te laten verlopen voor hen en andere reizigers voor, tijdens en na de vlucht;

4.  benadrukt dat uniforme behandeling van klachten in de lidstaten noodzakelijk is om eerlijke mededingingsvoorwaarden te creëren, en roept de Commissie op te zorgen voor een uniforme interpretatie en toepassing van de verordeningen, en een betere samenwerking tussen de handhavingsorganen tot stand te brengen, onder meer door uitwisseling van goede voorbeelden en informatie, en te werken aan een nauwere coördinatie van hun gegevensbestanden;

5.  roept de Commissie op om een Europees netwerk van handhavingsorganen te formaliseren door een duidelijk mandaat en interne werkregels uit te werken om de samenwerking te verbeteren en het proces van goedkeuring van voor alle partijen relevante gemeenschappelijke beslissingen te vergemakkelijken;

6.  is van mening dat er een betere definitie nodig is van de rol van de handhavingsorganen, dat deze onafhankelijk zouden moeten zijn van luchtvaartmaatschappijen en luchthavens, en zonder belangenverstrengeling, dat ze op eigen initiatief zouden moeten kunnen opereren, en dat nationale sancties voor luchtvaartmaatschappijen die EU-regels overtreden doeltreffender moeten worden toegepast; benadrukt het belang van degelijke statistieken als basis voor regelmatige grondige analyses van de impact van passagiersrechten in Europa, en is daarom van mening dat de handhavingsorganen verplicht moeten zijn om de gegevens van de ontvangen klachten jaarlijks te publiceren, inclusief die met betrekking tot oneerlijke voorwaarden, alsook van de sancties die zij opleggen, en dat luchtvaartmaatschappijen en/of luchthavens vereist moeten zijn de gegevens over het aantal vertragingen en de duur ervan, zowel voor passagiers als voor hun bagage, te verzamelen; is van oordeel dat de Commissie deze statistieken moet analyseren en publiceren;

7.  spoort de Commissie aan om samen te werken met de lidstaten bij het opsporen en wegwerken van tekortkomingen van nationale klachteninstanties en -procedures,en om de wetgeving rond de rechten van luchtreizigers en de verwachte EU-maatregelen inzake alternatieve regelingen voor geschillenbeslechting naar behoren te coördineren;

8.   is van mening dat het regelmatig indienen van verslagen door luchtvaartmaatschappijen en marktdeelnemers bij de handhavingsorganen over belangrijke gegevens betreffende de toepassing van de verordening de efficiëntie van de handhavingsorganen zou verhogen en mededinging zou stimuleren;

9.  benadrukt de nuttige rol van de Adviesgroep inzake de rechten van luchtreizigers, waaraan belanghebbenden informatie kunnen verstrekken met het oog op de herziening van de verordening, en benadrukt de rol van de adviesgroep bij het promoten van discussie en samenwerking tussen handhavingsorganen, consumentenverenigingen en luchtvaartmaatschappijen met het oog op het ontwikkelen en verspreiden van goede praktijken op het gebied van de toepassing van wetgeving inzake rechten van luchtvaartpassagiers, inclusief de vaststelling van redelijke en preciese deadlines voor de behandeling van claims van passagiers;

10.  onderstreept dat zowel luchtvaartmaatschappijen als touroperators tijdens alle belangrijke fasen van de reis, te beginnen op het moment dat de passagier overweegt een ticket te kopen, volledige informatie over de rechten van passagiers moeten verstrekken, in de taal die wordt gebruikt bij het boeken van het ticket, in een voor iedereen begrijpelijke en toegankelijke vorm; beveelt aan dat die informatie ook contactgegevens bevat van de afdeling klantendienst van de luchtvaartmaatschappij in kwestie en van het handhavingsorgaan van de bevoegde lidstaat; is verheugd over het initiatief van de Commissie betreffende de oprichting van een centrale internetsite over de rechten van luchtreizigers in alle officiële EU-talen en in een vorm die toegankelijk is voor personen met een handicap en pbm;

11.  dringt er bij de Commissie op aan om de in 2010 gestarte voorlichtingscampagne voort te zetten om reizigers meer bewust te maken van hun rechten en om consumentennetwerken aan te moedigen om, in samenspraak met de handhavingsorganen, hun steentje bij te dragen;

12.  roept de Commissie op om alle informatiebronnen (bijvoorbeeld de relevante websites van de Commissie, documenten en folders) waarin de rechten van luchtvaartpassagiers worden toegelicht, bij te werken in het licht van de recentste arresten van het Europees Hof van Justitie;

13.  benadrukt dat luchtvaartmaatschappijen op iedere luchthaven waar zij dienstverlening aanbieden, moeten zorgen voor contactpersonen of een dienst die dergelijk personeel kan leveren, die onmiddellijke beslissingen kunnen nemen in het geval van een storing, met name met betrekking tot assistentie, vergoeding, omleiding, omboeking, en bagage die verloren is of die vertraging heeft opgelopen, en bij wie een klacht kan worden ingediend; dringt er bij de Commissie op aan om voor te stellen dat het verplicht wordt om te voorzien in een centraal informatiepunt, en in het bijzonder in een website, een goedkoop telefoonnummer en een e-mailadres voor de betrokken luchtvaartmaatschappijen, om te verzekeren dat klanten goed geïnformeerd worden;

14.  is van mening dat alle luchtvaartmaatschappijen toegankelijke, doeltreffende telefonische bijstand moeten bieden aan alle reizigers vanaf het moment waarop een vlucht geboekt wordt; deze bijstand moet informatie en alternatieve voorstellen verschaffen in het geval van een storing en zou in geen geval de kosten van een lokaal telefoongesprek mogen overstijgen;

15.  roept de Commissie op om maatregelen te onderzoeken die bescherming bieden voor zowel aankomende als vertrekkende reizigers, om te verzekeren dat reizigers een afdoende schadevergoeding krijgen in het geval van kwijtgeraakte of onaanvaardbaar lang vertraagde bagage;

16.  benadrukt dat zelfs reizigers die zich bewust zijn van hun rechten zich door omslachtige klachtenprocedures kunnen laten afschrikken wanneer zij verhaal willen halen; is van mening dat de handhavingsorganen over de nodige middelen moeten beschikken om zichtbaar aanwezig te zijn op de grotere luchthavens van de Unie, om standaardinformatie en bemiddelingsdiensten aan te kunnen bieden;

17.  is van mening dat luchtvaartmaatschappijen zouden moeten verzekeren dat reizigers op een onmiddellijke, eenvoudige en toegankelijke manier, zonder extra kosten, schriftelijk een klacht kunnen indienen; roept de Commissie op om, bij haar herziening van Verordening (EG) nr. 261/2004, het recht op te nemen voor elke reiziger om een schriftelijke klacht in te dienen op de luchthaven zelf of in het vliegtuig, met kopieën voor de luchtvaartmaatschappij en het handhavingsorgaan, evenals de mogelijkheid om een klacht in te dienen via andere elektronische wegen; roept de Commissie op om een standaardformulier op te stellen, vertaald in alle talen van de EU om taalproblemen te voorkomen, en om de klachtenprocedures te harmoniseren;

18.  is van mening dat reizigers, om te verzekeren dat hun rechten geëerbiedigd worden en dat ze klachten kunnen indienen, in staat zouden moeten zijn om het personeel van de luchtvaartmaatschappij, de vlucht, de beveiligingsdienst en de luchthaven te allen tijde te identificeren;

19.  onderstreept dat luchtreizigers onbelemmerde toegang moeten hebben tot hun persoonsgegevens, en op de hoogte moeten worden gesteld van het gebruik dat van die gegevens wordt gemaakt en met wie ze worden uitgewisseld; is daarnaast van mening dat, met het oog op het waarborgen van het recht van privacy van luchtreizigers, luchtvaartmaatschappijen alleen persoonsgegevens van passagiers mogen verlangen wanneer dit nodig is en evenredig in verband met de boeking van het ticket, en onderstreept dat luchtreizigers niet het recht op vervoer mag worden ontzegd, behalve indien de bevoegde autoriteit in gerechtvaardigde gevallen in verband met de bescherming van de openbare veiligheid vraagt het aan boord gaan te weigeren, en indien dit door de bevoegde autoriteit aan de luchtreiziger wordt uitgelegd en schriftelijk wordt bevestigd;

20.  benadrukt dat, wanneer een reiziger die reeds aan boord is, gevraagd wordt het toestel te verlaten omwille van zijn PNR, het ontschepen moet gebeuren door de bevoegde autoriteiten en niet door leden van de bemanning;

21.  herinnert lidstaten aan hun verplichtingen voor het monitoren van de financiële status van luchtvaartmaatschappijen en de mogelijkheid om hun vergunning op te schorten in het geval van een tekort aan financiële middelen; vraagt de Commissie met klem erop toe te zien dat nationale autoriteiten zich aan deze verplichtingen houden en ervoor te zorgen dat gestrande luchtreizigers in het geval van insolventie, een faillissement, stopzetting van de activiteiten of intrekking van een vergunning kunnen worden gerepatrieerd;

22.  roept de Commissie op om de bestaande wetgeving inzake prijstransparantie en oneerlijke handelspraktijken doeltreffend ten uitvoer te leggen en te handhaven om te verzekeren dat de geadverteerde prijs een juiste weergave van de uiteindelijke prijs is en dat alle niet-optionele werkingskosten en alle administratieve en aan de betaling verbonden kosten zijn inbegrepen in de tarieven en aangegeven/verdeeld worden met de vereiste informatie; roept de luchtvaartmaatschappijen op om, betreffende de verschillende betaalwijzen en, in het bijzonder, het betalen via credit card, alleen de daadwerkelijke kosten van de diensten aan te rekenen, overeenkomstig Richtlijn 2011/83/EU betreffende consumentenrechten;

23.  benadrukt het wijdverbreide bestaan van oneerlijke contractuele voorwaarden in luchtvervoersovereenkomsten en de toename van nationale jurisprudentie waarmee bepaalde vaak door luchtvaartmaatschappijen gebruikte voorwaarden worden verboden; dringt er derhalve bij de Commissie op aan om deze kwestie aan te pakken door specifieke oneerlijke voorwaarden binnen de luchtvervoerssector in een zwarte lijst op te nemen; onderstreept de noodzaak van maatregelen om passagiers te beschermen tegen andere oneerlijke voorwaarden van de luchtvaartmaatschappijen, zoals contractuele kwesties met betrekking tot verkeerd verwerkte/vertraagde/beschadigde bagage, de overdraagbaarheid van tickets, omstandigheden die als overmacht gelden, de eenzijdige herplanning van vluchten en het verbod om het tweede deel van een retourticket te gebruiken tenzij op basis van zeer beperkte en objectieve „no-show”-criteria;

24.  onderstreept dat prijsdiscriminatie tegen reizigers op basis van hun thuisland strenger onderzocht moet worden en, waar vastgesteld, tegengegaan moet wordt;

25.  vraagt de Commissie maatregelen voor te stellen die luchtreizigers de mogelijkheid bieden boekingsdetails gemakkelijk en gratis te corrigeren, en een onlinereservering binnen twee uur na de oorspronkelijke booking te annuleren;

26.  roept de Commissie ertoe op maatregelen voor te stellen die het mogelijk moeten maken om de handelspraktijken ten aanzien van handbagage te harmoniseren om passagiers te beschermen tegen overmatige beperkingen en ervoor te zorgen dat zij een redelijke hoeveelheid handbagage mee aan boord mogen nemen, met inbegrip van aankopen uit winkels op luchthavens;

27.  benadrukt het recht van passagiers op eenvoudige toegang tot nauwkeurige en objectieve informatie over de milieueffecten en energie-efficiëntie van hun reis, die duidelijk zichtbaar moet zijn op de website van de luchtvaartmaatschappij en op het ticket zelf; roept de Commissie en de luchtvaartmaatschappijen op om de inspanningen in deze richting te steunen in zover de maatregelen die getroffen worden redelijk zijn in verhouding tot de kosten waarmee zij gepaard gaan;

28.  benadrukt dat alle passagiers, ook kinderen jonger dan twee jaar, veilig vervoerd moeten worden; vraagt luchtvaartmaatschappijen ervoor te zorgen dat reizigers met kinderen gemakkelijk aan boord kunnen gaan met kinderwagens, in de wetenschap dat jonge kinderen die met volwassenen reizen als pbm kunnen worden aangemerkt; verzoekt luchtvaartmaatschappijen gereduceerde tarieven aan te bieden voor kinderen, waaronder kinderen ouder dan twee jaar, zoals bij andere vervoersmiddelen reeds het geval is; roept de Commissie op om ervoor te zorgen dat alle passagiers met kinderen het recht hebben om eerst aan boord te gaan en de kinderwagen mee te nemen tot aan de deur van het vliegtuig, waar zij hem bij aankomst weer kunnen ophalen;

29.  is van mening dat het feit dat veel personenvervoerders die luchthavens bedienen de verplichting om te voorzien in kinderzitjes niet nakomen, waardoor zij de vervoersmogelijkheden voor ouders beperken, onderzocht moet worden;

30.  roept de Commissie op om de vraagstukken op het vlak van de bescherming van passagiers die verband houden met nieuwe screeningsmethodes, zoals bodyscanners, fouillering en het opstellen van profielen van passagiers, te onderzoeken; is van mening dat de bestaande bepalingen betreffende de passagiersrechten en handhavingsinstanties een rol zouden kunnen spelen in het aanpakken van eventuele problemen;

31.  verzoekt een passende samenhang te waarborgen tussen de wetgeving inzake de rechten van luchtreizigers en de verwachte EU-maatregelen inzake collectief verhaal, teneinde de rechten van luchtreizigers op een doeltreffende manier zeker te stellen en bedrijven aan te pakken die deze rechten systematisch negeren;

32.  stelt de introductie voor van een jaarlijkse Europese prijs voor de meest klantvriendelijke luchtvaartmaatschappij;

33.  stelt voor dat verder onderzoek zou kunnen worden gedaan naar de mogelijkheid en haalbaarheid van de vaststelling van één wetgevingsinstrument dat alle bepalingen en beginselen bevat inzake consumentenrechten binnen de burgerluchtvaart teneinde fragmentatie te verminderen en inconsistenties tussen verschillende gebieden van passagiersrechten met elkaar in overeenstemming te brengen;

34.  erkent de verscheidenheid aan passagiersrechten, afhankelijk van het vervoermiddel, d.w.z. over water, over land of door de lucht; is echter van mening dat een holistische benadering nodig is om alle passagiersrechten, onder meer het recht op compensatie, terugbetaling en informatie, te integreren binnen één alomvattend, geconsolideerd wetgevingskader;

Verordening (EG) nr. 261/2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertragingen

35.  verzoekt de Commissie bij toekomstige herzieningen van de verordening het begrip „buitengewone omstandigheden” en de definitie van „annulering” - alsook de regels voor het bieden van bijstand, en het recht op verhaal en compensatie - te verduidelijken; bij herzieningen moet rekening worden gehouden met de mate van passagiersberscherming die voortvloeit uit de uitspraken van het Europees Hof van Justitie, alsook met de interpretatie van het Hof van het begrip „buitengewone omstandigheden”; acht deze maatregelen belangrijk gezien de bestaande ruimte voor het in twijfel trekken van de compensatieregels, de verschillen tussen de lidstaten bij de handhaving en incidenten zoals de vulkaanascrisis in 2010;

36.   roept de Commissie op om een eengemaakt, allesomvattend en gedetailleerd systeem uit te werken om de bewijskracht van bewijs dat door luchtvaartmaatschappijen wordt voorgelegd om het bestaan van „buitengewone omstandigheden” aan te tonen, te beoordelen;

37.  verzoekt de Commissie om te verduidelijken dat, ingeval één vlucht binnen een vluchtrotatie vertraagd is of geannuleerd wordt vanwege een buitengewone omstandigheid, de luchtvaartmaatschappij ook naar deze buitengewone omstandigheid mag verwijzen voor de eerste daarop volgende vlucht binnen dezelfde vluchtrotatie;

38.  is van mening dat er sterke behoefte bestaat aan heldere regels met betrekking tot de inhoud, de toegankelijkheid, het moment en de nauwkeurigheid van de informatie die aan luchtvaartpassagiers wordt gegeven, die de reden voor vertraging of annuleren moeten vermelden, alsook de verwachte duur van storingen en wat er gebeurt in het geval van overboeking, en ook de alternatieve reismogelijkheden voor passagiers;

39.  benadrukt dat de komende herziening van de verordening ook moet vaststellen welke partij verantwoordelijk is voor het tijdig informeren van passagiers die met pakketreizen reizen over wijzigingen in de dienstverlening, aangezien het contract is gesloten tussen passagier en reisorganisatie en niet direct met de luchtvaartmaatschappij;

40.  benadrukt dat de drievoudige keuze voor de passagier bij een storing geld terugkrijgen, omgeleid worden of omboeken een grondrecht is, en dat deze keuze onmiddellijk aan alle passagiers moet worden geboden;

41.  roept de Commissie op om maatregelen te steunen voor een beter en efficiënter gebruik van alternatieve vervoersmiddelen, met name in buitengewone omstandigheden;

42.  is van oordeel dat luchtreizigers wier bagage kwijtgeraakt of vertraagd is onmiddellijk op de hoogte moeten worden gesteld van hun rechten uit hoofde van het Verdrag van Montreal en Verordening (EG) nr. 889/2002, en dat op Europees niveau wetgevings- en bewustmakingsmaatregelen nodig zijn om het publiek beter te informeren over de rechten van luchtreizigers en de klachtenprocedures in het geval van kwijtgeraakte of te laat aangekomen bagage; is van mening dat er bij vertragingen van bagage van meer dan zes uur een schadevergoeding moet worden aangeboden die in verhouding staat tot de behoeften van de passagier, opdat hij over de nodige zaken kan beschikken terwijl hij wacht tot zijn bagage aankomst; onderstreept dat bij de herziening van Richtlijn 96/67/EG over grondafhandelingsdiensten de totale kwaliteit en prestaties van bagageafhandelingsdiensten moeten worden bekeken;

43.   is van mening dat de luchtvaartmaatschappijen in het geval van verlies, vertraging of beschadiging van bagage in een eerste fase de passagiers met wie zij een overeenkomst hebben afgesloten, moeten vergoeden, maar dat zij later het recht moeten hebben om verhaal te halen bij de luchthavens of dienstverleners wanneer zij zelf niet verantwoordelijk zijn voor de problemen van de reiziger;

44.  roept de Commissie op om een tijdslimiet in te stellen voor het afhandelen van klachten van passagiers, van drie maanden voor de bedrijfstak en twee maanden voor de handhavingsorganen; is van mening dat passagiers die een klacht indienen, binnen 48 uur een ontvangstbevestiging moeten ontvangen; passagiers die elektronisch reserveren, bijvoorbeeld via het internet, moeten eveneens via dezelfde weg kosteloos contact kunnen opnemen met hun luchtvaartmaatschappij, waarvan het adres duidelijk vermeld moet worden, zodat de klant snel en eenvoudig contact kan opnemen met het betrokken personeel bij de luchtvaartmaatschappij om eventuele problemen op te lossen; is voorts van mening dat er een telefoonlijn en een webdienst geactiveerd zouden moeten worden waarop passagiers informatie kunnen verkrijgen over de voortgang van de behandeling van hun klachten;

45.  streeft ernaar te komen tot een volledige verantwoordingsplicht ten opzichte van luchtreizigers en is in dit verband van oordeel dat een betere samenwerking en coördinatie tussen de verschillende betrokken partijen, zoals luchtvaartmaatschappijen, luchthavens en gerelateerde dienstverleners, onderzocht en tot stand moet worden gebracht, in het bijzonder in „buitengewone omstandigheden”;

46.  dringt erop aan dat aanvullende financiële kosten voor de luchtvaartmaatschappijen veroorzaakt door de verordening niet mogen worden doorgerekend aan de passagiers in de vorm van hogere tarieven;

47.  merkt op dat recente uitspraken van het Europees Hof van Justitie met betrekking tot het recht van passagiers op compensatie in geval van vertraging een bevestiging inhouden van de noodzaak van maatregelen gericht op een billijke behandeling en het garanderen van passende compensatie bij lange vertragingen ongeacht de oorzaak daarvan, teneinde de door de passagier geleden schade volledig in aanmerking te nemen; dringt er daarom op aan dat de Commissie daartoe strekkende maatregelen voorstelt, zonder te tornen aan het recht van passagiers om op de volgende beschikbare vlucht te worden gezet;

48.  wijst erop dat de gelijkstelling van grote vertragingen aan een annulering luchtvaartmaatschappijen een stimulans biedt om een vertraagde vlucht die misschien toch had kunnen opstijgen, te annuleren;

49.  is van mening dat, onverminderd de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 261/2004 en om de rechten van luchtreizigers te waarborgen, de verordening duidelijke bepalingen moet omvatten die aangeven of en wanneer passagiers zelf assistentie mogen verlenen, door verversingen aan te schaffen, een hotel of alternatieve vlucht te boeken en redelijke onkosten bij de luchtvaartmaatschappij te declareren; de verordening dient tegelijkertijd mechanismen te omvatten om te voorkomen dat passagiers misbruik maken van deze voorzieningen;

Verordening (EG) nr. 1107/2006 inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen

50.  wijst erop dat pbm en personen met een handicap gelijke toegang tot luchtreizen moet worden gewaarborgd en ongehinderd toegang tot diensten moeten hebben;

51.  benadrukt dat het nodig is om te voorzien in speciale bescherming voor kwetsbare consumentengroepen, in het bijzonder pbm en personen met een handicap; wijst erop dat deze kwetsbare groepen aanvullende garanties nodig hebben wanneer zij hun passagiersrechten uitoefenen, en roept de Commissie, de lidstaten en de luchtvaartmaatschappijen op om deze rechten te handhaven;

52.  roept de Commissie en de lidstaten op om onbelemmerde toegang te bevorderen voor pbm en personen met een handicap tot luchtvervoer; benadrukt dat het recht op gebruik van mobiliteitshulpmiddelen en begeleiding door een erkend begeleider of geleidehond bevorderd moet worden; roept de Commissie op om wetgeving voor te stellen waarin de fysieke toegankelijkheid van luchthavens wordt behandeld, zodat personen met een handicap en pbm niet door infrastructurele barrières worden belemmerd in de uitoefening van gelijke reismogelijkheden;

53.  verzoekt de Commissie richtsnoeren op te stellen voor de interpretatie van Verordening (EG) nr. 1107/2006, met name van de bepalingen betreffende veiligheid en begeleidende personen;

54.  spoort de Commissie aan om een EU-breed actieplan uit te werken met alle maatregelen die de nationale autoriteiten moeten treffen, en verzoekt de Commissie samen te werken met de handhavingsorganen en de relevante vertegenwoordigende organisaties om de toepassing van de verordening te verbeteren;

55.  deelt het standpunt van de Commissie dat de huidige omschrijving van pbm niet moet worden ingeperkt;

56.  benadrukt dat de wijze waarop informatie wordt aangeboden en het boekingsproces en het klachtenproces volledig toegankelijk moeten zijn, dat pbm en personen met een handicap hun behoefte aan assistentie kenbaar moeten kunnen maken wanneer zij hun ticket boeken, en dat de passagier een bevestiging moet krijgen van de assistentiemelding; wijst erop dat het noodzakelijk is om baby's of kleine kinderen te erkennen als personen met beperkte mobiliteit vanwege hun leeftijd;

57.  merkt op dat, hoewel de veiligheid van de vlucht een belangrijk algemeen belang is, luchtvaartmaatschappijen pbm en personen met een handicap de toegang tot een vliegtuig niet kunnen ontzeggen omdat zij niet worden begeleid; benadrukt dat luchtvaartmaatschappijen niet systematisch kunnen eisen dat dergelijke personen begeleid worden door iemand anders;

58.  onderstreept dat opleiding van bemanningen en ander personeel van luchtvaartmaatschappijen, luchthavens en handhavingsorganen een belangrijke rol speelt en op adequate wijze moet ingaan op de uiteenlopende en individuele behoeften van pbm en personen met een handicap, waarbij in het bijzonder aandacht moet worden besteed aan het aan en van boord gaan en aan het hanteren van ondersteunende hulpmiddelen; benadrukt dat de opleiding moet worden gegeven in samenwerking met belangenorganisaties van personen met een handicap en pbm;

59.  roept de Commissie op om een voorstel in te dienen op grond waarvan pbm en personen met een handicap op ieder moment het recht hebben op kosteloos gebruik van ademhalingstoestellen met een veiligheidsgoedkeuring in vliegtuigen; is van mening dat in samenwerking met de bedrijfstak en belangenorganisaties van personen met een handicap en pbm een lijst van goedgekeurde apparatuur voor medische zuurstof moet worden opgesteld, waarbij terdege rekening gehouden moet worden met de veiligheidsvereisten;

60.  is van mening dat er minimumnormen voor pbm-assistentiehulpmiddelen en gebruik daarvan op alle luchthavens in de EU moeten worden vastgesteld, om een geharmoniseerde benadering te garanderen van de hantering daarvan op de grond en dienstverlening van hoge kwaliteit aan alle pbm in Europa;

61.  is van mening dat het uitwerken van minimumnormen voor het verschaffen van informatie aan pbm en personen met een handicap in een toegankelijk formaat op alle luchthavens in de EU noodzakelijk is, in het bijzonder met het oog op noodsituaties; vestigt de aandacht van de Commissie op nieuwe technologieën, zoals gebarentaaldiensten die met video werken of op tekst gebaseerde diensten;

62.  roept op om een einde te maken aan het misbruik door en/of de discriminerende praktijken van sommige luchtvaartmaatschappijen waarbij pbm-passagiers voor het instappen een verklaring moeten tekenen waarin staat dat zij de luchtvaartmaatschappij niet aansprakelijk kunnen stellen voor schade aan hun mobiliteitshulpmiddelen;

63.  roept de Commissie ertoe op om inspanningen te leveren met het oog op een mogelijke aanpassing van het Verdrag van Montreal, om te garanderen dat de mobiliteitshulpmiddelen van pbm volledig moeten worden vergoed, aangezien deze hulpmiddelen van belang zijn voor de integriteit, waardigheid en onafhankelijkheid, en zodoende op geen enkele wijze vergeleken kunnen worden met bagage, en dat de passagier zo mogelijk het recht moet hebben om zijn of haar eigen rolstoel te gebruiken tot de deur van het vliegtuig en deze aan de deur van het vliegtuig bij aankomst terug te ontvangen; dringt er tegelijkertijd op aan dat pbm in kennis gesteld moeten worden van hun recht om een schadevergoeding te vorderen voor schade aan hun mobiliteitshulpmiddelen en van hun recht om een bijzondere verklaring omtrent belang bij de aflevering te doen, in overeenstemming met het Verdrag van Montreal;

64.  dringt erop aan dat een full service-luchtvaartmaatschappij die haar passagiers catering aanbiedt, passagiers die speciale maaltijden nodig hebben vanwege een voorafbestaand medisch probleem (bv. coeliakie en diabetes) niet mogen discrimineren en dat dergelijke speciale maaltijden bij alle reisformules zonder meerkosten aan de passagiers moeten worden aangeboden.

o
o   o

65.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 24 van 28.1.2012, blz. 125.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0453.


Verzoek om verdediging van de parlementaire immuniteit van de heer Luigi de Magistris
PDF 110kWORD 34k
Besluit van het Europees Parlement van 29 maart 2012 over het verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Luigi de Magistris (2011/2064(IMM))
P7_TA(2012)0100A7-0070/2012

Het Europees Parlement,

–  gezien de verzoeken van Luigi de Magistris om verdediging van zijn immuniteit in het kader van procedures voor de rechtbank van Catanzaro (Italië), die op 15 maart en 1 april 2011 werden ingediend, en van de ontvangst waarvan op 24 maart en 6 april 2011 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

–  Luigi de Magistris gehoord hebbende overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,

–  gezien de schriftelijke bewijsstukken die werden ingediend door Luigi de Magistris, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,

–  gezien de artikelen 8 en 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

–  gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010 en 6 september 2011(1),

–  gezien artikel 68 van de grondwet van de Italiaanse Republiek,

–  gezien artikel 6, lid 3, en artikel 7 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0070/2012),

A.  overwegende dat een lid van het Europees Parlement, Luigi de Magistris, een verzoek om verdediging van zijn parlementaire immuniteit heeft ingediend in verband met een bij een Italiaanse rechtbank aangespannen rechtszaak;

B.  overwegende dat het verzoek van Luigi de Magistris betrekking heeft op een dagvaarding voor de rechtbank van Catanzaro die aan hem is betekend namens de heer Maurizio Mottola di Amato in verband met twee artikelen die Luigi de Magistris begin 2011 op zijn website heeft gepubliceerd;

C.  overwegende dat er, volgens de dagvaarding, in uitlatingen in deze artikelen sprake is van smaad, waarop een eis tot schadevergoeding is ingediend alsook een verzoek voor een rechterlijk bevel om deze artikelen te verwijderen;

D.  overwegende dat de artikelen op de website werden gepubliceerd toen Luigi de Magistris lid van het Europees Parlement was, na verkozen te zijn tijdens de verkiezingen voor het Europees Parlement van 2009;

E.  overwegende dat, overeenkomstig artikel 8 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, tegen de leden van het Europees Parlement geen opsporing kan plaatsvinden, en zij niet kunnen worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht en overwegende dat, overeenkomstig artikel 9 van dit Protocol, de leden op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;

F.  overwegende dat Luigi de Magistris naar zowel artikel 8 als artikel 9 van het Protocol verwijst, maar overwegende dat artikel 9 gezien artikel 68 van de Italiaanse grondwet niet relevant is, en hij zich dan ook kennelijk uitsluitend op artikel 8 baseert;

G.  overwegende dat overeenkomstig de gangbare praktijk bij het Parlement, het feit dat een privaatrechtelijke of bestuursrechtelijke procedure is ingeleid of dat bepaalde aspecten ervan onder het privaat- of bestuursrecht vallen, er niet noodzakelijkerwijs toe leidt dat de door dat artikel verleende immuniteit niet van toepassing is;

H.  overwegende dat de feiten in deze zaak, zoals deze blijken uit de dagvaarding en de door Luigi de Magistris bij de Commissie juridische zaken ingediende schriftelijke bewijsstukken, erop wijzen dat de uitlatingen rechtstreeks en duidelijk verband houden met de uitvoering door Luigi de Magistris van zijn taken als lid van het Europees Parlement;

I.  overwegende dat Luigi de Magistris bij de publicatie van de artikelen in kwestie bijgevolg handelde in de uitoefening van zijn functie als lid van het Europees Parlement;

1.  besluit de immuniteit en de voorrechten van Luigi de Magistris te verdedigen;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van de Italiaanse Republiek en aan Luigi de Magistris.

(1) Zaak 101/63 Wagner v Fohrmann en Krier [1964] Jurispr. 195, zaak 146/85 Wybot v Faure e.a. [1986] Jurispr. 2391, zaak T.-345/05 Mote v Parlement [2008] Jurispr. II-2849, gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07 Marra v De Gregorio en Clemente [2008] Jurispr. I-7929, zaak T-42/06 Gollnisch v Parlement [2010] Jurispr. II-1135 en zaak C-163/10 Patriciello (nog niet gepubliceerd in Jurispr.).


Verzoek om verdediging van de parlementaire immuniteit van de heer Luigi de Magistris
PDF 111kWORD 34k
Besluit van het Europees Parlement van 29 maart 2012 over het verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Luigi de Magistris (2011/2097(IMM))
P7_TA(2012)0101A7-0073/2012

Het Europees Parlement,

–  gezien het verzoek van Luigi de Magistris om verdediging van zijn immuniteit in het kader van de procedure voor de rechtbank van Cosenza (Italië), dat op 11 april 2011 werd ingediend, en van de ontvangst waarvan op 9 mei 2011 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

–  Luigi de Magistris gehoord hebbende overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,

–  gezien de schriftelijke bewijsstukken die werden ingediend door Luigi de Magistris, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,

–  gezien de artikelen 8 en 9 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

–  gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010 en 6 september 2011(1),

–  gezien artikel 68 van de grondwet van de Italiaanse Republiek,

–  gezien artikel 6, lid 3, en artikel 7 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0073/2012),

A.  overwegende dat een lid van het Europees Parlement, Luigi de Magistris, een verzoek om verdediging van zijn parlementaire immuniteit heeft ingediend in verband met een bij een Italiaanse rechtbank aangespannen rechtszaak ;

B.  overwegende dat het verzoek van Luigi de Magistris betrekking heeft op een dagvaarding voor de rechtbank van Cosenza die aan hem is betekend namens Dr. Vincenza Bruno Bossio in verband met uitlatingen van Luigi de Magistris in zijn in april 2010 gepubliceerde boek Assalto al PM, storia di un cattivo magistrato („Aanval op het Openbaar Ministerie, geschiedenis van een slechte magistraat”);

C.  overwegende dat er, volgens de dagvaarding, in uitlatingen in het boek sprake is van smaad, waarop een eis tot schadevergoeding is ingediend;

D.  overwegende dat het boek werd gepubliceerd toen Luigi de Magistris lid van het Europees Parlement was, na verkozen te zijn tijdens de verkiezingen voor het Europees Parlement van 2009;

E.  overwegende dat, overeenkomstig artikel 8 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, tegen de leden van het Europees Parlement geen opsporing kan plaatsvinden, en zij niet kunnen worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht, en overwegende dat, overeenkomstig artikel 9 van dit Protocol, de leden op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;

F.  overwegende dat Luigi de Magistris naar zowel artikel 8 als artikel 9 van het Protocol verwijst, maar overwegende dat artikel 9 gezien artikel 68 van de Italiaanse grondwet niet relevant is, en hij zich dan ook kennelijk uitsluitend op artikel 8 baseert;

G.  overwegende dat overeenkomstig de gangbare praktijk bij het Parlement, het feit dat een privaatrechtelijke of bestuursrechtelijke procedure is ingeleid of dat bepaalde aspecten ervan onder het privaat- of bestuursrecht vallen, er niet noodzakelijkerwijs toe leidt dat de door dat artikel verleende immuniteit niet van toepassing is;

H.  overwegende dat de feiten in deze zaak, zoals deze blijken uit de dagvaarding en de door Luigi de Magistris bij de Commissie juridische zaken ingediende schriftelijke bewijsstukken, erop wijzen dat de uitlatingen niet rechtstreeks en duidelijk verband houden met de uitvoering door Luigi de Magistris van zijn taken als lid van het Europees Parlement;

I.  overwegende dat Luigi de Magistris bij de publicatie van het boek in kwestie bijgevolg niet handelde in de uitoefening van zijn functie als lid van het Europees Parlement;

1.  besluit de immuniteit en de voorrechten van Luigi de Magistris niet te verdedigen;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van de Italiaanse Republiek en aan Luigi de Magistris.

(1) Zaak 101/63 Wagner v Fohrmann en Krier [1964] Jurispr. 195, zaak 149/85 Wybot v Faure e.a. [1986] Jurispr. 2391, zaak T-345/05 Mote v Parlement [2008] Jurispr. II-2849, gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07 Marra v De Gregorio en Clemente [2008] Jurispr. I-7929, zaak T-42/06 Gollnisch v Parlement [2010] Jurispr. II-1135 en zaak C-163/10 Patriciello (nog niet gepubliceerd in Jurispr.).


Verzoek om verdediging van de parlementaire immuniteit van de heer Luigi de Magistris
PDF 111kWORD 34k
Besluit van het Europees Parlement van 29 maart 2012 over het verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Luigi de Magistris (2011/2098(IMM))
P7_TA(2012)0102A7-0074/2012

Het Europees Parlement,

–  gezien het verzoek van Luigi de Magistris om verdediging van zijn immuniteit in het kader van de procedure voor de rechtbank van Milaan (Italië), dat op 3 mei 2011 werd ingediend, en van de ontvangst waarvan op 9 mei 2011 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

–  Luigi de Magistris gehoord hebbende overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,

–  gezien de schriftelijke bewijsstukken die werden ingediend door Luigi de Magistris overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,

–  gezien de artikelen 8 en 9 van het Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

–  gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010 en 6 september 2011(1),

–  gezien artikel 68 van de Italiaanse grondwet,

–  gezien artikel 6, lid 3, en artikel 7 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0074/2012),

A.  overwegende dat een lid van het Europees Parlement, Luigi de Magistris, een verzoek om verdediging van zijn parlementaire immuniteit heeft ingediend in verband met een bij een Italiaanse rechtbank aangespannen rechtszaak;

B.  overwegende dat het verzoek van Luigi de Magistris betrekking heeft op een dagvaarding voor de rechtbank van Milaan die aan hem is betekend namens de heer Giancarlo Pittelli in verband met uitlatingen van Luigi de Magistris in zijn in april 2010 gepubliceerde boek Assalto al PM, storia di un cattivo magistrato („Aanval op het Openbaar Ministerie, geschiedenis van een slechte magistraat”);

C.  overwegende dat er, volgens de dagvaarding, in uitlatingen in het boek sprake is van smaad, waarop een eis tot schadevergoeding is ingediend;

D.  overwegende dat het boek werd gepubliceerd toen Luigi de Magistris lid van het Europees Parlement was, na verkozen te zijn tijdens de verkiezingen voor het Europees Parlement van 2009;

E.  overwegende dat, overeenkomstig artikel 8 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, tegen de leden van het Europees Parlement geen opsporing kan plaatsvinden, en zij niet kunnen worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht, en overwegende dat, overeenkomstig artikel 9 van dit Protocol, de leden op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;

F.  overwegende dat Luigi de Magistris naar zowel artikel 8 als artikel 9 van het Protocol verwijst, maar overwegende dat artikel 9 gezien artikel 68 van de Italiaanse grondwet niet relevant is, en hij zich dan ook kennelijk uitsluitend op artikel 8 baseert;

G.  overwegende dat overeenkomstig de gangbare praktijk bij het Parlement, het feit dat een privaatrechtelijke of bestuursrechtelijke procedure is ingeleid of dat bepaalde aspecten ervan onder het privaat- of bestuursrecht vallen, er niet noodzakelijkerwijs toe leidt dat de door dat artikel verleende immuniteit niet van toepassing is;

H.  overwegende dat de feiten in deze zaak, zoals deze blijken uit de dagvaarding en de door Luigi de Magistris bij de Commissie juridische zaken ingediende schriftelijke bewijsstukken, erop wijzen dat de uitlatingen niet rechtstreeks en duidelijk verband houden met de uitvoering door Luigi de Magistris van zijn taken als lid van het Europees Parlement;

I.  overwegende dat Luigi de Magistris bij de publicatie van het boek in kwestie bijgevolg niet handelde in de uitoefening van zijn functie als lid van het Europees Parlement;

1.  besluit de immuniteit en de voorrechten van Luigi de Magistris niet te verdedigen;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van de Italiaanse Republiek en aan Luigi de Magistris.

(1) Zaak 101/63 Wagner v Fohrmann en Krier [1964] Jurispr. 195, zaak 149/85 Wybot v Faure e.a. [1986] Jurispr. 2391, zaak T-345/05 Mote v Parlement [2008] Jurispr. II-2849, gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07 Marra v De Gregorio en Clemente [2008] Jurispr. I-7929, zaak T-42/06 Gollnisch v Parlement [2010] Jurispr. II-1135 en zaak C-163/10 Patriciello (nog niet gepubliceerd in Jurispr.).


Verzoek om verdediging van de parlementaire immuniteit van de heer Luigi de Magistris
PDF 111kWORD 35k
Besluit van het Europees Parlement van 29 maart 2012 over het verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Luigi De Magistris (2011/2189(IMM))
P7_TA(2012)0103A7-0075/2012

Het Europees Parlement,

–  gezien het verzoek van Luigi De Magistris om verdediging van zijn immuniteit in het kader van de procedure voor de rechtbank van Lamezia (Italië), dat op 20 juli 2011 werd ingediend, en van de ontvangst waarvan op 12 september 2011 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,

–  na Luigi de Magistris te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,

–  gezien de schriftelijke bewijsstukken die werden ingediend door Luigi De Magistris overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,

–  gezien de artikelen 8 en 9 van het Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

–  gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008, 19 maart 2010 en 6 september 2011(1),

–  gezien artikel 68 van de Italiaanse grondwet,

–  gezien artikel 6, lid 3, en artikel 7 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0075/2012),

A.  overwegende dat een lid van het Europees Parlement, Luigi De Magistris, een verzoek om verdediging van zijn parlementaire immuniteit heeft ingediend in verband met een rechtszaak aangespannen bij een Italiaanse rechtbank;

B.  overwegende dat het verzoek van Luigi De Magistris betrekking heeft op een dagvaarding voor de rechtbank van Lamezia die aan hem is betekend namens de heer Antonio Saladino in verband met uitlatingen van Luigi De Magistris in een op 9 maart 2011 in de Italiaanse krant Il Fatto Quotidiano gepubliceerd interview;

C.  overwegende dat er, volgens de dagvaarding, in uitlatingen in het interview sprake is van smaad, waarop een eis tot schadevergoeding is ingediend;

D.  overwegende dat de verklaringen werden afgelegd en het interview werd gepubliceerd toen Luigi de Magistris lid van het Europees Parlement was, na verkozen te zijn tijdens de verkiezingen voor het Europees Parlement van 2009;

E.  overwegende dat, overeenkomstig artikel 8 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, tegen de leden van het Europees Parlement geen opsporing kan plaatsvinden, en zij niet kunnen worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht, en dat overeenkomstig artikel 9 van het Protocol de leden op hun eigen grondgebied, de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend;

F.  overwegende dat Luigi de Magistris zowel artikel 8 als artikel 9 van het Protocol aanhaalt, maar omdat artikel 9 niet relevant is wegens artikel 68 van de Italiaanse grondwet, beroept hij zich kennelijk alleen op artikel 8;

G.  overwegende dat overeenkomstig de gangbare praktijk bij het Parlement, het feit dat een privaatrechtelijke of bestuursrechtelijke procedure is ingeleid of dat bepaalde aspecten ervan onder het privaat- of bestuursrecht vallen, er niet noodzakelijkerwijs toe leidt dat de door dat artikel verleende immuniteit niet van toepassing is;

H.  overwegende dat de feiten in deze zaak, zoals deze blijken uit de dagvaarding en de door Luigi de Magistris bij de Commissie juridische zaken ingediende schriftelijke bewijsstukken, erop wijzen dat de uitlatingen geen rechtstreeks en duidelijk verband houden met de uitvoering door Luigi de Magistris van zijn taken als lid van het Europees Parlement;

I.  overwegende dat Luigi De Magistris bij de aflegging van de verklaringen in kwestie bijgevolg niet handelde in de uitoefening van zijn functie als lid van het Europees Parlement;

1.  besluit de immuniteit en de voorrechten van Luigi De Magistris niet te verdedigen;

2.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van de Italiaanse Republiek en aan Luigi De Magistris.

(1) Zaak 101/63 Wagner v Fohrmann en Krier [1964] Jurispr. 195, zaak 149/85 Wybot v Faure e.a. [1986] Jurispr. 2391, zaak T.-345/05 Mote v Parlement [2008] Jurispr. II-2849, gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07 Marra v De Gregorio en Clemente [2008] Jurispr. I-7929, zaak T-42/06 Gollnisch v Parlement [2010] Jurispr. II-1135 en zaak C-163/10 Patriciello (nog niet gepubliceerd in Jurispr.).


Europees Vluchtelingenfonds 2008-2013 ***II
PDF 204kWORD 34k
Resolutie
Bijlage
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 29 maart 2012 over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking nr. 573/2007/EG tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2008-2013 als onderdeel van het algemeen programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen” (06444/2/2012 – C7-0072/2012 – 2009/0127(COD))
P7_TA(2012)0104A7-0063/2012

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (06444/2/2012 – C7-0072/2012),

–  gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2009)0456),

–  gezien artikel 294, lid 7, en artikel 78, lid 2, onder g) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrond,

–  gezien de artikelen 72 en 37 van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0063/2012),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.  hecht zijn goedkeuring aan de verklaring die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;

3.  neemt kennis van de verklaring van de Raad en de verklaring van de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie zijn gevoegd;

4.  constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

5.  verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

6.  verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

7.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE

Verklaring van het Europees Parlement

Het Europees Parlement verklaart dat met het regelgevend gedeelte van dit Besluit een concrete invulling wordt gegeven aan het solidariteitsbeginsel, in die zin dat daarin nieuwe financiële prikkels worden geboden om hervestiging door de lidstaten aan te moedigen. Met het oog op een onverwijlde vaststelling van het besluit stemt het Europees Parlement bij wijze van compromis in met de huidige bewoordingen daarvan, waarbij artikel 80 VWEU uitsluitend in een van de overwegingen expliciet wordt genoemd. Het Europees Parlement bekrachtigt dat de vaststelling van onderhavig besluit de beschikbare rechtsgrondslagen onverlet laat, met name wat betreft het toekomstige gebruik van artikel 80 VWEU.

Verklaring van de Raad

Dit besluit laat de onderhandelingen over het toekomstig meerjarig financieel kader voor 2014-2020 onverlet en derhalve ook de onderhandelingen over „het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Fonds voor asiel en migratie” voor de periode 2014-2020 (COM(2011)0751), inclusief het al dan niet opnemen van onder meer op geografische criteria gebaseerde specifieke gemeenschappelijke EU-hervestigingsprioriteiten in de verordening betreffende het Fonds voor asiel en migratie voor 2014-2020.

Verklaring van de Commissie

De Commissie steunt de definitieve tekst, in een geest van compromis en met het oog op een onverwijlde vaststelling van het voorstel; een en ander doet echter geen afbreuk aan haar initiatiefrecht met betrekking tot de keuze van de rechtsgrondslagen, met name wat betreft het toekomstige gebruik van artikel 80 VWEU.

(1) PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 161.


Controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik ***II
PDF 195kWORD 31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 29 maart 2012 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 428/2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (18144/1/2011 – C7-0070/2012 – 2010/0262(COD))
P7_TA(2012)0105A7-0078/2012

(Gewone wetgevingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (18144/1/2011 – C7-0070/2012),

–  gezien de bijdrage die het Portugese parlement heeft ingediend over het ontwerp van wetgevingshandeling,

–  gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0509),

–  gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 72 van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie internationale handel (A7-0078/2012),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;

2.  constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

4.  verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

(1) Aangenomen teksten van 13.9.2011, P7_TA(2011)0345.


OTC-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters ***I
PDF 198kWORD 58k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 29 maart 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (COM(2010)0484 – C7-0265/2010 – 2010/0250(COD))
P7_TA(2012)0106A7-0223/2011

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0484),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0265/2010),

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 8 december 2010(1),

–  gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 13 januari 2011(2),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 21 maart 2012 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie juridische zaken (A7-0223/2011),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast(3);

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 29 maart 2012 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters

P7_TC1-COD(2010)0250


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr. 648/.....)

(1) PB C 54 van 19.2.2011, blz. 44.
(2) PB C 57 van 23.2.2011, blz. 1.
(3) Dit standpunt vervangt de op 5 juli 2011 aangenomen amendementen (Aangenomen teksten P7_TA(2011)0310).


Minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (elektromagnetische velden) ***I
PDF 287kWORD 34k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 29 maart 2012 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2004/40/EG betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (elektromagnetische velden) (achttiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (COM(2012)0015 – C7-0020/2012 – 2012/0003(COD))
P7_TA(2012)0107A7-0042/2012

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0015),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 153, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0020/2012),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 22 februari 2012(1),

–  na raadpleging van het Comité van de Regio's,

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 7 maart 2012 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0042/2012),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 29 maart 2012 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2012/…/EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2004/40/EG betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (elektromagnetische velden) (18e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)

P7_TC1-COD(2012)0003


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2012/11/EU.)

(1) Nog niet in het Publicatieblad verschenen.


Administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen *
PDF 246kWORD 99k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 29 maart 2012 over het voorstel voor een verordening van de Raad over administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen (COM(2011)0730 – C7-0447/2011 – 2011/0330(CNS))
P7_TA(2012)0108A7-0044/2012

(Bijzondere wetgevingsprocedure – raadpleging)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2011)0730),

–  gezien artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0447/2011),

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0044/2012),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;

3.  verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.  wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 2 bis (nieuw)
(2 bis)  De oprichting van een Europese belastingunie moet een verdergaande, snelle, efficiënte, gebruiksvriendelijke en, voor zover mogelijk, automatische uitwisseling van informatie tussen de lidstaten omvatten ten einde de strijd tegen belastingontduiking te verbeteren.
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 11
(11)  Terugmelding is een geschikte manier om te verzekeren dat de kwaliteit van de uitgewisselde inlichtingen constant verbetert. Daarom dient een kader voor terugmelding te worden opgezet.
(11)  Terugmelding is een geschikte manier om te verzekeren dat de kwaliteit van de uitgewisselde inlichtingen constant verbetert en om bureaucratische processen te vereenvoudigen. Daarom dient een kader voor terugmelding te worden opgezet.
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 14 bis (nieuw)
(14 bis)  Persoonsgegevens die in overeenstemming met deze verordening worden verwerkt, worden niet langer bewaard dan noodzakelijk, overeenkomstig de toepasselijke nationale en uniale wetgeving.
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 19
(19)  Ten behoeve van een effectieve toepassing van deze verordening kan het noodzakelijk zijn de reikwijdte te beperken van bepaalde rechten en verplichtingen die zijn vastgesteld in Richtlijn 95/46/EG, in het bijzonder de in artikel 10, artikel 11, lid 1, en de artikelen 12 en 21 omschreven rechten, ter vrijwaring van de in artikel 13, lid 1, onder e), van die richtlijn bedoelde belangen, rekening houdende met de potentiële inkomstenderving voor de lidstaten en het cruciale belang van de onder deze verordening vallende gegevens voor een efficiënte fraudebestrijding. De lidstaten moeten de verplichting hebben deze beperkingen toe te passen voor zover zij noodzakelijk en evenredig zijn.
(19)  Ten behoeve van een effectieve toepassing van deze verordening kan het noodzakelijk zijn de reikwijdte te beperken van bepaalde rechten en verplichtingen die zijn vastgesteld in Richtlijn 95/46/EG, in het bijzonder de in artikel 10, artikel 11, lid 1, en de artikelen 12 en 21 omschreven rechten, ter vrijwaring van de in artikel 13, lid 1, onder e), van die richtlijn bedoelde belangen, rekening houdende met de potentiële inkomstenderving voor de lidstaten en het cruciale belang van de onder deze verordening vallende gegevens voor een efficiënte fraudebestrijding. De lidstaten moeten de verplichting hebben deze beperkingen toe te passen voor zover zij noodzakelijk en evenredig zijn. Gezien de noodzaak om bewijsmateriaal te bewaren in gevallen van vermoedens van fiscale onregelmatigheden of van fraude, en om belemmering van de juiste beoordeling van de naleving van de accijnswetgeving te vermijden, moet het mogelijk zijn om daar waar noodzakelijk de verplichtingen van de overheidsdienst die met de verwerking van de gegevens is belast en de rechten van de betrokkene met betrekking tot het verstrekken van informatie, de toegang tot de gegevens en de publicatie van verwerkingshandelingen in het kader van de uitwisseling van persoonsgegevens onder deze verordening te beperken.
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 20
(20)  Teneinde uniforme voorwaarden voor de uitvoering van de artikelen 8, 16, 19, 20, 21 en 34 van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en van de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren.
(20)  Teneinde uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, en voor het beschrijven van de belangrijkste categorieën gegevens die de lidstaten onder deze verordening kunnen uitwisselen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en van de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren.
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 20 bis (nieuw)
(20 bis)  Het verwerken van persoonsgegevens met betrekking tot overtredingen, strafrechtelijke veroordelingen of veiligheidsmaatregelen geschiedt in overeenstemming met artikel 8, lid 5, van Richtlijn 95/46/EG of artikel 10, lid 5, van Verordening (EG) nr. 45/2001.
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 22
(22)  Er moet worden voorzien in de follow-up en de evaluatie van de werking van deze verordening. Daarom wordt bepaald dat de lidstaten statistieken en andere gegevens moeten verzamelen en dat de Commissie periodieke rapporten moet opstellen.
(22)  Er moet worden voorzien in de follow-up en de evaluatie van de werking van deze verordening. Daarom wordt bepaald dat de lidstaten statistieken en andere gegevens moeten verzamelen en dat de Commissie periodieke rapporten moet opstellen. De door de lidstaten verzamelde gegevens en de door de Commissie opgestelde rapporten moeten jaarlijks aan zowel het Europees Parlement als de Raad ter beschikking worden gesteld.
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 25 bis (nieuw)
(25 bis)  De Commissie dient een nieuw btw- en accijnsforum op te richten, vergelijkbaar met het Gezamenlijk Forum voor verrekenprijzen (JTPF), waar bedrijven kwesties in verband met btw voor het bedrijfsleven en geschillen tussen lidstaten kunnen aankaarten.
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 3
3.  Het in lid 1 bedoelde verzoek kan een met redenen omkleed verzoek om een specifiek administratief onderzoek omvatten. Indien de aangezochte autoriteit van oordeel is dat geen administratief onderzoek nodig is, stelt zij de verzoekende autoriteit onverwijld in kennis van de redenen waarop zij haar oordeel baseert.
3.  Het in lid 1 bedoelde verzoek kan een met redenen omkleed verzoek om een specifiek administratief onderzoek omvatten.
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 5
5.  De aangezochte autoriteit kan de verzoekende autoriteit vragen om een rapport over de follow-upmaatregelen die de verzoekende lidstaat heeft genomen op basis van de verstrekte inlichtingen. Indien een dergelijk verzoek is gedaan, zendt de verzoekende autoriteit, zonder afbreuk te doen aan de in haar lidstaat geldende voorschriften inzake geheimhouding en gegevensbescherming, en mits dit geen onevenredige lasten veroorzaakt, zo spoedig mogelijk een dergelijk rapport.
5.  De aangezochte autoriteit kan de verzoekende autoriteit vragen om een rapport over de follow-upmaatregelen die de verzoekende lidstaat heeft genomen op basis van de verstrekte inlichtingen. Indien een dergelijk verzoek is gedaan, zendt de verzoekende autoriteit, zonder afbreuk te doen aan de in haar lidstaat geldende voorschriften inzake geheimhouding en gegevensbescherming, zo spoedig mogelijk een dergelijk rapport.
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Artikel 9 – lid 4
4.  Wanneer het ondoenlijk is om gebruik te maken van het document voor wederzijdse administratieve bijstand, kan de uitwisseling van berichten geheel of gedeeltelijk via andere middelen geschieden. In dergelijke uitzonderlijke gevallen dient het bericht vergezeld te gaan van een verklaring waarom het ondoenlijk was om gebruik te maken van het document voor wederzijdse administratieve bijstand.
4.  Wanneer het ondoenlijk is om gebruik te maken van het document voor wederzijdse administratieve bijstand, kan de uitwisseling van berichten geheel of gedeeltelijk via andere middelen geschieden. In dergelijke uitzonderlijke gevallen, daar waar de aangezochte autoriteit dit noodzakelijk acht, dient bij het bericht een verklaring te zijn gevoegd waarom het ondoenlijk was om gebruik te maken van het document voor wederzijdse administratieve bijstand.
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Artikel 13 – lid 1
1.  Met het oog op de uitwisseling van de voor de handhaving van de accijnswetgeving vereiste inlichtingen kunnen twee of meer lidstaten, op basis van een risicoanalyse, overeenkomen om ieder op zijn eigen grondgebied over te gaan tot gelijktijdige controles van de aangelegenheden, wat de accijnzen betreft, van een of meer marktdeelnemers of andere personen die voor die lidstaten een gemeenschappelijk of complementair belang vertegenwoordigen, wanneer dergelijke controles efficiënter lijken dan door slechts één lidstaat uitgevoerde controles.
1.  Ten einde de correcte toepassing van de accijnswetgeving veilig te stellen, kunnen twee of meer lidstaten, op basis van een risicoanalyse, en indien nodig, overeenkomen om ieder op zijn eigen grondgebied over te gaan tot gelijktijdige controles van de aangelegenheden, wat de accijnzen betreft, van een of meer marktdeelnemers of andere personen die voor die lidstaten een gemeenschappelijk of complementair belang vertegenwoordigen, wanneer dergelijke controles efficiënter lijken dan door slechts één lidstaat uitgevoerde controles.
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Artikel 15 – lid 4 – eerste alinea – onder a)
(a) de exacte categorieën inlichtingen die moeten worden uitgewisseld overeenkomstig artikel 15, lid 1;
(a) de exacte categorieën inlichtingen die moeten worden uitgewisseld overeenkomstig artikel 15, lid 1, met als doel het opstellen van een uitgebreide lijst van informatie, die twee keer per jaar wordt geactualiseerd teneinde deze aan te passen aan de nieuwe uitwisselingsbehoeften;
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 – lid 1 – tweede alinea
Zij kunnen daarvoor gebruik maken van het geautomatiseerde systeem waar dat systeem dergelijke inlichtingen kan verwerken.

Het verdient de voorkeur daarvoor gebruik te maken van het geautomatiseerde systeem waar dat systeem dergelijke inlichtingen kan verwerken.

Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Artikel 16 – lid 2
2.  De autoriteit die overeenkomstig lid 1 inlichtingen aan een andere autoriteit heeft doorgegeven, kan die andere autoriteit vragen om een rapport over de follow-upmaatregelen die de verzoekende lidstaat heeft genomen op basis van de verstrekte inlichtingen. Indien een dergelijk verzoek is gedaan, zendt de andere autoriteit, zonder afbreuk te doen aan de in haar lidstaat geldende voorschriften inzake geheimhouding en gegevensbescherming, en mits dit geen onevenredige administratieve lasten veroorzaakt, zo spoedig mogelijk een dergelijk rapport.
2.  De autoriteit die overeenkomstig lid 1 inlichtingen aan een andere autoriteit heeft doorgegeven, kan die andere autoriteit vragen om een rapport over de follow-upmaatregelen die de verzoekende lidstaat heeft genomen op basis van de verstrekte inlichtingen. Wanneer de autoriteit de informatie heeft doorgegeven na de ontdekking van een ongebruikelijke, maar economisch belangrijke onregelmatigheid, vraagt zij om een dergelijk rapport over vervolgmaatregelen. Indien een dergelijk verzoek is gedaan, zendt de andere autoriteit, zonder afbreuk te doen aan de in haar lidstaat geldende voorschriften inzake geheimhouding en gegevensbescherming, en mits dit geen onevenredige administratieve lasten veroorzaakt, zo spoedig mogelijk een dergelijk rapport.
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Artikel 19 – lid 2 – onder b)
(b) de naam en het adres van de marktdeelnemer of de plaats;
(b) de naam en het adres van de marktdeelnemer of de plaats of, in het geval van geregistreerde geadresseerden zoals bedoeld lid 1, onder a), punt ii), het adres dat door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van registratie is goedgekeurd;
Amendementen 19 en 20
Voorstel voor een verordening
Artikel 23
De verzoeken om bijstand, waaronder de verzoeken tot notificatie, en de bijgevoegde stukken mogen gesteld zijn in een door de aangezochte en de verzoekende autoriteit overeengekomen taal. Deze verzoeken dienen slechts vergezeld te gaan van een vertaling in de officiële taal of één van de officiële talen van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd wanneer deze autoriteit de behoefte aan een vertaling heeft gemotiveerd.

De verzoeken om bijstand, waaronder de verzoeken tot notificatie, en de bijgevoegde stukken mogen gesteld zijn in een door de aangezochte en de verzoekende autoriteit van te voren overeengekomen taal. Deze verzoeken dienen slechts vergezeld te gaan van een vertaling in de officiële taal of één van de officiële talen van de lidstaat waar de aangezochte autoriteit is gevestigd wanneer deze autoriteit de behoefte aan een vertaling naar behoren heeft gemotiveerd.

Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 – lid 3
3.  De bevoegde autoriteit van een lidstaat kan weigeren inlichtingen te verstrekken indien de verzoekende lidstaat op wettelijke gronden niet in staat is gelijksoortige inlichtingen te verstrekken.
Schrappen

Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Artikel 25 – lid 4
4.  Het verstrekken van inlichtingen kan worden geweigerd indien dit zou leiden tot de onthulling van een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of van een fabrieks- of handelswerkwijze of indien de onthulling ervan in strijd zou zijn met de openbare orde. Lidstaten mogen niet weigeren inlichtingen over een marktdeelnemer te verstrekken uitsluitend omdat deze inlichtingen bij een bank, een andere financiële instelling of een als vertegenwoordiger, agent of trustee optredende persoon berusten, of omdat zij betrekking hebben op eigendomsbelangen in een rechtspersoon.
4.  Het verstrekken van inlichtingen kan worden geweigerd indien dit aantoonbaar zou leiden tot de onthulling van een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of van een fabrieks- of handelswerkwijze of indien de onthulling ervan in strijd zou zijn met de openbare orde. Lidstaten mogen niet weigeren inlichtingen over een marktdeelnemer te verstrekken uitsluitend omdat deze inlichtingen bij een bank, een andere financiële instelling of een als vertegenwoordiger, agent of trustee optredende persoon berusten, of omdat zij betrekking hebben op eigendomsbelangen in een rechtspersoon.
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Artikel 28 – lid 2 – tweede alinea
De bevoegde autoriteit van de lidstaat die de inlichtingen verstrekt, staat evenwel toe dat deze inlichtingen in de lidstaat van de verzoekende autoriteit ook voor andere doeleinden worden gebruikt, indien de wetgeving van de lidstaat van de aangezochte autoriteit het gebruik van de inlichtingen voor soortgelijke doeleinden in die lidstaat toestaat.

De bevoegde autoriteit van de lidstaat die de inlichtingen verstrekt, kan evenwel toestaan dat deze inlichtingen in de lidstaat van de verzoekende autoriteit ook voor andere doeleinden worden gebruikt, indien de wetgeving van de lidstaat van de aangezochte autoriteit het gebruik van de inlichtingen voor soortgelijke doeleinden in die lidstaat toestaat.

Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Artikel 28 – lid 4 – eerste alinea
4.  Op de in deze verordening bedoelde opslag of uitwisseling van inlichtingen door lidstaten zijn de nationale bepalingen tot uitvoering van Richtlijn 95/46/EG van toepassing.
4.  Op de in deze verordening bedoelde verwerking van persoonsgegevensdoor lidstaten zijn de nationale bepalingen tot uitvoering van Richtlijn 95/46/EG van toepassing.
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Artikel 32 – lid 2
2.  Mits een derde land er zich juridisch toe verbonden heeft de bijstand te verlenen die nodig is om bewijsmateriaal bijeen te brengen omtrent het onregelmatige karakter van verrichtingen die strijdig lijken met de accijnswetgeving, kunnen krachtens deze verordening verkregen inlichtingen aan dat derde land worden meegedeeld, met de toestemming van de bevoegde autoriteiten die deze hebben verstrekt, in overeenstemming met hun nationale wetgeving, voor dezelfde doeleinden als waarvoor deze inlichtingen zijn verstrekt en met inachtneming van Richtlijn 95/46/EG, met name de bepalingen betreffende de doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen, en de nationale wettelijke maatregelen tot uitvoering van de richtlijn.
2.  Mits een derde land er zich juridisch toe verbonden heeft de bijstand te verlenen die nodig is om bewijsmateriaal bijeen te brengen omtrent het onregelmatige karakter van verrichtingen die strijdig lijken met de accijnswetgeving, kunnen krachtens deze verordening verkregen inlichtingen door een bevoegde autoriteit van een lidstaat aan dat derde land worden meegedeeld, met de toestemming van de bevoegde autoriteiten die deze hebben verstrekt, in overeenstemming met hun nationale wetgeving, voor dezelfde doeleinden als waarvoor deze inlichtingen zijn verstrekt en met inachtneming van Richtlijn 95/46/EG, met inbegrip van de bepalingen betreffende de doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen, en de nationale wettelijke maatregelen tot uitvoering van de richtlijn.
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Artikel 34 – lid 1
1.  De lidstaten en de Commissie onderzoeken en evalueren de toepassing van deze verordening. Te dien einde stelt de Commissie regelmatig een bondig overzicht van de ervaringen van de lidstaten op, teneinde de bij deze verordening ingestelde regeling beter te laten functioneren.
1.  De lidstaten en de Commissie onderzoeken en evalueren de toepassing van deze verordening. Te dien einde maakt de Commissie regelmatig een vergelijking en een analyse van de ervaringen van de lidstaten, teneinde de bij deze verordening ingestelde regeling beter te laten functioneren.
Amendement 27
Voorstel voor een verordening
Artikel 34 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis. De Commissie doet het Europees Parlement en de Raad voor 31 december 2012 een rapport over fraude op het gebied van accijnzen toekomen, met indien toepasselijk voorstellen voor wijzigingen aan deze verordening.

Amendement 28
Voorstel voor een verordening
Artikel 34 – lid 2 – tweede alinea
Teneinde de doeltreffendheid van deze regeling voor administratieve samenwerking bij de handhaving van de accijnswetgeving en de bestrijding van accijnsontduiking en -fraude te beoordelen, kunnen de lidstaten de Commissie ook andere dan de in de eerste alinea bedoelde beschikbare inlichtingen verstrekken.

Teneinde de doeltreffendheid van deze regeling voor administratieve samenwerking bij de handhaving van de accijnswetgeving en de bestrijding van accijnsontduiking en -fraude te beoordelen, verstrekken de lidstaten de Commissie ook andere dan de in de eerste alinea bedoelde beschikbare inlichtingen.

Amendement 29
Voorstel voor een verordening
Artikel 37
Om de vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening, dient de Commissie, met name op basis van de door de lidstaten verstrekte inlichtingen, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van deze verordening.

Om de drie jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening, dient de Commissie, met name op basis van de door de lidstaten verstrekte inlichtingen, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van deze verordening.


Raming van de ontvangsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2013
PDF 129kWORD 54k
Resolutie van het Europees Parlement van 29 maart 2012 over de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2013 (2012/2006(BUD))
P7_TA(2012)0109A7-0062/2012

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(1), en met name artikel 31 daarvan,

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(2),

–  gezien zijn resolutie van 16 februari 2012 over de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2013 – afdelingen I, II, IV, V, VI, VII, VIII, IX en X(3),

–  gezien het verslag van de secretaris-generaal aan het Bureau met het oog op de opstelling van het voorontwerp van raming van het Parlement voor het begrotingsjaar 2013,

–  gezien het voorontwerp van raming, opgesteld door het Bureau op 12 maart 2012, overeenkomstig artikel 23, lid 7, en artikel 79, lid 1, van het Reglement,

–  gezien de ontwerpraming, opgesteld door de Begrotingscommissie overeenkomstig artikel 79, lid 2, van het Reglement van het Parlement,

–  gezien artikel 79 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0062/2012),

A.  overwegende dat in het meerjarig financieel kader (MFK) voor de begroting van de Unie voor 2013 is voorzien in een maximum in rubriek 5 van 9 181 miljoen EUR in lopende prijzen(4);

B.  overwegende dat de toetreding van Kroatië een impact op de begroting van het Parlement voor 2013 zal hebben, namelijk door de middelen voor de nieuwe leden en de aanwerving van personeel;

C.  Overwegende, kennis nemende van de brief d.d. 23 januari 2012 van commissaris Lewandowski aan de voorzitters van de Unie-instellingen, dat nu de overheidsschulden zorgen voor een zware last en er een soberheidsbeleid wordt gevoerd om de nationale begrotingen op orde te krijgen, het Parlement blijk moet geven van verantwoordelijkheid en terughoudendheid op budgettair gebied;

D.  overwegende dat het bijzonder belangrijk is dat de Begrotingscommissie en het Bureau overeenkomstig de artikelen 23 en 79 van het Reglement gedurende de volledige jaarlijkse begrotingsprocedure nauw blijven samenwerken;

E.  overwegende dat de voorrechten van de plenaire vergadering met betrekking tot de vaststelling van de raming en de definitieve begroting overeenkomstig het Verdrag en het Reglement volledig van kracht blijven;

F.  overwegende dat er op 6 maart en 13 maart 2012 vooroverleg en overleg heeft plaatsgevonden tussen delegaties van het Bureau en de Begrotingscommissie;

Het algemene kader en de begroting als geheel

1.  is tevreden met het feit dat het Bureau en de Begrotingscommissie tijdens de lopende begrotingsprocedure goed samenwerken en met het akkoord dat tijdens het overleg van 13 maart 2012 is bereikt;

2.  is van mening dat de werklocaties van het Parlement beperkt moeten worden tot één zetel voor leden en ambtenaren; verzoekt de Raad rekening te houden met de al meermaals geuite vraag van het Parlement en de burgers van de Unie om de vastlegging van één enkele zetel voor leden en ambtenaren, die nog eens herhaald wordt in paragraaf 7 van zijn resolutie van 16 februari 2012 over de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2013 (alle afdelingen behalve die van de Commissie);

3.  merkt op dat de secretaris-generaal in zijn verslag aan het Bureau een bedrag voor het voorontwerp van raming voor de begroting 2013 voorstelt van 1 768 731 441 EUR; merkt op dat het voorgestelde verhogingspercentage 2,96% bedraagt ten opzichte van de begroting 2012;

4.  is tevreden met de inspanningen die zijn geleverd om een realistische raming op te stellen en neemt kennis van het feit dat het Bureau bereid is meer te besparen dan oorspronkelijk in het verslag van de secretaris-generaal werd voorgesteld; benadrukt dat het doel van alle begrotingsonderhandelingen maximale efficiëntie moet zijn; stelt het totaalbedrag van de raming voor 2013 overeenkomstig het akkoord dat tijdens het overleg van 13 maart 2012 tussen het Bureau en de Begrotingscommissie is bereikt, vast op 1 759 391 671 EUR, wat – met uitsluiting van de kosten van de toetreding van Kroatië – overeenkomt met een toename van 1,9% ten opzichte van de begroting voor 2012; dringt aan op de noodzaak van nauwgezet begrotingstoezicht, nauwe samenwerking met de Begrotingscommissie en identificatie van bijkomende mogelijke besparingen in de loop van deze begrotingsprocedure;

Specifieke kwesties

5.  is tevreden met de voorgestelde besparingen met betrekking tot de verplaatsingen van het personeel en als gevolg van herschikkingen in de personeelsformatie;

6.  is ingenomen met de besparingen van ongeveer 3,5 miljoen EUR in verband met assistentie aan de leden, zoals voorgesteld in het verslag van de secretaris-generaal aan de leden van het Bureau over het voorontwerp van raming van het Europees Parlement voor begrotingsjaar 2013; merkt op dat bij deze besparingen de uitvoering van de uitgaven van dit begrotingsonderdeel in 2011 in aanmerking worden genomen;

7.  wijst op plannen voor een informatiecampagne voor de verkiezingen van 2014; wenst tijdig nadere informatie te ontvangen;

8.  is tevreden met het in 2011 door de secretaris-generaal genomen initiatief waarbij een reorganisatie wordt voorgesteld van de vertalings- en vertolkingsactiviteiten; is van mening dat dit initiatief tot aanzienlijke besparingen in de begroting 2012 zal leiden en vraagt dat het in 2013 wordt voortgezet; verdedigt evenwel het principe van meertaligheid en wijst op het unieke karakter van het Parlement wat vertolkings- en vertalingsbehoeften betreft; benadrukt verder het belang van interinstitutionele samenwerking op dit gebied;

9.  dringt er bij de administratie op aan een onafhankelijke evaluatie van de begroting van het Parlement uit te voeren, om in alle begrotingslijnen besparingsmogelijkheden te identificeren, en deze evaluatie uiterlijk in september 2012 voor te leggen aan de Begrotingscommissie; herinnert de secretaris-generaal en het Bureau aan zijn verzoek om de actuele stand van zaken met betrekking tot het verslag uit 2002 van de secretaris-generaal aan het Bureau over de kosten van handhaving van drie werklocaties; herinnert de secretaris-generaal en het Bureau verder aan zijn verzoek om hiervoor zo spoedig mogelijk een werkgroep op te richten; is van mening dat deze groep onder andere de vaststellingen van het gevraagde rapport over de reizen van de leden, dat af moet zijn op 31 maart 2012, de resultaten van een vergelijkend onderzoek van de begroting van een representatieve staal van parlementen van lidstaten en van de begroting van het Amerikaanse Congres en de financiering van het gebouwenbeleid moet bespreken; herinnert eraan dat aan de conclusies van de groep onverwijld gevolg moet worden gegeven;

10.  vraagt een verslag over de besparingen die bij de uitvoering van de begroting 2012 zijn gerealiseerd overeenkomstig de verzoeken om besparingen in zijn standpunt van 26 oktober 2011 inzake de ontwerpbegroting 2012 als gewijzigd door de Raad - alle afdelingen(5); verwacht dat dit rapport uiterlijk 31 augustus 2013 aan de Begrotingscommissie wordt toegezonden;

11.  wijst erop bereid te zijn actief mee te werken om de begrotingsdiscipline te handhaven door alle begrotingslijnen voor reizen te bevriezen en geen enkele van de individuele vergoedingen van de leden te indexeren tot het einde van de legislatuur;

12.  neemt kennis van de toegenomen activiteiten van de leden in niet-wetgevende werkzaamheden, als vastgelegd in het Reglement, waarmee aanzienlijke personele en financiële middelen van het Parlement en andere Unie-instellingen gemoeid zijn; vraagt het Bureau en de secretaris-generaal een analyse van deze situatie uit te voeren voordat de begroting van het Parlement voor 2013 wordt aangenomen, en aan te geven op welke manieren deze toegenomen lasten aan banden kunnen worden gelegd;

13.  is van mening dat een bijkomende reorganisatie van de werkmethoden van het Parlement moet worden overwogen; herhaalt dat aanzienlijke bezuinigingen kunnen worden behaald door ervoor te zorgen dat het Parlement één zetel heeft; benadrukt dat het Parlement het recht moet hebben te beslissen over zijn eigen werkmethodes; verzoekt de secretaris-generaal een voorstel uit te werken voor een herziening van de agenda van commissievergaderingen en reizen van delegaties; verzoekt de secretaris-generaal voorts andere mogelijkheden te onderzoeken voor toekomstige besparingen bij delegaties; verzoekt de administratie, als dergelijke veranderingen kunnen worden gerealiseerd in 2012, de Begrotingscommissie een overzicht te bezorgen van de besparingen die in 2012 op de terreinen in kwestie zijn gerealiseerd;

14.  merkt op dat een groot bedrag aan kredieten wordt voorgesteld voor de voortzetting van de meerjarenstrategie op het gebied van ICT; begrijpt dat het een aantal jaren kan duren vóór de projecten die momenteel lopen, voltooid zijn; is tevreden met de start van het e-commissie-programma; begrijpt dat momenteel een proefversie loopt van het e-vergaderingen-programma; vraagt meer informatie over de mogelijke kosten van dit programma en over het tijdstip wanneer het volledig zal zijn uitgevoerd; vraagt dat een kosten-batenanalyse wordt voorgelegd aan de Begrotingscommissie van het project inzake papierloze vergaderingen; moedigt zijn administratie aan het beleid voort te zetten dat erop is gericht de leden in staat te stellen effectieve, op nieuwe technologie gebaseerde instrumenten te gebruiken en het wetgevingsproces effectiever te ondersteunen, met name door het kennisbeheersysteem (Knowledge Management System) operationeel te maken; vraagt eveneens dat er meer gebruik wordt gemaakt van videovergaderen, wat de kosten voor reizen van zowel leden als personeel nog zou kunnen verlagen;

15.  merkt op dat de oprichting van een Directoraat ondersteuning van de democratie bedoeld is om de synergie te bevorderen tussen de diverse interne diensten die zich met kwesties in verband met democratie bezighouden; verwacht dat het genomen besluit de organisatie van de diensten transparanter, coherenter en efficiënter zal maken; benadrukt het feit dat deze reorganisatie van diensten geen gevolgen mag hebben voor de begroting;

16.  neemt kennis van de bepalingen van de verordening betreffende de financiering van politieke partijen(6); is bezorgd over het feit dat „de beginselen waarop de Europese Unie rust, namelijk vrijheid, democratie, eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, en de rechtsstaat” niet volledig in acht worden genomen; dringt erop aan dat het Parlement alleen financiering verstrekt aan partijen die de grondbeginselen van de Unie en het Handvest van de Grondrechten nauwgezet eerbiedigen; vraagt daarom dat deze bepalingen dienovereenkomstig gewijzigd worden;

17.  is gelet op de uitgaven die in 2011 en 2010 zijn gedaan en de nodige begrotingsbeperkingen tijdens de crisis van mening dat alle kredieten voor 2013 moeten worden bevroren en streng moeten worden bewaakt;

18.  stelt vast dat de reserve van 3 miljoen EUR voor prioritaire projecten in ontwikkeling (hoofdstuk 10 6) naar aanleiding van het akkoord dat tijdens het overleg van 13 maart 2012 tussen het Bureau en de Begrotingscommissie is bereikt, uit de raming is verwijderd;

19.  merkt op dat het bedrag dat in het voorontwerp van raming wordt voorgesteld voor de kredieten voor de EMAS-reserve, aanzienlijk is gestegen ten opzichte van 2012; vraagt dat uiterlijk in augustus 2012 een gedetailleerde verklaring voor deze stijging wordt verstrekt;

Gebouwen

20.  beseft dat het KAD-project een grote onderneming is voor het Parlement en wijst erop dat dit project tot doel heeft de administratieve diensten van het Parlement in Luxemburg efficiënter te organiseren en aldus tot synergie te komen; vreest dat verdere vertragingen in het project tot aanzienlijke bijkomende kosten kunnen leiden; vraagt daarom dat de Begrotingscommissie zo snel mogelijk actuele informatie wordt verstrekt over het tijdschema van het project tot de voltooiing ervan (die gepland is voor 2017, op zijn laatst), de evolutie van de geraamde kosten voor het KAD I- en KAD II-project sinds 2008 in vergelijking met de oorspronkelijke schattingen, de vooruitgang van de werkzaamheden en alle eventuele onverwachte nieuwe ontwikkelingen; is van mening dat bij het creëren van nieuwe, specifiek voor dit project bedoelde posten een goed evenwicht moet worden gevonden tussen posten die beperkt zijn tot de duur van het project en permanente posten; beklemtoont voorts dat er rekening moet worden gehouden met mogelijke veranderingen en vraagt met aandrang om te worden geraadpleegd vooraleer er besluiten worden genomen over een verhoging van de financiering voor het project of de oprichting van nieuwe posten;

21.  is tevreden met de herziening van de geraamde werkingskosten van het Huis van de Europese geschiedenis; neemt kennis van het feit dat de begroting 2013 een aanzienlijke verhoging zal vertonen in de financiering hiervan, doordat de opening ervan is gepland voor 2014; is bezorgd over de geraamde ontwikkelingskosten en vraagt daarom dat de minimumkosten strikt worden aangehouden en dat de cijfers in de ramingen niet worden overschreden; is van mening dat het Parlement moet zoeken naar andere financieringsbronnen dan zijn eigen begroting; verwacht voorts, onder verwijzing naar de brief van de voorzitter van de Commissie van 28 september 2011, dat uiterlijk in augustus 2013 een concreet akkoord over cofinanciering van de werkingskosten wordt ondertekend;

22.  merkt op dat in de raming wordt gevraagd om een verhoging met 22 % ten opzichte van 2012 voor de tenuitvoerlegging van een „beleid van versterkt onderhoud”; vraagt de secretaris-generaal meer details over dit beleid en de manier waarop de voorgestelde kredieten zullen worden gebruikt; begrijpt dat bepaalde gebouwen moeten worden gerenoveerd; vraagt evenwel gedetailleerdere informatie over de timing en de kosten van het renovatiebeleid;

o
o   o

23.  stelt de raming voor het begrotingsjaar 2013 vast;

24.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en de raming te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
(2) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0050.
(4) Het maximum van rubriek 5 omvat de bijdrage van het personeel aan de pensioenregeling.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0461.
(6) Verordening (EG) nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau (PB L 297 van 15.11.2003, blz. 1).


Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: Aanvraag EGF /2011/006 ES/Bouw van gebouwen Comunidad Valenciana, Spanje
PDF 210kWORD 40k
Resolutie
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 29 maart 2012 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2011/006 ES/Bouw van gebouwen Comunidad Valenciana, Spanje) (COM(2012)0053 – C7-0044/2012 – 2012/2023(BUD))
P7_TA(2012)0110A7-0066/2012

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0053 – C7-0044/2012),

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28 hiervan,

–  gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering(2) (EFG-verordening),

–  gezien de trialoogprocedure overeenkomstig punt 28 van het IIA van 17 mei 2006,

–  gezien het schrijven van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0066/2012),

A.  overwegende dat de Europese Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen ondervinden, en hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt;

B.  overwegende dat het EFG sinds 1 mei 2009 ook is opengesteld voor aanvragen om bijstand voor werknemers die zijn ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis;

C.  overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd op het overleg van 17 juli 2008, en met eerbiediging van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om middelen beschikbaar te stellen uit het EFG;

D.  overwegende dat Spanje om steun heeft verzocht in verband met 1138 gedwongen ontslagen, waarbij voor alle betrokkenen om steun wordt gevraagd, bij 513 bedrijven die vallen onder afdeling 41 van de NACE Rev. 2 („Bouw van gebouwen”)(3) in de NUTS II-regio Comunidad Valenciana (ES52) in Spanje,

E.  overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit van de EFG-verordening,

1.  verzoekt de betrokken instellingen de nodige maatregelen te nemen om de procedurele en budgettaire regelingen te verbeteren teneinde de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; waardeert de verbeterde procedure die de Commissie heeft aangenomen naar aanleiding van het verzoek van het Parlement voor het versnellen van de toekenning van subsidies, met als doel de begrotingsautoriteit de beoordeling door de Commissie van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag voor te leggen samen met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG; hoopt dat verdere verbeteringen aan de procedure zullen worden opgenomen in de nieuwe verordening betreffende het Europees Fonds voor aanpassing aan de globaliseringen (2014-220)n en dat grotere doelmatigheid, transparantie en zichtbaarheid van het EFG zullen worden bereikt;

2.  brengt in herinnering dat de instellingen zich ertoe verbonden hebben een soepele en snelle procedure te garanderen voor de goedkeuring van de besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, met als doel tijdelijk en eenmalig individuele steun te verlenen om werknemers te helpen die als gevolg van de globalisering en de financiële en economische crisis werkloos geworden zijn; benadrukt de rol die het EFG kan vervullen om ontslagen werknemers te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt;

3.  beklemtoont dat er overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening op moet worden toegezien dat het EFG de langdurige terugkeer van ontslagen werknemers op de arbeidsmarkt steunt; herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens hun nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, noch van maatregelen ter herstructurering van bedrijven of bedrijfstakken;

4.  wijst erop dat de informatie die is verstrekt over het gecoördineerde pakket met op het individu afgestemde diensten die door het EFG moeten worden gefinancierd, gegevens bevat over de complementariteit met acties die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in zijn jaarverslagen ook een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen;

5.  is verheugd over het feit dat er, na herhaalde verzoeken van het Parlement, 50 000 000 EUR aan betalingskredieten is opgenomen onder begrotingslijn 04 05 01 van het EFG in de begroting voor 2012; herinnert eraan dat het EFG gecreëerd is als afzonderlijk specifiek instrument met eigen doelstellingen en termijnen, en dat het bijgevolg ook een specifieke toewijzing verdient, waardoor wordt voorkomen dat er, zoals in het verleden, bedragen worden overgeschreven uit andere begrotingslijnen, hetgeen schadelijk kan zijn voor de verwezenlijking van de beleidsdoelen van het EFG;

6.  is ingenomen met het feit dat het gecoördineerd pakket van maatregelen een „toezichtsregeling voor gelijke kansen” omvat, die moet waarborgen dat alle persoonlijke of familiale belemmeringen uit de weg worden geruimd die de werknemers voor wie steun wordt aangevraagd verhinderen aan de maatregelen deel te nemen;

7.  betreurt het besluit van de Raad om de „crisisafwijking”, die een verhoging van het percentage van medefinanciering door de Unie tot 65% van de kosten van het programma mogelijk zou maken, niet te verlengen voor aanvragen die na 31 december 2011 worden ingediend, en roept de Raad op deze maatregel onverwijld weer in te voeren;

8.  hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

9.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

10.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2011/006 ES/Bouw van gebouwen Comunidad Valenciana, Spanje)

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2012/261/EU.)

(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(2) PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.
(3) Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).


Wijziging van het Reglement in verband met de gewijzigde betrekkingen tussen het Europees Parlement en de instellingen die de nationale regeringen vertegenwoordigen
PDF 199kWORD 49k
Besluit van het Europees Parlement van 29 maart 2012 tot wijziging van het Reglement in verband met de gewijzigde betrekkingen tussen het Europees Parlement en de instellingen die de nationale regeringen vertegenwoordigen na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon (2011/2266(REG))
P7_TA(2012)0111A7-0039/2012

Het Europees Parlement,

–  gezien de brief van zijn Voorzitter d.d. 4 maart 2011,

–  gezien de artikelen 211 en 212 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A7-0039/2012),

1.  besluit onderstaande wijzigingen in zijn Reglement op te nemen;

2.  wijst erop dat deze wijzigingen op de eerste dag van de eerstvolgende vergaderperiode in werking treden;

3.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie

Bestaande tekst   Amendement
Amendement 1
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 116 – lid 1
1.  Tijdens elke vergaderperiode wordt een vragenuur met de Raad en de Commissie gehouden, en wel op door het Parlement op voorstel van de Commissie van voorzitters vastgestelde tijdstippen.
1.  Tijdens elke vergaderperiode wordt een vragenuur met de Commissie gehouden, en wel op door het Parlement op voorstel van de Commissie van voorzitters vastgestelde tijdstippen.
Amendement 2
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 116 – lid 2
2.  Per vergaderperiode mag een lid de Raad en de Commissie elk één vraag stellen.
2.  Per vergaderperiode mag een lid de Commissie slechts één vraag stellen.
Amendement 3
Reglement van het Europees Parlement
Artikel 116 – lid 5
5.  Overeenkomstig de door de Conferentie van voorzitters vastgestelde richtsnoeren kunnen specifieke vragenuren met de voorzitter van de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de voorzitter van de Eurogroep worden gehouden.
5.  Overeenkomstig de door de Conferentie van voorzitters vastgestelde richtsnoeren kunnen specifieke vragenuren met de Raad, de voorzitter van de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de voorzitter van de Eurogroep worden gehouden.
Amendement 4
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage II – deel A – punt 1 – streepje 2
– onder de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de Commissie en de Raad vallen en van algemeen belang zijn;
– onder de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de adressaat vallen en van algemeen belang zijn;
Amendement 5
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage II – deel A – punt 1 – streepje 2 bis (nieuw)
- in geval van specifieke vragen aan de Raad, betrekking hebben op met name de uitoefening van zijn taken op het vlak van de vaststelling, coördinatie of tenuitvoerlegging van het beleid van de Unie, of op zijn bevoegdheden in het kader van benoemingsprocedures of ten aanzien van de werking van de instellingen, organen en instanties van de Unie of een Verdragsherziening,
Amendement 6
Reglement van het Europees Parlement
Bijlage II – deel A – punt 2
2.  Een vraag is niet ontvankelijk wanneer zij betrekking heeft op een onderwerp dat reeds op de agenda staat voor behandeling met de betrokken instelling.
2.  Een vraag is niet ontvankelijk wanneer zij betrekking heeft op een onderwerp dat reeds op de agenda staat voor behandeling met de betrokken instelling, of betrekking heeft op de uitoefening van de wetgevingstaak en begrotingstaak van de Raad zoals bedoeld in artikel 16, lid 1, eerste zin, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

Situatie in Belarus
PDF 131kWORD 49k
Resolutie van het Europees Parlement van 29 maart 2012 over de situatie in Belarus (2012/2581(RSP))
P7_TA(2012)0112RC-B7-0178/2012

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over Belarus, en met name die van 16 februari 2012(1), 15 september 2011(2), 12 mei 2011(3), 10 maart 2011(4), 20 januari 2011(5), 10 maart 2010(6) en 17 december 2009(7),

–   gezien het besluit van de Raad van de EU van 23 maart 2012 betreffende de aanscherping van de beperkende maatregelen tegen het Belarussische bewind,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 1 en 2 maart 2012, waarin de Raad zijn ernstige bezorgdheid tot uitdrukking brengt over de verdere verslechtering van de situatie in Belarus,

–  gezien Uitvoeringsbesluit 2012/126/GBVB van de Raad van 28 februari 2012 tot uitvoering van Besluit 2010/639/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus(8),

–  gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger van de Unie, Catherine Ashton, van 28 februari 2012 over het besluit van Poolse overheid en haarzelf om de ambassadeur van Polen respectievelijk het hoofd van de EU-delegatie in Minsk terug te roepen,

–  gezien Besluit 2012/36/GBVB van de Raad van 23 januari 2012 tot wijziging van Besluit 2010/639/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Belarus(9),

–  gezien resolutie 1857(2012) van 25 januari 2012 van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa over de situatie in Belarus, waarin de Raad de voortdurende vervolging van leden van de oppositie en de intimidatie van activisten die zich inzetten voor het maatschappelijk middenveld, onafhankelijke media en mensenrechtenactivisten in Belarus veroordeelt,

–  gezien resolutie 17/24 van de VN-Mensenrechtenraad van 17 juni 2011 over de situatie van de mensenrechten in Belarus, waarin de schendingen van de mensenrechten vóór, tijdens en na de presidentsverkiezingen in Belarus worden veroordeeld en de regering van Belarus ertoe wordt opgeroepen een eind te maken aan de vervolging van oppositieleiders,

–  gezien de verklaring die tijdens de Top van het Oostelijk Partnerschap van 7 tot en met 9 mei 2009 in Praag werd aangenomen en de verklaring over de toestand in Belarus die werd aangenomen ter gelegenheid van de Top van het Oostelijk Partnerschap in Warschau op 30 september 2011,

–  gezien de gezamenlijke verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van de Visegrádgroep, Estland, Letland en Litouwen in Praag op 5 maart 2012,

–  gezien de verklaring van het Belarussische Nationaal Platform van het Middenveldforum van het Oostelijk Partnerschap in Minsk op 2 maart 2012,

–  gezien het tijdens het jaarcongres van de Internationale IJshockeyfederatie van mei 2009 in Bern genomen besluit om het wereldkampioenschap ijshockey 2014 in Belarus te laten plaatsvinden, niettegenstaande de vervolging van de politieke tegenstanders van Alexander Loekasjenko en de wijdverbreide mensenrechtenschendingen in Belarus,

–  gezien artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat in de verklaring van Praag van de Top van het Oostelijk Partnerschap de verbintenis, onder meer van Belarus, tot de beginselen van het internationale recht en tot fundamentele waarden zoals democratie, de rechtstaat en eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, wordt bevestigd;

B.  overwegende dat de politieke situatie in Belarus sinds de presidentsverkiezingen op 19 december 2010 voortdurend is verslechterd in die zin dat er beperkende maatregelen worden genomen tegen leden van de democratische oppositie, de vrije media, activisten die zich inzetten voor het maatschappelijk middenveld, en voorvechters van de mensenrechten, en dat ondanks herhaalde oproepen van de internationale gemeenschap om onmiddellijk een eind aan deze maatregelen te maken;

C.   overwegende dat Uladzislau Kavalyou en Dzmitry Kanavalau, die in november 2011 ter dood werden veroordeeld door het Hooggerechtshof van de Republiek Belarus, in maart 2012 terechtgesteld zijn; dat er in Belarus onder het bewind van Loekasjenko onvoldoende vertrouwen bestaat in de rechtsstaat en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, en dat de gerechtelijke procedures duidelijk niet aan de internationaal erkende normen voldoen; dat de doodstraf een onmenselijke, ineffectieve en onomkeerbare bestraffing vormt;

D.  overwegende dat de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU op 28 februari 2012 hebben gewezen op de verdere verslechtering van de toestand in Belarus en daarom hebben besloten om 21 Belarussische ambtenaren die verantwoordelijk worden gehouden voor de onderdrukking van het maatschappelijk middenveld en de democratische oppositie, toe te voegen aan de lijst van personen voor wie een reisverbod geldt en van wie de tegoeden worden bevroren;

E.  overwegende dat er een diplomatiek conflict van nooit eerder geziene omvang is uitgebroken tussen de EU en Belarus nadat de autoriteiten van Belarus het hoofd van de EU-delegatie en de ambassadeur van Polen in reactie op het besluit van de Raad van 28 februari 2012 hebben verzocht het land te verlaten en hun eigen ambassadeurs uit Brussel en Warschau hebben teruggeroepen;

F.  overwegende dat Alexander Loekasjenko hier nog een schepje bovenop heeft gedaan met een beledigende persoonlijke aanval op de Duitse minister van Buitenlandse Zaken, zonder zich te storen aan de regels van de diplomatieke etiquette;

G.  overwegende dat de ambassadeurs van de EU-lidstaten in Minsk allemaal voor overleg zijn teruggeroepen naar hun hoofdsteden en dat alle EU-lidstaten de ambassadeurs van Belarus op hun Ministerie van Buitenlandse Zaken hebben ontboden;

H.   overwegende dat de vastberadenheid van alle EU-lidstaten en van andere democratische landen om eensgezind op te treden wanneer dat noodzakelijk is, kan bijdragen tot een succesvolle bevordering van universele waarden in landen zoals Belarus en deze landen dichter bij de overstap naar democratie kan brengen;

I.  overwegende dat de verbetering van de bilaterale betrekkingen met de Europese Unie ook afhangt van de vrijlating door de regering van Belarus van alle politieke gevangenen en van de vooruitgang die Belarus boekt bij het voldoen aan zijn verbintenissen in het kader van de OVSE en het eerbiedigen van de fundamentele mensenrechten, rechtsstaat en democratische beginselen;

J.  overwegende dat er heel wat vertegenwoordigers van de Belarussische democratische oppositie, activisten die zich inzetten voor het maatschappelijk middenveld, voormalige presidentskandidaten en prominente voorvechters van de mensenrechten om politieke redenen in de gevangenis zitten;

K.  overwegende dat jonge activisten en leden van jongerenorganisaties op veel verschillende manieren constant onder druk gezet of gepest zijn, zoals Ivan Shyla, een lid van het Jongerenfront, die 22 dagen in de gevangenis doorbracht wegens een solidariteitscampagne van het voorgaande jaar ten gunste van Dmitry Dasjkevitsj;

L.  overwegende dat een districtsrechter in Vitsyebsk oppositieactivist Sergej Kavalenko op 24 februari 2012 tot twee jaar en één maand opsluiting in een laagbeveiligde gevangenis heeft veroordeeld omdat hij de proeftijdregels zou hebben geschonden; overwegende dat Kavalenko werd gearresteerd op 19 december 2011, net een jaar na de oneerlijk verlopen presidentsverkiezingen; overwegende dat hij sinds dit onrechtvaardige vonnis in hongerstaking zit, wat intussen neerkomt op 86 dagen, en dat zijn gezondheidstoestand kritiek is;

M.  overwegende dat de Belarussische autoriteiten artikel 30 van de Belarussische grondwet schenden en het recht op vrij verkeer van hun burgers beknotten; overwegende dat het Belarussische Openbaar Ministerie op 1 maart 2012 heeft aangekondigd dat Belarussen die nieuwe buitenlandse sancties tegen Belarus steunen, het risico lopen niet meer naar het buitenland te mogen reizen; overwegende dat drie oppositieleiders en activisten - Anatol Lebedko, Alexander Dabravolski en Viktor Karnyayenko - en mensenrechtenactivist Valentin Stefanovitsj tussen 7 en 11 maart 2012 belet werden de grens tussen Belarus en Litouwen over te steken;

N.  overwegende dat het Belarussische Ministerie van Justitie op 14 februari 2012 voor de vierde keer en zonder enige legitieme reden heeft geweigerd de Belarussische christendemocratische partij (BCD) te registreren; overwegende dat leden van deze partij naar verluidt voor het eerst met lichamelijk geweld bedreigd zijn indien ze hun handtekening als oprichters van de partij niet intrekken;

O.   overwegende dat op 25 maart 2012 in Minsk duizenden mensen hebben deelgenomen aan de Dag van de Vrijheid, een vreedzame demonstratie ter gelegenheid van het feit dat 94 jaar geleden, in 1918, de Belarussische Nationale Republiek werd uitgeroepen, en dat zij daarmee uiting hebben gegeven aan hun bereidheid het standpunt van de Belarussische burgers moedig te verdedigen en uiting te geven aan hun Europese aspiraties;

P.  overwegende dat de Verenigde Staten de Internationale IJshockeyfederatie er in de wet voor democratie en mensenrechten in Belarus van 2011, die met algemene stemmen door de Senaat van de Verenigde Staten was aangenomen en op 3 januari 2012 werd ondertekend door president Barack Obama, toe hebben opgeroepen af te zien van haar voornemen om het wereldkampioenschap ijshockey 2014 in Belarus te laten plaatsvinden zolang de regering van Belarus niet alle politieke gevangenen vrijlaat;

1.  blijft de verslechterende toestand inzake mensenrechten en fundamentele vrijheden alsook het gebrek aan diepgaande democratische en economische hervormingen in Belarus met klem veroordelen en zal zich blijven verzetten tegen de onderdrukking van de opposanten van het regime in Minsk;

2.   betreurt ten zeerste dat Uladzislau Kavalyou en Dzmitry Kanavalau ondanks aanhoudende binnen- en buitenlandse protesten terecht zijn gesteld en roept de Belarussische autoriteiten op de lichamen van beide mannen aan hun familie over te dragen, zodat zij hen kunnen begraven; verzoekt de Belarussische autoriteiten onmiddellijk een moratorium op de doodstraf in te stellen;

3.  veroordeelt de voortdurende vervolging in Belarus om politieke redenen van verdedigers van de mensenrechten en leden van de democratische oppositie en de pesterijen – ook op politieke gronden – jegens activisten van het maatschappelijk midden en onafhankelijke media;

4.  eist de onvoorwaardelijke en onmiddellijke vrijlating van alle politieke gevangenen; herhaalt dat er geen sprake kan zijn van vooruitgang in de dialoog tussen de EU en Belarus indien het land niet verder opschuift in de richting van democratie, eerbiediging van mensenrechten en de rechtsstaat, en indien niet alle politieke gevangenen – waaronder de voorzitter van het mensenrechtencentrum Viasna en vicevoorzitter van FIDH Ales Bialiatski, de twee voormalige presidentskandidaten Mikalai Statkevitsj en Andrei Sannikau, de leiders van de campagnes voor de presidentsverkiezingen van de democratische oppositiekandidaten Pavel Seviarynets en Dmitry Bandarenko, alsook Sergej Kavalenko, een politieke gevangene die wordt vastgehouden op beschuldiging van het niet naleven van het aan hem opgelegde huisarrest en die reeds lang in hongerstaking zit, hetgeen tot een aanzienlijke achteruitgang van zijn gezondheid heeft geleid en waardoor zijn leven nu daadwerkelijk in gevaar is – onvoorwaardelijk worden vrijgelaten en volledig in hun burgerrechten worden hersteld;

5.  onderstreept dat het besluit om de ambassadeurs van alle EU-lidstaten uit Belarus terug te roepen, aantoont dat de pogingen van de Belarussische autoriteiten om een wig te drijven tussen de lidstaten van de Europese Unie in verband met besluiten betreffende sancties, mislukt zijn;

6.  onderstreept dat de vastberadenheid van alle EU-lidstaten en van andere democratische landen om eensgezind op te treden wanneer dat noodzakelijk is, kan bijdragen tot een succesvolle bevordering van universele waarden in landen zoals Belarus en deze landen kan doen opschuiven in de richting van democratisering;

7.  veroordeelt de beledigende retoriek van Alexander Loekasjenko aan het adres van de Duitse minister van Buitenlandse Zaken;

8.   betreurt de door de Belarussische regering opgestelde lijst van uitreisverboden, op grond waarvan diverse opposanten en mensenrechtenactivisten het land niet mogen verlaten; betuigt zijn sympathie aan alle op die lijst voorkomende personen en verzoekt de autoriteiten in Minsk een eind te maken aan dergelijke praktijken, die in strijd zijn met de grondrechten van de Belarussische burgers;

9.  onderstreept dat Minsk niet zou mogen kiezen voor vergroting van het zelfgekozen isolement, maar de juiste keuze zou moeten maken voor de eigen bevolking en zich open zou moeten stellen voor democratie;

10.  verzoekt de nationale ijshockeybonden van de lidstaten van de EU en van alle andere democratische landen de Internationale IJshockeyfederatie onder meer tijdens haar volgende congres in mei in Helsinki onder druk te zetten om haar eerder genomen besluit te herzien en te overwegen het wereldkampioenschap ijshockey 2014 te verplaatsen van Belarus naar een ander gastland zolang niet alle politieke gevangenen die door internationale mensenrechtenorganisaties als dusdanig zijn erkend, worden vrijgelaten en zolang het regime niet ondubbelzinnig toont de mensenrechten en de rechtsstaat te willen eerbiedigen;

11.  is verheugd over het besluit van de Raad van 28 februari 2012 om de beperkende maatregelen te verscherpen en 21 personen die verantwoordelijk zijn voor de onderdrukking van het maatschappelijk middenveld en de democratische oppositie in Belarus toe te voegen aan de lijst van personen voor wie een reisverbod geldt en van wie de tegoeden worden bevroren;

12.   verwelkomt het besluit van de Raad van de EU van 23 maart 2012 om de beperkende maatregelen tegen het Belarussische bewind aan te scherpen door nog eens 12 personen die profiteren van of steun verlenen aan het Belarussische bewind, alsook personen die verantwoordelijk zijn voor de onderdrukking van het maatschappelijk middenveld en de democratische oppositie in Belarus, toe te voegen aan de lijst van personen jegens wie een reisverbod geldt en van wie de tegoeden worden bevroren, en door de tegoeden van 29 entiteiten die het bewind steunen te bevriezen;

13.  verzoekt de Raad de inventaris op te maken van de meest recente ontwikkelingen in de diplomatieke betrekkingen tussen de EU en Belarus, alsmede nota te nemen van de verdere verslechtering van de situatie op het gebied van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in dat land, en op basis van deze evaluatie een passend besluit te nemen over verdere beperkende maatregelen, inclusief gerichte economische sancties;

14.  onderstreept dat de Europese Unie en Belarus goede nabuurschapsbetrekkingen zouden moeten onderhouden en dat de EU dit doel moet nastreven door nauw samen te werken met het maatschappelijk middenveld en de democratische oppositie in Belarus en door de democratische verlangens van de Belarussische bevolking te steunen;

15.  roept de Commissie er opnieuw toe op om met alle financiële en politieke middelen de inspanningen te steunen van het maatschappelijk middenveld, de onafhankelijke media (zoals TV Belsat, European Radio for Belarus, Radio Racja en andere) en niet-gouvernementele organisaties in Belarus, met als doel de democratie te bevorderen;

16.  benadrukt dat de EU en haar oostelijke buurlanden nauwer moeten samenwerken in het kader van het Oostelijke Partnerschap en onder meer de parlementaire dimensie hiervan – de Parlementaire Vergadering EuroNest – moeten versterken met als doel een daadwerkelijk democratiseringsproces op gang te brengen in Belarus;

17.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de parlementen en regeringen van de lidstaten, de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de Parlementaire Assemblees van de OVSE en de Raad van Europa, het secretariaat van het Gemenebest van Onafhankelijke Staten en het parlement en de regering van Belarus.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0063.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0392.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0244.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0099.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0022.
(6) PB C 349 E, van 22.12.2010, blz. 37.
(7) PB C 286 E van 22.10.2010, blz. 16.
(8) PB L 55 van 29.2.2012, blz. 19.
(9) PB L 19 van 24.1.2012, blz. 31.


Europees Fonds voor Democratie
PDF 138kWORD 55k
Aanbeveling van het Europees Parlement van 29 maart 2012 aan de Raad over de modaliteiten voor de mogelijke oprichting van een Europees Fonds voor Democratie (EFD) (2011/2245(INI))
P7_TA(2012)0113A7-0061/2012

Het Europees Parlement,

–  gezien de ontwerpaanbeveling aan de Raad, ingediend door Alexander Graf Lambsdorff namens de ALDE-Fractie, over de modaliteiten voor de mogelijke oprichting van een Europees Fonds voor Democratie (EFD) (B7-0391/2011),

–  gezien zijn resolutie van 7 juli 2011 over het externe beleid van de EU ter bevordering van democratie(1),

–  gezien de artikelen 2, 6, 8 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–  gezien zijn resolutie van 14 december 2011 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid(2) en met name paragraaf 10 daarvan,

–  gezien zijn resoluties van 7 april 2011 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid – de oostelijke dimensie(3), en over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid – de zuidelijke dimensie(4),

–  gezien zijn resolutie van 16 december 2010 over het jaarverslag inzake de situatie van de mensenrechten in de wereld 2009 en het mensenrechtenbeleid van de EU(5),

–  gezien zijn resolutie van 25 april 2002 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de rol van de Europese Unie bij de bevordering van de mensenrechten en de democratisering in derde landen(6),

–  gezien Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld (EIDHR)(7),

–  gezien de overeenkomsten tussen de Europese Unie en derde landen en de bepalingen over de mensenrechten en de democratie in die overeenkomsten,

–  gezien de conclusies van de Raad van 18 mei 2009 betreffende het steunen van democratisch bestuur - versterking van het EU-kader,

–  gezien de conclusies van de Raad van 22 oktober 2009 over de ondersteuning van de democratie in de externe betrekkingen van de EU, van 13 december 2010 met het voortgangsverslag 2010 en een lijst van proeflanden en van 20 juni 2011 over het Europees Nabuurschapsbeleid,

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 25 mei 2011 met als titel „Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden” (COM(2011)0303),

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie met als titel „Een partnerschap voor democratie en gedeelde welvaart met het zuidelijke Middellandse Zeegebied” (COM(2011)0200),

–  gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken over het Europees nabuurschapsbeleid, aangenomen op 20 juni 2011 tijdens zijn 3101e bijeenkomst,

–  gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken over het Europees Fonds voor Democratie, aangenomen op 1 december 2011 tijdens zijn 3130e bijeenkomst,

–  gezien de thematische en geografische financiële instrumenten van de Commissie met betrekking tot democratisering en mensenrechten (zoals het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR), het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (ENPI), enz.),

–  gezien de brief ter ondersteuning van de oprichting van het EFD aan EP-Voorzitter Jerzy Buzek en HV/VV Catherine Ashton van 25 november 2011,

–  gezien artikel 121, lid 3 en artikel 97 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0061/2012),

A.  overwegende dat in de verdragen van de EU nadrukkelijk wordt verklaard dat de universele rechten van de mens en de democratie fundamentele waarden van de Unie en beginselen en doelen van het externe optreden van de Unie zijn;

B.  overwegende dat artikel 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie het beginsel van gendermainstreaming onderschrijft, door te stellen dat de Unie er bij elk optreden naar streeft de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen;

C.  overwegende dat de Raad in zijn actieagenda ter ondersteuning van de democratie in de externe betrekkingen van de EU heeft bevestigd dat hij zijn steun samenhangender en doeltreffender wil maken, maar dat op dit gebied slechts beperkte vooruitgang is geboekt;

D.  overwegende dat het Europees Parlement het initiatief voor het oprichten van het Europees Fonds voor Democratie heeft verwelkomd in zijn resolutie van 7 juli 2011 over het externe beleid van de EU ter bevordering van democratie;

E.  overwegende dat de oprichting van het EFD werd gesteund in de brief die aan EP-Voorzitter Jerzy Buzek en HV/VV Catherine Ashton werd gestuurd door verscheidene vooraanstaande mensenrechtenactivisten, waaronder Aung San Suu Kyi en Aljaksandr Milinkevitsj, winnaars van de Sacharovprijs;

F.  overwegende dat de EU en haar lidstaten in de praktijk nog geen samenhangende en strategische benadering ter bevordering van de democratie hebben gevolgd waarin de ondersteuning van democratische ontwikkelingen als doel op zich wordt erkend;

G.  overwegende dat tijdens de Arabische lente en in het kader van het oostelijk partnerschap duidelijk is geworden dat de EU dringend een strategisch engagement aan de dag moet leggen ten opzichte van autoritaire landen en landen waarin een verlangen naar democratische hervormingen bestaat, op basis van een nieuwe en andere aanpak om haar geloofwaardigheid terug te winnen en snelle hulp te bieden bij het overgangsproces op weg naar democratie; overwegende dat de oprichting van het Europees Fonds voor Democratie één van de meest concrete antwoorden van de EU kan vormen op de uitdagingen die gepaard gaan met de democratisering in onze buurlanden en daarbuiten;

H.  overwegende dat vrouwen een belangrijke rol spelen bij de democratiseringsprocessen en het welslagen van sociale bewegingen;

I.  overwegende dat de recente gebeurtenissen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten hebben aangetoond dat vrouwen een doorslaggevende rol spelen bij democratische veranderingen en dat vrouwenrechten vaak worden geschonden, waarbij vrouwen een groter risico op armoede lopen en worden gemarginaliseerd in het politieke, sociale en economische leven van hun land;

J.  overwegende dat de opstanden in Noord-Afrika en het Midden-Oosten het aanpakken van instabiliteit en ondemocratische regimes in de buurlanden van de EU nog dringender hebben gemaakt, omdat dit van belang is voor de veiligheid en stabiliteit van Europa zelf;

K.  overwegende dat naast de sterkere ondersteuning van democratische ontwikkelingen en mensenrechten in het kader van het EU-nabuurschapsbeleid en de EU-Agenda voor Verandering ook het snelle en consistente reactievermogen op democratische ontwikkelingen en de rechtsstaat moet worden versterkt;

L.  overwegende dat in het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR) de nadruk ligt op dringende maatregelen op het vlak van mensenrechtenactivisten die gevaar lopen, met inbegrip van journalisten en leden van de oppositie, en op maatregelen voor de langere termijn die een aanvulling vormen op de huidige geografische instrumenten van de EU;

M.  overwegende dat politieke partijen, vooraanstaande politieke persoonlijkheden (zoals dissidenten, oppositieleden en leiders van jeugdorganisaties), sociale bewegingen, en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en de media (zoals journalisten, bloggers, actievoerders in de sociale media en kunstenaars) met een duidelijke agenda gericht op de bevordering van democratie nog altijd een centrale rol spelen in elke democratie en in elk democratiseringsproces; overwegende dat, vanwege onvoldoende middelen, een beperkt mandaat en de lange procedures van het EIDHR, deze actoren in het verleden slechts in beperkte mate zijn ondersteund;

N.  overwegende dat de Raad Buitenlandse Zaken het initiatief voor de oprichting van een Europees Fonds voor Democratie (EFD) heeft bekrachtigd; overwegende dat de werkzaamheden voor de oprichting ervan goed opschieten en dat er dringend overeenstemming bereikt moet worden over de details van de operationele aspecten;

1.  beveelt de Raad met klem het volgende aan:

   a) ervoor te zorgen dat het EFD zal leiden tot een meer strategische en politieke aanpak van de EU ter ondersteuning van democratische ontwikkeling door het verlenen van aan de context aangepaste, flexibele, tijdige en praktische steun met snelle herprogrammering indien dit noodzakelijk is ter ondersteuning van de bevordering van democratische ontwikkelingen in partnerlanden;
   b) aan te tonen dat voor het bereiken van de hieronder omschreven doelen de instelling van een nieuw fonds adequater en doeltreffender is dan een herziening van de bestaande instrumenten, en met name van het EIDHR;
   c) de missie en waarden van het EFD op te helderen om te zorgen voor duidelijke criteria voor de selectie van begunstigden, met name met betrekking tot de methodologie voor de selectieprocedure;
   d) de samenhang en de doeltreffendheid te benadrukken van de inspanningen van de EU ter ondersteuning van de democratie, zoals vastgelegd in de EU-actieagenda voor de ondersteuning van de democratie in de externe betrekkingen van de EU, en het EFD in deze geest te organiseren en te mandateren;
   e) erop toe te zien dat het EFD het beginsel eerbiedigt dat democratische processen een nationale zaak zijn en dat de opbouw van democratie moet plaatsvinden door meer verantwoordelijkheid toe te kennen binnen een land: van de onderste regionen van de samenleving tot aan de hoogste overheidsorganen;
   f) ervoor te zorgen dat het EFD, terwijl het verregaande en duurzame democratische ontwikkelingen aanmoedigt in landen in een (pril) overgangsproces en in landen die zich in de periode na de overgangsfase bevinden, door vooral maar niet uitsluitend de nadruk te leggen op de Europese nabuurschapslanden, een toegespitst mandaat krijgt waarmee het in staat is maatregelen ter bevordering van de democratie in het kader van andere instrumenten aan te vullen en waarmee de toegevoegde waarde van de nieuwe entiteit wordt benadrukt;
   g) waardevolle ervaringen op te doen door in de eerste plaats (maar niet uitsluitend) de nadruk te leggen op de Europese nabuurschapslanden;
   h) te waarborgen dat het EFD een synergetische en complementaire rol speelt met betrekking tot de werkzaamheden van de EU-instellingen, met inbegrip van het Europees Parlement en de EU-lidstaten, hun agentschappen, en de stichtingen die ze financieren, nauw met hen samenwerkt, partnerschappen tot stand brengt en overlappingen vermijdt; te streven naar complementariteit en een nauwe samenwerking met de Anna Lindh-stichting, in het bijzonder ter bevordering van de democratie in het Middellandse Zeegebied;
   i) ervoor te zorgen dat het EFD toegevoegde waarde heeft door de activiteiten van de bestaande financieringsinstrumenten, in het bijzonder het EIDHR en het stabiliteitsinstrument, aan te vullen en deze niet te beknotten of daarmee te overlappen; erop te wijzen dat het EFD projecten kan starten die later door het EIDHR of de geografische instrumenten kunnen worden voortgezet, waardoor er een programmeringsinterface wordt gecreëerd om te zorgen voor samenhang en duurzaamheid op de langere termijn;
   j) een precieze methodiek te bepalen ter voorkoming van overlappingen tussen de financiële instrumenten, het complexe web van communautaire en parlementaire structuren (OPPD, ECG, enz.) die verantwoordelijk zijn voor mensenrechten en het EFD, en wel voordat met het project wordt begonnen;
   k) er op strategisch planniveau voor te zorgen dat het EFD samenwerkt met de andere EU-instrumenten en structuren op het gebied van mensenrechten en democratie, in het bijzonder de EIDHR, het stabiliteitsinstrument, het CSF en de geografische instrumenten; te zorgen voor goed en transparant financieel beheer en lage administratieve en transactiekosten; het belang van de communautaire methode in het achterhoofd te houden, waarbij de Commissie wordt verzocht zo snel mogelijk te onderzoeken hoe EU-instrumenten in de toekomst snellere responsmechanismen kunnen leveren, en hoe en wanneer een EU-trustfonds in het leven kan worden geroepen als de juiste rechtsgrondslag is vastgesteld in het nieuwe Financieel reglement; zich ervan te vergewissen dat de financiering van het EFD bij ontvangst van een bijdrage uit de begroting van de EU niet ten koste gaat van de toch al beperkte middelen van het EIDHR;
   l) ervoor te zorgen dat het EFD kan worden ingezet in drie fases: voor, tijdens en na de overgangsfase, en projecten en innovatieve oplossingen en ideeën vanaf de basis te starten en toe te passen die de EU tot nu toe niet heeft kunnen ondersteunen vanwege procedurele beperkingen of met het oog op risicobeheersing; het EFD verder zodanig vorm te geven dat het meer risico's kan aangaan, terwijl het Financieel Reglement van de EU wordt nageleefd;
   m) erop toe te zien dat de onpartijdigheid van de verkiezingswaarnemingsmissies van de EU gewaarborgd is, en daarom in overweging te nemen dat het EFD dergelijke missies niet in zijn activiteiten ter bevordering van de democratie moet opnemen;
   n) ervoor te zorgen dat in een vroeg financieringsstadium in een bepaald land een brede groep van mogelijke begunstigden wordt benaderd, waaronder belangrijke democratisch gezinde politieke spelers (bijv. opkomende politieke actoren, burgerbewegingen en ongeregistreerde ngo's en vakbonden), toezichthouders, klokkenluiders, individuele politieke activisten, culturele actoren, actoren in de nieuwe media (bloggers en anderen), denktanks en organisaties die strijden voor de rechten van minderheden, zodat het EFD een brede groep lokale voorvechters van democratische hervormingen kan ondersteunen; op een pluralistische manier steun te verlenen aan de bovengenoemde politieke actoren en bewegingen;
   o) ervoor te zorgen dat het EFD speciale aandacht schenkt aan de participatie van vrouwen in het democratische hervormingsproces, door vrouwenorganisaties en projecten op gendergevoelige terreinen te ondersteunen, zoals de bestrijding van geweld, het genereren van werkgelegenheid, en politieke participatie, uitbreiding van gelijke toegang tot de rechter en onderwijs voor vrouwen en meisjes, en het voorkomen of beëindigen van bestaande schendingen van vrouwenrechten;
   p) het als essentieel te beschouwen dat het EFD in verenigingen in overgangslanden steun aan meerdere partijen verleent, gezien hun rol als voornaamste actoren in het democratiseringsproces, zodat zij kunnen helpen om tot een nationale consensus te komen;
   q) het EFD de bevoegdheid te geven om subsidies rechtstreeks toe te kennen aan de beoogde begunstigden, op antidiscriminerende wijze en in overleg met de EU-delegaties ter plaatse, en indien mogelijk via politieke partijen en ngo's met een bewezen staat van dienst wat betreft succesvolle ondersteuning van het democratiseringsproces; er vooral in het begin voor te zorgen dat het indirect toekennen van financiële middelen een doeltreffende manier vormt om samen te werken met lokale partners die over de nodige kennis en lokale infrastructuur beschikken en het vertrouwen van de plaatselijke bevolking genieten; erop te wijzen dat het indirect toekennen van middelen zowel de administratieve last voor het EFD als de mogelijke risico's kan verminderen, mits politieke pluraliteit op EU-niveau wordt gegarandeerd en er wordt gewerkt met een basisstructuur voor subsidieontvangers;
   r) ervoor te zorgen dat de EU politieke invloed kan uitoefenen overeenkomstig haar financiële bijdrage; voor het fonds een lichte, transparante en politiek representatieve bestuursstructuur op te zetten, met een evenwichtige en kosteneffectieve verdeling van vertegenwoordigers van de lidstaten en de EU-instellingen, waaronder het Parlement, en onafhankelijke deskundigen en professionals; een duidelijk evenwicht te vinden tussen autonomie en onafhankelijkheid van het EFD enerzijds en verantwoordingsplicht ten opzichte van de geldschieters anderzijds, en te zorgen voor een zo hoog mogelijke graad van financiële integriteit in de rekeningen, waarbij er in het bijzonder naar wordt gestreefd dat geen geld verloren gaat door corruptie en dat geen subsidies worden uitbetaald aan personen of entiteiten die op welke manier dan ook gelieerd zijn aan criminele of terroristische organisaties;
   s) het EFD de vorm te geven van een administratief lichte, flexibele en efficiënte, in Brussel gevestigde structuur, met eenvoudige mechanismen voor het toekennen van subsidies; ervoor te zorgen dat aanvragers geen zware aanbestedingsprocedures hoeven te doorlopen; medefinanciering door begunstigden niet tot een financieringsvoorwaarde te maken; te zorgen dat de toekenning van subsidies met inachtneming van duidelijke en strenge criteria geschiedt, en dat de lijst begunstigden openbaar wordt gemaakt tenzij dit hun veiligheid in gevaar brengt; te zorgen voor adequate beveiligingen om fraude en misbruik van de fondsen te voorkomen;
   t) binnen het EFD de nodige kanalen voor gestructureerde samenwerking en coördinatie met de betrokkenen in Brussel en ter plaatse te creëren; structuren te creëren voor nauwe samenwerking en raadpleging van het toekomstige uitvoerend comité, het personeel van het EFD, de Europese dienst voor extern optreden (EDEO), de Commissie en het Parlement wat betreft de strategieën, doelstellingen en initiatieven van de respectieve EU-instrumenten alsmede een gestructureerde dialoog met de EU-delegaties en ambassades van de lidstaten ter plaatse;
   u) ervoor te zorgen dat het EFD nauwe contacten onderhoudt en regelmatig overleg pleegt met groepen begunstigden, niet zozeer door middel van regiokantoren, maar door samenwerking met de EU-delegaties en lokale organisaties of onafhankelijke deskundigen en professionals, die grondig doorgelicht zijn om er zeker van te zijn dat zij niet gelieerd zijn aan criminele of terroristische organisaties;
   v) te zorgen voor een adequaat toezichtsysteem om de doeltreffendheid van de verstrekte subsidies te beoordelen;
   w) de instelling van het EFD echter in de eerste plaats te beschouwen als een extern financieringsinstrument van de EU binnen het institutionele kader van de EU, zodat gegarandeerd wordt dat het Parlement naar behoren invulling kan geven aan zijn wetgevende en budgettaire bevoegdheid ten aanzien van de activiteiten van de EU op het vlak van bijdragen en programmering;
   x) te garanderen dat de bijdrage van de EU aan de begroting van het EFD in volledige overeenstemming is met de beginselen van goede financiële praktijken, en wordt geadministreerd door personeel dat is opgeleid in de toepassing van het Financieel Reglement met betrekking tot de EU-begroting, en dat het Parlement volledige begrotings- en wetgevende controle kan uitoefenen, met inbegrip van eventueel toezicht door de begrotingsautoriteit op de manier waarop deze financiering is gebruikt;
   y) te garanderen dat het Parlement uitgebreid politiek toezicht kan uitoefenen op de activiteiten en de programmering van het EFD, en ervoor te zorgen dat de uitvoering van diens maatregelen grondig wordt gecontroleerd en geëvalueerd door een onafhankelijke derde instantie, onder andere door te waarborgen dat het Parlement op de hoogte wordt gehouden van de jaarverslagen van het EFD; het Parlement genoeg ruimte te geven om een bijdrage te leveren tijdens de programmeringsfase, prioriteiten en strategische actieplannen op te stellen, en zijn creatieve macht en de ervaringen van de lidstaten met overgangssituaties te delen om steun te geven aan democratiseringsprocessen buiten de grenzen van Europa;
   z) ervoor te zorgen dat het Parlement wordt betrokken bij en geraadpleegd tijdens het opstartings- en uitvoeringsproces van het EFD, onder andere door een politiek evenwichtige samenstelling van EP-leden in zijn raad van gouverneurs en zijn uitvoerend comité; de samenstelling van de raad van gouverneurs te herzien zodat de lidstaten door de Raad worden vertegenwoordigd, en de participatie van het Parlement in de raad van gouverneurs van dit instrument te vergroten zodat een juiste mate van invloed wordt gewaarborgd, overeenkomstig de verantwoordelijkheid van het Parlement als tak van de begrotingsautoriteit van de EU; het Parlement in staat te stellen een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de politieke en strategische richtsnoeren, de prioriteiten, de verwachte resultaten en de algemene financiële toewijzingen waarmee de activiteiten van het fonds op een zinvolle en systematische manier geschraagd worden;
   aa) de impact, prestaties en toegevoegde waarde van het EFD ten opzichte van de EU-instrumenten en de duurzaamheid van gesubsidieerde acties te blijven evalueren; passende conclusies te trekken en indien nodig de omvang, de structuur, het financieringsmechanisme en het afleggen van verantwoording over de uitgevoerde maatregelen aan te passen; ervoor te zorgen dat de resultaten van dergelijke beoordelingen worden doorgestuurd naar het Parlement;

2.  verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de Raad en – ter informatie – aan de Commissie en de lidstaten.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0334.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0576.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0153.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0154.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0489.
(6) PB C 131 E van 5.6.2003, blz. 147.
(7) PB L 386 van 29.12.2006, blz. 1.


Uitbreidingsverslag Servië
PDF 175kWORD 96k
Resolutie van het Europees Parlement van 29 maart 2012 over het Europese integratieproces van Servië (2011/2886(RSP))
P7_TA(2012)0114B7-0188/2012

Het Europees Parlement,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 2 maart 2012,

–  gezien de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten en de Republiek Servië, waarmee het Europees Parlement op 19 januari 2011 heeft ingestemd en die zich in het laatste stadium van de procedure voor ratificatie door de lidstaten bevindt, en de interimovereenkomst over handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap en de Servische Republiek die op 1 februari 2010 in werking is getreden,

–  gezien Besluit 2008/213/EG van de Raad van 18 februari 2008 over de beginselen, prioriteiten en voorwaarden die zijn opgenomen in het Europese partnerschap met Servië en tot intrekking van Besluit 2006/56/EG(1),

–  gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken van 28 februari 2012,

–  gezien de conclusies van de Raad van 25 oktober 2010 waarin de Commissie verzocht wordt advies uit te brengen over het verzoek van Servië om toetreding tot de Europese Unie, de conclusies van de Raad van 5 december 2011 en de conclusies van de Europese Raad van 9 december 2011,

–  gezien het advies van de Commissie van 12 oktober 2011 over het verzoek van Servië om toetreding tot de Europese Unie (SEC(2011)1208) en de mededeling van de Commissie van 12 oktober 2011 „Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2011-2012” (COM(2011)0666),

–  gezien resolutie 1244 (1999) van de VN-Veiligheidsraad, het advies van het Internationaal Gerechtshof van 22 juli 2010 over de vraag of de eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo in overeenstemming is met het internationaal recht, en de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 9 september 2010 waarin zij de inhoud van dat advies onderschreef en zich verheugd toonde over de bereidheid van de EU om de dialoog tussen Belgrado en Pristina te faciliteren(2),

–  gezien de gezamenlijke verklaring van de 5de interparlementaire vergadering EU-Servië van 18-19 april 2011,

–  gezien de overnameovereenkomst tussen de EU en Servië van 8 november 2007(3) en Verordening (EG) nr. 1244/2009 van de Raad van 30 november 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld(4),

–  gezien Besluit 2011/361/GBVB van de Raad van 20 december 2010 betreffende de ondertekening en sluiting van de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Servië tot vaststelling van een kader voor de deelname van de Republiek Servië aan crisisbeheersingsoperaties van de Europese Unie(5),

–  gezien het verslag van de hoofdaanklager van het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië (ICTY) van 7 december 2011,

–  gezien zijn eerdere resoluties,

–  gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat in de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 19 en 20 juni 2003 in Thessaloniki ondubbelzinnig werd toegezegd dat alle landen van de westelijke Balkan tot de Europese Unie kunnen toetreden zodra zij aan de daartoe vastgestelde criteria voldoen, en dat deze toezegging werd herhaald in de hernieuwde consensus over uitbreiding die op 14 en 15 december 2006 door de Europese Raad werd goedgekeurd, in de conclusies van de Raad over Servië van 25 oktober 2010, almede op de ministeriële ontmoeting tussen de EU en de westelijke Balkan op 2 juni 2010;

B.  overwegende dat de Commissie in haar advies van 12 oktober 2011 over het verzoek van Servië om toetreding tot de Europese Unie, heeft aanbevolen dat de Europese Raad Servië de status van kandidaat-lidstaat verleent;

C.  overwegende dat een constructieve opstelling inzake regionale samenwerking en goede nabuurschapsbetrekkingen essentiële onderdelen zijn van het stabilisatie- en associatieproces;

D.  overwegende dat Servië een belangrijke speler kan worden om de veiligheid en de stabiliteit in de regio te waarborgen;

E.  overwegende dat bilaterale kwesties geen obstakel in het toetredingsproces mogen vormen en evenmin als zodanig mogen worden gebruikt, maar dat ze op constructieve wijze, zo snel mogelijk, moeten worden opgelost, rekening houdend met de algemene belangen en waarden van de EU;

1.  is verheugd over het besluit van de Raad om Servië op 1 maart 2012 de status van kandidaat-lidstaat te verlenen; is verheugd over de vooruitgang die door Servië is geboekt met het hervormingsproces en over de overeenkomst die op 24 februari 2012 tussen Belgrado en Pristina is bereikt over omvattende regionale samenwerking; onderstreept dat het van het grootste belang is dat de dialoog tussen Belgrado en Pristina wordt voortgezet en dat de bereikte overeenkomsten te goeder trouw worden uitgevoerd;

2.  is van mening dat de toetredingsonderhandelingen met Servië zo snel mogelijk moeten worden geopend - mits voldaan wordt aan de hoogste prioriteit die de Commissie in haar advies vermeldt en het hervormingsproces wordt voortgezet - om zo te laten zien dat de EU zich blijft inzetten voor het toekomstig EU-lidmaatschap van Servië; is verheugd over de aanzienlijke vooruitgang die Servië heeft geboekt bij de vervulling van de politieke criteria van Kopenhagen, zoals door de Europese Raad is erkend, en herinnert eraan dat verdere vooruitgang in het ​​Europese integratieproces afhangt van de aanhoudende vorderingen op dit gebied, en in het bijzonder het waarborgen van de democratie en de werking van democratische instellingen, de handhaving van de rechtsstaat, de eerbiediging van de mensenrechten, de gelijke en actieve bescherming van alle minderheden in heel Servië overeenkomstig de Europese normen, het onderhouden van goede nabuurschapsbetrekkingen en regionale samenwerking, met inbegrip van de vreedzame beslechting van bilaterale kwesties, en de verbetering van de werking van de markteconomie; vraagt de Servische autoriteiten met name geen gemeenteraadsverkiezingen te organiseren in de gemeenten in Noord-Kosovo, aangezien die in strijd zouden zijn met het internationaal recht en resolutie 1244 van de VN-Veiligheidsraad; vraagt de Servische autoriteiten de integratie van deze gemeenten in de rest van Kosovo aan te moedigen;

3.  is verheugd over de vooruitgang bij de ratificatie van de stabilisatie- en associatieovereenkomst en roept de overige EU-lidstaten op de ratificatieprocedure onverwijld af te sluiten;

4.  onderstreept dat het belangrijk is dat de parlements- en gemeenteraadsverkiezingen op 6 mei 2012 op eerlijke en transparante wijze worden gehouden; benadrukt dat het belangrijk is dat er zo spoedig mogelijk een definitieve lijst van kiesgerechtigden wordt opgesteld;

5.  is verheugd over de uitlevering aan justitie van de twee resterende voortvluchtigen die gezocht werden door het Joegoslavië-tribunaal, Ratko Mladić en Goran Hadžić, zodat tot volle tevredenheid medewerking is verleend aan dit tribunaal; onderstreept dat hun aanhouding niet alleen een voorwaarde was voor verdere toenadering van Servië tot de EU, maar vooral een stap voorwaarts wat betreft gerechtigheid voor de slachtoffers van de conflicten van de jaren „90 in het voormalige Joegoslavië en de verzoening in de regio; dringt aan op voorzetting van de volledige, geëngageerde medewerking aan het Joegoslavië-tribunaal en op een grondig onderzoek en gerechtelijke vervolging van de personen die betrokken zijn bij de ondersteunende netwerken, die de vluchtelingen hebben geholpen zich zo lang te verbergen, met name in de militaire en civiele veiligheidsdiensten;

6.  is ernstig bezorgd over de ontwikkelingen in het noorden van Kosovo in de tweede helft van 2011, en in het bijzonder over het geweld als gevolg van de incidenten van juli en de daarop volgende aanvallen op de internationale troepenmacht van KFOR; veroordeelt dergelijke acties, herinnert de Servische regering aan haar plicht om alles in het werk te stellen om ze te voorkomen en herhaalt dat alleen via niet aflatende politieke inspanningen die te goeder trouw worden geleverd, en pragmatische, duurzame oplossingen die in het kader van de dialoog tussen Belgrado en Pristina met de EU in een bemiddelende rol worden bereikt, permanent een einde kan worden gemaakt aan de spanningen in de regio, en herinnert aan het vitale belang van een stabiele relatie tussen meerderheid en minderheid op basis van wederzijds respect; is in dit verband verheugd over de bereikte akkoorden over vrijheid van verkeer en de deelname van Kosovo aan regionale organisaties, en roept de Servische regering op onverwijld werk te maken van de volledige uitvoering van deze akkoorden; is verheugd over de regelmatige goederenstroom die door de aanvaarding van de douanestempels mogelijk is gemaakt, het technisch protocol inzake de uitvoering van het akkoord over geïntegreerd grensbeheer, het begin van de overdracht van uittreksels van de burgerlijke stand die door de Servische autoriteiten uit Kosovo waren meegenomen aan EULEX en de start die is gemaakt met de uitvoering van de overeenkomst inzake vrij verkeer op 26 december 2011, als de eerste positieve stappen in de uitvoering van de overeenkomsten; is verheugd over de verklaringen van president Tadić over de noodzaak om de barricades te ontmantelen, waarna zij gedeeltelijk zijn verwijderd; dringt er bij de politieke leiders op aan zich constructief op te stellen om de uitvoering van de bereikte overeenkomsten en de lopende onderhandelingen tussen Servië en Kosovo niet in gevaar te brengen; herinnert eraan dat het vrije verkeer van personen, goederen, ideeën, diensten en kapitaal een fundamentele waarde is in de EU, en dringt erop aan dat de Servische autoriteiten stimuleren dat de resterende barricades voorgoed worden verwijderd, zodat de grensovergangen vrij toegankelijk en passeerbaar worden en de samenwerking van EULEX met de Serviërs in Kosovo wordt vergemakkelijkt, om EULEX en KFOR in staat te stellen hun mandaat volledig uit te voeren; is in dit verband verheugd over de verwijdering van de twee resterende wegversperringen aan de Servische zijde van de grens en over het strafrechtelijk onderzoek dat plaatsvindt tegen betrokkenen bij de incidenten in juli 2011;

7.  juicht het toe dat opnieuw bevestigd is dat de dialoog tussen Belgrado en Pristina moet worden voortgezet om de levensomstandigheden van mensen van zowel Servië als Kosovo te verbeteren en onderstreept het belang van dat proces voor een bredere regionale samenwerking, stabiliteit en dynamiek van het toetredingsproces; dringt aan op een gedegen onderzoek naar gevallen van geweldpleging, met name de gevallen waarbij internationale KFOR-troepen betrokken waren; herinnert er echter aan dat de ontmanteling van parallelle structuren in Kosovo centraal moet staan bij iedere vorm van samenwerking;

8.  is verheugd over het feit dat de Servische burgers sinds december 2009 zonder visum naar het Schengen-gebied kunnen reizen, zoals krachtig was bepleit door het Europees Parlement; geeft volledige steun aan deze uitbreiding van de regeling voor visumvrij reizen, maar is wel bezorgd over het toegenomen aantal asielzoekers in sommige EU-lidstaten; roept de autoriteiten op hun inspanningen te versterken om uit te leggen aan het publiek dat dergelijke verzoeken niet ontvankelijk zijn en de organisatoren van „asielreizen” op te sporen en te vervolgen; benadrukt echter dat elke maatregel gericht op voorkoming van misbruik van een visumvrije regeling in overeenstemming met de rechtsstaat moet zijn en geen inbreuk mag vormen op de grondrechten, zoals het op willekeurige gronden ontzeggen aan individuen van het recht hun land te verlaten; verzoekt de EU-lidstaten Servië te helpen bij zijn inspanningen om de georganiseerde misdaad die zich bezighoudt met de handel in asielzoekers te bestrijden; merkt bovendien op dat Servië steeds meer een land wordt dat asielzoekers opneemt, en dat het daarom een efficiënter systeem nodig heeft om asielaanvragen te verwerken;

9.  wijst erop dat een groot aantal Servische asielzoekers in de Europese Unie tot etnische minderheden behoren; verzoekt de Servische autoriteiten hun problemen, die worden verergerd door de huidige economische situatie en de hoge werkloosheid, actief aan te pakken door hun integratie in de samenleving te vergemakkelijken en hun leefomstandigheden te verbeteren; is van mening dat door een dergelijk optreden de fundamentele oorzaken van het grote aantal asielaanvragen kunnen worden verkleind en uiteindelijk helemaal weggenomen; roept voorts de lidstaten op om in samenwerking met de Commissie en de EU-rechtshandhavingsinstanties de strijd tegen georganiseerde criminele groeperingen die zich bezighouden met mensenhandel, te intensiveren;

10.  herhaalt dat respect voor en bescherming van minderheden belangrijke elementen van de EU-toetredingscriteria vormen; is het met de Europese Commissie eens dat de toepassing door Servië van het juridische en institutionele kader voor de bescherming van minderheden moet worden verbeterd; is daarom ingenomen met het voornemen van de Commissie – zoals vermeld in haar verklaring bij de notulen van de Raad van 28 februari 2012 – om de inspanningen van Servië op dit vlak nauwlettend te volgen en kijkt uit naar het verslag van de Commissie;

11.  onderstreept het enorme belang van de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad voor het functioneren van de rechtsstaat in het land; is verheugd over de recente goedkeuring van diverse wetten die verband houden met de bestrijding van corruptie, en moedigt de Servische autoriteiten aan zich te richten op een doeltreffende uitvoering daarvan; spreekt echter zijn bezorgdheid uit over de gebrekkige uitvoering en de toenemende invloed van de uitvoerende macht op het werk van onafhankelijke instellingen en de media; wijst er in dit verband op dat Servië op de Corruption Perception Index (CPI) de afgelopen drie jaar niet is gestegen; benadrukt dat niet alleen lippendienst, maar werkelijke politieke wil nodig is om corruptie te bestrijden; moedigt de regering aan om blijk te geven van sterk leiderschap bij de corruptiebestrijding; is evenzo voldaan over het besluit van het Constitutioneel Hof dat het bekleden van verschillende publieke functies in strijd is met de grondwet, omdat dit een stap is naar meer transparantie in de publieke sector, waardoor het risico van belangenverstrengeling wordt verminderd; onderstreept evenwel dat de onderling verweven belangen van politieke partijen en particuliere belangen systemische corruptie in de hand werkt, een veelvoorkomend probleem in de regio dat nog steeds wijdverbreid is, en dringt aan op een geloofwaardige staat van dienst wat betreft de vervolging van belangrijke gevallen en op de instelling van een adequaat beschermingssysteem voor personen die gevallen van corruptie aangeven; benadrukt tevens dat de corruptie in de gezondheidssector bijzonder zorgwekkend is; dringt er bij de regering op aan een vervolg te geven aan de bevindingen over systemische corruptie op hoog niveau, die zijn gemeld door de Raad voor corruptiebestrijding en het Agentschap voor corruptiebestrijding, alsmede om ervoor te zorgen dat deze instanties over voldoende financiële en administratieve middelen beschikken om hun werk uit te voeren en meer steun op hoog niveau te bieden aan de strategie voor corruptiebestrijding;

12.  is bezorgd over het wetsvoorstel tot wijziging van de wet inzake openbare aanbestedingen, dat niet in overeenstemming is met de eigen strategie van de Servische regering voor de ontwikkeling van openbare aanbestedingen; dringt bij de Servische regering aan op een zorgvuldige inspraakprocedure over het wetsvoorstel en verzoekt de Servische regering de wet in overeenstemming te brengen met haar officiële strategie voor openbare aanbestedingen en met internationale normen; benadrukt dat wetswijzigingen niet mogen leiden tot verzwakking van het orgaan dat toezicht houdt op de procedures voor openbare aanbestedingen, omdat dit gebied is aangemerkt als een van de belangrijkste bronnen van systemische corruptie in het land;

13.  vestigt de aandacht op vele gemelde onregelmatigheden, in het bijzonder op het gebied van privatisering en van overheidsopdrachten, en roept op tot meer actieve betrokkenheid van de kant van wetshandhavingsinstanties om ervoor te waarborgen dat zij een grondig onderzoek zullen uitvoeren en de daders voor het gerecht zullen brengen; wijst er in dit verband op dat het uiterst belangrijk is om een gedegen en compleet overzicht op te stellen van openbare eigendommen om voor een veilige en voorspelbare zakelijke omgeving te zorgen, de continuïteit van teruggave van particulier eigendom te verzekeren, zonder enige vorm van discriminatie, met name op etnische gronden, het faillissement van privéondernemingen als gevolg van onredelijk verhoogde en met terugwerkende kracht toegepaste belastingen te vermijden, dergelijke gevallen opnieuw te bekijken en een billijke vergoeding te voorzien voor op deze manier getroffen ondernemingen, alsmede de illegale onteigening van publieke goederen door particuliere belangen te voorkomen; juicht het toe dat de goedgekeurde rehabilitatiewet een oplossing biedt voor controversiële kwesties met betrekking tot collectieve schuld en dat in deze wet de individuele verantwoordelijkheid op de eerste plaats komt; verzoekt de regering erop toe te zien dat de restitutiewet en de rehabilitatiewet op efficiënte en niet-discriminerende wijze worden uitgevoerd;

14.  is ingenomen met de goedkeuring van de wet op de financiering van politieke activiteiten, die een belangrijke stap is naar transparantie van het politieke systeem, en dringt aan op een adequate uitvoering, in het bijzonder om een doeltreffend systeem van toezicht op transacties en van effectieve sancties te waarborgen;

15.  wijst op het belang van het werk van het parlement en is verheugd over de stappen die zijn ondernomen om zijn wetgevende rol en het toezicht op de activiteiten van de overheid te versterken, en dringt aan op verdere inspanningen om de capaciteiten voor een effectieve uitvoering van zijn taken verder te ontwikkelen, met name inzake toezicht op de veiligheidsdiensten; juicht in dit verband het besluit toe om de diensten van het parlement te reorganiseren, met het oog op stroomlijning en verbetering van de efficiëntie van hun werk;

16.  neemt kennis van de hervorming van de rechterlijke macht en de vervolgingsinstanties, alsmede de reorganisatie van het systeem met het oog op verbetering van de efficiëntie en het wegwerken van de achterstand van rechtszaken, in overeenstemming met de aanbevelingen van de Venetië-commissie; verzoekt de Servische regering echter meer inspanningen te ondernemen om de onafhankelijkheid en de professionaliteit van deze twee sectoren te verzekeren, die diepgaand en breed moeten worden hervormd; benadrukt dat de ontwikkeling van een apolitieke rechterlijke macht en de scheiding der machten essentiële elementen zijn in de hervorming van de rechterlijke macht;

17.  betreurt het dat het aan transparantie heeft ontbroken en dat er een aantal tekortkomingen waren bij de rechterlijke toetsing en de beroepsprocedure van niet-herbenoemde rechters en officieren van justitie, waaronder schendingen van procedures en normen, en is bezorgd over het eventuele effect van deze tekortkomingen op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, de scheiding der machten en het functioneren van de rechtsstaat alsmede het recht van alle leden van de rechterlijke macht op onpartijdige behandeling, ook wanneer zij uit hun ambt zijn verwijderd; verzoekt de autoriteiten te waarborgen dat de Hoge Raad voor Justitie transparant, onafhankelijk en met gebruikmaking van al zijn bevoegdheden optreedt, met toepassing van consistente, stevige en wettelijk duidelijk omschreven criteria en zonder druk van buitenaf; wijst op de noodzaak van een systeem van regelmatige beoordeling van de prestaties van rechters om een voortdurende kwaliteit van de rechterlijke macht na voltooiing te verzekeren;

18.  maakt zich ernstig zorgen over herhaalde beschuldigingen dat artikel 359 van het Wetboek van Strafrecht inzake misbruik van het ambt te pas en te onpas wordt gebruikt, hetgeen volgens de berichten gepaard ging met het op grote schaal ten onrechte bevriezen van bedrijfs- en particuliere tegoeden; onderstreept dat deze beschuldigingen het vertrouwen in de rechtsstaat in het land hebben ondermijnd; roept de autoriteiten op om snel het Wetboek van Strafrecht te herzien om te verzekeren dat het in overeenstemming is met de Europese normen en om onmiddellijk een einde te maken aan aanklachten die op grond van de bepaling inzake ambtsmisbruik worden ingesteld tegen particuliere bedrijven en bedrijven die in meerderheid in privé-handen zijn, en de aanhangige strafzaken te seponeren; onderstreept dat de personen die op grond van artikel 359 zijn aangeklaagd en bij wie het vermoeden bestaat dat de duur van hun detentie of het bevriezen van hun vermogen niet in verhouding staat tot hetgeen hun ten laste wordt gelegd, aanspraak moeten kunnen maken op onmiddellijke herziening van hun proces en op terugvordering van hun privévermogen en op een eerlijke schadevergoeding;

19.  vestigt de aandacht op vele gemelde onregelmatigheden, in het bijzonder op het gebied van privatisering, rehabilitatie en overheidsopdrachten, en roept op tot een actievere betrokkenheid van de kant van de wetshandhavingsinstanties, die deze onregelmatigheden grondig moeten onderzoeken en de daders voor het gerecht moeten brengen; dringt er bij de Servische autoriteiten op aan onmiddellijk de controversiële privatisering en verkoop van 24 ondernemingen te herzien, aangezien de Europese Commissie ernstige twijfel heeft over de rechtmatigheid ervan, met name van „Sartid”, „Jugoremedija”, „Mobtel”, „C market” en „ATP Vojvodina”, en onmiddellijk inzage te geven in de als staatsgeheim geclassificeerde documenten betreffende hun privatisering en verkoop, aangezien dit strijdig is met Europese normen; wijst er in dit verband op dat het uiterst belangrijk is om een gedegen en compleet overzicht op te stellen van openbare eigendommen om voor een veilige en voorspelbare zakelijke omgeving te zorgen, de teruggave van particulier eigendom te verzekeren, alsmede de illegale ontvreemding van publieke goederen door particuliere belangen te voorkomen;

20.  vestigt de aandacht op ernstige tekortkomingen in het functioneren van het programma voor bescherming van getuigen in gevallen van oorlogsmisdaden, waardoor een aantal getuigen vrijwillig uit het programma zijn gestapt na systematische intimidatie; dringt er bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en het Openbaar Ministerie dat oorlogsmisdaden vervolgt op aan zich actief in te zetten voor het garanderen van de veiligheid en het welzijn van alle getuigen die deelnemen aan het beschermingsprogramma; onderstreept dat een functioneel beschermingsprogramma voor getuigen van het allergrootste belang is voor het functioneren de rechtsstaat in het land, alsook om de politieke wil te laten zien om gevallen van oorlogsmisdaden die door het Joegoslavië-tribunaal aan de nationale rechterlijke macht zijn overgelaten, doeltreffend aan te pakken;

21.  dringt er bij de Servische autoriteiten op aan de juridische rehabilitatie en financiële compensatie van personen die in het verleden om politieke, etnische of religieuze redenen zijn vervolgd, onder wie ook degenen die het slachtoffer zijn geworden van de toepassing van collectieve schuld, in gang te zetten en te waarborgen;

22.  roept de autoriteiten op om als stap in het Servische democratiseringsproces hun inspanningen voort te zetten met het oog op het ongedaan maken van de erfenis van de voormalige communistische geheime diensten; wijst op het belang van verdere hervorming van de veiligheidssector, versterking van het parlementaire toezicht en de controle op de veiligheidsdiensten en de opening van de nationale archieven, en met name de stukken van de voormalige inlichtingendienst UDBA; moedigt de autoriteiten aan de toegang tot de archieven met betrekking tot de voormalige republieken van Joegoslavië te vergemakkelijken en deze aan de respectieve regeringen te restitueren, als zij daarom verzoeken;

23.  is ingenomen met de vooruitgang bij de hervormingen van de overheidsdiensten, maar onderstreept dat er nog steeds inspanningen nodig zijn om deze te professionaliseren en onafhankelijk te maken van politieke invloed, door een systeem van benoemingen en carrière op grond van verdiensten onverkort toe te passen; pleit voor een betere coördinatie bij de uitvoering van de strategie voor de hervorming van het overheidsapparaat en voor integratie van het lokale bestuur in het wetgevingskader; vestigt de aandacht op de ondervertegenwoordiging van nationale minderheden binnen het openbaar bestuur, de rechterlijke macht en staatsbedrijven;

24.  is voldaan over de wijzigingen in de wetgeving inzake de verkiezingen en gemeenteraadsverkiezingen, en in het bijzonder over de afschaffing van ondemocratische praktijken zoals de benoeming van parlementariërs door politieke partijen ongeacht de volgorde op de stemlijsten, en de „blanco ontslagbrieven” waarmee politieke controle over hun werk kan worden uitgeoefend; dringt aan op de aanneming van de wet inzake de openbare kiescommissie onmiddellijk na de verkiezingen, om een onafhankelijk orgaan te creëren voor controle op het verkiezingsproces;

25.  is ingenomen met de rol van onafhankelijke regelgevende instanties voor de verbetering van de efficiëntie en transparantie van de instellingen van het land; prijst in het bijzonder de werkzaamheden van de ombudsman en commissaris voor informatie van openbaar belang en bescherming van persoonsgegevens; dringt er bij de autoriteiten op aan de nationale rekenkamer, de Mededingingsautoriteit, het Bureau overheidsopdrachten en de Commissie Bescherming van de rechten van inschrijvers te voorzien van voldoende financiële, administratieve en ruimtelijke capaciteit voor het uitvoeren van hun taken; herhaalt dat onafhankelijke regelgevende instanties essentieel zijn in de strijd tegen de systemische corruptie en voor efficiënt toezicht van de overheid;

26.  wijst erop dat sterke, professionele en onafhankelijke media en internetaanbieders een onmisbaar element zijn van een democratisch system; juicht in dit verband de goedkeuring toe van de strategie voor de ontwikkeling van het openbare informatiesysteem en het bijbehorende actieplan, alsmede het plan van de overheid zich uit elk eigendom van de media terug te trekken; is verheugd over het feit dat de strategie de grondwettelijke rechten inzake media in minderheidstalen eerbiedigt; is echter bezorgd over pogingen om controle en invloed uit te oefenen op de mediasector en roept de autoriteiten op ervoor te zorgen dat de media onafhankelijk zijn van politieke druk en andere beïnvloeding; roept de Servische regering op de vrijheid en onafhankelijkheid van de media in overeenstemming met de EU-normen te garanderen; is bezorgd over de invoering van een wet die openbaar commentaar in de media over gerechtelijke procedures en uitspraken verbiedt; is bezorgd over bedreigingen van Servische journalisten, en dringt aan op grondig onderzoek hiernaar om de journalisten een veilige omgeving te verschaffen zodat zij hun werk effectief en zonder noodzaak tot zelfcensuur kunnen uitvoeren; onderstreept dat er maatregelen nodig zijn tegen de concentratie van media-eigendom en het gebrek aan transparantie in de media, alsook dat er voor gelijke toegang tot de reclamemarkt moet worden gezorgd, met inbegrip van de uitgaven uit de openbare middelen voor reclame en promotie; dringt aan op eerbiediging van de gedragscode door de journalisten; constateert dat het aantal internetaansluitingen nog steeds laag is; erkent het belang van het internet in het kader van de mediavrijheid en dringt er bij de autoriteiten op aan om zich op dit gebied tot het uiterste in te spannen;

27.  betreurt het dat de autoriteiten de berichtgeving in het land over de incidenten van juli 2011 in het noorden van Kosovo in feite hebben verboden en een verkeerde voorstelling van de rol van KFOR in de gebeurtenissen hebben gegeven; onderstreept het belang van vrije en onafhankelijke media voor een democratisch en goed geïnformeerd publiek;

28.  is verheugd over de werking van de democratisch verkozen nationale minderheidsraden, die de nationale minderheden vertegenwoordigen op het gebied van onderwijs, cultuur, media en het gebruik van de officiële taal; wijst evenwel op het belang van de volledige uitoefening van de bevoegdheden van deze organen voor zelfbestuur en op de noodzaak om in de wet inzake de nationale minderheidsraden een toereikende financiering uit begrotingsmiddelen te garanderen; neemt bezorgd kennis van de klachten over onregelmatigheden in het voorbereidingsproces en de juridische vereisten voor de oprichting van de raden evenals van klachten over inbreuken op de gegarandeerde bevoegdheden van de nationale raden door sommige ministeries en gemeenten en dringt er bij de autoriteiten op aan om erop te reageren; en is verheugd over die besluiten van de administratieve rechtbank van Servië die de processen van de nationale raad van de Hongaarse nationale minderheid hebben gesteund, naar aanleiding van de inbreuken op de bevoegdheden van de nationale raad door lokale autoriteiten;

29.  spreekt zijn voldoening uit over de in het algemeen goede interetnische betrekkingen en over het feit dat het aantal en de intensiteit van de etnische incidenten in het land is afgenomen, maar spoort Servië aan om verdere inspanningen op het gebied van de bescherming van minderheden te leveren door de aangenomen wetgeving uit te voeren; is bezorgd over de protesten van etnische Albanezen tegen discriminatie en over de gespannen situatie in Sandžak, en roept de regering op hogere politieke prioriteit toe te kennen aan de verbetering van de grondrechten van alle minderheden, alsook hun toegang tot onderwijs in hun eigen taal, gelijke toegang tot de arbeidsmarkt en eerlijke vertegenwoordiging in de lokale instellingen; vraagt de regering ook het probleem van de regionale ongelijkheden aan te pakken door steun te verlenen voor de sociale en economische ontwikkeling van Sandžak en de zuidoostelijke regio, met inbegrip van de Preševovallei, en strategieën te ontwikkelen om de werkloosheid in deze regio's te verminderen; is verheugd over het akkoord dat in oktober 2011 in de gemeente Bujanovac is gesloten, dat maatregelen bevat voor de integratie van etnische Serviërs in het openbaar bestuur, en dringt aan op snelle uitvoering hiervan;

30.  merkt op dat twee jaar na de verkiezingen van raden voor minderheden de Bosnische nationale raad nog steeds niet is ingesteld vanwege vermeende fouten in de verkiezingsprocedure, en dringt erop aan dat deze snel wordt opgericht, in overeenstemming met de regels; doet een beroep op de politieke en religieuze leiders zich te onthouden van opruiende uitspraken die de spanningen kunnen vergroten; dringt er bij de Servische regering op aan neutraal te blijven ten aanzien van de spanningen rond de religieuze gemeenschap in Sandžak en maatregelen te nemen om de goede betrekkingen met deze gemeenschap te verzekeren en tegelijkertijd haar recht op vrijheid van godsdienst te waarborgen;

31.  onderstreept het belang van een volkstelling bij de verzameling van statistische informatie die van belang is voor de ontwikkeling van Servië, in het bijzonder van minder ontwikkelde regio's; is verheugd dat de volkstelling in Servië in oktober 2011 over het algemeen met succes is uitgevoerd ; betreurt ten zeerste de oproepen tot boycot van de volkstelling door politici van etnisch Albanese afkomst, die werden opgevolgd door leden van de gemeentelijke volkstellingcommissies en een aanzienlijk aantal burgers in Preševo ​​en Bujanovac; merkt op dat de autoriteiten nog geen statistische gegevens over etniciteit hebben gepresenteerd;

32.  dringt aan op verdere stappen om ervoor te zorgen dat het wetgevend kader inzake non-discriminatie volledig wordt uitgevoerd; is ernstig bezorgd over het gebrek aan politieke wil om actief een beleid van tolerantie en eerbiediging van de fundamentele rechten van de mens te bevorderen, en de veiligheid van de deelnemers aan de Pride Parade van 2 oktober 2011 te verzekeren, hetgeen gebleken is in de loop van de voorbereiding en geleid heeft tot een verbod op de organisatie van de parade; veroordeelt met klem de opruiende en discriminerende opmerkingen over het onderwerp door sommige politici en leden van de orthodoxe kerk; wijst de regering erop dat vrijheid van meningsuiting en van vereniging een fundamenteel mensenrecht is en een fundamentele waarde van de EU, die moet worden geëerbiedigd door alle landen die EU-lid willen worden; is verheugd over de uitspraak van het Grondwettelijk Hof van 22 december 2011 over deze kwestie; is verheugd over het positieve optreden van de ombudsman en de commissaris voor gelijke kansen om deze waarden in de Servische samenleving te bevorderen;

33.  roept op tot onderzoek naar de bedreigingen door de extremistische groeperingen, die als reden werden opgegeven voor een verbod op de parade; onderstreept het belang van de eerste veroordelingen ooit wegens discriminatie van homo's in Servië, waaronder een arrest van het hooggerechtshof van Belgrado tegen een extreemrechtse leider, die is veroordeeld tot twee jaar hechtenis voor het aanzetten tot geweld tijdens de Pride Parade van 2010, wijst echter op het over het algemeen trage tempo van het onderzoek naar het geweld rond de Pride Parade van 2010, dat tot dusver slechts tot een klein aantal milde veroordelingen heeft geleid; is echter verheugd over de stappen die de openbare aanklager en de rechterlijke macht hebben ondernomen om een verbod uit te vaardigen op het functioneren van extremistische organisaties; vraagt de nationale en gemeentelijke autoriteiten zich in te zetten voor een sfeer van tolerantie, onder meer door bewustmakingscampagnes tegen homofobie in overeenstemming met de Europese normen;

34.  is ingenomen met de verbeteringen die zijn geboekt met de bescherming van kinderen en de invoering van een solide juridische basis en strategieën om de eerbiediging van de rechten van kinderen te verbeteren en het systeem voor kinderwelzijn te hervormen; is echter bezorgd over het trage tempo van de implementatie van de aangenomen wetgeving, in het bijzonder betreffende kinderen met een handicap, van wie velen feitelijk uitgesloten zijn van de samenleving, en betreffende de ontwikkeling van diensten voor kinderbescherming op lokaal niveau; is met name bezorgd over de stijging van het geweld onder jongeren; roept in dit verband de autoriteiten op krachtdadig werk te maken van de uitvoering van preventieve maatregelen en alle nodige stappen te ondernemen om het geweld op scholen uit te bannen;

35.  is verheugd over de wijzigingen in de kieswet waardoor het percentage vrouwen in de wetgevende macht is verhoogd; vraagt de autoriteiten snel maatregelen te nemen tegen de discriminatie, met inbegrip van indirecte discriminatie, waarmee vrouwen nog steeds worden geconfronteerd op de arbeidsmarkt en in andere sectoren van de samenleving, en een grotere participatie van vrouwen in het politieke leven van het land, ook in bestuurlijke posities, aan te moedigen; constateert bezorgd dat ondanks het bestaan van wetgevings- en uitvoeringsinstanties voor discriminatiebestrijding en gendergelijkheid, de daadwerkelijke uitvoering van de bestaande wetgeving en verdere versterking van de bestuurlijke capaciteit grote uitdagingen blijven, en dringt er bij de autoriteiten op aan hun inspanningen hiervoor op te voeren; dringt aan op meer energieke inspanningen om huiselijk geweld te voorkomen en te rapporteren alsook hulp te bieden aan de slachtoffers; is in dit verband ingenomen met de opening van het eerste blijf-van-mijn-lijfhuis in het zuiden van Servië;

36.  wijst op de situatie van de Roma-gemeenschap, die nog steeds wordt gediscrimineerd op de arbeidsmarkt en problemen heeft met de toegang tot adequate huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg; verwelkomt een aantal initiatieven van de autoriteiten om in het bijzonder de hygiënische leefomstandigheden, toegang tot het onderwijs en registratie van Roma aan te pakken; roept de vertegenwoordigers van de Roma-gemeenschap op om actief aan dit proces deel te nemen; vraagt de Servische regering de nationale strategie ter verbetering van de status van Roma en het bijbehorende actieplan volledig uit te voeren om de sociale en economische situatie van de Roma te verbeteren, in overeenstemming met het EU-kader voor nationale strategieën voor de integratie van de Roma; is bezorgd over de lage percentages van Roma-kinderen die onderwijs volgen, vooral meisjes; dringt er bij de Servische regering op aan ervoor te zorgen dat alle Roma voorzien worden van een identiteitsdocument, daar zij beperkt worden in de uitoefening van hun fundamentele burgerrechten als zij niet over een dergelijk document beschikken; wijst op de bijzonder moeilijke situatie van de leden van de Roma-gemeenschap in Servië die in de nasleep van de oorlog uit Kosovo gevlucht zijn; veroordeelt de gedwongen uitzettingen van Roma, waaronder kinderen en ouderen, zonder goed overleg en kennisgeving en zonder hen alternatieve huisvesting te bieden; roept de autoriteiten op hieraan onmiddellijk een einde te maken;

37.  verzoekt de Servische autoriteiten een institutioneel en wettelijk kader te ontwikkelen om de levering van diensten en de betaling van uitkeringen beter te coördineren, om deze te laten aansluiten bij de plaatselijke behoeften, gebruikmakend van het potentieel van de feitelijke begunstigden bij de opstelling, monitoring en evaluatie van het systeem, in nauwe samenwerking met de plaatselijke autoriteiten; onderstreept hoe belangrijk het is de gemeenten daartoe meer middelen te geven;

38.  onderstreept het belang van maatschappelijke organisaties voor de verbetering van de interetnische verhoudingen en de bevordering van tolerantie, en voor het volgen van de werkzaamheden van de instanties; dringt er bij de regering en het parlement op aan een coherent kader te ontwikkelen, en de uitvoering hiervan te coördineren, voor adequate raadpleging bij de ontwikkeling van sociaal beleid; dringt er bij de regering op aan alle incidenten tegen etnische minderheden tot op de bodem uit te zoeken; is bezorgd over de bedreigingen aan het adres van activisten en verdedigers van de mensenrechten, journalisten en mediaorganisaties, met name die welke werkzaam zijn op het gebied van oorlogsmisdaden, de georganiseerde misdaad, corruptie, LGBT-rechten en de betrekkingen met Kosovo, en roept de autoriteiten op ervoor te zorgen dat deze bedreigingen worden onderzocht en dat de daders voor het gerecht worden gebracht, zodat er een einde wordt gemaakt aan de bestaande hoge mate van straffeloosheid;

39.  steunt het RECOM-initiatief (Regionale Commissie voor waarheidsvorsing en het vertellen van de waarheid over oorlogsmisdaden en andere ernstige mensenrechtenschendingen in voormalig Joegoslavië) teneinde het proces van bewustmaking en verzoening in de hele westelijke Balkan te bevorderen;

40.  onderstreept dat Servië de belangrijkste overeenkomsten inzake arbeidsrechten van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en het herzien Europees Sociaal Handvest heeft geratificeerd; onderstreept dat de arbeids- en vakbondsrechten ondanks de constitutionele waarborgen nog steeds beperkt zijn en dringt er bij Servië op aan deze rechten verder te versterken; is bezorgd over het feit dat de sociale dialoog nog steeds zwak is en dat er geen regelmatig overleg plaatsvindt met de sociale partners; dringt aan op het nemen van verdere stappen ter versterking van de sociaaleconomische raad om ervoor te zorgen dat hij een actieve functie kan vervullen bij de bevordering van de sociale dialoog en een actievere adviserende rol kan spelen in het wetgevingsproces;

41.  verzoekt Servië en de Commissie erop toe te zien dat de structurele hervormingen en de liberalisering die in het kader van het streven naar EU-lidmaatschap worden doorgevoerd niet leiden tot slechtere arbeidsomstandigheden, arbeids- en vakbondsrechten;

42.  stelt met tevredenheid vast dat het Instrument voor pretoetredingssteun (IPA) in Servië goed functioneert; spoort zowel de regering als de EU aan de administratieve procedures voor de IPA-financiering te vereenvoudigen, ten einde IPA-middelen beter toegankelijk te maken voor kleinschaliger en niet-gecentraliseerde begunstigden; benadrukt dat bij de komende herziening van het financieel kader van de EU een adequaat niveau van pretoetredingssteun moet worden gehandhaafd;

43.  is ingenomen met het werk van de ombudsman en doet een beroep op de autoriteiten om volledige politieke steun te geven aan, en te zorgen voor follow-up van zijn aanbevelingen, en ervoor te zorgen dat zijn kantoor wordt voorzien van voldoende financiële, administratieve en ruimtelijke capaciteit voor de uitvoering van de werkzaamheden;

44.  is verheugd over het initiatief van het stadsbestuur van Belgrado om een campagne voor Belgrado Culturele Hoofdstad van Europa 2020 te lanceren, en moedigt gerelateerde projecten aan, die Belgrado en Servië dichter bij de EU culturele ruimte brengen, in het bijzonder met betrekking tot het interetnisch samenleven, multicultureel begrip en de dialoog tussen de religies; dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan de kandidatuur van Belgrado te steunen; dringt er in dit verband bij het Servische parlement aan de nodige speciale wetten vast te stellen en uit te voeren om culturele activiteiten te reguleren, en een culturele ontwikkelingsstrategie vast te stellen voor een betere implementatie van de wet inzake cultuur;

45.  wijst nogmaals op het belang van een omvattende regionale samenwerking in de westelijke Balkan en juicht de actieve deelname van Servië toe in de regionale initiatieven en bilaterale bijeenkomsten ter bevordering van goede betrekkingen met de buurlanden, alsmede zijn steeds actievere rol in het stimuleren van de verzoening in de regio; is ingenomen met het officiële bezoek van president Tadić aan Bosnië en Herzegovina en met zijn steun aan de territoriale onschendbaarheid en soevereiniteit van het land; roept de Servische regering op ervoor te zorgen dat haar directe betrekkingen met de autoriteiten van de Republika Srpska overeenstemmen met de verklaarde steun en niet de integriteit, soevereiniteit, bevoegdheden en de doeltreffende werking van de instellingen van de staat Bosnië en Herzegovina ondermijnen; dringt er voorts bij de Servische autoriteiten op aan de hervormingen in Bosnië en Herzegovina te steunen voor de versterking en stroomlijning van instellingen van het land met het oog op hervormingen in verband met de EU; roept beide regeringen om een speciale gezamenlijke zitting te houden om een betere coördinatie in de EU-gerelateerde hervormingen te realiseren; verwelkomt de initiatieven en resultaten met betrekking tot de verbetering van de politieke betrekkingen tussen Kroatië en Servië, die op gang zijn gebracht door de presidenten Josipovic en Tadić; herhaalt dat dergelijke positieve bilaterale betrekkingen een goede basis zijn voor het oplossen van hangende grenskwesties, en onderstreept dat de rechtszaken wegens genocide die de twee landen tegen elkaar hebben aangespannen geen belemmering mogen vormen voor verdere vooruitgang op dit gebied; spoort de Servische autoriteiten aan nauw samen te werken met de landen van het voormalige Joegoslavië en andere buurlanden aan de oplossing van alle hangende problemen in verband met wettelijke successie; moedigt de grensoverschrijdende samenwerking aan met de aangrenzende EU-lidstaten Bulgarije, Hongarije en Roemenië, ook in het kader van de EU-strategie voor de Donau-regio;

46.  is verheugd over de actieve betrokkenheid van Servië bij de bevordering van het Sarajevo-proces en de ondertekening op 7 november 2011 door Servië, samen met Bosnië en Herzegovina, Kroatië en Montenegro, van een ministeriële verklaring over beëindiging van ontheemding en het zoeken van duurzame oplossingen voor vluchtelingen en ontheemden; ziet uit naar de regionale donorconferentie die op 24 april 2012 zal plaatsvinden in Sarajevo en waar het gezamenlijke regionale huisvestingsprogramma voor de resterende behoeften zal worden gepresenteerd, en hoopt dat er aanzienlijke steun zal worden uitgetrokken voor de huisvesting van vluchtelingen en ontheemden in alle landen, waarbij een evenredig deel moet worden verzekerd voor Servië, dat een van de grootste groepen ontheemden in Europa ontvangt;

47.  is verheugd over de verbeteringen in de betrekkingen tussen Montenegro en Servië; dringt aan op een strakkere coördinatie door de respectieve regeringen van de EU-gerelateerde hervormingen en in het bijzonder van de inspanningen om gezamenlijk problemen op het gebied van de rechtsstaat te pakken en met name de bestrijding van de georganiseerde misdaad; moedigt beide regeringen aan zich nog meer in te zetten voor het vinden van een oplossing van hangende grenskwesties;

48.  is ingenomen met de overeenkomst tussen Servië en Macedonië over het vrije verkeer van burgers, naast de overeenkomsten die reeds door Servië met Montenegro en Bosnië en Herzegovina zijn gesloten, en hoopt dat dit soort overeenkomsten, die de bilaterale betrekkingen verbeteren en de mogelijkheden voor de betrokken bevolking verruimen, tot alle landen van de regio kunnen worden uitgebreid;

49.  onderstreept het belang van de activiteiten van het historische verzoeningscomité en herhaalt dat een doorlopende dialoog tot betere betrekkingen kan leiden; betreurt het echter dat het grootste deel van de historische archieven, en met name de archieven van de voormalige geheime dienst, de UDBA, gesloten blijft; dringt voorts aan op een volledig en diepgaand onderzoek naar de slachtingen van 1944-1945;

50.  roept de autoriteiten op het relatief welvarende Vojvodina als voorbeeld te promoten voor minder ontwikkelde regio's van Servië; roept de autoriteiten op om, twee jaar na de goedkeuring van het statuut van Vojvodina, snel de betreffende wet inzake de financiering van de provincie goed te keuren;

51.  beveelt aan dat Europese gelden rechtstreeks beschikbaar worden gesteld aan de nationale minderheidsraden en de burgerorganisaties van Servië, in het kader van de EU-steun aan de hervormingen van het land;

52.  moedigt de autoriteiten aan verdere maatregelen te initiëren en de grensregio's open te stellen voor buurlanden om de handel en economische banden te vergemakkelijken; wijst op het belang van de opening van een terminal voor vrachtwagens en handelsgoederen aan de grensovergang bij Ribarci-Oltomantsi om de plaatselijke economische ontwikkeling te stimuleren;

53.  onderstreept het fundamentele belang van goed onderwijs voor de verdere sociale en economische ontwikkeling van Servië en voor de vermindering van de hoge werkloosheid in het land, met name onder de jeugd; roept de autoriteiten op aan actief de waarde van het onderwijs onder de jeugd te bevorderen, alsook om meer te investeren in hoger onderwijs; benadrukt dat de overheid in de aanwerving van universitair geschoolden moet investeren om over een efficiëntere overheidssector te kunnen beschikken en verdere braindrain te voorkomen, die de ontwikkeling van het land op lange termijn ernstig in de weg staat;

54.  dringt aan op meer inspanningen om onbeperkt kwaliteitsonderwijs in minderheidstalen op nationaal en provinciaal niveau te verzekeren, hetgeen noodzakelijk is voor de bescherming van de etnische en culturele identiteit, een recht dat reeds gewaarborgd is via grondwettelijke middelen alsook door de federale wet van 2002 inzake de bescherming van rechten en vrijheden van nationale minderheden, en overeenstemt met de richtsnoeren in de kaderovereenkomst voor de bescherming van nationale minderheden, en met name alle noodzakelijke tekstboeken en andere leermiddelen te verschaffen; juicht in dit verband de opening toe van de tweetalige universitaire faculteit in Bujanovac, voor zowel studenten van Albanese als van Servische etnische afkomst; moedigt Servië aan om dit model waar mogelijk ook te gebruiken voor beleid ten aanzien van andere minderheden; moedigt beide minderheden en de Servische meerderheid aan om elkaars talen te leren voor een beter wederzijds begrip; onderstreept dat de culturele diversiteit van etnische minderheden moet worden geëerbiedigd door een ongehinderde verspreiding van culturele centra mogelijk te maken, alsmede elektronische media en pers en bibliotheken die adequaat in de culturele behoeften van deze gemeenschappen voorzien;

55.  roept de Servische regering op om de erkenningskwestie van de Internationale Universiteit van Novi Pazar in Sandžak op te lossen en benadrukt dat de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de commissie voor erkenning en kwaliteitswaarborging moeten worden verzekerd;

56.  is ingenomen met de belangrijke stappen die zijn genomen om een functionerende markteconomie in te voeren, alsmede met de activiteiten van de overheid die hebben geleid tot verbetering van de financiële en macro-economische situatie van Servië; neemt nota van het besluit om de overeenkomst met het IMF over een reservelening te bevriezen tot de nieuwe regering is verkozen; onderstreept dat Servië structurele hervormingen moet blijven doorvoeren om de productiecapaciteit van de economie te verhogen en dat het land zijn begrotingstekort moet verminderen; herinnert eraan dat de wereldwijde financiële en economische crisis een negatieve invloed op de samenleving heeft gehad, in het bijzonder op de meest kwetsbare groepen; vraagt de autoriteiten alles in het werk te stellen om de negatieve gevolgen voor deze groepen – armoede, werkloosheid, sociale uitsluiting – zo gering mogelijk te maken en de achterliggende oorzaken ervan aan te pakken door het nodige sociale en economische beleid te ontwikkelen;

57.  onderstreept dat een echte rechtsstaat in het land noodzakelijk is om buitenlandse investeringen aan te trekken, de voorwaarden voor een snellere overgang van de economie naar een open markteconomie te verbeteren en een beter ondernemingsklimaat te scheppen; wijst er te dien einde op dat het bestaan ​​van monopolies deze overgang ernstig in de weg staat en dringt er bij de regering op aan maatregelen te blijven nemen om deze af te schaffen; wijst erop hoe belangrijk het is bureaucratische belemmeringen op te heffen, en de concurrentie en de rol van de particuliere sector te versterken;

58.  prijst de inspanningen van de regering om een bloeiende mkb-sector te ontwikkelen door de vaststelling en uitvoering van de desbetreffende wetgeving en de oprichting van bestuursorganen ter ondersteuning van het mkb; dringt tegelijkertijd aan op meer inspanningen om de snelle uitbreiding van het mkb te vergemakkelijken door de administratieve lasten te verminderen, de arbeidsmarkt minder rigide te maken en de toegang tot financiering te vergroten; dringt er bij de regering op aan een definitie van het mkb te hanteren die volledig strookt met de aanbevelingen van de EU;

59.  verzoekt de Servische regering alle maatregelen te nemen die kunnen bijdragen aan een versterkte samenwerking met het mkb in buurregio's; benadrukt dat dit noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat de economie van Servië meer profijt kan trekken van het handelsstelsel van de Gemeenschap;

60.  is verheugd over de goede vooruitgang van Servië met de aanpassing aan het acquis op het gebied van het milieu; dringt aan op verdere inspanningen op dit gebied, gericht op handhaving van de wetgeving; dringt er bij de autoriteiten op aan hun inspanningen op te voeren met name wat betreft de kwaliteit van het water en afvalverwerking; moedigt Servië aan doelstellingen inzake de klimaatverandering vast te stellen in overeenstemming met de streefdoelen van de Europese Unie;

61.  is ingenomen met de sluiting van de overeenkomst tussen de EU en Servië tot vaststelling van een kader voor de deelname van Servië in crisisbeheersingsoperaties van de EU en prijst het land voor zijn bereidheid om deel te nemen aan twee GVDB-operaties, met name EUTM en EU-NAVFOR Somalië;

62.   dringt aan op verdere inspanningen om een duurzaam openbaar vervoersnetwerk in Servië te ontwikkelen, en in het bijzonder om het spoorwegvervoer en vervoer over de binnenwateren (Corridor X) alsook de weginfrastructuur te verbeteren; onderstreept dat het belangrijk is de onderlinge verbindingen met de buurlanden te verbeteren om mobiliteit van de burgers te vergemakkelijken;

63.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, en de regering en het parlement van Servië.

(1) PB L 80 van 19.3.2008, blz. 46.
(2) A/RES/64/298.
(3) PB L 334 van 19.12.2007, blz. 46.
(4) PB L 336 van 18.12.2009, blz. 1.
(5) PB L 163 van 23.6.2011, blz. 1.


Uitbreidingsverslag Kosovo
PDF 164kWORD 81k
Resolutie van het Europees Parlement van 29 maart 2012 over het Europese integratieproces van Kosovo (2011/2885(RSP))
P7_TA(2012)0115B7-0187/2012

Het Europees Parlement,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 12 oktober 2011 met de titel „Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2011-2012” (COM(2011)0666), en het begeleidende voortgangsverslag 2011 van de Commissie over Kosovo (SEC(2011)1207),

–  gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken van 7 december 2009, 14 december 2010 en 5 december 2011, waarin werd benadrukt en opnieuw werd bevestigd dat ook Kosovo, onverminderd het standpunt van de lidstaten over de status van het land, voor visumliberalisering in aanmerking komt wanneer aan alle voorwaarden wordt voldaan, waarin het voornemen van de Commissie werd verwelkomd om tegen het einde van dit jaar een visumdialoog op gang te brengen en waarin de Commissie werd verzocht de bevolking van Kosovo via een gestructureerde benadering dichter tot de EU te brengen,

–  gezien Verordening (EG) nr. 1244/2009 van de Raad van 30 november 2009 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld(1), en met name bijlage I, waarin met het oog op juridische duidelijkheid en zekerheid een verwijzing is opgenomen naar personen die in Kosovo wonen,

–  gezien de conclusies van de Raad van 28 februari 2012 over de uitbreiding en het stabilisatie- en associatieproces;

–  gezien gemeenschappelijk optreden 2008/124/GBVB van de Raad van 4 februari 2008 betreffende de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (EULEX KOSOVO), zoals gewijzigd door gemeenschappelijk optreden 2009/445/GBVB van 9 juni 2009 en door Besluit 2010/322/GBVB van de Raad van 8 juni 2010,

–  gezien gemeenschappelijk optreden 2008/123/GBVB van de Raad van 4 februari 2008 houdende benoeming van een speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Kosovo, en gezien Besluit 2011/478/GBVB van de Raad van 28 juli 2011 houdende verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Kosovo,

–  gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie over de situatie in Kosovo van 27 juli 2011,

–  gezien de persberichten van de Raad over de door de EU bevorderde dialoog,

–  gezien de gezamenlijke verklaringen van de interparlementaire bijeenkomsten EP-Kosovo van 28-29 mei 2008, 6-7 april 2009, 22-23 juni 2010 en 20 mei 2011,

–  gezien het eindverslag van de deskundigenmissie van de Europese Unie naar Kosovo in het kader van verkiezingen van 25 januari 2011,

–  gezien zijn eerdere resoluties,

–  gezien Resolutie 1244 (1999) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties,

–  gezien de consensusresolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 9 september 2010 (A/RES/64/298), die gezamenlijk door Servië en de 27 EU-lidstaten werd ingediend, over de dialoog tussen Belgrado en Pristina, waarin verklaard wordt dat de doelstelling „het bevorderen van samenwerking, het boeken van vooruitgang op de weg naar toetreding tot de Europese Unie en het verbeteren van de levensomstandigheden van de bevolking” is, en waarin de bereidheid van de EU om deze dialoog te stimuleren gunstig wordt ontvangen,

–  gezien het eindverslag van de speciale vertegenwoordiger van de VN over de toekomstige status van Kosovo en het algemene voorstel voor een regeling van de status van Kosovo van 26 maart 2007, en met name de bepalingen over de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van gemeenschappen en hun leden, religieus en cultureel erfgoed en decentralisatie,

–  gezien het advies van het Internationaal Gerechtshof over de verenigbaarheid met het internationaal recht van de unilaterale verklaring van onafhankelijkheid door de voorlopige instellingen van zelfbestuur van Kosovo van 22 juli 2010,

–  gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat alle staten van de westelijke Balkan op de Europese Raad van Thessaloniki van 19 en 20 juni 2003 het lidmaatschap van de Europese Unie in het vooruitzicht werd gesteld en overwegende dat deze belofte is herhaald tijdens de ontmoeting op hoog niveau over de westelijke Balkan in Sarajevo op 2 juni 2010;

B.  overwegende dat de Europese Unie altijd de levensvatbaarheid van multi-etnische en multireligieuze staten in de westelijke Balkan, gebaseerd op de waarden democratie, verdraagzaamheid en culturele verscheidenheid, heeft verdedigd;

C.  overwegende dat regionale samenwerking en goede betrekkingen met de buurlanden uiterst belangrijk zijn voor de Europese integratie en het waarborgen van de veiligheid en de stabiliteit in de regio;

D.  overwegende dat het plan-Ahtisaari een goed kader blijft om het conflict over het noorden op te lossen en de territoriale en politieke integriteit van Kosovo te behouden;

E.  overwegende dat de steeds zwakke rechtsstaat de groei van de democratie vertraagt en de economie schade toebrengt, wat de langetermijnontwikkeling ondermijnt;

F.  overwegende dat de strijd tegen corruptie en georganiseerde misdaad, alsook het onderzoek naar en de vervolging van oorlogsmisdaden tot de belangrijkste taken van de EULEX-missie horen;

1.  merkt op dat de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo door 88 landen, waaronder 22 EU-lidstaten, is erkend; zou het op prijs stellen wanneer de overige vijf EU-lidstaten hetzelfde deden; zou het tevens op prijs stellen wanneer deze landen een actievere rol als bemiddelaar tussen Servië en Kosovo opnamen; benadrukt dat het belangrijk is dat de EU het lot van Kosovo ter harte neemt, en meent dat dit engagement essentieel is om de stabiliteit en de veiligheid aan de grenzen van de EU te vrijwaren; betreurt de door Servië uitgeoefende diplomatieke druk die sommige landen van de erkenning van Kosovo moest afhouden;

2.  benadrukt dat Kosovo, net als de rest van de westelijke Balkan, uitzicht heeft op een Europese toekomst, en dat dit een krachtige impuls kan zijn om de nodige hervormingen door te voeren; benadrukt dat de EU-strategie om dit perspectief voor de Kosovaarse burgers te concretiseren tot nog toe geen succes heeft gehad en dat er weinig resultaten zijn geboekt; is verheugd over de benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de EU, die ook zal fungeren als hoofd van de EU-delegatie;

3.   is verheugd over het voornemen van de Commissie een haalbaarheidsstudie voor de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen Kosovo en de EU te starten, zoals vermeld staat in de conclusies van de Raad algemene zaken van 28 februari 2012, en is in het bijzonder verheugd over de officiële lancering van zijn studie door Commissielid Füle op 27 maart 2012 tijdens de eerste bijeenkomst van de Nationale Raad van Kosovo voor Europese Integratie en hoopt dat ze uiterlijk voor het najaar van 2012 afgerond kan zijn;

4.  benadrukt dat de EU-missies en de andere internationale missies die in Kosovo aanwezig zijn, beter moeten samenwerken, zodat hun activiteiten niet overlappen en de middelen doeltreffend worden beheerd;

5.  herhaalt zijn standpunt, zoals tot uitdrukking gebracht in zijn resoluties van 29 maart 2007(2), 5 februari 2009(3) en 8 juli 2010(4), dat een eventuele opdeling van Kosovo moet worden verworpen;

6.  is bezorgd over de ernstige onregelmatigheden tijdens de parlementsverkiezingen in december 2010; roept op tot een grondig onderzoek van de verkiezingsfraude, dat tevens aan het licht brengt welke personen politiek verantwoordelijk zijn voor de onregelmatigheden, en verzoekt om een snelle en adequate bestraffing van alle daders, onder wie plaatselijke verkiezingsfunctionarissen, zodat een eind gemaakt kan worden aan de cultuur van straffeloosheid, die het vertrouwen van de maatschappij in en de legitimiteit van de staatsinstellingen ondermijnt; verzoekt prioriteit te geven aan de oplossing van verkiezingskwesties, en dringt er daarom op aan dat de Kosovaarse staatsinstellingen (Openbaar Ministerie, Hooggerechtshof, Kosovaarse Raad van Justitie) hun werkzaamheden beter op elkaar afstemmen; benadrukt dat een goed functionerend electoraal kader belangrijk is voor de werking van democratische instellingen;

7.  verzoekt alle partijen, zowel van de regering als van de oppositie, de constitutionele en electorale hervormingen snel te realiseren, zoals zij de kiezers na de verkiezingen hebben beloofd, om het kiessysteem transparanter te maken en het in overeenstemming te brengen met de internationale normen, meer bepaald de normen van de Raad van Europa;

8.  neemt in dit verband nota van het voornemen van de regering van Kosovo in de loop van dit jaar het proces van onafhankelijkheid onder internationaal toezicht te beëindigen met de daarbij behorende geleidelijke uitschakeling van het Internationaal civiel bureau (ICO); verzoekt de Assemblee van Kosovo in de nieuwe grondwet de beginselen van het Ahtisaari Plan, dat de basis vormde van de onafhankelijkheid van Kososvo, vast te houden en te verankeren;

9.  merkt op dat de Kosovaarse instellingen met succes hebben gereageerd op de crisis rond het voorzitterschap in het begin van 2011; prijst Kosovo om zijn eerste vrouwelijke staatshoofd en merkt op dat president Jaghjaga ook het jongste democratisch verkozen staatshoofd in Europa is;

10.  is er verheugd over dat de visumdialoog is aangegaan, in overeenstemming met eerdere toezeggingen ten aanzien van het Europees perspectief van de westelijke Balkan, en onverminderd de standpunten van de lidstaten over de status van Kosovo, ten einde het toenemende isolement van de Kosovaarse burgers te stoppen, aangezien dit isolement nadelige gevolgen heeft, met name voor de meest kwetsbare groepen en voor jongeren, en verwacht van de Commissie dat zij in het voorjaar de routekaart betreffende visumliberalisering presenteert en daarbij dezelfde benadering kiest die zij ook bij andere westelijke Balkanlanden heeft gehanteerd, namelijk door voorbereiding van een routekaart waarbij vier pakketten vraagstukken aan de orde worden gesteld en waarbij het voornaamste doel het bereiken van visumliberalisering aan het einde van dit proces vormt; is tevreden over de conclusies van de Raad van 5 december 2011, waarin herhaald wordt dat Kosovo in aanmerking komt voor visumliberalisering wanneer het land aan alle voorwaarden voldoet; benadrukt dat betere intermenselijke contacten een krachtige stimulans zijn voor democratisering en een drijfveer voor verdere hervormingen in de regio;

11.   benadrukt dat de terugkeer van vluchtelingen en interne ontheemden een uitdaging blijft voor Kosovo; is verheugd over de inspanningen van de Kosovaarse autoriteiten op dit gebied en moedigt verdere inspanningen op centraal en lokaal niveau aan ter verbetering van de sociaaleconomische integratie van teruggekeerde vluchtelingen, waarbij bijzondere aandacht nodig is voor de behoeften van teruggekeerde Roma-, Ashkali- en Egyptische vluchtelingen;

12.  benadrukt dat een doeltreffende samenwerking en coördinatie tussen alle relevante ministeries nodig is, en dat samen met de internationale actoren moet worden gezorgd voor bijkomende opleiding, capaciteitsopbouw en technische bijstand voor de lokale instellingen, alsook voor coördinatiestructuren; benadrukt dat er een oplossing moet worden gevonden voor kwesties betreffende de teruggave van eigendom aan teruggekeerde vluchtelingen, en dat Servische burgers in Kosovo hun eigendomsrechten opnieuw moeten kunnen uitoefenen;

13.  benadrukt dat wezenlijke vooruitgang moet worden geboekt in de zoektocht naar een akkoord tussen Kosovo en zijn buurlanden op het gebied van rechtsopvolging en eigendomsrechten;

14.   onderstreept het belang van de dialoog met Belgrado, die wordt gevoerd sinds op de algemene vergadering van de VN in september 2010 een overeenkomst tussen Servië en Kosovo tot stand kwam, en die door de EU ondersteund wordt ter bevordering van de regionale samenwerking en het Europees perspectief van beide landen; is verheugd over het feit dat tot dusver negen rondes hebben plaatsgevonden, die hebben geleid tot meerdere voorlopige overeenkomsten, waaronder die van 2 december 2011 over het geïntegreerde beheer van grensovergangen in het noorden van het land, een overeenkomst die voorziet in een unieke, gezamenlijke en geïntegreerde grenscontrole en dringt erop aan dat de uitvoering daarvan in goed vertrouwen geschiedt;

15.   is evenwel bezorgd over het feit dat eerdere voor de verbetering van de kwaliteit van het dagelijks leven van burgers aan beide zijden belangrijke overeenkomsten, zoals die betreffende de overdracht van alle registers van de burgerlijke stand aan de Kosovaarse autoriteiten en die over douanestempels, niet volledig zijn uitgevoerd door Servië, waarbij de niet-uitvoering van de laatstgenoemde overeenkomst de Kosovaarse regering in juli 2011 op haar beurt heeft doen overgaan tot maatregelen; verzoekt de Servische regering duidelijk te maken dat zij bereid is de doelen van de dialoog te bereiken; is in dit verband verheugd over de overeenkomsten tussen Belgrado en Pristina over het geïntegreerde beheer van grensovergangen (IBM) en over een geïntegreerde regionale samenwerking die op 24 februari 2012 werden bereikt en onderstreept dat het van groot belang is dat de gesloten overeenkomsten in goed vertrouwen worden uitgevoerd; betreurt in dit verband de recente geschillen tussen de partijen over de toepassing van de voetnoot voor de Kosovaarse delegatie;

16.  benadrukt dat van beide partijen wordt verwacht dat zij pragmatisch te werk gaan, wat betrokkenheid, volharding en verantwoordelijkheidsgevoel bij het zoeken naar oplossingen vereist; hoopt dat spoedig overeenkomsten worden gesloten over alle overige kwesties, zodat de weg wordt vrijgemaakt voor wezenlijke stabiliteit in de regio en voor goede betrekkingen tussen de buurlanden, en zodat Kosovo contractuele overeenkomsten met de EU kan sluiten;

17.  onderstreept dat het belangrijk is ervoor te zorgen dat de parlementen en samenlevingen van beide landen voldoende worden geïnformeerd over de resultaten van de dialoog, zodat de transparantie en legitimiteit van het proces kan worden gegarandeerd; wijst erop dat de EU ook een rol dient te spelen bij deze communicatie en bij het dichter bij elkaar brengen van de twee partijen en het vergemakkelijken van intermenselijke contacten;

18.  dringt er bij de Raad en de Commissie op aan zo snel mogelijk te onderhandelen over een handelsovereenkomst met Kosovo, aangezien dit uiterst belangrijk is voor de ontwikkeling van het land en voor de bestrijding van de werkloosheid;

19.  is zeer bezorgd over de instabiele en gespannen situatie in het noorden en veroordeelt ten stelligste het gebruik van onaanvaardbaar geweld tegen de KFOR en de Kosovaarse overheid in het gebied, waardoor doden en gewonden vallen; dringt aan op inspanningen om de rechtsstaat in dit gebied te herstellen door de strijd tegen georganiseerde misdaad en criminele organisaties die dit gebied als toevluchtsoord gebruiken en waarover geen enkele overheid controle heeft op te voeren; vraagt dat alle wegblokkades snel en volledig worden ontmanteld en dat het vrij verkeer van personen en goederen wordt gegarandeerd, waarbij onder meer toegang tot de grensposten wordt verleend aan de internationale gemeenschap en Kosovaarse douanebeambten, en is verheugd over de verklaring van de Servische president in dit verband; verzoekt de Servische regering parallelle, op Kosovaars grondgebied actieve structuren te ontbinden;

20.  onderstreept dat de uitvoering van het plan-Ahtisaari in het noorden ruime autonomie zou toekennen aan de Kosovaarse Serviërs, terwijl hun rechten en fundamentele vrijheden worden gewaarborgd; onderstreept nogmaals dat alleen een onderhandeld resultaat van de dialoog duurzame oplossingen brengt en roept de Kosovaarse regering daarom op alle mogelijke inspanningen te leveren om een strategie te ontwikkelen en uit te voeren waarmee de burgers in het noorden op een doeltreffende manier kunnen worden bereikt; dringt er bij de internationale gemeenschap op aan de Kosovaarse regering te blijven steunen om een duurzame en vreedzame oplossing te vinden voor de situatie in het noorden;

21.   waarschuwt de Servische autoriteiten ervoor dat het organiseren van gemeenteraadsverkiezingen in Kosovo in strijd met het internationaal recht zou zijn, waarbij in het bijzonder verwezen wordt naar Resolutie 1244 van de VN-Veiligheidsraad, en dat zulks de stabiliteit in de regio en de lopende bilaterale dialoog met Kosovo zou ondergraven; wijst erop dat over de modaliteiten voor een eventuele deelname aan de komende algemene verkiezingen in Servië door Kosovaren met het Servische burgerschap die in Kosovo zijn gevestigd overeenstemming moet worden bereikt met de Kosovaarse autoriteiten, in samenwerking met de UN Interim Administration Mission in Kosovo (UNMIK) en de OVSE;

22.  benadrukt dat de Kosovaarse autoriteiten zich verder moeten openstellen voor de Servische minderheid, vooral in het noorden, om die minderheid volledig te integreren in de Kosovaarse maatschappij; is in dit verband ingenomen met de grotere vertegenwoordiging van Kosovaarse Serviërs in de lokale en nationale overheden omdat op die manier de belangen van de Servische minderheid aandacht krijgen en deze minderheid beter bij de besluitvorming kan worden betrokken, wat noodzakelijk is voor de eenheid van Kosovo;

23.  is ingenomen met de verhoogde betrokkenheid van de Servische gemeenschap ten zuiden van de Ibar-rivier bij het institutionele kader van Kosovo, zoals is gebleken uit de hogere opkomst bij de verkiezingen en de grotere deelname aan de volkstelling; onderstreept dat het decentralisatieproces met het oog hierop een cruciale rol speelt en verzoekt inspanningen te blijven leveren om dit proces te doen slagen, en in het bijzonder om een goede samenwerking tussen alle bestuursniveaus tot stand te brengen; verzoekt om een grotere capaciteit en begroting voor de plaatselijke overheden; hoopt dat dit samenwerkingsmodel snel kan worden uitgebreid naar het noorden, zoals het plan-Ahtisaari voorziet, en verlangt voorts dat in dat gebied een doeltreffend decentralisatieproces wordt uitgevoerd om de etnische spanningen te beperken en de stabiliteit te stimuleren;

24.  onderstreept het belang van de rechtsstaatmissie EULEX, die het tastbare bewijs vormt dat de EU en haar 27 lidstaten de rechtsstaat in Kosovo willen versterken, en verzoekt de EU initiatieven te nemen om de doeltreffendheid van en het begrip voor deze belangrijke missie op het volledige grondgebied van Kosovo te bevorderen; verzoekt de Kosovaarse autoriteiten beter samen te werken met EULEX en ervoor te zorgen dat EULEX steun krijgt voor alle taken die in haar mandaat zijn voorzien; merkt de activiteiten van EULEX in het noorden op en verlangt dat de missie meer inspanningen levert om haar mandaat in het gebied uit te voeren; merkt op dat het mandaat van de missie, vooral met betrekking tot planning, operaties en overzicht, momenteel wordt herzien met het oog op de aanpassing ervan aan de veranderende situatie op het terrein;

25.  erkent dat op een aantal gebieden, zoals politie en douane, flinke vooruitgang is geboekt en is van oordeel dat de belangrijkste activiteiten op deze gebieden, bijvoorbeeld het bestrijden van corruptie, georganiseerde misdaad en oorlogsmisdaden, moeten worden geïntensiveerd om meer tastbare resultaten te behalen; maakt zich in dit verband zorgen over de grote achterstand bij de behandeling van zaken ten gevolg van het onverwacht grote aantal gevallen dat door het tijdelijk VN-bestuur van Kosovo aan EULEX is doorgespeeld; benadrukt de verantwoordelijkheid van EULEX betreffende haar uitvoerende macht, alsook haar mandaat om te controleren, te begeleiden en te adviseren; spoort in dit opzicht EULEX aan concrete acties te ondernemen om corruptiezaken op hoog niveau sneller af te handelen; vraagt in dit opzicht aandacht voor het grote belang van het werk van openbaar aanklagers en rechters, en verzoekt de EU-lidstaten te zorgen voor voldoende openbaar aanklagers en rechters door geschikt personeel te detacheren en, indien noodzakelijk, haar toevlucht te nemen tot gunningprocedures om in de lacunes te voorzien;

26.  verzoekt de EU en de lidstaten te zorgen voor voldoende logistieke voorzieningen, zodat het personeel van EULEX ook in crisissituaties het mandaat van de missie kan uitvoeren, zoals de crisissituatie die zich momenteel voordoet bij de noordelijke grensposten in de regio Mitrovicë/Mitrovica; vestigt de aandacht op het feit dat het uitmate belangrijk is de continuïteit van het werk van de missie te waarborgen; is bezorgd over de aankondiging van diverse EU-lidstaten om hun respectieve geconstitueerde politie-eenheden terug te trekken, en verzoekt deze lidstaten hun beslissingen te herzien in het licht van de voortdurende behoeften ter plekke;

27.  onderstreept de noodzaak van doeltreffend intern beheer, coördinatie en samenwerking binnen EULEX; benadrukt dat EULEX doorzichtig te werk moet gaan en verantwoording moet afleggen voor wat zij doet, en dat zij omzichtig moet omgaan met de politieke context van haar activiteiten om haar legitimiteit in de ogen van de burgers te versterken; onderstreept bovendien dat het belangrijk is goede contacten te onderhouden met de regering, de burgers en de media van Kosovo; spoort EULEX aan de burgers van Kosovo deelgenoot te maken van hetgeen met de missie is bereikt en daarnaast te werken aan het vergroten van het vertrouwen in de missie en oog te hebben voor de verwachtingen van de burgers;

28.  is van mening dat EULEX dringend bepaalde structurele problemen moet aanpakken, zoals een zwakke interne verantwoording en een zwakke externe supervisie;

29.  is ingenomen met de geleidelijke overdracht van verantwoordelijkheden op het gebied van de bescherming van culturele en religieuze sites aan de plaatselijke politie, hetgeen aantoont dat de plaatselijke overheden naar behoren werken;

30.  moedigt de Assemblee van Kosovo aan een belangrijkere rol te spelen bij de democratiserings- en wetgevingsprocessen in het land; benadrukt dat de functie van de Assemblee om toezicht uit te oefenen op de regeringsactiviteiten, moet worden versterkt, in het bijzonder voor het controleren van de begrotingsuitgaven; vraagt zich serieus af of het intern reglement van de Assemblee wel voldoende duidelijk is en maakt zich zorgen over de mate waarin het reglement wordt gerespecteerd; benadrukt dat deze instelling, wil zij haar taken effectief kunnen uitvoeren, moet kunnen functioneren op grond van een duidelijk reglement van orde en over voldoende bevoegdheden moet beschikken; is ingenomen met het geplande twinning-programma en vraagt om meer ondersteuning bij de ontwikkeling van operationele capaciteit en expertise binnen de Assemblee;

31.   is van oordeel dat fraudegevallen (zoals onlangs in de media aan de orde gesteld) – ongeacht de vraag of zij verband houden met het parlement, de regering of welke andere instelling dan ook – correct moeten worden onderzocht en dat immuniteit, als deze in het geding is, zo nodig moet worden opgeheven; vraagt het Kosovaarse parlement en de instellingen duidelijk afstand te nemen van dergelijke gedragingen en adequate maatregelen te nemen om dergelijke situaties onverenigbaar met het bekleden van openbare ambten te maken;

32.  benadrukt de belangrijke rol van de Commissie Europese Integratie en het Ministerie van Europese Integratie, en is ingenomen met de verbeterde betrekkingen tussen de twee instellingen; roept de Kosovaarse regering echter op om de instellingen nog te versterken en de samenwerking ervan te verbeteren;

33.  is ingenomen met de instelling van de speciale onderzoekstaskforce van EULEX, die zich richt op de vermeende onmenselijke behandeling van mensen en de illegale handel in menselijke organen, waartoe de Raad van Europa heeft opgeroepen in zijn resolutie van 25 januari 2011; dringt aan op een diepgaand onderzoek van de gebeurtenissen; verzoekt de betrokken partijen, waaronder de Kosovaarse en Albanese autoriteiten, volledig mee te werken met het onderzoek en vraagt alle buurlanden het werk van de taskforce volledig te steunen;

34.  benadrukt de noodzaak van nadere inspanningen ter opsporing van degenen die sinds het conflict van 1998-1999 vermist worden, evenals degenen die nadien verdwenen zijn; onderstreept dat kennisneming van het lot van familieleden een fundamenteel mensenrecht is, en dat het een cruciale vereiste is voor de verzoening tussen de gemeenschappen en voor een vreedzame toekomst in de regio; steunt daarom ten volle de inspanning van de werkgroep vermiste personen en die van EULEX om de forensische geneeskunde in Kosovo te moderniseren; roept op tot meer inspanningen voor de behandeling van de zaken in verband met de gebeurtenissen van maart 2004, aangezien de behandeling van strafzaken in dit verband wordt verhinderd door onwil en inefficiëntie;

35.  onderstreept dat wijdverbreide en stelselmatige corruptie een grote uitdaging voor het land en voor de rest van het gebied van de westelijke Balkan blijft, en het vertrouwen van burgers in de rechtsstaat en de toegang tot de openbare diensten ondermijnt; is ingenomen met de verbeteringen van het wettelijk kader die zijn aangekondigd en verlangt dat deze snel en correct ten uitvoer worden gelegd, waarbij deze uitdaging proactiever moet worden aangepakt, in het bijzonder door de capaciteit van wetshandhavingsinstanties en de rechterlijke macht op dit gebied te vergroten en door transparantie van openbare aanbestedingsprocedures te garanderen; onderstreept de noodzaak van een proactieve benadering bij en een betere samenwerking tussen het corruptiebestrijdingsagentschap, de politie en de met vervolging belaste instanties; onderstreept dat het bestaande klimaat van straffeloosheid en het ontbreken van adequate straffen voor corruptie tot de grootste problemen in Kosovo behoren, en verzoekt de Kosovaarse autoriteiten met klem een overzicht te presenteren van de vervolging van corruptiezaken, waaronder zaken op het hoogste politieke en economische niveau;

36.  is van mening dat de kwestie van de rechtsstaat in Kosovo nog steeds tot ernstige bezorgdheid strekt en dringende aandacht vergt; moedigt de autoriteiten aan om snel de nodige hervormingen door te voeren die het Europese perspectief van Kosovo kunnen vooruithelpen en uiteindelijk de bevolking ten goede kunnen komen;

37.  is uitermate verontrust over de rol die de Kosovaarse georganiseerde misdaad speelt in verscheidene criminele activiteiten in de regio, zoals drugs- en mensenhandel; merkt op dat de politie en justitie nog over onvoldoende capaciteit beschikken voor het bestrijden van de georganiseerde misdaad, en verzoekt de autoriteiten van Kosovo op dit gebied snel voor verbetering te zorgen; roept de Kosovaarse overheid tegelijkertijd op om de kwaliteit en de transparantie van het wetgevingsproces te vergroten om Kosovo een gedegen rechtskader te bieden en het vertrouwen in het rechtssysteem te vergroten;

38.  benadrukt het belang van internationale samenwerking voor het doeltreffend bestrijden van de georganiseerde misdaad; betreurt het feit dat Kosovo, omdat een aantal leden van de internationale gemeenschap niet bereid is Kosovo als staat te erkennen, vooralsnog niet direct met Europol en Interpol kan samenwerken; betreurt dat vooralsnog geen sprake is van een goede uitwisseling van informatie met EULEX en UNMIK; verzoekt Europol en Interpol om doeltreffende informatiestromen met Kosovo in te stellen, hetzij door middel van samenwerkingsovereenkomsten, hetzij door Kosovo de status van waarnemer te verlenen; benadrukt het belang van de uitwisseling van informatie tussen FRONTEX en Kosovo;

39.  is ingenomen met de voortgang die is geboekt bij de hervorming van de rechterlijke macht, maar verlangt dat meer inspanningen worden geleverd ter waarborging van de professionaliteit van rechters en openbaar aanklagers en van hun volledige politieke onafhankelijkheid en voor het aanpakken van corruptie in hun rangen; is in dit verband ingenomen met de actieve rol die het Constitutioneel Hof speelt bij het garanderen van de grondwettelijkheid van parlementaire processen en bij het scheppen van duidelijkheid over de functionele immuniteit; merkt op dat, ondanks de voortgang op bepaalde gebieden, het rechtsstelsel in Kosovo zwak blijft en dat er een aanzienlijke achterstand bij de afhandeling zaken blijft bestaan; onderstreept in dit verband de noodzaak van hervormingen; onderstreept dat het rechtsstelsel alleen goed kan functioneren indien er is voorzien in volledig operationele en doeltreffende programma's voor getuigenbescherming en herhuisvesting van getuigen, en dringt erop aan de getuigenbeschermingswetgeving onverwijld te implementeren en binnen de politie en justitie eenheden voor getuigenbescherming op te richten; vraagt de EU-lidstaten en de andere aan EULEX deelnemende landen daarnaast hun deelname aan het herhuisvestingsprogramma voor getuigen vast te leggen; betreurt het feit dat het gerechtshof van Mitrovicë/Mitrovica nog steeds niet op volledige capaciteit functioneert en verzoekt de Kosovaarse en Servische autoriteiten dit probleem op te lossen, zodat burgers in het noorden betere toegang tot de rechter hebben;

40.  onderstreept hoe belangrijk een professioneel, onafhankelijk, laagdrempelig ambtelijk apparaat dat rekenschap aflegt is voor het goed functioneren van overheidsinstellingen; verzoekt daartoe het door de strategie voor overheidsdiensten beoogde actieplan voor de uitvoering van hervormingen snel goed te keuren; benadrukt dat de etnische samenstelling van en de man-vrouwverhouding binnen het bestuur een afspiegeling moet zijn van de Kosovaarse maatschappij, dat het bestuur samengesteld moet worden op basis van professionele verdienste, en dat het benoemingssysteem vrij moet zijn van politieke inmenging;

41.  onderstreept dat vrije, onbevooroordeelde, sterke en onafhankelijke media, die kunnen opereren overeenkomstig internationale normen inzake de vrijheid van meningsuiting en de toegang tot informatie, een hoeksteen van democratie zijn; verzoekt de regering in dit verband een passend wettelijk kader te ontwikkelen en ervoor te zorgen dat dit wordt gerespecteerd, hetgeen er onder andere uit zou bestaan dat laster niet langer geldt als een strafbaar feit; merkt bezorgd op dat de politieke inmenging in de media voortduurt en verzoekt de autoriteiten onmiddellijk maatregelen te treffen ter bescherming van journalisten tegen bedreigingen en andere druk op hun werk, waaronder de selectieve toewijzing van staatsreclamebudgetten, teneinde onafhankelijke en pluralistische media te promoten en zo toegang tot informatie te bieden aan de burgers van Kosovo; dringt aan op de bescherming van journalisten en op de ontwikkeling van minimumnormen voor de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van journalisten; dringt aan op maatregelen die zorgen voor transparantie met betrekking tot de eigendom van de media, alsook voor financiële en redactionele onafhankelijkheid van de publieke omroep, onder andere door een passend deel - te denken valt aan 20% - van de zendtijd, waaronder die voor actualiteitenprogramma's, toe te wijzen aan onafhankelijke producenten;

42.   maakt zich zorgen over het feit dat discriminatie nog altijd een ernstig probleem in het land is en vraagt de regering een breed opgezette antidiscriminatiestrategie te ontwikkelen overeenkomstig internationale mensenrechtennormen, met waarborgen betreffende gelijkheid van alle personen, ongeacht hun etnische afkomst, geslacht, leeftijd, godsdienst, seksuele oriëntatie, genderidentiteit of handicap, ter bevordering van verdraagzaamheid, respect en begrip voor anderen en ter vergroting van het bewustzijn van mensenrechten op centraal en plaatselijk niveau; wijst erop dat er meer moet worden gedaan voor het handhaven van de wettelijke en administratieve remedies in het geval van mensenrechtenschendingen; wijst in het bijzonder op de situatie van vrouwen, Roma, Ashkali en Egyptische gemeenschappen, en op de noodzaak van integratie in het onderwijsstelsel van alle kinderen door middel van onderwijs in hun moedertaal; verzoekt de autoriteiten met klem, gezien de etnische verscheidenheid van Kosovo en overeenkomstig internationale en Europese normen, te zorgen voor toegang tot meertalige overheidsdiensten;

43.  benadrukt het belang van de Ombudsman voor de bescherming van de rechten en vrijheden van burgers, en moedigt de regering en de Assemblee van Kosovo aan om hun inspanningen voor de uitvoering van de aanbevelingen van de Ombudsman te vergroten; dringt aan op meer politieke, administratieve en financiële steun voor de Ombudsman, gezien zijn belangrijke rol als hoeder van mensenrechten; merkt in dit verband op dat onvoldoende personeel en financiële middelen, alsook het ontbreken van voldoende passende kantoorruimte, onverminderd obstakels vormen voor de goede werking van het instituut Ombudsman;

44.  dringt er bij de regering van Kosovo op aan om ervoor te zorgen dat de grondwettelijke bepalingen gericht op het waarborgen van het respect voor en de bescherming van minderheden in de praktijk worden gegarandeerd;

45.  wijst erop dat het wettelijk kader van Kosovo een grondslag legt voor de institutionalisering van gendergelijkheid en de uitvoering van Resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad over „Vrouwen, vrede en veiligheid”; onderstreept evenwel dat sociale normen, traditie, slechte economische omstandigheden en zwakke instellingen - in het bijzonder het rechtsstelsel - ertoe leiden dat de bestaande wetgeving nog altijd bij tijd en wijle wordt genegeerd, hetgeen blijkt uit de gebrekkige toegang van vrouwen tot eigendom, uit het feit dat vrouwen nog altijd aarzelen bij het claimen van erfrechten en uit het feit dat het voor vrouwen niet mogelijk is de voogdij over hun kinderen te krijgen; merkt op dat de tekortschietende bescherming van vrouwen tegen huiselijk geweld, hun gebrekkige toegang tot rechtbanken, de ongelijke toegang van meisjes tot onderwijs, de economische ongelijkheid tussen vrouwen en mannen, en de voortdurende ondervertegenwoordiging van vrouwen in het politieke besluitvormingsproces op alle niveaus er ook van getuigen dat Resolutie 1325 in onvoldoende mate wordt nageleefd; verzoekt de Kosovaarse autoriteiten in dit verband hun uiterste best te doen om deze resolutie uit te voeren;

46.  is verheugd over de vooruitgang die is geboekt op het gebied van de rechten van vrouwen en gendergelijkheid, zoals onder andere blijkt uit de invoering van betaald moederschapsverlof tot maximaal negen maanden; maakt zich nog wel zorgen over het hoge percentage schoolverlaters onder meisjes en over de ondervertegenwoordiging van vrouwen op de arbeidsmarkt, waaronder in sleutelsectoren van de economie; vraagt de autoriteiten van Kosovo om de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt actiever te promoten en hun positie op de arbeidsmarkt te versterken;

47.  herinnert aan de essentiële rol van intercultureel onderwijs in Kosovo in het bevorderen van een klimaat van respect, aanvaarding en verdraagzaamheid tussen naties, en tussen etnische of religieuze groepen, waarbij de identiteit van elke groep wordt behouden en de identiteit van de andere wordt erkend; dringt er voorts bij de Kosovaarse autoriteiten op aan om een onderwijscurriculum te voorzien dat de geschiedenis, cultuur en andere kenmerken van alle gemeenschappen die traditioneel aanwezig zijn in Kosovo behandelt en zo een klimaat van verdraagzaamheid bevordert;

48.  moedigt de regering en het parlement van Kosovo aan om een modern onderwijssysteem met openbare en privéscholen te ontwikkelen, dat de scheiding tussen de religieuze gemeenschappen en de staat respecteert en gebaseerd is op de culturele en religieuze verscheidenheid en de oude traditie van verdraagzaamheid in de Kosovaarse samenleving;

49.  verlangt dat meer inspanningen worden geleverd om het culturele en religieuze erfgoed van Kosovo, en in het bijzonder Servische orthodoxe kerken en kloosters, te beschermen aangezien deze universeel en Europees cultureel erfgoed vertegenwoordigen; dringt in dit verband aan op de doeltreffende implementatie van speciale beschermingszones, onder andere door het beëindigen van de bouw van illegale constructies in de buurt van en binnen de perimeters van dergelijke zones, en door ervoor te zorgen dat zij op duurzame wijze in de plaatselijke gemeenschappen worden geïntegreerd; vraagt aandacht voor de noodzaak van goedkeuring van de wetten inzake de bescherming van Servische middeleeuwse orthodoxe kerken en kloosters, die door Unesco als werelderfgoed zijn erkend, en van het historisch centrum van Prizren en Velika Hoča/Hoça e Madhe; dringt aan op de goedkeuring van de alomvattende lijst van cultureelerfgoedsites die voor bescherming in aanmerking komen, ter waarborging van juridische helderheid en ter voorkoming van dubbelzinnigheid;

50.   benadrukt in dit verband hoe belangrijk het is de betrekkingen van Kosovo en zijn vertegenwoordiging in internationale cultuur- en erfgoedinstellingen en sportorganisaties naar een hoger niveau te tillen, met name waar het gaat om het Internationaal Olympisch Comité, teneinde Kosovaarse atleten de mogelijkheid te bieden aan de komende Olympische Spelen in Londen deel te nemen;

51.  verlangt dat er meer inspanningen worden geleverd om de momenteel verdeelde universiteit van Pristina te verenigen en vraagt de Commissie voorstellen te doen over welke initiatieven de Europese Unie zou kunnen nemen om de faculteiten in Mitrovica te verenigen met die in Pristina;

52.  vraagt de Raad om onmiddellijk toestemming te geven aan de Commissie om onderhandelingen op te starten voor een raamovereenkomst met Kosovo betreffende haar deelname aan communautaire programma's; wijst op de aanbeveling van de Commissie om de programma's „Cultuur” en „Europa voor burgers” aan te vatten, en onderstreept hoe belangrijk het is om de deelname van Kosovo aan andere programma's zo snel mogelijk uit te breiden;

53.  beklemtoont nogmaals de activiteiten van het maatschappelijk middenveld te steunen en vraagt de regering en de Assemblee om structuren en platformen voor dialoog met organisaties uit het maatschappelijk middenveld te ontwikkelen; spoort tegelijkertijd de instellingen die zich bezighouden met het formuleren van het sociaal-economisch beleid aan rekening te houden met de input van actoren van het maatschappelijk middenveld; onderstreept hoe belangrijk ngo's zijn voor het houden van toezicht op overheidsactiviteiten, in het bijzonder op het gebied van corruptiebestrijding en het opbouwen van interetnisch vertrouwen; is een groot voorstander van dialoog tussen vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld met het oog op het vaststellen van gemeenschappelijke prioriteiten en het coördineren van hun inspanningen gericht op het beïnvloeden van het overheidsbeleid;

54.  erkent dat, hoewel de vrijheid om zich aan te sluiten bij vakverenigingen door de wet is gegarandeerd, er nog steeds behoefte is aan verbeteringen op het vlak van fundamentele arbeidsrechten en syndicale rechten; moedigt Kosovo aan tot het versterken van de sociale dialoog binnen het besluitvormingsproces, bij het uitwerken van beleid en bij de capaciteitsopbouw van sociale partners;

55.  is bezorgd over de economische situatie van Kosovo; onderstreept hoe belangrijk begrotingsdiscipline en duurzaam macro-economische beleid voor de ontwikkeling van het land is, en benadrukt dat het privatiseringsproces zich volledig transparant dient te voltrekken; is ingenomen met de maatregelen ter vereenvoudiging van de procedures voor het opzetten van een bedrijf, waarmee zowel de begrotingsontvangsten kunnen worden verhoogd en de hoge werkloosheid in het land, met name onder jongeren, kan worden teruggedrongen; is in dit verband teleurgesteld over de vertragingen bij de verlenging van de autonome handelsmaatregelen;

56.  is ingenomen met de aanneming van de Strategie voor de ontwikkeling van het MKB voor de periode 2012-2016 en vraagt het Agentschap voor de ondersteuning van het midden- en kleinbedrijf („SME Support Agency”) van het ministerie van Handel en Industrie om de strategie uit te voeren; dringt er bij het Agentschap op aan om zijn inspanningen te verhogen om de verspreiding van kleine en middelgrote ondernemingen te vergemakkelijken door toegang tot financiering te verlenen, de administratieve last te verminderen en samenwerking tussen kleine en middelgrote ondernemingen in Kosovo, de regio en de EU te stimuleren;

57.  verzoekt de Raad en de Commissie van de Europese Unie om, in nauwe samenwerking met de lokale, regionale, en nationale autoriteiten in Kosovo, de ontwikkeling van een moderne, ecologische en duurzame landbouw en van kleine en middelgrote ondernemingen voor de productie van hernieuwbare energie te steunen;

58.  herinnert eraan dat een degelijk perspectief voor de duurzaamheid van de economische ontwikkeling van Kosovo op de lange termijn enkel kan worden geboden via een handelsovereenkomst tussen de Europese Unie en Kosovo; is ingenomen met de uitnodiging van de Raad aan de Commissie om het toekomstig beleid voor een handelsovereenkomst voor te stellen zodra er voldoende vooruitgang is geboekt, en spoort de Commissie aan om snel een eerste missie van deskundigen naar Kosovo te sturen om de vooruitgang van het land op dit gebied te evalueren;

59.  is ingenomen met een aantal maatregelen op het gebied van milieubescherming; betreurt het feit dat de Kosovaarse autoriteiten onvoldoende onderzocht hebben welke alternatieven bestaan voor de bouw van een nieuwe kolencentrale ter vervanging van de energieproductie door de centrales Kosovo A en B; onderkent het feit dat op korte termijn moet worden voorzien in de toegenomen energiebehoeften van Kosovo door gebruik te blijven maken van steenkool als belangrijkste energiebron; vraagt evenwel meer te investeren in alternatieve, schonere technieken en de energie-efficiëntie van het elektriciteitsnet overeenkomstig de EU-doelstellingen te verbeteren; verlangt dat een groter deel van de energie uit hernieuwbare bronnen wordt gewonnen, zodat de centrales Kosovo A en Kosovo B zo snel mogelijk gesloten kunnen worden;

60.  onderstreept, rekening houdend met het feit dat solide infrastructuur een noodzakelijke voorwaarde is voor duurzame ontwikkeling, hoe belangrijk verbetering van het transportnetwerk en verbindingen met de buurlanden voor de bevordering van het verkeer van personen en goederen zijn; beschouwt het openbaar vervoer - en in het bijzonder het spoorwegnet - als een kostenefficiënt en duurzaam alternatief voor vervoer over de weg, en verzoekt de regering en internationale donoren in hun investeringsplannen voorrang te geven aan de ontwikkeling en modernisering ervan;

61.  is te spreken over Kosovo's intensievere betrekkingen met de buurlanden en vraagt dat Kosovo volledig geïntegreerd wordt in de regionale samenwerking; merkt op dat het Kosovaarse voorzitterschap van de Midden-Europese Vrijhandelsovereenkomst (CEFTA) in 2011 soepel is verlopen; is evenwel bezorgd over het feit dat spanningen met Servië een negatieve invloed hebben op het vrij verkeer van personen en goederen, en op de algehele samenwerking in het kader van de CEFTA;

62.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, en de regering, de president en het parlement van Kosovo.

(1) PB L 336 van 18.12.2009, blz. 1.
(2) PB C 27 E van 31.1.2008, blz. 207.
(3) PB C 67 E van 18.3.2010, blz. 126.
(4) PB C 351 E van 2.12.2011, blz. 78.


Uitbreidingsverslag Turkije
PDF 176kWORD 92k
Resolutie van het Europees Parlement van 29 maart 2012 over het voortgangsverslag 2011 betreffende Turkije (2011/2889(RSP))
P7_TA(2012)0116B7-0189/2012

Het Europees Parlement,

–  gezien het voortgangsverslag 2011 van de Commissie betreffende Turkije (SEC(2011)1201),

–  gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad getiteld „Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2011-2012” (COM(2011)0666),

–  gezien zijn voorgaande resoluties van 27 september 2006 over de vorderingen van Turkije op weg naar toetreding(1), van 24 oktober 2007 over de betrekkingen tussen de EU en Turkije(2), van 21 mei 2008 over het voortgangsverslag 2007 over Turkije(3), van 12 maart 2009 over het voortgangsverslag 2008 betreffende Turkije(4), van 10 februari 2010 over het voortgangsverslag 2009 betreffende Turkije(5), van 9 maart 2011 over het voortgangsverslag 2010 betreffende Turkije(6), en van 6 juli 2005(7) en 13 februari 2007(8) over de rol van vrouwen in het sociale, economische en politieke leven in Turkije,

–  gezien het kader voor de onderhandelingen met Turkije van 3 oktober 2005,

–  gezien Besluit 2008/157/EG van de Raad van 18 februari 2008 over de beginselen, prioriteiten en voorwaarden die zijn opgenomen in het partnerschap voor de toetreding met de Republiek Turkije(9) („het toetredingspartnerschap”), en eerdere besluiten van de Raad met betrekking tot het toetredingspartnerschap van 2001, 2003 en 2006,

–  gezien de conclusies van de Raad van 14 december 2010 en 5 december 2011,

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat na de goedkeuring van het onderhandelingskader door de Raad op 3 oktober 2005 toetredingsonderhandelingen met Turkije werden geopend, en dat het openen van dergelijke onderhandelingen het beginpunt van een langdurig proces met een open einde vormt dat gebaseerd is op strikte voorwaarden en hervormingsbereidheid;

B.  overwegende dat Turkije zich verplicht heeft tot hervormingen, goede betrekkingen met zijn buurlanden en geleidelijke aanpassing aan de EU, en overwegende dat deze inspanningen beschouwd moeten worden als een kans voor Turkije zelf tot modernisering, consolidering en verdere verbetering van zijn democratische instellingen, de rechtsstaat en de inachtneming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden;

C.  overwegende dat de volledige naleving van alle criteria van Kopenhagen en het vermogen om te integreren in de EU, in overeenstemming met de conclusies van de Europese Raad van december 2006, de basis blijven voor toetreding tot de EU, een gemeenschap die is gebaseerd op gedeelde waarden, oprechte samenwerking en wederzijdse solidariteit tussen al haar lidstaten;

D.  overwegende dat de Commissie in haar voortgangsverslag 2011 concludeert dat Turkije als land een sleutelpositie inneemt op het punt van de veiligheid en welvaart van de Europese Unie, dat hetgeen Turkije op een aantal cruciale gebieden aan de Europese Unie bijdraagt zijn volledige gewicht zal krijgen met een positieve agenda en een geloofwaardige benadering van het onderhandelingsproces en dat het van essentieel belang blijft dat Turkije zijn hervormingen met betrekking tot de politieke criteria voortzet, waarbij aanzienlijke verdere inspanningen ter waarborging van de mensenrechten geboden zijn;

E.  overwegende dat de Commissie een hernieuwde positieve agenda tussen de EU en Turkije heeft opgesteld om de toekomst samen op proactieve wijze vorm te geven; overwegende dat deze positieve agenda voortbouwt op de solide grondslagen van de betrekkingen tussen de EU en Turkije en het hervormingsproces vooruithelpt; overwegende dat dit nieuwe initiatief de toetredingsonderhandelingen niet vervangt, maar aanvult teneinde de hervormingen te steunen en de rechten en vrijheden van de Turkse burgers uit te breiden;

F.  overwegende dat Turkije, voor het zesde opeenvolgende jaar, nog steeds geen uitvoering heeft gegeven aan de bepalingen die voortvloeien uit de associatieovereenkomst tussen de EU en Turkije en het aanvullend protocol daarbij;

G.  overwegende dat Turkije in zijn eigen belang en met het oog op de vergroting van de stabiliteit en de bevordering van goede betrekkingen met zijn buurlanden, alsmede een positief politiek en economisch partnerschap zich meer moet inspannen om een oplossing te vinden voor nog openstaande bilaterale vraagstukken, waaronder niet nagekomen wettelijke verplichtingen en conflicten over land- en zeegrenzen en geschillen over het luchtruim met zijn naaste buren, overeenkomstig de bepalingen van het VN-handvest en het internationale recht;

H.  overwegende dat de Turkse economie in de afgelopen tien jaar in omvang verdrievoudigd is, het afgelopen jaar bijna 10% is gegroeid en dat het land als een van de snelst groeiende economieën in de wereld en een van de zeven grootste opkomende economieën in de wereld wordt beschouwd; overwegende dat het totaalbedrag van de handel tussen de Europese Unie en Turkije in 2010 103 miljard euro beliep, dat Turkije in dat jaar de op zes na grootste handelspartner van de Unie was en de Unie de grootste handelspartner van Turkije was, terwijl 80% van de rechtstreekse buitenlandse investeringen in Turkije afkomstig waren uit de Europese Unie; overwegende dat bedrijven uit de EU in Turkije meer dan 13 000 firma's hebben opgezet; overwegende echter dat het bbp per hoofd van de bevolking in Turkije laag blijft in vergelijking met de meeste lidstaten, vooral de meer concurrerende; overwegende dat een relatief laag bbp per hoofd van de bevolking in een grote kandidaat-lidstaat bijzondere uitdagingen inzake economische en sociale convergentie met de huidige lidstaten met zich meebrengt; overwegende dat bij de economische groei ook het beginsel van ecologische duurzaamheid moet worden geëerbiedigd; overwegende dat zowel Turkije als de EU baat hebben bij verdere economische integratie;

I.  overwegende dat de dialoog en samenwerking van de EU met Turkije over stabiliteit, democratie en veiligheid in het Midden-Oosten in ruimere zin van strategisch belang zijn; overwegende dat Turkije, dat geworteld is in een solide seculaire staat, in het kader van een doeltreffend hervormingsproces, een bron van inspiratie bij de democratisering van Arabische staten in hun inspanningen ter voltooiing van hun overgang naar democratie en van hun sociale en economische hervormingen; overwegende dat een gestructureerde dialoog tussen de EU en Turkije, teneinde het buitenlands beleid en het nabuurschapsbeleid van de EU en Turkije geleidelijk op elkaar af te stemmen, tot unieke synergieën zou kunnen leiden, met name bij de ondersteuning van democratisering en sociale en economische hervormingen in het hele Middellandse Zeegebied en het Midden-Oosten in het algemeen, en ten aanzien van de uitdagingen in verband met Iran;

J.  overwegende dat Turkije een belangrijke energiecorridor vormt voor de Kaukasische en Kaspische aardolie- en aardgasvoorraden en in de strategische nabijheid van Irak en zijn opkomende markt voor ruwe olie en aardgas ligt; overwegende dat de geplande Nabucco-pijpleiding een van de hoogste prioriteiten inzake energiezekerheid van de EU blijft; overwegende dat Turkije en Azerbeidzjan op 25 oktober 2011 een overeenkomst hebben gesloten over de doorvoer van Azerbeidzjaans gas over Turks grondgebied die de zuidelijke gascorridor zal openen, de gasaanvoer naar de geplande Nabucco-pijpleiding en de toekomstige ITGI (Interconnector Turkey-Greece-Italy) gasdoorvoercorridor zal verhogen, waardoor de energiezekerheid van de Unie wordt versterkt; overwegende dat Turkije over een aanzienlijk potentieel voor hernieuwbare energie beschikt uit zijn enorme bronnen van zonne-, wind en geothermische energie

K.  overwegende dat duurzame vrede, stabiliteit en welvaart op de Balkan voor zowel de EU als Turkije van strategisch belang zijn;

Onderlinge afhankelijkheid en wederzijds engagement

1.  benadrukt de onderlinge afhankelijkheid tussen de Europese Unie en haar lidstaten enerzijds en Turkije anderzijds; erkent het economische en groeipotentieel van Turkije en zijn aanzienlijke rol voor de regionale stabiliteit en de energiezekerheid; onderstreept dat een dergelijke onderlinge afhankelijkheid nog wordt aangevuld door de waarde van potentiële synergieën tussen het buitenlands en veiligheidsbeleid en het nabuurschapsbeleid van de Unie en Turkije, met voordelen en een versterkt hefboomeffect voor beide; is echter van mening dat een dergelijke onderlinge afhankelijkheid alleen positieve resultaten kan opleveren indien het kader wordt gevormd door een context van wederzijds engagement, een strategische dialoog en doeltreffende samenwerking, positieve resultaten in het hervormingsproces en de tenuitvoerlegging van hervormingen en goede betrekkingen tussen Turkije en de naburige EU-lidstaten;

2.  is verheugd over en steunt de inspanningen van de Commissie om een nieuwe positieve agenda te ontwikkelen die een breed scala van gebieden van gemeenschappelijk belang omvat en die gericht is op een nieuwe dynamiek in de betrekkingen tussen de EU en Turkije, tastbare resultaten en voordelen voor beide zijden en de mogelijkheid voor de EU om een maatstaf te blijven voor de voortgezette hervorming in Turkije en om Turkije dichter bij de naleving van de criteria voor toetreding te brengen; ondersteunt de dialoog met Turkije over door de EU ondertekende vrijhandelsovereenkomsten, die gevolgen voor Turkije kunnen hebben in het kader van de douane-unie; is van oordeel dat de hernieuwde inspanningen gericht moeten zijn op het creëren van de voorwaarden voor het openen van hoofdstukken op het gebied van justitie en grondrechten; onderstreept dat de betrekkingen tussen Turkije en de naburige lidstaten een uiterst belangrijke factor zijn om de onderhandelingen en de dialoog een nieuwe dynamiek te geven;

3.  constateert dat Turkije het enige kandidaat-land is waarvoor geen visumliberalisering geldt; onderstreept dat het belangrijk is om de toegang tot de Europese Unie voor zakenlieden, academici, studenten en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld te vergemakkelijken; steunt de inspanningen van de Commissie en de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van de visumcode, bij de harmonisatie en vereenvoudiging van de visumvereisten en bij het opzetten van nieuwe visumfaciliteringscentra in Turkije; verzoekt Turkije met klem om de overnameovereenkomst tussen de EU en Turkije onverwijld te ondertekenen en uit te voeren, en ervoor te zorgen dat tot de inwerkingtreding van deze overeenkomst de bestaande bilaterale overeenkomsten volledig ten uitvoer worden gelegd; benadrukt het belang van een intensievere samenwerking tussen de EU en Turkije op het gebied van migratiebeheer, de bestrijding van mensenhandel en grenscontroles, onder meer in het licht van het grote percentage illegale immigranten dat via Turkije het EU-grondgebied binnenkomt; dringt aan op de geleidelijke convergentie van het visumbeleid van Turkije en de EU ten aanzien van burgers uit derde landen; is van oordeel dat, wanneer de overnameovereenkomst eenmaal is ondertekend, de Raad aan de Commissie het mandaat moet verlenen om de visumdialoog op gang te brengen en de routekaart voor visumliberalisering vast te leggen;

Naleving van de criteria van Kopenhagen

4.  complimenteert Turkije met het verkiezingsproces ter gelegenheid van de algemene verkiezingen in juni 2011, waarbij een hoog opkomstpercentage werd gehaald en dat door internationale waarnemers werd geprezen als zijnde democratisch, pluralistisch en als de weerspiegeling van een krachtig maatschappelijk middenveld; onderstreept echter andermaal het belang van een hervorming van de wet op de politieke partijen en de kieswet, met een verlaging van de minimumkiesdrempel van 10% voor vertegenwoordiging in het parlement, die de hoogste kiesdrempel is van alle landen die lid zijn van de Raad van Europa en geen adequate afspiegeling kan vormen van de pluriformiteit van de Turkse samenleving; dringt erop aan alle belemmeringen voor de vorming van fracties in de Turkse grote nationale vergadering weg te nemen;

5.  is verheugd over het besluit van de nieuwe regering van de Republiek Turkije om een ministerie voor EU-aangelegenheden in te stellen, waarin tot uiting komt dat men zich ervan bewust is dat hernieuwde inspanningen, engagement en dialoog van essentieel belang zijn;

6.  herinnert aan de fundamentele rol van de Turkse grote nationale vergadering als de spil van het Turkse democratische stelsel en onderstreept derhalve de noodzaak om de Turkse grote nationale vergadering een grotere rol te geven, die erin bestaat aan alle politieke partijen een platform te bieden, gebaseerd op wederzijdes controle, opdat zij een bijdrage kunnen leveren aan de democratische dialoog en de bevordering van een alomvattend hervormingsproces;

7.  wijst andermaal op de noodzaak te blijven werken aan de tenuitvoerlegging van het pakket inzake de grondwetshervorming van 2010 en doet een beroep op de Commissie om in het voortgangsverslag 2012 een gedetailleerde analyse op te nemen van de vooruitgang die in het tenuitvoerleggingsproces is geboekt;

8.  betuigt zijn volledige steun aan het opstellen van een nieuwe burgerlijke grondwet voor Turkije als een unieke gelegenheid voor een daadwerkelijke grondwetshervorming, de bevordering van de democratie, de rechtsstaat, waarborgen voor grondrechten en fundamentele vrijheden (met name de vrijheid van meningsuiting en vrije media), pluralisme, integratie, goed bestuur, het afleggen van rekenschap en eenheid in de Turkse samenleving, in volledige overeenstemming met het Handvest van de grondrechten van de EU; doet een beroep op alle politieke partijen en de betrokken actoren om een positieve en constructieve aanpak van de onderhandeling over de nieuwe grondwet te steunen en te hanteren, op basis van een consensus en een constructieve compromis; onderstreept de noodzaak om de voorbereidende werkzaamheden bij de ontwerpprocedure voort te zetten en is in dit verband ingenomen met het besluit om voor een gelijke vertegenwoordiging van alle politieke krachten in het constitutionele bemiddelingscomité te zorgen en met de toezegging de ontwerpprocedure te baseren op een zo ruim mogelijke raadpleging van alle delen van de samenleving in het kader van een proces waarbij het Turkse maatschappelijk middenveld daadwerkelijk wordt betrokken; onderstreept dat in de nieuwe grondwet de rechten van alle groepen en individuen in Turkije moeten worden geschraagd, de scheiding der machten moet worden gewaarborgd, de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht moet worden gegarandeerd, het volledige toezicht van de burgerregering op het militaire apparaat moet worden gewaarborgd en een Turks burgerschap moet worden bevorderd dat iedereen insluit;

9.  moedigt Turkije aan het proces van de opstelling van de grondwet te benutten als kans voor de ontwikkeling van een meer realistische en democratische identiteit, met volledige erkenning van alle etnische en religieuze gemeenschappen van het land, te erkennen dat modern burgerschap een niet-etnisch karakter moet hebben en de bescherming van rechten met betrekking tot de moedertaal op te nemen in de nieuwe, civiele grondwet;

10.  benadrukt het belang van serene en constructieve betrekkingen tussen regering en oppositie als voorwaarde voor een effectief hervormingsproces; herinnert eraan dat een daadwerkelijk democratische en pluralistische samenleving te allen tijde moet steunen op de twee pijlers van regering en oppositie en op een voortdurende dialoog en samenwerking tussen beide; toont zich in dit verband bezorgd over de aanhoudende processen tegen en de lange perioden van voorarrest voor leden van de grote nationale vergadering, alsmede over het gerechtelijk onderzoek dat is ingesteld om de parlementaire immuniteit van Kemal Kılıçdaroğlu, de leider van de grootste oppositiepartij, op te heffen; benadrukt het feit dat, als parlementsleden hun taken moeten uitvoeren onder dreiging van vervolging, de democratie en de vrijheid van meningsuiting niet zijn gewaarborgd;

11.  is verheugd over de aanhoudende inspanningen ter verbetering van het toezicht van de burgerregering op het militaire apparaat, met name de aanneming van de wet op de rekenkamer in december 2010, die voor een burgerlijk toezicht op de uitgaven van het militaire apparaat moet zorgen; dringt erop aan het volledige toezicht van de rekenkamer op de legeruitgaven ten uitvoer wordt gelegd; dringt erop aan dat de rechtsbedeling voor de gendarmerie en de strijdkrachten onder burgerlijke jurisdictie wordt gebracht en dat de gendarmerie onder toezicht van de ombudsman gaat vallen; benadrukt dat de operationele capaciteit van de strijdkrachten moet worden gewaarborgd, gezien het belang van het NAVO-lidmaatschap van Turkije;

12.  onderstreept dat de hervorming van het rechtswezen een essentiële voorwaarde voor de modernisering van Turkije is en dat een dergelijke hervorming moet leiden tot een modern, efficiënt, volledig onafhankelijk en onpartijdig rechtswezen dat aan alle burgers een eerlijke rechtsbedeling garandeert; toont zich in dit verband verheugd over de aanneming van de wet op de Hoge Raad van rechters en openbare aanklagers (HRROA) en op het grondwettelijk hof in nauw overleg met de Commissie van Venetië; moedigt de regering van Turkije aan om de aanbevelingen van 2011 van de Commissie van Venetië ten uitvoer te leggen, met name ten aanzien de verkiezing van de HRROA, de rol van de minister van Justitie in dit orgaan en de wijze van benoeming van rechters en aanklagers; dringt erop aan dat stappen worden ondernomen om ervoor te zorgen dat besluiten van de HRROA transparant zijn en onder rechterlijk toezicht staan; wijst erop dat het nodig is verdere stappen te nemen om gerechtelijke toetsing mogelijk te maken van alle besluiten in eerste instantie van de Hoge Raad over bevorderingen, overplaatsingen en disciplinaire sancties; is ingenomen met het besluit van het ministerie van Justitie een directoraat-generaal voor de mensenrechten in het leven te roepen voor de volledige, doelmatige en tijdige tenuitvoerlegging door Turkije van de arresten van het Europese Hof voor de rechten van de mens; betreurt in dit verband evenwel dat het aantal nieuwe verzoeken bij het Europees Hof voor de rechten van de mens toeneemt; waardeert de nieuwe voorstellen tot hervorming van het rechtswezen, met name ten aanzien van de detentiecriteria, als een eerste stap in de goede richting;

13.  is van mening dat de nieuwe wetgeving inzake het grondwettelijk hof deze gerechtelijke instantie de bevoegdheid moet geven om na te gaan of de Turkse wetgeving verenigbaar is met internationale overeenkomsten die Turkije heeft geratificeerd, zoals het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens;

14.  toont zich bezorgd over het meest recente vonnis in de zaak Hrant Dink; onderstreept dat het van essentieel belang is dat de moord op Hrant Dink volledig wordt onderzocht en dat alle schuldigen voor de rechter worden gedaagd, en benadrukt in dit verband de uitspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens van 2010 waarin werd geoordeeld dat Turkije had nagelaten doeltreffend onderzoek naar de moord op Hrant Dink te verrichten; beschouwt dit proces als een test voor de rechtsstaat en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Turkije;

15.  uit andermaal zijn bezorgdheid over het feit dat de juridische procedures ten aanzien van de doeltreffendheid en regels ervan niet voldoende zijn verbeterd om een garantie te zijn voor het recht op een eerlijk en snel proces, met inbegrip van het recht van toegang tot belastend bewijsmateriaal en de processtukken in de eerste processtadia en voldoende waarborgen voor alle verdachten; geeft andermaal uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over de buitensporig lange perioden van voorarrest, die momenteel tot tien jaar kunnen oplopen en die de facto kunnen uitmonden in een strafoplegging zonder proces; dringt er bij de Turkse grote nationale vergadering op aan de wetgeving in dit verband te herzien, overeenkomstig het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de normen van de Raad van Europa, door de maximale detentieperioden van het voorarrest in Turkije op één lijn te brengen met de gemiddelde dienovereenkomstige perioden in de Europese Unie; dringt er bij de regering op aan haar hervormingen en herziening van de antiterreurwet en het Turkse wetboek van strafrecht voort te zetten; herinnert eraan dat de ad-hocdelegatie van het Parlement voor de waarneming van processen tegen journalisten in Turkije de ontwikkelingen zal blijven volgen; is verontrust over het grote aantal jeugdige gevangenen, dat in de leeftijdsgroep van 12 tot 18 jaar 2 500 bedraagt;

16.  vraagt de Turkse regering, teneinde de aanhoudende achterstand in de rechtspraak aan te pakken, de regionale hoven van beroeps, die volgens de wet uiterlijk in juni 2007 operationeel hadden moeten zijn, zo spoedig mogelijk operationeel te maken, en zich daartoe te concentreren op het opleiden van rechters;

17.  benadrukt het belang van het recht van elke burger op behoorlijke rechtsbijstand in rechtszaken en herinnert aan de verantwoordelijkheid van de staat om de toegang tot rechtsbijstand te garanderen; herinnert er tevens aan dat advocaten civielrechtelijke en strafrechtelijke immuniteit zouden moeten genieten voor verklaringen die zij te goeder trouw in schriftelijke of mondelinge pleidooien afleggen of wanneer zij beroepsmatig voor een rechtbank, hof of andere gerechtelijke of bestuursrechtelijke instantie verschijnen; vraagt Turkije ervoor te zorgen dat advocaten al hun beroepstaken vrij van intimidatie, belemmeringen, pesterijen of ongepaste inmenging kunnen verrichten;

18.  onderstreept dat bij het onderzoek naar beweerde plannen voor het plegen van een staatsgreep, zoals de zaken „Ergenekon” en „Sledgehammer”, blijk moet worden gegeven van de kracht en de juiste, onafhankelijke, onpartijdige en transparante werking van de Turkse democratische instellingen en het rechtsapparaat en van het feit dat zij zich vastberaden en onvoorwaardelijk voor de eerbiediging van de grondrechten inzetten; vraagt de Commissie bovengenoemde zaken op de voet te volgen en haar bevindingen gedetailleerd openbaar te maken in een bijlage bij haar voortgangsverslag 2012;

19.  spreekt zijn opluchting uit over de vrijlating, in afwachting van hun proces, van de journalisten Ahmet Şik, Nedim Şener, Muhammet Sait Çakir en Coşkun Musluk en beschouwt dit als een belangrijke stap om de eerbiediging van fundamentele vrijheden in Turkije te herstellen; benadrukt evenwel dat hun vrijlating niet mag verhelen dat tientallen andere journalisten nog steeds gevangen zitten;

20.  uit opnieuw zijn bezorgdheid over de praktijk van het strafrechtelijk vervolgen van verdedigers van de mensenrechten, activisten en journalisten die bewijzen leveren van schendingen van de mensenrechten of die andere zaken in het algemeen belang aan de orde stellen als bijdrage aan het debat van een pluriforme samenleving; onderstreept dat dergelijke vervolgingen van invloed zijn op de perceptie van het publiek over de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het rechtswezen; beschouwt de strafbaarstelling van meningen als een van de grootste obstakels voor de onvoorwaardelijke bescherming van de mensenrechten in Turkije en betreurt de buitensporige beperkingen van de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering;

21.  is bezorgd over de ruime interpretatiemarge die wordt gelaten en de ruimte toepassing die mogelijk wordt gemaakt door de antiterreurwet en het rechtboek van strafrecht, met name in gevallen waarin het lidmaatschap van een terroristische organisatie niet bewezen is en een handeling of verklaring wordt geacht de doelen van een terroristische organisatie te dienen; spreekt zijn bezorgdheid uit over de voortdurende meldingen van foltering en mishandeling in politiekantoren en gevangenissen, het buitensporige gebruik van geweld door politieagenten bij demonstraties en het gebrek aan vooruitgang met betrekking tot het voor de rechter brengen van overheidsambtenaren wegens vermoedelijke mensenrechtenschendingen; dringt er bij Turkije op aan voorrang te verlenen aan de herziening van de antiterreurwet en zijn internationale verplichtingen in verband met de mensenrechten strikt na te leven door de betreffende wetgeving te wijzigen; is ingenomen met het besluit om rechters en aanklagers interne opleiding te verstrekken over de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid en over de fundamentele rol van het Europees Hof voor de rechten van de mens; dringt er bij de regering van Turkije op aan om haar politie een systematische adequate opleiding te geven over de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens; onderstreept de noodzaak van het opzetten van een doeltreffend mechanisme voor klachten over de politie; zou verheugd zijn over bijkomende maatregelen ter verbetering van de rechtstreekse toegang tot de Turkse rechtbanken voor individuele burgers die hun rechten willen verdedigen, om het aantal zaken te verminderen dat aanhangig wordt gemaakt bij het Europees Hof voor de rechten van de mens in Straatsburg;

22.  dringt erop aan dat de lopende processen tegen journalisten op transparante wijze worden gevoerd, met eerbiediging van de rechtsstaat en in adequate omstandigheden, bijvoorbeeld locaties die geschikt zijn voor het soort van hoorzittingen dat wordt gehouden, de verdeling van accurate transcripties aan de gedetineerde personen en informatieverstrekking aan de journalisten over de tenlasteleggingen tegen hen, om ervoor te zorgen dat de omstandigheden van het proces geen negatieve gevolgen hebben voor het vonnis; is uiterst bezorgd over de omstandigheden waarin de gedetineerde journalisten worden vastgehouden; betreurt het ontbreken van precieze cijfers over het aantal gedetineerde journalisten en het aantal zaken die momenteel tegen journalisten lopen; doet een beroep op de Turkse autoriteiten om deze informatie aan het publiek beschikbaar te stellen;

23.  herinnert eraan dat de vrijheid van meningsuiting en de pluriformiteit van de media Europese kernwaarden zijn en dat voor een daadwerkelijk democratische, vrije en pluriforme samenleving een echte vrijheid van meningsuiting een absolute vereiste is; herinnert eraan dat de vrijheid van meningsuiting niet alleen geldt voor informatie of ideeën die gunstig worden onthaald of die worden beschouwd als ongevaarlijk, maar ook, overeenkomstig het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, voor die welke de staat of welk deel van de bevolking ook beledigen, schokken of storen; betreurt het feit dat een aantal wettelijke bepalingen, zoals de artikelen 301 en 318, artikel 220, lid 6, in combinatie met artikel 314, lid 2, en de artikelen 285 en 288 van het wetboek van strafrecht, alsmede de artikelen 6 en 7, lid 2, van de antiterreurwet nog steeds de vrijheid van meningsuiting beknotten; onderstreept dat het buitengewoon urgent is maatregelen te nemen tot afschaffing van wetgeving die voorziet in buitensporig hoge boetes voor de media – hetgeen in sommige gevallen tot sluiting, zelfcensuur door journalisten of hun redacteuren leidt – en tot herziening van wet 5651/2007 inzake het internet, die de vrijheid van meningsuiting inperkt, een beknotting betekent van de rechten van de burgers op toegang tot informatie en mogelijkheden biedt tot een verbod op websites van disproportionele omvang en duur; herhaalt derhalve zijn vorige verzoeken om de herziening van het juridische kader voor de vrijheid van meningsuiting af te ronden, en dit kader onverwijld in overeenstemming te brengen met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens;

24.  betuigt zijn steun aan de nieuwe benadering van de Commissie die inhoudt dat zaken in verband met de rechterlijke macht en grondrechten en met justitie en binnenlandse zaken vroegtijdig in het onderhandelingsproces aan de orde worden gesteld, waarbij de desbetreffende hoofdstukken op basis van duidelijke en nauwkeurige actieplannen worden geopend, terwijl deze hoofdstukken op grond van volledig overtuigende positieve resultaten als laatste worden gesloten; is van oordeel dat, gezien het cruciale belang van de voortgang van de hervorming van het rechtswezen in Turkije en de volledige eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, met name de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid, hernieuwde inspanningen noodzakelijk zijn ter realisering van het screeningverslag uit hoofde van hoofdstuk 23 inzake justitie en grondrechten; verzoekt de Commissie in overeenstemming met de positieve agenda stappen te overwegen die bevorderlijk zijn voor de opening van hoofdstuk 24 inzake justitie en binnenlandse zaken

25.  dringt er bij Turkije op aan het recht te erkennen op gewetensbezwaren tegen verplichte militaire dienst, overeenkomstig de uitspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens in de zaak Erçep tegen Turkije; neemt met bezorgdheid kennis van het feit dat de uitspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens van 2006 in de zaak Ulke tegen Turkije, waarbij de vaststelling wordt geëist van wetgeving ter voorkoming van de herhaalde vervolging van gewetensbezwaarden wegens hun weigering om militaire dienst te verrichten;

26.  is ingenomen met het feit dat vrijwel alle aanbevelingen in de evaluatieverslagen van de Groep van staten tegen corruptie van de Raad van Europa (GRECO) over 2005 zijn opgevolgd; onderstreept dat er behoefte is aan verdere vooruitgang bij de wetgeving en algemene maatregelen tegen corruptie en dringt aan op sterkere en onafhankelijkere instellingen in de strijd tegen corruptie; moedigt de regering aan ook de rest van de aanbevelingen van GRECO op te volgen;

27.  dringt aan op een volledige toepassing van de grondwettelijke bepalingen die het recht op het houden van demonstraties garanderen en verzoekt het ministerie van Binnenlandse Zaken de herziening van de wet inzake bijeenkomsten en demonstraties te voltooien;

28.  is verheugd over de aanneming in augustus 2011 van nieuwe wetgeving tot wijziging van de wet op stichtingen van februari 2008, die de herstelmogelijkheden verruimt van de eigendomsrechten van alle niet-moslim gemeenschappen, en benadrukt dat deze wetgeving volledig moet worden uitgevoerd; herinnert er echter aan dat het cruciaal is de belangrijke en ingrijpende hervormingen op het gebied van de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst voort te zetten, in het bijzonder door godsdienstige gemeenschappen de mogelijkheid te geven rechtspersoonlijkheid te verkrijgen, door alle beperkingen op het gebied van opleiding, benoeming en opvolging van de clerus op te heffen, door alevitische gebedshuizen te erkennen, door uitspraken van het Europees Hof voor de rechten van de mens te eerbiedigen en de adviezen van de Commissie van Venetië in het wettelijk kader vast te leggen, en dat de rechten van alle religieuze gemeenschappen volledig moeten worden erkend; verzoekt de regering van Turkije te garanderen dat het klooster van de Heilige Gabriël, dat is gesticht in 397 n. Chr., niet wordt beroofd van zijn grond en in zijn geheel wordt beschermd;

29.  wijst er opnieuw op dat onderwijs een sleutelrol vervult in het ontwikkelingsproces van een inclusieve en diverse samenleving met eerbied voor religieuze gemeenschappen en minderheden; dringt er bij de regering van Turkije op aan speciale aandacht te schenken aan het onderwijsmateriaal op scholen, dat een afspiegeling moet zijn van de pluriformiteit van de Turkse samenleving op etnisch en religieus gebied, dat discriminatie en vooroordelen moet ontzenuwen en de volledige aanvaarding van alle religieuze gemeenschappen en minderheden moet bevorderen, en onderstreept dat er behoefte is aan onpartijdig lesmateriaal; verwelkomt de instelling van de Commissie gendergelijkheid binnen het Ministerie van Onderwijs; neemt met opluchting kennis van de vrijlating van de studenten die ten onrechte voor 18 maanden gevangen waren gezet na te hebben opgeroepen tot vrij onderwijs;

30.  herhaalt dat de cohesie tussen de Turkse regio's en tussen plattelands- en stadsgebieden moet worden versterkt; wijst in dit verband op de bijzondere rol van onderwijs en op de noodzaak hardnekkige en grote regionale ongelijkheden op het gebied van de kwaliteit van onderwijs en het percentage schoolgaande kinderen aan te pakken;

31.  dringt er bij de regering van Turkije op aan haar beloften met betrekking tot hogere onderwijsdeelnamepercentages gestand te doen en ervoor te zorgen dat de nieuwe onderwijshervorming de noodzaak weerspiegelt om kinderen, en met name meisjes op het platteland, binnen het schoolsysteem te houden tot na de minimale leerplichtige leeftijd, en om kinderen de mogelijkheid te geven beslissingen met betrekking tot hun onderwijstraject te maken op een leeftijd waarop zij in staat zijn weloverwogen keuzes te maken;

32.  spoort de regering aan om van gendergelijkheid een prioriteit bij haar hervormingen te maken, daarbij armoede onder vrouwen aan te pakken alsmede de sociale integratie en arbeidsparticipatie van vrouwen te vergroten; herhaalt zijn voorstel om verder te gaan met de invoering van een systeem van verplichte quota teneinde een betekenisvolle aanwezigheid van vrouwen te verzekeren op alle niveaus in het bedrijfsleven, de publieke sector en in de politiek; is tevreden met de inspanningen van de regering om meer meisjes aan onderwijs te laten deelnemen, als gevolg waarvan de genderkloof in het lager onderwijs bijna gedicht is, en verzoekt de regering alle nodige maatregelen te treffen om ook de genderkloof in het middelbaar onderwijs te dichten; is ook tevreden met het toegenomen aantal vrouwen in de Turkse grote nationale vergadering sinds de verkiezingen van juni 2011 en verzoekt de politieke partijen de actieve politieke betrokkenheid en participatie van vrouwen verder te versterken;

33.  is verheugd over de ondertekening en ratificatie door Turkije van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld op 24 november 2011; dringt er bij de regering op aan een nultolerantiebeleid te voeren ten opzichte van geweld tegen vrouwen, en door te gaan met de intensivering van haar preventieve maatregelen op alle niveaus in de strijd tegen „eremoorden”, huiselijk geweld en het verschijnsel van gedwongen huwelijken en kindbruiden, met name door samen te werken en een breed gedragen consensus te bereiken met vrouwenrechtenorganisaties, door een wijziging van wet nr. 4320 inzake de bescherming van het gezin om te zorgen voor een ruim toepassingsgebied ongeacht de echtelijke staat en de aard van de relatie tussen het slachtoffer en de dader, inclusief effectieve rechtsmiddelen en beschermingsmechanismen, door de politie scherp toe te laten zien op de uitvoering van wet nr. 4320, door doeltreffend toe te zien op volledige naleving door gemeentelijke autoriteiten van de verplichting om voldoende veilige onderkomens voor bedreigde vrouwen en minderjarigen ter beschikking te stellen, door de veiligheid van de onderkomens te garanderen en door terzake kundig zorgpersoneel in dienst te nemen, en door een systeem in te voeren om follow-uphulp te bieden aan vrouwen en minderjarigen die deze onderkomens verlaten, zodat zij toegang hebben tot de juiste psychologische ondersteuning, juridische steun en gezondheidszorg en in staat zijn sociaal en economisch te herintegreren in de samenleving; is verheugd over de maatregelen van het ministerie voor Gezinszaken en Sociaal Beleid om het aantal en de kwaliteit van de veilige onderkomens te verhogen en over zijn besluit om ook particuliere instanties toe te staan dergelijke opvanghuizen te openen als bijkomend toevluchtsoord voor vrouwen en minderjarigen in gevaar; is tevreden met de recente circulaire nr. 18 van de Hoge Raad van rechters en openbaar aanklagers, waarin wordt gesteld dat de uitvoering van beschermingsmaatregelen in gevallen van huiselijk geweld niet langer zal worden uitgesteld tot de gerechtelijke procedures zijn afgerond; is tevreden met de inspanningen van de regering van Turkije om de samenwerking op het gebied van gendermainstreaming tussen overheidsinstanties te intensiveren;

34.  is bezorgd over het onevenredig hoge armoedepercentage onder kinderen; verzoekt Turkije een alomvattende strategie te ontwikkelen om kinderarmoede en kinderarbeid te bestrijden; is tevreden met de ratificatie van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik; dringt er bij Turkije op aan zijn inspanningen ter bestrijding van huiselijk geweld tegen kinderen op te voeren;

35.  dringt er bij de regering op aan ervoor te zorgen dat gelijkheid, ongeacht geslacht, genderidentiteit, ras of etnische afkomst, godsdienst of geloofsovertuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, door de wet wordt gegarandeerd en doeltreffend wordt toegepast, met inbegrip van naleving door de politie; doet een beroep op de regering van Turkije om de Turkse wetgeving aan het acquis communautaire aan te passen en om wetgeving aan te nemen tot instelling van een Raad tegen discriminatie en voor gelijkheid; constateert dat er behoefte is aan verdere maatregelen tegen homofobie en alle andere soorten discriminatie, pesterij of geweld op grond van seksuele geaardheid of genderidentiteit, in het bijzonder door deze gronden op te nemen in de anti-discriminatiewetgeving; uit zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat LGBT-mensen geregeld worden vervolgd op basis van de misdrijvenwet en bepalingen betreffende „immoreel gedrag”; verzoekt de regering van Turkije opnieuw de Turkse strijdkrachten te gelasten een einde te maken aan het aanmerken van homoseksualiteit als „psychoseksuele aandoening”;

36.  roept Turkije op om veerkracht te tonen en intensiever te streven naar een politieke oplossing van het Koerdenvraagstuk en verzoekt alle krachten in de politiek samen te werken om het doel te bereiken van een versterkte politieke dialoog en een proces van verdere politieke, culturele en sociaal-economische integratie en deelname van burgers van Koerdische afkomst, om het recht op vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering te garanderen; is in dit verband van mening dat het recht op onderwijs in de moedertaal essentieel is; verzoekt de regering van Turkije zich intensiever in te spannen voor een verdere bevordering van de sociaal-economische ontwikkeling van het zuidoosten van Turkije; is van oordeel dat de grondwetsherziening een uiterst nuttig kader ter bevordering van een proces van democratische opening biedt; herinnert eraan dat een politieke oplossing alleen kan stoelen op een open en daadwerkelijk democratisch debat over het Koerdenvraagstuk, en geeft uiting aan zijn bezorgdheid over het grote aantal processen tegen schrijvers en journalisten die over dit vraagstuk schrijven en over de arrestatie van diverse Koerdische politici, plaatselijk verkozen burgemeesters, gemeenteraadsleden, advocaten, demonstranten alsmede mensenrechtenactivisten in verband met het zogenaamde KCK-proces en andere politieoptredens; verzoekt de regering van Turkije een vreedzame basis te creëren voor politici van Koerdische origine om een vrij en pluralistisch debat te kunnen voeren; onderstreept dat de discussie over het Koerdenvraagstuk binnen de democratische instellingen moet worden gestimuleerd, met name in de Turkse grote nationale vergadering;

37.  veroordeelt ten scherpste de recente aanslagen op Europese kantoren van Turkse kranten en dringt aan op een gecoördineerd onderzoek naar deze aanslagen;

38.  is tevreden met de recente verklaring van de regering van Turkije, en verwacht dat deze snel wordt gevolgd door daden, dat er opnieuw een Griekse minderheidsschool zal worden geopend op het eiland Gökçeada (Imbros), hetgeen een positieve stap is in de richting van het behoud van het biculturele karakter van de Turkse eilanden Gökçeada (Imbros) en Bozcaada (Tenedos), overeenkomstig resolutie 1625 van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa uit 2008; merkt evenwel op dat verdere stappen nodig zijn om de problemen aan te pakken waarmee leden van de Griekse minderheid worden geconfronteerd, met name wat hun eigendomsrechten betreft;

39.  onderstreept de dringende noodzaak het wettelijk kader inzake de rechten van werknemers en vakbonden op één lijn te brengen met de EU-normen, de instrumenten van de Raad van Europa en de IAO-verdragen en te zorgen voor de onverkorte toepassing hiervan in de praktijk, aangezien het wegnemen van alle belemmeringen die de volledige uitoefening van deze rechten in de weg staan, zal waarborgen dat de huidige sterke economische vooruitgang gepaard gaat met een verdeling van de als gevolg van de economische groei ontstane welvaart over bredere lagen van de Turkse bevolking, zodat er nog meer groeipotentieel ontstaat; moedigt alle partijen binnen de Economische en Sociale Raad daarom aan zich meer in te zetten en intensiever samen te werken om de ijkpunten te halen voor de opening van hoofdstuk 19 inzake sociaal beleid en werkgelegenheid;

40.  spreekt zijn bezorgdheid uit over de praktijk om strafvervolgingen in te stellen tegen vakbondsleden, met name in het onderwijs, die op actieve wijze streven naar betere arbeids-, onderwijs- en leefomstandigheden en die schendingen van de mensenrechten melden om de belangen van de werknemers en het algemeen belang te dienen en als bijdrage tot een pluriforme maatschappij;

41.  vraagt de regering van Turkije de actieve en volledige betrokkenheid van consumentenorganisaties bij het wetgevingsproces en de raadpleging over het consumentenbeschermingsbeleid te bevorderen en alle nodige maatregelen te treffen om de consumentenbeweging te steunen en te versterken; spoort consumentenorganisaties aan hun krachten te bundelen om hun representativiteit te vergroten;

42.  is tevreden met de diversifiëring van de Turkse energiemarkt, maar moedigt de regering van Turkije ook aan het risico en de aansprakelijkheid met betrekking tot de bestaande projecten voor kerncentrales, bijvoorbeeld in Akkuyu, naar behoren te onderzoeken; benadrukt in dit verband het feit dat het natuurlijke, culturele en archeologische erfgoed moet worden beschermd, met volledige inachtneming van de Europese normen;

Werken aan goede nabuurschapsbetrekkingen

43.  steunt de lopende onderhandelingen over de hereniging van Cyprus onder auspiciën van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties ten volle; onderstreept dat er nu dringend een billijke en levensvatbare oplossing moet worden gevonden voor het vraagstuk Cyprus en doet een beroep op Turkije en alle betrokken partijen om intensief en met goede wil te werken aan een alomvattende overeenkomst; vraagt de regering van Turkije een begin te maken met de terugtrekking van haar strijdkrachten van Cyprus, en Famagusta over te dragen aan de Verenigde Naties overeenkomstig resolutie 550 van de VN-Veiligheidsraad uit 1984; roept tevens de Republiek Cyprus op de haven van Famagusta onder toezicht van de EU-douane open te stellen om een positief klimaat te scheppen voor een succesvolle afsluiting van de lopende onderhandelingen over hereniging, en de Turkse Cyprioten de mogelijkheid te geven rechtstreeks legaal handel te drijven op een wijze die voor alle partijen aanvaardbaar is;

44.  spoort Turkije aan meer steun te verlenen aan het Comité voor vermisten op Cyprus;

45.  verzoekt Turkije geen nieuwe nederzettingen van Turkse burgers op Cyprus te stichten, aangezien dit het demografische evenwicht verder zou beïnvloeden en de loyaliteit van zijn burgers op het eiland jegens een toekomstige gemeenschappelijke staat op basis van het gemeenschappelijke verleden zou verminderen;

46.  betreurt het dat Turkije heeft verklaard de betrekkingen met het voorzitterschap van de Europese Unie in de tweede helft van 2012 te zullen bevriezen als dan nog geen oplossing van het vraagstuk Cyprus is gevonden; brengt in herinnering dat de Europese Unie gebaseerd is op de beginselen van een oprechte samenwerking en wederzijdse solidariteit tussen al haar lidstaten en dat Turkije zich als kandidaat-lidstaat moet beijveren serene betrekkingen met de Europese Unie en al haar lidstaten te onderhouden; herinnert er verder aan dat het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie geregeld is in het Verdrag betreffende de Europese Unie;

47.  verzoekt Turkije ruimte te scheppen voor een politieke dialoog tussen de EU en de NAVO door een einde te maken aan zijn veto inzake de EU-NAVO-samenwerking met inbegrip van Cyprus, en verzoekt de Republiek Cyprus dientengevolge haar veto op de deelname van Turkije aan het Europees defensieagentschap op te heffen;

48.  neemt kennis van de voortdurende verhoogde inspanningen van Turkije en Griekenland ter verbetering van hun bilaterale betrekkingen; betreurt echter dat het casus belli-dreigement dat de Turkse grote nationale vergadering tegen Griekenland heeft geuit nog niet is ingetrokken en is van mening dat de verbetering van de bilaterale betrekkingen tussen de twee landen ertoe moet leiden dat een einde aan dit dreigement wordt gemaakt; verzoekt de regering van Turkije met klem een einde te maken aan de voortdurende schendingen van het Griekse luchtruim en de vluchten van Turkse militaire vliegtuigen boven Griekse eilanden;

49.  onderstreept dat het VN-Verdrag inzake het recht van de zee (UNCLOS) door de 27 lidstaten, de EU en alle andere kandidaat-lidstaten is ondertekend en deel uitmaakt van het acquis communautaire; vraagt de regering van Turkije dit verdrag dan ook onverwijld te ondertekenen en te ratificeren; herinnert eraan dat de exclusieve economische zone van de Republiek Cyprus op grond van UNCLOS volledig legitiem is;

50.  dringt er bij Turkije en Armenië op aan hun betrekkingen te normaliseren door zonder voorwaarden vooraf de protocollen te ratificeren en de grens open te stellen;

51.  beschouwt Turkije als een belangrijke EU-partner in het gebied van de Zwarte Zee, dat voor de EU van strategisch belang is; verzoekt Turkije steun te verlenen en actief bij te dragen aan de implementatie van EU-beleid en -programma's in deze regio;

Bevordering van de samenwerking tussen de EU en Turkije

52.  betreurt de weigering van Turkije te voldoen aan zijn verplichting van een volledige, niet-discriminatoire uitvoering van het aanvullend protocol bij de associatieovereenkomst EG-Turkije ten opzichte van alle lidstaten; wijst erop dat deze weigering nog steeds ernstige gevolgen voor het onderhandelingsproces heeft en doet een beroep op de regering van Turkije het protocol ten volle en zonder verdere vertraging ten uitvoer te leggen;

53.  benadrukt dat de douane-unie tussen de EU en Turkije het land in staat heeft gesteld wat betreft het vrije verkeer van goederen een hoge mate van aanpassing aan het acquis te bereiken, en een voortdurende impuls geeft aan de bilaterale handel tussen de EU en Turkije, die in 2010 goed was voor 103 miljard euro; merkt echter op dat Turkije de douane-unie niet volledig ten uitvoer legt en wetgeving handhaaft die strijdig is met zijn toezeggingen over de opheffing van technische handelsbelemmeringen zoals invoervergunningen, beperkingen op de invoer van goederen uit derde landen die in de EU vrij circuleren, staatssteun, toezicht op de naleving van intellectuele-eigendomsrechten, voorschriften voor de registratie van nieuwe farmaceutische producten en discriminerende fiscale behandeling;

54.  herhaalt zijn vastberaden en sterke veroordeling van het voortdurende terroristische geweld van de PKK, die op de EU-lijst van terroristische organisaties staat, en betuigt zijn volledige solidariteit met Turkije; doet een beroep op de lidstaten om, in nauwe samenwerking met de EU-coördinator voor terrorismebestrijding en Europol en naar behoren rekening houdend met de mensenrechten, fundamentele vrijheden en het internationale recht, de samenwerking met Turkije in de strijd tegen het terrorisme en de strijd tegen de georganiseerde misdaad als bron voor de financiering van het terrorisme te intensiveren; dringt bij de Commissie en de lidstaten aan op de bevordering van een adequate informatieve dialoog en uitwisselingen van informatie met Turkije over uitleveringsverzoeken van Turkije waarmee om wettelijke of procedurele redenen geen vooruitgang kan worden geboekt;

55.  betreurt de vertraging bij de voorlegging van wetgeving ter bescherming van de rechten van vluchtelingen en asielzoekers aan de Turkse grote nationale vergadering; maakt zich zorgen over de niet aflatende stroom aan berichten over personen die, na op arbitraire gronden de toegang tot de asielprocedure te zijn geweigerd, worden teruggestuurd naar landen waar ze het risico lopen te worden gefolterd of waar hun mensenrechten anderszins dreigen te worden geschonden;

56.  is verheugd over de vooruitgang die Turkije heeft geboekt op het gebied van hernieuwbare energie en steunt verdere inspanningen die gericht zijn op een toename van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen in alle sectoren; onderstreept het Turkse potentieel op het gebied van hernieuwbare energie, de belangrijke zonne-, wind- en aardwarmtebronnen van het land, en de mogelijkheden voor de EU om via lijnen voor langeafstandstransmissie van gelijkstroom met een hoog voltage hernieuwbare energie uit Turkije te importeren, waarmee niet alleen de energiezekerheid van de EU is gediend, maar ook de verwezenlijking van de EU-doelstellingen op het gebied van hernieuwbare energie;

57.  wijst andermaal op de centrale rol van Turkije als energiecorridor van de EU voor de Kaukasische en Kaspische aardolie- en aardgasvoorraden en de strategische nabijheid van Irak en zijn opkomende markt voor ruwe olie; onderstreept de strategische rol van de geplande Nabucco-pijpleiding en andere gaspijpleidingen, zoals de ITGI (Interconnector Turkey-Greece-Italy) gasdoorvoercorridor voor de energiezekerheid van de Europese Unie; is van mening dat – gezien de strategische rol en het potentieel van Turkije, onder andere voor EU-investeringen en verdere samenwerking met de EU – eerst moet worden nagedacht over de waarde van het openen van onderhandelingen over hoofdstuk 15 inzake energie, teneinde de strategische dialoog tussen de EU en Turkije over energie vooruit te helpen;

58.  onderstreept de strategische politieke en geografische rol van Turkije voor het buitenlands beleid van de Europese Unie en haar nabuurschapsbeleid; benadrukt de rol van Turkije als een belangrijke regionale speler in het Midden-Oosten, op de westelijke Balkan, in Afghanistan/Pakistan, de zuidelijke Kaukasus, Centraal-Azië en de Hoorn van Afrika, alsmede op de rol van Turkije als inspiratiebron voor het democratiseringsproces in de Arabische landen op belangrijke beleidsterreinen, waaronder politieke en economische hervormingen en het opbouwen van instellingen; steunt de inspanningen die Turkije heeft geleverd voor het bevorderen van een dialoog op hoog niveau en samenwerking tussen Afghanistan en Pakistan, en is verheugd over het proces van Istanbul, dat ontwikkeld is om de regionale samenwerking tussen Afghanistan en zijn buren te bevorderen; steunt het vastberaden standpunt over en de inzet van Turkije voor de democratische krachten in Syrië en wijst andermaal op zijn belangrijke rol bij de bescherming van Syrische vluchtelingen; verzoekt de Commissie, de lidstaten en de internationale gemeenschap Turkije te steunen bij de inspanningen gericht op het inspelen op de humanitaire dimensie van de crisis in Syrië; doet een beroep op de EU en Turkije om hun bestaande politieke dialoog over de keuzes van het buitenlands beleid en de doelstellingen van wederzijds belang te intensiveren; moedigt Turkije aan om zijn buitenlands beleid verder te ontwikkelen in het kader van een dialoog en samenwerking met de EU, en om zijn buitenlands beleid geleidelijk aan af te stemmen op dat van de EU om waardevolle synergieën te creëren en het potentieel voor een positieve impact te vergroten;

59.  herinnert aan het belang van nauwe coördinatie en samenwerking tussen Turkije en de EU met betrekking tot de kwestie van nucleaire proliferatie in Iran, en is van oordeel dat Turkije een belangrijke en constructieve rol kan spelen bij het faciliteren en bevorderen van een dialoog met Iran over een snelle oplossing en bij het waarborgen van volledige steun voor de sancties tegen Iran;

60.  herinnert aan de ambitie van Turkije om aan te zetten tot en bijstand te verlenen voor de overgang naar democratie en sociaal-economische hervormingen in de zuidelijke buurlanden; merkt op dat deelname van Turkse instellingen en niet-gouvernementele organisaties aan ENB-instrumenten unieke synergie-effecten kan genereren, met name bij het opbouwen van instellingen, de sociaal-economische ontwikkeling en het ontwikkelen van het maatschappelijk middenveld; is van mening dat praktische samenwerking moet worden aangevuld met een gestructureerde dialoog tussen de EU en Turkije teneinde het nabuurschapsbeleid van de EU en Turkije op elkaar af te stemmen;

61.  is verheugd over de ratificatie door Turkije van het Facultatieve protocol bij het Verdrag tegen foltering (OPCAT) op 27 september 2011, en vraagt Turkije de bepalingen daarvan snel in nationale wetgeving om te zetten; dringt erop aan zo snel mogelijk een nationaal implementatiemechanisme vast te stellen; vraagt Turkije internationale waarnemers tot zijn gevangenissen toe te laten;

62.  verzoekt de regering van Turkije nogmaals om het Statuut van het Internationaal Strafhof te ondertekenen en ter ratificatie voor te leggen, en zo te zorgen voor een grotere Turkse bijdrage en betrokkenheid tot het wereldwijde multilaterale systeem;

o
o   o

63.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van de Unie, de secretaris-generaal van de Raad van Europa, de president van het Europees Hof voor de rechten van de mens, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van de Republiek Turkije.

(1) PB C 306E van 15.12.2006, blz. 284.
(2) PB C 263E van 16.10.2008, blz. 452.
(3) PB C 279E van 19.11.2009, blz. 57.
(4) PB C 87E van 1.4.2010, blz. 139.
(5) PB C 341 E van 16.12.2010, blz. 59.
(6) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0090.
(7) PB C 157E van 6.7.2006, blz. 385.
(8) PB C 287E van 29.11.2007, blz. 174.
(9) PB L 51 van 26.2.2008, blz. 4.


Uitbreidingsverslag Montenegro
PDF 152kWORD 67k
Resolutie van het Europees Parlement van 29 maart 2012 over het voortgangsverslag 2011 over Montenegro (2011/2890(RSP))
P7_TA(2012)0117B7-0190/2012

Het Europees Parlement,

–  gezien de stabilisatie- en associatieovereenkomst van 29 maart 2010 tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Montenegro, anderzijds(1),

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 19 en 20 juni 2003 en de bijlage met als titel „De agenda van Thessaloniki voor de Westelijke Balkan: op weg naar Europese integratie”,

–  gezien het besluit van de Europese Raad van 9 december 2011 over de door Montenegro geboekte vooruitgang in het toetredingsproces(2),

–  gezien het besluit van de Europese Raad van 17 december 2010 om Montenegro de status van kandidaat-lidstaat voor toetreding tot de Europese Unie te verlenen(3),

–  gezien het werkdocument van de Commissie van 12 oktober 2011 betreffende het voortgangsverslag 2011 over Montenegro (SEC(2011)1204),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 12 oktober 2011 aan het Europees Parlement en de Raad met als titel „Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2011-2012” (COM(2011)0666),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 9 november 2010 aan het Europees Parlement en de Raad over het advies van de Commissie betreffende het verzoek van Montenegro om toetreding tot de Europese Unie (COM(2010)0670),

–  gezien de verklaring en de aanbevelingen van de derde bijeenkomst van het Parlementair Stabilisatie- en associatiecomité EU-Montenegro van 3 en 4 oktober 2011,

–  gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de lidstaten van de EU de toetredingsonderhandelingen met Montenegro in juni 2012 willen starten en overwegende dat de Europese Raad de Commissie gevraagd heeft een kader voor de onderhandelingen met Montenegro voor te stellen;

B.  overwegende dat de Europese Raad de Raad heeft opgedragen de vooruitgang van Montenegro op basis van een verslag van de Commissie te onderzoeken;

C.  overwegende dat de politieke consensus over met de EU samenhangende zaken in Montenegro groot blijft en dat het uiteindelijke doel van lidmaatschap van de EU en de NAVO een hoeksteen van het buitenlands beleid van dit land vormt; overwegende dat voor de hervormingsinspanningen een sterke politieke wil nodig is alsook een overtuigd engagement om de komende uitdagingen in het toetredingsproces aan te gaan;

D.  overwegende dat Montenegro aanzienlijke vorderingen heeft gemaakt met betrekking tot de zeven kernprioriteiten die de Commissie in 2010 heeft vastgesteld, met name verbeteringen in de werkzaamheden van het parlement en het verkiezingskader, het professionalisme van het overheidsbestuur, de onafhankelijkheid van justitie, de bestrijding van corruptie en van de georganiseerde misdaad, het garanderen van vrije media en nauwere samenwerking met het maatschappelijk middenveld;

E.  overwegende dat in Montenegro een bescheiden herstel van de economie is opgetreden, samengaand met een lage inflatie, een aanzienlijke toestroom van directe investeringen uit het buitenland en een lichte daling van de werkloosheid; overwegende dat Montenegro heeft voldaan aan de met de handel samenhangende bepalingen van de stabilisatie- en associatieovereenkomst met de EU;

F.  overwegende dat Montenegro zich verdere hervormingsinspanningen moet getroosten door een efficiënte uitvoering van het actieplan van de regering over de kernprioriteiten, het herstel van de economische crisis moet bespoedigen en tegelijk moet zorgen voor een passende controle op de overheidsuitgaven en de buitenlandse schuld, die volgens de gegevens over 2011 is toegenomen in vergelijking met het voorgaande jaar; voorts overwegende dat Montenegro onder meer zijn fiscale stabiliteit moet handhaven en de bestuurlijke en institutionele capaciteiten moet versterken en opbouwen die nodig zijn om in de toekomst aan de verplichtingen van het EU-lidmaatschap te voldoen;

Algemene opmerkingen

1.  verheugt zich over het besluit van de Europese Raad om het begin van de toetredingsonderhandelingen met Montenegro te plannen voor juni 2012; doet een beroep op de lidstaten om de aanvang van de onderhandelingen niet onrechtmatig of zonder aanleiding te vertragen, gezien het feit dat Montenegro tot nog toe een aanzienlijke vooruitgang heeft bereikt om aan de vereiste ijkpunten te voldoen;

2.  onderstreept dat er een positief signaal moet worden gegeven aan Montenegro en andere landen die zich sterk inspannen om te voldoen aan de criteria voor lidmaatschap; is ervan overtuigd dat kandidaat-landen en potentiële kandidaat-landen uitsluitend op hun eigen verdiensten en hun vooruitgang bij het voldoen aan deze criteria beoordeeld moeten worden en dat hun toetredingsproces in geen geval gekoppeld mag worden aan de vooruitgang in andere buurlanden of kandidaat-landen, teneinde de geloofwaardigheid van het uitbreidingsproces niet aan te tasten;

3.  stelt met voldoening vast dat het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) goed functioneert in Montenegro; moedigt zowel de Montenegrijnse regering als de Commissie ertoe aan om de administratieve procedure voor het verkrijgen van IPA-financiering te vereenvoudigen, met als doel deze financiering toegankelijker te maken voor kleine en niet-gouvernementele organisaties, vakbonden en andere begunstigden;

4.  feliciteert Montenegro met het feit dat het land in hoge mate aan de lidmaatschapscriteria heeft voldaan door in het algemeen bevredigende resultaten ten aanzien van de kernprioriteiten te behalen;

5.  onderstreept de noodzaak en het belang van veelomvattende inspanningen van hoge kwaliteit voor de uitvoering van hervormingen, met bijzondere aandacht voor de rechtsstaat en de grondrechten; benadrukt dat de belangrijkste doelstelling van deze inspanningen ligt in de strijd tegen corruptie en georganiseerde misdaad, die gedurende het volledige toetredingsproces van Montenegro van essentieel belang zal blijven; doet een beroep op de autoriteiten van Montenegro om vlot uitvoering te blijven geven aan hun verplichtingen uit hoofde van de stabilisatie- en associatieovereenkomst; is van mening dat de instellingen van de EU de hervorming van de rechterlijke macht het beste kunnen controleren en faciliteren zodra hoofdstuk 23 van de toetredingsonderhandelingen is geopend;

6.  verwelkomt de nieuwe strategie van de Commissie bij de toetredingsonderhandelingen om hoofdstukken 23 en 24 van bij het begin van de onderhandelingen te openen en hoopt dat deze twee hoofdstukken zo spoedig mogelijk zullen worden geopend zodat de gerechtelijke hervormingen in Montenegro nog kunnen worden versneld;

7.  herinnert eraan dat de EU is gegrondvest op de waarden van tolerantie en gelijke rechten voor iedereen in de samenleving; spoort Montenegro ertoe aan een constructieve dialoog tussen de politieke krachten in stand te houden met als doel de cohesie in dit multi-etnische land te beschermen, de resterende culturele en nationale scheidingslijnen te overwinnen en discriminatie te voorkomen;

Politieke criteria

8.  is verheugd over de wetgevingsmaatregelen die genomen zijn om de werking van het nationale parlement te verbeteren; beveelt echter aan ernaar te blijven streven het wetgevingsproces transparanter te maken, de participatie van het publiek bij de ontwikkeling van nieuwe wetgeving te verbeteren door een nog nauwere samenspraak met het maatschappelijk middenveld, de bestuurskwaliteiten van het parlement te versterken zodat zijn capaciteit bij het vaststellen van wetgeving en bij zijn politieke toezicht op en democratische toetsing van de uitvoerende macht verbetert, het instrument van hoorzittingen voor raadgeving en controle vaker en doeltreffender te gebruiken, en stelselmatig gevolg te geven aan parlementaire vragen en verzoeken aan de regering; beveelt met name aan dat de taken en bevoegdheden van de commissie ter zake worden uitgebreid zodat het parlement een juist en duidelijk beeld heeft van het Europese integratieproces;

9.  is verheugd over de invoering van wijzigingen op de wet inzake de verkiezing van gemeentelijke adviseurs en leden van het parlement, die een van de resterende voorwaarden van de zeven kernprioriteiten vormde; doet niettemin een beroep op de Montenegrijnse autoriteiten om deze resultaten op wetgevingsterrein aan te vullen met nieuwe maatregelen met betrekking tot de versterking van de gendergelijkheid, aangezien deze tot dusver nog niet in de praktijk is gegarandeerd;

10.  vestigt de aandacht op het probleem dat vrouwen nog steeds sterk ondervertegenwoordigd zijn in het parlement, op hoge regeringsposten en in leidende functies in de overheids- en privésector; is daarom ingenomen met de nieuwe bepalingen die voorschrijven dat 30% van de plaatsen op de kandidatenlijst moet worden voorbehouden voor vrouwelijke kandidaten, maar vreest in dit verband dat gendergelijkheid in de praktijk niet wordt gewaarborgd; is tevens bezorgd over de wijdverbreide schendingen van de werknemersrechten van vrouwen, met inbegrip van het recht op gelijke beloning; spoort de Montenegrijnse autoriteiten ertoe aan om gendergelijkheid beter in het beleid te integreren en het beginsel van gelijke beloning in te voeren;

11.  verheugt zich over de wijziging van de wet inzake het onderwijs die een eind maakt aan een langdurige politieke controverse ten aanzien van de status van de Servische taal in het onderwijssysteem van Montenegro; is van oordeel dat dit verheugende compromis wijst op een brede consensus onder alle politieke krachten over het cohesieve, maar ook multi-etnische en multigodsdienstige karakter van het land;

12.  beschouwt de nieuwe hervormingsstrategie van het overheidsbestuur voor de periode 2011-2016 als een positieve stap die gericht is op de invoering van de Europese normen inzake personeelswerving en -bevordering alsmede op maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van de overheidsadministratie; vraagt de Montenegrijnse regering met nadruk iets te doen aan die aspecten van het administratiesysteem die er momenteel verantwoordelijk voor zijn dat op het vlak van de besluitvorming en de organisatie van de overheidswerkzaamheden slechte prestaties worden geleverd, met inbegrip van het stelsel van delegatie en deconcentratie van macht, met als doel een gedepolitiseerde en professionele overheidsdienst te creëren die doeltreffend en onpartijdig optreedt; doet een beroep op de autoriteiten om prioriteit te geven aan een goed bestuur, bij te dragen aan de geleidelijke ontwikkeling van een juridisch-administratieve cultuur en actie te ondernemen ten aanzien van zwaar belaste en te groot geworden bestuursstructuren;

13.  constateert dat er vooruitgang is geboekt bij de hervorming van het justitiële apparaat, onder meer door een vermindering van de achterstand bij de behandeling van zaken bij de rechtbanken, door de aanneming van maatregelen ter versterking van de onafhankelijkheid, verantwoordingsplicht, onpartijdigheid en efficiëntie van rechters en openbaar aanklagers, één van de kernprioriteiten, en door de meer systematische toepassing door de Hoge Raad van tuchtrechtelijke bepalingen tegen verdachte rechters en openbaar aanklagers; verzoekt het Montenegrijnse parlement grondwettelijke bepalingen vast te stellen die tot een versterking zouden leiden van de onafhankelijkheid en de verantwoordingsplicht van justitie, en die de gerechtelijke onafhankelijkheid en professionele autonomie van de Raad van justitie en vervolging zouden vergroten; onderstreept de noodzaak van een efficiënter toezicht op corruptie en regels inzake belangenconflicten; dringt aan op stroomlijning van het rechtbanksysteem met als doel de efficiëntie van justitie te vergroten, aangezien Montenegro in Europa nog altijd een van de landen is met per hoofd van de bevolking het hoogste aantal gewone rechtbanken, magistraten, openbaar aanklagers en administratief personeel;

14.  vraagt dat de Montenegrijnse autoriteiten bijzondere aandacht besteden aan de selectie van rechters en openbaar aanklagers, hun financiële onafhankelijkheid en de nauwgezette uitvoering van disciplinaire maatregelen wegens onregelmatigheden tegen rechters en openbaar aanklagers; verzoekt de autoriteiten eveneens om de transparantie van justitie te vergroten; herhaalt zijn oproep om voor een voorspelbaar gerechtelijk apparaat te zorgen en het vertrouwen van de bevolking te verhogen; vraagt dat in de begroting van justitie met het oog op een vergroting van de efficiëntie van het rechtswezen voldoende middelen voorzien worden voor infrastructuur, benodigdheden en opleiding; acht het belangrijk gemeenschappelijke criteria voor gerechtelijke opleiding vast te leggen die het Centrum voor gerechtelijke opleiding vervolgens moet hanteren;

15.  is voorts verheugd over de goede vooruitgang die is geboekt bij de vaststelling van anti-corruptiewetgeving, met name de nieuwe wet inzake overheidsaanschaffingen, de wet inzake de financiering van politieke partijen en de wijzigingen van de wet inzake botsende belangen; stelt echter vast dat de nieuwe wet inzake overheidsaanbestedingen restrictiever kan zijn dan eerdere wetgeving en dat zij het rapporteren van corruptie bijgevolg zou kunnen ontmoedigen; maakt zich zorgen over de grote rol van vertegenwoordigers van politieke partijen in de Commissie ter voorkoming van belangenconflicten die belast is met de uitvoering van de nieuwe wijzigingen op de wet inzake belangenconflicten; is van mening dat het huidige wetsontwerp over vrije toegang tot informatie de toegang tot informatie kan beperken en het vermogen van organisaties uit het maatschappelijk middenveld en van de media om gevallen van corruptie aan het licht te brengen, zodoende kan inperken; stelt vast dat corruptie op heel wat vlakken nog steeds wijd verspreid is en dat deze problematiek een punt van bijzondere bezorgdheid blijft, mogelijk met aanzienlijke negatieve gevolgen voor de overheidsfinanciën;

16.  moedigt de regering ertoe aan om de anticorruptiewetgeving en de wetten inzake de financiering van politieke partijen en verkiezingscampagnes op coherente wijze ten uitvoer te leggen; verzoekt de bevoegde wetshandhavingsorganisaties om de voortzetting op grote schaal van de strijd tegen corruptie en roept hen ertoe op méér gevallen van corruptie – inclusief corruptie op hoog niveau – te laten uitmonden in veroordelingen; vraagt de Montenegrijnse autoriteiten preciezere mechanismen voor de deugdelijke uitvoering en controle van corruptiebestrijdingsinitiatieven en -projecten in te voeren en de samenwerking en uitwisseling van gegevens tussen instanties, met name tussen de politie en het openbaar ministerie, te verbeteren; spoort het Montenegrijnse parlement ertoe aan zijn rol van toezichthouder op de corruptiebestrijdingsautoriteiten te versterken; vraagt de autoriteiten meer duidelijkheid te scheppen over vermeende gevallen van corruptie, in het bijzonder in het kader van privatiseringen; vraagt dat de Commissie een evaluatie maakt van het effect en de resultaten die zijn behaald dankzij de toekenning van EU-middelen voor de hervorming van het gerechtelijk apparaat en de strijd tegen corruptie;

17.  onderstreept dat de strijd tegen de georganiseerde misdaad moet worden geïntensiveerd en dat met name de administratieve en onderzoekscapaciteit van politie en justitie moet worden versterkt met als doel hun doeltreffendheid te vergroten; is van oordeel dat er méér moet worden gedaan om tot een doeltreffende verwerking van inlichtingen over criminaliteit te komen, en dat de internationale en regionale samenwerking op het gebied van de strijd tegen de georganiseerde misdaad, in het bijzonder witwaspraktijken en smokkel, moet worden opgevoerd;

18.  erkent dat er vooruitgang op wetgevingsgebied is geboekt bij het waarborgen van de vrijheid van meningsuiting in de media, maar stelt vast dat er toch nog altijd melding wordt gemaakt van gevallen van intimidatie van en fysiek geweld jegens journalisten en van een beperking van de mediavrijheid; is bezorgd over de achterstand in de behandeling van wegens laster en smaad tegen media en journalisten aangespannen rechtszaken;

19.  verzoekt de Montenegrijnse autoriteiten gevallen van fysiek geweld tegen en intimidatie van journalisten grondig te onderzoeken en te bewijzen dat ze vrije media zonder politieke inmenging hoog in het vaandel dragen; vraagt de autoriteiten met aandrang de gevallen van moord en aanvallen op journalisten alsook de brandaanslagen op voertuigen van de krant Vijesti grondig te onderzoeken en de verantwoordelijken voor de aanval op een tv-ploeg van Vijesti in november 2011 in Humci, een buitenwijk van Nikšić, gerechtelijk te vervolgen; verzoekt de autoriteiten om de onafhankelijkheid van reguleringsinstanties te garanderen en alle noodzakelijke voorwaarden te creëren opdat het zelfregulerende orgaan voor de media volgens de hoogste Europese normen kan beginnen werken; verzoekt de regering van Montenegro om de bestaande wetgeving inzake de vrijheid van informatie zo te wijzigen dat de toegang tot informatie niet beperkt wordt en er geen tekort aan transparantie bestaat; verzoekt de journalistiek zich te houden aan de beroepsethiek en -normen op het gebied van de eerbiediging van privacy en waardigheid in de media;

20.  is verheugd over de inspanningen van de regering gericht op een betere samenwerking met ngo's, en dringt aan op een continue raadpleging van het maatschappelijk middenveld in het kader van de beleidsvorming en de ontwikkeling van wetgeving; vindt het positief dat staatsinstellingen ngo-contactpersonen hebben aangesteld, en dat veel van deze instellingen criteria en procedures hebben vastgesteld voor de selectie van vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld in de relevante, door de regering in het leven geroepen werkgroepen; onderstreept evenwel dat het van belang is om de dialoog te versterken met vakbonden en maatschappelijke organisaties die de meest kwetsbare groepen vertegenwoordigen of zich bezighouden met gendergelijkheidskwesties;

21.  verheugt zich over de doorgaans goede interetnische betrekkingen en de omgang met gevoelige onderwerpen zoals etniciteit en taal in de bevolkingstelling; is verheugd dat het wetgevingskader betreffende de bestrijding van discriminatie en de bescherming van minderheden grotendeels rond is en dat er een adviseur voor de eerste minister inzake mensenrechten en bescherming tegen discriminatie is aangesteld; onderstreept dat er meer inspanningen nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van dit wetgevingskader; verzoekt de autoriteiten van Montenegro aanvullende maatregelen te nemen met het oog op een betere vertegenwoordiging van de minderheden in overheidsinstellingen op nationaal en plaatselijk niveau, gezien het feit dat minderheidsgroeperingen nog altijd ondervertegenwoordigd zijn in overheidsinstellingen; verzoekt de autoriteiten maatregelen te nemen tegen de discriminatie van Roma, Ashkali en Egyptenaren, en te werken aan de verbetering van hun levensomstandigheden en van hun toegang tot sociale zekerheid, gezondheidszorg, onderwijs, huisvesting en werkgelegenheidsdiensten; dringt er voorts bij de regering en de lokale autoriteiten op aan zich aan te sluiten bij het Europees kader voor nationale strategieën voor de integratie van de Roma, en na afloop van de huidige strategie voor 2008-2012 een tienjarige nationale integratiestrategie in te dienen en uit te voeren om de situatie van de Roma-, Ashkali- en Egyptische bevolking te verbeteren;

22.  is ingenomen met de recente goedkeuring van de antidiscriminatiewet, waarin uitdrukkelijk melding wordt gemaakt van seksuele geaardheid en genderidentiteit, en vraagt om de correcte uitvoering van het bestaande wetgevingskader inzake de strijd tegen discriminatie; verzoekt de autoriteiten van Montenegro strengere maatregelen te nemen ter uitvoering van het Montenegrijnse wettelijke en institutionele kader betreffende de rechten van lesbische, homoseksuele, biseksuele en transseksuele personen (LGBT); spoort de autoriteiten ertoe aan maatregelen te nemen ter voorkoming van intimidatie jegens LGBT-organisaties en mensen die onder deze noemer vallen, en al het mogelijke te doen om aanvallen op de LGBT-gemeenschap te verhinderen;

23.  onderstreept dat Montenegro de acht basisovereenkomsten inzake arbeidsrechten van de Internationale Arbeidsorganisatie en het herziene Europees Sociaal Handvest heeft geratificeerd; benadrukt dat er nog steeds beperkingen gelden, hoewel de arbeidswetgeving voorziet in fundamentele arbeids- en vakbondsrechten; moedigt Montenegro ertoe aan de arbeids- en vakbondsrechten verder te versterken; wijst op de belangrijke rol van de sociale dialoog en spoort de Montenegrijnse regering ertoe aan om in het kader van de Sociale Raad meer ambitie te tonen en de Sociale Raad verder te versterken; onderstreept dat het van belang is de transparantie en effectiviteit van de Sociale Raad te verbeteren;

24.  beklemtoont dat alle politieke partijen, ongeacht de gemeenschap die ze vertegenwoordigen, naar de handhaving van een constructief en volwassen politiek klimaat moeten streven en moeten weigeren politieke bevelen aan te nemen van derde landen;

25.  verzoekt Montenegro het wettelijke kader betreffende de rechten van personen met een handicap te versterken en de toegang van deze mensen tot tewerkstelling, ook in overheidsinstellingen, te verbeteren; verzoekt de autoriteiten de openbare ruimten aan hun behoeften aan te passen en door te gaan met de organisatie van op de sociale integratie van personen met een handicap gerichte bewustmakingscampagnes;

26.  wijst op het feit dat er momenteel circa 15 000 vluchtelingen, intern ontheemden en uit Kroatië, Bosnië en Herzegovina en Kosovo afkomstige verdreven personen in Montenegro verblijven, en verzoekt de regering van Montenegro een permanente en duurzame oplossing voor deze kwestie te vinden, door middel van de volledige tenuitvoerlegging van haar desbetreffende strategie en door verder onderzoek te doen naar de mogelijkheid om deze personen de wettelijke status van „ontheemde” te geven; acht het belangrijk dat deze personen terugkeren naar hun respectieve landen van herkomst, en dat de resterende problemen tussen de landen in de regio worden opgelost, teneinde de terugkeer te vergemakkelijken; is in dit verband verheugd over de proactieve rol van Montenegro in het regionale programma „Belgrade Initiative” en de aanneming van een actieplan voor de tenuitvoerlegging van de strategie voor een definitieve oplossing voor de kwestie van ontheemden en intern ontheemden in Montenegro;

Economische criteria

27.   prijst de regering van Montenegro voor het handhaven van de economische stabiliteit maar wijst tegelijkertijd op de verwachte vertraging van de economische groei en de onverminderd hoge werkloosheid; spoort de regering ertoe aan de inspanningen gericht op herstel na de ernstige economische recessie van 2009 te intensiveren, en tegelijkertijd de begrotingsstabiliteit te handhaven door middel van een prudentieel begrotingsbeleid en de terugdringing van de staatsschuld, met als doel voor duurzame economische groei en bijgevolg een verbetering van de levensstandaard te zorgen;

28.  is verheugd over de goedkeuring van belangrijke structurele hervormingen, zoals die met betrekking tot het systeem van overheidspensioenen, de hervorming van de ambtenarensector en de nieuwe regeling voor de financiering van het plaatselijke bestuur; spoort Montenegro ertoe aan de structurele hervormingen voort te zetten, in het bijzonder het versterken van de rechtsstaat, infrastructuurvoorzieningen en human resources, en aanvullende maatregelen te nemen voor het elimineren van handelsobstakels en het verbeteren van het ondernemersklimaat, alsmede voor het vergroten van de arbeidsmarktflexibiliteit en het stimuleren van het concurrentievermogen op het vlak van export; blijft bezorgd over het hoge niveau van de informele werkgelegenheid en de omvang van de informele economie, die de Montenegrijnse economie en samenleving voor aanzienlijke problemen zetten;

29.  is ingenomen met de aanneming van de ontwikkelingsstrategie voor kleine en middelgrote ondernemingen voor de periode 2011-2015 en de strategie voor de bevordering van het concurrentievermogen op microniveau voor de periode 2011-2015; spoort de regering ertoe aan om de coördinatie tussen de diverse op dit terrein werkzame instellingen te verbeteren, betere gegevens inzake KMO's te verzamelen en het systeem voor de uniforme registratie van ondernemingen te versterken met als doel een doeltreffende uitvoering van deze strategieën te waarborgen;

Vermogen om de verplichtingen van EU-lidmaatschap na te komen

30.  verzoekt de regering van Montenegro te werken aan een aanzienlijke uitbreiding van de institutionele en administratieve capaciteiten, en de toetredingsgerelateerde samenwerking tussen en coördinatie van de relevante overheidsinstellingen te verbeteren; dringt er in dit verband bij de autoriteiten op aan om de administratieve capaciteit van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Europese Integratie te vergroten en de bevoegdheden van ministeries die zich bezighouden met sleutelterreinen van het acquis te versterken; verzoekt de regering iets te doen aan de versnippering van het bestuurssysteem en de overlapping van bevoegdheden, en zich in te spannen voor de verbetering van de capaciteiten inzake beleidsvorming binnen de vakministeries, teneinde de kwaliteit van de wetgeving naar een hoger plan te tillen, hetgeen uiteindelijk zal resulteren in een versterking van de rechtsstaat;

31.  is verheugd over de goedkeuring van het energieplan van de Montenegrijnse regering voor de periode tot 2030 en wijst erop dat de hervorming van de energiesector een van de belangrijkste uitdagingen vormt voor Montenegro; dringt er bij de regering van het land op aan sneller vooruitgang te boeken op het gebied van energiebevoorradingszekerheid en energie-efficiëntie, en meer inspanningen te leveren om te komen tot een regelgevingskader dat resulteert in een groter gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen in alle sectoren, zoals vereist op grond van het relevante EU-acquis inzake hernieuwbare energie;

32.  verzoekt Montenegro de nationale wetgeving op het gebied van toegang tot milieu-informatie, toegang tot justitie, milieuaansprakelijkheid en strategische milieueffectbeoordelingen met betrekking tot grensoverschrijdende aspecten aan het acquis aan te passen; spoort de autoriteiten van het land ertoe aan milieu- en klimaatveranderingskwesties stelselmatig te integreren in het beleid voor andere sectoren; beschouwt het als uitermate belangrijk iets te doen aan de problemen op het gebied van vaste afvalstoffen en afvalwater, en aan de volstrekt onvoldoende regelgeving voor het watermanagementsysteem, strengere straffen vast te stellen voor overtreders van de relevante regelgeving en een doeltreffend systeem voor inspectie en monitoring te ontwikkelen; wijst er in het algemeen nogmaals op dat het belangrijk is iets te doen aan de onduidelijke verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de verschillende autoriteiten en aan het gebrek aan samenhang tussen hun optreden, aangezien dit een belangrijke rem zet op de vooruitgang op het gebied van de milieubescherming;

33.  brengt in herinnering dat meer dan 25% van Europa´s biodiversiteit zich in de Westelijke Balkan bevindt; wijst er eveneens op dat de vele kleine en grote rivieren en meren – waarvan de Moraca-rivier en het Skadar-meer de grootste zijn – het leefgebied van talrijke zeldzame soorten vormen; vraagt de Montenegrijnse autoriteiten zich opnieuw te buigen over de mogelijkheid om grootschalige waterkrachtcentrales te bouwen en zich hoofdzakelijk te verlaten op hierdoor gegenereerde energie; wijst nogmaals op de noodzaak om een nationale energiestrategie te ontwikkelen waarin de vele verschillende hernieuwbare energiebronnen in aanmerking worden genomen, met inbegrip van waterkracht op kleine schaal; wijst voorts opnieuw op de noodzaak om het natuurlijke erfgoed te eerbiedigen, zoals vastgelegd in de grondwet waarin wordt verwezen naar Montenegro als een ecologische staat en naar het feit dat het natuurlijke erfgoed en het toerisme twee belangrijke pijlers van de Montenegrijnse economie vormen; dringt er bij de Montenegrijnse autoriteiten op aan om altijd milieu- en sociale effectbeoordelingen uit te voeren alvorens een besluit te nemen over de bouw van nieuwe centrales, overeenkomstig de communautaire en internationale normen zoals het Verdrag van Aarhus en het Verdrag van Espoo; dringt er voorts bij de Montenegrijnse autoriteiten op aan om met betrekking tot de planning van toekomstige waterkrachtcentraleprojecten uitgebreide en transparante openbare raadplegingsprocedures te organiseren en de relevante maatschappelijke organisaties hierbij te betrekken, en om alle desbetreffende besluiten, adviezen van deskundigen en andere documentatie openbaar te maken;

34.  prijst Montenegro omdat het erin geslaagd is een mondiale toeristische bestemming te worden, met een groot potentieel voor verdere ontwikkeling; wijst evenwel op de mogelijke gevaren van toerisme voor het milieu en roept de regering van het land ertoe op méér te ondernemen om de Montenegrijnse natuur, onder meer langs de Adriatische kust, te beschermen;

35.  verzoekt de regering van Montenegro om het werk gericht op de totstandbrenging van de structuren die nodig zijn voor het beheer van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, zoals een betaalorgaan en een geïntegreerd administratief en controlesysteem, te versnellen; dringt aan op vorderingen op het gebied van het landbouw- en ontwikkelingsbeleid, onder andere door het voortzetten van de inspanningen inzake beleidsontwikkeling en het benutten van de beschikbare financiële steun;

36.  feliciteert Montenegro met zijn toetreding tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO) tijdens de ministerconferentie van de WTO op 17 december 2011; is van oordeel dat het lidmaatschap van de WTO zal resulteren in een transparanter, voorspelbaarder en aantrekkelijker klimaat voor handel en buitenlandse investeringen;

37.  verzoekt de Montenegrijnse autoriteiten wetgeving te implementeren inzake de onafhankelijkheid van de centrale bank, monetaire financiering, preferentiële toegang tot publiekrechtelijke financiële instellingen en de bescherming van de euro; wijst erop dat de gevolgen voor het monetaire stelsel van Montenegro in toekomstige toetredingsonderhandelingen in detail in kaart gebracht en behandeld zullen moeten worden;

38.  prijst Montenegro voor de tot dusver probleemloze tenuitvoerlegging van de regeling voor visumvrij verkeer met de Schengen-ruimte, die op 19 december 2009 van kracht werd; spoort de autoriteiten er niettemin toe aan de administratieve capaciteiten van het ministerie van Buitenlandse Zaken en Europese Integratie alsook zijn diplomatieke en consulaire netwerk op te waarderen door onder meer de totstandbrenging van een onlineverbinding tussen het nationale visumsysteem van het ministerie en de diplomatieke en consulaire missies, en door de invoering van een visumsticker met veiligheidskenmerken;

Regionale samenwerking

39.  feliciteert Montenegro met zijn inzet voor en constructieve rol bij de totstandbrenging van regionale stabiliteit en de verbetering van de nabuurschapsbetrekkingen met de andere landen van de westelijke Balkan; is verheugd over de proactieve deelname van Montenegro aan diverse regionale initiatieven in Zuidoost-Europa; onderstreept in het bijzonder Montenegro's toegewijdheid aan de ondertekening van de uitleveringsovereenkomsten met Kroatië, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Servië, en is verheugd dat Montenegro samenwerkingsovereenkomsten met de financiële inlichtingendiensten van andere landen heeft ondertekend en dat het zich op 7 november 2011 heeft aangesloten bij de verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van Servië, Kroatië en Bosnië en Herzegovina gericht op het vinden van oplossingen voor de kwestie van de vluchtelingen in de regio;

40.  is verheugd over de inzet van zowel Montenegro als Servië om hun bilaterale betrekkingen een steviger basis te verlenen; spoort de politieke en religieuze leiders in beide landen ertoe aan door te gaan met het verbeteren van het klimaat van interetnische en interreligieuze dialoog, met als doel een oplossing te vinden voor de kwestie van de positie van de Servisch-orthodoxe kerk in Montenegro; dringt er bij de Commissie op aan om bij de toetredingsonderhandelingen tevens aandacht te besteden aan de betrekkingen tussen de Montenegrijns-orthodoxe kerk en de Servisch-orthodoxe kerk, aangezien een verbeterde relatie tussen beide kerken en de in het land actieve gemeenschappen een positief effect zou hebben op het politieke klimaat in Montenegro;

41.  verheugt zich over de goede nabuurschapsbetrekkingen tussen Montenegro en Kroatië; is verheugd over de overeenkomst inzake samenwerking tussen de Montenegrijnse en Kroatische wethandhavingsorganisaties, die een kader vormt voor gemeenschappelijke activiteiten op verschillende gebieden van het politiewerk, zoals criminaliteitspreventie, grensbewaking en de bestrijding van complexe vormen van regionale en internationale georganiseerde misdaad; is ingenomen met de oprichting van een gemeenschappelijke commissie door Montenegro en Kroatië en stelt met voldoening vast dat beide partijen hebben toegezegd zich te voegen naar het oordeel van het Internationaal Gerechtshof voor wat betreft de nog altijd onopgeloste kwestie van de eigendom van het grondgebied van het schiereiland Prevlaka;

o
o   o

42.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regering en het parlement van Montenegro.

(1) PB L 108 van 29.4.2010, blz. 3.
(2) Zie de conclusies van de Europese Raad (00139/1/2011) van 9 december 2011.
(3) Zie de conclusies van de Europese Raad (00030/1/2010) van 16-17 december 2010.


Corporate-governancekader voor Europese ondernemingen
PDF 130kWORD 51k
Resolutie van het Europees Parlement van 29 maart 2012 over een corporate-governancekader voor Europese ondernemingen (2011/2181(INI))
P7_TA(2012)0118A7-0051/2012

Het Europees Parlement,

–  gezien het Groenboek van de Commissie van 5 april 2011 over het EU-kader inzake corporate governance (COM(2011)0164),

–  gezien zijn resolutie van 18 mei 2010 over ethische kwesties en bedrijfsmanagement(1),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0051/2012),

Algemene oriëntatie

1.  is ingenomen met de door de Commissie in haar Groenboek ingezette herziening van het EU-kader inzake corporate governance;

2.  betreurt het echter dat enkele belangrijke kwesties op het gebied van corporate governance, zoals de besluitvorming binnen de raad van bestuur, de verantwoordelijkheden van bestuurders, de onafhankelijkheid van bestuurders, belangenverstrengeling en de betrokkenheid van belanghebbenden in dit Groenboek niet aan de orde komen;

3.  betreurt dat het Groenboek zich voornamelijk richt op het monistische bestuursmodel en onvoldoende aandacht besteedt aan het dualistische bestuursmodel, dat in Europa eveneens op grote schaal voorkomt; benadrukt dat de Commissie bij de herziening van het EU-kader inzake corporate governance rekening moet houden met de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van vennootschapsorganen krachtens de nationale rechtsstelsels, en in het bijzonder met de verschillen tussen het monistische en het dualistische stelsel; verstaat hierna onder „raad van bestuur” hoofdzakelijk de toezichthoudende rol van bestuurders, die in een dualistisch stelsel over het algemeen aan de raad van toezicht is toebedeeld;

4.  onderstreept het belang van een transparanter, stabieler, betrouwbaarder, verantwoordelijker en beter bestuurd bedrijfsleven in de EU; is van oordeel dat het bedrijfsleven in staat moet zijn om bij zijn optreden rekening te houden met sociale, ethische en milieuoverwegingen en blijk te geven van betrokkenheid jegens zowel werknemers en aandeelhouders als de maatschappij in het algemeen, naast het streven naar een beter bedrijfsresultaat en het scheppen van fatsoenlijke banen;

5.  meent echter dat goed bestuur op zich niet volstaat om het nemen van buitensporige risico's te voorkomen; pleit daarom voor onafhankelijke audits en regelingen die recht doen aan de verschillende bedrijfsculturen binnen de EU;

6.  stelt dat het een vereiste is dat een goed bestuurde onderneming verantwoording aflegt aan en transparant is voor haar werknemers, aandeelhouders en, indien van toepassing, voor andere belanghebbenden;

7.  bepleit dat de OESO-definitie van 2004 waarin corporate governance wordt omschreven als het geheel van betrekkingen tussen het management van een onderneming, de raad van bestuur, de aandeelhouders en andere belanghebbenden, ruimer ingang vindt;

8.   is van mening dat in de nasleep van de financiële crisis lessen geleerd kunnen worden van de belangrijkste tekortkomingen in de bedrijfswereld;

9.  benadrukt in dit kader dat de aandacht moet worden gevestigd op de belangrijke rol van de verschillende comités (auditcomités en, voor zover de lidstaten deze kennen, beloningscomités en benoemingscomités) bij de verwezenlijking van goed bestuur binnen ondernemingen en verzoekt de Commissie de rol van deze comités te versterken;

10.  is van mening dat op alle beursgenoteerde ondernemingen een basispakket van EU-maatregelen inzake corporate governance van toepassing moet zijn; merkt op dat deze maatregelen in verhouding dienen te staan tot de omvang, complexiteit en aard van de onderneming;

11.  meent dat de initiatieven inzake corporate governance parallel moeten lopen en gelijke tred moeten houden met de initiatieven van de Commissie inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen; is van mening dat met name in de huidige sociaal-economische situatie maatschappelijk verantwoord ondernemen in combinatie met corporate governance zou kunnen bijdragen tot een nauwere band tussen ondernemingen en de sociale omgeving waarin zij groeien en werken;

12.   wijst erop dat het initiatief inzake financiële fair-play in de sport een voorbeeld is van een goede aanpak op het gebied van corporate governance; dringt er bij andere sectoren en overheden op aan te onderzoeken of het mogelijk is om enkele van de aan deze maatregelen ten grondslag liggende basisbeginselen over te nemen;

13.  verzoekt de Commissie om voor elk wetsvoorstel met betrekking tot corporate governance een effectbeoordeling te laten uitvoeren, gericht op enerzijds de doelstellingen die gehaald moeten worden en anderzijds het vereiste dat het concurrentievermogen van de ondernemingen in stand blijft;

Raden van bestuur

14.  benadrukt dat er in monistische stelsels een duidelijke afbakening moet komen tussen de taakomschrijving van de voorzitter van de raad van bestuur en die van de algemeen directeur; benadrukt echter dat deze regel niet in verhouding dient te staan tot de omvang en de bijzonderheden van de onderneming;

15.  benadrukt dat raden van bestuur samengesteld moeten zijn uit onafhankelijke personen met een combinatie van vaardigheden, ervaring en achtergrond en dat de samenstelling van de raden van bestuur aangepast moet worden aan de complexiteit van de activiteiten van de onderneming en dat het de verantwoordelijkheid is van de aandeelhouders om te zorgen voor een juiste verdeling van vaardigheden binnen de raad van bestuur;

16.  is van mening dat het wervingsbeleid bij de uitvoering specifiek dient te zijn en dat daarbij het beginsel „naleven of motiveren” van toepassing dient te zijn; benadrukt dat het opstellen en goedkeuren van beleidsdocumenten op dit gebied de exclusieve bevoegdheid van de aandeelhouders is;

17.  roept het bedrijfsleven op om op het gebied van personeelszaken transparante en meritocratische methodes tot stand te brengen en de talenten en vaardigheden van zowel mannen als vrouwen op efficiënte wijze te ontwikkelen en te bevorderen; benadrukt dat ondernemingen verplicht zijn ervoor te zorgen dat mannen en vrouwen op het werk gelijk behandeld worden en gelijke kansen hebben, en tevens verplicht zijn bij te dragen aan een betere balans tussen werk en privéleven voor mannen en vrouwen;

18.   wijst erop dat het belangrijk is dat raden van bestuur samengesteld zijn uit personen met een breed en gevarieerd scala aan vaardigheden en bekwaamheden;

19.  verzoekt de Commissie zo snel mogelijk uitvoerige recente gegevens te verstrekken over de vertegenwoordiging van vrouwen in alle soorten bedrijven in de EU en over de verplichte en niet-verplichte maatregelen die door het bedrijfsleven zijn genomen evenals de maatregelen die onlangs zijn goedgekeurd door de lidstaten om de vertegenwoordiging van vrouwen te vergroten en om na deze exercitie, als de stappen die door bedrijven en de lidstaten zijn genomen inadequaat worden bevonden, in de loop van 2012 wetgeving - inclusief quota - voor te stellen om de vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende functies in het bedrijfsleven tot 2015 naar 30% en tot 2020 naar 40% op te schroeven, daarbij rekening houdend met de verantwoordelijkheden van de lidstaten en hun economische, structurele (d.w.z. wat betreft bedrijfsomvang), juridische en regionale situatie;

20.  benadrukt dat bestuurders voldoende tijd moeten besteden aan de vervulling van hun taken; is echter van mening dat one-size-fits-all-regels niet wenselijk zijn; is van mening dat de lidstaten aangemoedigd moeten worden het aantal raden van bestuur waarvan een bestuurder deel kan uitmaken te beperken; wijst erop dat daarmee een positieve bijdrage zou worden geleverd aan de frequentie van vergaderingen en aan de kwaliteit van de interne toezichtsorganen; benadrukt dat het belangrijk is dat bestuurders volledige transparantie en openheid creëren inzake hun overige verplichtingen;

21.  is het ermee eens dat periodieke externe evaluaties een nuttig instrument zijn om de doeltreffendheid van de verschillende werkwijzen op het gebied van ondernemingsbestuur te beoordelen; is echter van mening dat dergelijke evaluaties niet verplicht moeten worden gesteld;

22.  is van mening dat management en leden van de raden van toezicht er zelf voor moeten zorgen dat zij de voor hun taken noodzakelijke opleiding en bijscholing volgen, en hiervoor van de onderneming passende steun moeten ontvangen;

23.  is voorstander van openbaarheid van het beloningsbeleid van ondernemingen en van het jaarverslag over de beloningen, en van goedkeuring daarvan door de algemene vergadering van aandeelhouders; benadrukt echter dat het de lidstaten moet worden toegestaan verder te gaan en eisen vast te stellen inzake de openbaarmaking van de individuele beloningen van al dan niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders, waardoor een bijdrage geleverd kan worden aan de transparantie;

24.  pleit voor streng toezicht en voor het opstellen van nieuwe regels om een einde te maken aan wanpraktijken op het gebied van salarissen, bonussen en vergoedingen van bestuurders van financiële of niet-financiële instellingen die door de regering van hun lidstaat van het faillissement gered zijn; is van mening dat waar nodig juridische stappen ondernomen moeten worden om misbruik van noodfondsen van overheden te voorkomen;

25.  dringt aan op een duurzaam beloningsbeleid voor de lange termijn dat gebaseerd is op het langetermijnfunctioneren van het individu en zijn onderneming;

26.   is van mening dat loonsverhoging van bestuurders in overeenstemming dient te zijn met de levensvatbaarheid van hun onderneming op de lange termijn;

27.  pleit ervoor dat in de variabele beloning van bestuurders rekening wordt gehouden met elementen van duurzaamheid op lange termijn, door bijvoorbeeld een percentage van de variabele beloning te koppelen aan de verwezenlijking van bepaalde doelstellingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen, zoals de gezondheid en veiligheid op het werk of voldoening in het werk bij de werknemers;

28.  merkt op dat de raad van bestuur het orgaan is dat verantwoordelijk is voor de evaluatie en goedkeuring van de ondernemingsstrategie, met inbegrip van het risicobeheer door de onderneming, en daarover op zinvolle wijze verslag moet uitbrengen aan de aandeelhouders, voor zover dat kan geschieden zonder dat er informatie wordt bekendgemaakt die schadelijk kan zijn voor de onderneming, bijvoorbeeld doordat daardoor de concurrentie in de kaart wordt gespeeld; is van mening dat sociale en milieurisico's in aanmerking moeten worden genomen voor zover deze consequenties hebben voor de onderneming, zoals in EU-wetgeving reeds is vastgelegd;

Aandeelhouders

29.  is van mening dat de betrokkenheid van aandeelhouders bij de onderneming moet worden aangemoedigd door hun rol te versterken, maar dat deze betrokkenheid een eigen keuze moet zijn, en nooit een verplichting;

30.  is van mening dat desondanks nagedacht moet worden over maatregelen die aanzetten tot een langetermijninvestering en over het instellen van het vereiste van volledige transparantie inzake het stemmen met geleende aandelen, anders dan aandelen aan toonder; is van mening dat het gedrag van institutionele beleggers dat gericht is op het creëren van liquiditeit en het houden van een goede rating heroverweging verdient, aangezien dit de beleggers alleen maar aanzet tot het aankopen van aandelen voor de korte termijn;

31.  merkt op dat de richtlijn betreffende de rechten van aandeelhouders(2) gelijke behandeling van aandeelhouders waarborgt en dat de onderneming op grond daarvan gehouden is alle aandeelhouders, al dan niet institutioneel en ongeacht hun aandeel, dezelfde informatie te verstrekken;

32.  verzoekt de Commissie met adequate voorstellen te komen voor EU-brede richtsnoeren omtrent het soort informatie dat via de jaarverslagen van ondernemingen onder aandeelhouders dient te worden verspreid; is van mening dat de verstrekte gegevens van een hoge kwaliteit en informatief dienen te zijn;

33.  wijst op het ontbreken van een langetermijnvisie op de markt, en dringt er bij de Commissie op aan alle relevante wetgeving te herzien om te bepalen of bepaalde vereisten onbedoeld kortetermijndenken in de hand hebben gewerkt; is in het bijzonder verheugd over het voorstel van de Commissie om af te zien van de eis uit de transparantierichtlijn om elke drie maanden verslag uit te brengen, omdat deze eis weinig toevoegt aan de kennis van aandeelhouders en alleen mogelijkheden voor de kortetermijnhandel oplevert;

34.   is verheugd over de ontwikkeling van „stewardship codes” (rentmeestercodes) voor institutionele beleggers in de hele Europese Unie; is van mening dat een Europese „stewardship code” kan worden ontwikkeld door in samenwerking met nationale overheidsinstanties gebruik te maken van bestaande modellen;

35.  wijst erop dat institutionele beleggers de fundamentele plicht hebben hun beleggingen te beschermen en dat het hun verantwoordelijkheid is toezicht te houden op de door hen aangewezen vermogensbeheerders waar het gaat om het beleid, de kosten, de handel en de betrokkenheid van deze vermogensbeheerders bij de ondernemingen waarin wordt geïnvesteerd, en dat zij daarom de nodige transparantie moeten verlangen ten aanzien van deze zaakwaarneming;

36.  is in dit verband van mening dat institutionele beleggers vrij moeten zijn in hoe zij stimuleringsstructuren opzetten voor de door hen aangewezen vermogensbeheerders;

37.  merkt op dat belangenconflicten of potentiële belangenconflicten altijd moeten worden bekendgemaakt en dat er op dit gebied op EU-niveau passende maatregelen genomen moeten worden;

38.  dringt er bij de Commissie op aan de richtlijn over de rechten van aandeelhouders zodanig te wijzigen dat onderzocht wordt op welke wijze de deelname van aandeelhouders verder kan worden geïntensiveerd; is van mening dat de Commissie in dit verband via een effectbeoordeling onderzoek zou moeten doen naar de rol van elektronisch stemmen in de algemene vergadering van beursgenoteerde ondernemingen om de deelname van aandeelhouders aan stemmingen aan te moedigen, met name de deelname van buitenlandse aandeelhouders;

39.  herinnert de Commissie aan de behoefte aan een duidelijke definitie van „handelen in onderlinge overeenstemming”, aangezien het gebrek aan uniforme regels een van de voornaamste belemmeringen is voor samenwerking tussen aandeelhouders;

40.  stelt zich op het standpunt dat volmachtadviseurs een uiterst belangrijke rol spelen, maar ziet ook dat bij hun optreden vaak sprake is van belangenconflicten; dringt er bij de Commissie op aan te zorgen voor meer wetgeving op het gebied van volmachtadviseurs, waarbij in het bijzonder aandacht moet worden geschonken aan de onderwerpen transparantie en belangenconflicten; is van mening dat het volmachtadviseurs verboden moet worden adviesdiensten te verlenen aan de onderneming waarin wordt geïnvesteerd;

41.  is van oordeel dat ondernemingen moeten kunnen kiezen uit twee regimes, aandelen op naam of aandelen aan toonder; stelt zich op het standpunt dat ondernemingen, indien zij de keuze maken voor aandelen op naam, het recht dienen te hebben de identiteit van hun vermogensbezitters te kennen en dat er op EU-niveau minimumeisen voor harmonisatie moeten worden vastgesteld betreffende informatieverstrekking inzake materiële deelnemingen; is van mening dat dit geen afbreuk mag doen aan het recht van de bezitters van aandelen aan toonder om hun identiteit geheim te houden;

42.  merkt op dat, hoewel de bescherming van minderheidsaandeelhouders een onderwerp is dat wordt geregeld door nationale bepalingen van vennootschapsrecht, optreden van de Unie nuttig zou kunnen zijn om stemming bij volmacht te bevorderen;

43.  onderschrijft de richtsnoeren die zijn vervat in de verklaring van het European corporate governance forum on related party transactions for listed entities van 10 maart 2011; moedigt de Commissie aan op EU-niveau actie te ondernemen door middel van zachte wetgeving, bijvoorbeeld in de vorm van een aanbeveling;

44.  is van mening dat regelingen voor werknemersaandeelhouderschap op lidstaatniveau thuishoren en dat de onderhandelingen daarover overgelaten kunnen worden aan werkgevers en werknemers; is verder van mening dat de deelname aan dergelijke regelingen altijd vrijwillig moet zijn;

Het beginsel „naleven of motiveren”

45.  is van mening dat het beginsel „naleven of motiveren” op het gebied van corporate governance een nuttig instrument is; is voorstander van verplichte naleving van nationale codes voor corporate governance of door ondernemingen opgestelde gedragscodes; is van mening dat afwijkingen van de gedragscode grondig gemotiveerd moeten worden en dat daarnaast beschreven en gemotiveerd moet worden voor welke maatregel van corporate governance er in plaats daarvan is gekozen;

46.  legt de nadruk op het bewerkstelligen van een betere werking en opvolging van bestaande governanceregels en aanbevelingen eerder dan het opleggen van bindende Europese regels inzake corporate governance;

47.  is van mening dat gedragscodes kunnen leiden tot gedragsveranderingen en dat de flexibiliteit van de codes innovatie mogelijk maakt, waarbij men kan putten uit de beste praktijken in de hele EU; is van mening dat de uitwisseling van beste praktijken corporate governance in de EU zou verbeteren;

o
o   o

48.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 16.
(2) Richtlijn 2007/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen (PB L 184 van 14.7.2007, blz. 17).


Europese Investeringsbank (EIB) - Jaarverslag 2010
PDF 184kWORD 98k
Resolutie van het Europees Parlement van 29 maart 2012 over de Europese Investeringsbank (EIB) - Jaarverslag 2010 (2011/2186(INI))
P7_TA(2012)0119A7-0058/2012

Het Europees Parlement,

–  gezien het jaarverslag 2010 van de Europese Investeringsbank (EIB),

–  gezien de artikelen 15, 126, 175, 208-209, 271 en 308-309 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en Protocol nr. 5 betreffende de statuten van de EIB,

–  gezien artikel 287 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie over de rol van de Rekenkamer,

–  gezien Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie,

–  gezien Besluit nr. 1080/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 tot verlening van een EU-garantie voor verliezen van de Europese Investeringsbank op leningen en leninggaranties voor projecten buiten de Unie en houdende intrekking van Besluit nr. 633/2009/EG,

–  gezien zijn besluit van 10 mei 2011 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het achtste, negende en tiende Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2009(1),

–  gezien zijn resolutie van 7 april 2011 over het jaarverslag 2009 van de Europese Investeringsbank(2),

–  gezien het werkprogramma van de EIB voor 2011-2013, dat op 14 december 2010 door de raad van bestuur is goedgekeurd,

–  gezien het jaarverslag 2010 van het Comité ter controle van de boekhouding van de EIB aan de raad van gouverneurs van 6 april 2011,

–  gezien zijn resolutie van 8 juni 2011 over investeren in de toekomst: een nieuw meerjarig financieel kader (mfk) voor een concurrerend, duurzaam en integratiegericht Europa(3),

–  gezien zijn resolutie van 6 juli 2011 over de financiële, economische en sociale crisis: aanbevelingen voor te nemen maatregelen en initiatieven(4),

–  gezien zijn resolutie van 10 maart 2010 over EU 2020(5),

–  gezien artikel 48 en artikel 119, lid 2 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0058/2012),

A.  overwegende dat de EIB is ingesteld door het Verdrag van Rome en met name tot doel heeft bij te dragen tot de ontwikkeling van de interne markt en het verkleinen van de ontwikkelingsverschillen tussen de diverse regio's;

B.  overwegende dat de financieringsactiviteiten van de EIB binnen de Europese Unie voornamelijk gericht zijn op de verwezenlijking van zes beleidsprioriteiten: de totstandbrenging van economische en sociale cohesie en convergentie; de invoering van de kenniseconomie; de ontwikkeling van trans-Europese vervoers- en toegangsnetwerken; ondersteuning van het midden- en kleinbedrijf (mkb); de bescherming en verbetering van het milieu en de bevordering van duurzame gemeenschappen; en de ondersteuning van duurzame, concurrerende en continue energievoorzieningen;

C.  overwegende dat de EIB de „Europese bank” blijft en de tak om de EU-doelstellingen te bereiken, vertegenwoordigt;

D.  overwegende dat de uitbetaling van de EU-lening door de EIB-groep 52 miljard euro bedroeg in 2010;

E.  overwegende dat de activiteiten van de EIB buiten de Europese Unie hoofdzakelijk worden ondernomen ter ondersteuning van het externe beleid van de Europese Unie;

F.  overwegende dat de uitbetaling aan leningen door de EIB-groep buiten de EU 6 miljard euro bedroeg in 2010;

G.  overwegende dat de leningen en garanties van de EIB overeenkomstig haar statuten sinds de ratificatie van het Verdrag van Lissabon maximaal 2,5 keer haar geplaatste kapitaal en haar reserves, haar niet toegewezen voorzieningen en het saldo van de winst- en verliesrekening mogen bedragen;

H.  overwegende dat de uitbreiding van de financiële, economische en staatsschuldcrisis na 2010 en van de daarmee gepaard gaande kredietcrisis de financieringsbehoeften hebben doen toenemen;

I.  overwegende dat het de taak van de EIB is om de Europese economie te helpen, waarbij een beroep wordt gedaan op zowel de kapitaalmarkten als haar eigen middelen;

J.  overwegende dat de AAA-rating voor de EIB van cruciaal belang is voor het functioneren van de bank;

K.  overwegende dat het auditcomité onder de EIB-statuten werd opgericht als een zelfstandig comité dat verantwoordelijk is voor het controleren van de regelmatigheid van de boeken van de EIB en voor het controleren dat de activiteiten van de EIB aan de beste bankpraktijken beantwoorden; overwegende dat het auditcomité in zijn verslag van 6 april 2011 heeft verklaard dat het in 2010 de verwachte steun van de diensten van de bank kreeg, waardoor hij zich naar behoren van zijn opdrachten kon kwijten;

L.  overwegende dat de doelstellingen van de EU 2020-strategie, zoals investeringen in infrastructuur, groene technologieën, innovatie en het mkb, niet kunnen worden bereikt zonder de nodige financiële middelen;

M.  overwegende dat duurzame groei in de Unie moet worden gewaarborgd, ook door ongebruikte betalingskredieten van de EU-begroting te hergebruiken voor gezamenlijke programma's die gericht zijn op groei, mededingingsvermogen en werkgelegenheid, en door het hefboomeffect van EIB-leningen te benutten en een efficiënte projectobligatiemarkt te creëren;

Kader jaarverslag 2010

1.  juicht het jaarverslag 2010 toe en spoort de EIB aan haar activiteiten ter bevordering van de ontwikkeling van de Europese economie voort te zetten en groei aan te moedigen, werkgelegenheid te stimuleren, en sociale en territoriale cohesie met bijzondere aandacht voor projecten voor minder ontwikkelde regio's te bevorderen; steunt de bank in haar opzet om zich te richten op activiteiten waar haar financiering waarschijnlijk de grootste impact op economische groei heeft; wijst erop dat de EIB haar middelen en instrumenten op een zo goed mogelijke manier moet gebruiken om de huidige financiële en economische crisis te bestrijden;

2.  is van oordeel dat de EIB-groep(6) jaarlijks verslag moet blijven uitbrengen aan het Parlement over haar uitleningsactiviteiten zowel binnen de EU, ter ondersteuning van de doelstellingen van de Unie en de Europa 2020-strategie, als buiten de EU, ter uitvoering van haar mandaat en ten behoeve van de algehele beleidscoherentie van het extern optreden van de EU; is van mening dat de EIB en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) zich ook moeten richten op versterking van hun coördinatie en samenwerking in derde landen, om hun respectieve comparatieve voordelen te vergroten en overlapping van hun werkzaamheden te vermijden(7), en te verzekeren hun bronnen effectiever te gebruiken; herinnert er daarnaast aan dat de Raad en het Parlement overeengekomen zijn dat de tijd rijp is om te bekijken op welke wijze het systeem van Europese publieke financiële instellingen kan worden gerationaliseerd, waarbij alle opties open zijn;

3.  wijst erop dat de EIB-groep moet doorgaan met het uitbrengen van een jaarlijks verslag aan het Europees Parlement over haar financieringsactiviteiten met betrekking tot de EU-begroting, met name op het vlak van EU-financiering en externe financiering; verzoekt de bank om haar jaarverslag vlot toegankelijk en voor het bredere publiek begrijpelijk te maken;

4.  juicht het goedgekeurde werkprogramma 2011-2013 toe waarin de drie voornaamste dimensies voor de activiteiten van de bank in de komende jaren zijn opgenomen: de uitvoering van de Europa 2020-strategie, de bestrijding van de klimaatverandering en de ondersteuning van het externe beleid van de EU;

5.  ondersteunt de bank in haar engagement om de nadruk te leggen op de „kennisdriehoek” die onderwijs, onderzoek en ontwikkeling, en innovatie met elkaar verbindt;

6.  pleit ervoor dat de EIB de resoluties van het Europees Parlement over de jaarverslagen van de EIB, samen met de schriftelijke vragen van de EP-leden en de antwoorden daarop van de EIB, naast haar eigen verslagen op haar website publiceert;

EIB-financieringsactiviteiten voor de EU

7.  erkent het toegenomen volume van de programma's voor structurele leningen (SPL's) ten aanzien van de economische en financiële crisis; benadrukt de belangrijke rol van deze leningen voor het herstel en de groei doordat zij investeringen in de publieke sector in een aantal lidstaten ondersteunen; stimuleert de EIB om soortgelijke instrumenten te blijven aanbieden, niet alleen voor landen met financiële problemen, maar ook om landen met een goede financiële discipline en convergentieregio's aan te moedigen;

8.  wijst erop dat met betrekking tot het leningsvolume, projecten voor publiek-private partnerschappen (PPP's) in 2010 32% van de door de EIB gefinancierde leningen voor het trans-Europees vervoersnetwerk uitmaakten; juicht de oprichting toe van het Europees expertisecentrum op het gebied van publiek-private partnerschappen met een netwerk van lidstaten dat, naast de EIB en de Commissie, nu dertig EU- en geassocieerde landen alsmede veel regio's omvat;

9.  verzoekt de EIB om het openbaar maken van cumulatieve PPP-betalingsverplichtingen van de overheid aan te moedigen met betrekking tot de gefinancierde PPP's samen met informatie over de bron van toekomstige betalingen;

10.  dringt er bij de EIB op aan dat zij jaarlijks een lijst zou publiceren van alle eindbegunstigden van leningen en andere financiële instrumenten zoals ook de Commissie gehouden is een dergelijke lijst van eindbegunstigden van EU-fondsen te publiceren;

11.  dringt er bij de EIB op aan om haar steun aan de infrastructuurnetwerken in nieuwe lidstaten, die nog steeds redelijk beperkt is in vergelijking met de steun voor de lidstaten van de EU-15, te vergroten; vraagt dat dit aandeel in de financiering van infrastructuurnetwerken groter zou zijn voor netwerken op de grens van lidstaten;

12.  ondersteunt ruim de samenwerking tussen de EIB en de Commissie voor het ontwikkelen van innovatieve financiële instrumenten om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, maatregelen om de door crisis getroffen economie weer op gang te brengen en klimaatmaatregelen te bevorderen; erkent de eerdere positieve ervaring met het gebruik van deze instrumenten - waaronder het combineren van subsidies en leningen alsmede risicodelingsmechanismen;

13.  steunt vooral de financieringsfaciliteit met risicodeling (RSFF), een gezamenlijk initiatief van de Europese Commissie en de bank dat leningen aanbiedt voor hoger renderende projecten met groter risico; is in het licht van de uitvoering van het 7de O&O-kaderprogramma verbaasd over het feit dat in 2010 slechts voor 1,8 miljard euro aan RSFF-leningen ondertekend werd, of 1 miljard euro minder dan in 2009; meent dat de reden die de EIB in haar verslag van 2010 hiervoor aanhaalt niet volstaat, namelijk dat de kredietschaarste afneemt voor de bedrijven die zich tot de EIB hadden gewend op het hoogtepunt van de crisis, en vraagt meer uitleg van de EIB en de Europese Commissie;

14.  is bezorgd over de interne controles en auditsystemen van de EIB en moedigt de Commissie en de EIB aan om in 2012 een uitgebreide financiële en administratieve kaderovereenkomst af te sluiten met het oog op de verwachte uitbreiding van het aantal innovatieve financieringsinstrumenten dat door de EIB-groep wordt beheerd; verwacht dat de EIB tegen december 2012 verslag zal uitbrengen aan het Parlement over de gemaakte vorderingen;

EIB-steun voor het Europese midden- en kleinbedrijf (mkb)

15.  juicht de verwezenlijking toe van de doelstelling van 30 miljard euro aan leningen voor het mkb, vastgelegd door de Raad Economische en Financiële Zaken (Ecofin) in december 2008, één volledig jaar voor de geplande termijn; steunt het product voor nieuwe leningen voor ondernemingen met middelgroot kapitaal en beklemtoont het belang om het economisch herstel in Europa te stimuleren; verzoekt de EIB om het mkb en andere begunstigden wanneer nodig advies te geven om zo de kwaliteit en de doeltreffendheid van de projecten te waarborgen;

16.  wijst nogmaals op meermaals geuite eerdere aanbevelingen van het EP om de transparantie van de EIB bij het selecteren van financiële bemiddelaars en de manier waarop wereldwijde leningen worden verstrekt, te vergroten, en dringt erop aan dat maatregelen moeten worden getroffen om die van kracht te laten worden; benadrukt de behoefte aan duidelijkere voorwaarden en striktere criteria voor de effectiviteit van de leningen; moedigt de EIB aan om zonder uitstel en voor eind 2012 nieuwe, coherente en doeltreffende instrumenten te ontwikkelen voor een beter toezicht op financiële bemiddelaars die samenwerken met de EIB bij het ondersteunen van het mkb in Europa;

17.  herhaalt zijn oproep aan de EIB om regelmatig verslag uit te brengen over de bereikte resultaten, waaronder omvattende gegevens van de eindbegunstigden, samenvattingsverslagen over de monitoring en uitvoering van haar interne procedures, en verwezenlijkingen van doelstellingen en doelen; verzoekt dat afwijkingen van de doelen zouden worden vermeld en uitgelegd en dat informatie zou worden verstrekt over de verantwoordelijkheid voor deze afwijkingen; is bezorgd over het gebrek aan duidelijke streefcijfers en penetratiepercentages, als gevolg waarvan de effectiviteit van de leningen onduidelijk blijft;

18.  erkent dat 115 000 bedrijven uit de mkb-sector steun hebben ontvangen van de EIB-groep en dat de EIB-bijdrage aan kredietlijnen voor leningen aan het mkb 10,0 miljard euro bedroeg, terwijl het Europees Investeringsfonds (EIF) in 2010 in totaal 2,8 miljard euro subsidies en risicokapitaal heeft verstrekt aan het mkb; stimuleert de pogingen van de EIB om meer steun te geven aan het mkb;

19.  juicht de beslissing van de EIB toe om toe te treden tot het gemeenschappelijk actieplan van de EBWO en de Wereldbankgroep om tijdens de periode 2009-2010 meer steun te verlenen aan het mkb in Midden- en Oost-Europa; merkt op dat de EIB, door haar verplichtingen onder dit plan na te komen (het verdubbelen van de middelen die normaal ter beschikking worden gesteld van het mkb in de regio), haar doel eerder dan gepland bereikt heeft en dat er eind 2010 een stijging van de kredietverlening van de EIB met 25 % - of 14 miljard euro - werd genoteerd; verzoekt de EIB om haar nauwe samenwerking met banken in deze regio bij de ondersteuning van het mkb voort te zetten;

20.  juicht de Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit toe die in maart 2010 door de Commissie en de EIB is ingesteld; benadrukt de behoefte aan het openbaar maken van de resultaten die door deze faciliteit tot dusverre zijn behaald; verzoekt dat zo vlug mogelijk duidelijke selectiecriteria zouden worden vastgesteld en openbaar gemaakt voor bemiddelende instanties die aan dit initiatief deelnemen;

21.  juicht het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer nr. 4/2011 over de controle van de mkb-garantiefaciliteit toe, en erkent de belangrijke rol van de mkb-garantiefaciliteit; is bezorgd over de bevindingen van de Rekenkamer dat de faciliteit ontoereikende gegevens verleent om de contractparameters tussen het EIF en de financiële bemiddelaars te rechtvaardigen, onduidelijke prestatie-indicatoren verstrekt, en streefwaarden voor de indicatoren mist; verzoekt de EIB-groep om deze tekortkomingen in overeenstemming met de aanbevelingen van de Rekenkamer te herstellen;

22.  verzoekt de EIB om verslag uit te brengen aan het Europees Parlement over de voortgang bij de uitvoering van aanbevelingen van de Rekenkamer;

23.  onderstreept de belangrijke rol van het EIF bij het ondersteunen van het mkb; benadrukt dat het EIF zijn activiteiten moet voortzetten op het gebied van financiering en subsidies voor mkb-transacties; stimuleert het EIF inspanningen te blijven leveren om het herstel van de securitisatiemarkt van het mkb, die nog steeds zwak is, te ondersteunen;

EIB-activiteiten buiten de EU

24.  juicht het feit toe dat de door de EU verstrekte garantie aan de EIB, voor de periode 2007-2013, voor verliezen op leningen en garanties voor projecten buiten de EU, zonder twijfel onder het toezicht van de Europese Rekenkamer valt(8);

25.  verzoekt de Rekenkamer om het Europees Parlement een bijzonder verslag voor te leggen over de uitgevoerde financieringsactiviteiten onder dat besluit, met een effectbeoordeling per project, sector, land en regio, waaruit de effectiviteit van de EIB-bijdrage aan de externe beleidsdoelstellingen van de EU blijkt;

26.  is van mening dat het garantie-instrument van de Europese Unie verstrekt door het extern mandaat een grote toegevoegde waarde en hefboomwerking heeft; spoort de EIB er niettemin toe aan om waar mogelijk faciliteiten voor eigen risico na te streven, en tegelijkertijd de AAA-rating van de EIB te bewaren en te zorgen voor een effectieve samenwerking op het gebied van hulpactiviteiten van de Commissie, de EIB en andere internationale en lokale partners om zodoende de samenhang en de complementariteit van de activiteiten te vergroten;

27.  is van mening dat de EIB en de EBWO zich moeten richten op het versterken van hun samenwerking en coördinatie in derde landen, om hun respectieve comparatieve voordelen te vergroten en overlapping van hun activiteiten te vermijden(9);

28.  verzoekt de EIB om het Europees Parlement op de hoogte te houden over haar financieringsactiviteiten in het Middellandse Zeegebied, ondersteund door het extern leningsmandaat, om de ontwikkelingsimpact van haar lening aan te tonen en om het Europees Parlement een verslag voor te leggen vóór het eind van 2012;

29.  benadrukt de rol van de EIB-financiering voor projecten in het kader van publiek-private partnerschappen (PPP's), hoofdzakelijk binnen de EU, en neemt nota van het voornemen van de EIB om de mogelijkheden voor PPP's toe te passen in de mediterrane landen;

30.  verzoekt de EIB om samen met de Commissie en in nauw overleg met de ontvangende landen dringend met een voorstel te komen voor een bankfaciliteit die doeltreffender is dan de Europees-mediterrane investerings- en partnerschapsfaciliteit (Femip) om zo de doeltreffendheid te onderbouwen van de rol die de EIB vervult in de mediterrane landen op het gebied van het mkb, microkredieten, enz.;

31.  is bezorgd over de risico's van de PPP-regelingen, zoals een ongunstige kosten/batenverhouding en overheidsschuld die deels buiten de balanstelling valt; stimuleert de EIB om rekening te houden met de aanbevelingen uit haar intern verslag „Evaluatie van de lering getrokken uit afgeronde door de EIB gefinancierde PPP-projecten”, met name door:

   a) duidelijkere definities, een betere gegevenskwaliteit en consistentie te hanteren bij de EIB met betrekking tot PPP-projecten,
   b) de belangrijkste getrokken lering te verspreiden bij eventuele projectontwikkelaars,
   c) een gecentraliseerde PPP-eenheid binnen de EIB op te zetten, die zich zowel bezighoudt met krediet- als met projectrisicovraagstukken binnen een gemeenschappelijk, gespecialiseerd team;

32.  stimuleert de EIB om iedere steun voor financiële bemiddelaars buiten de EU te beperken tot lokale instellingen die niet operationeel zijn in offshore financiële centra, die een aanzienlijke lokale inbreng hebben en die in staat zijn om een pro-ontwikkelingsbenadering toe te passen, waarbij het specifieke karakter van het lokale mkb in ieder land wordt ondersteund; vraagt de EIB om verslag uit te brengen over de uitvoering van deze aanbeveling in 2012;

33.  is verheugd over de tussentijdse evaluatie van het extern mandaat 2007-2013 door de EIB, „Verslag en aanbevelingen van het stuurcomité van ”wijzen'' van februari 2010;

34.  is verheugd over de tenuitvoerlegging van Besluit nr. 1080/2011/EU tot verlening van een EU-garantie voor verliezen van de Europese Investeringsbank op leningen en leninggaranties voor projecten buiten de Unie; benadrukt dat het externe mandaat van de EIB in overeenstemming moet zijn met artikel 208 van het VWEU, waarin is bepaald dat vermindering en uitroeiing van armoede de voornaamste doelen zijn van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Europese Unie;

35.  is bezorgd over het gebrek aan voldoende informatie over de resultaten van de externe beleidsactiviteiten; benadrukt het ontbreken van vereisten voor financiële bemiddelaars om ex-postresultaten over afzonderlijke activiteiten te versturen; verzoekt de bank daarom om deze ex-postverslaggeving verplicht te stellen; juicht echter de nieuwe voorschriften voor de verslaggeving onder Besluit nr. 1080/2011/EU toe;

36.  wijst erop dat de activiteiten van de EIB buiten de EU voornamelijk uitgebreid zijn in landen met een modaal inkomen, met beperkte middelen voor personeel, in het bijzonder voor voorbereidend werk en voor het monitoren van projecten, en beperkte lokale vertegenwoordiging vergeleken met het niveau en de complexiteit van financieringsactiviteiten buiten de EU;

37.  beveelt een versterkte controle op projecten aan, zowel bij de uitvoering als bij de voltooiing ervan;

38.  merkt op dat van de in totaal 72 miljard euro aan EIB-leningen in 2010, 8 511 miljard euro aan ontwikkelingslanden werd geleend (waarvan 1,2 miljard aan Azië en Latijns-Amerika (ALA), 1 miljard euro aan de staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS; 973 miljoen) en Zuid-Afrika (50 miljoen), 2,55 miljard aan de mediterrane landen en 328 miljoen euro aan landen in Centraal-Azië), waaronder 657 miljoen euro voor projecten op het gebied van watervoorziening en hygiëne, gezondheid en onderwijs;

39.  merkt op dat uit een onafhankelijke evaluatie van het externe mandaat van de EIB blijkt dat de inspanningen van de EIB om de uitvoering van projecten te controleren en de plaatselijke aanwezigheid en follow-up van ecologische en sociale aspecten te waarborgen, nog altijd onvoldoende lijken, terwijl de EIB slechts indirect kan voldoen aan de vereisten in het mandaat op het gebied van ontwikkelingsaspecten;

40.  herinnert eraan dat een beperkte focus op bbp-geleide groei niet automatisch tot inclusieve en duurzame ontwikkeling en minder ongelijkheid leidt; is in deze context aldus van mening dat adequate concessionele financiering en personeelsbestanden noodzakelijk zijn zodat de EIB de EU-doelstellingen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking kan ondersteunen;

41.  verzoekt de EIB actieve steun te bieden aan projecten die gericht zijn op financiële integratie, d.w.z. het vergemakkelijken van gelijke toegang tot financiële diensten zoals leningen, spaarrekeningen en verzekeringsstelsels, bijvoorbeeld door steun te verlenen aan microfinancieringsinstellingen;

42.  vraagt om een definitie voor „prestatie-indicatoren” teneinde de meerwaarde en de impact van EIB-verrichtingen beter te kunnen bepalen, en om verbetering van de juiste expertise onder het personeel op het gebied van duurzame ontwikkeling, mensenrechten en sociale en genderkwesties;

43.  verwelkomt de toezeggingen en het beleid van de EIB betreffende niet-coöperatieve rechtsgebieden; geeft uiting aan zijn bezorgdheid over het gebrek aan transparantie met betrekking tot de wijze waarop „globale leningen” worden toegewezen en belastingtechnisch worden gecontroleerd; herinnert eraan dat de EIB moet garanderen dat de ontvangers van zijn leningen niet profiteren van belastingparadijzen of andere schadelijke belastingpraktijken, zoals onrechtmatige interne verrekeningsprijzen die zouden kunnen leiden tot belastingontduiking of -ontwijking; roept de EIB op om in deze context financiële tussenpersonen te vragen elk gebruik van globale leningen die zij ontvangen openbaar te maken, met inbegrip van een verslag van hun activiteiten in elk afzonderlijk land waar zij actief zijn;

44.  betreurt het dat de EIB geen voorrang geeft aan investeringen in lokale bedrijven in ACS-landen; is van oordeel dat de controle op globale leningen of leningen aan het mkb moet worden verbeterd om vast te stellen dat financiële tussenpersonen de voorschriften van de EIB correct uitvoeren, om de verantwoordingsplicht, de transparantie en de ecologische duurzaamheid te waarborgen bij de besteding van fondsen die beschikbaar zijn gesteld aan het plaatselijke mkb; is van mening dat de definitie van het mkb die wordt gehanteerd in elke externe regio verduidelijkt moet worden, rekening houdend met de structuur van de lokale economie;

45.  verlangt dat naleving van EU-normen of internationaal overeengekomen normen voor ecologische en sociale beleidsgebieden een systematische voorwaarde voor toegang tot financiering door de EIB vormt, terwijl bedrijven of ondernemingen die deze beginselen schenden en/of geregistreerd staan in belastingparadijzen op doeltreffende wijze moeten worden uitgesloten;

46.  verwelkomt het initiatief om een memorandum van overeenstemming te sluiten over samenwerking tussen het Europees Parlement en de EIB; benadrukt in deze context de noodzaak om het Parlement nauw te betrekken bij het proces van de discussie over het opzetten van een „EU-platform voor externe samenwerking en ontwikkeling”, en om transparantie in het proces te garanderen;

47.  wijst op het belang van verbeterde en geoptimaliseerde financieringsactiviteiten van de EU en de lidstaten ter ondersteuning van de externe samenwerking; ondersteunt het voorstel van de wijzen om alle externe activiteiten te verenigen in een afzonderlijke entiteit om zodoende een gerichter beheer te realiseren; wijst nogmaals op het voorstel van het EP om verschillende opties te onderzoeken voor het oprichten van een EU-platform voor ontwikkelingssamenwerking;

48.  beveelt aan om de EIB-activiteiten te stroomlijnen door de kerntaak van de EIB als „Europese bank” te behouden;

49.  verzoekt de bank om alleen leningen buiten de Unie te verstrekken nadat zij zekerheid heeft verkregen dat de handelsreglementering tussen het land waar de lening plaatsvindt en de Unie het wederkerigheidsbeginsel bevat voor de toepassing van sociale, milieu- en gezondheidsnormen;

EIB-beheer en controlemechanismen

50.  herinnert aan de noodzaak van een Europees systeem van prudentieel toezicht waarbij de EIB onderworpen zou zijn aan dezelfde prudentiële regels als de kredietinstellingen; dergelijk prudentieel toezicht moet toezien op de kwaliteit van de financiële situatie van de EIB en garanderen dat haar resultaten nauwkeurig worden gemeten en dat de gedragsregels voor deze beroepsgroep in acht worden genomen; herhaalt de oproep van het EP om de EIB te onderwerpen aan een prudentieel reguleringstoezicht;

51.  herhaalt zijn oproep aan de Commissie om het Parlement een juridische analyse te doen toekomen van de mogelijke opties voor bedrijfseconomisch toezicht op de EIB; erkent het bestaan van institutionele moeilijkheden met betrekking tot de eventuele rol van de Europese Centrale Bank als prudentieel toezichthouder van de EIB; verzoekt de Commissie om in nauwe samenwerking met de lidstaten van de eurozone alle mogelijkheden voor prudentieel toezicht op de EIB te verkennen;

52.  stelt voor dat dit prudentieel toezicht:

   i) zou worden uitgeoefend door de Europese Centrale Bank op basis van artikel 127, lid 6 van het VWEU, of
   ii) mocht dat onmogelijk zijn en op basis van een vrijwillige aanpak door de EIB, zou worden uitgevoerd door de Europese Bankautoriteit, al dan niet met deelneming van een of meer nationale toezichthouders, of door een onafhankelijke accountant;

53.  verzoekt de EIB-groep niettemin met klem door te gaan met het onafhankelijk uitvoeren van goede prudentiële bankpraktijken om zodoende zijn sterke kapitaalpositie te behouden en bij te dragen aan de groei van de reële economie; roept de EIB daarom op een stresstest te ondergaan om zodoende de veerkracht van haar portefeuille te bevestigen;

54.  is verheugd over het feit dat de EIB vrijwillig voldoet aan de huidige kapitaalvereisten van Bazel II, en dringt er bij de EIB op aan zich ook te houden aan de toekomstige verplichtingen van Bazel III;

55.  uit zijn ernstige bezorgdheid over de meest recente ontwikkelingen met betrekking tot de kredietrating van de EIB; verzoekt de EIB met klem een strategie te ontwikkelen en uit te voeren om haar AAA-rating te behouden, die de hoeksteen vormt van de activiteit van de bank en essentieel is voor de activiteiten van de bank; merkt op dat de bank zal worden uitgesloten door bepaalde categorieën van investeerders als zij haar AAA-rating niet behoudt;

56.  roept, gezien de investeringsbehoeften van de EU en haar lidstaten, en het feit dat de markten onvoldoende kapitaal ter beschikking stellen, de gouverneurs van de EIB op een aanzienlijke verhoging van het kapitaal voor de EIB overeen te komen;

57.  wijst erop dat het algehele niveau van kredietrisico in de leningportefeuille van de bank gestegen is, deels ten gevolge van zowel de toegenomen druk op de kredietwaardigheid van bestaande tegenwaarden, door de voortdurende gevolgen van de economische crisis, en deels als gevolg van het hogere kredietrisico van nieuwe activiteiten; beveelt de EIB aan de juiste maatregelen te nemen om een achteruitgang van haar leningportefeuille te voorkomen;

58.  benadrukt dat de EU economische groei nodig heeft die daadwerkelijk een impuls gegeven kan worden door te investeren in onderzoek en ontwikkeling en de aanleg van trans-Europese netwerken te bevorderen, en dat in deze context de activiteit van de EIB kan bijdragen tot de verbetering van de huidige economische vooruitzichten;

59.  is van mening dat de EIB mechanismen moet invoeren om te waarborgen dat bij al haar financiële handelingen de milieu-, sociale en mensenrechtenwaarden van de EU, en haar transparantie- en aanbestedingsnormen gerespecteerd worden; roept de EIB op om de transparantie bij haar kredietverlening via financiële tussenpersonen verder te bevorderen, en maatregelen te treffen om het gebruik van belastingparadijzen, verrekenprijzen en belastingontwijking te voorkomen;

60.  dringt er bij de EIB op aan een jaarverslag voor te leggen aan het Parlement, op een formele en transparante basis, met relevante data over haar kapitaaltoereikendheid, voorwaardelijke verplichtingen, transacties via bemiddelende banken, risiconeming, de hefboomwerking in financiering van de particuliere sector en EIB-EIF-samenwerking;

61.  dringt er bij de EIB-groep op aan de beste prudentiële bankpraktijken te blijven volgen om haar zeer sterke kapitaalpositie te behouden en bij te dragen aan de groei van de reële economie; vraagt daarom nogmaals dat de EIB onderworpen blijft aan streng bedrijfseconomisch toezicht, teneinde haar kredietwaardigheid te beoordelen en te waken over de kwaliteit van haar financiële situatie, en ervoor te zorgen dat de door haar behaalde resultaten accuraat worden gemeten en dat de regels voor goede beroepspraktijken worden nageleefd; is van oordeel dat de kredietwaardigheid van de EIB kan worden beoordeeld aan de hand van een stresstest;

62.  dringt er bij de EIB-groep op aan om, waar zinvol en voordat projecten worden goedgekeurd, op haar website relevante informatie beschikbaar te stellen over de begunstigden van langetermijnleningen en garanties, over haar financiële tussenpersonen, over de criteria waar projecten aan moeten voldoen om in aanmerking te komen voor financiering en over risicokapitaalleningen voor het mkb, waarbij in het bijzonder de uitbetaalde bedragen, het aantal leningen en de betrokken regio en industriële sector worden vermeld; adviseert dat de rol van de EIB meer gefocust, selectief, daadkrachtig en resultaatgericht moet zijn; dringt aan op het beoordelen van de milieu-, sociale en macro-economische impact van ondersteunde projecten;

63.  is van mening dat, om kleine en middelgrote bedrijven te bereiken, de EIB vooral partnerschappen zou moeten aangaan op hoger niveau met transparante en verantwoordelijke financiële tussenpersonen die verbonden zijn met de lokale economie;

64.  roept de EIB op door te gaan met haar inspanningen gericht op het verzekeren dat leningen daadwerkelijk naar het mkb gaan middels financiële tussenpersonen;

65.  verzoekt de EIB haar standpunt te verduidelijken over de zogenaamde EU-projectobligaties of andere innoverende financiële instrumenten die gebaseerd zijn op medefinanciering uit de begrotingen van de EU en de EIB; is van mening dat de Commissie EU-projectobligaties moet introduceren die zo snel mogelijk operationeel moeten worden, bij voorkeur vóór de begrotingsperiode 2014-2020; verzoekt de EIB een actieve rol te vervullen bij de verwezenlijking van dit soort initiatieven; is van mening dat de implementatie van het voorstel van de Commissie betreffende EU 2020-projectobligaties een voorname vector kan zijn voor de ontwikkeling van duurzame industrieën en infrastructuur, zowel in de lidstaten, als op EU-niveau; benadrukt dat procedures die met dat doel voor ogen zijn vastgelegd expliciet opgesteld moeten worden in een projectaanvaardbaarheidskader, gedefinieerd volgens de gewone wetgevingsprocedure; is van mening dat voor alle innoverende financiële instrumenten vereisten betreffende milieu-, sociale en burgerrechten, alsook transparantienormen gerespecteerd moeten worden;

66.  is van mening dat de EIB bij besluiten betreffende de infrastructuurprojecten waarvoor het proefproject projectobligaties wordt gebruikt, rekening moet houden met de financiële situatie van betrokken lidstaten; bij dit proefproject moet voorrang worden gegeven aan projecten in lidstaten die lijden onder een lage groei en liquiditeitsproblemen op de financiële markten;

67.  dringt er bij de EIB op aan haar activiteiten in de landen van het zuidelijk Middellandse Zeegebied waar zij actief is aan een beoordeling te onderwerpen en daar waar nodig te herzien of op te voeren, teneinde investeringen in sectoren die essentieel zijn voor economische ontwikkeling, het functioneren van de markt, het concurrentievermogen en het scheppen van banen, te bevorderen, en rekening te houden met het democratiseringsproces en de ontwikkeling van de rechtsstaat in die landen; neemt nota van de recente verhoging van 1 miljard euro in het kredietverleningsmandaat van de EIB voor landen van het zuidelijk Middellandse Zeegebied, en is van oordeel dat de EIB de ontwikkelingsimpact van haar huidige operaties in de regio openbaar moet maken;

68.  verwelkomt de toegenomen rol van de structurele programmaleningen (SPL) van de EIB voor het helpen van lidstaten om hun bijdragen aan programma's gesteund door de EU-structuurfondsen te financieren; roept de Commissie op met de EIB samen te werken om te verzekeren dat investeringen in infrastructuurprojecten niet uitgesteld worden als gevolg van de economische moeilijkheden waar lidstaten mee kampen;

69.  is van mening dat de EIB een eigen onafhankelijke evaluatie moet ondernemen van de rechtsgebieden waar ze actief is, om zo illegale kapitaalstromen tegen te gaan en te verzekeren dat ze niet deelneemt aan offshore financiële centra;

70.  roept de EIB op haar activiteiten in EU-lidstaten met grote en hardnekkige tekorten op hun lopende rekeningen te vergroten met het oog op het bevorderen van sociale en economische convergentie en het vergroten van financiële en politieke duurzaamheid van de monetaire unie;

71.  vraagt de EIB haar positie betreffende de omvorming van de Femip in een Euro-mediterrane bank te verduidelijken en te verklaren;

72.  dringt aan op herziening van het EIB-document voor energiebeleid van 2007 om het consistent te maken met de doelstellingen en routekaarten van EU 2050;

73.  neemt nota van het feit dat de EIB in 2010 25,9 miljard euro ter beschikking heeft gesteld aan die EU-regio's die het hardst waren getroffen door de economische crisis;

74.  is van mening dat de EIB, gezien de moeilijkheden betreffende de toegang tot krediet waar het midden- en kleinbedrijf mee kampt, samen zou moeten werken met transparante en verantwoordelijke, met de lokale economie verbonden financiële tussenpersonen, en regelmatig informatie zou moeten verstrekken betreffende de vrijgegeven bedragen, de begunstigden van die bedragen, en de regio's en industriesectoren die betalingen hebben ontvangen;

75.  benadrukt het belang van de programma's JASPERS, JESSICA, JEREMIE en JASMINE voor regionale convergentie en cohesie in Europa, alsook voor steun voor kleine en middelgrote bedrijven, en benadrukt de noodzaak van adequate financiering, ook gedurende de nieuwe programmeringsperiode (2014-2020); verwelkomt de deelname van de EIB aan de Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit; benadrukt dat EIB-leningen in de vorm van financiering voor structurele projecten belangrijk zijn voor regionale convergentie;

76.  neemt nota van de verlaging van leningen aan de EIB naar 60 miljard euro in 2012 (van 75 miljard euro in 2011) onder het nieuwe operationeel programma 2012-2014, zoals aangegeven in het jaarprogramma aangenomen door de raad van bestuur;

77.  verwelkomt het feit dat de EIB, in samenwerking met de EU-structuurfondsen, steun heeft toegekend aan de landen die met financiële moeilijkheden kampen, waaronder in de vorm van leningen ter dekking van een deel van de nationale bijdrage van deze landen aan projecten die steun ontvangen met middelen van deze fondsen; verwelkomt het instellen van een garantiefonds in Griekenland gefinancierd door het nationale strategische referentiekader (NSR) met steun en hulp van de EIB, die naar verwachting de realisatie van publieke investeringen zal faciliteren;

78.  juicht het nieuwe klachtenmechanisme van de EIB toe; merkt echter op dat dit mechanisme nog niet geheel operationeel is in 2010; neemt kennis van de aanzienlijke toename van het aantal klachten, met name op het gebied van aanbestedingen en van milieu-, maatschappelijke en ontwikkelingsaspecten van gefinancierde projecten; vraagt de EIB om het EP vóór eind september 2012 relevante informatie te verstrekken over de follow-up van de ingediende klachten; juicht de invoering van de Operationele Procedures voor het Klachtenmechanisme toe (OPKM), die in november 2011 door de directie van de bank werden goedgekeurd;

79.  verzoekt de EIB het due diligence-onderzoek naar de sociale aspecten (met inbegrip van de eerbiediging van de mensenrechten) van zijn werk in de projectcyclus te bevorderen, door middel van ex-anteanalyses maar vooral via controles tijdens de uitvoering en voltooiing van een project;

80.  verlangt dat naleving van EU-normen voor ecologische en sociale beleidsgebieden een verplichte systematische voorwaarde voor toegang tot financiering door de EIB vormen, terwijl bedrijven of ondernemingen die deze beginselen schenden en die gevestigd zijn in jurisdicties waar deze normen niet worden nageleefd op doeltreffende wijze moeten worden uitgesloten;

81.  vraagt de EIB duidelijke prestatie-indicatoren vast te leggen teneinde de meerwaarde van financieringsactiviteiten beter te kunnen bepalen, en om de juiste deskundigheid op het gebied van duurzame ontwikkeling, mensenrechten en sociale en genderkwesties onder het personeel te verbeteren;

82.  verzoekt dat de financiële garanties die de EU aan de EIB gegeven heeft, zouden worden terugbetaald tegen het gemiddelde tarief voor de terugbetaling van vergelijkbare garanties op de financiële markt; voor de aldus berekende terugbetaling kan de EU beslissen de EIB te subsidiëren volgens de normale procedures wanneer het uitblijven van terugbetaling van deze garantie deel uitmaakt van een economisch model dat overeenstemt met de doelstellingen van de Unie, meer bepaald voor activiteiten buiten de Unie, en met de regels voor het functioneren van de interne markt om verstoring van de concurrentie met de particuliere sector te voorkomen;

83.  verzoekt de EIB en de Commissie - met het oog op een verbetering van de doeltreffendheid en de efficiëntie van de controle-, monitoring- en toezichtsystemen en de uitvoering en werking van de instrumenten en mechanismen - om een gids voor beste praktijken op te stellen waarin ook slechte praktijken worden geïdentificeerd en opgenomen wanneer die zich hebben voorgedaan om zo lessen te trekken uit fouten uit het verleden;

84.  betreurt met het oog op transparantie dat in het hoofdstuk met als titel „Kapitaal en kredietactiviteiten van de EIB in 2010” in het verslag van de EIB voor 2010 het risico niet wordt vermeld en geëvalueerd dat gepaard gaat met het EIB-mechanisme zelf, dat gebaseerd is op een zeer aanzienlijk geplaatst kapitaal dat niet vrijgegeven is door de lidstaten, de enige aandeelhouders, waarvan de kredietratings geleidelijk aan achteruitgegaan zijn sinds het begin van de crisis in de herfst van 2008;

85.  stelt voor dat de bij de EIB betrokken lidstaten een plan zouden goedkeuren, bijvoorbeeld over de periode van de EU 2020-strategie, om het gedeelte niet-betaald geplaatst kapitaal dat op 31 december 2010 ongeveer 190 miljard euro bedroeg vrij te geven;

Verantwoordelijkheden en toekomstige rol van de EIB

86.  merkt de alarmerende divergentie op tussen Europese economieën op het gebied van concurrentievermogen en innovatie;

87.  stelt tot zijn genoegen vast dat de EIB het bedrag voor klimaatprojecten, die betrekking hebben op energie-efficiëntie, hernieuwbare energiebronnen, vervoer, bosbouw, innovatie en aanpassing aan klimaatverandering, in 2010 heeft verhoogd tot 19 miljard euro oftewel 30% van het totaal aan in de EU verstrekte leningen, tegenover 16 miljard in het voorafgaande jaar;

88.  juicht het toe dat de EIB het accent legt op klimaatverandering, met name op hernieuwbare energiebronnen; verzoekt de EIB haar engagement in de energiesector voornamelijk te richten op de universele toegang tot energie, door gedecentraliseerde kleinschalige en off-gridprojecten te steunen, met name in plattelandsgebieden; verzoekt de EIB projecten die waarschijnlijk een aanzienlijke impact hebben op het milieu, zoals grote dammen, het afvangen en opslaan van kooldioxide (CCS), en fossielebrandstoftechnologieën geleidelijk af te bouwen om te voorkomen dat ontwikkelingslanden afhankelijk blijven van deze vormen van energie;

89.  is van mening dat de EIB projecten moet financieren die aan strikte milieueisen voldoen om aldus duurzame groei te stimuleren en financiering die schadelijk is voor het milieu te laten uitdoven;

90.  dringt aan op een ambitieuzere inzet van de EIB voor koolstofreductie in de vervoerssector; is in dit verband van mening dat de EIB voorrang moet geven aan projecten die de vervoersvraag terugdringen en openbaar en gecombineerd vervoer bevorderen;

91.  verzoekt de EIB voor studiedoeleinden een grijze lijst op te stellen van projecten met technologieën die misschien wel aan de Europese minimumnormen voldoen maar niet de gemiddelde Europese milieunormen halen;

92.  is verheugd over de steun van de EIB aan de sector hernieuwbare energie (die van strategisch belang is voor de klimaatdoelstellingen van de EU), waaraan de afgelopen jaren aanmerkelijk meer steun is toegekend (6 miljard euro in 2010 tegen 500 miljoen in 2006);

93.  is ingenomen met de versterking van de interne technische staf van de EIB, dankzij de verhoging van 40% (in 2007) tot 64% (in 2011) van het aantal projectmedewerkers die voornamelijk aan energie-efficiëntie en hernieuwbare energie werken;

94.  verlangt dat de EIB strengere voorwaarden blijft hanteren voor projecten waarbij fossiele brandstoffen worden gebruikt, die helaas nog steeds 10% van de financieringen van de EIB absorberen; deze voorwaarden zijn van groot belang voor een snelle afbouw van de steun van de EIB voor energieproductie met een sterke koolstofemissie;

95.  verzoekt de EIB erop toe te zien dat de baten van door haar gefinancierde projecten in ontwikkelingslanden tevens ten goede komen aan de plaatselijke gemeenschappen, die zo mogelijk inspraak moeten krijgen in investeringsprojecten met voor hun woongebied te verwachten gevolgen; stelt dat moet worden nagegaan of projecten milieuvriendelijk zijn en aan de koolstofreductiedoelstellingen van de EU voldoen;

96.  roept de EIB op om wat betreft biodiversiteit uit te gaan van het zogenaamde „no-net-loss principle”; wijst daarbij op de standaarden van het Business and Biodiversity Offsets Programme (BBOP);

97.  verlangt dat de EIB meer steun gaat verlenen voor projecten op het gebied van het waterbeheer, met name in de Europese landen van het zuidelijk Middellandse-Zeegebied, die zeer gebaat zijn bij duurzame watervoorziening;

98.  wijst de EIB op de toenemende schaarste aan grondstoffen; verzoekt de EIB te onderzoeken hoe zij een bijdrage kan leveren aan een efficiënter gebruik van grondstoffen in de EU;

99.  verzoekt de Commissie en de EIB-groep om innovatieve financieringsinstrumenten met een gemeenschappelijk budget te ontwerpen voor investeringen die de biodiversiteit steunen, en verzoekt de EIB-groep hiermee samenhangende technische en financiële adviesdiensten te leveren, in lijn met de milieuprestatienormen van de EIB;

100.  verzoekt de EIB projecten te steunen om biodiversiteit en waterbeheer te bevorderen, en geen financiële steun te verlenen voor projecten waardoor belangrijke natuurlijke habitats ingrijpende veranderingen ondergaan of waarbij verboden stoffen worden geproduceerd, projecten voor de aanleg van grote dammen die niet aan de aanbevelingen van de Wereldcommissie voor dammen voldoen, en mijnbouwprojecten (aardolie, aardgas, ertsen) die ecologische en sociale verwoestingen aanrichten en niet aan de aanbevelingen van de „Extractive Industries Review” van de Wereldbank beantwoorden;

101.  verlangt dat de EIB strenge voorwaarden blijft hanteren voor energieprojecten met steenkool en bruinkool, die nog voor steun van de EIB in aanmerking komen overeenkomstig de EU-doelstellingen inzake energiezekerheid; deze voorwaarden zijn van groot belang voor een snelle afbouw van de steun van de EIB voor energieproductie met een sterke koolstofemissie;

102.  herhaalt zijn oproep dat de EIB haar activiteiten volledig moet afstemmen op de doelstelling van de EU inzake een snelle overgang naar een koolstofarme economie en een plan moet aannemen voor de uitbanning van leningen op het gebied van fossiele brandstoffen, met inbegrip van haar leningen voor steenkolencentrales, en voor de verdubbeling van de inspanningen om de overdracht van technologieën met betrekking tot hernieuwbare energie en energie-efficiëntie te vergroten;

103.  verzoekt de EIB met klem haar projectbeoordelings- en -selectiesysteem te verbeteren en ondersteunende projecten met negatieve gevolgen voor het klimaat te vermijden, en bovendien de controle van de projectuitvoering te versterken; de bank moet jaarlijks een verslag uitbrengen over de behaalde resultaten van haar investeringen die betrekking hebben op het voorkomen van klimaatveranderingen;

104.  stelt voor dat de Commissie samen met de EIB (met het oog op de kwaliteit van het personeel van de laatste en haar ervaring met de financiering van grote infrastructuur) zich gaat bezighouden met een strategisch analyseproces van de financiering van investeringen zonder enig mogelijk scenario uit te sluiten, inclusief subsidies, het vrijgeven van bedragen die geplaatst zijn bij het kapitaal van de EIB door de lidstaten, intekeningen door de EU op het kapitaal van de EIB, leningen, innovatieve instrumenten, financiële instrumentering op maat van langetermijnprojecten die niet onmiddellijk winstgevend zijn, de ontwikkeling van garantiesystemen, het creëren van een investeringsafdeling binnen de EU-begroting, financiële consortia van Europese, nationale en lokale overheden, publiek-private partnerschappen, enz.;

105.  herinnert er bovendien aan dat de Europa 2020-strategie alleen geloofwaardig is als de strategie wordt ondersteund met genoeg financiële middelen, en is daarom voorstander van een prominentere rol voor de EIB door de rol als katalysator en de hefboomfunctie van structurele fondsen te verbeteren en de verdere ontwikkeling en het optimaal gebruik van innovatieve financieringsinstrumenten te vergroten, met deelname van met name de EIB en het EIF, alsmede andere internationale financiële instellingen op basis van wederkerigheid (bijv. het combineren van subsidies en leningen, durfkapitaalinstrumenten, nieuwe vormen van risicodeling en garanties);

106.  verzoekt de bestuursorganen van de EIB om de mogelijkheid te onderzoeken dat de Europese Unie, die op grond van het Verdrag van Lissabon rechtspersoonlijkheid bezit, aandeelhoudster wordt in de bank naast de lidstaten, aangezien dit zou leiden tot nauwere samenwerking tussen de EIB en de Commissie;

107.  verzoekt de EIB om de inspanningen om vertrouwen op te bouwen te steunen in de lidstaten die met zware problemen kampen of dreigen te kampen in verband met hun financiële stabiliteit in de eurozone, door deel te nemen aan investeringsprojecten in deze landen en garanties te bieden waardoor het verhoogde landenrisico wordt verminderd;

108.  is van mening dat na de wijzigingen in het Verdrag van Lissabon en de toegenomen rol van de EIB voor de evenwichtige en de stabiele ontwikkeling van de interne markt, de EIB meer verantwoording verschuldigd is aan de EU-burgers, en met name onderworpen is aan een door het Europees Parlement opgestelde kwijtingsprocedure voor het gebruik van overheidsmiddelen uit de EU-begroting of het Europees Ontwikkelingsfonds, beheerd door de EIB;

109.  juicht de belofte van de EIB toe om een nieuw kader te ontwikkelen voor het bepalen van de ontwikkelingsimpact (Kader voor de meting van resultaten, REM), zodat projecten vanaf januari 2012 zowel vooraf als achteraf kunnen worden geëvalueerd, en stimuleert de EIB om de transparantie bij de toepassing van dit kader te verhogen door de volledige lijst met indicatoren bekend te maken, en om controleverslagen en genomen maatregelen te publiceren; verzoekt om op de hoogte gehouden te worden van de verbeteringen in de controle van de resultaten die bereikt zijn door het REM;

110.  juicht toe dat de financiële en contractuele monitoring van projecten versterkt is door het creëren van een nieuwe met monitoring belaste taskforce; verzoekt om op de hoogte gehouden te worden van de resultaten en de verbeteringen bereikt door de nieuwe met monitoring belaste taskforce;

111.  verzoekt de EIB om deel te nemen aan de financiering van investeringsprojecten die tot doel hebben onderzoek, ontwikkeling en innovatie te stimuleren in die landen en regio's die bij externe asymmetrische schokken buiten proportie getroffen worden;

112.  verzoekt de EIB om zijn financieringsprojecten te koppelen aan het streven om bij te dragen tot de vermindering van armoede, het halen van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen, en aan mensenrechten, maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven, degelijk werk, milieubeginselen en goed bestuur, en wel via de tenuitvoerlegging van Besluit nr. 1080/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad;

113.  juicht het „Europa 2020”-initiatief inzake projectobligaties toe als risicodelingsmechanisme tussen de Commissie en de EIB, waarbij de EU beperkte financiële steun geeft uit de EU-begroting, dat EU-fondsen moet financieren met vreemd vermogen en dat extra financiering uit de particuliere sector moet aantrekken voor bepaalde infrastructuurprojecten, in overeenstemming met de doelstellingen van Europa 2020; moedigt de EIB aan een proeffase van het initiatief uit te voeren vóór het eind van de programmaperiode 2007-2013 om zodoende de doeltreffendheid van het systeem te kunnen bepalen;

114.  erkent de door de EIB geboekte vooruitgang bij het opstellen van duidelijke procedures ten aanzien van de rechtsgebieden waar de voorschriften niet nageleefd worden; ondersteunt de bank in haar beleid om niet deel te nemen aan activiteiten die door een niet-coöperatieve jurisdictie zijn uitgevoerd; verzoekt de EIB om de uitvoering en de functionering van haar „Beleid ten aanzien van zwak gereglementeerde, niet-transparante en oncoöperatieve rechtsgebieden” (het zogenaamde NCJ-beleid) te evalueren en hierover vóór eind 2012 verslag uit te brengen aan het Europees Parlement; moedigt de EIB aan om haar NCJ-beleid geregeld te herzien en bij te werken om te garanderen dat de financieringsactiviteiten van de EIB niet bijdragen tot een of andere vorm van belastingfraude, witwassen van geld of financiering van terrorisme;

o
o   o

115.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Investeringsbank en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 250 van 27.9.2011, blz. 111.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0156.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0266.
(4). Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0331.
(5). PB C 349 E van 22.12.2010, blz. 30.
(6) De EIB-groep bestaat uit de EIB en het EIF.
(7) Het Parlement verzocht hierom in zijn resolutie van 25 maart 2009 over de jaarverslagen voor 2007 van de EIB en de EBWO. Dit standpunt werd eveneens door het Parlement ingenomen bij de stemming over het verslag Bowles betreffende de inschrijving op extra aandelen in het kapitaal van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling ***I.
(8). Artikel 15 van Besluit 1080/2011/EU.
(9). Het Parlement verzocht hierom in zijn resolutie van 25 maart 2009 over de jaarverslagen voor 2007 van de EIB en de EBWO. In het besluit betreffende de intekening door de EU op aanvullende aandelen in het kapitaal van de EBWO ten gevolge van het besluit om dat kapitaal te verhogen drongen het Parlement en de Raad erop aan dat de gouverneur van de EBWO voor de Unie jaarlijks aan het Parlement verslag uitbrengt over de samenwerking tussen de EIB en de EBWO buiten de Unie.


Verslag over het EU-burgerschap 2010
PDF 242kWORD 96k
Resolutie van het Europees Parlement van 29 maart 2012 over het verslag over het EU-burgerschap 2010: Het wegnemen van de belemmeringen voor de rechten van EU-burgers (2011/2182(INI))
P7_TA(2012)0120A7-0047/2012

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over de beraadslagingen van de Commissie verzoekschriften,

–  gezien het petitierecht, verankerd in artikel 227 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 20 van het VWEU, dat het concept van burgerschap nader omschrijft,

–  gezien het tweede deel van het VWEU, getiteld Non-discriminatie en burgerschap van de Unie, en Titels III en V van het Handvest van de grondrechten,

–  gezien artikel 45 VWEU volgens hetwelk het vrije verkeer van EU-werknemers de afschaffing inhoudt van elke discriminatie op grond van nationaliteit tussen de werknemers der lidstaten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden,

–  gezien de artikelen 3, 10 en 11 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 8 VWEU,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 27 oktober 2010 getiteld „Verslag over het EU-burgerschap 2010. ”Het wegnemen van de belemmeringen voor de rechten van EU-burgers' (COM(2010)0603).

–  gezien de mededeling van de Commissie van 27 oktober 2010 getiteld „Naar een Single Market Act voor een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen” (COM(2010)0608),

–  gezien Verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap(1),

–  gezien Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden(2) ,

–  gezien Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties(3) (hierna „de kwalificatierichtlijn”),

–  Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels(4),

–  gezien zijn resolutie van 2 april 2009 over de problemen en perspectieven van het Europees burgerschap(5),

–  gezien het voorstel van de Commissie van 11 augustus 2011 voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad over het Europees Jaar van de burger (2013) (COM(2011)0489),

–  gezien het programma van Stockholm dat de burger centraal stelt bij het Europese optreden op de gebieden vrijheid, veiligheid en recht, en zo het respect voor diversiteit en de bescherming van de meest kwetsbare personen garandeert,

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie verzoekschriften en de adviezen van de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie constitutionele zaken (A7-0047/2012),

A.  overwegende dat de burgers van de Unie – ongeacht eventuele handicaps - het recht hebben zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven; het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement en bij de gemeenteraadsverkiezingen in de lidstaat waar zij verblijf houden, het recht op bescherming van de diplomatieke en consulaire instanties van iedere andere lidstaat op het grondgebied van derde landen, en het recht om verzoekschriften tot het Europees Parlement te richten, zich tot de Europese ombudsman te wenden, alsook zich in een van de talen van de Verdragen tot de instellingen en de adviesorganen van de Unie te richten en in die taal antwoord te krijgen(6);

B.  overwegende dat het Verdrag van Lissabon het concept van burgerschap van de EU – voor het eerst geïntroduceerd in het Verdrag van Maastricht van 1992 - en de daaraan te ontlenen rechten verder versterkt en nader omschrijft, welke rechten hun nadere invulling moeten krijgen door rechtspraak, door versterking van de status en het imago van de Europese Unie als verdediger van de burgerrechten, door wetgevingsmaatregelen die het actieve engagement van burgers aanmoedigen, en door creatie of stimulering van nieuwe rechten, zoals het EU-burgerinitiatief, en de individuele rechten zoals vervat in het Handvest van de grondrechten; overwegende dat uit het burgerschap van de EU zowel rechten als plichten voortvloeien;

C.  overwegende dat dit laat zien dat de EU zich ervoor beijvert de burger in haar optreden centraal te stellen en een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht voor alle EU-burgers tot stand wil brengen;

D.  juicht de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie toe betreffende de uitlegging van artikel 51 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de uitspraak in de zaak ERT, warin het Hof beslist dat instellingen van de lidstaten ook gebonden zijn aan de prevalerende grondrechten van de Unie als zij nationale maatregelen willen aanwenden om de door het VWEU gewaarborgde grondrechten in te perken;

E.  overwegende dat de verkeersvrijheid besloten ligt in de begrippen mensenrechten en EU-burgerschap en als een van de grondrechten en –vrijheden van EU-burgers in de Verdragen wordt erkend;

F.  overwegende dat zeven jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn vrij personenverkeer zich nog teveel problemen voordoen rond de omzetting en uitvoering daarvan; overwegende dat de meeste klachten zich richten op EU-burgers, hun inreisrecht , hun verblijfsrecht voor meer dan drie maanden, de geldigheid van verblijfsvergunning, de verkrijging van hun recht van verblijf en van permanent verblijf, en de rechten van hun gezinsleden;

G.  overwegende dat veel burgers niet volledig blijken te zijn geïnformeerd omtrent hun rechten uit hoofde van de richtlijn vrij personenverkeer, met name wanneer zij rechten claimen voor gezinsleden met de nationaliteit van een derde land;

H.   overwegende dat EU-burgers met gewone verblijfplaats in het verenigd Koninkrijk, die bepaalde uitkeringen aanvragen, de zogenoemde „Right to Reside Test” moeten ondergaan, waardoor extra voorwaarden worden gesteld aan niet-Britse burgers;

I.  overwegende dat de deportatie van Roma door Frankrijk in 2010 niet alleen vanuit oogpunt van de grondrechten controversieel was, maar ook bezien vanuit het recht van vrij verkeer en van het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit en raciale of etnische afkomst;

J.  overwegende dat het Europees Parlement op 15 december 2011 een resolutie over het vrij verkeer van werknemers binnen de Europese Unie heeft aangenomen, waarin de nadruk lag op de rechten van Roemeense en Bulgaarse werknemers op de interne markt(7); overwegende dat verschillende lidstaten hebben besloten overgangsregelingen in te voeren of te blijven toepassen die de toegang tot de arbeidsmarkt voor Roemenen en Bulgaren beperken; overwegende dat zulke maatregelen de uitbuiting van arbeiders, illegale arbeid en ontzegging van sociale zekerheidsuitkeringen in de hand kunnen werken;

K.  overwegende dat de uitoefening van een lange reeks rechten die burgers genieten krachtens de wetgeving van de Europese Unie afhankelijk is van of gestimuleerd wordt door de verkeersvrijheid of de vrijwillige mobiliteit van werknemers; overwegende daarom dat bevordering van de verkeersvrijheid het voor de burgers gemakkelijker kan maken de voordelen van de interne markt optimaal te benutten, en tegelijkertijd als drijvende kracht kan dienen achter economische groei;

L.  overwegende dat het recht om vrij te bewegen en te verblijven op het grondgebied van een lidstaat niet kan leiden tot een beter begrip van de waarden van Europese integratie tenzij het gepaard gaat met specifieke maatregelen van de Europese Unie en de lidstaten op het vlak van informatie, opleiding, erkenning van diploma's en mobiliteit van werknemers (seizoenarbeiders, grensarbeiders en gedetacheerde werknemers en werknemers die gedetacheerd worden in het kader van een verplaatsing van het hoofdkantoor, relokatie enz.);

M.  overwegende dat een groot aantal verzoekschriften getuigt van problemen rond de toegang tot sociale-zekerheidsuitkeringen, waarbij het vooral ging om onbereidwilligheid bij de nationale instanties, onjuiste toepassing van het samenstellingsbeginsel voor uitkeringen die in meerdere lidstaten kunnen worden uitbetaald (in het bijzonder rond de overdraagbaarheid van pensioenen), verstrekking van onjuiste informatie over de geldende regels of omslachtige afhandeling van gevallen; overwegende dat het HvJ in zijn arrest van 21 juli 2011(8) heeft bevestigd dat de EU-burger het recht heeft naar een andere lidstaat te verhuizen, om daar vervolgens aanspraak te kunnen maken op sociale zekerheidsdekking;

N.  overwegende dat ingevolge het Bologna-proces algemeen geaccepteerde diploma's bij voltooiing van een universitaire studie worden uitgereikt, als stap naar de eenvoudigere erkenning van kwalificaties;

O.  gezien de problemen die verbonden zijn aan de onjuiste toepassing van richtlijn 2005/36/EG inzake de erkenning van beroepskwalificaties (compenserende maatregelen, verzoeken om aanvullende documenten, ongegronde afwijzingsbeschikkingen van de ontvangende lidstaat, onbehoorlijke vertraging bij de afhandeling van aanvragen, systematische onderwerping aan specifieke taalvaardigheidstests), die over de gehele EU een aanzienlijk obstakel opleveren voor de uitoefening van burgerrechten en burgers zo de voordelen van sociale samenhang ontnemen;

P.  overwegende dat Duitse bureaus voor jeugd- en jongerenzaken (Jugendamt) ervan beschuldigd worden te discrimineren jegens de niet-Duitse partners in gemengde huwelijken, overwegende dat het Jugendamt, vanwege zijn operationele onafhankelijkheid, in sommige gevallen een rol speelt bij de moeilijkheden die buitenlandse gescheiden ouders ondervinden wanneer zij Duitsland willen verlaten met hun kinderen;

Q.  overwegende dat het Parlement op 25 oktober 2011 een resolutie(9) heeft aangenomen over mobiliteit en inclusie van mensen met een handicap; overwegende dat een aanzienlijk aantal verzoekschriften wordt ingediend door mensen met een handicap, die in het dagelijkse leven heel wat belemmeringen ondervinden die hen beletten van hun rechten als EU-burger gebruik te maken, zoals het normaal gebruik van het onderwijsstelsel, de toegang tot verzekering of tot inrichtingen van het openbaar vervoer; overwegende dat er behoefte is aan een samenhangend stelsel in de EU voor het bepalen van de graad van de handicap, en dat het ontbreken daarvan ongelijkheid en sociale uitsluiting in de hand kan werken;

R.  overwegende dat alle Europese burgers die voor het gerecht worden gebracht van een lidstaat, het recht hebben om met het oog op hun verdediging de dossierstukken in hun moedertaal te ontvangen, om discriminatie op grond van taal te voorkomen, en in het bijzonder dat elke burger op de hoogte moet wordt gehouden wanneer er een gerechtelijke procedure tegen hem loopt, een en ander binnen een redelijk tijdsbestek;

S.  overwegende dat de grootste obstakels voor het uitoefenen van een actief burgerschap van de Unie gelegen zijn in de geringe bewustheid onder de mensen van hun rechten als EU-burger, en het gemis van duidelijk gestructureerde, algemeen bekende informatiediensten; overwegende dat het Parlement en de Commissie zich bij hun optreden ter versterking van het EU-burgerschap consequent moeten richten op betere en afdoende gefinancierde communicatie met burgers en lidstaten, zowel plaatselijk als nationaal, en daarbij alle nog resterende wettelijke en administratieve belemmeringen moeten opruimen die de Europese burgers van uitoefening van hun rechten als burgers van de Unie afhouden, en tegelijkertijd zorgen dat die burger vlotte toegang krijgt tot duidelijk en juist advies;

1.  verwelkomt het verslag over het EU-burgerschap 2010, dat tot doel heeft de belemmeringen voor de rechten van EU-burgers weg te nemen, en beschouwt de daarin vervatte voorstellen als tastbare maatregelen die nutteloze kosten helpen drukken en daardoor bijdragen tot de koopkracht van Europese burgers, wat van bijzonder belang is in tijden van crisis; vraagt de Commissie erop toe te zien dat de in het verslag genoemde wetgevende en andere maatregelen zo spoedig mogelijk worden voorgelegd en goedgekeurd, om ervoor te zorgen dat de rechten van de EU-burger effectief worden en dat de lidstaten de eerder bedoelde obstakels opruimen en tegelijkertijd administratieve maatregelen treffen die het genot van die rechten ten goede komen, onder opheffing van mogelijke tegenstrijdigheden tussen de nationale en de Europese wetgeving;

2.  merkt op dat het recht van petitie bij het Europees Parlement weliswaar uitdrukkelijk in de verdragen is vastgelegd, maar niet voldoende bekendheid geniet en te weinig wordt aangewend, en dringt daarom aan op betere en actievere communicatie aan de burger – waaronder ook motivering en uitleg - over diens recht om verzoekschriften in te dienen in een van de officiêle talen van de Europese Unie; roept de Commissie voorts op om meer te doen om het petitierecht bekend te maken via haar kantoren in de lidstaten, haar gedecentraliseerde informatienetwerken, het netwerk van nationale ombudsmannen en alle organisaties die met de Commissie en het Parlement samenwerken, om zoveel mogelijk burgers te bereiken en voorbeeldpraktijken uit te wisselen;

3.  beschouwt het Europese burgerinitiatief (EBI), dat per 1 april 2012 in werking treedt, als het eerste instrument van transnationale participerende democratie, dat de burgers de mogelijkheid geeft tot actievere betrokkenheid bij de vorming van Europees beleid en Europese wetgeving; dringt aan op effectieve, doeltreffende en verantwoordelijke uitvoering van de EBI-verordening, en vraagt de EU-instellingen en lidstaten met name om tijdig alle administratieve en praktische schikkingen te treffen, een actieve rol op zich te nemen en daadwerkelijk deel te nemen, zodat elke EU-burger zodanig omtrent dit nieuwe instrument wordt voorgelicht dat hij er een optimaal gebruik van kan maken, en dringt er in het bijzonder op aan het „Europees jaar van de burgers (2013)” aan te grijpen als aanzet voor verdere bewustmaking; is bovendien van mening dat de Commissie verzoekschriften, vanwege haar ervaring met rechtstreekse betrekkingen met de burger, tot taak moet krijgen openbare hoorzittingen te houden voor diegenen die met succes een Europees burgerschapinitiatief organiseren, zoals geregld in artikel 11 van de EBI-verordening; stelt voor dat de Commissie regelmatig verslag uitbrengt aan de Commissie verzoekschriften over de uitvoering van het Europees burgerinitiatief;

4.  vraagt de Commissie om zich bij de samenstelling van haar verslag over de toepassing van het EU Handvest van de grondrechten, niet alleen te richten op de toepassing van het Handvest van de grondrechten maar aan alle EU-verdragsbepalingen met betrekking tot fundamentele rechten en de situatie van de grondrechten in de Europese Unie; vraagt de Commissie om in dat verslag meer gedetailleerde informatie op te nemen over de tenuitvoerlegging van het Handvest door de lidstaten bij de toepassing van het Europese recht en over kwesties die door burgers onder haar aandacht zijn gebracht, over de wijze waarop zij die heeft afgehandeld en welke concrete vervolgmaatregelen zij heeft genomen;

5.  vraagt alle instellingen, organen, en instanties van de Unie erop toe te zien dat het in verordening (EG) nr. 1049/2001(10), geregelde recht op toegang tot documenten, een belangrijk recht voor de EU-burger, wordt gegarandeerd door verbetering van de transparantie en de toegang tot documenten en informatie gemakkelijk en gebruiksvriendelijk te maken – mede ook door laagdrempelige technologie – , zodat de burger dichter wordt betrokken bij de besluitvorming; verwijst in deze context naar het centrale belang van het werk van de Europese Ombudsman bij het handhaven van het recht op toegang tot documenten van de EU-instellingen;

6.   onderkent dat het recht op toegang tot informatie een van de hoekstenen van de democratie is, maar wijst erop dat toegang tot informatie niet mag leiden tot de schending van andere grondrechten, zoals het recht op privacy en gegevensbescherming; benadrukt dat de toegang tot informatie die bij de EU-instellingen berust een prioriteit is voor burgers die de politieke en economische overwegingen achter de besluitvorming willen begrijpen; stelt dat de Commissie ruimere toegang zou kunnen geven tot haar onderzoeken en niet-nakomingsdossiers zonder dat het doel van het onderzoek in gevaar te brengen, en dat een prevalerend openbaar belang de toegang tot die dossiers zeer wel kan rechtvaardigen, met name in gevallen waarin wellicht grondrechten, menselijke gezondheid en bescherming van het milieu tegen onomkeerbare schade in geding zijn, of bij een procedure waarin het gaat om discriminatie tegen minderheden of inbreuk op de menselijke waardigheid, zolang de bescherming van het handelsgeheim en gevoelige informatie over rechtszaken, zaken omtrent mededinging en persoonlijke dossiers gewaarborgd blijft;

7.  moedigt de Commissie an door te gaan met haar inspanningen en erop toe te zien dat de lidstaten de richtlijn vrij personenverkeer correct omzetten en uitvoeren, door volledige benutting van haar bevoegdheid tot instelling van niet-nakomingsprocedures; vraagt de lidstaten om bestaande juridische en feitelijke obstakels voor het vrije burgerverkeer weg te ruimen en geen omslachtige en onnodige administratieve procedures in te voeren of onaanvaardbare praktijken te gedogen die de gebruikmaking van dat recht beperken; vraagt voorts de Commissie meer te doen om de burgers beter bewust te maken van hun recht van vrij verkeer, en hen te helpen daarvan gebruik te maken, vooral waar dat recht wordt ontzegd of beperkt, of waar praktijken worden ingevoerd die resulteren in directe of indirecte discriminatie; verzoekt de Commissie, in dit verband om een beoordeling van het beleid inzake de verkeersvrijheid voor te leggen in het eerstvolgende verslag over het EU-burgerschap, en om voorstellen te doen voor specifieke manieren en wegen waarmee de toepassing van de verkeersvrijheid kan worden ondersteund; herinnert eraan dat, hoewel het concept van burgerschap van de Unie nauw verband houdt met het recht op vrije beweging, alle burgers die hun geboortelidstaat niet verlaten, ook voordeel hebben van hun rechten als burger van de Unie;

8.   herhaalt zijn eerdere verzoeken aan de lidstaten om het vrije verkeer te waarborgen ten behoeve van alle EU-burgers en hun gezinnen, zonder discriminatie op grond van seksuele gerichtheid of nationaliteit; herhaalt zijn verzoek aan de lidstaten om volledige invulling te geven aan de rechten uit hoofde van de artikelen 2 en 3 van Richtlijn 2004/38/EG(11), niet alleen ten aanzien van echtgenoten van verschillend geslacht, maar ook ten behoeve van geregistreerde partners, huisgenoten van EU-burgers en partners die een afdoende gestaafde, stabiele relatie met een EU-burger hebben, waaronder ook paren van hetzelfde geslacht, een en ander volgens de beginselen van wederzijdse erkenning, gelijkheid, non-discriminatie, waardigheid en eerbied voor het privé- en gezinsleven; vraagt de Commissie in dit verband erop toe te zien dat de richtlijn strikt wordt toegepast;

9.  verzoekt de lidstaten de belemmeringen voor de verkeersvrijheid van EU-burgers te verwijderen, en actie te ondernemen om richting en advies geven aan mobiele werkers omtrent hun arbeidskansen en omtrent woon- en werkomstandigheden in de EU, en daarbij de burgers ook te attenderen de risico's die samenhangen met illegaal werk en de voordelen van het verkrijgen van legaal werk (belasting, sociale zekerheid, recht op beroepstraining, recht op burgerschap, recht op huisvesting, recht op familiehereniging, toegang tot opleiding en training voor kinderen), via reeds bestaande de instrumenten die reeds beschikbaar zijn gesteld (EURES);

10.  pleit voor betere coördinatie tussen de lidstaten voor problemen als dubbele belastingheffing bij EU-burgers, gebrekkige harmonisatie van belasting op pensioenen bij EU-burgers, en vraagt de lidstaten daarom hun bilaterale samenwerkingsafspraken uit te breiden en bij te werken; steunt het werk van de Commissie aan voorstelllen voor nieuwe wetgeving die dergelijke fiscale barrières weg moet nemen en is van mening dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de registratie van motorvoertuigen die eerder in een andere lidstaat werden geregistreerd;

11.  vraagt de lidstaten die op grond van de EU-toetredingsverdragen van Roemenië en Bulgarije hebben besloten een moratorium van zeven jaar in te voeren, tot 1 januari 2014, op de verkeersvrijheid voor werknemers uit die beide landen binnen de EU, of overgangsregelingen te blijven toepassen die de toegang tot hun arbeidsmarkt voor Roemenen en Bulgaren beperken(12), om die besluiten zo spoedig mogelijk te herzien, rekening houdende met het gelijkheidsprincipe, non-discriminatie, het ongerechtvaardigde karakter van die besluiten en het beginsel van solidariteit, zodat de rechten op de arbeidsmarkt die met het Europees burgerschap samengaan voor Roemeense en Bulgaarse burgers niet langer beperkt worden;

12.  vraagt de Commissie meer aandacht te besteden aan en preciezer te antwoorden op de talloze verzoekschriften die zijn ontvangen over de problemen rond het circuleren van burgerlijke standsdocumenten, en de wederzijdse erkenning en rechtskracht daarvan(13); beklemtoont daarom dat het belangrijk is zo snel mogelijk voortgang te maken met de wederzijdse erkenning circuleren van burgerlijke standsdocumenten, zonder discriminatie, in het licht van artikel 21 van het Handvest van de grondrechten;

13.  stelt met nadruk dat massa-uitzettingen in strijd zijn met de richtlijn vrij personenverkeer, en ook indruisen tegen de elementaire waarden en beginselen die aan de EU ten grondslag liggen; herinnert eraan dat ingevolge de richtlijn vrij personenverkeer, beperkingen op het inreis- of verblijfsrecht op grond van de openbare orde of openbare veiligheid uitsluitend op grond van persoonlijk gedrag mogen worden opgelegd, zonder discriminatie op gronden als etnische of nationale herkomst, en dat het ontbreken van voldoende bestaansmiddelen of een ander doel in de vorm van schadeloosstelling, bestraffing of achterstelling geen rechtvaardiging kan zijn voor automatische uitzetting van EU-burgers (overweging 16, artikel 14);

14.  vraagt de lidstaten dringend alle beleids- en wettelijke maatregelen af te schaffen en in te trekken die al dan niet rechtstreeks discriminerend zijn jegens de Roma en andere minderheidsgroepen op gronden van raciale of ethnische afkomst, en roept hen op alle vervolging, uitwijzing en uitzetting, of confiscatie van eigendommen van minderheidsgroepen te staken; vraagt de lidstaten en de EU een gezamenlijke verantwoordelijkheid te aanvaarden voor bevordering en de vergemakkelijking van de integratie van de Roma-gemeenschappen, en hun dezelfde rechten en plichten toe te kennen als de andere EU-burgers genieten, in de geest van de resolutie van het Europees Parlement van 9 maart 2011 over de EU-strategie voor de integratie van de Roma(14) en de mededeling van de Commissie „Een EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020”(COM(2011)0173), en hun grondrechten te bevorderen en te beschermen;

15.  vraagt de Commissie om aan de prioriteiten inzake sociale inclusie een aantal duidelijke doelstellingen te verbinden, waaronder bescherming van burgers tegen discriminatie op alle levensgebieden, en de bevordering van sociale dialoog tussen Roma en niet-Roma ten einde racisme en xenofobie tegen te gaan; vraagt de Commissie als hoedster van de Verdragen erop toe te zien dat de desbetreffende wetgeving volledig wordt uitgevoerd en dat er adequate sancties worden gesteld op door racistische motieven ingegeven misdrijven(15);

16.  acht het zorgwekkend dat ofschoon de verkeers- en verblijfsvrijheid in het primaire recht van de Unie stevig is verankerd en goed is uitgewerkt in het secundaire recht, de regels nog steeds niet bevredigend worden toegepast; wijst erop dat de lidstaten moeten samenwerken om alle resterende administratieve en wettelijke wettelijke obstakels te elimineren die door de EU-instellingen of door de Commissie verzoekschriften worden gesignaleerd; vraagt de Commissie om zorgvuldig vast te stellen of de wetgevingen en praktijken van lidstaten inbreuk doen op de rechten van EU-burgers in de Verdragen en de verkeersvrijheid-richtlijn en dat zij geen ongerechtvaardigde last plaatsen op EU-burgers en hun familie, wat hun recht op vrij verkeer rechtstreeks kan begrenzen;

17.  herinnert eraan dat de bijna 80 miljoen gehandicapten in de Europese Unie nog steeds geconfronteerd worden met obstakels die in veel gevallen onoverkoombaar blijken wanneer zij als burgers van de Unie op enigerlei wijze hun recht van vrij verkeer willen uitoefenen; roept daarom de EU-instellingen en de lidstaten op om obstakels en barrières aan te wijzen en weg te nemen die mensen met een handicap beletten gebruik te maken van de rechten van EU-burgers, en voor mensen met een handicap de toegang tot alle middelen van vervoer, infrastructuur, openbaar onderwijs en informatie, zonder vertraging of extra kosten, zo snel mogelijk te vergemakkelijken, overeenkomstig de „Europese strategie ten behoeve van personen met een handicap voor 2010-2020” (COM(2010)0636) en de bovengenoemd resolutie van het Europees Parlement van 25 oktober 2011 dat daarop voortbouwt; attendeert eveneens op het buitensporig hoge aantal oudere mensen met een beperkte mobiliteit; pleit voor de uitwerking van een soort Erasmusprogramma voor mensen met een handicap;

18.  dringt er bij de lidstaten op aan om te verzekeren dat het horen van slechthorende verdachten en aangeklaagden, evenals de beledigde partij in een strafzaak, zonodig worden bijgestaan door een bekwame gebarentaaltolk met het oog op het beschermen van hun rechten en het behoud van hun waardigheid, en vraagt de aandacht van de Commissie op de behoefte aan dit soort voorzieningen;

19.  verzoekt de Commissie en de lidstaten – naar aanleiding van de voorstellen van de Commissie om de toegang tot grensoverschrijdende gezondheidszorg te vergemakkelijken, en in aanmerking genomen dat informatie voor de patiënt een fundamenteel recht is de EU-burgers beter voor te lichten over hun rechten en de middelen die voor hen openstaan om die rechten af te dwingen, ook over praktische aspecten zoals terugbetaling van kosten via de Europese ziektevezekeringskaart; roept de Commissie en de lidstaten op om in de periode tot 2020 zo veel mogelijk gebruik te maken van het bestaande potentieel voor telegeneeskundediensten en e-gezondheidsdiensten, waarbij de Europese wetgeving inzake gegevensbescherming ten volle moet worden nageleefd; omarmt het initiatief van de Commissie voor de ontwikkeling van een nieuw systeem van elektronische uitwisseling van socialezekerheidsgegevens en pleit voor sterkere samenwerking tussen de nationale socialezekerheidsstelsels; steunt eveneens de proefprojecten die de EU-burgers veilig online toegang tot hun patiëntgegevens moeten bieden, en daarbij de interoperabiliteit van patiëntendossiers moeten waarborgen;

20.  merkt op dat de grootste obstakels die burgers ervan weerhouden te profiteren van het grotere productengamma en concurrerende prijzen beschikbaar op de interne markt, een gebrekkige informatie omtrent consumentenrechten in andere Europese landen, en te weinig informatie voor consumenten die onlineaankopen in andere lidstaten willen verrichten; gelooft dat de informatie voor consumenten soms complex is en dat vereenvoudiging, bijvoorbeeld op etiketten, vereist is;

21.  neemt kennis van de recente publicaties van de Commissie over „consumer empowerment” en „de twintig belangrijkste zorgpunten”, die aangeven waar de interne markt lacunes inzake informatie, wetgeving en uitvoering vertoont, bijvoorbeeld op het punt van kwalijke praktijken door sommige informatiediensten; verzoekt de Commissie de ontwikkeling van de digitale interne markt als prioriteit te behandelen; is ingenomen met het werk en de inzet van de Commissie voor de tenuitvoerlegging van de Single Market Act; verlangt verdere actie van de lidstaten in coördinatie met de Commissie om de hindernissen weg te nemen die burgers beletten toegang te hebben tot online diensten; neemt in dit verband kennis van het voorstel van de Commissie voor een Europees overeenkomstenrecht;

22.  meent dat de toegang tot bankdiensten voor EU-burgers die zich in een andere EU-lidstaat vestigen, verder moet worden vergemakkelijkt; dringt er bij de Commissie op aan de nodige wetgevende maatregelen te nemen om alle EU-burgers van toegang tot een gewone betalingsrekening te verzekeren; onderstreept de noodzaak van betere transparantie van de door banken in rekening gebrachte kosten;

23.  bemerkt de verschillen tussen de lidstaten aangaande mobiele telefonie en internetaccounts; benadrukt dat de lage roamingkosten enkel tot stand zijn gekomen als een gevolg van Europese wetgeving; doet een oproep om de kostprijzen voor sms, mms, gesprekken per minuut en internetverbindingen in iedere lidstaat te publiceren om zo de creatie van vastgestelde Europese prijzen te vereenvoudigen en een vermindering van de mobiliteitskosten te verwezenlijken;

24.  veroordeelt koppelverkooppraktijken; zou graag zien dat het Europees Jaar van de burger ook als gelegenheid wordt gebruikt om burgers de maatregelen te tonen die hen als consumenten hebben beschermd en die hebben geholpen hun koopkracht in tijden van crisis te behouden;

25.  vraagt de Commissie een wakend oog te houden op de juiste toepassing door de lidstaten van de verordeningen inzake de coördinatie van sociale-zekerheidsstelsels, met bijzondere aandacht voor de nieuwe aspecten die met Verordeningen (EG) nr. 883/2004 en (EG) nr. 987/2009 zijn ingevoerd, die op 1 mei 2010 in werking zijn getreden;

26.  is verontrust over het feit dat veel verzoekschriftindieners van de Britse autoriteiten een „Right to Reside Test” moesten ondergaan om in aanmerking te komen voor sociale huisvesting of andere voorzieningen, zoals een uitkering voor werkzoekenden(16); vraagt bijzondere aandacht voor het feit dat deze verplichting een vorm is van indirecte discriminatie op grond van nationaliteit, in strijd met artikel 4 van Verordening (EG) nr. 883/2004 ; vraagt het Verenigd Koninkrijk met klem zijn wetgeving in overeenstemming te brengen met het EU-recht;

27.  dringt er bij het Verenigd Koninkrijk op aan, zich te voegen naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie met betrekking tot de exporteerbaarheid van uitkeringen bij ziekte(17) en niet meer zijn zogenoemde „Past Presence Test” te hanteren wanneer er andere relevante elementen zijn waaruit een daadwerkelijke band met het sociale zekerheidstelsel van het Verenigd Koninkrijk af te leiden is;

28.  is van mening dat in een geüpdatete kwalificatierichtlijn de aandacht moet uitgaan naar het elimineren van obstakels omtrent onderwijsmobiliteit met speciale aandacht voor de jeugd en tegelijkertijd naar de stroomlijning van de informatiebronnen die thans voor beroepsbeoefenaren beschikbaar zijn en moet zorgen voor coördinatie met de webpagina „Uw Europa”; dringt er bij de Commissie op aan de verstrekking van informatie over mobiliteit voor EU-studenten, -lesgevers en -onderzoekers te harmoniseren door de instelling van één loket; is het ermee eens dat een vrijwillige Europese beroepskaart voor dienstverleners de mobiliteit onder Europeanen kan bevorderen en als voorbeeld kan dienen voor het Europa van de burger;

29.  vraagt met klem aan de lidstaten die dat nog niet hebben gedaan, het ingevolge artikel 10 van de kwalificatie-richtlijn vereiste systeem van compenserende maatregelen op te zetten, in het kader van het Algemene Stelsel, omdat het verzuim hiervan een vorm van discriminatie op grond van nationaliteit oplevert; wijst er in dit verband op dat burgers van de in 2004 en 2007 tot de EU toegetreden lidstaten, met name beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg, (artsen, verloskundigen en verple(e)g(st)ers ) problemen zeggen te ondervinden rond de erkenning van hun kwalificaties of hun verworven rechten in een andere dan hun eigen lidstaat(18);

30.  herinnert eraan dat een van de oudste nog in behandeling zijnde verzoekschriften de discriminerende behandeling geldt die docenten vreemde talen („lettori”) aan verschillende Italiaanse universiteiten ondervinden(19); verzoekt de Commissie om de zogenoemde „Gelmini”-hervorming„, die in december 2010 in werking trad, nader te onderzoeken; vraagt de Italiaanse autoriteiten en de betrokken universiteiten deze kwestie met spoed op te lossen; is echter van mening dat dit geen alleenstaand geval is en daarom zouden ombudsmannen in de lidstaten samen moeten komen om ideeën uit te wisselen voor oplossingen die op Europees niveau ingevoerd zouden kunnen worden;

31.  stelt het instellen van een specifiek en regelmatig geüpdatet internetportaal voor om nationale, regionale en lokale autoriteiten de mogelijkheid te bieden om aan te geven welke sectoren van de economie personeel zoeken, om vrijwillige mobiliteit te vereenvoudigen;

32.  herinnert eraan dat verordening (EG) nr. 2201/2003(20) het beginsel hanteert dat kinderen een relatie met allebei hun ouders moeten kunnen onderhouden wanneer die ouders gescheiden zijn, ook al wonen zij in verschillende lidstaten; wijst erop dat de invoering en toepassing van materiële regels inzake omgangsrechten op dit moment weliswaar een zaak is van de lidstaten, maar dat de lidstaten bij de uitoefening van die bevoegdheid wel het Unierecht in acht moeten nemen, met name de verdragsbepalingen inzake de vrijheid van alle EU-burgers om zich naar een andere lidstaat te begeven en daar te verblijven(21) en om banden tussen ouders en kinderen, grootouders en kleinkinderen en broers en zussen te handhaven; voegt daaraan toe dat incidentele lange wachttijden en het aantal procedures die ouders ervan weerhouden om met hun kind/kinderen naar hun thuisland terug te keren, een barrière vormen voor vrij verkeer voor Europese burgers; roept de Commissie op om een onderzoek te starten naar vermeende discriminatie van de niet-Duitse echtgenoot in gemengde huwelijken door de Duitse sociale dienst voor jongeren („Jungendamt”);

33.  acht administratieve samenwerking in kwesties rond de burgerlijke staat belangrijk; noemt als bijvoorbeeld dat een lidstaat die wijzigingen wil aanbrengen in de burgerlijke standsdocumenten van een kind zoals in een andere lidstaat van de Unie erkend, die lidstaat op de hoogte moet brengen van dit voornemen, zodat docuementen als het geboortecertificaat niet niet zodanig kunnen worden gewijzigd dat de origine van de identiteit van het kind verwijderd wordt;

34.  wijst erop dat elke burger van de Unie die erkend wordt als ouder van een echtelijk of buitenechtelijk kind, bij scheiding geïnformeerd moet worden omtrent zijn/haar verhaalmogelijkheden, om bezoekrechten te krijgen, behalve in gevallen waarin, in onderlinge overeenstemming tussen het thuisland van de ouders en dat van het kind, is aangetoond dat zulks het kind in reëel gevaar zou brengen;

35.  pleit voor benoeming van een ombudsman of ten minste van een kinderombudsman in iedere lidstaat met voldoende bevoegdheden om toegang te hebben tot alle documenten en om gerechtelijke beslissingen in te zien, met als doel de vorderingen en wettelijke moeilijkheden van scheidende ouders met elkaar te verzoenen, om te voorkomen dat zij kiezen voor onwettig gedrag om hun vermeende recht en dat van hun kinderen te doen gelden; voegt eraan toe dat elke burger een zaak mag indienen bij de ombudsman in zijn/haar thuisland of in het land waar zijn/haar rechten zijns/haars inziens niet gerespecteerd worden;

36.  verzoekt de lidstaten die dat nog niet hebben gedaan om het besluit van de Raad van 12 juli 2010 houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed te ratificeren, in het belang van gelijkheid tussen Europese burgers inzake keuze van echtscheidingsprocesrecht; verzoekt de Commissie bovendien om dit nieuwe instrument te promoten tijdens het Europese Jaar van Burgerschap, aangezien door het toenemende aantal transnationale huwelijken onvermijdelijk ook het aantal transnationale scheidingen zal toenemen;

37.  is van mening dat elke burger die vindt dat zijn/haar rechten geschonden zijn, het recht zou moeten hebben om in beroep te gaan, ten minste op lokaal, nationaal of Europees niveau, om zijn/haar rechten te verdedigen

38.  vestigt nogmaals de aandacht op de problemen die EU-burgers ontmoeten die besloten gebruik te maken van hun recht van vrije vestiging ingevolge artikel 49 VWEU en wettig vastgoed hebben gekocht in Spanje, dat vervolgens illegaal werd verklaard; dringt er bij de Spaanse autoriteiten op aan, de manier waarop de kustwet („Ley de Costas”) wordt uitgevoerd, grondig te herzien, zodat geen inbreuk wordt gemaakt op de rechten van individuele onroerend-goedeigenaren, rekening houdend met het feit dat eigendomsrecht geen EU-bevoegdheid is en onderworpen is aan het subsidiariteitsbeginsel vastgelegd in de verdragen;

39.   herinnert aan de belangrijke prioriteit van de Commissie verzoekschriften: namelijk een oplossing vinden voor de al lang slepende problemen rond vastgoedbezit; wijst erop dat EU-burgers, zowel onderdanen als niet-onderdanen, serieuze problemen ondervinden rond vastgoedtransacties en bankgaranties en de schending van eigendomsrechten, wat bijgedragen heeft aan gebrek aan vertrouwen in de grensoverschrijdende vastgoedmarkt en aan de economische problemen in Europa; bepleit, dat de consumentenbescherming en de regels inzake vrij verkeer van de EU worden uitgebreid tot ook onroerend goed, en dringt er nogmaals op aan dat het eigendomsrecht op wettig verworven onroerend goed volledig wordt gerespecteerd;

40.  erkent dat sommige obstakels EU-burgers ervan beletten hun kiesrechten ten volle te benutten wanneer zij in een ander land dan hun eigen land wonen, terwijl dit het meest tastbare recht is van de Unie-burger en de uitoefening van dat recht vrij moet blijven van discriminerende of hinderlijke formaliteiten; roept de Commissie en de lidstaten op om burgers beter bewust te maken van dit recht via gerichte voorlichtingscampagnes voorafgaand aan de betreffende verkiezing; verwelkomt de bereidheid van de Commissie om de procedure te faciliteren die Europese burgers de mogelijkheid biedt om kandidaat te staan voor Europese en lokale verkiezingen in hun woonland en om de fundering te leggen om de mechanismen voor de preventie van dubbele stemmen en verlies van het stemrecht te verbeteren; suggereert de invoering van een Europees electoraal register voor de Europese verkiezingen; ondersteunt de ondernomen actie door de Commissie ten gunste van de publicatie van de verkiezingsuitslag voor het Europees Parlement op hetzelfde moment in iedere lidstaat; roept lidstaten op om betere oplossingen te vinden voor het verbeteren van de regels omtrent verkiezingen en de beste procedures te promoten; onderstreept dat, inter alia, een meer rechtstreekse participatie van burgers via de Europese politieke partijen een beslissende stap zou zijn om „meer” Europa te bewerkstelligen en een meer authenieke democratie;

41.  stelt voor dat het lidmaatschap van een Europese politieke partij vaker voorgesteld zou kunnen worden wanneer mensen lid worden van nationale politieke partijen om de politieke betrokkenheid van burgers in Europa te promoten.

42.  beschouwt het enkele loket voor burgers „Uw Europa” als belangrijk voor burgers die advies of hun recht zoeken, ongeacht of zij oud-ingezeten zijn of nieuwkomers; onderkent dat de door de Commissie opgezette informatie- en probleemoplossingsnetwerken (Europa Direct, „Solvit”, Europese consumentencentra enz.) belangrijke partners zijn bij de regeling van klachten over haperingen in de interne mark of inperkingen op de rechten van EU-burgers; vraagt de Commissie deze toegankelijke onlinediensten actiever te bevorderen, niet enkel door de op EU-niveau bestaande hulp- en probleemoplossingsdiensten hierbij te betrekken, maar ook door een actievere en meeromvattende benadering te hanteren bij het bekendmaken van deze diensten bij burgers;

43.   is van mening dat grensoverschrijdende arbeiders, die veel te lijden hebben onder bureaucratische administratie in de lidstaten, behoefte hebben aan betere en meer gerichte informatie over hun sociale en professionele rechten; moedigt de Commissie aan om informatiemateriaal te produceren, die de rechten van EU-burgers uitstippelt in heldere en eenvoudige woorden voor alle burgers die verhuizen, werken, studeren, winkelen, reizen en hun politieke rechten uitoefenen over de grenzen heen; is van mening dat een nieuw burgergericht systeem voor alternatieve geschillenbeslechting, bestaande uit reeds voorhanden zijnde adviesorganen en administratiestructuren, een belangrijke aanzet kan zijn tot betaalbare, flexibele en toegankelijke buitengerechtelijke geschillenprocedures voor de consument;

44.  stelt voor dat de Commissie een onderzoek uitvoert om te bepalen hoe Europese burgers zouden willen worden geïnformeerd over de activiteiten van de Unie, om directer te voldoen aan hun verwachtingen;

45.  roept de Commissie op om overal in de EU het aanbod van informatie over activiteiten van de Unie te vergroten door het aantal informatiepunten te verhogen;

46.  bepleit dat de hoeveelheid documenten waarvoor tn behoeve van gerechtelijke procedures een beëdigde vertaling nodig is, tot het absolute minimum wordt gereduceerd, om de verdediging van de burger niet te bemoeilijken en buitensporige gerechtskosten te vermijden;

47.  zou willen dat iedere Europese burger die beweert een slachtoffer te zijn van overijverige of dominante administratieve of politieautoriteiten uit een andere lidstaat, makkelijk naar een nationale of lokale autoriteit kan gaan die verantwoordelijk is voor klachten tegen dergelijke lichamen;

48.  roept de Commissie, die jumelages van Europese steden ondersteunt, ertoe op om niet alleen te gaan naar het verlenen van bijstand aan stedenbanden met de nieuwe lidstaten of derde landen, maar vraagt om ook Europese steun te blijven geven aan oudere stedenbandovereenkomsten zodat hun voortbestaan op langere termijn, dat nu gevaar loopt, verzekerd is;

49.  gelooft dat iedere Europese burger recht heeft op gratis toegang tot informatie die onbevooroordeeld en van hoge kwaliteit is; kijkt uiterst bezorgd aan tegen de oprichting van toezichthoudende autoriteiten voor de media die te nauw verbonden zijn met de regering;

50.  gelooft dat de Europese Unie vaker zou moeten communiceren via de televisie, een belangrijk informatiemedium; verwelkomt de extra begrotingsmiddelen die vanaf heden worden bestemd voor Euronieuws;

51.  verwelkomt het recente voorstel van de Commissie om de bescherming van de EU-burger te verstevigen door de diplomatieke of consulaire autoriteiten van iedere lidstaat, in het bijzonder door te verduidelijken wanneer een burger wordt gezien als niet-vertegenwoordigd en door te specificeren welk soort bijstand lidstaten normaal gesproken verlenen in een noodgeval;

52.  feliciteert de Europese Commissie met het opzetten van de portaal voor e-justitie, die zo de middelen voor wettelijke hulp van lidstaten samenvoegt;

53.  spoort de Commissie aan op bij de voorbereiding van een nieuw verslag over het burgerschap in 2013 met de Commissie verzoekschriften samen te werken; verduidelijkt in deze context dat de Commissie verzoekschriften, die voornamelijk handelt op basis van de verzoekschriften die ze ontvangt, de behaalde resultaten kritisch zal analyseren vooraleer dit volgende verslag wordt gepubliceerd teneinde de burgers van de Unie sterker te maken en zo nodig verdere actie van de Commissie zal eisen;

54.  omarmt het voorstel van de Commissie om 2013 uit te roepen tot het „Europese jaar van de burgers”, dat het besef zou vergroten van de rechten en voordelen die aan dat burgerschap verbonden zijn; vraagt de Commissie om in samenwerking met de lokale, regionale en nationale autoriteiten en de vertegenwoordigers van het maatschappelijke leven deze gelegenheid aan te grijpen voor ecxtra inspanningen ter bescherming en bevordering van burgerrechten, en zodoende de status en het imago van de EU als verdediger en katalysator van burgerrechten te verstevigen; onderstreept het belang van het aansnijden van het strategische potentieel van het jaar 2013 voor de acceleratie van socio-politieke veranderingen die essentieel zijn om het gebrek aan vertrouwen op te lossen dat vergroot is door de economische crisis; vraagt om de toevoeging van Unieburgerschap als prioriteit voor het huidig voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie; spreekt de hoop uit dat in 2013, het „Europees Jaar van de burger” ook de sociaal-economische problemen in de EU aandacht zullen krijgen, en er gewerkt zal worden aan een markt die ten dienste staat van de burger, en dat daarbij ook de EU-burger zich van zijn status meer bewust wordt;

55.  stelt voor dat de Commissie in 2012 een wedstrijd in de Unie organiseert voor het ontwerp van een logo voor het Europees Jaar van het burgerschap;

56.  roept het Parlement en de Europese Raad op om te verzekeren dat lidstaten voldoende begrotingsmiddelen hebben om het Europees Jaar van de burger in 2013, en de activiteiten die hieruit voortvloeien in gunstige omstandigheden te kunnen uitvoeren, met name vanuit het oogpunt van de media, als de bepaalde doelen gehaald dienen te worden;

57.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese ombudsman en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 257 van 19.10.1968, blz. 2.
(2) PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.
(3) PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.
(4) PB L 284 van 30.10.2009, blz. 1.
(5) PB C 137E van 27.5.2010, blz. 14.
(6) Artikel 20, lid 2, VWEU.
(7) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0587.
(8) Zie Lucy Stewart v. Secretary of State for Work and Pensions, Zaak C-503/09.
(9) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0453.
(10) Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.
(11) PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.
(12) Zie onder meer verzoekschrift 0810/2011 en 0900/2011.
(13) Zie onder meer verzoekschrift 0632/2008.
(14) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0092.
(15) Zie onder meer verzoekschriften 1351/2008, 0945/2010 en 1300/2010.
(16) Zie onder meer verzoekschriften 0401/2009 en 1119/2009.
(17) Zaak C-299/05 van 18 oktober 2007 en laatstelijk zaak C-503/09 dd. 21 juli 2011.
(18) Zie onder meer verzoekschrift 0112/2009.
(19) Zie onder meer verzoekschriften 0511/1998 en 0689/1998.
(20) Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000, PB L 338, 23.12.2003, blz. 1.
(21) Zie onder meer verzoekschrift 1614/2009.

Juridische mededeling - Privacybeleid