Index 
Aangenomen teksten
Donderdag 4 juli 2013 - Straatsburg
Aanvullende macrofinanciële bijstand aan Georgië ***III
 Aanvallen op informatiesystemen ***I
 Amerikaanse NSA-controleprogramma´s, controle-instanties in diverse lidstaten en impact op de privacy van EU-burgers
 Organisatie van de Europese verkiezingen in 2014
 Wapenuitvoer: uitvoering van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad
 Opening van onderhandelingen over een plurilaterale dienstenovereenkomst
 Verhoging Noorse douanerechten op landbouwproducten
 Voltooiing van de digitale interne markt
 Toegang tot zorg voor kwetsbare groepen
 Connected tv
 Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2013 - Uitgaven in verband met de toetreding van Kroatië tot de EU
 Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging, wat het meerjarig financieel kader betreft, van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer om met de uit de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie voortvloeiende uitgaven rekening te houden
 Voorbereiding van het werkprogramma van de Commissie voor 2014
 Situatie in Egypte
 Situatie in Djibouti
 Situatie in Nigeria

Aanvullende macrofinanciële bijstand aan Georgië ***III
PDF 261kWORD 63k
Resolutie
Bijlage
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over de door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot toekenning van aanvullende macrofinanciële bijstand aan Georgië (PE-CONS 00038/2013 – C7-0168/2013 – 2010/0390(COD))
P7_TA(2013)0320A7-0244/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: derde lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien de door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst en de daarop betrekking hebbende verklaring van het Parlement en de Raad (PE-CONS 00038/2013 – C7‑0168/2013),

–  gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(1) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0804),

–  gezien zijn in tweede lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het standpunt van de Raad in eerste lezing(3),

–  gezien het advies van de Commissie over de amendementen van het Parlement op het standpunt van de Raad in eerste lezing (COM(2013)0067),

–  gezien het standpunt van de Raad in tweede lezing,

–  gezien artikel 294, lid 13, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 69 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van zijn delegatie in het bemiddelingscomité (A7-0244/2013),

1.  keurt de gemeenschappelijke ontwerptekst goed;

2.  bevestigt de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad die als bijlage bij onderhavige resolutie is gevoegd;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;

4.  verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan, samen met de daarop betrekking hebbende verklaring van het Parlement en de Raad, in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.  verzoekt zijn Voorzitter deze wetgevingsresolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE

Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad die samen met het besluit tot toekenning van verdere macrofinanciële bijstand aan Georgië is aangenomen

Het Europees Parlement en de Raad:

—  zijn het erover eens dat de aanneming van het besluit tot toekenning van verdere macrofinanciële bijstand aan Georgië in een bredere context moet worden geplaatst, gezien de behoefte aan een kader dat degelijke en doeltreffende besluiten betreffende de toekenning van macrofinanciële bijstand aan derde landen waarborgt;

—  delen het standpunt dat de aanneming van besluiten over macrofinanciële bijstandsoperaties gebaseerd moet zijn op onderstaande overwegingen en beginselen voor het verlenen van macrofinanciële bijstand van de Unie aan derde landen en gebieden die daarvoor in aanmerking komen, zonder afbreuk te doen aan het initiatiefrecht inzake wetgeving en de rechtsvorm van het toekomstige instrument waarin deze overwegingen en beginselen vorm krijgen;

—  legt zich erop toe om in toekomstige afzonderlijke besluiten over het verlenen van macrofinanciële bijstand van de Unie volledig rekening te houden met deze overwegingen en beginselen.

DEEL A - OVERWEGINGEN

(1)  De Unie is een belangrijke verstrekker van economische, financiële en technische bijstand aan derde landen. Macrofinanciële bijstand van de Unie (hierna "macrofinanciële bijstand" genoemd) is een efficiënt instrument voor economische stabilisatie gebleken, alsook een stimulans voor structurele hervormingen in de begunstigde landen en gebieden (hierna "begunstigden" genoemd). Overeenkomstig haar algemene beleid ten aanzien van kandidaat- en potentiële kandidaat-lidstaten en nabuurschapslanden moet de Unie in staat zijn die landen macrofinanciële bijstand te verlenen om een gebied van gedeelde stabiliteit, zekerheid en welvaart te ontwikkelen.

(2)  Macrofinanciële bijstand moet worden verleend op basis van landenspecifieke ad-hocbesluiten van het Europees Parlement en de Raad. Deze beginselen zijn gericht op een grotere efficiëntie en doeltreffendheid van het besluitvormingsproces dat tot dergelijke besluiten en de tenuitvoerlegging ervan leidt, alsook op een betere toepassing door de begunstigde van de politieke randvoorwaarden voor de toekenning van macrofinanciële bijstand en meer transparantie en democratische toetsing van deze bijstand.

(3)  In zijn resolutie van 3 juni 2003 over het verlenen van macrofinanciële bijstand aan derde landen heeft het Europees Parlement gepleit voor een kaderverordening voor macrofinanciële bijstand om het besluitvormingsproces te versnellen en om dit financiële instrument van een formele en transparante grondslag te voorzien.

(4)  In zijn conclusies van 8 oktober 2002 heeft de Raad criteria vastgesteld (de zogeheten Genval-criteria) die als richtsnoeren dienen voor macrofinanciële bijstandsoperaties. Het is wenselijk deze criteria te actualiseren en verduidelijken, met name de criteria voor het bepalen van de meest geschikte vorm van bijstand (lening, gift of een combinatie daarvan).

(5)  Deze beginselen moeten de Unie in staat stellen snel macrofinanciële bijstand te verlenen, met name wanneer de omstandigheden om een onmiddellijk optreden vragen, en om de criteria voor de verlening van macrofinanciële bijstand duidelijker en transparanter te maken.

(6)  De Commissie moet ervoor zorgen dat de macrofinanciële bijstand van de Unie verenigbaar is met de voornaamste beginselen, doelstellingen en maatregelen in het kader van de verschillende onderdelen van het extern optreden en met het desbetreffende beleid van de Unie op andere terreinen.

(7)  Macrofinanciële bijstand moet het extern beleid van de Unie ondersteunen. De diensten van de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) moeten tijdens de gehele macrofinanciële bijstandoperatie nauw samenwerken om het externe beleid van de Unie te coördineren en de consistentie ervan te waarborgen.

(8)  Macrofinanciële bijstand moet de begunstigden ondersteunen in hun gehechtheid aan de waarden die zij met de Unie delen, waaronder democratie, de rechtsstaat, goed bestuur, eerbiediging van de mensenrechten, duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding, alsook aan de beginselen van open, op regels gebaseerde en eerlijke handel.

(9)  Eerbied van het in aanmerking komende land voor effectieve democratische mechanismen, waaronder een parlementair stelsel met meerdere partijen, de rechtsstaat en de mensenrechten, moet een randvoorwaarde zijn voor het verlenen van macrofinanciële bijstand. Deze randvoorwaarden dienen regelmatig door de Commissie te worden gecontroleerd.

(10)  Individuele macrofinanciële bijstandsbesluiten moeten onder meer het specifieke doel hebben de efficiëntie, transparantie en verantwoordingsplicht inzake het beheer van overheidsfinanciën in de begunstigde landen en gebieden te versterken. De Commissie moet regelmatig controleren of deze doelstellingen worden gehaald.

(11)  Macrofinanciële bijstand moet gericht zijn op het herstellen van een houdbare externe financiële situatie voor derde landen en gebieden die een tekort hebben aan buitenlandse deviezen en daaraan gerelateerde externe financieringsmoeilijkheden ondervinden. Macrofinanciële bijstand is niet bedoeld als periodieke financiële steun en heeft evenmin als eerste doelstelling de ondersteuning van de economische en sociale ontwikkeling van de begunstigden.

(12)  Macrofinanciële bijstand moet aanvullend zijn op de door het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en andere multilaterale financiële instellingen verstrekte middelen en de lasten moeten billijk tussen de Unie en andere donoren worden verdeeld. Bij het verlenen van macrofinanciële bijstand moet ervoor worden gezorgd dat de betrokkenheid van de Unie toegevoegde waarde biedt.

(13)  Om te verzekeren dat de financiële belangen van de Unie in het kader van macrofinanciële bijstand op efficiënte wijze worden beschermd, moeten de begunstigden passende maatregelen nemen in verband met de preventie en bestrijding van fraude, corruptie en andere onregelmatigheden met betrekking tot deze bijstand en moet er eveneens worden voorzien in controles door de Commissie en audits door de Rekenkamer.

(14)  De procedure voor de vaststelling van het memorandum van overeenstemming moet in overeenstemming met de in verordening (EU) nr. 182/2011 vervatte criteria worden gekozen. In dit verband moet de raadplegingsprocedure als algemene regel gelden, maar gezien de potentieel belangrijke gevolgen van operaties boven het in deel B vastgelegde drempelbedrag, is het wenselijk dat voor deze operaties de onderzoeksprocedure wordt toegepast.

DEEL B - BEGINSELEN

1.  Doel van de bijstand

(a)  Macrofinanciële bijstand moet een uitzonderlijk financieel instrument zijn van ongebonden en niet-toegewezen betalingsbalanssteun aan in aanmerking komende landen en gebieden. Het moet gericht zijn op het herstellen van een houdbare externe financiële situatie voor in aanmerking komende landen en gebieden die externe financieringsmoeilijkheden ondervinden. De bijstand moet dienen als ondersteuning van een beleidsprogramma met krachtige aanpassings- en structurele hervormingsmaatregelen die gericht zijn op het verbeteren van de betalingsbalanspositie, met name tijdens de programmeringsperiode, en op het versterken van de uitvoering van gerelateerde overeenkomsten en samenwerkingsprogramma's met de Unie.

(b)  Macrofinanciële bijstand mag alleen worden verleend indien er sprake is van een aanzienlijk en resterend extern financieringstekort dat is vastgesteld door de Commissie in samenwerking met de multilaterale financiële instellingen en dat de door het IMF en andere multilaterale instellingen verstrekte middelen overschrijdt, ondanks het feit dat het betrokken land of gebied krachtige economische stabilisatie- en hervormingsprogramma's uitvoert.

(c)  Macrofinanciële bijstand moet van kortlopende aard zijn en worden beëindigd zodra de externe financiële situatie weer houdbaar is.

2.  In aanmerking komende landen en gebieden

De derde landen en gebieden die in aanmerking komen voor macrofinanciële bijstand zijn:

—  kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten,

—  landen en gebieden die onder het Europese nabuurschapsbeleid vallen,

—  in uitzonderlijke en naar behoren gerechtvaardigde omstandigheden, andere derde landen die een beslissende rol spelen op het vlak van de regionale stabiliteit, van strategisch belang zijn voor de Unie, politiek en economisch nauw met de Unie verbonden zijn en geografisch dicht bij de Unie liggen.

3.  Bijstandsvorm

(a)  Macrofinanciële bijstand moet over het algemeen in de vorm van een lening worden verstrekt. In uitzonderlijke gevallen mag de steun echter in de vorm van een gift of een combinatie van een lening en een gift worden verstrekt. Bij het bepalen van de passende vorm van een eventueel giftgedeelte moet de Commissie, bij het voorbereiden van haar voorstel, rekening houden met het economisch ontwikkelingspeil van de begunstigde – gemeten naar het inkomen per hoofd van de bevolking en het armoedepercentage – alsook met het vermogen tot terugbetaling op basis van een schuldhoudbaarheidsanalyse. Daarnaast moet zij erop toezien dat het beginsel van billijke lastenverdeling tussen de Unie en andere donoren wordt geëerbiedigd. In dit verband moet de Commissie ook rekening houden met de mate waarin andere financiële instellingen en donoren het betrokken land concessionele voorwaarden bieden.

(b)  Wanneer macrofinanciële bijstand de vorm van een lening aanneemt, moet de Commissie worden gemachtigd om namens de Unie op de kapitaalmarkten of bij financiële instellingen de nodige middelen te lenen en deze aan de begunstigde door te lenen.

(c)  De verrichtingen tot het opnemen en verstrekken van leningen moeten worden uitgevoerd in euro, op dezelfde valutadatum worden verricht en mogen voor de Unie geen transformatie van looptijd en geen valuta- of renterisico met zich meebrengen.

(d)  Alle kosten die de Unie ter zake van de opgenomen of verstrekte leningen maakt, moeten ten laste van de begunstigde komen.

(e)  De Commissie kan op verzoek van het begunstigde land of gebied en indien de omstandigheden een gunstiger rente op de lening mogelijk maken, haar oorspronkelijk opgenomen leningen geheel of gedeeltelijk herfinancieren of de desbetreffende financiële voorwaarden herstructureren. De herfinancieringen of herstructureringen geschieden onder de in punt 3, onder d) gestelde voorwaarden en mogen niet leiden tot een verlenging van de gemiddelde looptijd van de desbetreffende opgenomen leningen en evenmin tot een verhoging van het op de dag van de herfinancieringen of herstructureringen nog uitstaande kapitaal.

4.  Financiële bepalingen

(a)  De in de vorm van een gift verstrekte bedragen aan macrofinanciële bijstand moeten sporen met de in het meerjarig financieel kader vastgestelde begrotingskredieten.

(b)  In de in de vorm van een lening verstrekte bedragen aan macrofinanciële bijstand moet worden voorzien overeenkomstig de verordening tot instelling van een Garantiefonds. De bedragen van de voorzieningen moeten sporen met de in het meerjarig financieel kader vastgestelde begrotingskredieten.

(c)  De jaarlijkse kredieten moeten door de begrotingsautoriteit worden toegestaan binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader.

5.  Bedrag van de bijstand

(a)  Het bedrag van de bijstand moet gebaseerd zijn op de resterende externe financieringsbehoeften van het in aanmerking komende land of gebied. Bij de vaststelling van het bedrag moet rekening worden gehouden met het vermogen van dit land of gebied om zichzelf te financieren met eigen middelen, en met name de internationale reserves die het tot zijn beschikking heeft. Deze financieringsbehoeften moeten door de Commissie worden vastgesteld, in samenwerking met internationale financiële instellingen, op basis van een volledige kwantitatieve beoordeling en transparante ondersteunende documenten. Met name moet de Commissie zich baseren op de laatste, door het IMF opgestelde betalingsbalansprognoses voor het desbetreffende land of gebied en rekening houden met de verwachte financiële bijdragen van multilaterale donoren en met de reeds bestaande verdeling van de andere externe financieringsinstrumenten van de Unie in dat in aanmerking komende land of gebied.

(b)  Wanneer geen macrofinanciële bijstand plaatsvindt, moeten de documenten van de Commissie informatie bevatten over de verwachte deviezenreserves en de passend geachte niveaus, afgemeten aan relevante indicatoren zoals de verhouding tussen de reserves en de buitenlandse schuld op korte termijn, en de verhouding tussen de reserves en de invoer van het begunstigde land.

(c)  Bij de vaststelling van de bedragen van de verleende macrofinanciële bijstand moet er ook rekening mee worden gehouden dat de lasten billijk tussen de Unie en de andere donoren moeten worden verdeeld en moet worden gewaarborgd dat de betrokkenheid van de Unie toegevoegde waarde biedt.

(d)  Indien de financieringsbehoeften van de begunstigde tijdens de periode van uitbetaling van de macrofinanciële bijstand aanzienlijk verminderen ten opzichte van de oorspronkelijke prognoses, moet de Commissie daarbij handelend volgens de raadplegingsprocedure wanneer de bijstand lager is of gelijk aan 90 miljoen EUR, en volgens de onderzoeksprocedure wanneer de bijstand hoger is dan 90 miljoen EUR, het bedrag van zulke bijstand verlagen of deze opschorten of annuleren.

6.  Conditionaliteit

(a)  Eerbiediging door het in aanmerking komende land of gebied van effectieve democratische mechanismen, waaronder een parlementair stelsel met meerdere partijen, de rechtsstaat en de mensenrechten, moet een randvoorwaarde zijn voor het verlenen van macrofinanciële bijstand. De Commissie moet een voor het publiek toegankelijke evaluatie(4) publiceren over het vervullen van deze randvoorwaarde, en moet hier tijdens de gehele loopduur van de macrofinanciële bijstand toezicht op uitoefenen. Dit punt moet worden toegepast in overeenstemming met het besluit tot vaststelling van de organisatie en werking van de EDEO.

(b)  Macrofinanciële bijstand mag worden verleend mits er een niet uit voorzorg getroffen kredietregeling bestaat tussen het in aanmerking komende land of gebied en het IMF, die aan de volgende voorwaarden voldoet:

—  de doelstelling van de regeling spoort met het doel van de macrofinanciële bijstand, namelijk het verzachten van betalingsbalansmoeilijkheden op korte termijn.

—  er worden krachtige aanpassingsmaatregelen ten uitvoer gelegd, overeenkomstig het in punt 1, onder a), omschreven doel van macrofinanciële bijstand.

(c)  De bijstand mag pas worden uitgekeerd indien sprake is van een bevredigende voortgang van een door het IMF ondersteund beleidsprogramma en indien aan de in letter a) van dit punt omschreven randvoorwaarden is voldaan. Zij moet ook afhankelijk zijn van de voorwaarde dat binnen een specifieke termijn uitvoering wordt gegeven aan een reeks duidelijk bepaalde economische beleidsmaatregelen, in de eerste plaats met het oog op structurele hervormingen en gezonde overheidsfinanciën, die tussen de Commissie en de begunstigde worden overeengekomen en in een memorandum van overeenstemming worden vastgelegd.

(d)  Met het oog op het beschermen van de financiële belangen van de Unie en het versterken van het bestuur van de begunstigden, moet het memorandum van overeenstemming maatregelen bevatten ter versterking van de efficiëntie en transparantie van en de verantwoordingsplicht voor systemen voor het beheer van overheidsfinanciën.

(e)  Bij het bepalen van de beleidsmaatregelen moet ook terdege rekening worden gehouden met vooruitgang wat betreft het wederzijds openstellen van markten, de ontwikkeling van op regels gebaseerde en eerlijke handel en andere prioriteiten in het kader van het externe beleid van de Unie.

(f)  De beleidsmaatregelen moeten sporen met de bestaande partnerschaps-, samenwerkings- of associatieovereenkomsten die tussen de Unie en de begunstigde zijn gesloten, en met de macro-economische aanpassings- en structurele hervormingsprogramma's die door de begunstigde met de steun van het IMF worden uitgevoerd.

7.  Procedure

(a)  Een land of gebied dat macrofinanciële bijstand wenst te ontvangen, moet de Commissie daar schriftelijk om verzoeken. De Commissie moet controleren of aan de in de punten 1, 2, 4 en 6 genoemde voorwaarden is voldaan en kan, in voorkomend geval, een voorstel voor een besluit indienen bij het Europees Parlement en de Raad.

(b)  In het besluit tot verstrekking van een lening moeten het bedrag, de maximale gemiddelde looptijd en het maximale aantal tranches van de macrofinanciële bijstand worden vermeld. Indien het besluit een giftgedeelte omvat, moeten ook het bedrag en het maximale aantal tranches worden vermeld. Het besluit om een gift ter beschikking te stellen moet vergezeld gaan van een rechtvaardiging van de gift die, of het giftgedeelte dat, deel uitmaakt van de bijstand. In beide gevallen moet worden bepaald gedurende welke periode de macrofinanciële bijstand beschikbaar is. Deze periode duurt als regel niet langer dan drie jaar. Bij het indienen van een voorstel voor een nieuw besluit tot het verlenen van macrofinanciële bijstand, moet de Commissie de in punt 12, onder c), genoemde gegevens verstrekken.

(c)  Na de vaststelling van het besluit tot het verlenen van macrofinanciële bijstand, moet de Commissie in het memorandum van overeenstemming de in punt 6, onder c), d), e) en f), omschreven beleidsmaatregelen met de begunstigde overeenkomen, daarbij handelend volgens de raadplegingsprocedure wanneer de bijstand lager is dan of gelijk aan 90 miljoen EUR en volgens de onderzoeksprocedure wanneer deze hoger is dan 90 miljoen EUR.

(d)  Na de vaststelling van het besluit tot verlening van macrofinanciële bijstand komt de Commissie met de begunstigde de nadere financiële voorwaarden van de bijstand overeen. Deze nadere financiële voorwaarden moeten in een gift- of leningsovereenkomst worden vastgelegd.

(e)  De Commissie moet het Europees Parlement en de Raad inlichten over de ontwikkelingen op het vlak van landenspecifieke bijstand, met inbegrip van de uitkeringen, en verstrekt daarbij tijdig de relevante documenten aan die instellingen.

8.  Uitvoering en financieel beheer

(a)  De Commissie moet de verleende macrofinanciële bijstand uitvoeren overeenkomstig de financiële voorschriften van de Unie.

(b)  Macrofinanciële bijstand moet onder direct gecentraliseerd beheer worden uitgevoerd.

(c)  Begrotingsvastleggingen moeten plaatsvinden op basis van besluiten die door de Commissie overeenkomstig dit punt zijn genomen. Indien macrofinanciële bijstand over een aantal boekjaren wordt verleend, mogen begrotingsvastleggingen voor die bijstand in jaarlijkse tranches worden gesplitst.

9.  Uitkering van de bijstand

(a)  Macrofinanciële bijstand moet worden betaald aan de centrale bank van het begunstigde land.

(b)  De macrofinanciële bijstand moet in opeenvolgende tranches worden betaald, mits de in punt 6, onder a), bedoelde randvoorwaarde en de in punt 6, onder b) en c), bedoelde voorwaarden zijn vervuld.

(c)  De Commissie moet op gezette tijden nagaan of de in punt 6, onder b) en c), bedoelde voorwaarden vervuld blijven.

(d)  Als de in punt 6, onder a), genoemde randvoorwaarde en de in punt 6, onder b) en c), genoemde voorwaarden niet zijn vervuld, moet de Commissie de uitkering van de macrofinanciële bijstand tijdelijk opschorten of annuleren. In die gevallen moet zij het Europees Parlement en de Raad in kennis stellen van de redenen van de opschorting of annulering.

10.  Ondersteunende maatregelen

Uit de begrotingsmiddelen van de Unie kunnen ook uitgaven worden gefinancierd die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van macrofinanciële bijstand.

11.  Bescherming van de financiële belangen van de Unie

(a)  Overeenkomsten die uit ieder landenspecifiek besluit voortvloeien moeten bepalingen bevatten die ervoor zorgen dat de begunstigden regelmatig nagaan of de uit de begroting van de Unie verstrekte financiering naar behoren is gebruikt, passende maatregelen nemen ter voorkoming van onregelmatigheden en fraude en zo nodig gerechtelijke stappen ondernemen om uit hoofde van ieder landenspecifiek besluit verstrekte middelen die zijn verduisterd, terug te vorderen.

(b)  In alle overeenkomsten die uit landenspecifieke besluiten voortvloeien, moeten bepalingen worden opgenomen ter bescherming van de financiële belangen van de Unie, met name ten aanzien van fraude, corruptie en andere onregelmatigheden, overeenkomstig het desbetreffende Unierecht.

(c)  Het in artikel 6, onder c), bedoelde memorandum van overeenstemming moet de Commissie en de Rekenkamer de uitdrukkelijke het recht geven om tijdens en na de periode dat de macrofinanciële bijstand beschikbaar is audits uit te voeren, met inbegrip van documentaudits en audits ter plaatse, zoals onder meer operationele beoordelingen. Voorts moet het memorandum de Commissie of haar vertegenwoordigers de uitdrukkelijke toestemming verlenen controles en verificaties ter plaatse uit te voeren.

(d)  Tijdens de uitvoering van de macrofinanciële bijstand moet de Commissie door middel van operationele beoordelingen toezicht houden op de deugdelijkheid van de voor deze bijstand geldende financiële en administratieve procedures en interne en externe controlemechanismen van de begunstigde.

(e)  Overeenkomsten die uit een landenspecifiek besluit voortvloeien moeten bepalingen bevatten die verzekeren dat de Unie recht heeft op de volledige terugbetaling van de gift en/of de vervroegde terugbetaling van de lening indien is vastgesteld dat een begunstigde met betrekking tot het beheer van macrofinanciële bijstand fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit heeft gepleegd die de financiële belangen van de Unie schaadt.

12.  Jaarverslag

(a)  De Commissie moet de geboekte vooruitgang bij het uitvoeren van de macrofinanciële bijstand onderzoeken en jaarlijks uiterlijk 30 juni bij het Europees Parlement en de Raad een verslag indienen.

(b)  In het jaarverslag moeten de economische situatie en de vooruitzichten van de begunstigden worden beoordeeld, alsook de vooruitgang die is geboekt bij de tenuitvoerlegging van de in artikel 6, onder c), bedoelde beleidsmaatregelen.

(c)  Voorts moet het jaarverslag geactualiseerde informatie bevatten over de beschikbare begrotingsmiddelen in de vorm van leningen en giften, waarbij rekening wordt gehouden met de beoogde operaties.

13.  Evaluatie

(a)  De Commissie moet het Europees Parlement en de Raad verslagen sturen van evaluaties achteraf, waarin de resultaten en de efficiëntie van onlangs voltooide macrofinanciële bijstandsoperaties worden beoordeeld, alsook in welke mate zij tot de doelstellingen van de bijstand hebben bijgedragen.

(b)  De Commissie moet regelmatig en minstens iedere vier jaar een evaluatie uitvoeren van de verleende macrofinanciële bijstand, en het Europees Parlement en de Raad een gedetailleerd overzicht daarvan bieden. Een dergelijke evaluatie moet tot doel hebben na te gaan of de doelstellingen van de macrofinanciële bijstand zijn behaald, of nog altijd aan de voorwaarden van de macrofinanciële bijstand – met inbegrip van het in punt 7, onder c), vastgelegde drempelbedrag – wordt voldaan, en om de Commissie in staat te stellen aanbevelingen te doen met het oog op de verbetering van toekomstige operaties. De Commissie moet in haar evaluatie ook de samenwerking met Europese of multilaterale financiële instellingen bij het verlenen van macrofinanciële bijstand beoordelen.

(1) PB C 377 E van 7.12.2012, blz. 211.
(2) Aangenomen teksten van 11.12.2012, P7_TA(2012)0472.
(3) PB C 291 E van 10.5.2012, blz. 1.
(4) Deze evaluatie zal gebaseerd zijn op het jaarverslag inzake mensenrechten en democratie in de wereld dat in het kader van het strategisch kader van de EU en het actieplan inzake de mensenrechten en democratie wordt verwacht (conclusies van de Raad inzake mensenrechten en democratie, 25 juni 2012).


Aanvallen op informatiesystemen ***I
PDF 198kWORD 37k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad over aanvallen op informatiesystemen en tot intrekking van Kaderbesluit 2005/222/JBZ van de Raad (COM(2010)0517 – C7-0293/2010 – 2010/0273(COD))
P7_TA(2013)0321A7-0224/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0517),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 83, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7‑0293/2010),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 4 mei 2011(1),

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 21 juni 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7‑0224/2013),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 4 juli 2013 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2013/.../EU van het Europees Parlement en de Raad over aanvallen op informatiesystemen en ter vervanging van Kaderbesluit 2005/222/JBZ van de Raad

P7_TC1-COD(2010)0273


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2013/40/EU.)

(1) PB C 218 van 23.7.2011, blz. 130.


Amerikaanse NSA-controleprogramma´s, controle-instanties in diverse lidstaten en impact op de privacy van EU-burgers
PDF 133kWORD 51k
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over de toezichtprogramma's van de NSA in de VS, medewerking van IT-bedrijven, nationale intelligentiediensten en de gevolgen voor de privacy van EU-onderdanen (2013/2682(RSP))
P7_TA(2013)0322RC-B7-0336/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 2, 3, 6 en 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 16 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM),

–  gezien Verdrag nr. 108 van 28 januari 1981 van de Raad van Europa tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens en het aanvullend protocol daarbij van 8 november 2001,

–  gezien de wetgeving van de EU betreffende het recht op privacy en gegevensbescherming, met name Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, Kaderbesluit 2008/977/JBZ over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, Richtlijn 2002/58/EG betreffende privacy en elektronische communicatie, en Verordening (EG) nr. 45/2001 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens,

–  gezien de voorstellen van de Commissie voor een verordening en een richtlijn over de herziening van de regelgeving inzake gegevensbescherming in de EU,

–  gezien de overeenkomst tussen de EU en de VS betreffende wederzijdse rechtshulp, die voorziet in de uitwisseling van gegevens voor preventie en onderzoek van criminele activiteiten, gezien het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken (CETS nr. 185), gezien de "Veilige haven"-overeenkomst tussen de EU en de VS (2000/520/EG) en gezien de lopende herziening van de "Veilige haven"-regeling,

–  gezien de Patriot Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act (FISA) van de VS, met inbegrip van afdeling 702 van de wijzigingswet van 2008 (FISAAA),

–  gezien de lopende onderhandelingen over een kaderakkoord tussen de EU en de VS inzake de bescherming van persoonsgegevens als die worden doorgestuurd en verwerkt met het oog op de samenwerking van politie en justitie,

–  gezien zijn vorige resoluties over het recht op privacy en gegevensbescherming, met name zijn resolutie van 5 september 2001 over het bestaan van een mondiaal systeem voor het onderscheppen van particuliere en commerciële communicatie-uitingen (interceptiesysteem Echelon)(1),

–  gezien de verklaringen van de voorzitter van de Europese Raad, Herman van Rompuy, de voorzitter van het Europees Parlement, Martin Schulz, de vicevoorzitter van de Commissie/commissaris voor Justitie, grondrechten en burgerschap, Viviane Reding, en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Catherine Ashton,

–  gezien artikel 110, lid 2 en lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat het trans-Atlantische partnerschap tussen de EU en de VS gebaseerd moet zijn op wederzijds vertrouwen en respect, loyale en wederzijdse samenwerking, en de eerbiediging van de grondrechten en de rechtsstaat;

B.  overwegende dat de lidstaten verplicht zijn de grondrechten en fundamentele waarden in acht te nemen die in artikel 2 TEU en het Handvest van de grondrechten vastgelegd zijn;

C.  overwegende dat momenteel wordt betwijfeld of deze principes worden geëerbiedigd, nu uit berichten in de internationale pers in juni 2013 is gebleken dat de Amerikaanse overheid via programma's zoals PRISM en met de hulp van Amerikaanse internetproviders toegang heeft tot de persoonsgegevens van EU-burgers en die op grote schaal verwerkt;

D.  overwegende dat deze twijfel niet alleen betrekking heeft op de activiteiten van de autoriteiten van de VS, maar ook op die van diverse EU-lidstaten, die volgens de internationale pers aan het PRISM-programma en andere dergelijke programma's hebben meegewerkt of toegang hebben gekregen tot de gecreëerde databases;

E.  overwegende dat verscheidene lidstaten bovendien soortgelijke toezichtprogramma's als PRISM hebben of de instelling daarvan bespreken;

F.  overwegende dat met name vragen zijn gerezen over de verenigbaarheid met de EU-wetgeving van de praktijk van het Government Communications Headquarters (GCHQ) van het VK, dat rechtstreeks onderzeese trans-Atlantische kabels voor digitale communicatie aftapt, in het kader van een programma met de codenaam Tempora; overwegende dat andere lidstaten kennelijk transnationale digitale communicatie aftappen zonder rechterlijk bevel maar op basis van speciale rechterlijke toestemming, gegevens doorsturen naar andere landen (Zweden), en hun spionagecapaciteit vergroten (Nederland, Duitsland); overwegende dat er in andere lidstaten verontrusting heerst over de aftapcapaciteiten van geheime diensten (Polen);

G.  overwegende dat er aanwijzingen zijn dat EU-instellingen en ambassades en vertegenwoordigingen van de EU en de lidstaten door de VS in de gaten zijn gehouden en bespioneerd;

H.  overwegende dat commissaris Reding de Amerikaanse minister van Justitie, Eric Holder, in een brief attent heeft gemaakt op de bezorgdheid in Europa en om verduidelijking en uitleg heeft gevraagd over PRISM en andere dergelijke programma's die gegevens verzamelen en opzoeken en de wetgeving krachtens dewelke dergelijke programma's kunnen worden toegestaan; overwegende dat de Amerikaanse overheid nog steeds geen volledig antwoord heeft gegeven, ondanks de besprekingen op de vergadering tussen de ministers van Justitie van de EU en de VS op 14 juni 2013 in Dublin;

I.  overwegende dat de lidstaten en de Commissie krachtens de "Veilige haven"-overeenkomst de plicht hebben de veiligheid en de integriteit van persoonsgegevens te garanderen; overwegende dat de bedrijven die volgens de internationale pers bij het PRISM-programma betrokken zijn, allemaal partij bij de "Veilige haven"‑overeenkomst zijn; overwegende dat de Commissie krachtens artikel 3 van deze overeenkomst de plicht heeft de overeenkomst op te zeggen of op te schorten indien de bepalingen van de overeenkomst niet worden nageleefd;

J.  overwegende dat de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken, die door de EU en het Amerikaanse Congres is geratificeerd, bepaalt onder welke voorwaarden gegevens kunnen worden verzameld en uitgewisseld en op welke wijze hulp kan worden gevraagd en verleend bij het verkrijgen van bewijs in het ene land om strafrechtelijke onderzoeken of procedures in een ander land vooruit te helpen;

K.  overwegende dat het ongelukkig zou zijn als de inspanningen om een trans-Atlantische handels- en investeringsovereenkomst te sluiten, waarmee de toewijding om het partnerschap tussen de EU en de VS verder te versterken wordt aangetoond, worden aangetast door de recente beweringen;

L.  overwegende dat commissaris Malmström op 14 juni 2013 de oprichting van een trans-Atlantische groep deskundigen heeft aangekondigd;

M.  overwegende dat commissaris Reding de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk een brief heeft gestuurd om haar verontrusting uit te spreken over de berichten over het Tempora-programma in de media, met het verzoek om opheldering omtrent de reikwijdte en de werking van dit programma; overwegende dat de autoriteiten van het VK de spionageactiviteiten van GCHQ hebben verdedigd en hebben bekrachtigd dat zij volgens strenge wettelijke richtsnoeren opereren;

N.  overwegende dat er op EU-niveau een hervorming van de gegevensbescherming aan de gang is, waarbij Richtlijn 95/46/EG wordt herzien en vervangen door de voorgestelde algemene verordening inzake gegevensbescherming en de gegevensbeschermingsrichtlijn betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens;

1.  spreekt zijn blijvende steun uit voor de trans-Atlantische inspanningen in het kader van de strijd tegen terrorisme en georganiseerde misdaad, maar verklaart zich zeer bezorgd over PRISM en andere soortgelijke programma's, omdat deze, als de momenteel beschikbare informatie wordt bevestigd, een ernstige schending zouden inhouden van het grondrecht van de burgers en inwoners van de EU op privacy en gegevensbescherming, alsook van het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven, de vertrouwelijkheid van communicatie, het vermoeden van onschuld, de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van informatie en de vrijheid van ondernemerschap;

2.  veroordeelt ten stelligste het bespioneren van EU-vertegenwoordigingen, omdat dit, als de momenteel beschikbare informatie wordt bevestigd, niet alleen een ernstige schending van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer zou betekenen, maar ook gevolgen voor de trans-Atlantische betrekkingen zou hebben; vraagt de Amerikaanse autoriteiten om onmiddellijke opheldering van de kwestie;

3.  vraagt de Amerikaanse autoriteiten de EU onverwijld volledige informatie te verstrekken over PRISM en andere soortgelijke programma's waarmee gegevens verzameld worden, met name wat de rechtsgrond, de noodzakelijkheid en de evenredigheid ervan betreft, alsmede de maatregelen die zijn genomen om bescherming van de grondrechten van de EU-burgers te waarborgen, bijvoorbeeld een beperking van het toepassingsgebied en de duur, de voorwaarden voor inzage en onafhankelijke controle, overeenkomstig het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken en zoals commissaris Reding in haar brief van 10 juni 2013 aan de Amerikaanse minister van Justitie, Eric Holder heeft gevraagd; verzoekt de Amerikaanse autoriteiten om opschorting en herziening van alle wetten en spionageprogramma's die in strijd zijn met het grondrecht van EU-onderdanen op privacy en gegevensbescherming, de soevereiniteit en rechtsbevoegdheid van de EU en de lidstaten en het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken;

4.  verzoekt de Commissie, de Raad en de lidstaten om alle instrumenten te overwegen waarover zij beschikken in gesprekken en onderhandelingen met de VS, zowel op politiek niveau als op dat van deskundigen, teneinde bovengenoemde doelstellingen te bereiken, tot en met een eventuele opschorting van de TFTP-overeenkomst (opsporingsprogramma voor financiering van terrorisme) en de PNR-overeenkomst (passagiersnamenregistratie);

5.  verlangt dat de trans-Atlantische groep deskundigen, als aangekondigd door commissaris Malmström en waaraan het Parlement zal deelnemen, een passend niveau van veiligheidsmachtiging en toegang tot alle relevante documenten krijgt, om zijn werk adequaat en binnen een bepaalde termijn te kunnen uitvoeren; eist voorts dat het Parlement in deze deskundigengroep op adequate wijze is vertegenwoordigd;

6.  verzoekt de Commissie en de Amerikaanse autoriteiten zo snel mogelijk de onderhandelingen over het kaderakkoord inzake de bescherming van persoonsgegevens als die worden doorgestuurd en verwerkt met het oog op de samenwerking van politie en justitie, te hervatten; verzoekt de Commissie er bij deze onderhandelingen voor te zorgen dat het akkoord op zijn minst voldoet aan de volgende criteria:

   a) de EU-burgers wordt het recht verleend op informatie, wanneer hun gegevens in de VS worden verwerkt;
   b) er wordt voor gezorgd dat de EU-burgers toegang genieten tot het rechtsstelsel van de VS op een wijze die gelijk is aan degene die geldt voor VS-burgers;
   c) er wordt met name recht van verhaal verleend;

7.  vraagt de Commissie erop toe te zien dat de EU-normen voor gegevensbescherming en de onderhandelingen over het EU-gegevensbeschermingspakket niet worden ondergraven door trans-Atlantische partnerschapsovereenkomst voor handel en investeringen (TTIP) met de VS;

8.  verzoekt de Commissie, gezien de recente onthullingen, een volledige evaluatie van de "Veilige haven"-overeenkomst krachtens artikel 3 van de overeenkomst te verrichten;

9.  toont zich zeer bezorgd over de onthullingen over de vermeende toezichtprogramma's die door de lidstaten worden beheerd, hetzij met de hulp van de Amerikaanse NSA, hetzij unilateraal; verzoekt alle lidstaten te controleren of deze programma's verenigbaar zijn met het primaire en secundaire EU-recht, met name artikel 16 van het VWEU inzake gegevensbescherming, en met de verplichtingen van de EU op het gebied van grondrechten die voortvloeien uit het EVRM en de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten;

10.  benadrukt dat alle bedrijven die diensten in de EU aanbieden zonder uitzondering de EU-wetgeving moeten naleven en aansprakelijk zijn voor eventuele inbreuken;

11.  benadrukt dat bedrijven die onder de jurisdictie van derde landen vallen, gebruikers in de EU duidelijk moeten waarschuwen dat hun persoonsgegevens mogelijk op geheim bevel worden verwerkt door rechtshandhavingsinstanties of inlichtingendiensten;

12.  betreurt dat de Commissie het voormalige artikel 42 van de uitgelekte versie van de verordening over gegevensbescherming heeft geschrapt; verzoekt de Commissie uiteen te zetten waarom ze daartoe heeft besloten; verzoekt de Raad de benadering van het Parlement te volgen en opnieuw een dergelijke bepaling op te nemen;

13.  onderstreept dat burgers in democratische en open staten, die gebaseerd zijn op de rechtsstaat, het recht hebben over ernstige schendingen van hun grondrechten te worden geïnformeerd, en het recht hebben deze aan de kaak te stellen, ook tegenover hun eigen regering; onderstreept de behoefte aan procedures die klokkenluiders in staat stellen ernstige schendingen van grondrechten te onthullen en de noodzaak om dergelijke personen de nodig bescherming te verlenen, ook op internationaal niveau; spreekt zijn voortdurende steun uit aan onderzoeksjournalisme en vrijheid van de media;

14.  verzoekt de Raad dringend sneller werk te maken van het hele gegevensbeschermingspakket en in het bijzonder de voorgestelde richtlijn gegevensbescherming;

15.  vindt dat er een Europese tegenhanger moet worden opgericht van de gemengde parlementair-gerechtelijke controle- en onderzoekscommissies inzake inlichtingendiensten die momenteel in bepaalde lidstaten bestaan;

16.  draagt zijn Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken op de kwestie grondig te onderzoeken, in samenwerking met de nationale parlementen en de Amerikaans-Europese deskundigengroep, en tegen het eind van het jaar verslag uit te brengen, met de volgende opdracht:

   a) verzameling van alle relevante informatie en gegevens, zowel van Amerikaanse als van Europese bronnen (informatieverzameling);
   b) onderzoek van de spionageactiviteiten waaraan de Amerikaanse autoriteiten zich schuldig zouden hebben gemaakt, alsmede de eventuele spionageactiviteiten van bepaalde lidstaten (vaststellen van verantwoordelijkheden);
   c) beoordeling van de gevolgen van de spionageprogramma's voor: de grondrechten van de EU-burgers (met name het recht op eerbiediging van privéleven en -communicatie, de vrijheid van meningsuiting, het vermoeden van onschuld en het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel); de feitelijke gegevensbescherming, zowel binnen de EU als voor EU-burgers buiten de EU, met focus in het bijzonder op de doeltreffendheid van de EU-wetgeving met betrekking tot extraterritorialiteitsmechanismen; de veiligheid van de EU in het tijdperk van cloud computing; de meerwaarde en proportionaliteit van de programma's in kwestie voor de strijd tegen het terrorisme; de externe dimensie van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (beoordeling van de validiteit van besluiten over het adequate karakter voor EU-transfers naar derde landen, bijvoorbeeld in het kader van de "Veilige haven"-overeenkomst, internationale overeenkomsten en andere juridische instrumenten waarmee wordt voorzien in rechtshulp en samenwerking) (schade- en risicoanalyse);
   d) identificatie van de geschiktste mechanismen voor verhaal in geval schendingen worden bevestigd (administratief en gerechtelijk verhaal en regelingen voor schadevergoeding);
   e) indiening van voorstellen om verdere schendingen te voorkomen en te zorgen voor geloofwaardige bescherming op hoog niveau van de persoonsgegevens van de EU-burgers met adequate middelen, met name de goedkeuring van een volwaardig gegevensbeschermingspakket (aanbevelingen voor het beleid en wetgeving);
   f) formulering van aanbevelingen ter versterking van de IT-veiligheid in de EU-instellingen, -organen en -agentschappen door middel van behoorlijke interneveiligheidsregels voor communicatiesystemen, om ongeoorloofde toegang en de bekendmaking of het verlies van informatie en persoonsgegevens te voorkomen en te remediëren (remediëring van inbreuken op de beveiliging);

17.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de Raad van Europa, de parlementen van de lidstaten, de president, de Senaat en het Huis van afgevaardigden van de Verenigde Staten en de ministers van Binnenlandse Veiligheid en Justitie van de Verenigde Staten.

(1) PB C 72 E van 21.3.2002, blz. 221.


Organisatie van de Europese verkiezingen in 2014
PDF 120kWORD 43k
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over verbetering van de modaliteiten voor de organisatie van de Europese verkiezingen van 2014 (2013/2102(INI))
P7_TA(2013)0323A7-0219/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien de artikelen 10 en 17, lid 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–  gezien artikel 22, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 11, artikel 12, lid 2, en artikel 39 van het Handvest van de grondrechten,

–  gezien de Akte betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, gehecht aan het besluit van de Raad van 20 september 1976, zoals gewijzigd(1),

–  gezien de aan het Verdrag van Lissabon gehechte Verklaring 11 ad artikel 17, leden 6 en 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–  gezien Richtlijn 93/109/EG en Richtlijn 2013/1/EU tot wijziging daarvan, waarin gedetailleerde regelingen zijn vastgesteld voor de uitoefening van het stemrecht en van het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement door de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 12 maart 2013 getiteld "Voorbereiding van de Europese verkiezingen van 2014: het verloop ervan nog democratischer en efficiënter maken" (COM(2013)0126),

–  gezien de aanbeveling van de Commissie van 12 maart 2013 betreffende de verbetering van het democratisch en efficiënt verloop van de verkiezingen voor het Europees Parlement, gericht aan de lidstaten en de Europese en nationale politieke partijen (C(2013)1303),

–  gezien zijn resolutie van 22 november 2012 over de verkiezingen voor het Europees Parlement in 2014(2),

–  gezien zijn resolutie van 13 maart 2013 over de samenstelling van het Parlement met het oog op de verkiezingen van 2014(3),

–  gezien de artikelen 41, 48 en 105 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A7-0219/2013),

A.  overwegende dat is overeengekomen dat de data waarop de verkiezingen plaatsvinden worden vervroegd tot 22-25 mei 2014 en dat de constituerende vergadering van het nieuwe Parlement daarom op 1 juli 2014 zal plaatsvinden;

B.  overwegende dat de burgers op het niveau van de Unie rechtstreeks zijn vertegenwoordigd in het Europees Parlement;

C.  overwegende dat iedere burger het recht heeft om deel te nemen aan het democratisch bestel van de Unie;

D.  overwegende dat de op Europees niveau opererende politieke partijen actoren zijn in het Europees politieke bestel; overwegende dat zij bijdragen aan de totstandbrenging van een Europees politiek bewustzijn en uitdrukking geven van de wil van de burgers van de Unie;

E.  overwegende dat de verkiezingen van 2014 de eerste zijn na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon – waardoor de bevoegdheden van het Europees Parlement aanzienlijk zijn uitgebreid en het o.a. ook een rol te vervullen krijgt bij de verkiezing van de voorzitter van de Commissie – en dat zij derhalve een cruciale gelegenheid vormen om de transparantie van de verkiezingen te vergroten en om de Europese dimensie te versterken;

F.  overwegende dat de grote Europese politieke partijen klaar zijn om hun eigen kandidaten voor te dragen voor het voorzitterschap van de Commissie, in de verwachting dat die kandidaten een leidende rol zullen vervullen in de parlementaire verkiezingscampagne, met name door hun politieke programma persoonlijk in alle lidstaten van de EU te presenteren;

G.  overwegende dat de interne partijdemocratie en de hoge normen inzake openheid en integriteit die de politieke partijen in acht moeten nemen een essentiële grondslag vormen voor de verbetering van het publieke vertrouwen in het politieke bestel;

H.  overwegende dat de huidige bestuurscrisis in de EU noopt tot een bredere democratische legitimatie van het integratieproces;

I.  overwegende dat de EU-burgers het recht hebben zich kandidaat te stellen en hun stem uit te brengen bij de verkiezingen voor het Europese Parlement, ook als ze in een andere dan hun eigen lidstaat verblijven;

J.  overwegende dat in de verkiezingscampagnes het accent nog steeds voornamelijk op nationale kwesties ligt en dat het debat over specifiek Europese thema's aldus naar de achtergrond wordt verdrongen, hetgeen een negatief effect zal hebben op de opkomst bij de verkiezingen voor het Europees Parlement;

K.  overwegende dat de opkomst bij de verkiezingen wellicht kan worden verbeterd door een levendige politieke campagne waarbij de politieke partijen en hun kandidaten met elkaar wedijveren om stemmen en zetels op basis van alternatieve programma's die zich richten op de Europese dimensie van de politiek;

L.  overwegende dat uit opiniepeilingen herhaaldelijk naar voren is gekomen dat een grote meerderheid geneigd zou zijn te gaan stemmen indien zij beter geïnformeerd waren over het Europees Parlement, de politieke partijen, hun programma's en kandidaten; overwegende dat alle mediabedrijven derhalve worden aangemoedigd maximale aandacht aan de verkiezingen te besteden;

M.  overwegende dat de voorzitter van de Europese Commissie door het Parlement wordt gekozen op voordracht van de Europese Raad, die rekening moet houden met de resultaten van de verkiezingen en het nieuwe Parlement moet hebben geraadpleegd alvorens tot een of meer nominaties over te gaan;

N.  overwegende dat de precieze schikkingen voor het overleg tussen het Parlement en de Europese Raad over de verkiezing van de Commissievoorzitter op grond van Verklaring 11 bij het Verdrag van Lissabon "in onderlinge overeenstemming" kunnen worden bepaald;

1.  verzoekt de politiek partijen erop toe te zien dat de namen van de geselecteerde kandidaten die opkomen bij de verkiezingen voor het Europees Parlement ten minste zes weken voor het begin van de verkiezingsperiode openbaar worden gemaakt;

2.  verwacht dat de kandidaten, als ze eenmaal zijn gekozen, zich loyaal zullen committeren aan de uitoefening van hun ambt als lid van het Europees Parlement, tenzij zij zijn benoemd in een ambt dat die hen volgens artikel 7 van de Akte voor de rechtstreekse verkiezing van het Europees Parlement (uit 1976 ) onverkiesbaar maakt;

3.  verzoekt de lidstaten en de politieke partijen aan te sturen op een hoger percentage vrouwen op de kandidatenlijsten en zich er zoveel mogelijk voor in te zetten dat gelijke vertegenwoordiging in de op te stellen lijsten gewaarborgd is;

4.  dringt er bij de lidstaten en de politieke partijen op aan erop toe te zien dat de namen – en, in voorkomend geval, de emblemen – van de Europese politieke partijen op de stembiljetten staan;

5.  verzoekt de Europese politieke partijen hun kandidaten voor het voorzitterschap van de Commissie tijdig vóór de verkiezingen voor te dragen, zodat zij op een zinvolle manier een Europa-brede campagne kunnen voeren die zich concentreert op Europese vraagstukken en gebaseerd is op hun eigen partijplatform en op het programma en van de kandidaat die zij voordragen voor het voorzitterschap van de Commissie;

6.  dringt erop aan dat de politieke partijen op alle niveaus democratische en transparante procedures vaststellen voor de selectie van hun kandidaten voor het Europees Parlement en voor het voorzitterschap van de Commissie;

7.  verzoekt de nationale politieke partijen om de burgers voor en tijdens de verkiezingscampagne in te lichten over hun banden met een Europese politieke partij en over hun steun aan de kandidaat van die partij voor het voorzitterschap van de Commissie en aan zijn of haar politieke programma;

8.  spoort de lidstaten ertoe aan de Europese politieke partijen in staat te stellen hun programma via de media te presenteren;

9.  spoort de Europese politieke partijen ertoe aan verschillende publieke debatten tussen de voorgedragen kandidaten voor het voorzitterschap van de Commissie te organiseren;

10.  beveelt aan dat de lidstaten alle nodige stappen ondernemen om daadwerkelijk uitvoering te geven aan de overeengekomen maatregelen om burgers bij te staan die wensen hun stem uit te brengen of zich kandidaat te stellen in een andere dan hun eigen lidstaat;

11.  verzoekt de lidstaten als reactie op de dalende opkomstcijfers een campagne te lanceren om mensen naar de stembus te krijgen;

12.  spoort de nationale politieke partijen ertoe aan op hun kieslijsten ook EU-burgers op te nemen die wonen in een andere dan hun eigen lidstaat;

13.  dringt er op grond van artikel 10, lid 2, van de Akte betreffende de rechtstreekse verkiezing van het Europees Parlement op aan dat er in geen enkele lidstaat een officiële uitslag wordt bekendgemaakt voor de sluiting van de stembussen in de lidstaat waar de kiezers op zondag 25 mei 2014 als laatsten hun stem hebben uitgebracht;

14.  pleit ervoor dat er tijdig vóór de verkiezingen in onderling overleg nadere afspraken tussen het Parlement en de Europese Raad worden gemaakt omtrent de verkiezing van de nieuwe voorzitter van de Commissie;

15.  verwacht in dit verband dat de kandidaat-Commissievoorzitter die wordt voorgedragen door de Europese politieke partij met de meeste zetels in het Parlement als eerste in aanmerking zal worden genomen, zodat kan worden nagegaan of hij of zij in staat zal zijn zich te verzekeren van de voor de absolute meerderheid in het Parlement vereiste steun;

16.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad, de Raad, de Commissie, de parlementen van de lidstaten, alsmede aan de Europese politieke partijen.

(1) Besluit van de Raad 76/787/EGKS, EEG, Euratom (PB L 278 van 8.10.1976, blz. 1), zoals gewijzigd bij Besluit van de Raad 93/81/Euratom, EGKS, EEG (PB L 33 van 9.2.1993, blz. 15) en bij Besluit van de Raad 2002/772/EG, Euratom (PB L 283 van 21.10.2002, blz. 1).
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0462.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0082.


Wapenuitvoer: uitvoering van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad
PDF 122kWORD 42k
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over wapenuitvoer: uitvoering van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad (2013/2657(RSP))
P7_TA(2013)0324RC-B7-0260/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien het Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie(1),

–  gezien de huidige procedure voor de evaluatie van het gemeenschappelijk standpunt in de Groep export van conventionele wapens van de Raad van de Europese Unie (COARM) dat overeenkomstig artikel 15 drie jaar na de vaststelling ervan moet worden geëvalueerd,

–  gezien Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap(2),

–  gezien Gemeenschappelijk Optreden 2002/589/GBVB van de Raad van 12 juli 2002 inzake de bijdrage van de Europese Unie aan de bestrijding van de destabiliserende accumulatie en verspreiding van handvuurwapens en lichte wapens en tot intrekking van Gemeenschappelijk Optreden 1999/34/GBVB(3), en de strategie van de EU in de strijd tegen de illegale verzameling van en handel in handvuurwapens en lichte wapens (SALW) en hun munitie, dat op 15 en 16 december 2005 door de Europese Raad is goedgekeurd(4),

–  gezien het dertiende(5) en veertiende(6) jaarverslag van de Groep export van conventionele wapens van de Raad van de Europese Unie (COARM),

–  gezien het internationale Wapenhandelsverdrag (ATT) van de VN, waarin bindende gemeenschappelijke normen voor de wereldwijde handel in conventionele wapens zijn vastgelegd,

–  gezien zijn resolutie van 13 juni 2012 over de onderhandelingen over het wapenhandelsverdrag van de Verenigde Naties(7),

–  gezien artikel 42 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 346 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 110, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat wapenuitvoer niet alleen een weerslag heeft op de veiligheid maar ook op de ontwikkeling, en dat derhalve het controlebeleid van de Europese Unie met betrekking tot de uitvoer van militaire technologie en goederen moet worden aangescherpt;

B.  overwegende dat Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB een juridisch bindend kader vormt waarin acht criteria worden genoemd, bij niet-vervulling waarvan een exportvergunning moet worden geweigerd (criteria 1-4) of zulke weigering op zijn minst in overweging moet worden genomen (criteria 5-8);

C.  overwegende dat overeenkomstig artikel 3 van het gemeenschappelijk standpunt in deze acht criteria slechts minimumnormen worden vastgesteld en dat de lidstaten restrictievere wapenbeheersingsmaatregelen mogen treffen; overwegende dat de verantwoordelijkheid voor het nemen van besluiten over het al dan niet afgeven van wapenexportvergunningen in overeenstemming met de criteria steeds bij de afzonderlijke lidstaten ligt;

D.  overwegende dat in artikel 10 van het gemeenschappelijk standpunt duidelijk wordt bepaald dat de lidstaten, waar dat passend is, ook rekening mogen houden met het effect van de voorgestelde uitvoer op hun economische, sociale, commerciële en industriële belangen, en overwegende dat deze factoren geen afbreuk mogen doen aan de toepassing van deze acht criteria;

E.  overwegende dat de landen van de Europese Unie volgens gegevens van het Stockholm International Peace Research Institute (SIPRI) tezamen 's werelds op een na grootste wapenexporteur zijn, net na VS, en dat van deze wapenexport een steeds groter aandeel geleverd wordt aan landen buiten de Europese Unie;

F.  overwegende dat de belangrijkste bestemmingen buiten de EU voor wapens vanuit de lidstaten het Midden-Oosten, Noord-Amerika en Azië zijn; overwegende dat de meeste wapens worden uitgevoerd naar de landen Saoedi-Arabië, de Verenigde Staten en de Verenigde Arabische Emiraten;

G.  overwegende dat de Europese industrie de afnemende vraag in Europa naar defensiemateriaal poogt te compenseren door toegang te winnen naar de markten van derde landen, en dat dit door veel politici en politieke partijen wordt gesteund als bijdrage om de Europese defensie-industrie, de technologische knowhow en de leveringszekerheid te versterken en de paraatheid te verhogen; overwegende dat O&O in de defensie-industrie een aanzienlijk doorwerkingseffect heeft in de vorm van een groot aantal civiele toepassingen;

H.  overwegende dat de lidstaten al veel overeenstemming hebben bereikt over de toepassing en de interpretatie van de acht criteria van het gemeenschappelijk standpunt, met name dank zij de gids voor de gebruiker van het gemeenschappelijk standpunt, die is opgesteld door COARM, en waarin gedetailleerd wordt aangegeven hoe de criteria het best kunnen worden toegepast;

1.  acht het zeer toe te juichen dat de Europese Unie als wereldwijde primeur een bindend juridisch kader heeft dat een betere controle op wapenuitvoer mogelijk maakt, ook naar crisisgebieden en landen met een twijfelachtige mensenrechtenreputatie, en noemt het in dit verband verheugend dat Europese en niet-Europese derde landen zich hebben aangesloten bij het controlesysteem voor wapenuitvoer op basis van het gemeenschappelijk standpunt; wijst er echter op dat de acht criteria in de afzonderlijke lidstaten van de EU niet overal even strikt worden toegepast en geïnterpreteerd; dringt daarom aan op een meer uniforme interpretatie en uitvoering van het gemeenschappelijke standpunt met al zijn verplichtingen, en betreurt dat de EU nog altijd geen gemeenschappelijk beleid kent inzake wapenoverdrachten naar derde landen;

2.  is van mening dat het GBVB en het gemeenschappelijk standpunt met elkaar in overeenstemming moeten zijn; is van mening dat de lidstaten en de hoge vertegenwoordiger voor het buitenlands en veiligheidsbeleid tot taak hebben om de samenhang van het gemeenschappelijk standpunt en het buitenlands beleid te waarborgen;

3.  benadrukt dat de lidstaten het recht hebben te handelen in overeenstemming met hun nationale beleid, met volledige inachtneming van het internationaal recht en internationale overeenkomsten, en gezamenlijk overeengekomen regels en criteria, welke inachtneming volgens nationale regelgeving moet worden gecontroleerd;

4.  is van mening dat het Europees Parlement en de nationale parlementen of specifieke parlementaire organen daadwerkelijke controle moeten uitoefenen op de toepassing en de handhaving van de overeengekomen normen van het gemeenschappelijk standpunt op nationaal en Europees niveau, en op de invoering van een transparant en verantwoordingsplichtig controlesysteem;

5.  is van mening dat de tekst in de gids voor de gebruiker nauwkeuriger moet worden en meer eenduidig, en dat de gids steeds moet worden bijgewerkt als dat nodig is;

6.  pleit voor een betere toepassing van de criteria van Gemeenschappelijk Standpunt alvorens nieuwe criteria worden voorgesteld;

7.  waardeert de eensgezinde en consistente wijze waarop de EU-lidstaten steun verlenen aan het internationale proces tot vaststelling van bindende regels voor de internationale wapenhandel; dringt er bij de EU en de lidstaten op aan, hun inspanningen toe te spitsen op de landen die niet willen toetreden tot internationale overeenkomsten;

8.  wijst erop dat de jaarverslagen van COARM ervoor hebben gezorgd dat de wapenexport van de lidstaten transparanter is; betreurt echter dat de gegevens onvolledig en verschillend van aard zijn vanwege de uiteenlopende gegevensverzamelings- en indieningsprocedures van de afzonderlijke lidstaten; herinnert de lidstaten eraan dat zij aan COARM jaarlijks alle informatie dienen te verstrekken betreffende hun wapenhandel, zoals overeengekomen en vastgelegd in het gemeenschappelijk standpunt;

9.  vraagt om een analyse van de implementatie van het gemeenschappelijk standpunt in de nationale systemen; is van mening dat de capaciteit van COARM om de controle van de wapenuitvoer te analyseren moet worden versterkt;

10.  is van mening dat het gemeenschappelijk standpunt moet worden aangevuld met een regelmatig bijgewerkte en openbaar toegankelijke lijst met informatie over de mate waarin wapenuitvoer naar bepaalde ontvangende landen al dan niet in overeenstemming is met de acht criteria;

11.  is van mening dat een verbeterd systeem moet worden opgezet voor geregelde uitwisseling van actuele informatie tussen de lidstaten inzake de verkoop van wapens aan landen waartegen voorheen een embargo gold;

12.  verzoekt om een jaarlijks debat in het Parlement en om de opstelling van jaarverslagen over de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk standpunt, teneinde een passend niveau van parlementaire controle en transparantie op Europees niveau te waarborgen;

13.  noemt het verheugend dat onder auspiciën van de Verenigde Naties een juridisch bindend Wapenhandelsverdrag (ATT) inzake de internationale handel in conventionele wapens is ondertekend, waarmee een doeltreffend controlesysteem voor de internationale wapenhandel tot stand is gekomen met een grotere transparantie en controleerbaarheid, en waarbij uiterst strenge internationale normen zijn vastgesteld, zodat het onverantwoordelijk en illegaal gebruik van conventionele wapens steeds moeilijker wordt; wijst op de eensgezinde en consistente wijze waarop de EU en haar lidstaten steun verlenen aan het internationale proces tot vaststelling van bindende regels voor de internationale wapenhandel;

14.  benadrukt het belang van een doeltreffende en geloofwaardige uitvoering van het ATT, en spoort de lidstaten aan hun internationale inspanningen te richten op het nastreven van universele ondertekening en vroegtijdige inwerkingtreding;

15.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.

(1) PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99.
(2) PB L 146 van 10.6.2009, blz. 1.
(3) PB L 191 van 19.7.2002, blz. 1.
(4) Raad van de Europese Unie , 05319/2006, 13.1.2006.
(5) PB C 382 van 30.12.2011, blz. 1.
(6) PB C 386 van 14.12.2012, blz. 1.
(7) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0251.


Opening van onderhandelingen over een plurilaterale dienstenovereenkomst
PDF 132kWORD 53k
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over de opening van onderhandelingen over een plurilaterale dienstenovereenkomst (2013/2583(RSP))
P7_TA(2013)0325B7-0314/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn vorige verslag over diensten, met name zijn resolutie van 4 september 2008 over de handel in diensten(1),

–  gezien zijn vorige resoluties over de stand van de ontwikkelingsagenda van Doha en over de toekomst van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), met name zijn resoluties van 16 december 2009 over de vooruitzichten van de ontwikkelingsagenda van Doha naar aanleiding van de zevende WTO-ministersconferentie(2) en van 14 september 2011 over de stand van de onderhandelingen over de ontwikkelingsagenda van Doha(3),

–  gezien zijn resolutie van 13 december 2011 over handels- en investeringsbelemmeringen(4),

–  gezien Protocol nr. 26 bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, betreffende de diensten van algemeen belang, en het Handvest van de grondrechten,

–  gezien de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (GATS) die op 1 januari 1995 in werking is getreden; gezien zijn resolutie van 12 maart 2003 over de Algemene Overeenkomst betreffende Handel en Diensten (GATS) in het kader van de WTO, met inbegrip van de culturele verscheidenheid(5),

–  gezien de ontwerp-onderhandelingsrichtsnoeren voor een plurilaterale overeenkomst inzake de handel in diensten, die de Commissie op 15 februari 2013 heeft ingediend,

–  gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Handel, groei en wereldvraagstukken – Handelsbeleid als kernelement van de Europa 2020-strategie"(6),

–  gezien het verslag van de Commissie aan de Europese Raad met als titel "Verslag over handels- en investeringsbelemmeringen 2012"(7),

–  gezien het verslag van 21 april 2011 van de voorzitter van de Raad voor de Handel in Diensten van de WTO, ambassadeur Fernando de Mateo, aan zijn Comité voor Handelsbesprekingen betreffende de bijzondere onderhandelingssessie over de handel in diensten(8),

–  gezien de verklaring van de groep "Really Good Friends of Services" (RGF) van 5 juli 2012,

–  gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat diensten goed zijn voor bijna drie kwart van het bbp en de werkgelegenheid in de EU en van cruciaal belang zijn om de concurrentiepositie van de EU te behouden en versterken;

B.  overwegende dat in 2011 28% van de uitvoer van de EU en meer dan de helft van de directe buitenlandse investeringen van de EU in derde landen uit diensten bestonden;

C.  overwegende dat de EU, als de grootste exporteur van diensten wereldwijd, een belangrijke rol speelt op het gebied van de handel in diensten en in 2011 goed was voor 25,65% van de totale dienstenuitvoer wereldwijd;

D.  overwegende dat alle landen in de gelegenheid moeten zijn om in het algemeen belang openbare diensten te ontwikkelen, te behouden en te reguleren;

E.  overwegende dat 129 WTO-leden verbintenissen zijn aangegaan in het kader van de GATS, maar dat het merendeel van deze landen dat niet in alle sectoren heeft gedaan;

F.  overwegende dat de huidige economische en financiële situatie eens temeer heeft aangetoond welke fundamentele rol de publieke diensten in de Europese Unie vervullen; overwegende dat deze diensten op gebieden zoals gezondheidszorg, zorg voor kinderen en ouderen, hulp voor personen met een beperking en sociale huisvesting een essentieel vangnet voor de burgers vormen en de sociale cohesie helpen bevorderen; overwegende dat publieke diensten op het gebied van onderwijs, opleiding en werkgelegenheid een cruciale rol vervullen in de agenda voor groei en werkgelegenheid;

G.  overwegende dat ten tijde van de zesde WTO-ministersconferentie in 2005 in Hong Kong amper dertig landen nieuwe dienstenoffertes hebben ingediend, en dat sinds juli 2008 nauwelijks vooruitgang is geboekt op het gebied van de multilaterale onderhandelingen over diensten;

H.  overwegende dat tijdens de nasleep van de economische crisis van 2008 en 2009 nieuwe protectionistische maatregelen zijn ingevoerd om de handel in diensten te beperken;

I.  overwegende dat de leden van de RGF-groep in 2012 voorbereidende gesprekken hebben gevoerd over de vorm en opzet van een overeenkomst inzake de handel in diensten;

J.  overwegende dat de 21 WTO-leden(9) die met de EU onderhandelen grotendeels OESO-landen zijn, 70% van de wereldwijde grensoverschrijdende handel in diensten vertegenwoordigen (zonder de handel in diensten binnen de EU in aanmerking te nemen) en goed zijn voor 58% van de EU-handel in commerciële diensten; overwegende dat tot op heden geen enkel BRICS-land, ASEAN-land (Associatie van Zuidoost-Aziatische landen) of land uit Afrika, het Caribisch gebied of het gebied van de Stille Oceaan partij is bij deze onderhandelingen;

K.  overwegende dat de Commissie op 15 februari 2013 ontwerprichtsnoeren voor de onderhandelingen heeft ingediend bij de Raad en op 18 maart 2013 een mandaat heeft ontvangen om deel te nemen aan de onderhandelingen over een overeenkomst inzake de handel in diensten;

1.  is van mening dat het door de WTO belichaamde multilaterale handelsstelsel nog steeds het doeltreffendste kader is om tot een open en eerlijke wereldhandel te komen; deelt echter het standpunt dat er, gezien de impasse die tijdens de achtste WTO-ministersconferentie in december 2011 werd vastgesteld, nieuwe bilaterale en plurilaterale initiatieven nodig waren om een nieuwe impuls te geven aan de handelsbesprekingen in Genève; benadrukt evenwel dat alle nieuwe initiatieven in het WTO-kader verankerd moeten blijven;

2.  betreurt dat er sinds de start van de Doha-ronde maar weinig aandacht is geschonken aan de handel in diensten; benadrukt dat diensten in de 21e eeuw de ruggengraat van de economie en de handel vormen, daar de opkomst van wereldwijde waardeketens op dienstverlening berust; beklemtoont dat diensten van algemeen belang cruciaal zijn om te voorzien in een essentieel veiligheidsnet voor de burgers en om de sociale cohesie op lokaal, regionaal, nationaal en EU-niveau te bevorderen;

3.  betreurt dat de GATS-lijsten van de WTO-leden gedateerd zijn en geen waarheidsgetrouw beeld geven van het daadwerkelijke niveau van belemmeringen voor de handel in diensten in deze landen, en dan met name die welke een aanzienlijke autonome liberalisering hebben ondernomen; betreurt eveneens dat er nog altijd sprake is van onduidelijkheid en grote verschillen tussen de WTO-leden wat betreft hun niveau van liberalisering en de naleving van hun verbintenissen op het gebied van de handel in diensten;

4.  juicht toe dat de onderhandelingen over een overeenkomst inzake de handel in diensten zijn geopend en dat de EU vanaf het begin aan deze besprekingen deelneemt om haar belangen te behartigen en haar standpunten over de vorm en opzet van de overeenkomst te verdedigen; is van mening dat de deelname van de EU kan zorgen voor meer samenhang tussen de overeenkomst inzake de handel in diensten en het multilaterale stelsel, en eraan kan bijdragen dat passend parlementair toezicht op het onderhandelingsproces wordt gewaarborgd;

5.  betreurt dat de Raad een mandaat heeft verleend zonder rekening te houden met het standpunt van het Parlement;

6.  herinnert de Commissie aan haar verplichting om het Parlement onverwijld en volledig op de hoogte te houden gedurende alle stadia van de onderhandelingen (voorafgaand aan en na afloop van onderhandelingsronden);

7.  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de onderhandelingen over een overeenkomst inzake handel in diensten overeenkomstig de WTO-regels inzake transparantie verlopen en dat alle WTO-leden tijdig volledige opening van zaken krijgen;

8.  meent dat er nog geen kritische massa is bereikt om de voordelen van de toekomstige overeenkomst inzake de handel in diensten te kunnen uitbreiden tot alle WTO-leden, en is dientengevolge van oordeel dat de GATS-clausule van de meest begunstigde natie(10) niet op deze overeenkomst van toepassing moet zijn;

9.  merkt echter bezorgd op dat zich onder de onderhandelende partijen (met uitzondering van Turkije) geen opkomende economieën bevinden, met name de BRICS, terwijl in deze economieën de handel en investeringen in diensten de meeste groei vertonen, en de belemmeringen – met name voor buitenlandse investeringen – er het grootst zijn; nodigt daarom China en andere opkomende economieën uit aan de onderhandelingen deel te nemen;

10.  is van mening dat het feit dat andere landen, met inbegrip van opkomende economieën, aan deze besprekingen kunnen deelnemen niet mag leiden tot een minder ambitieuze overeenkomst, aangezien slechts een hoog niveau van liberalisering en van gelijke handhaving deze landen zou kunnen overhalen zich bij de onderhandelingen aan te sluiten;

11.  beveelt aan dat de toekomstige overeenkomst inzake de handel in diensten dezelfde vorm en opzet krijgt als de GATS, met inbegrip van de positieve lijst van verbintenissen en de in de GATS opgenomen fundamentele definities en grondbeginselen en de regels op het gebied van nationale behandeling, markttoegang en handhaving, zodat de overeenkomst multilateraal kan worden;

12.  verzoekt de Commissie met klem een startvoorstel uit te werken dat niet veel afwijkt van haar laatste voorstel voor de GATS-lijst, en de volgende doelstellingen voor ogen te houden bij het onderhandelen over de regels voor markttoegang:

   zorgen voor gelijkere concurrentievoorwaarden door ongelijkheden in de GATS-verbintenissen wat betreft partijen, sectoren en vormen recht te trekken;
   zich inzetten voor een ambitieuze agenda voor de offensieve belangen van de EU, met name wat betreft zakelijke diensten, ICT-diensten, financiële en juridische diensten, elektronische handel, zee- en luchtvervoersdiensten, milieudiensten, toerisme en de bouw; de belangen van de EU op de markten van derde landen verdedigen en in de overeenkomst inzake de handel in diensten de prudentiële uitzonderingsbepaling van de GATS opnemen, op grond waarvan deelnemende landen gerechtigd zijn op nationaal niveau financiële markten en producten te reguleren voor prudentiële doeleinden; vragen om de prudentiële uitzonderingsbepaling van de GATS voor financiële diensten in de overeenkomst inzake de handel in diensten op te nemen zodat de partijen bij de overeenkomst gerechtigd zijn maatregelen voor prudentiële doeleinden te treffen, onverminderd andere bepalingen van de overeenkomst;
   opkomen voor in Europa gevoelige onderwerpen met betrekking tot openbare diensten en diensten van algemeen belang (zoals bepaald in de EU-Verdragen) – op het gebied van openbaar onderwijs, volksgezondheid, watervoorziening en afvalbeheer – en net als in het kader van de GATS en bilaterale vrijhandelsovereenkomsten verbintenissen met betrekking tot audiovisuele of culturele diensten blijven weigeren;
   afspraken en regels inzake financiële diensten verhinderen die strijdig zijn met de recente maatregelen om de financiële markten en producten te reguleren;
   een voorzichtige aanpak volgen ten aanzien van voorstellen in het kader van dienstverleningsvorm 4, wetende dat de EU offensief belang heeft bij hooggekwalificeerde arbeidskrachten en dat de EU zich er in de eerste plaats voor moet inzetten dat bij tijdelijke migratie in het kader van dientsverleningsvorm 4 de nationale arbeidswetgeving, sociale rechten en collectieve overeenkomsten nageleefd worden en dat het partijen, evenals bij de GATS, vrijstaat om maatregelen te nemen ter regulering van het inreizen van natuurlijke personen, mits die maatregelen de voordelen die uit de afspraken tussen partijen voortvloeien niet ongedaan maken;
   een neutraal standpunt innemen ten opzichte van de publieke of particuliere aard van de marktdeelnemers die onder de verbintenissen vallen;
   waarborgen dat een versoepeling van de gegevensstromen volledig in overeenstemming is met het acquis communautaire op het gebied van bescherming van de privacy en persoonsgegevens;

13.  merkt op dat de EU reeds bilaterale handelsovereenkomsten heeft gesloten of aan het bedingen is met enkele partners bij de onderhandelingen over de overeenkomst inzake de handel in diensten (waaronder Japan en binnenkort de VS) die veelomvattende dienstenhoofdstukken bevatten waarin landspecifieke bilaterale kwesties beter worden benaderd; is van oordeel dat, wat markttoegang betreft, de EU zich bij deze onderhandelingen moet richten op de andere partners (zoals Australië, Nieuw-Zeeland, Mexico, Taiwan en Turkije);

14.  benadrukt dat de opname van het "standstill"- en het "ratchet"-beginsel in de lijsten de toezeggingen van de partijen met betrekking tot de huidige niveaus bindend zou moeten maken en tot verdere geleidelijke openstelling zou moeten leiden;

15.  meent dat de overeenkomst inzake de handel in diensten strengere regels moet omvatten met betrekking tot transparantie, mededinging, vergunningseisen en sectorspecifieke bepalingen, ongeacht het recht van landen om naar behoren gerechtvaardigde regelgeving op grond van overheidsbeleid aan te nemen(11);

16.  acht het van cruciaal belang dat de Unie en haar lidstaten binnen het kader van hun wetgeving, normen en overeenkomsten de mogelijkheid behouden hun cultureel en audiovisueel beleid te handhaven en verder te ontwikkelen; is daarom ingenomen met het feit dat de Raad culturele en audiovisuele diensten van het onderhandelingsmandaat heeft uitgesloten;

17.  benadrukt dat deze onderhandelingen een goede gelegenheid vormen voor het verbeteren van de regelgeving voor openbare aanbestedingen(12) en subsidies(13) voor diensten, een terrein waarop bij de GATS-onderhandelingen geen vooruitgang is geboekt;

18.  is van mening dat de overeenkomst inzake de handel in diensten een toetredingsclausule moet omvatten, alsook voorwaarden en procedures voor de uitbreiding van de overeenkomst tot alle WTO-leden, en een specifiek geschillenbeslechtingsmechanisme, zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheid om een beroep te doen op het algemene geschillenbeslechtingsmechanisme van de WTO;

19.  stelt vast dat het onderhandelingsmandaat van de EU door de Commissie voorgesteld en door de Raad goedgekeurd werd zonder een effectbeoordeling; verzoekt de Commissie met klem door te gaan met haar voornemen een duurzaamheidseffectbeoordeling op te stellen en beklemtoont dat zij daarbij met de belanghebbenden overleg moet plegen over sociale, ecologische en andere aandachtspunten; verlangt dat de Commissie de duurzaamheidseffectbeoordeling openbaar maakt teneinde de conclusies ervan mee te nemen in de onderhandelingen;

20.  beschouwt een tijdsschema van twee jaar voor het afronden van deze onderhandelingen als zeer ambitieus; benadrukt dat kwaliteit voor tijd gaat, en beklemtoont dat de onderhandelingen transparant moeten zijn en de nodige ruimte en tijd moeten bieden voor een publiek en parlementair debat op basis van correcte informatie;

21.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB C 295 E van 4.12.2009, blz. 67.
(2) PB C 286 E van 22.10.2010, blz. 1.
(3) PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 84.
(4) PB C 168 E van 14.6.2013, blz. 1.
(5) PB C 61 E van 10.3.2004, blz. 289.
(6) COM(2010)0612.
(7) COM(2012)0070.
(8) TN/S/36.
(9) Australië, Canada, Chili, China, Colombia, Costa Rica, Hong Kong, Israël, Japan, Korea, Mexico, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Pakistan, Panama, Paraguay, Peru, Zwitserland, Taiwan, Turkije en de Verenigde Staten.
(10) Artikel II van de GATS.
(11) Artikelen XIV en XIV bis van de GATS.
(12) Artikel XIII van de GATS.
(13) Artikel XV van de GATS.


Verhoging Noorse douanerechten op landbouwproducten
PDF 116kWORD 39k
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over de verhoging van de Noorse douanerechten op landbouwproducten (2013/2547(RSP))
P7_TA(2013)0326B7-0327/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 19 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER-overeenkomst),

–  gezien de sluiting van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen over aanvullende handelspreferenties voor landbouwproducten op grond van artikel 19 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (de bilaterale overeenkomst)(1),

–  gezien zijn standpunt van 13 september 2011 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Noorwegen over aanvullende handelspreferenties voor landbouwproducten op grond van artikel 19 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte(2),

–  gezien de brief van 9 maart 2011 van de minister van Handel en Industrie van Noorwegen aan de commissaris voor Interne Markt en Diensten betreffende de Akte voor de interne markt,

–  gezien de conclusies van de 38ste bijeenkomst van de EER-Raad van 26 november 2012,

–  gezien de vraag aan de Commissie over de "Aanzienlijke verhoging van de Noorse douanerechten op landbouwproducten" (O-000048/2013 – B7‑0210/2013),

–  gezien de artikelen 115, lid 5, en 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat in artikel 19 van de EER-overeenkomst is bepaald dat de overeenkomstsluitende partijen zich verplichten tot voortzetting van hun inspanningen met het oog op de geleidelijke liberalisering van de handel in landbouwproducten;

B.  overwegende dat de EER-overeenkomst voor Noorwegen de basis vormt voor gelijke toegang tot de interne markt en overwegende dat de partijen bij de overeenkomst ze als gunstig voor beide partijen hebben beoordeeld;

C.  overwegende dat de economische en politieke betrekkingen tussen de EU en Noorwegen in het algemeen uitstekend zijn; overwegende dat potentiële verschillen tussen de partijen middels een dialoog moeten worden aangepakt;

D.  overwegende dat in de bilaterale overeenkomst die sinds januari 2012 van kracht is, het preferentiële, wederkerige en tot wederzijds voordeel strekkende rechtskader voor handelspreferenties voor landbouwproducten, met inbegrip van vlees en zuivelproducten, is verlengd;

E.  overwegende dat de EU en het Koninkrijk Noorwegen de wederzijdse liberalisering van de handel in landbouwproducten via deze overeenkomst hebben uitgebreid, middels de vrijstelling van douanerechten, instelling van tariefcontingenten en beperking van invoerrechten voor een breed scala aan landbouwproducten;

F.  overwegende dat Europese exporteurs van bepaalde soorten kaas en van lamsvlees en rundvlees sinds 1 januari 2013 te maken hebben met ad-valoremrechten van respectievelijk 277%, 429% en 344% op de Noorse markt; overwegende dat aan deze maatregel een nieuw invoerrecht van 72% op hydrangea's (hortensia's) is voorafgegaan;

G.  overwegende dat deze maatregelen, die weliswaar in de Noorse WTO-lijst worden toegestaan, in strijd zijn met de letter en de geest van de bilaterale overeenkomst, met name artikel 10, waarin wordt bepaald dat de partijen maatregelen zullen nemen om ervoor te zorgen dat de voordelen die zij elkaar toekennen, niet door andere beperkende invoermaatregelen in gevaar worden gebracht;

H.  overwegende dat indicatoren voor economische groei, werkgelegenheid en inflatie niet aantonen dat de wereldwijde economische of financiële crisis negatieve gevolgen heeft voor de Noorse economie;

1.  betreurt de onlangs door de Noorse regering getroffen maatregelen, die protectionistisch lijken te zijn, een belemmering voor handel lijken te vormen en duidelijk in strijd lijken met de letter en de geest van de bilaterale overeenkomst;

2.  benadrukt dat de Noorse regering deze maatregelen heeft voorgesteld zonder voorafgaand overleg met haar Europese partners, dat passend zou zijn geweest in het kader van de sterke bilaterale betrekkingen die tussen de EU en Noorwegen bestaan;

3.  betwist de economische logica achter deze maatregelen, die handelsbeperkende gevolgen kunnen hebben, die nadelig zijn voor alle betrokken partijen en met name Noorse consumenten, en op lange termijn ook Noorse landbouwers; verzoekt de Commissie de mogelijke negatieve gevolgen van de hogere tarieven voor de exporteurs en landbouwers van de EU te onderzoeken;

4.  dringt er bij de Noorse regering en het Noorse parlement op aan de maatregelen in te trekken;

5.  verzoekt de Noorse regering en de Commissie kennis te nemen van de recente, ambitieuze maatregelen van IJsland om zijn handel in landbouwproducten met de Unie te liberaliseren; dringt er bij de Noorse regering op aan dit voorbeeld te volgen;

6.  verzoekt de Noorse regering een herziening van protocol nr. 3 bij de EER-overeenkomst betreffende handel in verwerkte landbouwproducten goed te keuren, teneinde te beoordelen of de rechten op de voormelde producten als eerlijk en gerechtvaardigd mogen worden beschouwd;

7.  verzoekt de Commissie onderhandelingen met de Noorse autoriteiten voort te zetten om toe te werken naar een wederzijds aanvaardbare oplossing betreffende invoer/uitvoer van landbouwproducten;

8.  verzoekt de Commissie aan te geven welke maatregelen zij voornemens is te treffen indien Noorwegen op zijn besluit weigert terug te komen, met name om zo nodig de werkgelegenheid en de productie in de landbouwsector in de EU te beschermen;

9.  verzoekt de Commissie te overwegen om in het geval van gebrekkige samenwerking verdere stappen te ondernemen met het oog op het doen intrekken van de maatregelen;

10.  herinnert eraan dat Noorwegen duidelijk kenbaar heeft gemaakt zich aan te sluiten bij de interne markt, in het bijzonder in het kader van recente initiatieven zoals de Akte voor de interne markt I en II; wijst erop dat de Noorse regering zelf heeft onderkend dat een doeltreffende interne markt als basis dient voor toekomstige groei en nieuwe banen, en dat de huidige crisis niet als excuus mag worden gebruikt om protectionistische en handelsverstorende maatregelen te nemen;

11.  spreekt de hoop uit dat Noorwegen een integraal deel van de interne markt blijft uitmaken en geen verdere desintegrerende unilaterale maatregelen doorvoert;

12.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, de Raad, de Noorse regering en het Noorse parlement en de instellingen van de Europese Economische Ruimte.

(1) PB L 327 van 9.12.2011, blz. 2.
(2) PB C 51 E van 22.2.2013, blz. 168.


Voltooiing van de digitale interne markt
PDF 250kWORD 83k
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over het voltooien van de digitale interne markt (2013/2655(RSP))
P7_TA(2013)0327B7-0331/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 3, lid 3, en artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–  gezien op de artikelen 9, 12, 14, 26, 114, lid 3, en 169 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming getiteld "Een nieuwe agenda voor het Europese consumentenbeleid", goedgekeurd op 25 april 2013 (A7-0163/2013),

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 23 april 2013 getiteld "E‑commerce Action plan 2012-2015 – State of play 2013" (SWD(2013)0153),

–  gezien het Scorebord van de interne 26 markt van de Commissie van 18 februari 2013,

–  gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 7 december 2012 getiteld "The Consumer Markets Scoreboard: Making markets work for consumers – achtste editie, Deel 2 – november 2012" (SWD(2012)0432),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 18 december 2012 getiteld "Over inhoud in de interne digitale markt" (COM(2012)0789),

–  gezien het verslag van de Commissie van 18 april 2013 aan het Europees Parlement en de Raad over de werking van het memorandum van overeenstemming over de internetverkoop van namaakgoederen (COM(2013)0209),

–  gezien zijn resolutie van 11 december 2012 inzake het voltooien van de digitale interne markt(1),

–  gezien zijn resoluties van 6 april 2011 over de interne markt voor Europeanen(2), over een interne markt voor ondernemingen en groei(3) en over governance en partnerschap op de interne markt(4),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 27 oktober 2010 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld "Naar een Single Market Act: Voor een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen – 50 voorstellen om beter samen te werken, te ondernemen en zaken te doen" (COM(2010)0608,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 oktober 2012 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's getiteld "Akte voor de interne markt II" (COM(2012)0573),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 13 april 2011 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld "Akte voor de interne markt: Twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen" (COM(2011)0206),

–  gezien het voorstel van de Commissie van 4 juni 2012 voor een verordening van het Europees Parlement en de betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt (COM(2012)0238),

–  gezien zijn resolutie van 22 mei 2012 over een strategie ter versterking van de rechten van de rechten van kwetsbare consumenten(5),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 22 mei 2012 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld "Een Europese consumentenagenda - Vertrouwen en groei stimuleren" (COM(2012)0225),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 2 mei 2012 getiteld "Europese Strategie voor een beter internet voor kinderen" (COM(2012)0196),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 20 april 2012 getiteld "Een strategie voor e-aanbesteding" (COM(2012)0179),

–  gezien het voorstel van de Commissie van 25 januari 2012 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (algemene verordening gegevensbescherming) (COM(2012)0011),

–  gezien het groenboek van de Commissie van 29 november 2012 getiteld "Een geïntegreerde markt van pakketbestellingen voor groei van de elektronische handel in de EU" (COM(2012)0698),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 11 januari 2012 getiteld "Een coherent kader voor een groter vertrouwen in de digitale eengemaakte markt voor elektronische handel en onlinediensten" (COM(2011)0942),

–  gezien zijn resolutie van 15 november 2011 inzake een nieuwe strategie voor consumentenbeleid(6),

–  gezien Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad(7),

–  gezien het voorstel van de Commissie van 9 november 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en van de Raad inzake een consumentenprogramma 2014-2020 (COM(2011)0707) en de bijbehorende documenten (SEC(2011)1320 en SEC(2011)1321),

–  gezien het voorstel van de Commissie van 3 december 2012 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegankelijkheid van de websites van overheidsinstanties (COM(2012)0721),

–  gezien zijn resolutie van 25 oktober 2011 over mobiliteit en inclusie van mensen met een handicap en de Europese strategie voor mensen met een handicap 2010-2020(8),

–  gezien het voorstel van de Commissie van 7 februari 2013 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende maatregelen om een hoog gemeenschappelijk niveau van netwerk- en informatiebeveiliging in de Unie te waarborgen (COM(2013)0048),

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 7 februari 2013 getiteld "Strategie voor cyberveiligheid van de Europese Unie: een open, veilige en beveiligde cyberruimte" (JOIN(2013)0001),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 27 september 2012 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's getiteld titel "Het aanboren van het potentieel van cloud computing in Europa" (COM(2012)0529),

–  gezien het voorstel van de Commissie van 14 november 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de Connecting Europe Facility (COM(2011)0665),

–  gezien zijn resolutie van 15 december 2010 over de gevolgen van adverteren voor het consumentengedrag(9),

–  gezien zijn resolutie van 21 september 2010 over de voltooiing van de interne markt voor e-handel(10),

–  gezien Richtlijn 2010/45/EU van de Raad van 13 juli 2010 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat de factureringsregels betreft(11),

–  gezien de arresten van het Europese Hof van Justitie inzake Google (Gevoegde Zaken C-236/08 tot C-238/08, arrest van 23 maart 2010) en BergSpechte (Zaak C-278/08, arrest van 25 maart 2010), die het begrip van 'de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker' definieert als de gemiddelde internetconsument,

–  gezien Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten)(12),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld "Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

–  gezien het verslag-Monti van 9 mei 2010 over een nieuwe strategie voor de interne markt,

–  gezien het analytisch verslag over de attitudes ten aanzien van grensoverschrijdende verkoop en de bescherming van de consumenten, in maart 2010 gepubliceerd door de Commissie in Flash Eurobarometer nr. 282,

–  gezien de 'Mystery shopping - Evaluatie van grensoverschrijdende e-handel binnen de EU', een studie die namens DG SANCO van de Commissie is uitgevoerd door YouGovPsychonomics en die op 20 oktober 2009 werd gepubliceerd,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 2 juli 2009 inzake de handhaving van het consumentenacquis (COM(2009)0330),

–  gezien het verslag van de Commissie van 2 juli 2009 inzake de toepassing van Besluit (EG) Nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en van de betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming) (COM(2009)0336),

–  gezien zijn resolutie van 13 januari 2009 over de omzetting, tenuitvoerlegging en handhaving van Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en Richtlijn 2006/114/EG inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame(13),

–  gezien Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(14),

–  gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat het aanboren van het volledige potentieel van de digitale interne markt van essentieel belang is om van de EU een meer concurrerende en dynamische kenniseconomie te maken, in het belang van zowel haar burgers, als haar bedrijfsleven; overwegende dat de EU nú moet handelen om haar concurrentievoorsprong in de wereld te handhaven, met name in sectoren met een groot groeipotentieel, zoals de internetplatform- en softwareapplicatie-industrie;

B.  overwegende dat een zo breed en zo groot mogelijke connectiviteit, die stoelt op een onbelemmerde toegang tot snelle breedbandinternetnetwerken en gelijke toegang tot internetdiensten voor alle burgers, en op de beschikbaarheid van spectrum voor draadloze breedbanddiensten, een conditio sine qua non is voor de ontwikkeling van de digitale interne markt; overwegende dat nieuwe technologische ontwikkelingen, zoals mobiele apparatuur en toepassingen, en nieuwe generaties mobiele normen, betrouwbare en snelle infrastructuurnetwerken behoeven om burgers en het bedrijfsleven daadwerkelijk van de voordelen daarvan te kunnen laten profiteren;

C.  overwegende dat "big data"-applicaties voor het concurrentievermogen van de economie van de Unie steeds belangrijker worden, met verwachte mondiale inkomsten van 16 miljard EUR en naar verwachting 4,4 miljoen extra banen in de hele wereld tussen nu en 2016;

D.  overwegende dat 'cloud computing' een groot economisch, sociaal en cultureel potentieel heeft wat kostenbesparingen, het delen van inhoud en informatie, méér concurrentievermogen, toegang tot informatie, innovatie en het scheppen van werkgelegenheid betreft; overwegende dat het aanbieden van een compleet pakket, via meerdere soorten apparatuur toegankelijke e-governmentdiensten van bijzonder groot belang is;

E.  overwegende dat de economie van de EU op dit moment significante structurele veranderingen ondergaat, die van invloed zijn op haar mondiale concurrentievermogen en haar arbeidsmarkten; overwegende dat in Jaarlijkse groeianalyse 2013 wordt aangedrongen op doortastend optreden om sneller nieuwe werkgelegenheid te creëren; overwegende dat dynamische en inclusieve arbeidsmarkten essentieel zijn voor het herstel en het concurrentievermogen van de economie van de EU;

F.  overwegen dat de sociale media, door gebruikers gegenereerde inhoud, de cultuur van het remixen en gebruikersparticipatie in de digitale economie een steeds voornamere rol spelen; overwegende dat de consument steeds meer geneigd is te betalen voor kwalitatief hoogwaardige professionele digitale inhoud, op voorwaarde dat deze betaalbaar en vanaf meerdere soorten apparatuur toegankelijk is, en over de grenzen heen kan worden meegenomen;

G.  overwegende dat de toegang tot inhoud tegen betaalbare prijzen en middels beveiligde en betrouwbare betalingsfaciliteiten het vertrouwen van de consument bij het afnemen van grensoverschrijdende diensten zou moeten doen toenemen;

H.  overwegende dat 99% van alle bedrijven in de EU kleine of middelgrote ondernemingen (kmo’s) zijn, die 85% van de werkgelegenheid in de EU vertegenwoordigen; overwegende dat kmo’s derhalve dé stuwende kracht van de EU-economie zijn, en het leeuwendeel van nieuwe rijkdom, nieuwe banen en groei, alsook van de innovatie- en O&O-inspanningen voor hun rekening nemen;

I.  overwegende dat de burgers van de EU als consumenten een prioritaire rol toekomt bij de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstelling van het creëren van slimme, duurzame en inclusieve groei, en overwegende dat in dit verband de rol van de consument als element in het economisch beleid van de Unie moet worden erkend; overwegende dat er een juist evenwicht tot stand moet worden gebracht tussen het aanzwengelen van het concurrentievermogen van het bedrijfsleven in de EU enerzijds en het beschermen van de belangen van de consument anderzijds;

J.  overwegende dat de versnippering van de digitale interne markt de keuzemogelijkheid van de consument in gevaar brengt; overwegende dat het belangrijk is het vertrouwen van de consument, zijn geloof in de markt en zijn kennis over zijn rechten te bevorderen, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan de kwetsbare consument; overwegende dat het in dit verband van essentieel belang is de consument in de EU betere bescherming te bieden tegen producten en diensten die een gevaar kunnen opleveren voor zijn gezondheid of veiligheid;

K.  overwegende dat bij de door de Commissie geïnitieerde EU-brede screening van websites die digitale inhoud (zoals games, video's en muziekdownloads) verkopen, gebleken is dat 75% daarvan zich niet aan de regels inzake consumentenbescherming houdt; overwegende dat Richtlijn 2011/83/EU de eerste wet op het gebied van consumentenrechten is die specifieke regels met betrekking tot digitale inhoud bevat; overwegende dat de Commissie moet worden aangemoedigd door te gaan met het integreren van dergelijke regels wanneer zij andere, reeds bestaande consumentenwetgeving actualiseert of wanneer zij nieuwe wetgeving op dit gebied voorstelt;

L.  overwegende dat 15% van de beroepsbevolking in de EU (85 miljoen mensen) functiebeperkingen of een handicap heeft; overwegende dat het aantal websites dat e-governmentdiensten aanbiedt en het aantal websites van overheidsinstellingen snel toenemen; overwegende dat de EU-markt voor aan toegang tot het web gerelateerde producten en diensten op twee miljard EUR wordt geschat; overwegende dat deze markt op dit moment nog sterk gefragmenteerd en onderontwikkeld is, hetgeen niet alleen slecht is voor de potentiële consumenten, maar ook voor de economie in het algemeen;

M.  overwegende dat 'de consument' geen homogene groep is, maar dat er wat digitaal alfabetisme, kennis van de consumentenrechten, assertiviteit en de bereidheid zijn recht te willen halen, grote verschillen zijn; overwegende dat bij het aanpakken van de digitale kloof ook aandacht moet worden besteed aan elementen als non-discriminatie en toegankelijkheid;

Het aanboren van het volledige potentieel van de digitale interne markt

1.  onderstreept dat het aanzwengelen van de interne markt via de dienstenrichtlijn en een digitale interne markt 800 miljard EUR(15) aan de EU-economie kan toevoegen, hetgeen neerkomt op bijna 4 200 EUR per huishouden(16); verzoekt de lidstaten en de Commissie de ontwikkeling van de digitale interne markt als politieke prioriteit te bestempelen en een holistische benadering en een ambitieuze strategie te ontwikkelen bestaande uit zowel wetgevings-, als politieke initiatieven, teneinde rekening te houden met de nieuwe ontwikkelingen, en de digitale interne markt aldus daadwerkelijk tot stand te brengen; onderstreept dat hiervoor politiek leiderschap, vastberadenheid, prioritisering en publieke financiering op EU-, nationaal en regionaal niveau nodig is; onderstreept met name het belang van sterk leiderschap van de kant van alle instellingen van de EU en van duidelijk politiek engagement van de kant van de lidstaten, teneinde te komen tot een volledige en doeltreffende implementatie en handhaving van richtlijnen en verordeningen met betrekking tot de interne markt;

2.  verzoekt de Commissie de bestaande obstakels voor de digitale interne markt zo snel mogelijk weg te nemen, waaronder door middel van een vereenvoudiging van het wettelijk btw-kader, het waarborgen van de toegang tot beveiligde pan-Europese elektronische betalingen, elektronische facturering en leveringsdiensten, en het herzien van de intellectuele-eigendomsrechten, teneinde de toegang tot legale digitale inhoud in de hele EU te bevorderen; onderstreept het belang van gelijkluidende regels voor het vrije verkeer van goederen en diensten, zowel fysiek, als digitaal;

3.  verzoekt de Commissie en de lidstaten de governance van de digitale interne markt te verbeteren, en te zorgen voor netneutraliteit en het doeltreffende en intelligente gebruik van ICT, teneinde de administratieve rompslomp voor burgers en het bedrijfsleven te verkleinen; verzoekt de Commissie de bestaande governance-instrumenten te verbeteren en een samenhangende benadering te ontwikkelen voor het bevorderen daarvan, met inbegrip van het informatiesysteem voor de interne markt (IMI), Solvit, Your Europe en het in het kader van de dienstenrichtlijn opgezette éénloketsysteem;

4.  onderstreept het belang van de Europese strategie voor "cloud computing", gezien het potentieel daarvan voor het concurrentievermogen van de EU, groei en nieuwe werkgelegenheid; onderstreept dat "cloud computing", doordat er minimale toetredingskosten en lage infrastructuurvereisten aan verbonden zijn, een kans inhoudt voor de Europese IT-sector, en in het bijzonder voor kmo’s, om op gebieden als outsourcing, nieuwe digitale diensten en datacentra het voortouw te nemen;

5.  erkent dat "big data" en kennis de brandstof van de EU-economie van de toekomst zijn; is verheugd over het voorstel voor een gegevensbeschermingspakket als een middel om voor meer vertrouwen en transparantie te zorgen; onderstreept dat rekening moet worden gehouden met de uitdagingen die ontstaan ten gevolge van de globalisering en het gebruik van nieuwe technologieën, en dat een gemoderniseerde EU-regeling voor gegevensbescherming de rechten van burgers moet vergroten, de EU tot voorloper en trendsetter op het gebied van gegevensbescherming moet maken, de interne markt moet versterken en in gelijke randvoorwaarden voor alle in de EU actieve bedrijven moet resulteren;

6.  onderstreept het belang van het aanmoedigen van nieuwe, kwalitatief hoogwaardige e-governmentdiensten door middel van het toepassen van innovatieve technologische oplossingen, zoals e-aanbesteding, waarmee het aanbieden van een compleet informatie- en dienstenpakket mogelijk wordt; wijst met klem op het belang van het voorstel van de Commissie voor een verordening inzake elektronische identificatie en elektronische vertrouwensdiensten, gezien de bijdrage daarvan aan de digitale interne markt middels de totstandbrenging van passende voorwaarden voor de wederzijdse erkenning van en een hoog niveau van beveiliging voor belangrijke "enablers" over grenzen heen, bijvoorbeeld door middel van elektronische identificatie, elektronische documenten, elektronische handtekeningen en elektronische leveringsdiensten, en voor interoperabele e-governmentdiensten in de hele EU;

7.  is van oordeel dat er aanvullende inspanningen nodig zijn met betrekking tot het hergebruik van informatie van de overheidssector en de bevordering van e-government;

8.  onderstreept het belang van het bevorderen van innovatie en van het investeren in e-vaardigheden; wijst nog eens op de cruciale rol die kmo’s spelen bij het bestrijden van de werkloosheid, met name die onder jongeren; dringt aan op een betere toegang tot financiering met middelen van programma’s zoals Horizon 2020 en COSME, en op de ontwikkeling van nieuwe instrumenten en garantieregelingen; wijst er nog eens met klem op dat het belangrijk is dat de EU haar mondiale voortrekkersrol op de gebieden mobiele technologie en slimme apparatuur terugverovert;

9.  hamert op het belang van het bevorderen van grootschalige investeringen in vaste en mobiele netwerken om de EU wat de mondiale technologische ontwikkeling betreft terug te brengen aan de kop van het peloton, en haar burgers en bedrijfsleven in staat te stellen ten volle te profiteren van de kansen van de digitale revolutie;

10.  betreurt het ten zeerste dat een groot aantal lidstaten de termijn van 1 januari 2013 voor het aan mobiele breedbanddiensten toewijzen van het digitale dividend, d.w.z. spectrum in de 800 MHz-band, zoals voorzien in het programma voor het radiospectrumbeleid, voorbij heeft laten gaan; onderstreept dat deze vertraging de introductie van 4G-netwerken in de EU heeft belemmerd; verzoekt de lidstaten derhalve met klem er alles aan te doen om te waarborgen dat de 800 MHz-band voor mobiele breedbanddiensten beschikbaar wordt gesteld, en vraagt de Commissie toe te zien op snelle implementatie;

11.  is verheugd over het voornemen van de Commissie om een nieuw voorstel voor een telecompakket voor te leggen, inclusief maatregelen gericht op het in de nabije toekomst afschaffen van de roamingtarieven, teneinde iets te doen aan de versnippering van de telecommarkt; onderstreept dat het belangrijk is wat de roamingtarieven betreft te kiezen voor een proactieve benadering, teneinde een daadwerkelijke digitale interne markt – d.w.z. ook betrekking hebbend op mobiele apparatuur - tot stand te brengen;

Investeren in menselijk kapitaal – het aanpakken van de vaardighedenkloof

12.  neemt er met bezorgdheid kennis van dat de arbeidsparticipatie in de EU daalt; vindt dat hernieuwd specifieke aandacht moet worden besteed aan het scheppen van werkgelegenheid in sectoren met een groot groeipotentieel, zoals de groene economie, gezondheidsdiensten en de ICT-sector; is van mening dat de totstandbrenging van een digitale interne markt een bijdrage kan leveren aan het aanpakken van de discrepanties tussen de lidstaten en regio’s op gebieden zoals werkgelegenheid, sociale insluiting en armoedebestrijding;

13.  onderstreept dat de digitale interne markt ertoe kan bijdragen dat mensen in een baan actief en gezond blijven terwijl ze ouder worden, en voor een beter evenwicht tussen werk en privéleven kan zorgen; onderstreept dat ICT-instrumenten ook voor duurzame, succesvolle gezondheidszorgsystemen kunnen zorgen;

14.  onderkent dat de Europese arbeidsmarkt een radicaal veranderingsproces doormaakt en dat nieuwe vaardigheden nodig zullen zijn voor de banen van morgen; verzoekt de lidstaten, onder andere door een goed gebruik van de EU-fondsen, zoals het Europees Sociaal Fonds, de noodzakelijke investeringen te doen in menselijk kapitaal en nieuwe, duurzame werkgelegenheid; verzoekt de Commissie en de lidstaten in het vlaggenschipinitiatief "nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen" prioriteit toe te kennen aan digitaal alfabetisme en e-vaardigheden;

15.  onderstreept dat het belangrijk is om met name bij kinderen en minderjarigen de media- en de digitale vaardigheden te verbeteren, teneinde tot een daadwerkelijke digitale interne markt te komen en het groeipotentieel van deze dynamische sectoren volledig te benutten; geeft aan dat het met name belangrijk is iets te doen aan het verwachte tekort aan ICT-specialisten; is blij met de "Grand Coalition for Digital Jobs" en wijst op het belang van het op elkaar laten aansluiten van ICT-opleidingen en hetgeen het bedrijfsleven nodig heeft;

16.  vindt het erg belangrijk dat meer gebruik wordt gemaakt van het Europees portaal voor beroepsmobiliteit (EURES); steunt het gebruik van EURES door de lidstaten, zowel als middel voor advies aan werkenden en werkzoekenden over het recht van vrij verkeer, alsook als werkgelegenheidsinstrument, met de nadruk op banenbemiddeling en de behoeften van de werkgevers, omdat het een bijdrage kan leveren aan herstel en langetermijngroei;

Veiligheid en consumentenvertrouwen

17.  is verheugd over de goedkeuring van de EU-code van onlinerechten; verzoekt de Commissie en de lidstaten deze code breed te verspreiden zodat hij het beoogde effect heeft;

18.  onderstreept dat de zich steeds sneller ontwikkelende elektronische handel van essentieel belang is voor de consument, aangezien deze tot meer keuzemogelijkheden leidt, in het bijzonder voor burgers in moeilijk bereikbare en verafgelegen gebieden, en voor burgers met een verminderde mobiliteit, die zonder de elektronische handel geen toegang tot een breed palet aan goederen en diensten zouden hebben;

19.  onderstreept dat het belangrijk is te zorgen voor volledige toegang tot de digitale interne markt voor alle consumenten, ongeacht hun woonplaats of nationaliteit; verzoekt de Commissie maatregelen te nemen ter bestrijding van de discriminatie van consumenten in de interne markt die ontstaat doordat ondernemingen bij grensoverschrijdende elektronische handel soms verzendrestricties hanteren;

20.  benadrukt dat consumentenvertrouwen onontbeerlijk is voor zowel de binnenlandse, als de grensoverschrijdende elektronische handel; is van oordeel dat bij elektronische handel de kwaliteit, de veiligheid, de traceerbaarheid en de echtheid van producten moet worden gewaarborgd, criminele of oneerlijke praktijken moeten worden voorkomen, en de regels inzake de bescherming van persoonsgegevens in acht moeten worden genomen;

21.  onderstreept de rol van de digitale interne markt bij het tot stand brengen van een veilige en goed functionerende interne markt voor goederen en diensten; geeft aan dat het in dit verband belangrijk is in het kader van de voorstellen voor algemene productveiligheid en markttoezicht doeltreffende en gecoördineerde risicomanagementsystemen te bevorderen;

22.  geeft met klem aan dat het belangrijk is snel uitvoering te geven aan de bepalingen van de richtlijn over onlinegeschillenbeslechting, en ervoor te zorgen dat de consument gemakkelijk toegang heeft tot deze regeling; vraagt de Commissie te zorgen voor voldoende financiering van de onlinegeschillenbeslechtingsregeling;

23.  onderstreept het belang van vertrouwensmerken voor de goede werking van de digitale interne markt, zowel voor het bedrijfsleven, als de consument; dringt aan op de goedkeuring van een Europese norm voor vertrouwensmerken – op basis van kwalitatief hoogwaardige normen – om bij te dragen aan consolidering van de EU-markt op dit gebied;

24.  verzoekt de Commissie EU-richtsnoeren voor minimumnormen voor het vergelijken van websites vast te stellen en daarbij in het bijzonder oog te hebben voor de kernbeginselen transparantie, onpartijdigheid, kwalitatief hoogwaardige informatie, doeltreffende verhaalmogelijkheden, volledigheid en gebruikersvriendelijkheid; is van mening dat het goed zou zijn naast deze richtsnoeren ook te zorgen voor een pan-Europees accrediteringssysteem, alsook voor doeltreffend toezicht en doeltreffende handhaving;

25.  verwacht van de Commissie dat zij bij de herziening van de richtlijn pakketreizen een alomvattende beoordeling maakt van de invloed van de elektronische handel en digitale markten op het consumentengedrag binnen de Europese toerismesector, en dat zij haar inspanningen gericht op het verbeteren van de kwaliteit, de inhoud en de betrouwbaarheid van de aan toeristen verstrekte informatie intensiveert;

26.  onderstreept dat reizigers in geautomatiseerde reserveringssystemen duidelijk een onderscheid moeten kunnen maken tussen niet-optionele operationele kosten in de reissom en optionele elementen, teneinde de prijzen bij boekingen via het internet transparanter te maken;

27.  verzoekt de Commissie streng toezicht uit te oefenen op en alles te doen wat in haar vermogen ligt om te zorgen voor de juiste implementatie van de belangrijkste bepalingen van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken als een pakket gemoderniseerde regels voor het bestrijden van oneerlijke commerciële praktijken, waaronder online, in het bijzonder het potentiële misbruik van de marktpositie op gebieden als reclame gebaseerd op gedrag ("behavioural advertising"), gepersonaliseerd prijsbeleid en internetzoekdiensten; is verheugd over de mededeling van de Commissie getiteld "Het beschermen van ondernemingen tegen misleidende marketingpraktijken en zorgen voor doeltreffende handhaving: Herziening van Richtlijn 2006/114/EG inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame" (COM(2012)0702);

28.  spoort de Commissie aan iets te doen aan oneerlijke voorwaarden in luchtvervoersovereenkomsten, te zorgen voor beter toezicht op websites en de nationale handhavingsinstanties op de hoogte te stellen van gevallen van verkeerde toepassing van de bestaande regels;

29.  verzoekt de Commissie gestandaardiseerde elektronische klachtenformulieren te ontwikkelen voor alle vervoersmodi en te zorgen voor richtsnoeren voor de snelle beslechting van geschillen middels vereenvoudigde procedures;

30.  beklemtoont de noodzaak te werken aan betrouwbare "cloud"-diensten; dringt aan op de invoering van duidelijke en transparente modelcontracten, waarbij aandacht moet worden besteed aan onderwerpen als de bewaring van gegevens na afloop van het contract, de openbaarmaking en integriteit van gegevens, gegevenslocatie en –transfer, de eigendom van gegevens en directe/indirecte aansprakelijkheid;

31.  wijst erop dat "cloud computing" een groot aantal juridische kwesties en uitdagingen met zich meebrengt, zoals problemen bij het vaststellen van de toepasselijke wetgeving, naleving en aansprakelijkheidskwesties, waarborgen betreffende de gegevensbescherming (inclusief het recht op privacy), de portabiliteit van gegevens en de handhaving van auteursrechten en andere intellectuele-eigendomsrechten; vindt het van essentieel belang dat de gevolgen van "cloud computing" op alle wetgevingsterreinen helder en voorspelbaar zijn;

32.  onderstreept het cruciale belang van de handhaving van de consumentenrechten bij onlinetransacties; wijst erop dat de door de Commissie gecoördineerde en door de bevoegde nationale autoriteiten gelijktijdig uitgevoerde EU-"sweeps" een nuttig instrument voor het uitoefenen van toezicht op de toepassing van de bestaande internemarktwetgeving in de lidstaten zijn gebleken, en spoort de Commissie aan mogelijkheden te creëren voor een bredere inzet van dit instrument en na te denken over het coördineren van het ook op andere gebieden (ook offline) inzetten van deze EU-"sweeps"; vraagt de Commissie het netwerk voor samenwerking op het gebied van consumentenbescherming te versterken;

33.  is van oordeel dat toegankelijke, betaalbare en kwalitatief hoogwaardige leveringsdiensten cruciaal zijn bij het online kopen van producten en dat deze het best tot stand kunnen worden gebracht middels een open en eerlijke concurrentie; stelt in dit verband vast dat veel consumenten huiverig zijn om online te kopen, met name grensoverschrijdend, vanwege de onzekerheden met betrekking tot de uiteindelijke levering, de kosten en/of de betrouwbaarheid; vindt het daarom goed dat de Commissie een publieke raadpleging heeft georganiseerd om eventuele tekortkomingen in kaart te brengen en passende maatregelen te nemen op een wijze die zowel het bedrijfsleven, als de consument in staat zal stellen daadwerkelijk volledig te profiteren van de digitale interne markt;

34.  verzoekt de Commissie een nieuw voorstel voor de richtlijn betalingsdiensten te presenteren, alsmede een wetgevingsvoorstel voor multilaterale afwikkelingsvergoedingen, teneinde te komen tot standaardisering en interoperabiliteit bij betalingen per kaart, via het internet of mobiel in de EU, en om iets te doen aan het probleem van niet-transparante en buitensporig hoge betalingsgerelateerde kosten;

35.  beklemtoont dat een hoog niveau van netwerk- en informatiebeveiliging van zeer groot belang is voor de goede werking van de interne markt en het vertrouwen van de consument in de digitale interne markt; wijst erop dat cybervaardigheden en het vermogen om op bedreigingen en aanvallen te reageren niet overal gelijk zijn in de EU, en dat er ook geen sprake is van een geharmoniseerde benadering van cyberveiligheid; dringt gezien de mondiale aard van het internet en de hoge mate van interconnectiviteit van de netwerk- en informatiesystemen in de EU aan op coördinatie van de inspanningen en nauwere samenwerking;

36.  onderstreept dat de toegankelijkheid van de websites van overheden en overheidsinstellingen een belangrijk onderdeel van de Digitale Agenda vormt, zowel met het oog op non-discriminatie, alsook omdat het ondernemerskansen creëert; vraagt de Commissie zich in de lopende onderhandelingen over dit onderwerp ambitieuzer te tonen en nu eindelijk met een wetgevingsinitiatief te komen in de vorm van een niet uitsluitend voor de publieke sector geldende Europese toegankelijkheidsakte;

Het tot stand brengen van een gunstig ondernemingsklimaat

37.  onderstreept dat het belangrijk is een gunstig klimaat voor digitaal zakendoen te ontwikkelen; is van oordeel dat het wettelijk kader voor btw moet worden vereenvoudigd en dat dubbele belastingheffing moet worden vermeden; verzoekt de lidstaten snel – d.w.z. tussen nu en 2015 - het kleinschalige éénloketsysteem voor telecommunicatie, televisie en elektronische diensten te ontwikkelen; verzoekt de Commissie het toepassingsgebied van het éénloketsysteem zo snel mogelijk uit te breiden tot andere goederen en diensten;

38.  vraagt de Commissie om verduidelijking van de toepassing van artikel 20, lid 2, van de dienstenrichtlijn, dat betrekking heeft op discriminatie van EU-consumenten op grond van woonplaats of nationaliteit, en met name duidelijk te maken welk soort zakelijke praktijken op basis van de richtlijn als ongerechtvaardigde discriminatie worden beschouwd; geeft aan dat het belangrijk is de achterliggende obstakels die bedrijven ervan weerhouden binnen de digitale interne markt te groeien, aan te pakken, waaronder de nog altijd bestaande wetgevingsverschillen en de juridische onzekerheid met betrekking tot de toepasselijkheid van de consumentenrechtenwetgeving die daar het gevolg van is;

39.  beschouwt het gemeenschappelijk Europees kooprecht als een belangrijk innoverend initiatief voor de consument en het bedrijfsleven in de interne markt; is van oordeel dat één enkel optioneel pakket pan-Europese regels met name voor de snel groeiende internetsector zeer nuttig zou zijn; denkt dat het voorstel ook interessant kan zijn voor "cloud computing" en digitale inhoud;

40.  verzoekt de Commissie door te gaan met het aan de nieuwe uitdagingen van de digitale interne markt aanpassen van het overeenkomstenrecht; is van oordeel dat met name flankerend werk aan voor de hele EU geldende standaardcontractclausules, die "off the shelf" voor het bedrijfsleven en de consument beschikbaar zijn, hier erg belangrijk is;

41.  verzoekt de Commissie de concurrentiesituatie in de digitale interne markt nauwlettend in de gaten te houden en eventuele gevallen van misbruik van een dominante positie zonder dralen aan te pakken; wijst erop dat het met name belangrijk is te zorgen voor een juiste toepassing van de richtsnoeren inzake selectieve distributieovereenkomsten en te waarborgen dat zij in de digitale context aansluiten bij hetgeen de markt vraagt;

42.  verzoekt de Commissie te werken aan betere toegang tot risicokapitaal en tot ICT-clusters, teneinde innovatieve precommerciële projecten beter mogelijk te maken en vroegtijdige innovatie in ICT-markten te bevorderen; onderstreept het potentieel van publiek-private partnerschappen en van de op stapel staande nieuwe regels inzake overheidsaankopen voor het tot stand brengen van vernieuwende partnerschappen; dringt erop aan snel instrumenten voor online-overheidsaankopen te ontwikkelen, teneinde gebruik te kunnen maken van de aangekondigde hervormingen van het systeem van overheidsaankopen;

43.  onderstreept het belang van netneutraliteit en van de mogelijkheid voor Europese kmo's in de ICT-sector om ongehinderd toegang tot de markt te krijgen; verzoekt de Commissie al het nodige te doen om in deze situatie verbetering aan te brengen; verzoekt de Commissie op zo kort mogelijke termijn een wetgevingsvoorstel te presenteren om de kosten van mobiele roaming in de EU verder te verlagen;

Aantrekkelijk legaal aanbod van digitale inhoud

44.  verzoekt de Commissie door te gaan met haar werk op het gebied van de wetgeving met betrekking tot intellectuele-eigendomsrechten, gericht op het tot stand brengen van een modern auteursrechtkader voor de digitale interne markt; verzoekt de Commissie de nodige maatregelen te nemen voor het stimuleren van de ontwikkeling van legale inhoud die in de hele digitale interne markt toegankelijk is; onderstreept dat een herziene regeling voor intellectuele-eigendomsrechten – teneinde te komen tot een concurrerende ICT-markt in de EU - moet stoelen op het bevorderen van innovatie, nieuwe dienstverleningsmodellen en door gebruikers gegenereerde en participatieve inhoud, in combinatie met waarborgen betreffende de bescherming van de houders van rechten en betreffende passende vergoedingen;

45.  stelt vast dat de EU reeds enige vooruitgang heeft geboekt bij het verkleinen van de impact van auteursrechtenterritorialiteit, in het bijzonder middels het voorstel van de Commissie voor een richtlijn inzake het collectieve beheer van rechten en multi-territoriale vergunningen in de onlinemuzieksector, dat zich op dit moment in de wetgevingsprocedure bevindt; vindt dat er behoefte is aan meer transparantie, betere governance en grotere controleerbaarheid van instellingen voor het collectief beheer van rechten; is van oordeel dat het voorstel voor een richtlijn zal leiden tot multiterritoriale vergunningen en vergunningen voor het onlinegebruik van rechten;

46.  onderstreept dat alle relevante maatschappelijke sectoren betrokken moeten worden bij de door de Commissie gestarte dialoog "Licences for Europe" en bij de herziening van het wettelijk kader voor intellectuele-eigendomsrechten; verzoekt de Commissie al het nodige te doen om te bewerkstelligen dat het maatschappelijk middenveld en de consumentenrechtenorganisaties op passende wijze zijn vertegenwoordigd; verzoekt de Commissie in 2014 een ambitieus strategisch antwoord te presenteren, met zowel praktische, marktgerichte oplossingen, als beleids- en, daar waar nodig, wetgevingscomponenten; verzoekt de Commissie het Parlement op de hoogte te houden van de resultaten van dit proces;

47.  verzoekt de Commissie voorstellen te doen voor maatregelen ter bevordering van het grensoverschrijdende 'verkeer' en de portabiliteit van audiovisuele inhoud, inclusief op platforms voor 'video on demand'; verzoekt de Commissie en de lidstaten maatregelen voor te stellen ter ondersteuning van de audiovisuele sector in de EU, teneinde de bestaande belemmeringen voor de digitale interne markt in deze sector te elimineren; is van oordeel dat dergelijke maatregelen gericht moeten zijn op het aanzwengelen van de vraag van de kant van de consumenten voor Europese films uit andere landen dan hun eigen land, op het faciliteren van grensoverschrijdende distributie, onder andere middels steun voor het ondertitelen en nasynchroniseren van audiovisuele werken, en op het reduceren van aan het beheer van de rechten gerelateerde transactiekosten;

48.  vindt het belangrijk diensten op het gebied van culturele en creatieve inhoud, en met name van audiovisuele werken en nieuwe platforms voor het over de grenzen heen aanbieden van inhoud, in de hele EU meer toegankelijk te maken, in het bijzonder voor ouderen en mensen met een handicap, teneinde de participatie in het maatschappelijke en culturele leven van de EU te bevorderen;

49.  onderstreept het belang van diensten of platforms op EU- en andere niveaus voor het bevorderen van de digitalisering van het cultureel erfgoed van en culturele inhoud in verband met de EU, alsook van de onlinetoegang daartoe;

50.  is verheugd over de groei van de markt voor elektronische boeken in Europa en is van oordeel dat dit belangrijke voordelen kan opleveren voor zowel de consument, als het bedrijfsleven; onderstreept dat het belangrijk is dat de consument bij het kopen van elektronische boeken over grenzen heen, platforms en apparaten geen obstakels in de weg worden gesteld; onderstreept het belang van de interoperabiliteit van de verschillende apparaten en systemen voor elektronische boeken;

51.  verzoekt de Commissie een voorstel te doen voor het op elkaar afstemmen van de btw-tarieven voor goederen en diensten van vergelijkbare aard; dringt in het licht van de overstap (in 2015) op het beginsel van het 'land van vestiging van de consument' aan op een dynamische definitie - op het niveau van de EU - van 'elektronische boeken', teneinde te zorgen voor juridische zekerheid;

52.  verzoekt de Commissie een voorstel te presenteren dat waarborgt dat de btw-tarieven op eerlijke wijze op creatieve, culturele, wetenschappelijke en educatieve inhoud worden toegepast, ongeacht de wijze waarop toegang tot deze inhoud wordt verkregen; is van mening dat de verlaagde btw-tarieven die gelden voor op fysieke wijze verspreide inhoud ook zouden moeten gelden voor hun digitale equivalent, hetgeen de aantrekkelijkheid van digitale platforms ten goede zou komen en stimulerend zou werken voor innovatieve diensten met betrekking tot inhoud en voor nieuwe manieren waarop gebruikers online toegang tot inhoud hebben;

53.  is verheugd over het voornemen van de Commissie om een concreet voorstel te presenteren met een verduidelijking en een heldere interpretatie van en advisering met betrekking tot de werking van opzeg- en actieprocedures;

Naar slimme en interoperabele mobiliteitsdiensten in de EU

54.  dringt aan op de verdere ontwikkeling van intelligente mobiliteitssystemen in het kader van door de EU gefinancierd onderzoek, zoals het luchtverkeersbeheersysteem van de toekomst (SESAR), het Europees beheersysteem voor het spoorverkeer (ERTMS) en spoorinformatiesystemen, systemen voor maritiem toezicht (SafeSeaNet), rivierinformatiediensten (RIS), intelligente vervoerssystemen (ITS) en interoperabele onderling gekoppelde oplossingen voor de volgende generatie multimodaal verkeersbeheer;

55.  onderstreept dat bij het TEN-T-netwerk sterk moet worden ingezet op informatietechnologie om de administratieve procedures te vereenvoudigen, goederen te kunnen traceren en de planning en verkeersstromen te optimaliseren;

De internationale dimensie van de digitale interne markt

56.  is van mening dat er meer mondiale samenwerking nodig is om in de toekomst de intellectuele-eigendomsrechten te handhaven en te moderniseren, wat essentieel is voor innovatie, werkgelegenheid en een open wereldhandel;

57.  is verheugd over de initiatieven die de Commissie recentelijk heeft genomen, maar hamert nog eens op de noodzaak van vervollediging van het regelsgevingskader voor de handhaving van auteursrechten in de digitale omgeving, en op het feit dat dat kader op de eisen van de tijd moet zijn toegesneden, zodat met onze handelspartners overeenkomsten kunnen worden gesloten op basis van moderne Europese wetgeving;

58.  merkt op dat de elektronische handel zich buiten de traditionele en gebruikelijke regelgevende kaders voor de handel heeft ontwikkeld; benadrukt het belang van een uitbreiding van de internationale samenwerking binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO), teneinde de ontwikkeling van de mondiale digitale markt te beschermen en te waarborgen; dringt aan op een herziening en actualisering van de huidige Informatietechnologieovereenkomst (ITO) binnen de WTO, en op het verkennen – door de EU - van de mogelijkheid van een internationale digitale economische overeenkomst (IDEA);

59.  beschouwt de beperking van de toegang van bedrijven uit de EU tot digitale markten en onlineconsumenten, ten gevolge van onder andere grootschalige staatscensuur of beperkte markttoegang voor Europese onlinedienstverleners in derde landen, een handelsbarrière; verzoekt de Commissie en de Raad in alle toekomstige handelsovereenkomsten, en met name die met bepalingen die invloed hebben op onlinediensten en onlinegemeenschappen van gebruikers die informatie delen, een vrijwaringsmechanisme op te nemen, teneinde te verzekeren dat ICT-bedrijven uit de EU niet door derden worden gedwongen om de toegang tot websites te beperken, door gebruikers gegenereerde inhoud te verwijderen of persoonlijke informatie, zoals persoonlijke IP-adressen, te verstrekken op een manier die in strijd is met de fundamentele rechten en vrijheden; verzoekt de Raad en de Commissie bovendien een strategie te ontwikkelen voor het aanvechten van maatregelen van derde landen die de toegang tot de globale onlinemarkten van bedrijven uit de EU beperken;

o
o   o

60.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0468.
(2) PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 59.
(3) PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 70.
(4) PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 51.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0209.
(6) PB C 153 E van 31.05.2013, blz. 25.
(7) PB L 304 van 22.11.2011, blz. 64.
(8) PB C 131 E van 8.5.2013, blz. 9.
(9) PB C 169 E van 15.6.2012, blz. 58.
(10) PB C 50 E van 21.2.2012, blz. 1.
(11) PB L 189 van 22.7.2010, blz. 1.
(12) PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1.
(13) PB C 46 E van 24.02.10, blz. 26.
(14) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.
(15) Brits Ministerie voor "Business Innovation and Skills", Economics Paper nr. 11: "The economic consequences for the UK and the EU of completing the Single Market", februari 2011.
(16) Brits Ministerie voor "Business Innovation and Skills", Economics Paper nr. 11: "The economic consequences for the UK and the EU of completing the Single Market", februari 2011, en gegevens van Eurostat over het bbp van de EU voor 2010 en het aantal huishoudens in de EU.


Toegang tot zorg voor kwetsbare groepen
PDF 312kWORD 87k
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over het effect van de crisis op de toegang tot zorg voor kwetsbare groepen (2013/2044(INI))
P7_TA(2013)0328A7-0221/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name artikel 3, lid 3, alsmede het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 9, 151, 153 en 168,

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name de artikelen 1, 21, 23, 24, 25, 34 en 35,

–  gezien het herziene Europees Sociaal Handvest, in het bijzonder artikel 30 (recht op bescherming tegen armoede en uitsluiting) en artikel 16 (recht van het gezin op sociale, juridische en economische bescherming),

–  gezien het Europees Verdrag voor de rechten van de mens,

–  gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van mensen met een handicap,

–  gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind,

–  gezien Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming(1),

–  gezien Verordening (EG) nr. 1081/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1784/1999(2),

–  gezien het voorstel van de Commissie van 6 oktober 2011 voor een verordening inzake het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 (COM(2011)0607),

–  gezien de mededeling van de Commissie "Solidariteit in de gezondheidszorg: verkleining van de ongelijkheid op gezondheidsgebied in de EU" (COM(2009)0567),

–  gezien de mededeling van de Commissie "Europa 2020: een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),

–  gezien de mededeling van de Commissie "Europese strategie inzake handicaps 2010-2020: Een hernieuwd engagement voor een onbelemmerd Europa" (COM(2010)0636),

–  gezien de mededeling van de Commissie "Het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting: een Europees kader voor sociale en territoriale cohesie" (COM(2010)0758),

–  gezien de mededeling van de Commissie "Een EU-kader voor de nationale strategieën voor integratie van de Roma tot 2020" (COM(2011)0173),

–  gezien de mededeling van de Commissie "Verdere ontwikkeling van het strategische uitvoeringsplan van het Europees innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden" (COM(2012)0083),

–  gezien het verslag van de Commissie "Werkgelegenheid en sociale ontwikkelingen in Europa 2012",

–  gezien zijn resolutie van 9 oktober 2008 over de bevordering van sociale integratie en bestrijding van armoede, met inbegrip van armoede onder kinderen, in de EU(3),

–  gezien zijn resolutie van 6 mei 2009 over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten(4),

–  gezien zijn resolutie van 19 februari 2009 over de sociale economie(5),

–  gezien zijn resolutie van 16 juni 2010 over EU 2020(6),

–  gezien zijn resolutie van 17 juni 2010 over de genderaspecten van de economische neergang en de financiële crisis(7),

–  gezien zijn resolutie van 6 juli 2010 over het bevorderen van de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt en het versterken van de positie van stagiair en leerling(8),

–  gezien zijn resolutie van 20 oktober 2010 over de financiële, economische en sociale crisis: aanbevelingen met betrekking tot de maatregelen en initiatieven die moeten worden genomen (tussentijds verslag)(9),

–  gezien zijn resolutie van 7 juli 2011 over de regeling voor de verstrekking van levensmiddelen aan de meest behoeftigen in de Unie(10),

–  gezien zijn resolutie van 9 maart 2011 over de EU-strategie voor de integratie van de Roma(11),

–  gezien zijn resolutie van 8 maart 2011 over verkleining van de ongelijkheid op gezondheidsgebied in de EU(12),

–  gezien zijn resolutie van 14 september 2011 over een EU-strategie inzake dakloosheid(13),

–  gezien zijn resolutie van 25 oktober 2011 over mobiliteit en integratie van gehandicapten en de Europese strategie inzake handicaps 2010-2020(14),

–  gezien zijn resolutie van 7 februari 2013 over het Europees Semester voor economische beleidscoördinatie: sociale en werkgelegenheidsaspecten in de jaarlijkse groeianalyse 2013(15),

–  gezien zijn schriftelijke verklaringen van 22 april 2008 over het uit de wereld helpen van dakloosheid(16) en van 16 december 2010 over een EU-strategie inzake dakloosheid(17),

–  gezien de verslagen van 2011van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) "Migrants in an irregular situation: access to healthcare in 10 European Union Member States"(18) en "De grondrechten van migranten in een ongedocumenteerde situatie in de Europese Unie",

–  gezien het derde verslag van het Comité voor sociale bescherming van maart 2012 over de sociale impact van de economische crisis en de voortdurende fiscale consolidatie,

–  gezien het verslag van Dokters van de Wereld getiteld "Access to health care for vulnerable groups in the European Union in 2012",

–  gezien het rapport van Eurofound (2012), "Third European Quality of Life Survey - Quality of life in Europe: Impacts of the crisis"(19),

–  gezien het rapport van Eurofound "Household debt advisory services in the European Union"(20),

–  gezien het rapport van Eurofound "Living conditions of the Roma: Substandard housing and health"(21),

–  gezien het rapport van Eurofound "Active inclusion of young people with disabilities or health problems"(22),

–  gezien het verslag van de OESO "Health at a glance - Europe 2012",

–  gezien de publicatie van de IAO "Social security for all – Addressing inequities in access to health care for vulnerable groups in countries of Europe and Central Asia",

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0221/2013),

A.  overwegende dat alle mensen vrij en gelijkwaardig geboren zijn en gelijke rechten hebben, en dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor bevordering en waarborging van deze rechten door middel van hun grondwetten en hun zorgstelsels; overwegende dat in de hele EU mannen en vrouwen geen gelijke toegang tot gezondheidszorg hebben en hun gezondheid niet van hetzelfde niveau is;

B.  overwegende dat de fundamentele waarden van de EU ook ten tijde van een crisis moeten worden gerespecteerd en dat de toegang tot zorg, gezondheidszorg en sociale bijstand moet worden beschouwd als een grondrecht voor iedereen in de EU; overwegende dat er in de meeste lidstaten als gevolg van bezuinigingen juist in de volksgezondheid, zorg- en sociale dienstverlening gesnoeid is, waardoor de universele toegang tot en de kwaliteit van de dienstverlening worden ondermijnd;

C.  overwegende dat zorgstelsels in de hele Europese Unie voor grote uitdagingen staan, zoals de voortdurende overheidsschuldencrisis in de eurozone, die leidt tot druk op de overheidsfinanciën, de vergrijzing, het veranderende karakter van de gezondheidsdiensten en de stijgende kosten van de gezondheidszorg, die allemaal duidelijk maken dat er dringend hervormingen nodig zijn;

D.  overwegende dat de EU kan bogen op 's werelds meest ontwikkelde stelsel voor sociale zekerheid, met de hoogste bijdragen voor sociale voorzieningen voor de bevolking; benadrukt dat het een politieke prioriteit moet zijn om het Europese sociale model in stand te houden en verder te ontwikkelen;

E.  overwegende dat de WHO er in het Handvest van Tallinn op heeft gewezen dat gezondheid een cruciale factor is in de ontwikkeling van de economie en de welvaart;

F.  overwegende dat de ongelijkheid in een aantal lidstaten toeneemt omdat de armste en meest achtergestelde groepen daar steeds armer worden; overwegende dat in 2011 ongeveer 24,2% van de EU-bevolking de kans liep in armoede of uitsluiting terecht te komen; overwegende voorts dat de gezondheidstoestand van lage-inkomensgroepen naar eigen zeggen is verslechterd, met een steeds groter verschil in vergelijking met de 25% van de bevolking met het hoogste inkomens;

G.  overwegende dat het percentage langdurig werklozen stijgt, waardoor veel burgers niet verzekerd zijn en een beperktere toegang tot gezondheidsdiensten hebben;

H.  overwegende dat de meest kwetsbare groepen in veel grotere mate worden getroffen door de huidige crisis, daar zij zowel worden geconfronteerd met inkomensverlies als met verminderde zorgdiensten;

I.  overwegende dat de "chronisch armen" - vaak langdurig werklozen of werkenden met een laag inkomen, alleenstaanden met kinderen die niet of weinig werken, en ouderen in Midden- en Oost-Europa - stelselmatig worden aangemerkt als de meest kwetsbare bevolkingsgroepen;

J.  overwegende dat recente onderzoeken bevestigen dat er een nieuwe groep kwetsbare personen ontstaat: mensen die het eerder relatief goed hadden, maar nu armlastig zijn geworden vanwege grote persoonlijke schulden: nieuwe "armlastigen" die moeite hebben de eindjes aan elkaar te knopen, in gebreke blijven bij het betalen van rekeningen en het aflossen van schulden of noodzakelijke zorgvoorzieningen niet meer kunnen betalen en bang zijn dat ze uit hun woning worden gezet;

K.  overwegende dat openbare diensten - in bezit en beheer van de overheid, met de democratische betrokkenheid van de gebruikers ervan - een belangrijke rol spelen op terreinen die essentieel zijn voor het welzijn, zoals gezondheid, onderwijs, justitie, watervoorziening, huisvesting, vervoer en zorg voor kinderen en ouderen;

L.  overwegende dat de versnippering van de zorgstelsels tot een situatie kan leiden waarin veel cliënten niet de noodzakelijke medische hulp krijgen terwijl anderen zorg ontvangen die onnodig is of zelfs schadelijk;

M.  overwegende dat de crisis heeft geleid tot verhoging van het risico op langdurige uitsluiting van de arbeidsmarkt, vooral van jongeren, die het meest kwetsbaar zijn voor de gevolgen van de crisis wat betreft hun toekomstige arbeidsparticipatie en inkomen;

N.  overwegende dat steeds meer mensen in de EU langer doorwerken dan de wettelijk vastgelegde pensioenleeftijd, deels uit financiële noodzaak nu andere bronnen van huishoudinkomsten na het pensioen onder druk zijn komen te staan;

O.  overwegende dat de kosten van diensten aan gebruikers in bepaalde lidstaten stijgen, hetgeen betekent dat veel mensen zich niet langer een adequate dienstverlening kunnen veroorloven om aan hun specifieke behoeften te voldoen, hetgeen weer resulteert in verlies van zelfstandigheid, extra stress in de huiselijke of arbeidssfeer of potentieel schadelijke effecten voor de gezondheid, met sociale uitsluiting tot gevolg;

P.  overwegende dat zorgstelsels (onbedoeld) barrières kunnen opwerpen voor de toegang tot gezondheidszorg of voorzieningen leveren van verschillende kwaliteit aan mensen die meer dan één kenmerk van beschermde groepen delen, zoals geslacht, leeftijd of het behoren tot een minderheid;

Q.  overwegende dat sommige socialezekerheidsstelsels worden hervormd om de toegang tot gezondheidszorg voor bepaalde groepen op te heffen of in te perken en vergoedingen van bepaalde behandelingen en geneesmiddelen(23) te beperken, met alle extra risico's voor de persoonlijke en volksgezondheid en voor de duurzaamheid van deze stelsels van dien;

R.  overwegende dat volgens schattingen de meeste zorg in de EU momenteel wordt verleend door onbetaalde mantelzorgers; overwegende dat deze enorme bron van zorgverlening bedreigd wordt vanwege bepaalde demografische ontwikkelingen en de toenemende zorglast;

S.  overwegende dat het recht op een reeks van diensten thuis, residentiële diensten en andere maatschappij-ondersteunende diensten, waaronder persoonlijke assistentie, is opgenomen in artikelen 19 en 26 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap;

T.  overwegende dat de oorzaken voor de plaatsing van kinderen in alternatieve zorgregelingen complex en multidimensionaal zijn, maar vaak direct of indirect verband lijken te houden met armoede en sociale uitsluiting;

U.  overwegende dat een gebrek aan accurate en toegankelijke informatie eraan kan bijdragen dat kwetsbare groepen zich geen toegang kunnen verschaffen tot de nodige zorg waar ze recht op hebben;

V.  overwegende dat uit verschillende rapportages blijkt dat het voor sommige EU-burgers en overige personen met wettelijke rechten steeds moeilijker wordt om hun recht op zorg in een grensoverschrijdende situatie uit te oefenen;

W.  overwegende dat kwetsbare groepen vanwege de problemen in verband met de medische demografie (een pover zorgaanbod in bepaalde geografische gebieden) in verscheidene lidstaten steeds grotere moeilijkheden ondervinden bij de toegang tot zorg;

X.  overwegende dat er steeds meer bericht wordt over een toenemende sociale kloof en over agressie die resulteert in verbale en fysieke aanvallen op minderheden en kwetsbare groepen; overwegende dat over dit soort incidenten een uitgebreide rapportage nodig is;

Y.  overwegende dat in sommige lidstaten een teruggeschroefd beleid inzake mensen met een handicap, leerproblemen of een psychiatrische aandoening resulteert in een verschuiving van een op inclusieve rechten gebaseerde benadering die gericht is op volledige integratie in de gemeenschap naar de meer institutionele en segregerende aanpak van het verleden;

Z.  benadrukt het grote werkgelegenheidspotentieel van de gezondheids- en socialewelzijnssector in de hele Europese Unie;

AA.  overwegende dat in een aantal lidstaten banen in de gezondheidszorg en de zorgsector nog altijd slecht betaald worden en vaak geen formele contracten en andere fundamentele arbeidsrechten bieden, en weinig aantrekkelijk zijn vanwege de hoge mate van fysieke en emotionele stress, het risico van een burnout, en het ontbreken van carrièrekansen; overwegende dat de sector weinig opleiding biedt en dat de werknemers bovendien overwegend ouderen, vrouwen en migranten zijn; overwegende dat zorg in de EU vaak wordt verleend door onbetaalde mantelzorgers, die zelf ook kunnen worden beschouwd als een kwetsbare groep, vanwege de steeds grotere druk om meer geavanceerde en technische zorg te verlenen; overwegende dat het in een aantal lidstaten ontbreekt aan goede zorgvoorzieningen die beschikbaar zijn voor iedereen, ongeacht inkomen;

AB.  overwegende dat de overgang van zorg in instellingen naar vormen van 'community-based' zorg een groter beroep doet op ondersteuning thuis om kwetsbare mensen de mogelijkheid te geven zelfstandig te wonen;

AC.  overwegende dat in het bijzonder jonge mensen die van een instelling overgaan naar een zelfstandig leven, blootgesteld staan aan armoede en sociale uitsluiting;

AD.  overwegende dat steeds meer ouderen moeten worden beschouwd als kwetsbare personen;

AE.  overwegende dat arme EU-burgers afkomstig uit een andere lidstaat, en onderdanen uit derde landen die profiteren van het sociale vangnet van een andere EU-lidstaat ook grote moeilijkheden kunnen ondervinden bij de toegang tot zorg;

AF.  overwegende dat alle mensen recht hebben op een levensstandaard die hun en hun gezinnen gezondheid en welzijn kan bieden;

AG.  overwegende dat moet worden onderstreept hoe belangrijk maatschappelijke organisaties zijn, die een cruciale rol vervullen door de aandacht die zij schenken aan buitengesloten bevolkingsgroepen;

AH.  overwegende dat bescherming van de gezondheid van grote invloed is op de kwaliteit, duur en waardigheid van het menselijk leven;

AI.  overwegende dat ongeveer 10% van de jaarlijkse geboorten in de EU vroeggeboorten zijn (draagtijd van minder dan 37 weken) en dat de moeders van te vroeg geboren kinderen vaak geen toegang hebben tot adequate zorgdiensten van goede kwaliteit, hetgeen nog grotere consequenties heeft voor de combinatie van gezins- en beroepsleven;

AJ.  overwegende dat armoede, gebrekkig onderwijs en geringe mate van sociale integratie een slechte gezondheid tot gevolg hebben; overwegende dat gezondheidszorg voor kwetsbare groepen het meest wordt belemmerd door gebrek aan kennis of begrip van gezondheidssystemen, administratieve problemen, geringe bekendheid met ziektepreventie en gemis van fysieke toegang tot dienstverlening;

1.  roept de Commissie op de lidstaten te verplichten informatie te verschaffen over de bezuinigingsmaatregelen die worden doorgevoerd en sociale-effectbeoordelingen te verrichten van de bezuinigingsmaatregelen en om aanbevelingen te doen in haar landenspecifieke aanbevelingen over hoe het sociale effect op de middellange en lange termijn van dergelijke maatregelen kan worden beperkt; verzoekt de Commissie regelmatig een samenvattend verslag van deze beoordelingen op te stellen en aan het Parlement voor te leggen; verlangt dat het Europees semester niet alleen gericht is op de financiële duurzaamheid van socialezekerheidsstelsels maar ook rekening houdt met de mogelijke effecten op de toegankelijkheid en kwaliteit van zorgdiensten;

2.  verzoekt de Commissie en de lidstaten investeringen in de sociale dienstverlening zoals de gezondheids-, de zorg- en de sociale sector te stimuleren en te bevorderen, daar deze sectoren van essentieel belang zijn met het oog op de demografische veranderingen en de sociale gevolgen van de crisis, en zij een grote potentieel voor nieuwe banen hebben;

3.  is ervan overtuigd dat noodzakelijke hervormingen de kwaliteit en de efficiëntie van de gezondheidszorg moeten verbeteren, de toegang tot de juiste zorg op het juiste moment in de juiste omgeving moeten verruimen, mensen gezond moeten houden, en ervoor zorgen dat algemene, vermijdbare complicaties van ziekten zo veel mogelijk worden voorkomen;

4.  brengt in herinnering dat de lidstaten zijn overeengekomen om over te stappen van 'curatieve' maatregelen gericht op bestrijding van de symptomen van uitsluiting en slechte gezondheid naar 'preventieve' maatregelen als strategie ter verbetering van de levenskwaliteit en ter vermindering van de last van chronische ziekten, zwakheid en handicap(24); wijst in dit verband op de langetermijnkosten van geen actie;

5.  is van oordeel dat als kwetsbare personen zonder toegang tot diensten in de gezondheidszorg of zorg worden gelaten, er sprake is van een pseudobezuiniging aangezien dit een langdurig schadelijk effect kan hebben op de zorgkosten en de individuele en de volksgezondheid;

6.  is van mening dat veel van de bezuinigingsmaatregelen op de korte termijn die momenteel worden doorgevoerd, zoals de invoering van vooruitbetaling van gezondheidszorgkosten, hogere eigen bijdragen of de uitsluiting van zorg voor kwetsbare groepen, niet volledig zijn doorgelicht op hun bredere maatschappelijke en economische gevolgen of potentieel discriminerende effecten en implicaties op de lange termijn, met inbegrip van gevaren voor de volksgezondheid en mogelijke gevolgen voor de levensverwachting; onderstreept dat dergelijke maatregelen onevenredig nadelige effecten hebben op kwetsbare groepen;

7.  acht het betreurenswaardig dat het sociale stigma van bepaalde medische aandoeningen mensen ervan weerhoudt om de nodige zorg te vragen, waardoor bijvoorbeeld ook overdraagbare ziekten onbehandeld kunnen blijven, met alle risico's voor de volksgezondheid van dien;

8.  betreurt het onevenredige effect dat aanhoudingspraktijken en aangifteverplichtingen van landen in verband met de handhaving van de immigratiewetgeving hebben op de mogelijkheid van ongedocumenteerde migranten om medische zorg te krijgen(25);

9.  onderkent dat er een nauw verband bestaat tussen een reeks kwetsbare kenmerken, institutionele zorg, gebrek aan toegang tot kwalitatieve 'community-based' zorg en dakloosheid als gevolg daarvan; herinnert eraan dat gezondheids- en zorgdiensten een belangrijke rol kunnen spelen bij het voorkomen en aanpakken van armoede en sociale uitsluiting, met inbegrip van extreme vormen zoals dakloosheid; benadrukt dat groepen die verscheidene kwetsbaarheidsfactoren in zich verenigen, zoals de Roma, mensen zonder geldige verblijfsvergunning of daklozen, een nog groter risico lopen dat ze worden uitgesloten van risicopreventiecampagnes, screening en behandeling;

10.  wijst op de schadelijke effecten op de lange termijn van bezuinigingen op preventieve zorg in tijden van crisis; is van oordeel dat als preventieve maatregelen moeten worden verminderd, zij in ieder geval op het voorgaande niveau moeten worden gehouden om de continuïteit te behouden en niet de bestaande infrastructuur te vernietigen; benadrukt dat de economische en financiële crisis en de zogenoemde bezuinigingsmaatregelen die aan sommige lidstaten zijn opgelegd, geen reden mogen zijn voor stopzetting van investeringen in volksgezondheid en openbare dienstverlening, maar dat er gezien het belang en de essentiële aard van deze sectoren juist alles aan moet worden gedaan om deze diensten te bestendigen en zo te voldoen aan de behoeften van de samenleving, vooral die van de meest kwetsbare bevolkingsgroepeen;

11.  is van oordeel dat bezuinigingsmaatregelen onder geen beding de burgers hun toegang tot fundamentele sociale en gezondheidsdiensten mogen ontzeggen noch de innovatie en kwaliteit van socialedienstverlening mogen ondermijnen of de positieve trends in de beleidsontwikkeling mogen omkeren;

12.  verzoekt de lidstaten de aanwerving in socialedienstverlening te bevorderen en de aantrekkelijkheid van de sector als een goede carrièrekeuze voor jongeren te vergroten;

13.  benadrukt dat het aantal EU-burgers dat in een ander EU-land woont zonder ziektekostenverzekering, bijv. als gevolg van werkloosheid of verlies van hun verblijfsvergunning, stijgt; onderstreept dat EU-burgers met een ziektekostenverzekering in een andere EU-lidstaat vaak moeite hebben gebruik te maken van zorgvoorzieningen aangezien ze vooraf moeten betalen;

14.  is bezorgd dat personen met een handicap in de gehele EU onevenredig worden getroffen door bezuinigingen in de overheidsuitgaven, met als gevolg dat zij ondersteunende diensten verliezen op basis waarvan zij zelfstandig in de gemeenschap kunnen leven;

15.  is van oordeel dat dit leidt tot een toename van het aantal personen dat langdurig in een instelling verblijft en tot verdere sociale uitsluiting van personen met een handicap in de EU, hetgeen een directe schending vormt van de verplichtingen van de EU op grond van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en de Europese strategie inzake handicaps 2010-2020;

16.  benadrukt dat de zorg aan mensen met een handicap op toegankelijke wijze moet worden verleend, zowel wat betreft infrastructuur als op het vlak van communicatie, wat met name belangrijk is voor mensen met een verstandelijke handicap (leermoeilijkheden); benadrukt de noodzaak om de opleiding van zorgverleners en huisartsen te stimuleren om zorg te leveren op een toegankelijke manier;

17.  is van oordeel dat alle bezuinigingen op de zorg en de ondersteunende diensten voor jongeren of overige kwetsbare groepen het bestaande EU-beleid inzake actieve inclusie kunnen ondermijnen; benadrukt dat de hoge jeugdwerkloosheid allerlei soorten sociale voorzieningen extra onder druk zet en dat gerichte actie kan bijdragen aan de oplossing van dit probleem;

18.  merkt op dat vanwege de stijgende en langdurige werkloosheid als gevolg van de crisis een groot deel van de burgers - langdurig werklozen en degenen die van hen afhankelijk zijn - de toegang tot het volksgezondheidsstelsel, sociale zekerheid en gezondheidszorg wordt ontzegd; verzoekt de lidstaten, vooral die met de hoogste werkloosheidspercentages, dit omvangrijke probleem doeltreffend en snel aan te pakken door de nodige maatregelen te treffen;

19.  is voldaan over de mededeling van de Commissie van 20 februari 2013 "Investeren in kinderen: de vicieuze cirkel van achterstand doorbreken"; erkent het belang en de kosteneffectiviteit van investeringen in de eerste levensjaren van kinderen in de zin van de verwezenlijking van hun volledige potentieel; erkent dat investeringen in hoogwaardige sociale voorzieningen van cruciaal belang zijn voor de ontwikkeling van passende en effectieve kinderbeschermingsdiensten en voor de vestiging van allesomvattende preventiestrategieën; wijst er andermaal op dat vanuit een levensloopperspectief moet worden gewerkt en een beleid van gezondheidsbevordering, preventie en vroegtijdige diagnose moet worden gevolgd; benadrukt dat de mazelenpandemie die onlangs is uitgebroken, heeft laten zien hoe belangrijk gratis inentingen voor kinderen zijn voor de volksgezondheid;

20.  erkent de enorme sociale en economische bijdrage van zorgende familieleden en vrijwilligers (mantelzorg) en de toenemende verantwoordelijkheden waarmee de mantelzorgers worden belast als gevolg van de vermindering van de dienstverlening of de toenemende kosten daarvan; is verder van mening dat bezuinigingsmaatregelen niet mogen leiden tot een verdere overbelasting van mantelzorgers; benadrukt dat de deskundigheid van zorgverleners moet worden erkend en de goede arbeidskwaliteit moet worden gewaarborgd; pleit voor adequate ondersteuning en assistentie van familieleden met een zorgtaak bij de combinatie van zorg en werk, en is van mening dat de aan zorg bestede tijd moet worden meegeteld bij de pensioenopbouw; benadrukt dat de meeste zorg in de EU in het informele circuit geleverd worden, d.w.z. door familieleden en vrijwilligers, en verzoekt de Europese Commissie, de lidstaten en de sociale partners deze bijdrage in grotere mate te waarderen en te belonen;

21.  onderkent dat steeds meer vrouwen betaald werk doen (maar 18% minder verdienen dan mannen), en tegelijkertijd nog relatief vaak een zorgtaak hebben (78% van alle mantelzorgers zijn vrouwen), wat een spanningsveld oplevert voor een bevredigend evenwicht tussen werk en privéleven; is van mening dat flexibele werkregelingen in het algemeen belangrijk zijn om mensen te helpen werk en zorg te combineren; is bezorgd over het negatieve effect van beperkingen in de dienstverlening of de stijgende kosten hiervan op de werkgelegenheid van vrouwen, het evenwicht tussen werk en privéleven, gendergelijkheid en gezond ouder worden;

22.  herinnert eraan dat de zorgsector door de EU is aangemerkt als een terrein waarop meer werkgelegenheid kan worden gegenereerd, en dat het EP heeft gewezen op de noodzaak van betere lonen en opleiding om dit een aantrekkelijke carrièrekeuze te maken en de kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren; wijst op het toenemende gebrek aan arbeidskrachten in bepaalde segmenten van de gezondheidszorg en de verpleging, en verzoekt de lidstaten de interesse van jongeren te wekken voor een opleiding in de zorg en scholingsmaatregelen te nemen die ertoe bijdragen dat mantelzorgers en zorgaanbieders een beter inzicht krijgen in de behoeften van zorgontvangers;

23.  benadrukt dat mobiele dienstverlening voor het leveren van diensten aan mensen (zowel in steden als op het platteland) steeds belangrijker wordt;

24.  onderstreept dat vrijwilligerswerk bij de zorg aan hulpbehoevende ouderen, en waar nodig aan geïsoleerde alleenstaanden een waardevolle bijdrage levert;

25.  waardeert het dat het Europese innovatiepartnerschap "actief en gezond ouder worden" (EIP) uitgekozen is om de uitdagingen van de vergrijzing van de samenleving aan te gaan; stelt vast dat hierin het doel is vastgelegd dat de gezonde levensduur van EU-burgers tot 2020 met twee jaar verlengd wordt; en dat het een situatie nastreeft waarin Europa op drie fronten profijt heeft, door:

   i) verbetering van de gezondheid en levenskwaliteit van ouderen,
   ii) verbetering van de duurzaamheid en efficiëntie van zorgstelsels, en
   iii) het creëren van kansen voor groei en markttoegang voor ondernemingen;

26.  erkent de werkzaamheden van organisaties uit de derde sector en vrijwilligersorganisaties, maar vindt dat deze geen vervanging mogen vormen voor de verantwoordelijkheid van de staat om te zorgen voor goede, effectieve, betrouwbare en betaalbare diensten die toegankelijk zijn voor iedereen, als een openbaar goed dat met openbare middelen financieel gesteund wordt;

27.  wijst op het Europese kwaliteitskader voor langdurige zorg, waarin de basisbeginselen en de richtsnoeren inzake de waardigheid en het welzijn van hulpbehoevende ouderen zijn vastgelegd, die in het kader van het WeDo-project(26) van de Europese Commissie zijn gepubliceerd;

28.  verzoekt de lidstaten zich een grotere "health literacy" ten doel te stellen en daarbij de meest kwetsbare groepen met vaak moeizame toegang tot de desbetreffende diensten terdege over het aanbod te informeren; acht het van even groot belang zorgontvangers en verzorgers te betrekken bij de besluitvormingsprocessen die hen aangaan;

Aanbevelingen

29.  verzoekt de Europese Commissie vergelijkbare en actuele gegevens te verzamelen in de vorm van een basisanalyse met betrekking tot de toegang tot zorg;

30.  verzoekt de Commissie en de lidstaten in samenwerking met alle relevante betrokkenen te beoordelen welke nationale beleidsmaatregelen in de nationale hervormingsplannen indruisen tegen de doelstellingen voor armoedebestrijding van Europa 2020, en eventueel de plannen aan te passen; roept de lidstaten op speciale aandacht te besteden aan de meest kwetsbare groepen, om barrières weg te nemen en de subsidie- en preventiemaatregelen al in een vroeg stadium (scholen, bedrijven, gemeentes) te verbeteren en te versterken en weer een op rechten gebaseerde beleid te voeren, en langdurige schade en kosten van geen actie te voorkomen;

31.  verzoekt de Europese Commissie, de sociale partners en de lidstaten conclusies te trekken uit een analyse van de sterke en zwakke punten van het Europees Jaar 2012 van actief ouder worden en solidariteit tussen de generaties;

32.  vraagt de lidstaten dringend om in het kader van mobiliteit samen te werken voor de uitvoering van zoveel mogelijk programma's ter verbetering van het gezondheidspeil onder de meest kwetsbare groepen, met name kinderen en jongeren, aangezien mobiliteit binnen de EU als grondrecht wordt erkend;

33.  vraagt de Commissie om de discrepanties te onderzoeken die zou kunnen ontstaan tussen de rechten inzake sociale zekerheid op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004(27) en de werking van Richtlijn 2004/38/EG(28), met het oog op eventuele aanbevelingen voor wijzigingen die misschien nodig zijn om hiaten in de dekking te dichten;

34.  verzoekt de Commissie en alle lidstaten prioriteiten te stellen om de kloof tussen mannen en vrouwen te dichten en te garanderen dat vrouwen effectief toegang hebben tot gezondheidszorg en gezinsplanning, en tevens speciale aandacht te besteden aan andere kwetsbare en kansarme bevolkingsgroepen die sociaal-medische bescherming behoeven;

35.  vraagt de Commissie om sociale voorzorgsmaatregelen ter bescherming van de zorg en de sociale voorzieningen, alsmede systemen voor sociale bescherming op te nemen in overeenkomsten met landen die financiële steun ontvangen; verzoekt de Commissie en de lidstaten het gebruik van nieuwe technologieën, zoals de telegeneeskunde, verder uit te bouwen om de zorg toegankelijker te maken;

36.  verzoekt de Commissie gelijke toegang tot voor- en vroegschools onderwijs en zorg te bevorderen, en deze diensten met toereikende financiële middelen te steunen;

37.  dringt er bij de lidstaten op aan 'community based' faciliteiten te bieden aan kinderen met een beperking;

38.  verzoekt de lidstaten obstakels en barrières voor de toegang van gehandicapten tot openbaar vervoer, dienstverlening en informatie vast te stellen en op te heffen;

39.  verzoekt de Commissie en de lidstaten prioriteiten vast te stellen om in leemtes te voorzien en doeltreffende toegang te verschaffen tot gezondheidsdiensten voor kwetsbare groepen, met inbegrip van arme vrouwen, migranten en Roma die aanspraak maken op sociale voorzieningen in de gezondheidszorg, door te zorgen voor een betaalbare, beschikbare en goede gezondheidszorg, de efficiënte en doeltreffende organisatie daarvan en toereikende financiering in alle geografische regio's;

40.  verzoekt de lidstaten beleid vast te stellen ter bevordering van de gezondheid en ziektepreventie, door de kwetsbaarste bevolkingsgroepen gratis en universele gezondheidszorg van hoge kwaliteit te bieden, met bijzondere aandacht voor eerstelijnsgezondheidszorg, preventieve geneeskunde, en toegankelijke diagnostiek, behandelingen en revalidatie; verlangt dat de noodzakelijke middelen ter bestrijding van de belangrijkste gezondheidsproblemen van vrouwen worden veiliggesteld, zodat het recht op seksuele en reproductieve gezondheid en op gezondheidszorg voor zuigelingen en voor vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld kan worden gewaarborgd;

41.  verzoekt de lidstaten in samenwerking met de Commissie dieper in te gaan op het verband tussen lichamelijke en geestelijke gezondheid enerzijds en werkloosheid en onzekere banen anderzijds - omvangrijke problemen die door de crisis ontstaan zijn - om met een goede planning schadelijke gevolgen op dit vlak te kunnen voorkomen en aanpakken;

42.  adviseert de lidstaten dringend te zorgen voor betere voorzieningen op het gebied van preventie en eerstelijnsgezondheidszorg en zich daarbij te concentreren op verbetering van de gezondheid van vrouwen en toegankelijke zorg, met nadruk op vrouwen in ver van de stedelijke centra gelegen gebieden, alsmede op maatregelen die ten goede komen aan de kwetsbaarste groepen, zoals kinderen en jongeren, ouderen, personen met een handicap, werklozen en dak- en thuislozen, en die garanderen dat het recht op regelmatige medische controle voor iedereen wordt nageleefd;

43.  spoort de Commissie en de lidstaten aan om de moeder- en neonatale zorg, in het bijzonder ten aanzien van vroeggeboorten, te behandelen als een prioriteiten in de volksgezondheid en op te nemen in de Europese en nationale strategieën op gebied van de volksgezondheid;

44.  vraagt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor adequate en permanente instructie- en opleidingscursussen voor alle gezondheidswerkers die werkzaam zijn in een preconceptionele, verloskundige of neonatale afdeling, teneinde vroeggeboorten te voorkomen en het aantal gevallen van chronische aandoeningen waarvoor vroeggeborenen vatbaar zijn, terug te dringen;

45.  vraagt de lidstaten dringend erop toe te zien dat vrouwen tijdens en na de zwangerschap en lactatie de juiste hulp krijgen, door zo nodig gratis zorg-/adviesdiensten en adequate voeding aan te bieden, vooral aan degenen die het gevaar lopen als gevolg van de recente economische crisis in armoede te vervallen en in een sociaal isolement te raken;

46.  verzoekt de lidstaten met klem aangepaste structuren te ontwikkelen om sociaal-medisch advies te kunnen voorstellen waarin beter rekening wordt gehouden met de levensomstandigheden van de minst bedeelden;

47.  verzoekt de lidstaten toegankelijke en duidelijke informatie te verschaffen over de rechten van migranten, in alle relevante talen, inclusief Romani;

48.  dringt er bij de lidstaten op aan actie te ondernemen tegen haatmisdrijven en om antidiscriminatiebeleid te bevorderen, indien nodig door versterking van de nationale organen inzake antidiscriminatie en bevordering van opleidingen binnen overheidsinstanties;

49.   dringt er bij de lidstaten op aan artikel 19 VWEU te implementeren en de richtlijn houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, om discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid(29) te verbieden en uitvoering te geven aan het beginsel van gelijke behandeling op het gebied van sociale bescherming, waaronder sociale zekerheid en gezondheidszorg, onderwijs en toegang tot en aanbod van goederen en diensten die commercieel voor het publiek beschikbaar zijn, met inbegrip van huisvesting;

50.  verzoekt de lidstaten om effectbeoordelingen uit te voeren om ervoor te zorgen dat de genomen maatregelen die misschien gevolgen hebben voor de meest kwetsbare groepen in overeenstemming zijn met de beginselen van het EU Handvest voor de grondrechten en in overeenstemming met Richtlijn 2000/43/EG houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming(30);

51.  dringt er bij de lidstaten op aan dakloosheid te voorkomen, de nodige zorg te verlenen aan daklozen en dakloosheid niet strafbaar te stellen in de nationale wetgeving;

52.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om te waarborgen dat alle beleids- of financieringsprogramma's ter ondersteuning van sociale innovatie en/of zorggerelateerde diensten, gericht zijn op diensten die het beste voorzien in de sociale behoeften en de levenskwaliteit van mensen verbeteren, en dat ze worden ontwikkeld in nauwe samenwerking en overleg met de organisaties die kwetsbare groepen verdedigen en vertegenwoordigen;

53.  wijst op de initiatiefbevoegdheid van het Europees Parlement voor "initiatieven voor maatschappelijk verantwoord ondernemen" en benadrukt het belang van de sociale economie, die met maatschappelijk verantwoorde ondernemingen de snel groeiende gezondheidssector en de sector maatschappelijke dienstverlening doeltreffend kan versterken;

54.  verzoekt de Commissie en de Raad om samen te werken met het Parlement om de financiering te versterken voor programma's gericht op kwetsbare groepen; dringt er bij de Commissie op aan alle beschikbare maatregelen te nemen om te zorgen voor volledige benutting en maximale uitbetaling van het Europees Sociaal Fonds, het Fonds voor de Europese hulp aan de meest behoeftigen en andere relevante instrumenten die voorzien in de behoeften van mensen die kwetsbaar zijn of bedreigd worden door uitsluiting, en de inspanningen van de lidstaten om de Europa 2020-armoede doelstelling te halen en om innovatie en kwaliteit te bevorderen in de gezondheidszorg en de zorgsector te ondersteunen; benadrukt het belang van de daarmee samenhangende financiële instrumenten, zoals het EU-programma voor sociale verandering en innovatie en het Europees Fonds voor sociaal ondernemerschap;

55.  verzoekt de Commissie een pakket objectieve en subjectieve indicatoren te ontwikkelen waarmee de materiële en niet-materiële componenten van welzijn, inclusief sociale indicatoren, gemeten en regelmatig gepubliceerd kunnen worden, als aanvulling op Europese en nationale bbp- en werkloosheidsindicatoren, om niet alleen economische ontwikkeling maar ook maatschappelijke vooruitgang te meten;

56.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om de zeer waardevolle bijdrage van mantelzorgers expliciet te erkennen; verzoekt de lidstaten dringend om gerichte ondersteuningsmaatregelen voor mantelzorgers en vrijwilligers sector in te voeren en in stand te houden teneinde te zorgen voor meer persoonlijke, goede en kosteneffectieve maatregelen, bijv. maatregelen voor een beter evenwicht tussen werk en privéleven, betere samenwerking en coördinatie tussen informele en formele zorgers, adequaat beleid inzake sociale zekerheid en een passende opleiding voor zorgers; verzoekt de Commissie en de lidstaten een samenhangend kader voor alle soorten zorgverlof te ontwikkelen; verzoekt de Commissie om een richtlijn voor te stellen over zorgverlof, in lijn met het subsidiariteitsbeginsel, zoals bepaald in de Verdragen;

57.  verzoekt de lidstaten te zorgen voor accurate en gemakkelijk te begrijpen informatie in alle relevante talen en formats over het recht op zorg, en deze voor een breed publiek beschikbaar te stellen;

58.  verzoekt de Europese Commissie, de lidstaten en de sociale partners duidelijke definities voor de functieprofielen in de zorg op te stellen zodat de rechten en plichten precies kunnen worden afgebakend;

59.  verzoekt de lidstaten alle mogelijke actoren op lokaal, regionaal en nationaal niveau en de sociale partners te betrekken bij initiatieven voor preventie, gezondheid en sociale voorzieningen;

60.  dringt er bij de lidstaten op aan opleidingsprogramma's te stimuleren die nodig zijn in de zorg- en ondersteunende sector, en beurzen aan te bieden voor mensen die relevante studies volgen;

61.  verzoekt de Commissie met klem een campagne te lanceren om jongeren aan te werven en het imago van de zorgsector als werkgever te verbeteren;

62.  pleit ervoor dat de arbeidsrechten van de werknemers in de zorgsector geëerbiedigd worden, met inbegrip van het recht op een redelijk inkomen en normale werkomstandigheden en het recht om vakbonden met collectieve onderhandelingsrechten op te richten of zich daarbij aan te sluiten;

63.  dringt er bij de lidstaten op aan de nationale, regionale en lokale overheden te ondersteunen bij het opzetten van duurzame financieringsregelingen voor dienstverlening in de zorg en bij de ontwikkeling van opleiding en herscholingsregelingen voor het personeel met behulp van ESF-gelden;

64.  verzoekt de sociale partners om een formele sociale dialoog op te zetten met betrekking tot de zorgsector;

o
o   o

65.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten.

(1) PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.
(2) PB L 210 van 31.07.06, blz. 12.
(3) PB C 9 E van 15.1.2010, blz. 11.
(4) PB C 212 E van 5.8.2010, blz. 23.
(5) PB C 76 E van 25.3.2013, blz. 16.
(6) PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 57.
(7) PB C236 E van 12.8.2011, blz. 79.
(8) PB C 351 E van 2.12.2011, blz. 29.
(9) PB C 70 E van 8.3.2012, blz. 19.
(10) PB C 33 E van 5.2.2013, blz. 188.
(11) PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 112.
(12) PB C199 E van 7.7.2012, blz. 25.
(13) PB C 51 E, 22.02.2013, blz.101.
(14) PB C 131 E van 8.5.2013, blz. 9.
(15) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0053.
(16) PB C 259 E van 29.10.2009, blz. 19.
(17) PB C 169 E van 15.6.2012, blz. 139.
(18) FRA: Migrants in an irregular situation: access to healthcare in 10 European Union Member States, oktober 2011 http://fra.europa.eu/en/publication/2012/migrants-irregular-situation-access-healthcare-10-european-union-member-states.
(19) Eurofound (2012), Third European Quality of Life Survey - Quality of life in Europe: Impacts of the crisis, Publications Office of the European Union, Luxembourg - http://www.eurofound.europa.eu/publications/htmlfiles/ef1264.htm
(20) Eurofound (2012) Household debt advisory services in the European Union, Publicatiebureau van de Europese Unie, Luxemburg.(http://www.eurofound.europa.eu/publications/htmlfiles/ef1189.htm ).
(21) Eurofound (2012): Living conditions of the Roma: Substandard housing and health, Publicatiebureau van de Europese Unie, Luxemburg (http://www.eurofound.europa.eu/pubdocs/2012/02/en/1/EF1202EN.pdf).
(22) Eurofound (2012): Active inclusion of young people with disabilities or health problems, Publicatiebureau van de Europese Unie, Luxemburg (http://www.eurofound.europa.eu/areas/socialcohesion/illnessdisabilityyoung.htm).
(23) Zie bijvoorbeeld art. 5 van het Spaanse Koninklijk Besluit no. 16/2012 van 20 april 2012, dat van kracht is geworden op 28 december 2012. Zie: http://noticias.juridicas.com/base_datos/Admin/rdl16-2012.html#a5.
(24) Raadsconclusies over "Gezond en waardig ouder worden", 2980ste vergadering van de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken, november 2009.
(25) In de FRA-richtsnoeren, Apprehension of migrants in an irregular situation – fundamental rights considerations’ propose key principles to Member States on detection and reporting practices in and near medical facilities: http://fra.europa.eu/sites/default/files/document-on-apprehensions_1.pdf
(26) WeDO, een project gesteund door de Europese Commissie (2010-2012), werd geleid door een stuurgroep bestaande uit 18 partnerorganisaties in 12 lidstaten. Het gemeenschappelijk belang van alle partnerorganisaties was en is om de levenskwaliteit van hulpbehoevende ouderen te verbeteren.
(27) PB L 166 van 30.04.04, blz. 1.
(28) PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.
(29) COM(2008)0426.
(30) PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.


Connected tv
PDF 148kWORD 74k
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over connected tv (2012/2300(INI))
P7_TA(2013)0329A7-0212/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 167 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 10, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens,

–  gezien de artikelen 11 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien protocol betreffende het publiekeomroepstelsel in de lidstaten bij het Verdrag van Amsterdam houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende akten,

–  gezien het Verdrag betreffende de bescherming en de bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen de Organisatie van de Verenigde Naties voor onderwijs, wetenschap en cultuur (Unesco) van 20 oktober 2005,

–  gezien Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten)(1),

–  gezien Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn)(2), zoals gewijzigd bij Richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009(3),

–  gezien Richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (universeledienstrichtlijn)(4), zoals gewijzigd bij Richtlijn 2009/136/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009(5),

–  gezien Richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronischecommunicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (toegangsrichtlijn)(6), zoals gewijzigd door Richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009,

–  gezien Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten (machtigingsrichtlijn)(7), zoals gewijzigd bij Richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009,

–  gezien Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften(8),

–  gezien Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (richtlijn elektronische handel)(9),

–  gezien Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie)(10), zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2009/136/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009,

–  gezien de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de regels inzake staatssteun op de publieke omroep(11),

–  gezien Aanbeveling 98/560/EG van de Raad van 24 september 1998 betreffende de ontwikkeling van de concurrentiepositie van de Europese industrie van audiovisuele en informatiediensten door de bevordering van nationale kaders teneinde een vergelijkbaar en doeltreffend niveau van bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid te bereiken(12),

–  gezien zijn resolutie van 15 juni 2010 over het internet van de dingen(13),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs (A7-0212/2013),

A.  overwegende dat televisietoestellen oorspronkelijk ontwikkeld zijn voor de ontvangst van lineaire omroepsignalen en dat audiovisuele inhoud op grond van de suggestieve kracht die ervan uitgaat ook in de digitale wereld en vergeleken met andere elektronische media op zeer veel belangstelling van het publiek kan rekenen, zodat ze vooralsnog van eminent belang voor de individuele en openbare meningsvorming blijven;

B.  overwegende dat audiovisuele mediadiensten evenzeer culturele als economische diensten zijn, die als dragers van identiteiten, waarden en meningen van bijzonder belang zijn voor de samenleving en de democratie en daarom ook in een wereld van toenemende convergentie specifieke regelgeving vergen;

C.  overwegende dat de sinds geruime tijd aangekondigde technische convergentie van de media inmiddels met name voor omroep en internet werkelijkheid is geworden en dat in het Europese media-, cultuur- en netwerkbeleid het regelgevingskader aan de nieuwe situatie moet worden aangepast en dat er moet worden gewaarborgd dat ook ten aanzien van nieuwe marktdeelnemers uit de Europese Unie en derde landen een uniform regelgevingsniveau kan worden gerealiseerd en gehandhaafd;

D.  gelet op de snelle ontwikkeling van internet in de afgelopen vijfentwintig jaar en de opkomst van slimme apparaten die de gewoonten en de manier van televisiekijken veranderen;

E.  overwegende dat er weliswaar steeds meer toestellen met internetverbinding worden gebruikt maar dat de traditionele diensten onder het grote publiek populair blijven;

F.  overwegende dat lineaire en niet-lineaire audiovisuele diensten alsook vele andere communicatiediensten reeds op een en hetzelfde beeldscherm gepresenteerd en naadloos met elkaar gecombineerd kunnen worden, zodat de gebruiker ze simultaan tot zich kan nemen;

G.  overwegende dat voor lineaire televisie- en mediadiensten vanwege hun bijzondere belang voor de samenleving ook in de toekomst een specifiek regelgevingskader nodig is, omdat alleen op deze wijze naar behoren rekening kan worden gehouden met hun belang en met de waarborging van de meningsverscheidenheid en pluriformiteit van de media in de lidstaten;

H.  overwegende dat de komst van connected tv ingrijpende veranderingen teweegbrengt in de traditionele waardeketen en de uitwerking van een nieuwe strategie vereist;

I.  overwegende dat de technologische vooruitgang onvermijdelijk tot een ten dele slechts schijnbaar grotere autonomie van de gebruiker leidt en dat het daarom steeds belangrijker wordt om de bescherming van exclusieve rechten en de integriteit van inhoud te waarborgen;

J.  overwegende dat er steeds meer mogelijkheden zijn voor de verspreiding van (interactieve) onlinediensten die van het bereik van het tv-aanbod profiteren, en dat een universele breedbanddekking een fundamentele voorwaarde is voor grotere belangstelling bij de consument voor hybride ontvangstsystemen;

K.  overwegende dat de term "connected tv" in het licht van de toenemende convergentie van de media een dynamische, technologieneutrale en ruime interpretatie krijgt die alle toestellen, ook mobiele, omvat, die de toegang tot lineaire en niet-lineaire media-inhoud, "over-the-topdiensten" en andere applicaties op één apparaat of beeldscherm mogelijk maakt en zo de omroepwereld met die van het internet integreert;

L.  overwegende dat er in de wereld van convergerende media niet zozeer om overdrachtcapaciteit als wel in toenemende mate om de belangstelling van de gebruiker geconcurreerd wordt, en dat het met het toenemende aanbod steeds moeilijker wordt de gebruiker te bereiken en dat toegankelijkheid en vindbaarheid alsook overzichten en aanbevelingen voor het succes van diensten doorslaggevend zullen zijn;

M.  overwegende dat de huidige bepalingen van Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten ‑ avmd-richtlijn) op het beginsel van technologieneutraliteit gebaseerd zijn en nog niet op de voortgaande technische versmelting afgestemd zijn en dat met name de getrapte regulering die onderscheid maakt tussen tv-uitzendingen (inclusief webcasting en livestreaming) en audiovisuele mediadiensten op afroep, in haar huidige vorm aan betekenis kan verliezen, terwijl informatie- en communicatiediensten die onder verschillende regelingen vallen ‑ ook die welke niet onder de richtlijn audiovisuele mediadiensten (avmd-richtlijn), maar onder de richtlijn e-handel of, in het geval van aanbieding van diensten uit derde landen, in het geheel niet onder de mediaregelgeving van de EU vallen ‑ wel met een en hetzelfde apparaat toegankelijk zijn, hetgeen tot ongelijke concurrentievoorwaarden en onaanvaardbare discrepanties in de bescherming van de gebruiker kan leiden en bovendien nieuwe vragen oproept met betrekking tot de toegang, de vorm van verspreiding en de vindbaarheid van inhoud, ongeacht de aard van het medium;

N.  overwegende dat deze nieuwkomers op de markt de traditionele actoren rechtstreeks zullen beconcurreren doordat zij enerzijds exclusieve inhoud kopen op onder meer de Europese markt en anderzijds zelf nieuwe inhoud aanbieden;

O.  overwegende dat de doelstellingen van de avmd-richtlijn ‑ met name het waarborgen en bevorderen van de meningsverscheidenheid en mediapluriformiteit, het beschermen van minderjarigen en van de menselijke waardigheid, het aansporen van aanbieders van mediadiensten om de toegankelijkheid voor visueel en auditief gehandicapten te waarborgen, naast het waarborgen van eerlijke concurrentie en de kwalitatieve en inhoudelijke regulering van reclame ‑ principieel maatschappelijk van belang blijven en de rechtvaardiging voor regulering blijven vormen, maar dat de effectiviteit en uitvoerbaarheid van deze beschermingsmaatregelen steeds meer tegen grenzen aanlopen doordat er door de hybride ontvangstsystemen nieuwe gebruiksmogelijkheden worden gecreëerd;

P.  overwegende dat het voor de distributie van connected-tv-diensten van goede kwaliteit noodzakelijk is dat telecommunicatie-exploitanten voldoende snelle verbindingen ter beschikking stellen tussen streamingservers en gebruikers;

Q.  overwegende dat centrale beginselen van de avmd-richtlijn, zoals de verplichte scheiding van reclame en programma's of de bepalingen inzake reclameonderbrekingen, door de toepassingsmogelijkheden van hybride toestellen worden ondermijnd;

R.  overwegende dat louter de toevallige beschikbaarheid van een groot aantal diensten er niet automatisch toe leidt dat de genoemde reguleringsdoelstellingen gerealiseerd worden, en dat derhalve moet worden geëvalueerd of er alsnog behoefte is aan een specifiek regelgevingskader om deze doelstellingen te verwezenlijken en of zo'n kader scheefgroei van meet af aan zou kunnen verhinderen;

S.  overwegende dat de ontwikkeling van connected tv, naarmate die verder wordt ingevoerd, ervoor kan zorgen dat traditionele televisie en internet met elkaar versmelten, zoals een paar jaar geleden met mobiele telefonie en internet is gebeurd;

T.  overwegende dat het dienstig is elke maatregel te bevorderen die het mogelijk maakt de markt aan te passen en aldus creatie en innovatie in Europa aan te moedigen;

U.  overwegende dat dankzij de ontwikkeling van hybride systemen waarin televisie en internet worden gecombineerd, de gebruikers op ongedifferentieerde wijze kunnen surfen tussen televisiekanalen en internetdiensten, met inbegrip van illegale websites met audiovisuele inhoud;

V.  overwegende dat transparantie en concurrentie kennelijk onvoldoende bescherming bieden voor netneutraliteit;

W.  overwegende dat het in de oorspronkelijke richtlijn "Televisie zonder grenzen" vervatte beginsel van het land van uitzending een mijlpaal voor de vrijheid van informatie en de ontwikkeling van een gemeenschappelijke dienstenmarkt vormt, aangezien de lidstaten zich hebben verbonden tot de naleving van minimumnormen voor kwaliteit en in ruil daarvoor het oorsprongslandbeginsel in de vorm van het beginsel van het land van uitzending hebben doorgevoerd;

1.  verzoekt de Commissie na te gaan in hoeverre het nodig is de avmd-richtlijn en andere bestaande voorschriften op het gebied van netwerk- en mediaregelgeving (bijvoorbeeld het telecompakket) te herzien voor wat betreft bepalingen betreffende vindbaarheid en niet-discriminerende toegang tot platforms voor aanbieders en ontwikkelaars van inhoud en voor gebruikers, waarbij het begrip "platform" verruimd moet worden, en de beschikbare instrumenten aan nieuwe situaties aan te passen; overwegende dat de consumenten aldus meer keuzemogelijkheden en betere toegang tot audiovisuele mediadiensten moeten krijgen en dat aanbieders van inhoud meer keuzemogelijkheden moeten krijgen wat betreft de wijze van verspreiding van de inhoud terwijl ze het contact met hun publiek onderhouden;

2.  is van mening dat er bij de vaststelling van reguleringsmaatregelen voor platformbeheerders op moet worden gelet dat een niet-discriminerende toegang tot hun platforms gewaarborgd is, om ervoor te zorgen dat omroepen, maar ook andere, veelal kleine aanbieders op voet van gelijkheid aan de markt kunnen deelnemen;

3.  verzoekt de Commissie het in artikel 1 van de avmd-richtlijn gedefinieerde begrip "mediadienst" zodanig te herzien dat de noodzaak van regulering door de lidstaten nauwer aansluit bij de maatschappelijke effectkenmerken en -mogelijkheden van de diensten, en met name bij de relevantie ervan voor meningsvorming en meningsverscheidenheid en bij de redactionele verantwoordelijkheid;

4.  verzoekt de Commissie om in het licht van de uiteenlopende taken van onder redactionele verantwoordelijkheid aangeboden mediadiensten en andere inhoud na te gaan of een striktere regulering van tv-platforms nog gepast en noodzakelijk is en of een algemeen discriminatieverbod niet volstaat;

5.  verzoekt de Commissie om zich bij een eventuele herziening van Richtlijn 2010/13/EU of in eventuele nieuwe wetgeving te blijven inzetten voor eerbiediging van de persvrijheid;

6.  verzoekt de Commissie aan de hand van de resultaten van haar raadplegingsprocedure "voorbereiding van een volledig convergerende audiovisuele wereld: groei, creatie en waarden" na te gaan welke reguleringsmechanismen in het licht van de convergentie nog noodzakelijk en zinvol zijn en welke nieuwe er wellicht gecreëerd moeten worden om gelijke mededingingsvoorwaarden voor alle aanbieders van inhoud en diensten te scheppen, met inachtneming van onderstaande minimumeisen en met behoud van de bestaande overkoepelende reguleringsdoelstellingen, zodat alle aanbieders van inhoud in eerlijke concurrentie met elkaar kunnen treden en de gebruikers er zoveel mogelijk voordeel van hebben en een op gelijke kansen, volledige transparantie en non-discriminatie gebaseerde keus uit een hoogwaardig en veelzijdig aanbod krijgen, waarbij er met name op wordt toegezien dat free-to-airdiensten en het publieke omroepaanbod behouden blijven;

7.  verzoekt de Commissie om in geval van herziening van de avmd-richtlijn gelijke concurrentievoorwaarden voor alle aanbieders van inhoud te waarborgen;

8.  onderstreept dat de ontwikkelingsstrategie van deze nieuwe actoren zal leiden tot een toename van het aanbod van inhoud via zowel de traditionele tv-zenders als het aanbod via internet;

9.  benadrukt in dit verband het risico dat deze nieuwe concurrentie onevenwichtig zal zijn en ertoe zal leiden dat deze nieuwe actoren wegens hun economische gewicht en hun internationale verspreiding in het voordeel zullen zijn ten opzichte van de traditionele Europese actoren;

10.  benadrukt dat het wellicht zaak is vast te houden aan een getrapt regelgevingskader voor mediadiensten, dat echter niet in de eerste plaats gebaseerd is op het onderscheid tussen niet-lineaire en lineaire diensten, maar vooral aansluit bij het potentiële effect van en de redactionele verantwoordelijkheid voor dergelijke mediadiensten, waarbij de lidstaten de nodige speelruimte krijgen;

11.  vraagt zich af of de voorschriften in de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de regels inzake staatssteun op de publieke omroep voor omslachtige beoordelings- en onderzoeksprocedures voor audiovisuele diensten van publieke aanbieders die verder gaan dan de gebruikelijke omroepactiviteiten en via nieuwe distributieplatforms worden aangeboden, in het licht van de toenemende technische convergentie nog passend zijn, temeer daar de gebruikers niet meer kunnen uitmaken of het om een klassieke lineaire omroepdienst, een dienst op afroep of een andere audiovisuele dienst gaat;

12.  verzoekt de Commissie oog te hebben voor de toekomstige uitdagingen voor connected tv wat betreft de concurrentiekracht van de sector door flexibeler kwantitatieve reclamevoorschriften toe te staan, en de voor- en nadelen ervan uiteen te zetten;

13.  benadrukt dat kwalitatieve beperkingen van audiovisuele mediadiensten in het belang van een geharmoniseerde bescherming van consumenten, kinderen en jongeren in heel Europa dienen te worden onderzocht en op hoog niveau voor alle verspreidingsvormen moeten worden aangepast;

14.  verlangt dat het verbod op schending van de menselijke waardigheid, het verbod op haat zaaien, de bescherming tegen discriminatie en het gebod van toegankelijkheid op alle vormen van media-inhoud gelijkelijk worden toegepast;

15.  vraagt zich in dit verband af of het beginsel van de scheiding van reclame en programma-inhoud wel voor alle mediavormen houdbaar is en of het beschermingsdoel van dit gebod er voor alle mediavormen niet meer mee gediend is als reclame en programma-inhoud duidelijk herkenbaar zijn en van elkaar onderscheiden kunnen worden;

16.  is van mening dat de invoering van nieuwe of de uitbreiding van bestaande reclameverboden en andere ingrepen in de reclame als financieringsbron moeten worden voorkomen om in de digitale tv-wereld nieuwe bedrijfsmodellen mogelijk te maken;

17.  onderstreept dat de publieke sector niet louter van reclamefinanciering afhankelijk mag zijn, wil zijn onafhankelijkheid behouden blijven, en verzoekt de lidstaten de financieringsinspanningen van deze sector te ondersteunen;

18.  onderstreept dat de nieuwe reclamestrategieën waarin gebruik wordt gemaakt van nieuwe technologieën voor het doeltreffender maken van reclame (screenshots, consumentenprofilering, multischermstrategieën) vragen opwerpen in verband met de bescherming van consumenten en hun privéleven en persoonsgegevens; benadrukt daarom dat het noodzakelijk is na te denken over een stel samenhangende regels voor deze strategieën;

19.  spoort de Europese audiovisuele actoren ertoe aan de ontwikkeling van een samenhangend en aantrekkelijk aanbod, met name online, voort te zetten en aldus het Europese aanbod aan audiovisuele inhoud te verrijken;

20.  verzoekt de Commissie na te gaan of en zo ja, hoe ten aanzien van de vindbaarheid op first-screen devices zoals tv-toestellen met internetverbinding een passende voorrangspositie kan worden toegekend aan aanbieders van inhoud die ofwel van de overheid een publieke programmeringstaak hebben gekregen ofwel een bijdrage tot de verwezenlijking van doelen in het algemeen belang leveren, met name ter bevordering van de pluriformiteit van de media en de culturele diversiteit, dan wel zich er aantoonbaar en blijvend toe verplichten in het algemeen belang tot de kwaliteit en onafhankelijkheid van de berichtgeving en de verscheidenheid aan standpunten bij te dragen;

21.  verzoekt de Commissie en de lidstaten na te gaan of er naast deze must-be-foundregelingen andere wegen zijn om de reguleringsdoelen van de avmd-richtlijn, met name op het gebied van de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid, blijvend te realiseren, bijvoorbeeld via een heroriëntatie van de mediawetgeving in de richting van prikkels en certificeringsstelsels of sterkere zelf- en coregulering, terwijl de nodige flexibiliteit voor eerlijke concurrentie tussen de aanbieders van mediadiensten behouden blijft; benadrukt dat eventuele maatregelen op het gebied van zelf- en coregulering slechts een aanvulling op wettelijke regelingen kunnen vormen en dat de naleving en evaluatie ervan aan onafhankelijk toezicht onderworpen moet zijn;

22.  beveelt ter voorkoming van concurrentieverstoring aan dat voor gelijke diensten gelijke regels gelden, ongeacht de drager waarop ze worden verspreid;

23.  is in deze context voorts verontrust over de toegenomen concurrentie van de kant van niet aan de Europese regels en verplichtingen onderworpen internationale actoren;

24.  dringt er bij de Commissie op aan ervoor te zorgen dat deze platforms aan de hand van open, interoperabele normen worden beheerd, met inachtneming van de marktvoorwaarden en het algemeen belang, volgens het beginsel van eerlijke mededinging op basis van de vraag bij de consumenten en met voorkoming van misbruik door een of meerdere aanbieders van hun sleutelpositie;

25.  beklemtoont in dit verband dat moet worden nagedacht over de verdere ontwikkeling van het regelgevingskader, over de wijze van regulering van connected tv en over de inhoudsreferentiesystemen;

26.  dringt aan op regulering van connected-tv-platforms omwille van de toegang tot en de integriteit van de inhoud van omroepen, transparantie voor de consument en de toepassing van fundamentele ethische regels (bijv. inzake bescherming van minderjarigen en de persoonlijke levenssfeer);

27.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om de mediageletterdheid van alle EU-burgers te bevorderen, in het bijzonder met initiatieven en gecoördineerde maatregelen ter verbetering van het inzicht in lineaire en niet-lineaire mediadiensten;

28.  verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat met name toestelfabrikanten en dienstenaanbieders maatregelen nemen ter verbetering van de toegankelijkheid van lineaire en niet-lineaire mediadiensten voor ouderen en auditief en visueel gehandicapten;

29.  is van mening dat platform- en portaaldiensten interoperabel moeten zijn om derden ongeacht het doorgiftekanaal volgens het beginsel van non-discriminatie in de gelegenheid te stellen hun eigen toepassingen te genereren en aan te bieden;

30.  verzoekt de Commissie wettelijk te regelen dat alle inhouden in netwerken en op platforms in beginsel met dezelfde kwaliteit beschikbaar komen;

31.  verzoekt de Commissie om op juridisch bindende wijze te waarborgen dat gegevenspakketten door de netwerkbeheerder bij de doorgifte van de verzender naar de ontvanger stelselmatig gelijk worden behandeld zonder dat voorrang wordt verleend op grond van oorsprong, inhoud, wijze van toepassing, vergoeding door de gebruiker e.d., aangezien dit zou kunnen indruisen tegen de doelstelling van billijke toegang tot diensten voor iedereen, de gegevensbescherming, het verbod op manipulatie van gegevens, het beginsel van de integriteit van de inhoud en de doelstelling om voor eerlijke concurrentievoorwaarden te zorgen;

32.  wijst nadrukkelijk op de gevolgen van de ongelijkheid tussen de btw-stelsels in Europa, die met de komst van connected tv nog groter zal worden;

33.  verzoekt de Commissie een voorstel te doen voor EU-wetgeving ter waarborging van netneutraliteit;

34.  verzoekt de Commissie de integriteit van lineaire en niet-lineaire diensten op hybride platforms wettelijk te beschermen en met name het plaatsen van overlays en het schalen van deze diensten met inhoud of andere diensten door de platformaanbieder of derden te verbieden tenzij de gebruiker zulks uitdrukkelijk initieert en, ingeval de inhoud niet tot de individuele communicatie kan worden gerekend, de aanbieder van de inhoud het heeft geautoriseerd; wijst erop dat ongeautoriseerde ingrepen van derden in inhouden of omroepsignalen van een aanbieder en het ongeautoriseerd decoderen, gebruiken en doorgeven ervan eveneens voorkomen moeten worden;

35.  verzoekt de Commissie na te denken over maatregelen om rekening te houden met het risico van verwijzing naar ongeautoriseerde websites op portalen en door zoekmachines;

36.  verzoekt de Commissie erop toe te zien dat het door de bijzondere vereisten van de avmd-richtlijn geboden beschermingsniveau met betrekking tot audiovisuele mediadiensten niet wordt omzeild door ongeautoriseerde beschikbaarstelling op andere platforms;

37.  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het starten van applicaties vanuit een portaal nooit automatisch plaatsvindt, maar in elk geval door de gebruiker moet worden geïnitieerd, dat te allen tijde met één druk op de knop ("redbuttonfunctie") eenvoudig kan worden teruggekeerd naar de laatst gebruikte dienst, dat de gebruiker duidelijk op deze functie wordt gewezen en dat de laatst gebruikte dienst bij het sluiten van een applicatie weer volledig met beeld en geluid wordt weergeven;

38.  verzoekt de Commissie te waarborgen dat een aanbieder van inhoud juridische stappen kan ondernemen tegen applicaties op hybride platforms die ongeautoriseerde doorgifte van de door hem beschikbaar gestelde inhoud mogelijk maken of bevorderen;

39.  verzoekt de Commissie om, waar dit met het oog op het auteursrecht relevant is, eenvoudig te hanteren systemen voor de vereffening van auteursrechten te bevorderen die via mirroring ongewijzigde en volledige beschikbaarstelling van niet-lineaire diensten van aanbieders van mediadiensten op externe platforms mogelijk maken;

40.  verzoekt de Commissie te waarborgen dat het gebruik van televisie- en onlinediensten met behulp van in de EU verkochte of ingevoerde hybride eindapparatuur principieel anoniem blijft en dat zulks geheel overeenkomstig de EU-wetgeving inzake privacy en gegevensbescherming verloopt;

41.  verzoekt de Commissie audiovisuele mediadiensten op grond van hun tweeledige karakter en hun maatschappelijke belang uit te zonderen van liberalisatie in het kader van onderhandelingen over internationale handelsovereenkomsten en er tegelijkertijd in het licht van de toenemende digitalisering en convergentie van de media voor te zorgen dat het begrip "audiovisuele mediadienst" verder op dynamische wijze wordt uitgewerkt;

42.  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat ook in het toekomstige connected-tv-aanbod de naleving wordt gewaarborgd van de momenteel van kracht zijnde regels inzake de bescherming van minderjarigen, het verbod van bepaalde vormen van reclame om redenen van volksgezondheid, het verbod op het aanzetten tot rassenhaat, de scheiding van nieuws en reclame, eigendomstransparantie, privacy, enz., die inmiddels deel uitmaken van het acquis communautaire en niet mogen worden omzeild onder het mom van technologische ontwikkeling; verzoekt de Commissie in het bijzonder om aanbieders van diensten en toestellen voor connected tv van buiten de EU erop te attenderen dat het toepasselijk recht het recht is van het land waar de dienst wordt aangeboden, en niet het recht van het land waar de aanbieder zijn statutaire zetel heeft;

43.  verzoekt de lidstaten om tijdens de onderhandelingen over het meerjarig financieel kader de verlaging van de aan het directoraat-generaal Communicatienetwerken, Inhoud en Technologie (DG Connect, CNECT) toe te wijzen middelen voor de verdere ontwikkeling van telecommunicatie-infrastructuur van het oorspronkelijke voorgestelde bedrag van 9,2 miljard euro tot 1 miljard euro te heroverwegen;

44.  verzoekt de Commissie de nodige aandacht te besteden aan enkele belangrijke vraagstukken inzake de bescherming van het publiek, zoals de bescherming van minderjarigen, en is van mening dat elektronische programmagidsen een platform kunnen zijn voor de aanpak van deze vraagstukken;

45.  betreurt dat er in Europa nog steeds uitgestrekte gebieden zijn waar de internetinfrastructuur beperkt is, en herinnert de Commissie eraan dat de toegang van consumenten tot internet met hoge snelheid van vitaal belang is voor het ontsluiten van het potentieel van connected tv;

46.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 95 van 15.4.2010, blz. 1.
(2) PB L 108 van 24.4.2002, blz. 33.
(3) PB L 337 van 18.12.2009, blz. 37.
(4) PB L 108 van 24.4.2002, blz. 51.
(5) PB L 337 van 18.12.2009, blz. 11.
(6) PB L 108 van 24.4.2002, blz. 7.
(7) PB L 108 van 24.4.2002, blz. 21.
(8) PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.
(9) PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.
(10) PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37.
(11) PB C 257 van 27.10.2009, blz. 1.
(12) PB L 270 van 7.10.1998, blz. 48.
(13) PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 24.


Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2013 - Uitgaven in verband met de toetreding van Kroatië tot de EU
PDF 206kWORD 40k
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2013 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013, afdeling III – Commissie (11607/2013 – C7-0199/2013 – 2013/2054(BUD))
P7_TA(2013)0330A7-0246/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(1),

–  gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013, definitief vastgesteld op 12 december 2012(2),

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(3) (hierna het "IIA van 17 mei 2006"), en met name punt 29,

–  gezien het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging, wat het meerjarig financieel kader betreft, van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer om met de uit de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie voortvloeiende uitgaven rekening te houden (COM(2013)0157),

–  gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2013, goedgekeurd door de Commissie op 18 maart 2013 (COM(2013)0156),

–  gezien het standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2013, goedgekeurd door de Raad op 26 juni 2013 (11607/2013 – C7-0199/2013),

–  gezien de artikelen 75 ter en 75 sexies van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0246/2013),

A.  overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2013 tot doel heeft om de vastleggings- en betalingskredieten die nodig zijn ter dekking van de uitgaven in verband met de toetreding van Kroatië tot de Unie per 1 juli 2013 op te nemen in de begroting 2013;

B.  overwegende dat de Commissie tegelijkertijd, ingevolge punt 29 van het IIA van 17 mei 2006, een voorstel heeft ingediend tot aanpassing van het meerjarig financieel kader, om deze wijzigingen mogelijk te maken;

C.  overwegende dat de voorgestelde verhoging van 655,1 miljoen EUR aan vastleggingen en 374 miljoen EUR aan betalingen in overeenstemming is met het financiële pakket dat is overeengekomen op de toetredingsconferentie van 30 juni 2011, exclusief rubriek 5, aangezien de administratieve uitgaven in verband met de toetreding van Kroatië reeds zijn verdisconteerd in de begroting 2013;

1.  neemt kennis van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2013, zoals door de Commissie ingediend, en van het standpunt van de Raad daarover;

2.  onderstreept de puur technische aard van deze gewijzigde begroting, die eenvoudigweg voortvloeit uit de unanieme overeenstemming inzake het Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie als 28e lidstaat van de Unie; wijst erop dat de gewijzigde begroting om die reden gescheiden is gehouden van het politieke debat dat momenteel op interinstitutioneel niveau plaatsvindt over de wijze waarop de kwestie van de uitstaande betalingen uit 2012 moet worden geregeld, en van de onderhandelingen over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2013;

3.  herinnert eraan dat overeenkomstig punt 29 van het IIA van 17 mei 2006 de middelen ter financiering van deze gewijzigde begroting gedekt moeten worden door een aanpassing van het financieel kader, in de vorm van een herziening van de maxima voor 2013 voor vastleggingen en betalingen;

4.  herhaalt zijn standpunt dat de in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde termijn van acht weken om de nationale parlementen te informeren over ontwerpwetgevingshandelingen niet van toepassing is op begrotingsaangelegenheden; betreurt het daarom dat de Raad, ondanks het uiterst strakke tijdschema voor de inwerkingtreding van deze gewijzigde begroting, deze termijn toch heeft laten verstrijken alvorens een standpunt vast te stellen, waardoor het Parlement veel minder tijd had voor de vaststelling van de gewijzigde begroting overeenkomstig het Verdrag;

5.  betreurt ook dat de Raad, zelfs na het verstrijken van de termijn van acht weken, slechts met moeite overeenstemming heeft weten te bereiken over deze gewijzigde begroting, waardoor er vertraging is opgetreden bij de beschikbaarstelling van de per 1 juli 2013 benodigde middelen voor Kroatië; waarschuwt dat dit geen precedent mag worden voor toekomstige uitbreidingen;

6.  is ingenomen met het feit dat de Raad er uiteindelijk mee kon instemmen dat de maxima van 2013 voor de betalingen met de vereiste 374 miljoen EUR zonder enige compensatie worden verhoogd; is van mening dat dit, aangezien het slechts om een beperkt bedrag gaat en er momenteel een tekort aan betalingskredieten is in de begroting 2013, de juiste manier is om de verplichting na te komen die de lidstaten op zich hebben genomen toen zij het Toetredingsverdrag ondertekenden en om het bepaalde in punt 29 van het IIA van 17 mei 2006 na te leven;

7.  betreurt echter dat de Raad met betrekking tot de herziening van de vastleggingen besloten heeft het politieke belang van aanvaarding van het Commissievoorstel als zodanig naast zich neer te leggen en daarentegen te kiezen voor beschikbaarstelling van de vereiste kredieten door middel van compensatie; wijst erop dat dit indruist tegen de geest van het besluit dat met algemene stemmen genomen is toen het Toetredingsverdrag werd ondertekend, en in strijd is met het IIA van 17 mei 2006; wijst er met nadruk op dat een dergelijk besluit een verkeerd politiek signaal geeft, niet alleen aan Kroatië, maar ook aan de andere kandidaat-lidstaten; onderstreept dat dit besluit alleen wordt geaccepteerd omdat het betrekking heeft op de laatste zes maanden van het huidige MFK (2007-2013); wijst erop dat besluit dit geen precedent mag vormen voor eventuele toekomstige uitbreidingen gedurende de looptijd van het volgende MFK (2014-2020);

8.  betreurt het dat rubriek 5 gekozen is als de hoofdbron voor de compensatie van de vastleggingen, aangezien dat ertoe zou kunnen leiden dat er onvoldoende middelen overblijven om de aangevochten salarisverhogingen te dekken ingeval het Hof van Justitie daarover nog in 2013 uitspraak zou doen;

9.  besluit niettemin, gezien het politieke belang en de juridische urgentie van de beschikbaarstelling van de nodige financiering voor Kroatië, het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2013 ongeamendeerd goed te keuren;

10.  verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de gewijzigde begroting nr. 1/2013 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

11.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.

(1) PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.
(2) PB L 66 van 8.3.2013.
(3) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.


Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging, wat het meerjarig financieel kader betreft, van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer om met de uit de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie voortvloeiende uitgaven rekening te houden
PDF 209kWORD 41k
Resolutie
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging, wat het meerjarig financieel kader betreft, van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer om met de uit de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie voortvloeiende uitgaven rekening te houden (COM(2013)0157 – C7-0074/2013 – 2013/2055(ACI))
P7_TA(2013)0331A7-0247/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0157),

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 29 daarvan,

–  gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013, definitief vastgesteld op 12 december 2012(2),

–  gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2013 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013, goedgekeurd door de Commissie op 18 maart 2013 (COM(2013)0156),

–  gezien het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2013, goedgekeurd op 26 juni 2013 (11607/2013 – C7‑0199/2013),

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7‑0247/2013),

A.  overwegende dat de Commissie conform punt 29 van het IIA van 17 mei 2006, tegelijkertijd met gewijzigde begroting nr. 1/2013, bij de begrotingsautoriteit een voorstel heeft ingediend tot aanpassing van het meerjarig financieel kader, met als doel om in de begroting 2013 de vastleggings- en betalingskredieten op te nemen die nodig zijn ter dekking van de uitgaven in verband met de toetreding van Kroatië tot de Unie per 1 juli 2013;

B.  overwegende dat de voorgestelde verhoging van 666 miljoen EUR aan vastleggingen en 374 miljoen EUR aan betalingen in overeenstemming is met het financiële pakket dat is overeengekomen op de toetredingsconferentie van 30 juni 2011, exclusief rubriek 5, aangezien de administratieve uitgaven in verband met de toetreding van Kroatië reeds zijn verdisconteerd in de begroting 2013,

1.  neemt kennis van het voorstel voor een besluit tot wijziging van het IIA van 17 mei 2006, zoals ingediend door de Commissie, en van het standpunt van de Raad daarover;

2.  onderstreept de puur technische aard van deze herziening, die eenvoudigweg voortvloeit uit de unanieme overeenstemming inzake het Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (het Toetredingsverdrag) als 28e lidstaat van de Unie; wijst erop dat deze herziening van het IIA van 17 mei 2006, die de gewijzigde begroting nr. 1/2013 vergezelt, om die reden gescheiden is gehouden van het politieke debat dat momenteel op interinstitutioneel niveau plaatsvindt over de wijze waarop de kwestie van de uitstaande betalingen uit 2012 moet worden geregeld, en van de onderhandelingen over de gewijzigde begroting nr. 2/2013;

3.  herinnert eraan dat overeenkomstig punt 29 van het IIA van 17 mei 2006 de middelen ter financiering van de toetreding van een nieuwe lidstaat tot de Unie gedekt moeten worden door een aanpassing van het financiële kader, in de vorm van een herziening van de maxima voor 2013 voor vastleggingen en betalingen;

4.  herhaalt zijn standpunt dat de in artikel 4 van het Protocol (nr. 1) betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie vastgestelde termijn van acht weken om de nationale parlementen te informeren over ontwerpwetgevingshandelingen niet van toepassing is op begrotingsaangelegenheden; betreurt het daarom dat de Raad, ondanks het uiterst strakke tijdschema voor de inwerkingtreding van gewijzigde begroting nr. 1/2013, deze termijn toch heeft laten verstrijken alvorens zijn standpunt vast te stellen, waardoor het Parlement veel minder tijd had voor de vaststelling van de gewijzigde begroting overeenkomstig het Verdrag;

5.  betreurt ook dat de Raad, zelfs na het verstrijken van de termijn van acht weken, slechts met moeite overeenstemming heeft weten te bereiken over deze herziening, waardoor er vertraging is opgetreden bij de beschikbaarstelling van de per 1 juli 2013 benodigde middelen voor Kroatië; waarschuwt dat dit geen precedent mag worden voor toekomstige uitbreidingen;

6.  is ingenomen met het feit dat de Raad er uiteindelijk kon mee instemmen dat de maxima van 2013 voor de betalingen met de vereiste 374 miljoen EUR zonder enige compensatie worden verhoogd; is van mening dat dit, aangezien het slechts om een beperkt bedrag gaat en er momenteel een tekort aan betalingskredieten is in de begroting 2013, de juiste manier is om de verplichting na te komen die de lidstaten op zich hebben genomen toen zij het Toetredingsverdrag ondertekenden en om het bepaalde in punt 29 van het IIA van 17 mei 2006 na te leven;

7.  betreurt echter dat de Raad met betrekking tot de herziening van de vastleggingen besloten heeft het politieke belang van aanvaarding van het Commissievoorstel als zodanig naast zich neer te leggen en daarentegen te kiezen voor beschikbaarstelling van de vereiste kredieten door middel van compensatie; wijst erop dat dit standpunt indruist tegen de geest van het besluit dat met eenparigheid genomen is toen het Toetredingsverdrag werd ondertekend, en in strijd is met het IIA van 17 mei 2006; wijst er met nadruk op dat een dergelijk besluit een verkeerd politiek signaal geeft, niet alleen aan Kroatië, maar ook aan de andere kandidaat-lidstaten; onderstreept dat dit besluit alleen wordt geaccepteerd omdat het betrekking heeft op de laatste zes maanden van het huidige MFK (2007‑2013); wijst erop dat dit geen precedent mag vormen voor eventuele toekomstige uitbreidingen gedurende de looptijd van het volgende MFK (2014‑2020);

8.  betreurt het dat rubriek 5 gekozen is als de hoofdbron voor de compensatie van de vastleggingen, aangezien dat ertoe zou kunnen leiden dat er onvoldoende middelen overblijven om de aangevochten salarisverhogingen te dekken ingeval het Hof van Justitie daarover nog in 2013 uitspraak zou doen;

9.  besluit niettemin, gezien het politieke belang en de juridische urgentie van de beschikbaarstelling van de nodige financiering voor Kroatië, zijn goedkeuring te hechten aan het aan deze resolutie gehechte besluit, zoals gewijzigd door de Raad;

10.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

11.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met de bijlagen, ter informatie te doen toekomen

BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging, wat het meerjarig financieel kader betreft, van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer om met de uit de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie voortvloeiende uitgaven rekening te houden

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2013/419/EU.)

(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(2) PB L 66 van 8.3.2013.


Voorbereiding van het werkprogramma van de Commissie voor 2014
PDF 168kWORD 88k
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over de prioriteiten van het Europees Parlement met betrekking tot het werkprogramma van de Commissie voor 2014 (2013/2679(RSP))
P7_TA(2013)0332RC-B7-0315/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien de mededeling van de Commissie over het werkprogramma van de Commissie voor 2013 (COM(2012)0629),

–  gezien de Europa 2020-strategie,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 27-28 juni 2013,

–  gezien het laatste kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie(1), en met name bijlage IV daarvan,

–  gezien artikel 35, lid 3, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de langdurige crisis niet kan worden opgelost zonder een aanzienlijke verdere verdieping van de Europese integratie, en dat de financiële, economische en schuldencrises duidelijk hebben gemaakt dat er meer democratische controle nodig is en er meer verantwoording moet worden afgelegd;

B.  overwegende dat de Europese Commissie maatregelen moet voorstellen met het oog op de handhaving en versterking van de Europese sociale markteconomiemodellen, gericht op het herstellen van de door de langdurige recessie geleden schade en het opnieuw creëren van volledige werkgelegenheid en duurzame groei;

C.   overwegende dat de EU met een aantal nooit eerder voorgekomen uitdagingen te kampen heeft, zoals de kwetsbaarheid van het bankenstelsel, de problemen in verband met de aanhoudende schulden en tekorten in de lidstaten, het teruglopende Europese concurrentievermogen binnen de mondiale economie, de hoge jeugdwerkloosheid en de zware sociale omstandigheden ten gevolge van de economische recessie;

D.  overwegende dat de budgettaire keuzen op het niveau van de Unie moeten overeenstemmen met de politieke prioriteiten van de EU, niet alleen wat de bedragen betreft, maar ook op het gebied van flexibiliteit en evenwicht;

E.  overwegende dat de rol van de Commissie erin bestaat om het algemeen belang van de EU te verdedigen, hiertoe passende initiatieven te nemen, de toepassing van de Verdragen te waarborgen, toe te zien op de tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving, coördinerende, uitvoerende en beherende taken uit te voeren, en wetgeving te initiëren;

F.  overwegende dat alle nog niet afgeronde procedures aan het eind van de huidige zittingsperiode komen te vervallen, tenzij het Parlement, de Raad of de Commissie middels een met redenen omkleed verzoek vraagt dat bepaalde onderwerpen waarmee in de gewone wetgevingsprocedure aanzienlijke vooruitgang is geboekt door het nieuw gekozen Parlement mogen worden voortgezet;

DEEL 1

1.  vraagt een authentieker democratisch proces op het gebied van economisch bestuur, met een grotere betrokkenheid van het Parlement, om bij te dragen tot meer vertrouwen van de burgers in de crisisbeheersing door de EU; is in dit verband van mening dat de Europese Commissie haar in het Verdrag omschreven rol moet vervullen, hetgeen onverenigbaar is met het toekennen van een besluitvormende rol in het economische bestuur van de EU aan onverantwoordelijke organen; zet zich met name in voor een betere verantwoording door de Commissie wanneer zij handelt in haar hoedanigheid van een lid van de trojka;

2.  is van mening dat, na de voltooiing van de politieke onderhandelingen over het MFK 2014-2020, de Commissie bij wijze van prioriteit moet waarborgen dat het nieuwe financiële kader soepel functioneert, met inbegrip van de nieuwe regels inzake flexibiliteit zoals overeengekomen in het kader van deze onderhandelingen; verwacht dat de nieuwe Commissie zich er op het moment van haar aantreden formeel toe zal verplichten de MFK-herziening tegen het einde van 2016 uit te voeren, zodat het nieuwe Parlement de EU-prioriteiten ook opnieuw kan beoordelen;

3.  is met name bezorgd over de situatie van de betalingen in 2014 en dringt er bij de Commissie op aan in de loop van het jaar gewijzigde begrotingen in te dienen, telkens wanneer dit nodig is;

4.  benadrukt het feit dat het veel belang hecht aan de kwestie van de hervorming van het stelsel van eigen middelen van de EU; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de groep op hoog niveau inzake eigen middelen zo snel mogelijk bijeenkomt en met haar werkzaamheden begint, teneinde ervoor te zorgen dat er tegen het einde van 2014 een eerste reeks resultaten bekend is, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring inzake eigen middelen die deel uitmaakt van de MFK-overeenkomst;

5.  herinnert eraan dat de EU-begroting de beleidsprioriteiten van de EU moet weerspiegelen; benadrukt dat de EU-begroting een investeringsbegroting is met een sterk hefboomeffect; dringt er bij de Commissie op aan de EU-begroting te verdedigen om strategische investeringen te stimuleren door middel van Europese meerwaarde en de Europese economie weer op de rails te krijgen;

6.  is van mening dat banen de hoogste prioriteit hebben en dat alle beschikbare hefbomen op Europees niveau moeten worden ingezet om de bestaande banen te beschermen en nieuwe banen te scheppen voor jongeren, met name in de dienstensector, de industrie en de digitale economie; is daarom van mening dat investeringen om het concurrentievermogen van de EU te vergroten een centrale rol zullen spelen in het komende jaar en in de jaren daarna;

7.  is ingenomen met de toezegging van de Europese Raad van 27-28 juni 2013 om de opbouw van een echte economische en monetaire unie te voltooien, waarin alle elementen van de bankenunie zijn opgenomen, alsmede een doeltreffendere coördinatie van economisch beleid, de ontwikkeling van financiële solidariteitsmechanismen en de versterking van de sociale dimensie, maar betreurt dat er niet sneller vooruitgang wordt geboekt; verzoekt de Commissie een mededeling in te dienen over de sociale dimensie van de EMU;

8.  dringt aan op snelle afronding van alle wetgeving die nodig is voor een enkel toezichtsmechanisme naar het model van de Europese Centrale Bank;

9.  steunt de Europa 2020-strategie voor groei, die tot doel heeft een passend beleidskader te ontwikkelen voor het bevorderen van ondernemerschap, het scheppen van nieuwe banen, het optrekken van de levensstandaard en het ontwikkelen van een duurzame economie;

10.  benadrukt dat de macro-economische omgeving voor de industrie moet worden verbeterd, door verruiming van de toegang tot kapitaal, een betere infrastructuur, bescherming van eigendomsrechten en ondersteuning van met name kmo's, teneinde hun concurrentievermogen en de toegang tot nieuwe markten te vergroten;

11.  dringt er bij de Commissie op aan het huidige werkprogramma voor het eind van haar mandaat af te ronden, met name wat de interne markt voor diensten, de digitale agenda, de interne markt voor energie en de uitbreiding van diepe, vrije en billijke handelsovereenkomsten betreft;

12.  verzoekt de Commissie de bescherming van de financiële belangen van de EU te verbeteren, een voorstel te presenteren voor het instellen van de functie van Europees openbaar aanklager en de vertraagde hervorming van het Europees fraudebestrijdingsbureau af te ronden;

13.  stelt intensieve onderhandelingen met de Raad en de Commissie - vóór het einde van haar mandaat - voor, teneinde zo veel mogelijk dossiers af te ronden, met volledige inachtneming van de wetgevingsprocedures zoals vastgelegd in het Verdrag van Lissabon; herhaalt dat het met betrekking tot de EMU geen verdere intergouvernementele elementen zal accepteren;

14.  verzoekt de Commissie zich terdege rekenschap te geven van de sectorgebonden standpunten van het Parlement die in deel 2 van deze resolutie uiteen worden gezet;

DEEL 2

Uitvoering

15.  verzoekt de Commissie de samenhang van haar wetgevingsprogramma te verbeteren, de kwaliteit van haar ontwerpwetgeving te verhogen, haar effectbeoordeling van ontwerpwetten te verbeteren, indien nodig het gebruik van concordantietabellen voor te stellen voor een betere omzetting van de EU-wetgeving en het Parlement te steunen bij zijn onderhandelingen met de Raad over het gebruik van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen, die aanzienlijke blokkades in het wetgevingsproces dreigen op te werpen;

16.  dringt er bij de Commissie op aan een voorstel in te dienen voor de invoering van behoorlijke nationale beheersverklaringen, die op het passende politieke niveau worden ondertekend, voor EU-middelen onder gedeeld beheer; benadrukt dat er strenge en geloofwaardige controles moeten worden uitgevoerd via strakke controles van de financiering, en dat toezicht moet worden gehouden op de kosteneffectiviteit van de EU-financiering en -administratie, om ervoor te zorgen dat het EU-optreden veel waarde biedt voor het bestede geld, maar ook om ervoor te zorgen dat de inkomsten worden geïnd overeenkomstig de toepasselijke regels;

17.  is van mening dat de samenwerking tussen de EU-instellingen moet worden geïntensiveerd en gemoderniseerd om de efficiëntie te verbeteren en een grondigere democratische controle van de uitvoerende macht op EU-niveau mogelijk te maken; merkt op dat het interinstitutioneel akkoord van 2010 moet worden herzien; vraagt nauwere samenwerking met de Raad, overeenkomstig het Verdrag van Lissabon; benadrukt het feit dat de communautaire methode, die publiek debatten mogelijk maakt door de democratische participatie van het Europees Parlement, altijd de voorkeur moet krijgen; is voorts van oordeel dat complexe wetgeving, met name op het gebied van financiële diensten, vooraf moet worden gegaan door een voldoende breed opgezet publiek en parlementair debat;

18.  constateert tot zijn spijt dat ondanks de opeenvolgende beloften van de Commissie een aantal aangekondigde doelen nog altijd niet in de praktijk zijn omgezet, zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht; dringt er bij de Commissie op aan met de twee medewetgevers een intensieve dialoog aan te gaan over de uitvoering en de goedkeuring van de resterende aangekondigde wetsvoorstellen;

19.  verzoekt de Commissie te werken aan een snelle - vóór de Europese verkiezingen - afronding van de triloog over het statuut van de Europese politieke partij;

Interne markt

20.  wijst op de belangrijke rol van de interne markt als motor van de Europese integratie, economische groei en werkgelegenheid en als pijler van de werkelijke economie van de EU; dringt er daarom bij de Commissie op aan zich te richten op de beleidsaansturing van de interne markt om de goedkeuring en handhaving van de wettelijke en beleidsprioriteiten te stroomlijnen en een regelmatige evaluatie van de integratie van de interne markt te ontwikkelen - op basis van het verslag over de integratie van de interne markt bij de jaarlijkse groeianalyses en op de landenspecifieke aanbevelingen - in het kader van het Europees semester;

21.  verzoekt de Commissie door te gaan met het verbeteren van het beheer van de interne markt, de administratieve vereenvoudiging met hernieuwd elan voort te zetten, er te allen tijde voor te zorgen dat de voorgestelde maatregelen evenredig zijn, en te meten hoeveel vooruitgang er wordt geboekt, teneinde tot volledige implementatie van het interne marktacquis te komen, in het bijzonder het acquis voor de dienstensector;

22.  is verheugd over de Commissievoorstellen in het kader van de Single Market Act II voor prioritaire maatregelen om de groei, de werkgelegenheid en het vertrouwen in de interne markt een impuls te geven;

23.  dringt aan op de volledige toepassing van de dienstenrichtlijn; verzoekt de Commissie de lidstaten bij te staan bij het bevorderen van de toegang tot de interne markt voor diensten; verzoekt de Commissie bestaande restrictieve praktijken, zoals de "toetsing van de economische noodzaak", nog eens tegen het licht te houden;

24.  verzoekt de Commissie om de uitvoering en handhaving van de agenda van de consument, de bescherming van de consument en het vertrouwen in de interne markt zorgvuldig en strikt te controleren; verzoekt de Commissie, gezien het feit dat het consumentenvertrouwen de basis vormt van een goed functionerende interne markt, tezamen met de lidstaten te streven naar snelle tenuitvoerlegging van de richtlijn consumentenrechten, de richtlijn betreffende alternatieve geschillenbeslechting en de verordening betreffende de slechting van onlinegeschillen, en de werking van de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken opnieuw tegen het licht te houden;

25.  is verheugd over de nieuwe verordening met betrekking tot de veiligheid van consumentenproducten, die waarborgen voor de gezondheid en veiligheid van consumenten biedt, maar ook de handel in goederen vereenvoudigt, in het bijzonder voor kmo’s;

26.  vraagt de Commissie met klem het gemoderniseerde douanewetboek te implementeren door geharmoniseerde e-douanepraktijken volledig te ontwikkelen;

27.  dringt er bij de Commissie op aan systematischer te werk te gaan bij het beoordelen van de impact van haar voorstellen op kmo's, die Europa veel nieuwe banen opleveren; dringt er in dit verband bij de Commissie op aan het zogenaamde "gold plating" van EU-wetgeving op nationaal niveau, waarmee de gelijke voorwaarden op de interne markt worden verstoord, te ontmoedigen;

28.  onderstreept het belang van het treffen van maatregelen om de toegang tot financiering voor kmo's te verbeteren; verzoekt de Commissie de in het Actieplan voor ondernemerschap vervatte maatregelen te versterken en uit te voeren en om de aanneming van een initiatief voor ondernemerschap te versnellen; meent dat in het kader van de toekomstige COSME- en Horizon 2020-programma's spoedig een financieringsfaciliteit met een kmo-onderdeel moet worden opgericht, met medewerking van het EIF en de EIB, om investeringen van openbare en particuliere middelen in innovatieve en duurzame nieuwe ondernemingen, waaronder groeigerichte kmo's, te vergemakkelijken;

29.  verzoekt de Commissie toe te zien op de naleving van het akkoord tussen de drie instellingen om hun toezeggingen inzake "beter wetgeven" na te komen, hetgeen ook voor de lidstaten moet gelden, die allen door de Commissie moeten worden aangemoedigd om hun eigen kmo- en internemarkttoetsen uit te voeren; merkt in dit verband op dat de Raad zijn eigen afdeling effectbeoordeling moet opzetten om effectbeoordelingen van zijn eigen amendementen op te stellen; onderstreept het belang van geschiktheidscontroles in het kader van de agenda voor betere regelgeving;

30.  verzoekt de Commissie om de belangen van kmo's en micro-ondernemingen te behartigen door ervoor te zorgen dat zij een betere toegang hebben tot de Europese interne markt; is verheugd over de reeds door de Commissie genomen stappen om de uit het EU-recht voortvloeiende regelgevingsdruk op kmo's en micro-ondernemingen te verlichten;

31.  verzoekt de Commissie een wetgevingsvoorstel in te dienen inzake beter bestuur van de interne markt op basis van het initiatiefverslag hierover, gelet op de centrale bijdrage die de interne markt kan leveren om de groei in de Europese Unie te bevorderen;

32.  is ingenomen met het politieke akkoord over het pakket overheidsopdrachten en concessies; dringt bij de Commissie en de lidstaten aan op een snelle en uitgebreide tenuitvoerlegging van hun nieuwe bepalingen; vraagt in het bijzonder om de ontwikkeling van een communicatie- en opleidingsstrategie om nieuwe vaardigheden en capaciteiten op het gebied van innovatieve en resultaatgerichte aanbestedingen te bevorderen;

33.  wijst op het onlangs met de Raad overeengekomen akkoord inzake hervormingen van de richtlijn betreffende wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties; vraagt om de spoedige tenuitvoerlegging van de nieuwe bepalingen en nieuwe beroepen die moeten worden bevorderd om Europese kwalificatiekaders vast te stellen;

34.  is verheugd over het voorstel van de Commissie betreffende de openbaarmaking van niet-financiële informatie en verzoekt de Commissie nauw met het Parlement en de Raad samen te werken om tegen begin 2014 een akkoord te bereiken;

35.  herhaalt zijn verzoek om een voorstel voor een 14de richtlijn inzake het vennootschapsrecht betreffende de grensoverschrijdende verplaatsing van zetels van vennootschappen;

36.  dringt aan op een nieuwe impuls voor de Europese industrie, met als doel het creëren van banen, het ondersteunen van duurzame groei en het waarborgen van goede arbeidsomstandigheden voor alle Europeanen;

37.  dringt erop aan dat de Commissie een verder internemarktinitiatief stimuleert door voorstellen in te dienen voor het ontwikkelen, aanvullen en implementeren van de digitale interne markt, zoals een nieuw strategisch kader voor zowel de beschikbaarheid als de grensoverschrijdende overdraagbaarheid van digitale inhoud in de EU en, met name, initiatieven die het consumentenvertrouwen bevorderen, waaronder maatregelen ter vergemakkelijking van onlinebetalingen en ter verbetering van digitale levering en infrastructuren;

38.  dringt er bij de Commissie op aan haar herziening van het auteursrecht voort te zetten, om te garanderen dat het aangepast is aan de internetomgeving; herhaalt dat de hervorming van de industriële eigendomsrechten moet worden afgerond om de groei en werkgelegenheid in Europa te stimuleren;

39.  acht het voor de stabiliteit van de EU-economie en voor een terugkeer naar duurzame economische groei van essentieel belang dat met succes een bankunie wordt ingesteld, via de oprichting van het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme, samen met één crisismechanisme voor banken en een EU-kader voor de nationale depositogarantiestelsels; verzoekt de Commissie in verband hiermee om onverwijld alle nodige voorstellen in te dienen, samen met de technische reguleringsnormen die nodig zijn voor de behoorlijke tenuitvoerlegging van het RKV 4-pakket;

40.  benadrukt dat, teneinde de efficiëntie en soliditeit van de financiële markten in de Unie zo snel mogelijk verder te versterken, de hangende Commissievoorstellen spoedig moeten worden goedgekeurd om zo vertraging bij de inwerkingtreding van de relevante wetgeving te vermijden;

41.  verzoekt de Commissie om zo snel mogelijk haar voorstellen aan te nemen over een ontwerpverordening tot invoering van één afwikkelingsmechanisme en over de follow-up van de aanbevelingen inzake structurele bankhervormingen; onderstreept hoe belangrijk het is dat de medewetgevers deze voorstellen snel behandelen, zodat zij spoedig in werking kunnen treden;

42.  wijst erop dat onderzoek en innovatie van vitaal belang zijn voor het concurrentievermogen van de EU, via de instelling van onderzoeks- en innovatieprogramma's, de vereenvoudiging van procedures, het samenbrengen en coördineren van de financiële middelen op alle relevante niveaus (EU/lidstaten/regio's) en de totstandbrenging van synergieën tussen de Europese programma's en verzoekt de Commissie deze principes ten uitvoer te leggen;

43.  wijst op het akkoord met betrekking tot Horizon 2020 om een naadloze overgang van KP7 mogelijk te maken en de continuïteit te verzekeren van het kernonderzoek en het innovatiebeleid van de EU, waarvan de programma's in het verleden te lijden hebben gehad van last-minute-akkoorden tussen de Raad en het Parlement;

44.  verzoekt de Commissie een passend voorstel in te dienen voor een gemeenschappelijke EU-definitie van een belastingparadijs en een zwarte lijst in te voeren van niet-coöperatieve derde landen en rechtsgebieden; dringt er bij de lidstaten op aan hun toezeggingen na te komen met betrekking tot de uitvoering van de aanbevelingen van de Commissie inzake maatregelen om derde landen ertoe aan te moedigen minimumnormen op het gebied van goed bestuur in belastingzaken en agressieve belastingplanning toe te passen en de nodige maatregelen te nemen om de strijd tegen belastingfraude en belastingontduiking op te voeren;

Klimaat, milieu, energie en vervoer

45.  hamert erop dat het stappenplan voor een efficiënt gebruik van hulpbronnen in Europa moet worden uitgevoerd om stimulansen te genereren voor de ontwikkeling van een groene economie, het bevorderen van biodiversiteit en de strijd tegen klimaatverandering, inclusief de integratie van hulpbronefficiënte maatregelen in het Europees semester, zoals bedoeld in Europa 2020;

46.  verzoekt de Commissie op zo kort mogelijke termijn voorstellen te doen voor het aanpakken van de structurele zwaktes van het bestaande systeem voor emissiehandel;

47.  verwacht dat de Commissie onverwijld wetgevingsvoorstellen indient over de herziening van de wetgeving inzake luchtkwaliteit, met het oog op een betere bescherming tegen de negatieve gevolgen van de luchtverontreiniging op de menselijke gezondheid;

48.  beklemtoont dat het bereiken van een alomvattende VN-klimaatovereenkomst in 2015 die in overeenkomst is met de 2°C-doelstelling van de EU de hoogste prioriteit heeft, en erkent dat in 2014 beslissingen moeten worden genomen over het klimaat- en energiebeleidsnetwerk van de EU, zodat tijdens internationale onderhandelingen gebruik kan worden gemaakt van de gelegenheid om deze doelstelling te bereiken;

49.  dringt er bij de Commissie op aan vaart te zetten achter de herziening van het hygiënepakket, gezien de recente gebeurtenissen rond frauduleuze praktijken met betrekking tot vleesproducten in de EU;

50.  verzoekt de Commissie een algemene evaluatie in te dienen van het EU-beleid en de EU-wetgeving op het gebied van afval, inclusief de doelstellingen van het afvalacquis en de streefcijfers voor niet-storten in de richtlijn storten van afvalstoffen;

51.  verzoekt de Commissie een gedetailleerd actieplan met maatregelen voor te leggen voor de totstandbrenging van een volledig geïntegreerde en onderling verbonden interne markt voor energie; benadrukt de noodzaak de consumenten te voorzien van transparante en vergelijkbare energieprijzen;

52.  benadrukt nogmaals dat energie-efficiëntie en -besparingen de goedkoopste manier zijn om energiekosten en de invoer van fossiele brandstoffen te verlagen, en daarom centraal moeten staan bij iedere voorgestelde beleidsmaatregel;

53.  onderstreept de noodzaak om de interne markt voor alle vervoerstakken te voltooien, met speciale aandacht voor de verdere liberalisering van de wegvervoersmarkt, zodat vrij verkeer van goederen en diensten gewaarborgd wordt, met duidelijke en gemakkelijk afdwingbare regels voor vrije en eerlijke mededinging en minder administratieve lasten voor kmo's; dringt bij de Commissie niettemin aan op het opstellen van een rapport over de situatie op de wegvervoersmarkt in de EU tegen eind 2013 en op de voltooiing van alle noodzakelijke analyses alvorens met wetgevingsvoorstellen te komen;

54.  beschouwt het gemeenschappelijk Europees luchtruim (Single European Sky, SES), dat meer dan 10 jaar geleden is ontworpen, als een zeer belangrijk project; vreest dat, als de Europese Unie de komende jaren niets onderneemt, het centrale luchtruim van Europa zo verzadigd zal raken dat geen groei meer mogelijk is; vraagt daarom een hervorming van het luchtruim, een idee die de lidstaten al hebben geaccepteerd met de hervorming van de bestaande systemen voor luchtverkeersregeling en de invoering van functionele luchtruimblokken (functional airspace blocks, FAB's); is tevreden met het feit dat SESAR, het technologie-element van de SES, zich goed ontwikkelt; benadrukt het feit dat het nieuwe systeem voordelen zal opleveren voor iedereen, met name voor de Europese luchtvaartmaatschappijen; dringt er bij de Commissie op aan alle FAB's operationeel te maken; roept ertoe op het gebruik van regionale luchthavens te stimuleren;

55.  verzoekt de Commissie zich te houden aan haar toezegging te zullen zorgen voor volledige voltooiing van de interne markt voor spoorvervoer, en het Europees Spoorwegbureau op het gebied van certificering en veiligheid, alsmede van homologatie van rollend materieel, meer bevoegdheden te geven;

56.  dringt aan op het indienen van voorstellen voor de voltooiing van de interne markt voor telecommunicatie, met inbegrip van maatregelen gericht op het afschaffen van de tarieven voor roaming, uiterlijk in 2015;

Samenhangende en inclusieve samenlevingen - Europa voor de burger

57.  benadrukt het feit dat het cohesiebeleid van de Europese Unie zorgt voor investeringen ten behoeve van duurzame groei en banen, alsmede van een verbetering van het concurrentievermogen in Europa, in overeenstemming met de doelstellingen van economische, sociale en territoriale cohesie in de EU; herinnert eraan dat het cohesiebeleid het belangrijkste investeringsinstrument is voor de verwezenlijking van de Europa 2020-doelstellingen; dringt er daarom bij de Commissie op aan snel passende maatregelen te nemen, om een tijdige start te garanderen, alsook duidelijke voorwaarden te stellen zodat de operationele programma's 2014-2020 in de lidstaten kunnen worden uitgevoerd; dringt er bij de Commissie op aan onmiddellijk een herzien ontwerp van Verordening (EG) nr. 2012/2002 over het Europees Solidariteitsfonds in te dienen;

58.  benadrukt het feit dat het alomvattende wetgevingspakket van de verordeningen betreffende het cohesiebeleid in het volgende MFK voor 2014-2020 nodig is voor een adequate uitvoering van de meerjarenbegroting; merkt op dat deze verordeningen moeten worden aangevuld met de goedkeuring van uitvoerings- en gedelegeerde handelingen;

59.  verzoekt de Commissie maatregelen te nemen gericht op het bevorderen van de hervorming van arbeidsmarkten met structurele problemen die jongeren beletten een baan te vinden, en de lidstaten te helpen bij de tenuitvoerlegging van een jeugdgarantieregeling die jongeren helpt om werk te vinden of een opleiding te gaan volgen;

60.  wijst op de grote onbeantwoorde vraag naar gekwalificeerd personeel op het gebied van informatietechnologie en systeemontwikkeling; stelt voor deze sector uit te roepen tot een van de prioriteiten voor opleidings- en ontwikkelingssteun in het kader van het Europese Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief;

61.  verzoekt de Commissie om een voorstel te presenteren voor een richtlijn over arbeidsgerelateerde aandoeningen van het bewegingsapparaat en een herziening van Richtlijn 2004/37/EG betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk;

62.  verzoekt de Commissie er in 2014 via de herziene richtsnoeren voor de werkgelegenheid voor te zorgen dat de beleidsmaatregelen op het gebied van werkgelegenheid en op sociaal gebied een actieve rol moeten spelen in het kader van de reactie op de crisis; dringt er in verband hiermee bij de Commissie op aan de lidstaten te helpen strategieën te ontwikkelen om nieuwe vaardigheden te verwerven en werklozen te helpen om zo snel mogelijk hun weg te vinden op de arbeidsmarkt; benadrukt evenwel het feit dat via het Jongerenwerkgelegenheidsinitiatief een grote inspanning moet worden geleverd om in de zwaarst getroffen regio's van de Unie steun te verlenen aan kwetsbare groepen en aan jongeren die geen baan hebben en geen onderwijs of opleiding volgen (not in employment, education or training, NEET's), die geen werk hebben of inactief zijn, door de organisatie van met ESF-middelen ondersteunde activiteiten te versnellen;

63.  verzoekt de Commissie om jaarlijks een verslag betreffende de hervorming van de onderwijsstelsels in de lidstaten in te dienen en op die manier een structurele, langdurige bijdrage te leveren tot de verbetering van de inzetbaarheid van jongeren;

64.  steunt initiatieven op het niveau van de EU als aanvulling op de nationale inspanningen om microkrediet te verhogen en sociaal ondernemerschap te stimuleren dat diensten verleent die niet voldoende worden geleverd door de overheids- of de particuliere sector;

65.  herhaalt zijn verzoek om een herziening van de richtlijn inzake 'de toepassing van het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid'; verzoekt de Commissie zich opnieuw in te spannen voor het deblokkeren van de richtlijn moederschapsverlof en voor een follow-up van de voorbereiding van de kosten-batenanalyse inzake vaderschapsverlof;

66.  dringt erop aan dat de Commissie een voorstel indient voor een strategie inzake de uitbanning van geweld tegen vrouwen, overeenkomstig het verzoek van het Parlement in diverse resoluties, en dat de EU partij wordt bij de conventie van de Raad van Europa inzake 'de voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld', hetgeen een sterke impuls zou geven aan de 26 lidstaten die de conventie nog steeds niet hebben ondertekend en geratificeerd;

67.  herinnert eraan dat anti-discriminatiebeleid een vooraanstaande rol speelt bij het bevorderen van de sociale inclusie en roept de Commissie op tot het indienen van een voorstel voor een EU-routekaart tegen homofobie en discriminatie; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat er nationale strategieën voor de integratie van Roma in de lidstaten worden ontwikkeld en op doeltreffende wijze ten uitvoer worden gelegd, en dat discriminatie wordt bestraft en in dialogen met derde landen wordt besproken, alsmede dat de bestrijding van discriminatie wordt opgenomen in samenwerkingsprogramma's;

68.  benadrukt het feit dat veel aandacht moet gaan naar de sectoren onderwijs, cultuur, audiovisuele media, jeugd, sport en burgerschap en dat ervoor moet worden gezorgd dat deze beschikken over een adequaat en efficiënt budget;

69.  verzoekt de Commissie een onderzoek in te stellen naar de onderliggende problemen van de onvolledige erkenning van afgeronde vakken en de bij elkaar opgetelde ECTS-punten (Europees systeem voor het verzamelen en overdragen van studiepunten) op de eigen universiteit van studenten die een periode van hun studie in het kader van het Erasmus-programma op een andere universiteit afronden;

70.  dringt aan op een alomvattende overeenkomst over het gegevensbeschermingspakket, waarmee voor een uniforme bescherming op hoog niveau van persoonsgegevens en een gelijk speelveld voor ondernemingen wordt gezorgd;

71.  is van mening dat voortzetting van de strijd tegen het terrorisme ter wille van de vrijwaring van de veiligheid van de Europese burgers bijzonder belangrijk is voor de Europese Unie en vraagt met klem om een herziening van de Europese wetgeving inzake de bewaring van gegevens;

72.  verzoekt de Commissie dringend voort te gaan met haar werk inzake de onderhandelingen over een overeenkomst tussen de EU en de VS over de bescherming van persoonsgegevens en wijst er nogmaals op dat de snelle sluiting van deze overeenkomst een urgente zaak is;

73.  stelt dat voorstellen voor de wederzijdse erkenning van de gevolgen van bepaalde akten van de burgerlijke stand, samen met minimumnormen voor civiele procedures, een grote stap zouden zijn in de richting van de totstandbrenging van een ruimte van rechtvaardigheid, met eenvoudigere, duidelijkere en toegankelijkere procedures voor de burgers en een groter vertrouwen in de wederzijdse erkenning van maatregelen op het gebied van het burgerlijk recht;

74.  verzoekt de Commissie met klem optimaal gebruik te maken van de EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel 2012-2016 voor de aanpak van het probleem van mensenhandel;

75.  verzoekt de Commissie om uitbreiding van het scorebord over justitie, teneinde er ook de rechtstaat, democratie en de grondrechten onder te laten vallen;

76.  benadrukt het belang van de bestrijding van georganiseerde misdaad, witwassen van geld en fraude en corruptie, waardoor de financiële belangen van de EU op grensoverschrijdend niveau worden aangetast;

77.  verzoekt de Commissie het stappenplan over procedurele rechten af te ronden en toezicht te houden op de omzetting in nationaal recht van de aangenomen richtlijnen om ervoor te zorgen dat de basisrechten van verdachten en beschuldigde personen voldoende worden beschermd door gemeenschappelijke minimumnormen voor procedurele rechten in strafprocedures, en het beginsel van wederzijdse erkenning daadwerkelijk wordt toegepast;

78.  steunt de Commissie in haar activiteiten met betrekking tot de rechten van slachtoffers en verzoekt de Commissie de lidstaten te helpen bij het waarborgen van de volledige en correcte tenuitvoerlegging door alle lidstaten van de richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten en de ondersteuning en bescherming van slachtoffers van misdrijven tegen 16 november 2015;

79.  is ingenomen met het voorstel van de Commissie over de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderzoekers, studenten, leerlinguitwisselingen, stagiairs en vrijwilligers; dringt aan op verdere inhoudelijke voorstellen over legale migratie;

80.  verzoekt de Commissie richtsnoeren op te stellen voor een correcte toepassing van de Schengenvoorschriften door de lidstaten, zodat het vrije verkeer van personen volledig wordt geëerbiedigd en iedere vorm van misbruik van de mogelijkheid opnieuw controles aan de binnengrenzen in te voeren, wordt vermeden;

81.  verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het gemeenschappelijk Europees asielbeleid op correcte wijze ten uitvoer wordt gelegd in de hele EU, met inachtneming van de in het Verdrag vervatte verplichting;

82.  verwacht van de Commissie dat zij nieuwe voorstellen indient of zich verder buigt over de herziening van de bestaande wetgeving op het vlak van materieel en procesrecht, met name Rome II en Brussel II;

83.  verzoekt de Commissie om de uitvoering van de verordening over het Europees burgerinitiatief te evalueren en zo nodig te wijzigen;

Landbouw en visserij

84.  verzoekt de Commissie een snelle en juiste tenuitvoerlegging te garanderen van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), om te komen tot een krachtig, duurzaam en billijk GLB waarmee de Europese boeren en consumenten worden gediend, de plattelandsontwikkeling bevorderd en het milieu beschermd;

85.  erkent dat de tenuitvoerlegging centraal zal staan in de werkzaamheden voor 2014; verzoekt de Commissie dan ook te zorgen voor de doeltreffende tenuitvoerlegging van de definitieve akkoorden van de GLB-hervorming, die de lasten voor landbouwers en de bestuurlijke organen van de lidstaten tot een minimum beperken, terwijl zij er tevens zorg voor draagt dat de nieuwe regels op doeltreffende, rigoureuze en transparante wijze worden uitgevoerd;

86.  wijst op de intentie van de Commissie om wetgeving in te dienen over het gebruik van dierkloontechnieken voor de voedselproductie; dringt er bij de Commissie op aan bij de opstelling van het voorstel rekening te houden met recentelijk geuite bezwaren over etikettering en de consistente toepassing van wetgeving in verband met de voedselketen in de EU, en tevens de laatste wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen op dit gebied toe te passen;

87.  is tevreden met het Commissievoorstel voor een nieuwe strategie voor diergezondheid, alsmede met haar engagement voor consistentie van de horizontale principes van de wetgeving op het gebied van diergezondheid, dierenwelzijn en voedselveiligheid; vraagt dat de strategie voor diergezondheid nauw aansluit bij de Europa 2020-strategie, om te zorgen voor een soepele werking van de interne markt voor dieren en dierproducten en tegelijk de duurzaamheid en het concurrentievermogen van de Europese landbouw te verbeteren;

88.  verzoekt de Commissie de nodige stappen te nemen om de lidstaten te assisteren met de tenuitvoerlegging van het onlangs goedgekeurde gemeenschappelijk visserijbeleid in overeenstemming met het toekomstige Europese Fonds voor maritieme zaken en visserij; verwacht dat de Commissie ervoor zorgt dat artikel 43, lid 2, VWEU de rechtsgrondslag vormt van haar voorstellen en het gebruik van artikel 43, lid 3, beperkt tot voorstellen die strikt verbonden zijn met de instelling en toewijzing van vangstmogelijkheden; verwacht met het oog hierop dat de Commissie meewerkt aan de oprichting van een interinstitutionele taskforce, bestaande uit vertegenwoordigers van de drie instellingen om na te gaan wat de meest geschikte weg vooruit is;

89.  onderstreept dat het nieuwe Europese maritiem en visserijfonds gericht moet zijn op verbetering van de vlootcapaciteitsreductiemaatregelen; is van oordeel dat het nieuwe gemeenschappelijke visserijbeleid gecombineerd moet worden met versterkte controlemaatregelen;

90.  verzoekt de Commissie voort te gaan met de intensivering van haar strijd tegen illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij);

Buitenlands en ontwikkelingsbeleid

91.  verwacht van de Commissie dat zij steun blijft geven aan het traditionele uitbreidingsbeleid van de EU; is ervan overtuigd dat de Unie politieke geloofwaardigheid in de wereld zou verliezen als ze haar deuren zou sluiten voor haar buren;

92.  herinnert eraan dat de oostelijke en zuidelijke buurlanden een topprioriteit blijven, en onderstreept het feit dat de nieuwe EU-strategie en het "meer voor meer"-beginsel nog steeds duidelijk moeten worden gedefinieerd en ten uitvoer moeten worden gelegd;

93.  benadrukt het belang van een nieuwe, en doortastender bevestiging van het toetredingsperspectief voor de landen van de Westelijke Balkan en onderschrijft de aanbeveling van de Commissie om de toetredingsonderhandelingen met Servië en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (FYROM) te starten; verzoekt de Commissie om met Turkije om te gaan als een kandidaat-lidstaat en is in het bijzonder ingenomen met de opening van toetredingshoofdstuk 22 over het regionaal beleid;

94.  verzoekt de Commissie meer activiteiten op touw te zetten die gericht zijn op de ontwikkeling van het oostelijk partnerschap, met name op het vlak van mobiliteit en samenwerking op onderwijsgebied;

95.  verzoekt de Commissie een constructieve bijdrage te leveren aan de herziening van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), en samen met de Raad en het Parlement te werken aan goed-gecoördineerde initiatieven op het vlak van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid; ziet graag meer flexibiliteit bij de uitbetaling van financiële steun in crisissituaties;

96.  herinnert de Commissie aan de noodzaak om haar evaluatie van de uitvoering van de consensus over humanitaire hulp, de complementariteit hiervan met de hulp van de lidstaten en de donoren en de noodzaak van een herziening van Verordening (EG) nr. 1257/1996 te verbeteren;

97.  verzoekt de EDEO de bevordering en uitvoering van het concept van de "verantwoordelijkheid om te beschermen" (R2P) te stimuleren, overeenkomstig de aanbeveling door het Parlement aan de Raad van 18 april 2013(2) van het VN-beginsel met het doel een "Europese consensus inzake R2P" te bereiken;

98.  verzoekt de Commissie om de omvang en de efficiëntie van de humanitaire hulp en assistentie van de EU aan mensen in Syrië die basisgoederen en diensten nodig hebben en aan vluchtelingen uit Syrië in de buurlanden te vergroten;

99.  verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen tot instelling van een mechanisme, gefinancierd uit het desbetreffende financieel instrument voor extern optreden van de EU, en bestaande uit een team van nationale en internationale onderzoekers, aanklagers, advocaten en andere deskundigen uit de EU-lidstaten, evenals uit andere betrokken landen (Zwitserland, Canada en de Verenigde Staten), met de bedoeling juridisch en technisch advies en bijstand te verstrekken aan de autoriteiten van de "Arabische lente"-landen inzake het invorderen van wederrechtelijk verkregen vermogen, gestolen door voormalige dictators, hun families en regimes;

100.  roept de Commissie op het accent te verleggen van een in hoofdzaak inputgeoriënteerd ontwikkelingsbeleid naar een resultaatgericht ontwikkelingsbeleid, met precieze jaarcijfers over ontwikkelingsprestaties, en om ervoor te zorgen dat de ontwikkelingsinspanningen van de EU een permanente invloed hebben op het uitroeien van armoede;

101.  roept de Commissie op een pragmatische oplossing te vinden voor de kwestie van eigendomsrechten in ontwikkelingslanden, en een coherente aanpak te ontwikkelen in samenwerking met de andere internationale ontwikkelingspartners om het proces van zelfredzaamheid van lokale gemeenschappen en personen in de ontwikkelingslanden een nieuwe impuls te geven; wijst erop dat dit proces een van de hoekstenen van de ontwikkeling vormt en dat het hele naties uit de armoede kan verheffen en de economische activiteiten in ontwikkelingslanden kan intensiveren;

102.  wijst erop dat, teneinde de doeltreffendheid van de verstrekte bijstand te vergroten, het ook van cruciaal belang is om een betere samenhang in het beleid te garanderen, waarbij alle beleidsterreinen van de EU, met name die met een belangrijke impact in ontwikkelingslanden, bijdragen aan het scheppen van welvaart in de ontwikkelingslanden; wijst erop dat het eveneens noodzakelijk is om de coördinatie tussen de lidstaten te vergroten;

103.  wijst erop dat het aanpakken van ondervoeding bij kinderen en van de voedselveiligheid, het bestrijden van gendercide – de voortdurende, op zeer grote schaal uitgevoerde selectie van jongetjes, ten nadele van meisjes – en het bevorderen van de voorziening van ziekteverzekering en pensioenen in ontwikkelingslanden, een hoge prioriteit behouden;

104.  onderstreept het feit dat de strategie voor de beperking van het risico van rampen ook belangrijk is en moet worden verbeterd;

105.  vraagt een verbetering van de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp door een betere coördinatie en complementariteit en door een regelmatige evaluatie van de output, resultaten en impact van de hulp;

Handel

106.  blijft zich inzetten voor een multilaterale benadering van internationale handel en verzoekt de Commissie de bestaande WTO-initiatieven te steunen; is voorstander van facilitering van de toetreding van China tot het Akkoord inzake overheidsopdrachten; erkent dat het belangrijk is vooruitgang te blijven boeken in de richting van bilaterale vrijhandelsovereenkomsten met belangrijke partners, in het bijzonder de VS; verzoekt de Commissie derhalve op geconcentreerde wijze personeel toe te wijzen aan en politieke inspanningen te leveren voor de lopende handelsbesprekingen met derde landen, met name met strategische partners, om substantiële vooruitgang te boeken in de richting van een definitief akkoord; verzoekt de Commissie het Parlement volledig bij dit proces te betrekken, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

107.  verzoekt de Commissie een proces te starten van grondige reflectie, waarbij het Parlement moet worden betrokken, over de toekomstige strategie op het gebied van internationale handel, inclusief een eventuele hervorming van de werking van de WTO; benadrukt het feit dat bij de evaluatie in kwestie ten volle rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor de EU-economie van de recente strategie op het gebied van internationale handel;

o
o   o

108.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, alsmede de regeringen en de parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 304 van 20.11.2010, blz. 47.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0180.


Situatie in Egypte
PDF 101kWORD 32k
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over de crisis in Egypte ((2013/2697(RSP))
P7_TA(2013)0333RC-B7-0362/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien de verklaringen van generaal Abdul Fatah Khalil Al-Sisi, voorzitter van de Egyptische Hoge Raad van de strijdkrachten, van 4 juli 2013,

–  gezien artikel 110, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de Hoge Raad van de strijdkrachten, in zijn verklaring van 4 juli 2013, bekend heeft gemaakt dat de grondwet is opgeschort en dat de macht is overgedragen aan het hoofd van het Constitutioneel Hooggerechtshof totdat vervroegde presidentsverkiezingen worden gehouden, gevolgd door parlementaire verkiezingen, en het vormen van een nationale coalitieregering en een commissie die wijzigingen op de grondwet moet onderzoeken; overwegende dat de heer Adly Mansour is ingezworen als interim-president;

1.  spreekt zijn diepe ongerustheid uit over de situatie in Egypte na de militaire interventie; benadrukt dat de macht zo spoedig mogelijk moet worden overgedragen aan democratisch gekozen burgerlijke autoriteiten, spreekt zijn fundamentele solidariteit uit met alle Egyptenaren die democratische aspiraties voor hun land koesteren en roept op tot een spoedige terugkeer naar het democratisch proces, met inbegrip van het houden van vrije en eerlijke presidentiële en parlementaire verkiezingen middels een volledig insluitend proces met de deelname van alle democratische deelnemers;

2.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de parlementen en regeringen van de lidstaten, en het parlement en de regering van Egypte.


Situatie in Djibouti
PDF 127kWORD 46k
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over de situatie in Djibouti (2013/2690(RSP))
P7_TA(2013)0334RC-B7-0347/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn resolutie van 15 januari 2009(1) over de situatie in de Hoorn van Afrika en zijn resolutie van 18 december 1997 over de mensenrechtensituatie in Djibouti(2),

–  gezien de gezamenlijke verklaring die de internationale waarnemingsmissies (van de Afrikaanse Unie (AU), de Arabische Liga, de Organisatie van Islamitische Samenwerking (OIC) en de Intergouvernementele Ontwikkelingsautoriteit (IGAD)) op 24 februari 2013 in Djibouti hebben afgelegd naar aanleiding van de parlementsverkiezingen van 22 februari 2013 in de Republiek Djibouti,

–  gezien het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren, dat door Djibouti is geratificeerd,

–  gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,

–  gezien de Overeenkomst van Cotonou van 23 juni 2000, die op 22 juni 2010 is herzien,

–  gezien de verklaring van 12 maart 2013 van de woordvoerder van Catherine Ashton, hoge vertegenwoordiger van de EU, over de situatie na de parlementsverkiezingen in Djibouti,

–  gezien artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat Djibouti en zijn strategische infrastructuur (havens en vrije zones) gezien zijn ligging bovenaan de Hoorn van Afrika en de toegang tot de Rode Zee van groot belang zijn voor de gehele regio;

B.  overwegende dat Djibouti een cruciale rol vervult bij de bestrijding van piraterij en terrorisme in de regio;

C.  overwegende dat Djibouti vanaf zijn onafhankelijkheid in 1977 tot 2003 een eenpartijstelsel heeft gekend;

D.  overwegende dat het land sinds de parlementsverkiezingen van 22 februari 2013 in een ernstige politieke crisis verkeert;

E.  overwegende dat Ismail Omar Guelleh, die in 1999 aan de macht is gekomen en in 2005 met 100% van de stemmen tot president werd herverkozen, heeft aangekondigd dat hij in 2016 geen nieuw mandaat ambieert; overwegende dat president Guelleh in april 2011 met bijna 80% van de stemmen werd herverkozen in verkiezingen die door een groot deel van de oppositie werden geboycot omdat het Djiboutiaanse parlement de grondwet had gewijzigd om ervoor te zorgen dat president Guelleh zich opnieuw kandidaat kon stellen voor een nieuw mandaat;

F.  overwegende dat de oppositiepartijen, voor het eerst sinds president Guelleh aan de macht kwam en in de hoop dat het democratische pluralisme de bovenhand zou halen, besloten deel te nemen aan de parlementsverkiezingen van 22 februari 2013, dit nadat een nieuw, gedeeltelijk proportioneel kiesstelsel werd ingevoerd waardoor ook minderheidspartijen zetels in het parlement kunnen veroveren;

G.  overwegende dat deze verkiezingen onder het toezicht stonden van waarnemers van de AU, de Arabische Liga, de OIC en de IGAD, die de verrichtingen in 154 stembureaus en 12 telbureaus volgden en meldden dat de verkiezingen transparant waren verlopen en er geen gevallen van fraude of gebruik van valse stembiljetten werden ontdekt;

H.  overwegende dat volgens de resultaten van de Grondwettelijke Raad, de Unie voor de Presidentiële Meerderheid (UMP) 68% van de stemmen behaalde;

I.  overwegende dat de oppositie, die voor het eerst sinds de onafhankelijkheid van het land zetels in het parlement veroverde, beweerde dat er massaal was gefraudeerd en dat zij de verkiezingen had gewonnen; overwegende dat de Grondwettelijke Raad de klacht van de oppositie tegen de uitslag van de verkiezingen verwierp;

J.  overwegende dat de oppositie het na de verkiezingen samengestelde parlement boycot; overwegende dat de autoriteiten de "legitieme nationale assemblee" (ANL) hebben veroordeeld, die door een deel van de oppositie na de betwiste verkiezingen van februari 2013 werd opgericht en die naast het nationale parlement bestaat; overwegende dat de ANL wordt voorgezeten door Ismail Guedi Hared, de leider van de Unie voor nationale redding (USN), een lijst die opkwam in het kiesdistrict Djibouti-stad;

K.  overwegende dat de resultaten van de parlementsverkiezingen van 22 februari 2013 ondanks de oproepen van de EU nog niet voor alle stembureaus zijn bekendgemaakt, wat het vermoeden van fraude voedt;

L.  overwegende dat het aantal geregistreerde kiezers voor het kiesdistrict Djibouti-stad wijzigde telkens nieuwe officiële cijfers werden bekendgemaakt;

M.  overwegende dat de onderdrukking met buitensporig machtsvertoon van demonstraties van oppositiepartijen die betwijfelen dat de parlementsverkiezingen regelmatig zijn verlopen, naar verluidt 10 dodelijke slachtoffers heeft geëist omdat de ordehandhavers schoten hebben afgevuurd;

N.  overwegende dat demonstranten van de oppositie massaal zijn gearresteerd; overwegende dat ngo's alarm slaan over verdachte overlijdens, foltering en verdwijningen;

O.  overwegende dat sinds de verkiezingen van 22 februari 2013 naar verluidt meer dan duizend oppositieleden voor langere of kortere tijd werden opgesloten;

P.  overwegende dat naar verluidt momenteel zo'n 60 politieke gevangenen vastgehouden worden; overwegende dat militanten van de oppositie permanent het slachtoffer zijn van repressie door de autoriteiten;

Q.  overwegende dat de meeste oppositieleiders en veel journalisten worden vervolgd;

R.  overwegende dat de journalist Mydaneh Abdallah Okieh, die ook instaat voor de communicatie van de oppositiecoalitie USN, wordt beschuldigd van "laster aan de politie" omdat hij op het sociale netwerk Facebook foto's heeft geplaatst van demonstranten die het slachtoffer zijn van repressie; overwegende dat het Hof van Beroep op 26 juni 2013 zijn straf heeft opgetrokken van 45 dagen tot vijf maanden;

S.  overwegende dat de drie leiders van de oppositiecoalitie USN in april 2013 zijn veroordeeld tot twee jaar opsluiting en ontzegging van hun burgerlijke en politieke rechten; overwegende dat hun beroep slechts op 25 november 2013 zal worden behandeld;

T.  overwegende dat de woordvoerder van de oppositiecoalitie USN, Daher Ahmed Farah, op 4 maart 2013 werd gearresteerd; overwegende dat hij schuldig werd bevonden aan het oproepen tot opstand na de parlementsverkiezingen van februari 2013; overwegende dat in dezelfde zaak twee andere personen terechtstonden, waarbij de ene een voorwaardelijke gevangenisstraf heeft gekregen en de andere werd vrijgesproken; overwegende dat het Hof van Beroep Daher Ahmed Farah op 26 juni 2013 opnieuw tot twee maanden effectieve gevangenisstraf heeft veroordeeld;

U.  overwegende dat de omstandigheden in de gevangenissen van Djibouti uiterst zorgwekkend zijn;

V.  overwegende dat de grondwet van 1992 fundamentele vrijheden en basisbeginselen van goed bestuur erkent;

W.  overwegende dat artikel 10 van de grondwet bepaalt dat "het recht op verdediging, met inbegrip van het recht op bijstand van een advocaat naar keuze, in alle stadia van de gerechtelijke procedure gewaarborgd is";

X.  overwegende dat Djibouti het Internationaal Pact over de burger- en politieke rechten en ook het Internationaal Pact over de economische, sociale en culturele rechten heeft ondertekend;

Y.  overwegende dat Djiboutiaanse vrouwen het slachtoffer zijn van diverse vormen van geweld, zoals verkrachting, genitale verminking, huiselijk geweld, seksuele intimidatie en kinderhuwelijken, wat verregaande negatieve gevolgen heeft voor het fysisch en psychisch welzijn van vrouwen;

Z.  overwegende dat Djibouti de 167e plaats bekleedt (op 179 landen) in de wereldwijde persvrijheidranglijst 2013 die door Reporters zonder Grenzen is opgesteld; overwegende dat buitenlandse journalisten niet naar Djibouti mogen reizen, wat ernstige problemen met zich brengt om betrouwbare informatie te verkrijgen over wat er zich in het land afspeelt;

AA.  overwegende dat volgens een raming van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) van maart 2012, 180 000 mensen in Djibouti voedselhulp nodig hebben;

AB.  overwegende dat de Europese Unie en haar lidstaten de afgelopen 20 jaar de belangrijkste verstrekkers van financiële steun aan Djibouti waren; overwegende dat de betalingen van de VS, Japan en Frankrijk voor het gebruik van hun militaire basissen een inkomensbron zijn die voor Djibouti een permanente groei waarborgt;

AC.  overwegende dat de eerbiediging van de mensenrechten, de democratische beginselen en de rechtsstaat de hoeksteen van het ACS-EU-partnerschap vormt en een essentieel onderdeel van de Overeenkomst van Cotonou is;

1.  uit zijn grote bezorgdheid over de situatie in Djibouti sinds de parlementsverkiezingen van 22 februari 2013 en over het gespannen politieke klimaat in het land; is met name bezorgd over de meldingen van massale arrestaties van leden van de oppositie, onderdrukking van demonstraties tegen onregelmatigheden bij de verkiezingen, en aanvallen op de vrijheid van de media;

2.  verzoekt de Djiboutiaanse autoriteiten een einde te maken aan de repressie tegen politieke tegenstanders en iedereen vrij te laten die om politieke redenen wordt vastgehouden;

3.  verzoekt de Djiboutiaanse autoriteiten de eerbiediging te waarborgen van de mensenrechten die erkend zijn in de nationale en internationale overeenkomsten die Djibouti heeft ondertekend, en de burgerlijke en politieke rechten en vrijheden, waaronder het recht om vreedzaam te demonstreren en de persvrijheid, te vrijwaren;

4.  veroordeelt ten zeerste de daden van seksueel geweld tegen vrouwen, en wijst erop dat de Djiboutiaanse regering verantwoordelijk is om een einde te maken aan de straffeloosheid door de daders van seksueel geweld tegen vrouwen gerechtelijk te vervolgen;

5.  dringt erop aan dat de rechten van de verdediging worden geëerbiedigd, met name het recht van beklaagden op bijstand van een advocaat naar keuze in alle stadia van de gerechtelijke procedure; verzoekt de autoriteiten de familie van gevangenen toe te staan hen materiële hulp te bieden, met name medische goederen;

6.  verzoekt de regering van Djibouti met de steun van de instellingen die de verkiezingsresultaten hebben gevalideerd, met name de Afrikaanse Unie, een proces van politieke dialoog met de oppositie aan te knopen, overeenkomstig de aankondiging door het staatshoofd op 27 juni 2013 ter gelegenheid van de verjaardag van de onafhankelijkheid van Djibouti; verzoekt de Europese Unie de werkzaamheden van regionale organisaties te steunen en bij te dragen aan de inspanningen om een politieke oplossing voor de huidige crisis te vinden;

7.  dringt erop aan dat onmiddellijk een gerechtelijk onderzoek wordt ingesteld om duidelijkheid te scheppen over het optreden van de politie en het leger tijdens demonstraties en om de daders van schendingen van de mensenrechten te straffen;

8.  is ingenomen met het feit dat de verkiezingen van 22 februari 2013 vreedzaam zijn verlopen, zoals is benadrukt door diverse vertegenwoordigers van de internationale gemeenschap, waaronder de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger en de leiders van de vier verkiezingswaarnemingsmissies die naar Djibouti werden gestuurd; is ingenomen met de betrokkenheid voor de toekomst van het land die het Djiboutiaanse volk en alle politieke partijen hebben getoond door aan de verkiezingen deel te nemen;

9.  is ingenomen met het feit dat aan de verkiezingen van 22 februari 2013 oppositiekrachten hebben deelgenomen, namelijk de Unie voor nationale redding (USN), en dit voor het eerst sinds de onafhankelijkheid van Djibouti in 1977;

10.  herhaalt de oproep van de Europese Unie om de resultaten van alle stembureaus bij de verkiezingen van 22 februari 2013 bekend te maken;

11.  verzoekt alle politieke krachten in Djibouti de rechtsstaat, met inbegrip van het recht om vreedzaam te demonstreren, te eerbiedigen en zich niet schuldig te maken aan geweld en repressie;

12.  is bereid de situatie in Djibouti op de voet te volgen en restrictieve maatregelen voor te stellen indien de Overeenkomst van Cotonou (2000), en met name de artikelen 8 en 9, niet worden geëerbiedigd; verzoekt de Commissie eveneens de situatie nauwgezet te volgen;

13.  verzoekt de EDEO, de Commissie en hun partners met klem samen met Djibouti aan politieke hervormingen op de lange termijn te werken, wat met name zou moeten worden bevorderd door de reeds bestaande goede betrekkingen gezien het feit dat Djibouti een cruciale rol vervult bij de bestrijding van terrorisme in de regio en militaire basissen op zijn grondgebied toelaat;

14.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de regering van Djibouti, de instellingen van de Afrikaanse Unie, de Intergouvernementele Ontwikkelingsautoriteit, de Arabische Liga, de Organisatie van Islamitische Samenwerking, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de covoorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU.

(1) PB C 46 E van 24.2.2010, blz. 102.
(2) PB C 14 van 19.1.1998, blz. 207.


Situatie in Nigeria
PDF 138kWORD 59k
Resolutie van het Europees Parlement van 4 juli 2013 over de situatie in Nigeria (2013/2691(RSP))
P7_TA(2013)0335RC-B7-0344/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn resoluties van 13 juni 2013 over de vrijheid van pers en media in de wereld(1), van 11 december 2012 over een strategie voor digitale vrijheid in het buitenlandbeleid van de EU(2), van 5 juli 2012 over geweld tegen lesbiennes, homo- en biseksuelen, transgenders en interseksen in Afrika(3), en van 15 maart 2012 over de situatie in Nigeria(4),

–  gezien de verklaringen van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Catherine Ashton, van 22 januari 2012 over de bomaanslagen in Kano, van 11 maart 2013 over vermoorde gijzelaars, van 2 juni 2013 over de Nigeriaanse wet die huwelijken of relaties tussen mensen van hetzelfde geslacht strafbaar stelt, en van 25 juni 2013 over terechtstellingen in Nigeria,

–  gezien de mensenrechtendialoog tussen de EU en Nigeria van maart 2013 in Abuja, en gezien de ministeriële bijeenkomst Nigeria-EU van 16 mei 2013 in Brussel, waarin erop werd gewezen dat het nodig is om enerzijds antiterrorismemaatregelen en anderzijds burgerslachtoffers en de vernietiging van openbare infrastructuur tegen elkaar af te wegen,

–  gezien de resolutie van de in mei 2013 in Horsens (Denemarken) bijeengekomen Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU over de situatie in Nigeria,

–  gezien de richtsnoeren van de Raad van de Europese Unie voor de bevordering en bescherming van alle mensenrechten van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksen (LGBTI),

–  gezien de Overeenkomst van Cotonou van 2000 en de herzieningen ervan in 2005 en 2010 (waarbij die laatste herziening door Nigeria werd bekrachtigd op 27 september 2010), en met name de artikelen 8 en 9, die betrekking hebben op de politieke dialoog en de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat,

–  gezien de verklaringen van VN-secretaris-generaal Ban Ki-Moon van 16 mei 2013 over het aanhoudende geweld en de verslechterende veiligheidssituatie in het noordoosten van Nigeria, en van 22 april 2013 over het grote aantal burgerslachtoffers en vernielde huizen in Nigeria als gevolg van gevechten tussen het leger en de rebellengroep Boko Haram,

–  gezien de verklaringen van de hoge commissaris van de VN voor de mensenrechten, Navi Pillay, van 3 mei 2013 naar aanleiding van de gevechten van april 2013, waarin zij veiligheidsfunctionarissen in Nigeria opnieuw verzocht de mensenrechten te eerbiedigen en buitensporig geweld tijdens de uitoefening van hun werkzaamheden te vermijden, en van 17 mei 2013 over de mogelijkheid dat leden van Boko Haram worden aangeklaagd voor oorlogsmisdaden,

–  gezien de verklaring van de VN-Veiligheidsraad van 27 december 2011 over aanslagen van de terroristische groep Boko Haram in Nigeria,

–  gezien de VN-Verklaring inzake de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie op grond van religie en overtuiging van 1981,

–  gezien de verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van de G8 van 12 april 2012 over het aanhoudende geweld in Nigeria,

–  gezien het Verdrag van de Afrikaanse Unie voor de preventie en bestrijding van terrorisme, dat op 16 mei 2003 door Nigeria werd geratificeerd, en het aanvullende protocol daarbij, dat op 22 december 2008 door Nigeria werd geratificeerd,

–  gezien de verklaring van de commissaris voor vrede en veiligheid van de Afrikaanse Unie, Lamamra Ramtane, van 14 juli 2012, waarin hij de acties en de schendingen van de mensenrechten van Boko Haram veroordeelt, de internationale gemeenschap verzoekt Nigeria te helpen om de terroristische groep af te stoppen, en het gevaar van deze groep voor de regionale en internationale veiligheid onderstreept,

–  gezien de op 24 juni 2013 in Yaoundé (Kameroen) gehouden top van de staatshoofden en regeringsleiders van de Golf van Guinee over beveiliging en veiligheid op zee,

–  gezien de op 29 mei 1999 aangenomen grondwet van de Federale Republiek Nigeria, en met name de bepalingen in hoofdstuk IV inzake de bescherming van de grondrechten, waaronder het recht op leven, op een eerlijk proces en op menselijke waardigheid, en inzake de bescherming van de vrijheid van meningsuiting, media, gedachte, geweten en godsdienst,

–  gezien artikel 3 van de Verdragen van Genève, die op 20 juni 1961 door Nigeria werden geratificeerd, en het protocol II daarbij, dat op 10 oktober 1988 door Nigeria werd geratificeerd, waarin internationaal recht tot stand wordt gebracht ten aanzien van niet-internationale gewapende conflicten,

–  gezien het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren van 1981, dat op 22 juni 1983 door Nigeria werd geratificeerd,

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, dat op 29 oktober 1993 door Nigeria werd geratificeerd,

–  gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens uit 1948,

–  gezien artikel 122, lid 5, en artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de Nigeriaanse president Goodluck Jonathan op 14 en 15 mei 2013 in de deelstaten Borno, Yobe en Adamawa de noodtoestand heeft afgekondigd als reactie op de acties van Boko Haram, en dat hij daarvoor bijkomende troepen heeft gemobiliseerd;

B.  overwegende dat de stad Baga in april 2013 werd vernield door gevechten tussen het Nigeriaanse leger en militanten van Boko Haram, waardoor volgens plaatselijke leiders duizenden huizen tot puin werden herleid en honderden burgers het leven lieten; overwegende dat een onafhankelijk onderzoek van de Nigeriaanse mensenrechtencommissie naar de moorden in Baga voor het einde van juli zal worden afgerond;

C.  overwegende dat de federale regering heeft besloten dat Boko Haram onder de Akte voor terrorismepreventie van 211 valt, waardoor ieder lid of iedere aanhanger van de groepering kan worden vervolgd;

D.  overwegende dat Boko Haram sinds 2009 verantwoordelijk is voor de dood van 4 000 mensen; overwegende dat dit jaar al 700 Nigerianen werden gedood in meer dan 80 aan Boko Haram toegeschreven aanslagen, waardoor de terroristische groep volgens een rapport van de Verenigde Naties de op één na dodelijkste in de wereld is; overwegende dat de connectie tussen Boko Haram en Al Qaida in de Islamitische Maghreb (AQIM) een ernstige bedreiging inhoudt voor de vrede en de veiligheid in de ruimere Sahelregio en West-Afrika in het algemeen; overwegende dat Boko Haram onverminderd overheids- en beveiligingsfunctionarissen viseert, wat onder meer blijkt uit hun aanval van 7 mei 2013 op een gevangeniscomplex in Bama, waarbij ongeveer 55 mensen werden gedood en zowat 105 gedetineerden konden ontsnappen;

E.  overwegende dat Human Rights Watch, Amnesty International, Freedom House en andere mensenrechtenorganisaties bewijzen hebben verzameld over de betrokkenheid van Boko Haram bij aanslagen op politiekantoren, militaire infrastructuur, kerken, scholen, boerderijen en banken; overwegende dat Boko Haram ook steeds meer burgers probeert te treffen, en dat de groep onder meer op 16 en 17 juni 2013 aanslagen pleegde op twee secundaire scholen in de deelstaten Borno en Yobe, waarbij zestien leerlingen en twee leerkrachten werden vermoord; overwegende dat deze aanslagen ervoor hebben gezorgd dat duizenden schoolkinderen geen formeel onderwijs meer kunnen volgen; overwegende dat bedreigingen aan het adres van burgers ertoe hebben geleid dat 19 000 landbouwers hun boerderijen zijn ontvlucht en hun gewassen hebben opgegeven, met een verlies aan landbouwproductiviteit en bijkomende voedseltekorten tot gevolg;

F.  zich bijzonder ongerust tonend over het feit dat Boko Haram nu ook besloten heeft om als onderdeel van zijn gewelddadige guerrillastrijd vrouwen en kinderen te ontvoeren; overwegende dat rebellen ook buitenlandse werknemers in Nigeria hebben ontvoerd, aangevallen en vermoord;

G.  overwegende dat het Bureau van de hoge commissaris van de VN voor vluchtelingen heeft gewaarschuwd voor een vluchtelingencrisis; overwegende dat er in de afgelopen weken zowat 6 000 Nigerianen in Niger zijn aangekomen, en dat er tussen 11 en 13 juni 2013 ongeveer 3 000 Nigerianen de grens met Kameroen zijn overgestoken; overwegende dat vluchtelingen ook de grens met Tsjaad oversteken; overwegende dat dergelijke volksverplaatsingen de schaarse plaatselijke voedsel- en waterbronnen nog meer onder druk zetten, vooral in Niger, dat zelf kampt met voedselonzekerheid als gevolg van jarenlange droogte; overwegende dat geen enkel buurland van Nigeria de capaciteit heeft om de groepen ontheemden die kunnen ontstaan in geval van een totale humanitaire ramp als gevolg van grootschalig geweld op te vangen;

H.  overwegende dat Boko Haram onverminderd aanvallen uitvoert op christenen, gematigde moslims en andere religieuze groepen, die zo uit het overwegende islamitische noorden van het land worden verdreven;

I.  overwegende dat de Nigeriaanse politie en het Nigeriaanse leger naar aanleiding van het geweld van Boko Haram zijn overgegaan tot buitengerechtelijke terechtstellingen van tal van vermeende leden van de groep, met name door jonge mannen uit noordelijke dorpen op te pakken; overwegende dat veel gedetineerden van de buitenwereld werden afgesloten, zonder aanklacht of proces, soms in onmenselijke omstandigheden, en overwegende dat sommige van hen fysiek werden misbruikt terwijl anderen tijdens hun gevangenschap zijn verdwenen of gestorven; overwegende dat de Nigeriaanse regering en legerofficieren onbetrouwbare ramingen van het aantal burgerdoden en van de schade aan woningen hebben gegeven; overwegende dat Human Rights Watch, Freedom House en andere mensenrechtenorganisaties beweren dat de Nigeriaanse troepen de afgelopen maanden steeds wreder en willekeuriger te werk gaan, waardoor burgers geconfronteerd worden met buitensporig geweld aan beide kanten;

J.  overwegende dat de vrijheid van meningsuiting en van media onder druk staan doordat wie op een kritische manier bericht over de Nigeriaanse autoriteiten aanhouding, intimidatie, geweld en zelfs moord moet vrezen; overwegende dat Boko Haram er al meermaals mee gedreigd heeft mediabedrijven aan te vallen die op een negatieve manier over de groep berichten;

K.  overwegende dat sinds de afkondiging van de noodtoestand grote delen van de noordoostelijke deelstaten niet langer toegankelijk zijn voor hulporganisaties, journalisten en verslaggevers; overwegende dat de regering de mobiele telefoondiensten in verschillende gebieden heeft afgesloten opdat de milities niet meer zouden kunnen communiceren;

L.  overwegende dat de Nigeriaanse regering onlangs het zevenjarig moratorium op de doodstraf heeft verbroken door in de deelstaat Edo vier gevangenen terecht te stellen die waren veroordeeld toen Nigeria nog een militaire dictatuur was; overwegende dat de speciale gezant van de VN inzake buitengerechtelijke, standrechtelijke en willekeurige executies, Christof Heyns, de Nigeriaanse autoriteiten op 26 juni 2013 heeft verzocht de nakende terechtstelling van een vijfde gevangene op te schorten; overwegende dat Nigeria volgens berichten van mensenrechtenorganisaties in 2012 56 mensen ter dood veroordeelde, en dat zowat 1 000 mensen in het land in dodencellen zouden zitten;

M.  overwegende dat het Nigeriaanse parlement op 30 mei 2013 de wet (het verbod) op huwelijken tussen mensen van hetzelfde geslacht heeft aangenomen, waardoor al wie trouwt of getrouwd is met een persoon van hetzelfde geslacht een gevangenisstraf van veertien jaar kan krijgen, een wet die niet alleen voor Nigerianen maar ook voor toeristen, buitenlandse werknemers en diplomaten geldt, en waardoor sociale organisaties of ngo's die de mensenrechten van LGBTI verdedigen een gevangenisstraf van tien jaar kunnen krijgen;

N.  overwegende dat de problemen in Nigeria het gevolg zijn van een gebrek aan economische ontwikkeling en dat de spanningen voortkomen uit al tientallen jaren voortwoekerende rancuneuze gevoelens tussen verschillende autochtone bevolkingsgroepen, voornamelijk christenen en animisten, die met migranten en bewoners uit het Hausa-sprekende moslimnoorden rivaliseren om de controle van het vruchtbare akkerland; overwegende dat de conflicten nog verergerd worden door de klimaatverandering en woestijnvorming; overwegende dat het escalerende gewapende conflict en de aanhoudende sociale en economische uitdagingen dreigen te leiden tot verdere radicalisering, wat de manipulatie door en de aanhang van fundamentalistische islamitische groepen als Boko Haram versterkt;

O.  overwegende dat de EU de grootste financiële donor aan Nigeria is; overwegende dat de Commissie en de federale regering van Nigeria op 12 november 2009 het landenstrategiedocument Europese Gemeenschap-Nigeria en het nationale indicatieve programma voor 2008-2013 hebben ondertekend, in het kader waarvan de EU projecten financiert op het gebied van vrede, veiligheid en mensenrechten; overwegende dat de EU-steun aan Nigeria voor deze periode in totaal 700 miljoen EUR bedraagt, waarvan een deel bestemd is om de steeds problematischere veiligheidssituatie in het noorden van Nigeria aan te pakken;

P.  overwegende dat de EU uit hoofde van de artikelen 8 en 9 van de herziene Overeenkomst van Cotonou een regelmatige politieke dialoog met Nigeria aangaat over mensenrechten en democratische beginselen, en dus ook over etnische, religieuze en raciale discriminatie;

Q.  overwegende dat de hoge commissaris van de VN voor de mensenrechten, Navi Pillay, ervoor heeft gewaarschuwd dat de aanslagen van Boko Haram misdaden tegen de mensheid kunnen vormen; overwegende dat de aanklager van het Internationaal Strafhof, Fatou Bensouda, in juli 2012 een bezoek heeft gebracht aan Abuja, en overwegende dat haar departement in november 2012 een verslag heeft gepubliceerd waarin staat dat er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat Boko Haram misdaden tegen de mensheid heeft begaan;

R.  overwegende dat Nigeria een van de grootste olieproducenten ter wereld is, maar dat bijna 60% van de bevolking moet rondkomen met minder dan een dollar per dag; overwegende dat een vreedzame oplossing van conflicten ook een eerlijke toegang tot hulpbronnen en een eerlijke inkomensherverdeling door de overheid veronderstelt;

1.  veroordeelt de escalatie van het geweld van de zijde van Boko Haram en de tragische dood van onschuldige burgers in de getroffen regio's van Nigeria stellig en betuigt zijn medeleven met de nabestaanden en de gewonden; uit zijn bezorgdheid over de aanhoudende spanningen waarbij gemeenschappen zowel dader als slachtoffer zijn geweest;

2.  dringt er bij de regering van Nigeria op aan de veiligheid en bescherming te waarborgen van de bevolking tegen het geweld van Boko Haram en zich te onthouden van verdere aanvallen en moordpartijen als represaille alsmede haar verplichtingen krachtens internationaal erkende mensenrechtennormen na te komen en in overeenstemming met de rechtsstaat te handelen;

3.  veroordeelt het Nigeriaanse leger voor het gebruik van buitensporig geweld bij de gevechten met Boko Haram, in het bijzonder de aanval op Baga op 16 en 17 april 2013;

4.  verzoekt zowel de regering als de subnationale actoren met klem terughoudendheid aan de dag te leggen en vreedzame manieren te zoeken om de geschillen tussen religieuze en etnische groepen in Nigeria op te lossen; benadrukt in dit verband het belang van een functionerend, onafhankelijk, onpartijdig en toegankelijk gerechtelijk apparaat, vooral tijdens gewapende conflicten, om een eind te maken aan de straffeloosheid, de eerbiediging van de rechtsstaat te verbeteren en de grondrechten van de bevolking te beschermen;

5.  verzoekt de Nigeriaanse regering een verdere escalatie van het conflict te voorkomen, met speciale aandacht voor de veiligheid en het welzijn van de burgers, en herinnert eraan dat de vernielingen en de tijdens het conflict veroorzaakte schade aan huisvesting, openbare infrastructuur en landbouwgrond een nadelige impact heeft op de bevolking;

6.  dringt er bij zowel de Nigeriaanse regering als Boko Haram op aan de vrijheid van pers en media te erkennen en te eerbiedigen en journalisten en verslaggevers toe te laten tot de frontlinies, aangezien de pers en de media een belangrijke rol kunnen spelen voor de versterking van de verantwoordingsplicht en het documenteren van mensenrechtenschendingen;

7.  veroordeelt de executie van Daniel Nsofor door de Nigeriaanse autoriteiten voor misdaden die hij heeft begaan toen hij nog geen achttien jaar oud was; beveelt de autoriteiten aan de nodige stappen te ondernemen om het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en de slotopmerkingen over Nigeria van 2010 ten uitvoer te leggen, in het bijzonder door ervoor te zorgen dat de definitie van het kind in de nationale wetgeving en op staatsniveau overeenstemt met die in het Verdrag inzake de rechten van het kind, de dossiers te herzien van alle gevangenen in dodencellen voor misdaden die zij hebben begaan toen zij nog geen achttien jaar oud waren en in de nationale wetgeving de doodstraf af te schaffen voor alle personen die nog geen achttien jaar oud zijn;

8.  veroordeelt de executie van vier gevangenen in Nigeria in juni 2013 stellig; roept de Nigeriaanse autoriteiten op hun recente, in het kader van de mensenrechtendialoog tussen de EU en Nigeria gedane toezeggingen na te komen, om het de facto moratorium op executies in stand te houden en dringt erop aan dat het land zijn wetgeving aanpast om de doodstraf af te schaffen;

9.  verzoekt de Nigeriaanse autoriteiten hun hervormingsinspanningen overeenkomstig het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind met de steun van de Commissie en Unicef te bespoedigen, in het bijzonder wat het jeugdrecht en geboorteregistratiesystemen betreft; beveelt Nigeria aan zijn inspanningen voort te zetten en te versterken om voor alle kinderen de gratis en verplichte geboorteregistratie te garanderen en de bevolking bewust te maken van het belang van geboorteregistratie en de huidige wetgeving;

10.  erkent dat mobiele telefoons een belangrijk communicatiemiddel vormen voor rebellen, maar dringt er bij de Nigeriaanse regering op aan niet het hele netwerk te blokkeren, aangezien het hierdoor ook voor burgers onmogelijk wordt om te communiceren;

11.  onderstreept het belang van regionale samenwerking voor het aanpakken van de dreiging die uitgaat van een connectie tussen Boko Haram en AQIM; moedigt de landen in de regio aan hun samenwerking te verdiepen, ook met de Sahellanden, om verdere synergieën tussen Boko Haram, AQIM en de Beweging voor eenheid en jihad in West-Afrika (MUJAO) te voorkomen; vraagt de EU-instellingen en -lidstaten, alsook de VN, de Afrikaanse Unie en de Economische gemeenschap van West-Afrikaanse staten (Ecowas) hun steun te verlenen aan dergelijke regionale inspanningen en dreigingen uitgaande van het terrorisme, de verspreiding van lichte wapens en grensoverschrijdende misdaad aan te pakken;

12.  neemt met bezorgdheid kennis van de toenemende dreiging van piraterij in de Golf van Guinee en de behoefte aan meer gecoördineerde actie; is in dit verband verheugd over de regionale inspanningen om de uitdagingen van piraterij aan te pakken, waarover overeenstemming is bereikt op de top van de staatshoofden en regeringsleiders van de Golf van Guinee over beveiliging en veiligheid op zee, die in Yaoundé (Kameroen) op 24 juni 2013 werd gehouden;

13.  dringt aan op vollediger onderzoek naar de onderliggende oorzaken van het conflict, zoals sociale, economische en etnische spanningen, in plaats van te volstaan met vage en simplistische verklaringen op grond van alleen religie, die geen basis kunnen bieden voor een duurzame langetermijnoplossing voor de problemen in deze regio; roept de Nigeriaanse regering ertoe op zich in te zetten voor een vreedzame oplossing en de onderliggende oorzaken van het conflict aan te pakken door te zorgen voor een eerlijke toegang tot hulpbronnen, een duurzame ontwikkeling op regionaal niveau en een inkomensherverdeling door de overheid;

14.  dringt aan op een onafhankelijk onderzoek naar de mensenrechtenschendingen en staat erop dat de schuldigen worden berecht volgens de internationale normen voor een eerlijke rechtsgang;

15.  uit zijn bezorgdheid over het feit dat een escalatie van het conflict in Nigeria zal leiden tot een verdere intensivering van de vluchtelingencrisis in buurlanden Niger en Kameroen; moedigt ambtenaren van de Nigeriaanse regering ertoe aan in dialoog te treden met de leiders van de buurlanden om de reacties op de instroom van vluchtelingen te coördineren;

16.  verzoekt vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton de Nigeriaanse regering ertoe aan te zetten om bij terrorismebestrijdingsacties de mensenrechten te eerbiedigen; toont zich bereid om de evolutie van de situatie in Nigeria op de voet te volgen en stelt beperkende maatregelen voor als de Overeenkomst van Cotonou, en met name artikelen 8 en 9 daarvan, niet wordt nageleefd; vraagt de Commissie de situatie eveneens te monitoren;

17.  betreurt ten zeerste de goedkeuring van het wettelijk verbod op het huwelijk tussen mensen van hetzelfde geslacht, dat het strafbaar maakt om een relatie met iemand van hetzelfde geslacht te onderhouden, de rechten van LGBTI te ondersteunen, een homovriendelijke ontmoetingsplaats te beheren of affectie te tonen voor een persoon van hetzelfde geslacht; roept de president van Nigeria daarom op de door het parlement goedgekeurde wet niet te ondertekenen, aangezien deze LGBTI – zowel Nigerianen als buitenlanders – zou blootstellen aan een ernstig risico op geweld en arrestatie;

18.  spoort de Nigeriaanse autoriteiten aan om homoseksualiteit te decriminaliseren en LGBT en de verdedigers van hun mensenrechten te beschermen;

19.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de federale regering van Nigeria, de instellingen van de Afrikaanse Unie en van ECOWAS, de secretaris-generaal van de VN, de Algemene Vergadering van de VN, de covoorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU en het Pan-Afrikaanse Parlement.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0274.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0470.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0299.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0090.

Juridische mededeling - Privacybeleid