Index 
Aangenomen teksten
Donderdag 24 oktober 2013 - Straatsburg
Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2013
 Algemeen milieuactieprogramma van de Unie voor de periode tot en met 2020 ***I
 Aan de blootstelling aan ioniserende straling verbonden gevaren ***I
 Jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid in 2012
 Elektronische communicatie

Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2013
PDF 204kWORD 22k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 oktober 2013 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2013 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013, afdeling III – Commissie (14870/2013 – C7-0378/2013 – 2013/2151(BUD))
P7_TA(2013)0450A7-0347/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 106 bis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

–  gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002(1) ("Financieel Regelement"),

–  gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2013, definitief vastgesteld op 12 december 2012(2),

–  gezien Besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen(3),

–  gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2013, goedgekeurd door de Commissie op 10 juli 2013 (COM(2013)0518) en gewijzigd bij nota van wijzigingen van 18 september 2013 (COM(2013)0655),

–  gezien het standpunt inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2013, vastgesteld door de Raad op 21 oktober 2013 en meegedeeld aan het Europees Parlement dezelfde dag (14870/2013 – C7–0378/2013),

–  gezien de artikelen 75 ter en 75 sexies van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0347/2013),

A.  overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting (OGB) nr. 6/2013, als gewijzigd door de Commissie bij nota van wijzigingen van 18 september 2013, betrekking heeft op de herziening van de raming van de traditionele eigen middelen (TEM, d.w.z. douanerechten en heffingen in de suikersector), de btw- en de bni-grondslagen, de opname in de begroting van de relevante Britse correcties en de herziening van de ramingen van andere inkomsten uit boetes, die leiden tot een wijziging van de hoogte en verdeling van de eigenmiddelenbijdragen van de lidstaten aan de Uniebegroting;

B.  overwegende dat OGB nr. 6/2013 ook betrekking heeft op de aanpassing van de begrotingsstructuur om de oprichting van trustfondsen van de Unie overeenkomstig artikel 187 van het Financieel Reglement mogelijk te maken;

C.  overwegende dat het standpunt van de Raad inzake OGB nr. 6/2013 geen aanpassingen inhoudt van het voorstel van de Commissie, als gewijzigd bij de nota van wijzigingen;

D.  overwegende dat dit OGB van cruciaal belang is ter voorkoming van een tekort aan middelen dat zou kunnen leiden tot een tekortschietende uitvoering in 2013, op basis van de in de begroting voor 2013 goedgekeurde betalingskredieten, uitsluitend met inbegrip van de gewijzigde begrotingen nrs. 1/2013 t/m 5/2013;

1.  neemt kennis van OGB nr. 6/2013, gepresenteerd door de Commissie op 10 juli 2013, als gewijzigd bij nota van wijzigingen van 18 september 2013, dat betrekking heeft op een herziening van de raming van de traditionele eigen middelen (TEM, d.w.z. douanerechten en heffingen in de suikersector), op basis van de beste schattingen van de Commissie, en bepaalde andere ontwikkelingen, alsmede de verdere herziening van de ramingen van andere inkomsten uit een reeks boetes die definitief zijn geworden en dus in de begroting kunnen worden opgenomen;

2.  wijst erop dat de daling van de TEM-raming met circa 3 955 miljoen EUR en van de eigen middelen uit de btw met 384 miljoen EUR deels worden gecompenseerd door bovengenoemde boetes ter hoogte van in totaal 1 229 miljoen EUR;

3.  wijst erop dat dit automatisch leidt tot een verhoging van de aanvullende bijdragen op basis van het bni van de lidstaten met een bedrag van 3 110 miljoen EUR, d.w.z. een netto verhoging van de "nationale bijdragen" (inclusief btw) van 2 736 miljoen EUR;

4.  beseft dat dit een aanzienlijke last zal vormen voor de nationale begrotingen, maar benadrukt dat deze technische aanpassing aan de ontvangstenkant niet ten koste mag gaan van de volledige dekking van gerechtvaardigde betalingsbehoeften, die reeds door de Commissie waren geïdentificeerd in OGB nr. 8/2013 en OGB nr. 9/2013; herinnert de Raad aan zijn standpunt gebaseerd op het opzettelijk opstellen van te krappe begrotingen in de afgelopen jaren en benadrukt in dit verband dat de jaarlijkse begrotingen voor de periode 2007-2013 in totaal een gezamenlijk niveau hebben bereikt dat 60 miljard EUR lager is dan het overeengekomen algemene plafond voor betalingen in het MFK voor de periode 2007-2013, terwijl een gecumuleerd overschot van 12 miljard EUR voor de periode 2007-2013 de facto naar de lidstaten is teruggevloeid in de vorm van een verlaging van hun gecumuleerde bni-bijdragen met eenzelfde bedrag;

5.  verzoekt de Commissie het Europees Parlement alle informatie waarover zij beschikt te doen toekomen over wanneer en hoe deze verhoogde nationale bijdragen van de lidstaten zullen worden overgeheveld naar de begroting van de Unie; verzoekt de Commissie het Europees Parlement mee te delen wat de eventuele netto impact van deze verhoogde bni-bijdragen is voor de begrotingen van de lidstaten in de jaren 2013 en 2014;

6.  keurt het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2013 goed;

7.  benadrukt dat de goedkeuring van ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2013 geen oplossing biedt voor het te lage niveau van op de begroting 2013 goedgekeurde betalingskredieten die nodig zijn om openstaande rekeningen te betalen; dringt wederom aan op de noodzaak dat de Raad ontwerp van gewijzigde begroting nr. 8/2013 zo spoedig mogelijk goedkeurt; herhaalt opnieuw geen goedkeuring te zullen hechten aan de verordening betreffende het MFK 2014-2020 zolang ontwerp van gewijzigde begroting nr. 8/2013 niet is goedgekeurd, zoals duidelijk gesteld in zijn resolutie van 3 juli 2013;

8.  verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de gewijzigde begroting nr. 6/2013 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

9.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen.

(1) PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.
(2) PB L 66 van 8.3.2013.
(3) PB L 163 van 23.6.2007, blz. 17.


Algemeen milieuactieprogramma van de Unie voor de periode tot en met 2020 ***I
PDF 196kWORD 38k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 oktober 2013 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020: “Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet” (COM(2012)0710 – C7-0392/2012 – 2012/0337(COD))
P7_TA(2013)0451A7-0166/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0710),

–  gezien artikel 294, lid 2, en artikel 192, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0392/2012),

–  gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 20 maart 2013(1),

–  gezien het advies van het Comité van de Regio's(2),

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 26 juni 2013 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7-0166/2013),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 oktober 2013 met het oog op de vaststelling van Besluit nr. .../2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 "Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet"

P7_TC1-COD(2012)0337


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Besluit nr. 1386/2013/EU.)

(1) PB C 161 van 6.6.2013, blz. 77.
(2) PB C 218 van 30.7.2013, blz. 53.


Aan de blootstelling aan ioniserende straling verbonden gevaren ***I
PDF 479kWORD 203k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 oktober 2013 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming tegen de gevaren verbonden aan de blootstelling aan ioniserende straling (COM(2012)0242 – C7-0151/2012 – 2011/0254(COD))
P7_TA(2013)0452A7-0303/2013

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2012)0242),

–  gezien de artikelen 31 en 32 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0151/2012),

–  gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrond,

—  gezien artikel 294, lid 3, en artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 22 februari 2012(1),

–  gezien de artikelen 55 en 37 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0303/2013),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt de Commissie haar voorstel volgens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;

3.  verzoekt de Commissie het Parlement te laten weten op welke wijze met het standpunt van het Parlement naar behoren rekening is gehouden;

4.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 15 december 2013 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2013/.../EU van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming tegen de gevaren verbonden aan de blootstelling aan ioniserende straling

P7_TC1-COD(2011)0254


HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 31 en 32 Artikel 192, lid 1, [Am. 1]

Gezien het voorstel van de Commissie, opgesteld na advies van een door het Wetenschappelijk en Technisch Comité aangewezen groep van deskundigen uit de lidstaten, en na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Artikel 2, onder b), 191 van het Verdrag stelt dat er uniforme veiligheidsnormen moeten worden vastgesteld voor de gezondheidsbescherming van de bevolking en de werknemers, terwijl artikel 30 van het Verdrag 'basisnormen' bepaalt voor betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) biedt de rechtsgrondslag voor het behoud, de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu en de bescherming van de gezondheid van de bevolking en de werknemers tegen de van de mens, onder andere tegen de gevaren van blootstelling aan ioniserende straling verbonden gevaren. [Am. 2]

(1 bis)  Artikel 153 VWEU maakt het mogelijk veiligheidsnormen voor de bescherming van de gezondheid van de werknemers en de bevolking vast te stellen. [Am. 3]

(1 ter)  Artikel 168 VWEU maakt het mogelijk basisnormen voor de bescherming van de gezondheid van de werknemers en de bevolking tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren vast te stellen. [Am. 4]

(2)  Om haar taak te kunnen verrichten, heeft de Gemeenschap voor de eerste maal in 1959 overeenkomstig artikel 218 basisnormen vastgesteld bij de richtlijnen van 2 februari 1959 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werknemers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren(3). De richtlijnen werden meermaals herzien en werden in 1996 voor het laatst vervangen door Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad(4), waarbij de eerdere richtlijnen werden ingetrokken.

(3)  Bij Richtlijn 96/29/Euratom zijn de basisnormen vastgesteld. Deze richtlijn is van toepassing op normale en noodsituaties en werd aangevuld met meer specifieke wetgeving.

(4)  Richtlijn 97/43/Euratom van de Raad(5), Richtlijn 89/618/Euratom van de Raad(6), Richtlijn 90/641/Euratom van de Raad(7) en Richtlijn 2003/122/Euratom van de Raad(8) bestrijken verschillende specifieke aspecten ter aanvulling van Richtlijn 96/29/Euratom.

(5)  Doorheen de jaren zijn de in deze wetgeving gebruikte definities geëvolueerd en meermaals aan het specifieke toepassingsgebied aangepast. Toch kunnen heel wat voorschriften die ten tijde van de goedkeuring van de wetgeving in de oorspronkelijke context pasten niet in Richtlijn 96/29/Euratom worden gebruikt.

(6)  De door het Wetenschappelijk en Technisch Comité aangewezen deskundigengroep heeft geadviseerd dat de overeenkomstig artikelen 30 en 31 van het Euratom-Verdrag vastgestelde basisnormen rekening dienen te houden met de nieuwe aanbevelingen van de International Commission on Radiological Protection (ICRP), in het bijzonder die in publicatie 103 (2007)(9), en moeten worden herzien in het licht van nieuwe wetenschappelijke gegevens en praktijkervaring.

(7)  Deze richtlijn dient de situatiegebaseerde aanpak te volgen die in publicatie 103 van de ICRP werd ingevoerd en dient een onderscheid te maken tussen blootstellingen in bestaande, geplande en noodsituaties. Voor de toepassing van normen en voorschriften moet evenwel een onderscheid worden gemaakt tussen bestaande blootstellingssituaties in verband met natuurlijke radioactiviteit en bestaande blootstellingssituaties van antropogene oorsprong. Rekening houdend met dit nieuwe kader moet de richtlijn alle blootstellingssituaties bestrijken, alsook alle blootstellingscategorieën, met name beroepsmatige blootstelling, medische blootstelling en blootstelling van de algemene bevolking. [Am. 5]

(8)  In deze richtlijn moet ook rekening worden gehouden met een nieuwe door de ICRP ingevoerde methode om doses te bepalen op basis van de meest recente gegevens over stralingsrisico's.

(9)  De huidige jaarlijkse dosislimieten voor beroepsmatige blootstelling en blootstelling van de bevolking worden behouden. Er is echter niet langer nood aan een gemiddelde over vijf jaar, tenzij in speciale omstandigheden overeenkomstig de nationale wetgeving.

(10)  Nieuwe wetenschappelijke gegevens over weefseleffecten vergen dat het optimalisatiebeginsel indien mogelijk ook op orgaandoses wordt toegepast om doses zo laag als redelijkerwijs mogelijk is te houden. Daarnaast moet de richtlijn het nieuwe ICRP-richtsnoer volgen over de orgaandosislimiet voor de ooglens bij beroepsmatige blootstelling.

(11)  Industrieën die in de natuur voorkomend radioactief materiaal afkomstig uit de aardkorst verwerken, stellen werknemers bloot aan straling, alsook de bevolking indien het materiaal in de omgeving vrijkomt.

(12)  Bescherming tegen natuurlijke stralingsbronnen moet volledig in de algemene voorschriften worden opgenomen in plaats van afzonderlijk in een specifieke titel te worden behandeld. In het bijzonder moeten industrieën die materialen op basis van natuurlijk voorkomende radionucliden verwerken, binnen hetzelfde regelgevingskader als andere praktijken worden beheerd.

(13)  De nieuwe voorschriften voor natuurlijke radioactiviteit in bouwmaterialen moeten het vrije verkeer van bouwmaterialen mogelijk maken en leiden tot een betere bescherming tegen stralingsrisico's. [Am. 6]

(14)  Recente epidemiologische bevindingen uit residentiële studies tonen aan dat er een risico van longkanker bestaat bij blootstelling aan radonconcentraties van 100 Bq m-3 binnenshuis. Dankzij het nieuwe concept van blootstellingssituaties kunnen de bepalingen van Aanbeveling 90/143/Euratom van de Commissie inzake de bescherming van de bevolking tegen blootstelling aan radon binnenshuis(10) in de bindende voorschriften van de basisnormen worden opgenomen, terwijl een zekere soepelheid bij de uitvoering ervan mogelijk blijft.

(15)  De blootstelling van vliegtuigbemanning aan kosmische straling moet als een geplande blootstellingssituatie worden beheerd. De activiteiten van ruimtevaarders moeten ook onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en moeten worden beheerd als een blootstelling waarvoor een speciale vergunning is vereist.

(16)  De gezondheidsbescherming van de algemene bevolking staat De aanwezigheid van radioactieve stoffen in het milieu heeft gevolgen voor de gezondheid van de bevolking toe. Niet alleen rechtstreekse blootstellingsroutes in het milieu, maar milieubescherming in haar geheel, inclusief de blootstelling van biota, moeten in een alomvattend en samenhangend algemeen kader worden beschouwd. Voor zover de mens deel uitmaakt van zijn omgeving, komt dit beleid de langdurige gezondheidsbescherming ten goede. Aangezien organismen gevoelig zijn voor zowel inwendige als uitwendige bestraling, dienen er meer middelen te worden vrijgemaakt voor nader onderzoek naar de gevolgen van ioniserende straling voor mens en milieu. [Am. 8]

(17)  Op medisch vlak hebben belangrijke technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen geleid tot een opmerkelijke toename van blootgestelde patiënten. In dit opzicht dient de richtlijn te benadrukken dat rechtvaardiging van medische blootstelling, inclusief de blootstelling van asymptomatische personen, noodzakelijk is. Bovendien dient zij de voorschriften te verscherpen betreffende de informatie aan patiënten, de registratie en melding van doses uit medische handelingen, het gebruik van diagnostische referentieniveaus en de beschikbaarheid van instrumenten voor dosisbepaling.

(18)  Toevallige en onopzettelijke medische blootstellingen blijven een continue bron van zorg. De preventie en eventuele opvolging ervan moeten ten volle worden aangepakt. In dit opzicht moet de rol van programma's voor kwaliteitsborging, inclusief risicoanalyses bij radiotherapie, ter voorkoming van zulke incidenten worden benadrukt. Bovendien moeten in dergelijke gevallen een registratie, melding, analyse en correctieve maatregelen worden vereist.

(19)  De zogenaamde 'medisch-juridische' blootstellingen krachtens Richtlijn 97/43/Euratom zijn voortaan duidelijk gedefinieerd als de doelbewuste blootstelling van personen voor andere dan medische doeleinden of de 'blootstelling bij niet-medische beeldvorming'. Zulke praktijken moeten onder gepaste officiële controle worden geplaatst en dienen op dezelfde manier als medische blootstellingen te worden gerechtvaardigd. Er is echter een verschillende aanpak nodig voor enerzijds procedures die medisch personeel met medische apparatuur uitvoert en anderzijds procedures die niet-medisch personeel met niet-medische apparatuur uitvoert. Over het algemeen moeten de jaarlijkse dosislimieten en overeenkomstige beperkingen voor blootstelling van de bevolking worden toegepast.

(20)  Lidstaten moeten bepaalde handelingen die risico's ten gevolge van ioniserende straling met zich brengen, aan een systeem van officiële controle onderwerpen of moeten bepaalde handelingen verbieden. Lidstaten zullen zeker baat hebben bij de toepassing van een graduele aanpak van de officiële controle. Die controle moet in verhouding staan tot de omvang en waarschijnlijkheid van blootstellingen ten gevolge van de handelingen, alsook tot het eventuele effect ervan op een vermindering van zulke blootstellingen of een verbetering van de veiligheid van de installaties.

(21)  Het heeft zeker nut om dezelfde waarden van activiteitsconcentratie te hanteren voor zowel de vrijstelling van handelingen van de officiële controle als de vrijgave van materiaal van gereguleerde handelingen. Na uitvoerig onderzoek werd besloten dat de in IAEA-document RS-G-1.7(11) aanbevolen waarden niet alleen kunnen worden gebruikt als standaardwaarden voor vrijstelling, ter vervanging van de in bijlage I van Richtlijn 96/29/Euratom vastgestelde waarden voor activiteitsconcentratie, maar ook als algemene vrijgaveniveaus, ter vervanging van de door de Commissie in Stralingsbescherming 122(12) aanbevolen waarden.

(22)  De lidstaten kunnen bepaalde handelingen boven de vrijstellingswaarden in het bijzonder vrijstellen van vergunning.

(23)  Specifieke vrijstellingsniveaus boven de standaardwaarden voor vrijstelling en vrijgave, alsook overeenkomstige richtsnoeren van de Gemeenschap(13) blijven belangrijke instrumenten om grote hoeveelheden materiaal afkomstig uit de ontmanteling van vergunde inrichtingen te beheren.

(24)  De lidstaten moeten waarborgen dat externe werknemers dezelfde bescherming krijgen als werknemers van ondernemingen die handelingen met stralingsbronnen verrichten. De in Richtlijn 90/641/Euratom vervatte specifieke voorschriften voor externe werknemers moeten worden uitgebreid tot werkzaamheden in bewaakte zones.

(25)  De huidige aanpak op basis van interventieniveaus bij blootstelling in noodsituaties moet worden vervangen door een meer alomvattend systeem met inbegrip van een dreigingsanalyse, een globaal rampenbestrijdingssysteem, noodplannen voor bekende dreigingen en vooraf geplande strategieën voor het beheer van elke vooronderstelde gebeurtenis.

(26)  Door de invoering van referentieniveaus voor blootstellingen in noodsituaties en bestaande situaties kunnen niet alleen personen beter worden beschermd, maar kunnen ook andere maatschappelijke criteria op dezelfde manier worden behandeld als dosislimieten en dosisbeperkingen voor geplande blootstellingssituaties.

(27)  Om een nucleaire noodsituatie met grensoverschrijdende gevolgen efficiënt te kunnen aanpakken, moeten lidstaten beter samenwerken en zorgen voor meer transparantie op het vlak van noodplannen en noodmaatregelen. [Am. 9]

(28)  Samen met de Wereldgezondheidsorganisatie, de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties, de Internationale Arbeidsorganisatie, het Agentschap voor Kernenergie van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, en de pan-Amerikaanse Gezondheidsorganisatie herziet de Internationale Organisatie voor Atoomenergie de internationale basisnormen in het licht van de nieuwe publicatie 103 van de ICRP.

(29)  De rol en de verantwoordelijkheden van de nationale diensten en deskundigen die betrokken zijn bij de deskundige afhandeling van de technische en praktische kant van stralingsbescherming, moeten worden verduidelijkt.

(30)  Er moeten precieze voorschriften en passende sancties worden vastgesteld voor het verlenen van lozingsvergunningen en het controleren van de lozingen. Bij Aanbeveling 2004/2/Euratom van de Commissie(14) wordt gestandaardiseerde informatie vastgesteld voor de rapportering van gegevens over lozingen door kerncentrales en opwerkingsfabrieken. [Am. 10]

(31)  De meest recente De voorschriften van Richtlijn 2003/122/Euratombehoeft geen grote wijzigingen, tenzij de uitbreiding van enkele voorschriften tot dienen te worden uitgebreid tot alle ingekapselde radioactieve bronnen. Er zijn echter nog steeds enkele onopgeloste problemen met weesbronnen, zoals niet-ontplofte munitie, en er zijn belangrijke gevallen geweest waarbij verontreinigd metaal uit derde landen werd ingevoerd. Dienovereenkomstig moet er een voorschrift worden ingevoerd voor de kennisgeving van incidenten met weesbronnen of de verontreiniging van metaal. Voor de internationale veiligheid is het bovendien belangrijk om de niveaus waarboven een bron als een hoogactieve ingekapselde bron wordt beschouwd, gelijk te stellen met de door de IAEA vastgestelde niveaus. [Am. 11]

(32)  Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken van 28 september 2011 hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in verantwoorde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.

(33)  Richtlijnen 89/618/Euratom, 90/641/Euratom, 96/29/Euratom, 97/43/Euratom en 2003/122/Euratom moeten derhalve worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP EN TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 1

Onderwerp

1.  Bij deze richtlijn worden de basisnormen vastgelegd voor de bescherming van de gezondheid van de bevolking, werknemers, patiënten en andere personen onderworpen aan medische blootstelling tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren met het oog op de uniforme toepassing van die normen door om een uniform minimaal beschermingsniveau te garanderen in de lidstaten, zonder daarbij te verhinderen dat lidstaten striktere basisveiligheidsnormen handhaven of vaststellen dan die welke zijn vastgelegd in deze richtlijn. [Ams 12 en 133]

2.  Deze richtlijn is van toepassing op de bescherming van het milieu als verspreidingsroute voor straling vanaf de bron tot aan blootstelling van de mens. Indien nodig wordt er bijzondere aandacht besteed aan de blootstelling van biota in het milieu in zijn geheel.

3.  Bij deze richtlijn worden de eisen vastgesteld betreffende het toezicht op de veiligheid en beveiliging van radioactieve bronnen, alsmede de bepalingen over gepaste verplichte informatie bij blootstelling in noodsituaties. [Am. 13]

4.  Het doel van deze richtlijn is om blootstelling van de bevolking en werknemers aan ioniserende straling ten gevolge van onvoldoende controle op hoogactieve ingekapselde radioactieve bronnen en weesbronnen te voorkomen en de controle in de lidstaten te harmoniseren door specifieke eisen vast te stellen om te waarborgen dat op elke dergelijke bron controle wordt uitgeoefend.

5.  Met deze richtlijn wordt beoogd op het niveau van de Gemeenschap gemeenschappelijke doelstellingen te bepalen betreffende de maatregelen en procedures ter informatie van de bevolking die tot doel hebben de operationele bescherming van de volksgezondheid bij stralingsgevaar te verbeteren.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.  Deze richtlijn is van toepassing op alle geplande, bestaande, accidentele of noodsituaties waarbij een risico van blootstelling aan ioniserende straling bestaat dat vanuit het oogpunt van de stralingsbescherming niet kan worden verwaarloosd met betrekking tot de bescherming van de bevolking, werknemers, patiënten of andere personen onderworpen aan medische blootstelling of met betrekking tot de milieubescherming. [Am. 14]

2.  Deze richtlijn is van toepassing op alle handelingen met stralingsbronnen, met name:

(a)  de productie, de bewerking, de hantering, het gebruik, het opslaan, het voorhanden hebben, het vervoer, de verscheping, de invoer in en de uitvoer uit de Gemeenschap en, de verwijdering van radioactieve stoffen en de tijdelijke of definitieve opslag van radioactief afval; [Am. 15]

(b)  het gebruik van elektrisch apparatuur die ioniserende straling uitzendt en het gebruik van enig elektrisch toestel dat bij een potentiaalverschil van meer dan 5 kV werkt;

(c)  handelingen waarbij natuurlijke stralingsbronnen aanwezig zijn die leiden tot een aanzienlijke toename van blootstelling van werknemers of van de bevolking, in het bijzonder:

i)  handelingen waarbij werknemers worden blootgesteld aan kosmische straling, inclusief het gebruik van lucht- en ruimtevaartuigen en regelmatig vliegen, [Am. 16]

ii)  de blootstelling aan radon op werkplekken,

iii)  de activiteiten in industrieën die materiaal verwerken met natuurlijk voorkomende radionucliden of bij dergelijke verwerking betrokken activiteiten;

(d)  elke andere door de lidstaat aangewezen handeling.

3.  Deze richtlijn is van toepassing op het beheer van bestaande blootstellingssituaties, in het bijzonder de blootstelling van de bevolking aan radon binnenshuis, de externe blootstelling aan bouwmaterialen en gevallen van een langdurige blootstelling als gevolg van de nawerkingen van een noodsituatie of een vroegere handeling.

4.  Deze richtlijn is van toepassing op het beheer van noodsituaties voor zover die maatregelen rechtvaardigen voor de gezondheidsbescherming van de bevolking of werknemers, of voor de bescherming van het milieu; potentiële blootstellingen, alsook voorbereiding op noodsituaties en noodplannen maken deel uit van de geplande blootstellingssituaties.

Artikel 3

Uitgesloten van het toepassingsgebied

Deze richtlijn is niet van toepassing op van nature in het menselijk lichaam aanwezige radionucliden, op kosmische straling ter hoogte van het aardoppervlak en op bovengrondse blootstelling aan radionucliden in de onverstoorde aardkorst.

HOOFDSTUK II

DEFINITIES

Artikel 4

Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de volgende definities:

(1)  medische blootstelling: blootstelling van patiënten of asymptomatische personen ten behoeve van hun eigen medische of tandheelkundige diagnose of behandeling die bedoeld is om hun gezondheid of welzijn te verbeteren, alsook blootstelling van verzorgers, zorgverleners en vrijwilligers in biomedisch onderzoek;

(2)  ioniserende straling: de overdracht van energie in de vorm van deeltjes of elektromagnetische straling met een golflengte van ten hoogste 100 nanometer of een frequentie van ten minste 3x1015 hertz waardoor rechtstreeks of onrechtstreeks ionen kunnen worden geproduceerd;

(3)  noodsituatie: een ongewone situatie of ten gevolge van een ongeval, een storing, een kwaadwillige handeling, een conflict of een andere ongewone gebeurtenis die tot onmiddellijke maatregelen dwingt om in de eerste plaats een gevaar of negatieve gevolgen voor de gezondheid en veiligheid van de mens, de levenskwaliteit, het eigendom of het milieu te beperken. Dit betreft zowel nucleaire als radiologische noodsituaties; [Am. 17]

(4)  blootstelling in een noodsituatie: een situatie van blootstelling ten gevolge van een plotse gebeurtenis waarbij dringende beslissingen moeten worden genomen om de situatie te kunnen controleren; de gebeurtenis kan het gevolg zijn van een ongeval (al dan niet beschouwd als potentiële blootstelling) of van een kwaadwillige handeling;

(5)  blootstelling: de handeling van het blootstellen of het blootgesteld zijn aan ioniserende straling vanuit bronnen buiten het organisme (uitwendige blootstelling) of in het organisme (inwendige blootstelling);

(6)  blootstellingssituatie: een situatie die aanleiding geeft tot blootstelling, met inbegrip van stralingsbronnen en activiteiten of handelingen die de blootstelling aan deze stralingsbronnen kunnen beïnvloeden;

(7)  bevolking: personen die aan blootstelling onderworpen zijn;

(8)  stralingsbron: een entiteit die stralingsblootstelling kan veroorzaken door bijvoorbeeld ioniserende straling uit te zenden of radioactief materiaal vrij te geven, en die met het oog op bescherming en veiligheid als een eenheid kan worden behandeld;

(9)  radioactieve bron: een stralingsbron die radioactief materiaal bevat om voor zijn radioactiviteit te worden gebruikt;

(10)  radioactief materiaal: alle materiaal in vloeibare, gasvormige of vaste toestand dat radioactieve stoffen bevat; [Am. 18]

(11)  weesbron: een ingekapselde bron die niet van officiële controle is vrijgesteld en waarop geen officiële controle wordt uitgeoefend, omdat hierop nooit officiële controle is uitgeoefend of omdat de bron is achtergelaten, verloren, zoekgeraakt, gestolen of zonder passende vergunning is overgedragen;

(12)  bouwmateriaal: bouwproduct dat bedoeld is om permanent in een gebouw te worden opgenomen;

(13)  berging: de plaatsing van radioactief afval of verbruikte splijtstof in een faciliteit waarvoor vergunning is verleend, zonder de bedoeling dit terug te halen;

(14)  bestaande blootstellingssituatie: een blootstellingssituatie die al bestaat op het ogenblik dat er een beslissing over de controle ervan wordt genomen en die niet of niet langer dringende maatregelen vereist;

(15)  natuurlijke stralingsbron: bronnen van ioniserende straling van natuurlijke aardse of kosmische oorsprong;

(16)  geplande blootstellingssituatie: een blootstellingssituatie die voortkomt uit het geplande gebruik of de geplande invoering van een stralingsbron of uit handelingen die de verspreidingsroutes wijzigen zodat zij de blootstelling of potentiële blootstelling van mens of milieu veroorzaken. Geplande blootstellingssituaties omvatten zowel normale als potentiële blootstellingen;

(17)  potentiële blootstelling: blootstelling die niet met zekerheid wordt verwacht, maar het gevolg kan zijn van een gebeurtenis of aaneenschakeling van gebeurtenissen van probabilistische aard, met inbegrip van materiaalgebreken en verkeerd gebruik;

(18)  stralingsbescherming: de bescherming van personen tegen schadelijke effecten van blootstelling aan ioniserende straling en de daartoe benodigde middelen;

(19)  handeling: elke activiteit waarbij stralingsbronnen worden gebruikt of ingevoerd, of die de verspreidingsroutes wijzigt. Deze handelingen worden als geplande blootstellingssituatie beheerd;

(20)  radon: de isotoop Rn-222 en eventueel de dochternucliden van radon (blootstelling aan radon betekent ook blootstelling aan de dochternucliden van radon);

(21)  opslag: het voorhanden hebben van radioactief afval of verbruikte splijtstof in een faciliteit die in de insluiting daarvan voorziet, met de bedoeling het terug te halen;

(22)  optimalisatie: een op de toekomst gericht herhalend proces om passende beschermingsmaatregelen vast te stellen waarbij rekening wordt gehouden met de heersende omstandigheden, beschikbare mogelijkheden en aard van de blootstellingssituatie, teneinde de omvang en waarschijnlijkheid van blootstelling en het aantal blootgestelde personen zo laag als redelijkerwijs mogelijk is, te houden; [Am. 19]

(23)  blootstelling van de bevolking: blootstelling van personen, met uitzondering van beroepsmatige of medische blootstelling;

(24)  beroepsmatige blootstelling: blootstelling van werknemers, met inbegrip van mensen in loondienst, zelfstandigen, stagiairs en vrijwilligers, bij de uitoefening van hun beroep; [Am. 20]

(25)  gezondheidsschade: het geschatte risico op een kortere levensduur en verminderde levenskwaliteit voor een bevolking als gevolg van blootstelling. Dit omvat De in ICRP-publicatie nr. 103 gehanteerde definitie omschrijft schade als de negatieve effecten van lichamelijke afwijkingen, kanker en ernstige genetische effecten (equivalent aan een dodelijke ziekte); [Am. 21]

(26)  effectieve dosis (E): de som van de gewogen equivalente doses in alle lichaamsweefsels en -organen ten gevolge van inwendige en uitwendige bestraling. Zij wordt gedefinieerd door de betrekking:

20131024-P7_TA(2013)0452_NL-p0000001.png

waarin:

DT,R de gemiddeld door weefsel of orgaan T opgenomen dosis ten gevolge van straling R is,

wR de stralingsweegfactor is, en

wT de weefselweegfactor is voor weefsel of orgaan T.

De desbetreffende wT- en wR-waarden staan vermeld in publicatie 103 van de International Commission on Radiological Protection. De eenheid van effectieve dosis is de sievert;

(27)  dosislimiet: de waarde van de effectieve dosis of de equivalente dosis in een bedoelde periode die per persoon niet mag worden overschreden. De dosislimiet is van toepassing op de som van blootstellingen tijdens alle handelingen waarvoor een vergunning is verleend;

(28)  dosisbeperking: een beperking bepaald als verwacht maximum van een individuele dosis en gebruikt voor de bepaling van de mogelijkheden bij de optimalisatie van een bepaalde stralingsbron in een geplande blootstellingssituatie;

(29)  equivalente dosis (HT): de geabsorbeerde dosis in een weefsel of orgaan T, gewogen voor de soort en de kwaliteit van straling R. Zij wordt verkregen door:

20131024-P7_TA(2013)0452_NL-p0000002.png

waarin:

–  DT,R de in weefsel of orgaan T gemiddelde geabsorbeerde dosis ten gevolge van straling R voorstelt, en

–  wR de stralingsweegfactor is.

Wanneer het stralingsveld is samengesteld uit soorten en energieën met verschillende wR-waarden, wordt het totale dosisequivalent HT verkregen door:

20131024-P7_TA(2013)0452_NL-p0000003.png

De desbetreffende wR-waarden staan vermeld in publicatie 103 van de International Commission on Radiological Protection. De eenheid van equivalente dosis is de sievert;

(30)  externe werknemer: elke blootgestelde werknemer van categorie A die niet in dienst is van de onderneming verantwoordelijk voor de bewaakte en gecontroleerde zones, maar die in deze zones werkzaamheden uitvoert, met inbegrip van stagiairs, leerlingen of studenten;

(31)  onderneming: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die wettelijk verantwoordelijk is voor de uit te voeren handelingen of voor een stralingsbron (met inbegrip van gevallen waarbij de eigenaar of houder van een stralingsbron geen verwante activiteiten uitvoert);

(32)  risicobeperking: een beperking op het afzonderlijke risico van een stralingsbron (risico in de zin van waarschijnlijke gezondheidsschade door een potentiële blootstelling, m.a.w. een mogelijke situatie waarin een onopzettelijke gebeurtenis een dosis veroorzaakt en die dosis schade toebrengt);

(33)  verzorgers en zorgverleners: personen die willens en wetens aan ioniserende straling blootstaan door niet beroepshalve hulp en bijstand te verlenen aan personen die medische blootstelling ondergaan of hebben ondergaan;

(34)  referentieniveau: dosis- of risiconiveau in een noodsituatie of bestaande situatie waarboven blootstelling als ongepast wordt beschouwd en waaronder de optimalisatie van bescherming moet worden voortgezet;

(35)  blootgestelde werknemer: een persoon, hetzij als zelfstandige hetzij in dienstverband, met inbegrip van stagiairs of vrijwilligers, die bij de uitvoering van werk dat tot de handelingen onder deze richtlijn behoort, een blootstelling ondergaat waarbij hij aan doses blootstaat die hoger zijn dan een van de dosislimieten voor de bevolking; [Am. 22]

(36)  sievert (Sv): speciale benaming voor de eenheid van equivalente dosis en effectieve dosis. Eén sievert is gelijk aan één joule per kilogram: 1 Sv = 1 J kg-1;

(37)  opname: de activiteit van radionucliden die door het lichaam uit het omringende milieu worden opgenomen;

(38)  leerling: een persoon van 16 jaar of ouder (met inbegrip van stagiairs en studenten) die binnen een onderneming wordt opgeleid of geschoold met het oog op het uitoefenen van een specifieke vaardigheid, waaronder ook verrichtingen die bij werknemers zouden worden beschouwd als werken met ioniserende straling; [Am. 23]

(39)  effectieve volgdosis (E()): de som van de te verwachten equivalente orgaan- of weefseldoses (HT()) ten gevolge van een opname, elk vermenigvuldigd met de desbetreffende weefselweegfactor wT. Zij wordt gedefinieerd door:

20131024-P7_TA(2013)0452_NL-p0000004.png

In E() stelt  het aantal jaren voor waarover wordt geïntegreerd. Voor de toepassing van de in deze richtlijn vastgestelde dosislimieten stelt  voor de opname door volwassenen een periode van 50 jaar voor en voor kinderen een periode tot de leeftijd van 70 jaar. De eenheid van effectieve volgdosis is de sievert;

(40)  medisch-fysisch deskundige: een persoon die over de nodige kennis en ervaring beschikt en de nodige opleiding heeft genoten om op te treden of advies te geven over kwesties betreffende op medische blootstelling toegepaste stralingsfysica, en van wie de handelingsbevoegdheid door de bevoegde autoriteiten wordt erkend;

(41)  bedrijfsgeneeskundige dienst: een gezondheidswerker of -dienst bevoegd om de medische controle op blootgestelde werknemers uit te voeren, van wie of waarvan de handelingsbevoegdheid ter zake door de bevoegde autoriteiten wordt erkend;

(42)  stralingsbeschermingsdeskundige: een persoon die over de nodige kennis en ervaring beschikt en de nodige opleiding heeft genoten om advies over stralingsbescherming te geven met het oog op de effectieve bescherming van personen, en van wie de handelingsbevoegdheid door de bevoegde autoriteiten wordt erkend;

(42 bis)  bevoegde autoriteit: een door de lidstaat aangestelde autoriteit. [Am. 24]

(43)  hoogactieve ingekapselde bron: een ingekapselde bron waarvan de hoeveelheid radioactief materiaal de waarden in bijlage II overschrijdt;

(44)  noodplan: voorzorgen om passende maatregelen te treffen bij blootstelling in een noodsituatie in een specifieke faciliteit of bij een specifieke activiteit op basis van hypothetische gebeurtenissen en bijbehorende scenario's;

(45)  hulpverlener: een persoon met een welomlijnde taak als werker in een noodsituatie die een blootstelling kan ondergaan terwijl hij in de noodsituatie hulp verleent;

(46)  dosimetrische dienst: dienst of persoon die bevoegd is voor het kalibreren, aflezen of interpreteren van de individuele controleapparaten, voor het meten van radioactiviteit in het menselijk lichaam of in biologische monsters, of voor het bepalen van doses, waarvan of van wie de status de onafhankelijkheid ten opzichte van de werkgever van de blootgestelde werknemers waarborgt, en waarvan of van wie de handelingsbevoegdheid door de bevoegde autoriteiten wordt erkend; [Am. 25]

(47)  rampenbestrijdingssysteem: een wettelijk of administratief kader ter bepaling van de verantwoordelijkheden voor de voorbereiding en reactie op noodsituaties, en van de afspraken voor besluitvorming in geval van blootstelling in een noodsituatie;

(48)  medisch-radiologisch: betrekking hebbend op radiodiagnostische en radiotherapeutische procedures en interventieradiologie of andere plannings- of besturingsradiologie met gebruik van ioniserende straling;

(49)  praktische aspecten van medische blootstellingsprocedures: de materiële uitvoering van een medische blootstelling en de daarmee verband houdende aspecten, waaronder het hanteren en gebruiken van medisch-radiologische apparatuur, en het beoordelen van technische en fysische parameters, waaronder stralingsdoses, ijking en onderhoud van de apparatuur, bereiding en toediening van radiofarmaceutica, en beeldverwerking zoals uitgevoerd door onder andere röntgenologen en technici in de nucleaire geneeskunde en radiotherapie;

(50)  medisch deskundige: een arts, tandarts, of andere gezondheidswerker die krachtens de nationale voorschriften bevoegd is klinische verantwoordelijkheid te dragen voor een individuele medische blootstelling;

(51)  diagnostische referentieniveaus: dosisniveaus in de medische radiodiagnostiek of interventieradiologie, of, in het geval van radiofarmaceutica, toedieningshoeveelheden voor karakteristieke onderzoeken voor groepen patiënten van standaardafmetingen of standaardfantomen voor globaal gedefinieerde soorten apparatuur;

(52)  activering: het proces waarbij een stabiele nuclide in een radionuclide wordt omgevormd door het materiaal waarin dat nuclide zich bevindt, met deeltjes of met hoogenergetische gammastralen te bestralen;

(53)  radioactieve stof: iedere stof die een of meer radionucliden bevat, waarvan de activiteitsconcentratie, voor zover het de stralingsbescherming betreft, niet mag worden verwaarloosd;

(54)  blootstelling bij niet-medische beeldvorming: elke doelbewuste blootstelling van personen voor medische beeldvorming waarbij de blootstelling niet in de eerste plaats de gezondheid of het welzijn van de blootgestelde persoon tot doel heeft;

(55)  kennisgeving: indiening van een document bij de bevoegde autoriteit ter kennisgeving van het voornemen een onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallende handeling te verrichten;

(56)  registratie: door de bevoegde autoriteit of nationale wetgeving in een document verleende toestemming om een activiteit uit te voeren in overeenstemming met de voorwaarden in de nationale wetgeving;

(57)  consumptiegoederen: apparaten of producten waarin doelbewust radionucliden zijn ingebracht, die bij activering radionucliden voortbrengen of die ioniserende straling uitzenden, en die zonder speciale of officiële controle na verkoop aan de bevolking kunnen worden verkocht of ter beschikking gesteld;

(58)  versneller: toestel of installatie die deeltjes versnelt en ioniserende straling met een energie van meer dan 1 MeV uitzendt;

(59)  afgedankte ingekapselde bron: een ingekapselde bron die niet langer wordt gebruikt, noch bestemd is om te worden gebruikt voor de handeling waarvoor een vergunning was verleend;

(60)  inspectie: een onderzoek door een bevoegde autoriteit om te controleren of de nationale voorschriften in acht worden genomen;

(61)  stralingsgenerator: een apparaat dat ioniserende straling kan produceren, zoals röntgenstralen, neutronen, elektronen of andere geladen deeltjes, die voor wetenschappelijke, industriële of medische doeleinden kunnen worden gebruikt;

(62)  radioactieve afvalstoffen: radioactief materiaal dat niet voor verder gebruik bestemd is;

(63)  kwaliteitsborging: alle geplande en systematische handelingen die noodzakelijk zijn om voldoende zekerheid te krijgen dat een structuur, systeem, component of procedure in bedrijf naar behoren en in overeenstemming met overeengekomen normen functioneert. Kwaliteitsbeheersing maakt deel uit van de kwaliteitsborging;

(64)  vergunning: op aanvraag door de bevoegde autoriteit verleende toestemming om handelingen uit te voeren die onderworpen zijn aan voorwaarden in een specifiek vergunningsdocument;

(65)  vrijgaveniveaus: door de bevoegde autoriteit of in de nationale wetgeving vastgestelde waarden die zijn uitgedrukt in activiteitsconcentraties en in totale activiteit, waarbij of waaronder materialen afkomstig van handelingen die onderworpen zijn aan kennisgeving of vergunning, van de vereisten van deze richtlijn kunnen worden vrijgegeven; [Am. 26]

(66)  bewaakte zone: een zone die is onderworpen aan een passend toezicht met het oog op bescherming tegen ioniserende straling;

(67)  gecontroleerde zone: een zone waarvoor om redenen van bescherming tegen ioniserende straling of preventie van de verspreiding van radioactieve besmetting een bijzondere regeling geldt en waarvan de toegang wordt gecontroleerd;

(68)  blootstelling bij ongeval: blootstelling van personen, behalve hulpverleners, ten gevolge van een ongeval;

(69)  beroepsmatige blootstelling in noodsituaties: beroepsmatige blootstelling in een noodsituatie van personen die maatregelen nemen om de gevolgen van de noodsituatie te beperken;

(70)  bevolkingsonderzoek: een procedure waarbij medisch-radiologische installaties worden gebruikt voor vroegtijdige diagnoses bij risicogroepen;

(71)  uiterst radongevoelige zone: een geografische zone of administratief gebied bepaald op basis van onderzoeken die aantonen dat er in die zone of dat gebied meer woningen zijn die het nationale referentieniveau zouden overschrijden dan in andere delen van het land; [Am. 27]

(72)  medisch-radiologische procedure: elke procedure die aanleiding geeft tot medische blootstelling;

(73)  verwijzend persoon: een arts, tandarts of andere gezondheidswerker die krachtens de nationale voorschriften bevoegd is personen naar een medisch deskundige te verwijzen voor medische blootstelling;

(74)  individuele schade: klinisch waarneembare schadelijke gevolgen bij personen of hun nakomelingen die onmiddellijk of vertraagd optreden; in het laatste geval betekent dit meer een waarschijnlijkheid dan een zekerheid dat zij optreden; [Am. 28]

(75)  interventieradiologie: het gebruik van beeldvormingstechnieken op basis van röntgenstralen, technieken op basis van echografie of magnetische resonantiebeeldvorming, of andere technieken op basis van niet-ioniserende straling om instrumenten in het lichaam te kunnen inbrengen en sturen, en zo een diagnose te kunnen stellen of behandeling te kunnen uitvoeren;

(76)  radiodiagnostisch: betrekking hebbend op in vivo diagnostische nucleaire geneeskunde, medische diagnostische radiologie op basis van ioniserende straling en tandheelkundige radiologie;

(77)  radiotherapeutisch: betrekking hebbend op radiotherapie, waaronder nucleaire geneeskunde voor therapeutische doeleinden;

(78)  klinische verantwoordelijkheid: verantwoordelijkheid van een medisch deskundige voor individuele medische blootstellingen, meer bepaald: rechtvaardiging; optimalisatie; klinische evaluatie van het resultaat; samenwerking ten aanzien van praktische aspecten van medische blootstellingsprocedures, naargelang het geval, met andere specialisten en het personeel; waar passend het inwinnen van gegevens over eerdere onderzoeken; het verstrekken van bestaande medisch-radiologische gegevens en/of dossiers aan andere medische deskundigen en/of verwijzende personen, naargelang de eis; in voorkomend geval het verstrekken van informatie aan patiënten en andere betrokken personen over het gevaar van ioniserende straling;

(79)  klinische audit: een stelselmatige analyse of evaluatie van medisch-radiologische procedures ter verbetering van de kwaliteit en de resultaten van de patiëntenzorg via een gestructureerde doorlichting waarbij medisch-radiologische handelingen, procedures en resultaten worden getoetst aan de overeengekomen normen voor goede radiologische procedures, waarna de handelingen, waar dat wenselijk is, worden gewijzigd en zo nodig nieuwe normen worden toegepast;

(80)  medisch-radiologische installatie: een faciliteit waar zich medisch-radiologische apparatuur bevindt;

(81)  onopzettelijke blootstelling: medische blootstelling die aanzienlijk verschilt van medische blootstelling die voor een specifiek doel bestemd is;

(82)  representatief persoon: een persoon die blootstaat of kan blootstaan aan een dosis die representatief is voor die van de meest aan straling blootgestelde of mogelijk blootgestelde personen van de bevolking; De evaluaties houden rekening met ongunstigere scenario's dan de bestaande situaties, tenzij kan worden aangetoond dat ze zich niet kunnen voordoen of dat wanneer ze zich toch mochten voordoen, dit geïdentificeerd wordt en aanleiding geeft tot een herbepaling van de dosimetrische impact; [Am. 30]

(83)  functionaris voor stralingsbescherming: een persoon die technisch bekwaam is op het gebied van stralingsbescherming voor een bepaalde soort handelingen en die door de onderneming is aangesteld om te controleren of de maatregelen voor stralingsbescherming van de onderneming worden toegepast en van wie de handelingsbevoegdheid door de bevoegde autoriteiten wordt erkend; [Am. 31]

(84)  remediëringsmaatregelen: de verwijdering van een bron of de beperking van de grootte ervan (in termen van activiteit of hoeveelheid) met het oog op het vermijden of beperken van de doses die anders zouden worden ontvangen in een bestaande blootstellingssituatie;

(85)  beschermingsmaatregelen: maatregelen, behalve remediëringsmaatregelen, om doses te vermijden of te verminderen die anders in een noodsituatie of bestaande situatie van blootstelling zouden worden ontvangen;

(86)  vergunning: door een bevoegde autoriteit aan een onderneming verleende schriftelijke toestemming om bepaalde activiteiten uit te voeren die onderworpen zijn aan een officiële controle in de vorm van registratie of vergunning;

(87)  ingekapselde bron: een radioactieve bron waarvan het radioactieve materiaal permanent in een omhulsel is ingekapseld, dan wel stevig gebonden is in vaste vorm;

(88)  leverancier: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een ingekapselde bron levert of ter beschikking stelt;

(89)  broncontainer: de insluiting van een ingekapselde bron voor zover deze geen geïntegreerd onderdeel van de bron is, maar bedoeld is om de bron te beschermen bij gebruik, transport, verlading enz.;

(90)  thoron: isotoop Rn-220;

(91)  residuele dosis: verwachte dosis uit alle blootstellingsroutes waaraan wordt blootgestaan nadat de beschermingsmaatregelen helemaal zijn toegepast of wanneer er wordt besloten om geen beschermingsmaatregelen toe te passen; [Am. 32]

(92)  geabsorbeerde dosis (D): de per massa-eenheid geabsorbeerde energie

20131024-P7_TA(2013)0452_NL-p0000005.png

waarin:

–  20131024-P7_TA(2013)0452_NL-p0000006.png de gemiddelde energie is die door ioniserende straling aan de materie in een volume-element is overgedragen, en

–  dm de massa is van de materie die dit volume-element bevat.

In deze richtlijn wordt verstaan onder 'geabsorbeerde dosis' de over een weefsel of orgaan gemiddelde geabsorbeerde dosis. De eenheid van geabsorbeerde dosis is de gray;

(93)  gray (Gy): de eenheid van geabsorbeerde dosis. Eén gray is gelijk aan één joule per kilogram: 1 Gy = 1 J kg-1;

(94)  activiteit (A): de activiteit A van een hoeveelheid radionuclide in een bepaalde energietoestand op een gegeven tijdstip. Dit is het quotiënt van dN en dt, waarin dN de verwachtingswaarde van het aantal spontane kernovergangen van die energietoestand gedurende de tijd dt voorstelt:

20131024-P7_TA(2013)0452_NL-p0000007.png

De eenheid van activiteit is de becquerel;

(95)  becquerel (Bq): speciale benaming voor de eenheid van activiteit. Eén becquerel is gelijk aan één kernovergang per seconde: 1 Bq = 1 s-1;

(96)  equivalente volgdosis (H()): de integraal over tijd () van het equivalente-dosistempo in weefsel of orgaan T dat door een individu ten gevolge van een opname zal worden ontvangen. Zij wordt verkregen door:

20131024-P7_TA(2013)0452_NL-p0000008.png

voor een opname op het tijdstip t0, waarin:

20131024-P7_TA(2013)0452_NL-p0000009.png

het desbetreffende equivalente-dosistempo in orgaan of weefsel T op het tijdstip t voorstelt, en

 de periode is waarover wordt geïntegreerd.

In HT() stelt  het aantal jaren voor. Wanneer  niet gegeven is, wordt voor volwassenen uitgegaan van een periode van 50 jaar en voor kinderen van een periode tot de leeftijd van 70 jaar. De eenheid van equivalente volgdosis is de sievert;

(97)  normale blootstelling in een normale situatie: verwachte blootstelling onder normale bedrijfs­omstandigheden van een faciliteit of activiteit (met inbegrip van onderhoud, inspectie, ontmanteling), waaronder mogelijke kleine incidenten die onder controle kunnen worden gehouden, m.a.w. tijdens normaal bedrijf en voorzienbare bedrijfsvoorvallen; [Am. 33]

(98)  geschatte dosis: dosis die naar verwachting wordt ontvangen indien er geen beschermingsmaatregelen worden genomen;

(99)  kwaliteitsbeheersing: de reeks verrichtingen (programmeren, coördineren, uitvoeren) die bedoeld zijn om de kwaliteit te handhaven of te verbeteren. Kwaliteitsbeheersing omvat de monitoring, evaluatie en handhaving op het vereiste niveau van alle prestaties van de apparatuur die gedefinieerd, gemeten en beheerst kunnen worden;

(100)  responsstrategie: een reeks verschillende beschermingsmaatregelen in respons op hypothetische of reële gebeurtenissen zodat een blootstelling in noodsituaties overeenkomstig de vooropgestelde doelstellingen wordt beheerd. In een noodplan wordt voor elke hypothetische gebeurtenis en elk hypothetisch scenario een responsstrategie opgesteld.

HOOFDSTUK III

SYSTEEM VAN STRALINGSBESCHERMING

Artikel 5

Algemene beginselen

De lidstaten stellen wettelijke voorschriften vast en werken een officieel controlestelsel uit waarin voor alle blootstellingssituaties een systeem van stralingsbescherming wordt gehanteerd op basis van up-to-date en gefundeerd wetenschappelijk bewijs, en waarbij de volgende beginselen van rechtvaardiging, optimalisatie en dosislimieten en schadeherstel worden toegepast: [Am. 34]

(a)  rechtvaardiging: beslissingen tot invoering of wijziging van een stralingsbron, blootstellingsroute of eigenlijke blootstelling die de blootstelling van personen aan ioniserende straling vergroten, zijn gerechtvaardigd voor zover zij worden genomen om te verzekeren dat de eruit voortvloeiende individuele of maatschappelijke voordelen opwegen tegen de schade die zij kunnen veroorzaken. [Am. 35]

(b)  optimalisatie: de stralingsbescherming dient in alle blootstellingssituaties te worden geoptimaliseerd ten einde de omvang en waarschijnlijkheid van blootstelling en het aantal blootgestelde personen zo laag als mogelijk is te houden, rekening houdend met de sociale en economische factoren. De optimalisatie van de bescherming van personen die medische blootstelling ondergaan, dient samen te hangen met het medische doel van de blootstelling als beschreven in artikel 55. Dit beginsel dient als voorzorgsmaatregel op effectieve doses en orgaandoses te worden toegepast om met het oog op deterministische effecten onzekerheden over gezondheidsschade onder de limiet toe te laten. [Am. 36]

(c)  dosislimieten: de som van de doses afkomstig van alle gereglementeerde stralingsbronnen en alle bestaande antropogene blootstellingsituaties waaraan een persoon in geplande blootstellingssituaties de bevolking wordt blootgesteld, mag , bedraagt niet meer bedragen dan de vastgestelde dosislimieten voor beroepsmatige blootstelling of blootstelling van de bevolking.

De som van de doses afkomstig van alle gereglementeerde stralingsbronnen waaraan een werknemer wordt blootgesteld, mag niet meer bedragen dan de vastgestelde dosislimieten voor beroepsmatige blootstelling.

Dosislimieten zijn niet van toepassing op medische blootstellingen. [Am. 37]

(c bis )schadeherstel: alvorens een vergunning te verlenen voor de bouw van een nucleaire installatie of de vergunning voor de werking ervan te verlengen, voeren de lidstaten een mechanisme in dat zorgt voor herstel van materiële schade en lichamelijk letsel die kunnen worden veroorzaakt door een noodsituatie bij een dergelijke installatie; [Am. 38]

De bevolking krijgt informatie over de rechtvaardiging en de dosislimieten. [Am. 39]

Deel 1

instrumenten voor optimalisatie

Artikel 6

Dosisbeperkingen voor beroepsmatige blootstelling en blootstelling van de bevolking

1.  Wat beroepsmatige blootstelling betreft, stelt de onderneming onder het algemene toezicht van de bevoegde autoriteiten , in overleg met de vertegenwoordigers van de werknemers, de dosisbeperking als operationeel instrument voor optimalisatie vast. Op dit besluit wordt toezicht uitgeoefend door de bevoegde autoriteiten. Bij externe werknemers wordt de dosisbeperking in samenspraak tussen de werkgever en de onderneming en in overleg met de vertegenwoordigers van de werknemers vastgesteld. [Am. 40]

2.  Wat blootstelling van de bevolking betreft, wordt de dosisbeperking vastgesteld voor de individuele dosis die leden van de bevolking ontvangen uit het geplande gebruik van een specifieke stralingsbron of door een bestaande antropogene blootstellingssituatie. De bevoegde autoriteiten stellen de dosisbeperking zo vast dat zij de gezondheid van de bevolking beschermt en overeenkomt met de dosislimiet voor de som van doses voor eenzelfde persoon uit alle handelingen waarvoor een vergunning is verleend, alsmede uit alle natuurlijke stralingsbronnen en restbesmettingen. De voor de dosisbeperkingen gekozen waarden worden gepubliceerd, zodat elke burger kan nagaan of hij door alle geplande blootstellingssituaties en de antropogene blootstellingssituaties niet wordt blootgesteld aan een dosis die hoger is dan de gereglementeerde limiet. [Am. 41]

3.  Bij potentiële blootstellingen omvat de optimalisatie een passend beheer van de veiligheid en beveiliging van bronnen en faciliteiten. Indien nodig kunnen er risicobeperkingen worden vastgesteld.

4.  Er worden dosisbeperkingen vastgesteld met betrekking tot individuele effectieve of equivalente doses voor een jaar of voor elk ander korter tijdsbestek.

5.  Er worden dosisbeperkingen vastgesteld met betrekking tot jaarlijkse effectieve doses of equivalente doses voor een orgaan om een aanhoudende opeenstapeling van blootstellingen te beperken.

Artikel 7

Dosisbeperkingen voor medische blootstelling

Dosisbeperkingen gelden niet voor de medische blootstelling van patiënten.

Voor verzorgers, zorgverleners en vrijwilligers die aan medisch en biomedisch onderzoek deelnemen (die geen baat hebben bij de medische blootstelling) worden er dosisbeperkingen vastgesteld met betrekking tot de individuele dosis die in de loop van het onderzoek, de behandeling of het onderzoeksproject in kwestie waarschijnlijk niet wordt overschreden.

Artikel 8

Referentieniveaus

1.  Voor blootstellingen in noodsituaties en bestaande situaties worden er referentieniveaus vastgesteld als een niveau van effectieve dosis of orgaandosis waarboven blootstelling als ongepast wordt beschouwd.

2.  Er worden geoptimaliseerde beschermingsstrategieën gepland en toegepast om de individuele doses tot op het laagste niveau dat redelijkerwijze kan worden bereikt onder de referentieniveaus te doen zakken. De gekozen waarden voor de referentieniveaus hangen af van het soort blootstellingssituatie, de aard van het risico en de beschikbare interventiemiddelen en corrigerende en beschermingsmaatregelen. [Am. 42]

3.  Bij de optimalisatie van de bescherming wordt er voorrang gegeven aan blootstellingen boven het referentieniveau. Bij de keuze van de referentieniveaus wordt rekening gehouden met zowel radiologische beschermingsvereisten als maatschappelijke criteria.

3 bis.   Voor de verschillende op blootstellingen in noodsituaties toepasbare tegenmaatregelen worden referentieniveaus vastgesteld als een niveau van effectieve dosis of orgaandosis op grond waarvan beschermingsmaatregelen moeten worden ingevoerd om het risico voor blootgestelde personen te beperken. [Am. 43]

4.  Bij de keuze van de referentieniveaus voor de effectieve dosis wordt rekening gehouden met de drie in punt 1 van bijlage I genoemde groepen De door de lidstaten vastgestelde waarden van de effectieve dosis en de equivalente orgaandosis voor de referentie- en interventieniveaus worden door de Commissie meegedeeld en gepubliceerd. De lidstaten moeten de belanghebbenden bij de bepaling van deze waarden betrekken. [Am. 44]

Deel 2

Dosislimieten

Artikel 9

Leeftijdsgrens voor blootgestelde werknemers

Behoudens artikel 12, lid 2, mogen personen jonger dan achttien jaar geen werk toegewezen krijgen waardoor zij blootgestelde werknemers worden.

Artikel 10

Dosislimieten voor beroepsmatige blootstelling

1.  De effectieve-dosislimiet voor beroepsmatige blootstelling bedraagt 20 mSv in één jaar. In bijzondere omstandigheden of bepaalde in de nationale wetgeving vastgelegde blootstellingssituaties kan echter een hogere effectieve dosis van 50 mSv/jaar in één jaar worden toegestaan op voorwaarde dat de gemiddelde dosis voor vijf opeenvolgende jaren niet meer dan 20 mSv per jaar bedraagt.

Voor hulpverleners kan overeenkomstig artikel 52 een hogere effectieve dosis worden toegestaan.

2.  Bovenop de effectieve-dosislimieten als bedoeld in lid 1 zijn de volgende equivalente-dosislimieten van toepassing:

(a)  de equivalente-dosislimiet voor de ooglens bedraagt 20 mSv per jaar of is in voorkomend geval gelijk aan de waarden voor de effectieve-dosislimiet;

(b)  de equivalente-dosislimiet voor de huid bedraagt 500 mSv per jaar; deze limiet geldt voor de gemiddelde dosis op enig blootgesteld oppervlak van 1 cm², onafhankelijk van het blootgestelde gebied;

(c)  de equivalente-dosislimiet voor de handen, onderarmen, voeten en enkels bedraagt 500 mSv per jaar.

Artikel 11

Bescherming van zwangere vrouwen

1.  Zodra een zwangere vrouw de onderneming overeenkomstig de nationale wetgeving of gebruiken van haar toestand in kennis stelt, geniet het ongeboren kind een bescherming die vergelijkbaar is met gelijkwaardig is aan die van een lid van de bevolking. De arbeidsomstandigheden van de zwangere vrouw zijn zodanig dat de equivalente dosis voor het ongeboren kind zo laag is als redelijkerwijs mogelijk is en gedurende ten minste de rest van de zwangerschap waarschijnlijk niet meer dan 1 mSv bedraagt. [Am. 45]

2.  Zodra een vrouw die borstvoeding geeft de onderneming van haar toestand in kennis stelt, verricht zij geen werkzaamheden meer waarbij een relevant risico van opname van radionucliden bestaat.

Artikel 12

Dosislimieten voor leerlingen en studerenden

1.  De dosislimieten voor leerlingen en studerenden van achttien jaar en ouder die uit hoofde van hun studie verplicht zijn met stralingsbronnen te werken, zijn dezelfde als die voor beroepsmatige blootstelling, zoals bepaald in artikel 10.

2.  De effectieve-dosislimiet voor leerlingen en studerenden tussen zestien en achttien jaar die uit hoofde van hun studie verplicht zijn met stralingsbronnen te werken, bedraagt 6 mSv per jaar.

Boven op de effectieve-dosislimieten bepaald in het eerste lid zijn de volgende equivalente-dosislimieten van toepassing:

(a)  de equivalente-dosislimiet voor de ooglens bedraagt 20 mSv 15 mSv per jaar; [Am. 46]

(b)  de equivalente-dosislimiet voor de huid bedraagt, gemiddeld op enig oppervlak van 1 cm², 150 mSv per jaar, onafhankelijk van het blootgestelde gebied;

(c)  de equivalente-dosislimiet voor de handen, onderarmen, voeten en enkels bedraagt 150 mSv per jaar.

3.  De dosislimieten voor leerlingen en studerenden die niet onder de leden 1 en 2 vallen, zijn gelijk aan de in artikel 13 bepaalde dosislimieten voor leden van de bevolking.

Artikel 13

Dosislimieten voor blootstelling van de bevolking

1.  De effectieve-dosislimiet voor blootstelling van de bevolking bedraagt 1 mSv in één jaar. Deze limiet wordt vastgelegd voor de som van de doses afkomstig van inwendige en uitwendige blootstelling ten gevolge van alle gereguleerde handelingen en bestaande antropogene blootstellingssituaties. [Am. 49]

2.  Boven op de effectieve-dosislimiet bepaald in het eerste lid zijn de volgende equivalente-dosislimieten van toepassing:

(a)  de equivalente-dosislimiet voor de ooglens bedraagt 15 mSv per jaar;

(b)  de equivalente-dosislimiet voor de huid bedraagt, gemiddeld op enig huidoppervlak van 1 cm², 50 mSv per jaar, onafhankelijk van het blootgestelde gebied.

Artikel 14

Schatting van de effectieve en equivalente dosis

Voor de schatting van effectieve en equivalente doses worden de volgende waarden en relaties gebruikt:

(a)  bij uitwendige straling worden voor de schatting van de desbetreffende effectieve en equivalente doses de in publicatie 103 van de International Commission on Radiological Protection vermelde waarden en relaties gehanteerd.

(b)  bij inwendige blootstelling ten gevolge van een radionuclide of een mengsel van radionucliden worden voor de schatting van de effectieve volgdoses de in publicatie 103 van de International Commission on Radiological Protection vermelde waarden en relaties, alsook de in publicatie 72 van de International Commission on Radiological Protection vermelde inhalatie- en ingestiedosiscoëfficiënten gehanteerd.

HOOFDSTUK IV

VOORSCHRIFTEN VOOR VORMING, OPLEIDING EN VOORLICHTING OVER STRALINGSBESCHERMING

Artikel 15

Algemene verantwoordelijkheden voor vorming, opleiding en voorlichting

1.  De lidstaten stellen een passend wetgevend en administratief kader op om alle personen die voor hun taken over specifieke bekwaamheden op het gebied van stralingsbescherming moeten beschikken, een geschikte vorming, opleiding en voorlichting over stralingsbescherming te verstrekken. De opleiding, heropleiding en voorlichting van betrokken personen wordt te gelegener tijd herhaald en gedocumenteerd.

2.  De lidstaten voorzien in permanente vorming, opleiding en heropleiding zodat stralings­beschermingsdeskundigen, medisch-fysische deskundigen, stralingsbeschermingsfunctionarissen, bedrijfsgeneeskundige diensten en dosimetrische diensten kunnen worden erkend en zodat de uitwisseling van beste praktijken tussen de lidstaten wordt bevorderd. Alle vormen van onderwijs, opleiding en actuele informatie komen de paraatheid ten goede en maken het mogelijk om in de praktijk sneller de nodige preventieve en/of corrigerende maatregelen te treffen. [Am. 51]

Artikel 16

Opleiding van blootgestelde werknemers, leerlingen en studerenden, en aan hen verstrekte informatie

1.  De lidstaten eisen dat de onderneming of de werkgever zonder uitzondering de blootgestelde werknemers, leerlingen en studerenden die beroepsmatige blootstelling ondergaan, informeert over: [Am. 52]

(a)  de aan hun werk verbonden gezondheidsrisico's;

(a bis)  veilige werkprocedures die de risico's tot een minimum beperken; [Am. 53]

(b)  de algemene stralingsbeschermingsmethoden en de te nemen voorzorgsmaatregelen, in het bijzonder degene die samenhangen met de arbeidsomstandigheden met betrekking tot zowel de handeling in het algemeen als elk type werkplek of taak die hun wordt toegewezen;

(c)  de noodplannen en -procedures;

(d)  het belang zich aan de technische, medische en administratieve voorschriften te houden.

(d bis)  de omstandigheden waarin werknemers recht hebben op gezondheidstoezicht; [Am. 54]

In voorkomend geval wordt er tevens informatie verstrekt over de risico's in verband met regelmatig vliegen. [Am. 55]

2.  De lidstaten eisen dat de onderneming of de werkgever vrouwen informeert over de noodzaak om een zwangerschap in een vroeg stadium te melden met het oog op de risico's van blootstelling voor het ongeboren kind en over het risico van besmetting van het kind dat borstvoeding krijgt na opname van radionucliden.

3.  De lidstaten eisen dat de onderneming of de werkgever zorgt voor een passende opleiding en informatieprogramma's op het gebied van stralingsbescherming voor het personeel.

4.  Een onderneming die verantwoordelijk is voor hoogactieve ingekapselde bronnen verschaft niet alleen de in leden 1, 2 en 3 bedoelde voorlichting en vorming op het vlak van stralingsbescherming, maar neemt in die vorming ook specifieke voorschriften op voor het veilige beheer en de beveiliging van hoogactieve ingekapselde bronnen, zodat de betrokken werknemers naar behoren voorbereid zijn op gebeurtenissen die hun eigen veiligheid of de stralingsbescherming van andere personen kunnen beïnvloeden. Bij de voorlichting en de opleiding wordt bijzondere nadruk gelegd op de noodzakelijke veiligheidsvoorschriften en wordt specifieke informatie verschaft over de mogelijke gevolgen wanneer een passende controle op hoogactieve ingekapselde bronnen wegvalt.

Artikel 17

Voorlichting en opleiding van werknemers die mogelijk aan weesbronnen worden blootgesteld

De lidstaten zorgen ervoor dat het management en de werknemers van installaties waar de kans groot is dat er weesbronnen worden aangetroffen of verwerkt, in het bijzonder grote schrootplaatsen, grote schrootrecyclinginstallaties en belangrijke doorvoerpunten:

(a)  geïnformeerd zijn over de mogelijkheid dat zij geconfronteerd worden met een bron;

(b)  geïnformeerd en onderricht zijn over het visueel herkennen van bronnen en hun containers, en de wijze waarop deze zaken moeten worden vastgelegd; [Am. 56]

(c)  geïnformeerd zijn over de elementaire gegevens inzake ioniserende straling en de effecten daarvan;

(d)  geïnformeerd zijn over detectiesystemen;

(e)  geïnformeerd en onderricht zijn over de maatregelen die ter plaatse getroffen moeten worden wanneer men een bron of vermoedelijke bron aantreft.

Artikel 18

Voorlichting en opleiding van hulpverleners

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat hulpverleners en andere personen die betrokken kunnen worden bij de organisatie van de hulpverlening in een noodsituatie, adequate tijdig volledige en geregeld bijgewerkte informatie krijgen over de risico's die hun inzet voor hun gezondheid heeft en over de in dergelijke gevallen te nemen voorzorgsmaatregelen. In deze informatie wordt rekening gehouden met de verschillende mogelijke noodsituaties. [Am. 57]

2.  De informatie in lid 1 wordt met relevante informatie aangevuld wanneer zich een noodsituatie voordoet, rekening houdend met de omstandigheden van dat specifieke geval.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat hulpverleners regelmatig opleiding genieten zoals bepaald in het in artikel 97 genoemde rampenbestrijdingssysteem. Indien nodig omvat deze opleiding ook praktijkoefeningen.

4.  De lidstaten zorgen ervoor dat niet alleen de in lid 3 van dit artikel vermelde opleiding inzake rampenbestrijding wordt verleend, maar ook dat de organisatie die verantwoordelijk is voor de bescherming van de hulpverleners als bepaald in artikel 30, lid 1, onder b), deze werknemers een passende opleiding en voorlichting over stralingsbescherming geeft.

Artikel 19

Vorming, voorlichting en opleiding op het gebied van medische blootstelling

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat medisch deskundigen en personen die betrokken zijn bij de praktische onderdelen van procedures inzake medische blootstelling, een passende vorming, voorlichting en theoretische en praktische opleiding krijgen met het oog op medisch-radiologische handelingen en relevante bekwaamheden inzake stralingsbescherming.

De lidstaten zorgen ervoor dat hiertoe geschikte leerplannen worden opgesteld en erkennen de desbetreffende diploma's, getuigschriften of officiële kwalificaties.

2.  Personen die relevante opleidingsprogramma's volgen, kunnen deelnemen aan de praktische onderdelen van de in artikel 56, lid 4, genoemde procedures inzake medische blootstelling.

3.  De lidstaten zien erop toe dat er wordt gezorgd voor bij- en nascholing en, in het bijzondere geval van het klinische gebruik van nieuwe technieken, voor de organisatie van een opleiding in verband met deze technieken en de relevante eisen op het gebied van de stralingsbescherming.

4.  De lidstaten zorgen ervoor dat er mechanismen bestaan om tijdig informatie te kunnen verspreiden over stralingsbescherming bij medische blootstelling op basis van lessen uit het verleden.

5.  De lidstaten stimuleren dat er in de basisopleiding van artsen en tandheelkundigen een cursus stralingsbescherming wordt opgenomen.

5 bis.  Wat de burgers van de Unie betreft, wordt aan de door deze richtlijn voorziene voorschriften inzake informatie in een van de officiële talen van de Europese Unie voldaan, opdat zij de verstrekte informatie zouden begrijpen. [Am. 58]

HOOFDSTUK V

RECHTVAARDIGING EN OFFICIËLE CONTROLE OP HANDELINGEN

Artikel 20

Rechtvaardiging van handelingen

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat nieuwe soorten handelingen die tot blootstelling aan ioniserende straling leiden, eerst worden gerechtvaardigd en daarna worden goedgekeurd en dat zij regelmatig worden gecontroleerd tijdens de toepassing. [Am. 59]

1 bis.  De lidstaten zien erop toe dat alle belanghebbenden aan het besluitvormingsproces deelnemen, in het bijzonder de personen bij wie de handeling impact kan hebben op de gezondheid, zowel bij normale bedrijfsvoering als in noodsituaties. De deelname wordt ruim vóór het nemen van de beslissing georganiseerd met het oog op effectief onderzoek van alternatieve oplossingen. [Am. 60]

2.  De lidstaten maken de goedgekeurde soorten handelingen in wetgeving of bestuursrechtelijke besluiten kenbaar.

3.  De rechtvaardiging van bestaande soorten handelingen kan opnieuw worden bezien wanneer er ook maar nieuwe, belangrijke gegevens over hun doeltreffendheid of mogelijke gevolgen worden verkregen en/of er negatieve resultaten zijn geregistreerd. De Commissie en de lidstaten stellen procedures op voor effectieve herziening van de rechtvaardiging van de bestaande handelingen, zowel op Unie- als op nationaal niveau. Deze instrumenten zorgen met name voor het waarborgen van het initiatiefrecht en de deelname aan het besluitvormingsproces van groepen of individuen die door deze handelingen aan de gevaren van ioniserende straling worden blootgesteld, en met name de bevolking en werknemers. [Am. 61]

Artikel 21

Rechtvaardiging van handelingen met apparaten of producten die ioniserende straling uitzenden

1.  De lidstaten eisen dat elke onderneming aan de bevoegde autoriteiten van het land waar de onderneming zijn maatschappelijke zetel heeft de relevante in bijlage III, deel A, vermelde informatie verstrekt wanneer zij een nieuw soort apparaat of product wil vervaardigen, invoeren of uitvoeren dat ioniserende straling uitzendt, teneinde het op die manier voor die autoriteiten mogelijk te maken aan de hand van een beoordeling van de in bijlage III, deel B, vermelde informatie te beslissen of het beoogde gebruik van het apparaat of product kan worden gerechtvaardigd. [Am. 62]

2.  De bevoegde autoriteit deelt de overeenkomstig lid 1 ontvangen informatie met de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten, zodat zij zelf kunnen beslissen of en brengt ze op de hoogte van haar beslissing over het beoogde gebruik van het apparaat of productkan worden gerechtvaardigd. De bevoegde autoriteiten maken die informatie voor alle lidstaten toegankelijk. [Am. 63]

3.  De onderneming wordt binnen de zes vier maanden op de hoogte gebracht van de beslissingen van de bevoegde autoriteiten van de verschillende lidstaten. [Am. 64]

3 bis.  Overeenkomstig artikel 22 zijn deze apparaten en producten bestemd voor gebruik in gecontroleerde omgevingen. [Am. 65]

Artikel 22

Verboden handelingen

De lidstaten staan niet toe dat er bij de productie van levensmiddelen, speelgoed, sieraden en cosmetische producten opzettelijk en, meer in het algemeen, van consumptiegoederen radioactieve stoffen worden toegevoegd, , en leggen sancties op wanneer dat toch gebeurt. of dat dergelijke goederen worden in- of uitgevoerd. Onverminderd Richtlijn 1999/2/EG van het Europees Parlement en de Raad(15) dienen handelingen waarbij de activering van materiaal tot een stijging van de activiteit in de verwante producten leidt, als niet gerechtvaardigd te worden beschouwd. [Am. 66]

Artikel 23

Handelingen waarbij mensen doelbewust worden blootgesteld voor niet-medische doeleinden

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat door middel van onderzoek of via andere passende middelen wordt vastgesteld bij welke handelingen het om blootstelling bij niet-medische beeldvorming, als bepaald in bijlage IV, gaat. Zij beoordelen jaarlijks de individuele en collectieve doses met betrekking tot elke vastgestelde handeling alsook de algemene impact en het verloop daarvan in de loop van de tijd. [Am. 67]

2.  De lidstaten zien erop toe en zorgen ervoor dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan de rechtvaardiging van handelingen met blootstelling bij niet-medische beeldvorming, met name zorgen zij ervoor dat: [Am. 68]

(a)  alle soorten handelingen met blootstelling bij niet-medische beeldvorming, als vermeld in bijlage IV, vooraf worden gerechtvaardigd voordat zij algemeen worden aanvaard;

(b)  elke bijzondere toepassing van een algemeen aanvaard soort handeling vooraf worden gerechtvaardigd;

(c)  alle individuele niet-medische beeldvormingsprocedures met blootstelling, als vermeld in bijlage IV, deel A, die door medisch personeel met medisch-radiologische apparatuur worden uitgevoerd, vooraf worden gerechtvaardigd. Daarbij moeten de specifieke doelstellingen van de procedure en de kenmerken van de betrokken persoon in aanmerking worden genomen;

(d)  de algemene en bijzondere rechtvaardiging van handelingen met blootstelling bij niet-medische beeldvorming, als bepaald onder a) en b), op regelmatige tijden door de bevoegde autoriteit worden herzien.

3.  Wanneer een lidstaat heeft vastgesteld dat een bepaalde handeling met blootstelling bij niet-medische beeldvorming gerechtvaardigd is, zorgt hij ervoor dat:

(a)  elke handeling wordt goedgekeurd;

(b)  de bevoegde autoriteit eventueel in samenwerking met andere betrokken agentschappen en beroepsorganisaties voorschriften voor de handeling vaststelt, waaronder criteria voor individuele toepassing;

(c)  er voor elke handeling dosisbeperkingen worden vastgesteld. Die moeten ruim onder de dosislimiet voor de bevolking liggen, onder andere voor, zo mogelijk, procedures die medisch personeel met medische apparatuur als bedoeld in bijlage IV, deel A, uitvoert; voor andere handelingen als bedoeld in bijlage IV, deel B, moeten de dosisbeperkingen voldoen aan de voorschriften van artikel 6, lid 2;

(d)  de relevante voorschriften van hoofdstuk VII voor onder andere apparatuur, optimalisatie, verantwoordelijkheden en bijzondere bescherming tijdens de zwangerschap worden nagekomen bij procedures die medisch personeel met medisch-radiologische apparatuur uitvoert;

(e)  betrokken personen om hun geïnformeerde schriftelijke toestemming worden gevraagd voordat zij worden blootgesteld, rekening houdend met gevallen waarbij rechtshandhavingsinstanties krachtens nationale wetgeving zonder toestemming mogen handelen;

(f)  personen die aan beveiligingsonderzoeken worden onderworpen, voor een alternatieve techniek kunnen kiezen waarbij zij niet aan ioniserende straling worden blootgesteld.

3 bis.  De lidstaten dragen verantwoordelijkheid voor onderzoek naar en ontwikkeling en invoering van alternatieve technieken. [Am. 69]

Artikel 24

Vaststelling van handelingen met in de natuur voorkomend radioactief materiaal

De lidstaten zorgen ervoor dat wordt vastgesteld bij welke handelingen in de natuur voorkomend radioactief materiaal wordt gebruikt en de werknemers of de bevolking een blootstelling ondergaan die vanuit het oogpunt van de stralingsbescherming niet kan worden verwaarloosd, en dat dit bekend wordt gemaakt. . Die vaststelling gebeurt door middel van onderzoek of via andere passende middelen, met name rekening houdend met de in bijlage V vermelde industriële sectoren. [Am. 70]

Artikel 25

Kennisgeving

1.  De lidstaten eisen dat alle handelingen, met inbegrip van die welke krachtens artikel 24 worden vastgesteld, ter kennis worden gebracht, behalve gerechtvaardigde handelingen met:

(a)  materialen die radioactieve stoffen bevatten, indien de totale hoeveelheid van de desbetreffende activiteit de in bijlage VI genoemde vrijstellingswaarden niet overschrijdt, of de door de bevoegde autoriteiten voor specifieke toepassingen toegestane hogere waarden die echter in overeenstemming dienen te zijn met de algemene vrijstellings- en vrijgavecriteria van bijlage VI; of

(b)  materialen die radioactieve stoffen bevatten, op voorwaarde dat de activiteitsconcentratie per massa-eenheid de in tabel A in bijlage VI genoemde vrijstellingswaarden niet overschrijdt, of de door de bevoegde autoriteiten voor specifieke toepassingen toegestane hogere waarden die echter in overeenstemming dienen te zijn met de algemene vrijstellings- en vrijgavecriteria van bijlage VI; of

(c)  elektronenstraalbuizen voor visuele beeldweergave, of andere elektrische toestellen die werken bij een potentiaalverschil van niet meer dan 30 kV, of elk ander toestel of product dat van een door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat goedgekeurd type is, mits:

(i)  het onder normale bedrijfsomstandigheden op 0,1 m van enige bereikbare buitenzijde van het toestel geen hoger effectieve-dosistempo veroorzaakt dan 1 µSv.h-1;

(ii)  eventuele aanwezige radioactieve stoffen in een omhulsel zijn ingekapseld of in een vaste vorm zijn vastgezet; en

(iii)  bevoegde autoriteiten voorwaarden hebben vastgesteld voor de verwijdering.

2.  De lidstaten kunnen andere soorten handelingen van de kennisgeving vrijstellen overeenkomstig de in punt 3 van bijlage VI vastgestelde algemene vrijstellingscriteria of in gevallen waarbij een beoordeling van de optimalisatie van de bescherming aantoont dat vrijstelling de best mogelijke keuze is.

2 bis.  De lidstaten bepalen welke informatie de onderneming moet verstrekken opdat de bevoegde autoriteit de blootstelling van de bevolking en de werknemers kan bepalen, evenals de stralingsrisico's in normale situaties en noodsituaties. Op basis hiervan en indien nodig op basis van bijkomend onderzoek bepaalt de bevoegde autoriteit welke administratieve regelingen van toepassing zijn en welke regulerende controlemiddelen er nodig zijn. [Am. 71]

3.  Handelingen waarbij in de natuur voorkomend radioactief materiaal wordt gebruikt dat overeenkomstig artikel 24 is vastgesteld, en waarbij restmateriaal wordt vervaardigd of verwerkt dat tot vastgestelde bouwmaterialen wordt gerecycleerd, moeten ter kennis worden gebracht indien de index voor activiteitsconcentratie als bepaald in bijlage VII voor de resulterende bouwmaterialen meer dan 1 kan bedragen. In dat geval moet de onderneming de gebruiker van het restmateriaal op de hoogte brengen van de activiteitsconcentratie van het restmateriaal.

4.  Wanneer er in door de lidstaten bepaalde gevallen vanuit het oogpunt van de stralingsbescherming bezorgdheid bestaat dat een overeenkomstig artikel 24 vastgestelde handeling kan leiden tot de aanwezigheid van in de natuur voorkomende radionucliden in het water zodat de kwaliteit van het drinkwater of andere blootstellingsroutes worden beïnvloed, kan de bevoegde autoriteit eisen dat de handeling aan een kennisgeving wordt onderworpen, ongeacht de bepalingen van lid 1, onder b), van dit artikel.

5.  Voor alle soorten handelingen die ter kennis moeten worden gebracht, bepalen de lidstaten welke informatie de onderneming moet verstrekken zodat de bevoegde autoriteit de passende middelen voor officiële controle kan bepalen.

6.  In verband met de vrijstelling overeenkomstig lid 1, onder c), wisselen de lidstaten informatie uit over de verleende typegoedkeuringen en over de onderliggende documentatie en beoordeling. Wanneer de bevoegde autoriteiten hun eigen beslissingen nemen over de vrijstelling van overeenkomstige handelingen, houden zij rekening met dergelijke ontvangen informatie, alsook met de toepasselijke Europese en internationale normen.

Artikel 26

Officiële controle

1.  De lidstaten eisen dat elke ter kennis gebrachte handeling wordt onderworpen aan een officiële controle die in verhouding staat tot de omvang en waarschijnlijkheid van blootstellingen ten gevolge van de handeling, alsook tot het eventuele effect ervan op een vermindering van zulke blootstellingen of een verbetering van de veiligheid van de installaties door de bevoegde autoriteit. [Am. 72]

2.  Ter kennis gebrachte handelingen kunnen van goedkeuring worden vrijgesteld. [Am. 73]

3.  Voor matige hoeveelheden materiaal als bepaald door de lidstaten kan de vrijstelling worden bepaald op basis van de waarden voor activiteitsconcentratie uit kolom 2 van tabel B in bijlage VI.

4.  Niet-vrijgestelde handelingen zijn onderworpen aan de verplichting van voorafgaande toestemming via een registratie of vergunning.

Artikel 27

Vergunningen

1.  In gevallen waarin een kwantificeerbare dosislimiet kan worden vastgesteld voor een werkmethode, een beperkt risico van blootstelling het niet noodzakelijk maakt dat individuele gevallen worden onderzocht en de handeling wordt verricht in overeenstemming met de in de nationale wetgeving gestelde voorwaarden, kunnen de lidstaten de officiële controle beperken tot een registratie van de handeling en een gepaste regelmaat van inspecties. Er zou alleen een vergunningsaanvraag moeten worden ingediend als de vergunning geldt voor het geheel aan activiteiten van een onderneming. [Am. 74]

2.  De lidstaten eisen een vergunning voor ondernemingen die de volgende activiteiten ontplooien, of in voorkomend geval in overeenstemming met lid 1, registratie voor de volgende handelingen: [Am. 75]

(a)  exploitatie, buitengebruikstellingen en ontmanteling van installaties voor de splijtstofcyclus en de exploitatie en sluiting van uraniumwinningen;

(b)  de opzettelijke toevoeging van radioactieve stoffen bij de productie en fabricage van consumptiegoederen of andere producten, waaronder geneesmiddelen, en de in- of uitvoer van dergelijke producten; [Am. 76]

(c)  de fabricage, het gebruik of de inbezitneming van een hoogactieve ingekapselde bron;

(d)  de exploitatie, ontmanteling en sluiting van installaties voor de verwerking, opslag of berging van radioactieve afvalstoffen;

(e)  handelingen waarbij werknemers bij normale bedrijfsvoering en onder normale werkomstandigheden een jaarlijkse effectieve dosis van meer dan 6 mSv kunnen ontvangen;

(f)  handelingen waarbij aanzienlijke hoeveelheden door de lucht verspreide of vloeibare afvalstoffen in de omgeving vrijkomen.

3.  De lidstaten eisen een registratie of vergunning voor de volgende handelingen:

(a)  de opzettelijke toediening van radioactieve stoffen aan personen en, voor zover het de stralingsbescherming van mensen betreft, aan dieren voor het stellen van geneeskundige of diergeneeskundige diagnoses, behandeling of onderzoek;

(b)  de toepassing van stralingsgeneratoren of radioactieve bronnen voor industriële radiografie, de bewerking van producten of onderzoek en het gebruik van versnellers, met uitzondering van elektronenmicroscopen;

(c)  de toepassing van stralingsgeneratoren of radioactieve bronnen voor medische blootstellingen;

(d)  de fabricage en het gebruik van een elektrisch toestel dat ioniserende straling uitzendt en werkt bij een potentiaalverschil van meer dan 30 kV, en de in- of uitvoer van dergelijke toestellen;

(e)  handelingen waarbij werknemers bij normale bedrijfsvoering en onder normale werkomstandigheden een jaarlijkse effectieve dosis van meer dan 1 mSv kunnen ontvangen;

(f)  bedrijfssectoren waar met in de natuur voorkomend materiaal wordt gewerkt die overeenkomstig artikel 24 door de lidstaten zijn vastgesteld en die kunnen leiden tot een effectieve dosis voor de bevolking van minstens 0,3 mSv per jaar.

4.  De lidstaten kunnen de registratie of vergunning eisen van andere soorten handelingen dan degene die in leden 2 en 3 zijn vermeld.

Artikel 28

Vergunningsprocedure

1.  Voor de vergunning eisen de lidstaten dat er informatie wordt verstrekt die in verhouding staat tot de aard van de handeling en de bijbehorende risico's.

2.  De informatie, verstrekt met het oog op het verkrijgen van een vergunning, omvat minimaal het volgende:

(a)  de verantwoordelijkheden en organisatorische regelingen voor de bescherming en veiligheid;

(a bis)  uit hoofde van deze richtlijn genomen maatregelen; [Am. 78]

(b)  kwalificaties van het personeel, waaronder voorlichting en opleiding;

(c)  vormkenmerken van de installatie en stralingsbronnen;

(d)  verwachte beroepsmatige blootstelling en blootstelling van de bevolking bij normale bedrijfsvoering;

(e)  veiligheidsbeoordeling van de activiteiten en de installatie om:

(i)  vast te stellen op welke manieren potentiële blootstellingen of toevallige en onopzettelijke medische blootstellingen zich kunnen voordoen;

(ii)  in de mate van het mogelijke de waarschijnlijkheid en omvang van potentiële blootstellingen te kunnen inschatten;

(iii)  de kwaliteit en reikwijdte van beschermings- en veiligheidsmaatregelen te beoordelen, waaronder zowel technische kenmerken als administratieve procedures;

(iv)  de operationele grenzen en voorwaarden vast te leggen;

(f)  noodprocedures en communicatiekanalen;

(g)  onderhoud, tests, inspectie en bijstand, zodat de stralingsbron en installatie tijdens hun hele levensduur aan de vormvereisten, operationele grenzen en voorwaarden blijven voldoen;

(h)  beheer van radioactieve afvalstoffen en regelingen voor de berging van dergelijke afvalstoffen in overeenstemming met de toepasselijke regelgevende voorschriften;

(i)  beheer van afgedankte ingekapselde bronnen;

(j)  kwaliteitsborging.

3.  Een vergunning moet specifieke voorwaarden bevatten zodat de elementen van de vergunning in rechte afdwingbaar zijn of zodat er passende beperkingen aan de operationele grenzen of voorwaarden kunnen worden opgelegd. Tot de voorwaarden behoort tevens de formele en gedocumenteerde toepassing van het beginsel van optimalisatie.

4.  Indien nodig omvat een vergunning ook een lozingsvergunning voor de lozing van radioactieve vloeibare of door de lucht verspreide afvalstoffen in de omgeving die overeenkomstig de voorschriften in hoofdstuk VIII is verleend.

5.  De lidstaten eisen dat de onderneming onmiddellijk melding maakt van elke belangrijke gebeurtenis die leidt of kan leiden tot de blootstelling van een persoon boven de operationele grenzen of voorwaarden als bepaald in de vergunningsvoorschriften voor beroepsmatige blootstelling of blootstelling van de bevolking, of als vastgesteld door de autoriteiten voor medische blootstelling. De autoriteiten verrichten steekproefcontroles.

Medische hulpmiddelen die met ioniserende straling werken worden volgens Richtlijn 93/42/EEG van de Raad1 behandeld. De informatievoorziening zoals bedoeld in bovengenoemde richtlijn wordt ten volle benut en andere bevoegde autoriteiten worden geïnformeerd(16). [Am. 79]

Artikel 29

Vrijstelling van officiële controle

1.  Er is een vergunning vereist voor de berging, de recycling of het hergebruik van radioactieve materialen afkomstig van een goedgekeurde handeling.

2.  De materialen voor berging, recycling of hergebruik kunnen van de voorschriften van deze richtlijn worden vrijgesteld op voorwaarde dat de activiteitsconcentratie per massa-eenheid:

(a)  niet meer bedraagt dan de waarden vermeld in bijlage VI, tabel A, deel 1; of

(b)  voldoet aan specifieke vrijgaveniveaus en verwante voorschriften voor specifieke materialen of voor materialen afkomstig van specifieke soorten handelingen; deze specifieke vrijgaveniveaus dienen naast de algemene vrijgaveniveaus als bedoeld onder punt a) door de bevoegde nationale autoriteiten te worden vastgesteld overeenkomstig de in bijlage VI, punt 3, vermelde algemene vrijstellingscriteria en rekening houdend met de technische richtsnoeren van de Gemeenschap.

3.  Voor de vrijgave van materialen die in de natuur voorkomende radionucliden bevatten, gelden de waarden voor de activiteitsconcentratie per massa-eenheid vermeld in bijlage VI, tabel A, deel 2. Desondanks gelden ook de volgende voorschriften:

(a)  voor handelingen waarvoor een vergunning is vereist als bepaald in artikel 27, lid 3, onder f), moet er worden voldaan aan de dosiscriteria voor de vrijgave van in de natuur voorkomende radionucliden;

(b)  voor andere handelingen waarvoor een vergunning is vereist, in het bijzonder handelingen die tot de splijtstofcyclus behoren, moeten de vrijgaveniveaus voldoen aan de dosiscriteria voor de vrijgave van materiaal dat kunstmatige radionucliden bevat;

(c)  voor goedgekeurde handelingen waarvoor een kennisgeving is vereist als bepaald in artikel 25, lid 3, moet er worden voldaan aan de overeenkomstige voorschriften voor het op de markt brengen van bouwmaterialen.

4.  De doelbewuste verdunning van radioactieve residu's is niet toegelaten, tenzij de vermenging van materialen bij normale bedrijfsvoering wanneer radioactiviteit geen rol speelt. In specifieke gevallen kunnen de bevoegde autoriteiten toelaten om radioactieve stoffen die in de natuur voorkomend radioactief materiaal bevatten met andere materialen te vermengen om het hergebruik en de recycling van deze materialen te bevorderen en de blootstelling van de bevolking te beperken.

HOOFDSTUK VI

BESCHERMING VAN WERKNEMERS, LEERLINGEN EN STUDERENDEN

Artikel 30

Verantwoordelijkheden

1.  De in dit hoofdstuk en in de artikelen 9, 10, 11 en 12 neergelegde voorschriften met betrekking tot beroepsmatige blootstelling gelden voor de bescherming van werknemers in elke blootstellingssituatie waarbij hun blootstelling tijdens of ten gevolge van hun werk de wettelijke verantwoordelijkheid is van een onderneming of andere rechtspersoon, zoals:

(a)  de werkgever van externe werknemers;

(b)  de organisatie die verantwoordelijk is voor de bescherming van de hulpverleners;

(c)  de organisatie die verantwoordelijk is voor het herstel van verontreinigde grond, gebouwen en andere constructies;

(d)  de werkgever die wettelijk verantwoordelijk is voor de blootstelling van werknemers aan radon op het werk, in de situatie als bepaald in artikel 53, lid 4.

2.  De verantwoordelijkheid van een onderneming voor beroepsmatige blootstelling geldt ook voor leerlingen en studerenden die uit hoofde van hun studie verplicht zijn met stralingsbronnen te werken, alsook voor personen die niet in loondienst, op vrijwillige basis of voor een liefdadigheidsorganisatie werken.

3.  De onderneming is verantwoordelijk voor de vaststelling en uitvoering van maatregelen voor stralingsbescherming van blootgestelde werknemers.

Artikel 31

Praktische bescherming van werknemers

De praktische bescherming van blootgestelde werknemers is gebaseerd op:

(a)  een voorafgaande beoordeling om de aard en omvang van het radiologische risico voor blootgestelde werknemers vast te stellen;

(b)  een optimalisatie van de stralingsbescherming in alle arbeidsomstandigheden;

(c)  een indeling van de werknemers in verschillende categorieën;

(d)  de invoering van controlemaatregelen en -voorschriften voor de verschillende zones en arbeidsomstandigheden, zo nodig met inbegrip van individuele monitoring;

(e)  medisch toezicht.

Artikel 32

Overleg met de stralingsbeschermingsdeskundige

De lidstaten eisen dat de onderneming met een stralingsbeschermingsdeskundige overlegt over het onderzoeken en testen van beschermingsmiddelen en meetinstrumenten, in het bijzonder voor:

(a)  voorafgaande kritische bestudering van de plannen voor installaties vanuit het oogpunt van stralingsbescherming;

(b)  goedkeuring voor ingebruikneming van nieuwe of gewijzigde bronnen vanuit het oogpunt van stralingsbescherming;

(c)  periodieke verificatie van de doeltreffendheid van de beveiligingsmiddelen en ‑technieken;

(d)  periodieke ijking van de meetinstrumenten; periodieke verificatie van de goede werking en het juiste gebruik ervan.

Artikel 33

Voorzieningen op de werkplek

1.  Ten behoeve van de stralingsbescherming worden voorzieningen getroffen voor alle werkplekken waar er een mogelijkheid is dat de blootstelling aan ioniserende straling de effectieve-dosislimiet van 1 mSv per jaar of een equivalente-dosislimiet van 15 mSv per jaar voor de ooglens of 50 mSv per jaar voor de huid en de ledematen overschrijdt. Dergelijke voorzieningen dienen te zijn aangepast aan de aard van de installaties en van de bronnen, alsmede aan de omvang en aard van de risico's.

2.  Voor handelingen met in de natuur voorkomend radioactief materiaal waarbij de effectieve-dosislimiet voor werknemers van 6 mSv per jaar kan worden overschreden, gelden de voorschriften van dit hoofdstuk. Wanneer de effectieve dosis voor werknemers maximaal 6 mSv per jaar bedraagt, moeten de bevoegde autoriteiten minstens eisen dat ondernemingen de blootstellingen in het oog houden. Daarbij moeten zij er rekening mee houden dat de bescherming kan worden verbeterd en dat doses doorheen de jaren of na veranderingen in het proces of de werkregelingen kunnen toenemen.

3.  Voor ondernemingen in de luchtvaartsector waar de kosmische straling voor de bemanning de effectieve-dosislimiet van 6 mSv per jaar kan overschrijden, gelden de voorschriften van dit hoofdstuk. Wanneer de effectieve dosis voor de bemanning maximaal 6 mSv en minimaal 1 mSv per jaar bedraagt, moeten de bevoegde autoriteiten minstens eisen dat ondernemingen de blootstellingen in het oog houden. Daarbij moeten zij er rekening mee houden dat doses doorheen de jaren of na veranderingen in de werkregelingen kunnen toenemen. De ondernemingen nemen gepaste maatregelen, met name om:

(a)  de blootstelling van de betrokken bemanning of werknemers te bepalen; [Am. 80]

(b)  rekening te houden met de bepaalde blootstelling bij het opstellen van de werkroosters, teneinde de doses van in hoge mate blootgestelde vliegtuigbemanning te beperken;

(c)  de betrokken werknemers op de hoogte te brengen van de aan hun werk verbonden gezondheidsrisico's en hun individuele dosis.

Artikel 34

Indeling van de werkplekken

1.  Werkplekken worden ingedeeld in verschillende zones, op grond van een beoordeling van de te verwachten jaarlijkse doses en van de waarschijnlijkheid en de omvang van potentiële blootstellingen.

2.  Er wordt een onderscheid gemaakt tussen gecontroleerde en bewaakte zones. De bevoegde autoriteiten stellen voor de indeling van gecontroleerde en bewaakte zones aanbevelingen vast die zijn toegesneden op de specifieke omstandigheden.

3.  De onderneming houdt in gecontroleerde en in bewaakte zones toezicht op de arbeidsomstandigheden.

Artikel 35

Vereisten voor gecontroleerde zones

1.  Voor een gecontroleerde zone gelden de volgende minimumeisen:

(a)  zij wordt afgebakend en de toegang ertoe blijft beperkt tot personen die toepasselijke instructies hebben ontvangen, en zij wordt gecontroleerd overeenkomstig de door de onderneming vastgestelde schriftelijke procedures. Specifieke regelingen worden getroffen wanneer er ook maar een aanzienlijk risico van verspreiding van radioactieve besmetting bestaat, met inbegrip van het binnenkomen en het verlaten van de zone door personen en goederen, alsook de controle op besmetting in de gecontroleerde en de aangrenzende zone;

(b)  met inachtneming van de aard en de omvang van de stralingsrisico's in de gecontroleerde zones wordt een radiologische controle van de werkomgeving georganiseerd overeenkomstig artikel 37;

(c)  er worden aanduidingen aangebracht waarop het type zone, de aard van de bronnen en de daaraan verbonden risico's zijn aangegeven;

(d)  er worden werkinstructies gegeven die zijn toegespitst op de met de bronnen en de betrokken werkzaamheden verbonden stralingsrisico's.

2.  De onderneming is verantwoordelijk voor tenuitvoerlegging van deze eisen na overleg met de stralingsbeschermingsdeskundige.

Artikel 36

Vereisten voor bewaakte zones

1.  Voor een bewaakte zone gelden de volgende eisen:

(a)  met inachtneming van de aard en de omvang van de stralingsrisico's in de bewaakte zones wordt een radiologische controle van de werkomgeving georganiseerd overeenkomstig artikel 37;

(b)  er worden aanduidingen aangebracht waarop het type zone, de aard van de bronnen en de daaraan verbonden risico's zijn aangegeven;

(c)  er worden werkinstructies gegeven die zijn toegespitst op de met de bronnen en de betrokken werkzaamheden verbonden stralingsrisico's.

2.  De onderneming is verantwoordelijk voor tenuitvoerlegging van deze eisen na overleg met de stralingsbeschermingsdeskundige.

Artikel 37

Radiologische controle van de werkomgeving

1.  In het kader van de in de artikelen 35, lid 1, onder b), en 36, lid 1, onder a), genoemde radiologische controle van de werkomgeving worden, indien van toepassing, metingen verricht van:

(a)  de externe dosistempo's, met opgave van de aard en de kwaliteit van de desbetreffende straling;

(b)  de activiteitsconcentratie in de lucht en de oppervlaktedichtheid van de besmettende radionucliden, met opgave van de aard en de fysische en chemische toestand ervan;

(c)  de radonconcentraties op de werkplek.

2.  De resultaten van de metingen worden geregistreerd en, zo nodig, gebruikt voor het schatten van de individuele blootstelling zoals bedoeld in artikel 39.

Artikel 38

Categorieën van blootgestelde werknemers

1.  Ten behoeve van de controle en het toezicht wordt onderscheid gemaakt tussen twee categorieën blootgestelde werknemers:

(a)  Categorie A: blootgestelde werknemers die een effectieve dosis kunnen ontvangen die groter is dan 6 mSv per jaar, of een equivalente dosis die groter is dan 15 mSv per jaar voor de ooglenzen of groter is dan 150 mSv 50 mSv per jaar voor de huid en de ledematen; [Am. 81]

(b)  Categorie B: niet als werknemers van categorie A ingedeelde blootgestelde werknemers.

2.  Het in lid 1 gemaakte onderscheid tussen twee categorieën van blootgestelde werknemers wordt toegepast vóór elke indienstneming voor werk dat blootstelling met zich meebrengt en wordt regelmatig herzien op basis van de arbeidsomstandigheden en het medische toezicht.

3.  Voor hulpverleners heeft het in lid 1 van dit artikel gemaakte onderscheid tussen twee categorieën van blootgestelde werknemers zo nodig geen invloed op de in artikelen 37 en 39 tot en met 43 bedoelde controlevoorschriften, voor zover de werknemers niet daadwerkelijk in noodsituaties worden blootgesteld.

Artikel 39

Individuele monitoring

1.  Werknemers van categorie A worden systematisch gemonitord op basis van individuele metingen door een dosimetrische dienst. In het geval van situaties waarin kan worden aangenomen dat de werknemers van categorie A een aanzienlijke inwendige blootstelling of aanzienlijke blootstelling van de ooglens of ledematen kunnen ondergaan, wordt een adequaat systeem voor de monitoring opgezet. De bevoegde autoriteit besteedt een bijzondere aandacht aan de identificatie van dergelijke werknemers.

2.  De monitoring voor werknemers van categorie B is minimaal toereikend om aan te tonen dat deze werknemers terecht zijn ingedeeld in categorie B. De lidstaten kunnen zouden voor werknemers van categorie B individuele monitoring moeten vereisen, alsook, indien noodzakelijk, individuele metingen, uitgevoerd door een dosimetrische dienst. [Am. 82]

3.  Wanneer deze individuele metingen onmogelijk of onvoldoende zijn, vindt de individuele monitoring plaats aan de hand van een schatting, hetzij op basis van de individuele metingen bij andere blootgestelde werknemers, hetzij op basis van de resultaten van de in artikel 37 bedoelde controle van de werkomgeving.

Artikel 40

Monitoring in het geval van blootstelling bij een ongeval

In het geval van blootstelling bij een ongeval controleert de onderneming samen met de dosimetrische dienst welke doses zijn ontvangen en hoe deze zijn verdeeld in het menselijk lichaam.

Artikel 41

Registratie en melding van de resultaten

1.  Voor iedere blootgestelde werknemer waarvoor een individuele monitoring wordt uitgevoerd, wordt een dossier aangelegd dat de resultaten van dergelijke monitoring bevat.

2.  Ter uitvoering van lid 1 wordt de volgende informatie over blootgestelde werknemers bewaard:

(a)  een lijst van de naargelang de omstandigheden gemeten of geschatte individuele doses op grond van de artikelen 39, 40, 51 en 52;

(b)  in het geval van de in de artikelen 40 en 52 bedoelde blootstellingen de rapporten betreffende de omstandigheden en de genomen maatregelen;

(c)  de resultaten van de werkplekmonitoring die zijn gebruikt bij de beoordeling van individuele doses, indien noodzakelijk.

3.  Het in lid 1 bedoelde dossier wordt ingevoerd in het datasysteem voor individuele radiologische controle, dat is ingesteld door de lidstaten in overeenstemming met Bijlage VIII. De in lid 1 bedoelde informatie wordt bewaard gedurende hun hele arbeidsleven waarin blootstelling aan ioniserende straling optreedt en nadien totdat zij de leeftijd van 75 jaar hebben of zouden hebben bereikt, maar in geen geval minder dan dertig jaar na beëindiging van het werk waardoor zij aan straling werden blootgesteld. [Am. 83]

4.  Blootstellingen als bedoeld in de artikelen 40, 51 en 52 worden afzonderlijk geregistreerd in het in lid 1 bedoelde dossier.

5.  Wanneer de resultaten van de monitoring worden gebruikt om geplande blootstellingssituaties te beheren, worden passende maatregelen getroffen om te voorkomen dat blootstellingen ten gevolge van bestaande situaties, zoals uitwendige achtergrondstraling of binnendringing van radon uit de bodem in het geval van industrieën die in de natuur voorkomend radioactief materiaal verwerken, in de dossiers worden opgenomen.

Artikel 42

Toegang tot de resultaten

1.  De lidstaten eisen dat de resultaten van de in artikelen 39, 40 en 52 vermelde individuele monitoring:

(a)  ter beschikking worden gesteld van de bevoegde autoriteiten, de onderneming en de werkgever van externe werknemers;

(b)  overeenkomstig artikel 43, lid 1, ter beschikking worden gesteld van de betrokken werknemer;

(c)  worden voorgelegd aan de bedrijfsgeneeskundige dienst teneinde de implicaties van de resultaten voor de gezondheid te evalueren, zoals bepaald in artikel 44;

(d)  worden opgenomen in het datasysteem voor individuele radiologische controle dat overeenkomstig lid 2 door de lidstaat wordt uitgewerkt.

2.  De lidstaten stellen de voorwaarden vast waaronder de resultaten van de individuele monitoring worden doorgegeven.

3.  Het datasysteem voor individuele radiologische controle geeft minstens de in deel A van bijlage VIII vermelde gegevens door.

4.  In het geval van blootstelling bij een ongeval of in een noodgeval worden de resultaten van de individuele monitoring onverwijld medegedeeld.

Artikel 43

Toegang van werknemers tot de resultaten

1.  De lidstaten stellen de nodige maatregelen verplicht om ervoor te zorgen dat de werknemers op hun verzoek tijdig toegang hebben tot de resultaten van hun individuele monitoring, inclusief de resultaten van de metingen die eventueel zijn gebruikt om deze resultaten te schatten, of tot de resultaten van de aan de hand van metingen op de werkplek verrichte bepalingen van de door hen ontvangen doses. [Am. 84]

2.  De lidstaten vergemakkelijken binnen de Europese Unie de uitwisseling tussen bevoegde autoriteiten, bedrijfsgeneeskundige diensten, stralingsbeschermings­deskundigen of dosimetrische diensten, van alle dienstige gegevens over de door een werknemer eerder ontvangen doses teneinde het medisch onderzoek dat op grond van artikel 44 vóór de aanvang van het dienstverband of de indeling als werknemer van categorie A dient te geschieden, uit te kunnen voeren en de verdere blootstelling van de werknemer te kunnen controleren.

Artikel 44

Medisch toezicht op blootgestelde werknemers

1.  Het medisch toezicht op blootgestelde werknemers berust op de algemene beginselen van de arbeidsgezondheidskunde.

2.  Het medisch toezicht op werknemers van categorie A is de verantwoordelijkheid van bedrijfsgeneeskundige diensten.

Dit medisch toezicht moet het mogelijk maken de gezondheidstoestand van de onder toezicht staande werknemers te beoordelen wat betreft hun geschiktheid voor de hun toegewezen taken. Daartoe dienen de bedrijfsgeneeskundige diensten toegang te hebben tot alle relevante informatie die zij behoeven, met inbegrip van de overige omstandigheden op de werkplek.

3.  Het medisch toezicht omvat:

(a)  een medisch onderzoek vóór de aanvang van het dienstverband of de indeling als werknemer van categorie A om na te gaan of de werknemer geschikt is voor een functie als werknemer van categorie A waarvoor hij in aanmerking wenst te komen;

(b)  periodieke gezondheidskeuringen.

Alle werknemers van categorie A ondergaan ten minste eenmaal per jaar een keuring, waarmee wordt nagegaan of zij nog steeds geschikt zijn voor het uitvoeren van hun taak. De aard van de keuringen, die zo vaak kunnen worden verricht als de bedrijfsgeneeskundige diensten noodzakelijk achten, is afhankelijk van het soort werk en de gezondheidstoestand van de betrokken werknemer.

3 bis.  Onderzoek van de werknemers vindt plaats tijdens de werkuren en zonder kosten voor de werknemers zelf. [Am. 85]

4.  De bedrijfsgeneeskundige diensten kunnen verklaren dat het noodzakelijk is dat het medisch toezicht na de beëindiging van het werk wordt voortgezet, zolang zij dit ter waarborging van de gezondheid van de betrokkene noodzakelijk achten.

Artikel 45

Medische classificatie

Wat de geschiktheid van de werknemers van categorie A betreft, wordt de volgende medische classificatie toegepast:

(a)  geschikt;

(b)  onder bepaalde omstandigheden geschikt;

(c)  ongeschikt.

Artikel 46

Verbod op dienstverband of indeling van ongeschikte werknemers

Een werknemer mag nooit in een specifieke functie als werknemer van categorie A werken of als zodanig worden ingedeeld, indien uit medisch toezicht blijkt dat hij ongeschikt is voor die specifieke functie.

Artikel 47

Medische dossiers

1.  Voor iedere werknemer van categorie A wordt een medisch dossier aangelegd, dat wordt bijgehouden zolang de betrokkene tot deze categorie behoort. Nadien wordt dit bewaard totdat de betrokkene de leeftijd van 75 jaar heeft of zou hebben bereikt, doch in geen geval minder dan 30 jaar, te rekenen vanaf de beëindiging van het werk waarbij de betrokkene aan ioniserende straling is blootgesteld.

2.  Het medisch dossier bevat informatie betreffende de aard van het werk, de resultaten van de medische onderzoeken vóór de aanvang van het dienstverband of de indeling als werknemer van categorie A, de periodieke gezondheidskeuringen en de registratie van de doses vereist op grond van artikel 41.

Artikel 48

Speciaal medisch toezicht

1.  Het in artikel 44 geregelde medisch toezicht op blootgestelde werknemers wordt aangevuld met door de bedrijfsgeneeskundige diensten noodzakelijk geachte verdere maatregelen in verband met de bescherming van de gezondheid van de blootgestelde personen, zoals verdere onderzoeken, ontsmettingsmaatregelen en spoed­behandelingen.

2.  Telkens wanneer een jaarlijkse effectieve dosis van 50 mSv in één jaar of een van de andere in artikel 10, lid 2, vastgestelde dosislimieten is overschreden, wordt voorzien in een speciaal medisch toezicht.

3.  Deze verdere blootstellingsvoorwaarden zijn aan de toestemming van de bedrijfsgeneeskundige diensten onderworpen.

Artikel 49

Beroepsprocedures

1.  Elke lidstaat stelt de wijze vast waarop tegen de bevindingen en beslissingen uit hoofde van de artikelen 45, 46 en 48 beroep kan worden ingesteld.

1.bis Raadpleging en deelneming van de werknemers en/of hun vertegenwoordigers vindt plaats volgens artikel 11 van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad (17). [Am. 86]

Artikel 50

Bescherming van externe werknemers

1.  De lidstaten zien erop toe dat het systeem voor individuele radiologische controle aan de externe werknemers een bescherming en medische zorg biedt die gelijkwaardig is zijn aan die van de werknemers die in vaste dienst zijn van de onderneming. [Am. 87]

2.  De onderneming is, hetzij rechtstreeks hetzij via overeenkomsten met de werkgever van de externe werknemers, verantwoordelijk voor de praktische aspecten van de bescherming van externe werknemers tegen straling.

3.  In het bijzonder doet de onderneming het volgende:

(a)  erop toezien dat de externe werknemer medisch geschikt is bevonden voor het werk dat hem zal worden opgedragen;

(b)  zich ervan vergewissen dat de externe werknemer naast de basisopleiding op het gebied van stralingsbescherming als bedoeld in artikel 16 een specifieke opleiding heeft ontvangen in verband met de bijzonderheden van de gecontroleerde zone en het werk;

(c)  zich ervan vergewissen dat de externe werknemer beschikt over de vereiste persoonlijke beschermingsmiddelen;

(d)  er ook op toezien dat de blootstelling van de externe werknemer individueel gecontroleerd wordt volgens de aard van het werk en dat hij onderworpen wordt aan een eventueel noodzakelijke passende praktische dosimetrische controle;

(e)  erop toezien dat het beschermingssysteem als bepaald in hoofdstuk III in acht wordt genomen;

(f)  zich ermee belasten dan wel alle noodzakelijke maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat na elke werkzaamheid de in bijlage VIII, deel B, punt 2, bedoelde radiologische gegevens van de individuele monitoring van elke externe werknemer worden bijgehouden.

4.  Werkgevers van externe werknemers zien, hetzij rechtstreeks hetzij via overeenkomsten met de onderneming, toe op de bescherming van hun werknemers tegen straling, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van deze richtlijn, en met name:

(a)  zien zij erop toe dat het beschermingssysteem als bepaald in hoofdstuk III in acht wordt genomen;

(b)  verstrekken zij op het gebied van de stralingsbescherming de voorlichting en de opleiding die worden bedoeld in artikel 16;

(c)  waarborgen zij dat hun werknemers aan een bepaling van de blootstelling en een medisch toezicht worden onderworpen, en wel overeenkomstig artikel 37 en de artikelen 39 tot en met 48;

(d)  vergewissen zij zich ervan dat in het datasysteem voor individuele radiologische controle als bedoeld in artikel 42, lid 1, onder d), de radiologische gegevens van de individuele monitoring op blootstelling van elke werknemer in de zin van bijlage VIII, deel B, punt 1, worden bijgehouden.

5.  Alle externe werknemers werken zoveel mogelijk zelf mee aan de bescherming welke het in lid 1 bedoelde systeem voor radiologische monitoring hen biedt.

Artikel 51

Blootstellingen waarvoor een speciale vergunning is vereist

1.  In uitzonderlijke omstandigheden die van geval tot geval moeten worden beoordeeld, met uitzondering van noodsituaties, kunnen de bevoegde autoriteiten, wanneer dat nodig is om bepaalde specifieke werkzaamheden te verrichten, voor bepaalde werknemers toestemming geven voor individuele beroepsmatige blootstellingen die hoger zijn dan de in artikel 10 vastgestelde dosislimieten, mits de blootstellingen in de tijd beperkt zijn, alleen in bepaalde werkruimten plaatsvinden en de door de bevoegde autoriteiten voor die gelegenheid vastgestelde maximumniveaus niet overschrijden. De volgende voorwaarden worden daarbij in acht genomen:

(a)  alleen werknemers van categorie A in de zin van artikel 38 mogen worden onderworpen aan dergelijke blootstellingen;

(b)  leerlingen, studerenden, zwangere vrouwen en, in geval van een risico van opname van radionucliden, zogende vrouwen mogen niet aan dergelijke blootstellingen worden onderworpen;

(c)  de onderneming moet de blootstellingen zorgvuldig van tevoren rechtvaardigen en deze grondig bespreken met de vrijwillige werknemers, hun vertegenwoordigers, bedrijfsgeneeskundige diensten of de stralings­beschermings­deskundige;

(d)  over de optredende risico's en de tijdens de werkzaamheden te nemen voorzorgsmaatregelen dienen de betrokken werknemers vooraf te worden geïnformeerd;

(e)  alle met dergelijke blootstellingen verband houdende doses dienen afzonderlijk te worden opgetekend in het medisch dossier als bedoeld in artikel 47 en in het persoonlijk dossier als bedoeld in artikel 41.

2.  Overschrijding van dosislimieten als gevolg van blootstellingen waarvoor een speciale vergunning is afgegeven, is niet noodzakelijkerwijs een reden om de werknemers zonder hun toestemming van hun normale beroepsbezigheden uit te sluiten of op een andere plaats tewerk te stellen.

3.  De blootstelling van ruimtevaarders boven de dosislimieten wordt beheerd als een blootstelling waarvoor een speciale vergunning is vereist.

Artikel 52

Beroepsmatige blootstelling in noodsituaties

1.  De hulporganisaties zien erop toe dat geen enkele hulpverlener acties onderneemt die leiden tot doses van meer dan 50 mSv, behalve in specifieke gevallen die in het nationale noodplan zijn vermeld. In dergelijke gevallen worden passende referentieniveaus boven 50 mSv bepaald. In uitzonderlijke gevallen mag een referentieniveau van 100 mSv worden vastgesteld om levens te kunnen redden, ernstige gezondheidseffecten door straling te kunnen voorkomen of de ontwikkeling van catastrofale omstandigheden te kunnen vermijden.

2.  De hulporganisaties zien erop toe dat hulpverleners die acties kunnen ondernemen waarbij zij aan meer dan 50 mSv worden blootgesteld, vrijwilligers zijn die van tevoren duidelijk en uitgebreid zijn ingelicht over de bijbehorende gezondheidsrisico's en beschikbare beschermingsmaatregelen.

3.  In geval van een blootstelling in noodsituaties vereisen de lidstaten een radiologische monitoring en medisch toezicht op de hulpverleners. Een individuele monitoring of bepaling van de individuele doses worden naargelang de omstandigheden uitgevoerd.

Artikel 53

Radon op het werk

1.  Binnen het in artikel 103 bedoelde actieplan leggen de lidstaten nationale referentieniveaus voor radonconcentraties binnenshuis vast. Dergelijke referentieniveaus mogen niet meer bedragen dan een jaarlijks gemiddelde van 1.000 Bq m-3 voor werkplekken.

2.  In het kader van het nationale actieplan zien lidstaten erop toe dat de radonmetingen worden uitgevoerd op werkplekken die zich op de benedenverdieping of in de kelder in een radongevoelige zone bevinden of op specifieke werkplekken als bepaald in het actieplan.

3.  Lidstaten eisen dat ondernemingen waar het nationale referentieniveau voor bestaande werkplekken wordt overschreden, passende maatregelen nemen om de radonconcentraties of blootstellingen te beperken, overeenkomstig het beginsel van optimalisatie als bepaald in hoofdstuk III.

4.  Wanneer het referentieniveau op werkplekken of in specifieke ruimten overschreden blijft ondanks de overeenkomstig lid 3 genomen maatregelen, behandelen de lidstaten deze situatie als een geplande blootstellingssituatie en passen zij de desbetreffende voorschriften voor beroepsmatige blootstelling als bepaald in artikel 30, lid 1, onder d), toe.

HOOFDSTUK VII

BESCHERMING VAN PATIËNTEN EN ANDERE AAN MEDISCHE BLOOTSTELLING ONDERWORPEN PERSONEN

Artikel 54

Rechtvaardiging

1.  Medische blootstellingen moeten per saldo voldoende voordeel opleveren wanneer het totale potentiële diagnostische of therapeutische voordeel, waaronder begrepen het directe nut voor de gezondheid of het welzijn van de persoon die de behandeling ondergaat en het maatschappelijk nut, wordt afgewogen tegen de schade die de persoon die de blootstelling ondergaat, kan ondervinden, rekening houdend met de doeltreffendheid, de voordelen en de risico's van beschikbare alternatieve technieken die hetzelfde oogmerk hebben maar geen of minder blootstelling van ioniserende straling meebrengen.

Er wordt eveneens rekening gehouden met de schade die medisch-radiologisch personeel en andere personen door de blootstelling ondervinden.

Met name zijn de volgende eisen van toepassing:

(a)  alle nieuwe soorten handelingen die medische blootstelling meebrengen, worden gerechtvaardigd alvorens zij algemeen worden aanvaard;

(b)  bestaande handelingen die medische blootstelling meebrengen, kunnen opnieuw worden bezien wanneer er nieuwe belangrijke gegevens aan het licht komen over hun doeltreffendheid of consequenties;

(c)  alle individuele medische blootstellingen worden vooraf gerechtvaardigd, met inachtneming van de specifieke oogmerken van de blootstelling en de kenmerken van de betrokken persoon.

Indien een handeling die medische blootstelling meebrengt, in het algemeen niet gerechtvaardigd is, kan zij onder speciale omstandigheden in afzonderlijk te beoordelen en te documenteren specifieke gevallen toch gerechtvaardigd zijn.

De verwijzende persoon en de medisch deskundige trachten waar zulks uitvoerbaar is eerdere diagnostische informatie of medische dossiers met betrekking tot de geplande blootstelling te verkrijgen en houden rekening met deze gegevens om onnodige onderzoeken te voorkomen.

1 bis.  Het personeel wordt regelmatig getraind en er wordt toegezien op de naleving van de geldende regels. [Am. 88]

2.  Medische blootstellingen in verband met biomedisch en medisch onderzoek worden onderzocht door een in overeenstemming met de nationale procedures en/of door de bevoegde autoriteiten ingestelde commissie voor de ethiek.

3.  De gezondheidsinstantie verstrekt, in samenwerking met de relevante beroepsorganisaties, een specifieke rechtvaardiging voor medisch-radiologische procedures die als onderdeel van een bevolkingsonderzoek worden uitgevoerd.

4.  De blootstelling van verzorgers en zorgverleners dient per saldo voldoende voordeel op te leveren, rekening houdend met het directe nut voor de gezondheid van de patiënt, het nut voor de verzorger/zorgverlener en de schade die de blootstelling kan veroorzaken.

5.  Elke medisch-radiologische procedure bij een asymptomatische persoon voor de vroege opsporing van een ziekte maakt deel uit van een bevolkingsonderzoek of vereist een specifieke gedocumenteerde rechtvaardiging voor die persoon door de medisch deskundige, in samenspraak met de verwijzende persoon en overeenkomstig de richtlijnen van relevante beroepsorganisaties en bevoegde autoriteiten. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de voorlichting van patiënten als vereist door artikel 56, lid 3.

6.  Indien een blootstelling niet overeenkomstig leden 1 tot en met 5 kan worden gerechtvaardigd, wordt zij verboden.

Artikel 55

Optimalisatie

1.  Alle doses ten gevolge van medische blootstellingen voor radiodiagnostische en interventieradiologische doeleinden worden, rekening houdend met economische en sociale factoren, zo laag gehouden als redelijkerwijs mogelijk is gelet op de noodzaak om de vereiste beeldvormingsgegevens te verkrijgen.

Voor alle medische blootstellingen van personen voor radiotherapeutische doeleinden worden blootstellingen van doelvolumes afzonderlijk gepland, ermee rekening houdend dat de doses voor niet-doelvolumes en -weefsels zo laag zijn als redelijkerwijs mogelijk is en in overeenstemming zijn met het beoogde radiotherapeutische doel van de blootstelling.

2.  De lidstaten zien toe op de vaststelling, de regelmatige herziening en het gebruik van diagnostische referentieniveaus voor radiodiagnostisch onderzoek, en indien nodig voor interventieradiologische procedures, en de beschikbaarheid van richtsnoeren op dit gebied.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat bij elk biomedisch en medisch onderzoek:

(a)  de betrokken personen vrijwillig deelnemen;

(b)  deze personen geïnformeerd worden voorzien van volledige informatie over de risico's van de blootstelling; [Am. 89]

(c)  een dosisbeperking wordt vastgesteld voor personen voor wie geen direct medisch nut van de blootstelling verwacht wordt;

(d)  in het geval van patiënten die er vrijwillig in toestemmen een experimentele therapeutische of diagnostische handeling te ondergaan, en die naar verwachting hiervan therapeutisch of diagnostisch nut zullen ondervinden, door de medisch deskundige en/of de verwijzende persoon die dosisniveaus op individuele basis worden beschouwd.

4.  De optimalisatie omvat de keuze van de apparatuur, de constante productie van adequate diagnostische informatie of behandelingsresultaten, alsook de praktische aspecten van procedures inzake medische blootstelling, de kwaliteitsborging, met inbegrip van een adequate scholing van het personeel, en de beoordeling en evaluatie van patiënt- en personeeldoses of toegediende hoeveelheden, met inachtneming van economische en sociale factoren. [Am. 90]

5.  De lidstaten zorgen ervoor dat:

(a)  er dosisbeperkingen worden vastgesteld voor blootstellingen van verzorgers en zorgverleners;

(b)  er voor de blootstelling van verzorgers en zorgverleners en het correcte gebruik van de apparatuur passende richtsnoeren worden opgesteld. [Am. 91]

6.  Ingeval een patiënt een behandeling of diagnose met radionucliden ondergaat, zorgen de lidstaten ervoor dat de medisch deskundige of de onderneming, naargelang het geval, de patiënt of zijn wettelijke voogd schriftelijke instructies verstrekt om de doses voor personen die met de patiënt in contact komen zo gering te houden als redelijkerwijs mogelijk is en informatie te verschaffen over de risico's van ioniserende straling.

Deze instructies worden verstrekt vóór het vertrek uit ziekenhuis of kliniek, of een daarmee te vergelijken instelling.

Artikel 56

Verantwoordelijkheden

1.  De verwijzende persoon en de medisch deskundige worden bij de rechtvaardigingsprocedure betrokken zoals voorgeschreven door de lidstaten.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat elke medische blootstelling plaatsvindt onder de klinische verantwoordelijkheid van een medisch deskundige.

3.  De medisch deskundige ziet erop toe dat de patiënt of wettelijke voogd juiste beknopte en eenvoudig te begrijpen informatie krijgt over de voordelen en risico's van de stralingsdosis bij medische blootstelling om de geïnformeerde schriftelijke toestemming mogelijk te maken. Gelijkaardige informatie en passende richtsnoeren worden overeenkomstig artikel 55, lid 5, onder b), aan verzorgers en zorgverleners verstrekt. [Am. 92]

4.  De praktische aspecten van procedures inzake medische blootstelling kunnen naargelang het geval door de onderneming of de medisch deskundige worden gedelegeerd aan een of meer personen die gemachtigd zijn om ter zake werkzaam te zijn op een erkend specialisatiegebied.

Artikel 57

Procedures

1.  Voor elk soort standaard medisch-radiologische procedure worden voor elke apparatuuropstelling schriftelijke protocollen uitgewerkt.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat de verwijzende personen de beschikking hebben over verwijzingsrichtlijnen voor medische beeldvorming, rekening houdend met stralingsdoses.

3.  Bij medisch-radiologische handelingen wordt een medisch-fysisch deskundige nauw betrokken, waarbij de mate van betrokkenheid samenhangt met het radiologische risico van de handeling. Met name:

(a)  bij radiotherapeutische handelingen, uitgezonderd standaard therapeutische nucleairgeneeskundige handelingen, wordt een medisch-fysisch deskundige nauw betrokken;

(b)  bij standaard therapeutische nucleairgeneeskundige handelingen, alsook radiodiagnostische en interventieradiologische handelingen, wordt een medisch-fysisch deskundige betrokken;

(c)  bij andere eenvoudige radiodiagnostische procedures wordt, waar passend, een medisch-fysisch deskundige betrokken voor raadpleging en advies over aangelegenheden betreffende stralingsbescherming in verband met medische blootstelling.

4.  Klinische audits vinden plaats in overeenstemming met de nationale procedures.

5.  De lidstaten zorgen ervoor dat bij elke stelselmatige overschrijding van de diagnostische referentieniveaus een passende plaatselijke inspectie plaatsvindt en zo nodig corrigerend wordt opgetreden.

Artikel 58

Opleiding

De lidstaten zien erop toe dat de medisch deskundige, de medisch-fysisch deskundige en de in artikel 56, lid 4, bedoelde personen de in artikelen 15, 19 en 81 bepaalde voorschriften voor opleiding en erkenning in acht nemen.

Artikel 59

Apparatuur

1.  De lidstaten nemen de door hen eventueel nodig geachte maatregelen om onnodige verspreiding van medisch-radiologische apparatuur te voorkomen.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat:

(a)  op alle radiologische apparatuur die in gebruik is, streng toezicht wordt uitgeoefend wat de stralingsbescherming betreft en afgedankte radiologische apparatuur wordt verwijderd in overeenstemming met de geldende wetgeving; [Am. 93]

(b)  voor elke medisch-radiologische installatie een bijgewerkte inventaris van medisch-radiologische apparatuur ter beschikking van de bevoegde autoriteiten wordt gehouden;

(c)  de onderneming passende programma's voor kwaliteitsborging en evaluaties van doses en toegediende hoeveelheden toepast; en

(d)  er vóór de ingebruikneming van de apparatuur voor klinische doeleinden in samenwerking met de medisch-fysische deskundige acceptatietests worden uitgevoerd en er daarna periodiek en na elke ingrijpende onderhoudsprocedure prestatietests worden uitgevoerd. De lidstaten houden zich hierbij aan de richtsnoeren van de Europese Commissie (vooral FP162 - Criteria for Acceptability of Medical Radiological Equipment used in Diagnostic Radiology, Nuclear Medicine and Radiotherapy.), alsmede aan de Europese en internationale normen die thans voor medisch-radiologische apparatuur gelden (IECTC62 on Electrical equipment in medical practice, IAEA Standards, ICRP-richtsnoeren). [Am. 94]

3.  De bevoegde autoriteiten doen het nodige om ervoor te zorgen dat de onderneming de nodige maatregelen treft om tekortkomingen of gebreken van de medisch-radiologische apparatuur te corrigeren. Zij stellen tevens specifieke criteria voor de aanvaardbaarheid van apparatuur vast om aan te geven wanneer passende corrigerende actie nodig is, waarbij indien nodig het buiten bedrijf stellen van de apparatuur.

4.  Het gebruik van fluoroscopische apparatuur zonder toestel voor de regeling van het dosistempo, dan wel zonder beeldversterker of gelijkaardig toestel is verboden.

5.  Alle voor interventieradiologie en computertomografie gebruikte apparatuur wordt voorzien van een inrichting die de medisch deskundige informeert over de hoeveelheid straling die door de apparatuur tijdens de medisch-radiologische procedure wordt voortgebracht. Alle andere medisch-radiodiagnostische apparatuur die in gebruik wordt genomen nadat deze richtlijn van kracht is geworden, is voorzien van een dergelijke inrichting, functie of gelijkaardig instrument waarmee wordt bepaald hoeveel straling er wordt voortgebracht. De stralingsdosis maakt deel uit van het onderzoeksrapport.

Artikel 60

Bijzondere handelingen

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat de passende medisch-radiologische apparatuur, technieken en randapparatuur worden gebruikt voor medische blootstellingen:

(a)  van kinderen;

(b)  in het kader van een bevolkingsonderzoek;

(c)  waarbij de patiënt hoge doses krijgt toegediend, zoals interventieradiologie, computertomografie of radiotherapie.

Bijzondere aandacht wordt besteed aan de in artikel 59, lid 2, onder c), bedoelde programma's voor kwaliteitsborging en de evaluatie van doses en toegediende hoeveelheden voor deze handelingen.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat de medisch deskundigen en de in artikel 56, lid 4, genoemde personen die de in lid 1 van dit artikel vermelde blootstellingen uitvoeren, een passende opleiding krijgen betreffende deze medisch-radiologische handelingen zoals overeenkomstig artikel 19 is vereist.

Artikel 61

Bijzondere bescherming tijdens zwangerschap en borstvoeding

1.  Wanneer het om een vrouw in de vruchtbare leeftijd gaat, stellen de verwijzende persoon en de medisch deskundige overeenkomstig de voorschriften van de lidstaten zich ervan op de hoogte of zij zwanger is of borstvoeding geeft, indien zulks relevant is.

Indien zwangerschap niet uitgesloten kan worden geacht, wordt afhankelijk van het soort medische blootstelling, met name wanneer het gaat om de buik en bekkenstreek, bijzondere aandacht besteed aan de rechtvaardiging, met name in verband met de urgentie, en aan de optimalisatie van de medische blootstelling, waarbij rekening wordt gehouden met de blootstelling van zowel de aanstaande moeder als het ongeboren kind.

2.  Wanneer het gaat om vrouwen die borstvoeding geven, wordt in de nucleaire geneeskunde, afhankelijk van het soort medisch onderzoek of behandeling, bijzondere aandacht besteed aan de rechtvaardiging, met name in verband met de urgentie, en aan de optimalisatie van de medische blootstelling, waarbij rekening wordt gehouden met de blootstelling van zowel de moeder als het kind.

3.  Onverminderd de leden 1 en 2 nemen de lidstaten maatregelen die bijdragen tot de bewustmaking van vrouwen waarop dit artikel van toepassing is, zoals bekendmakingen op geschikte plaatsen.

Artikel 62

Toevallige en onopzettelijke blootstellingen

De lidstaten waarborgen dat:

(a)  alle redelijke maatregelen worden genomen om de waarschijnlijkheid en de omvang van toevallige of onopzettelijke blootstellingen van patiënten als gevolg van alle medisch-radiologische procedures tot een minimum te beperken, rekening houdend met economische en sociale factoren;

(b)  bij radiotherapeutische handelingen het programma voor kwaliteitsborging een studie van het risico van toevallige of onopzettelijke blootstellingen bevat;

(c)  bij alle medische blootstellingen de onderneming een systeem invoert voor de registratie en analyse van gebeurtenissen die tot toevallige of onopzettelijke blootstellingen leiden of kunnen leiden;

(d)  de onderneming de bevoegde autoriteiten zo snel mogelijk op de hoogte brengt van belangrijke gebeurtenissen als bepaald door die autoriteiten, met inbegrip van de onderzoeksresultaten en de remediëringsmaatregelen om dergelijke gebeurtenissen te vermijden. De bevoegde autoriteiten delen deze Voor medische hulpmiddelen stuurt de onderneming of gebruiker onverwijld alle informatie met naar de bevoegde autoriteiten voor toezicht na het in de handel brengen als bepaald in Richtlijn 93/42/EEG van de Raad betreffende medische hulpmiddelen. Indien nodig stellen de autoriteiten andere bevoegde autoriteiten daarvan in kennis. [Am. 95]

(e)  er regelingen worden getroffen om de verwijzende persoon, de medisch deskundige en de patiënt over een onopzettelijke of toevallige blootstelling in te lichten.

Artikel 63

Ramingen van bevolkingsdoses

De lidstaten zorgen ervoor dat de mate van verspreiding van de ramingen van de individuele doses bij medische blootstellingen wordt bepaald en rekening houdt met de leeftijdsverdeling en het geslacht van de blootgestelde bevolking.

HOOFDSTUK VIII

BESCHERMING VAN DE BEVOLKING

Deel 1

Bescherming van de bevolking in normale omstandigheden

Artikel 64

Beginselen voor de bescherming van de bevolking

De lidstaten scheppen de nodige voorwaarden om in de heersende omstandigheden te zorgen voor de best mogelijke bescherming van de bevolking op basis van de in hoofdstuk III aangaande het stralingsbeschermingssysteem vermelde beginselen en in toepassing van de in dit hoofdstuk vastgestelde voorschriften.

Artikel 65

Praktische bescherming van de bevolking

1.  De praktische bescherming van de bevolking in normale omstandigheden tegen handelingen waarvoor een vergunning vereist is, omvat alle maatregelen en onderzoeken ter opsporing en uitschakeling van de factoren die tijdens een willekeurige verrichting waardoor personen aan ioniserende straling worden blootgesteld, voor de bevolking een blootstellingsrisico kunnen scheppen dat vanuit het oogpunt van de stralingsbescherming niet kan worden verwaarloosd. Deze bescherming omvat de volgende taken:

(a)  bestudering en goedkeuring, vanuit het oogpunt van de stralingsbescherming, van de ontwerpen voor installaties die een blootstellingsrisico opleveren, alsmede van de voorgestelde vestigingsplaats van deze installaties op het betrokken grondgebied;

(b)  goedkeuring vóór ingebruikneming van dergelijke nieuwe installaties die een blootstellingsrisico opleveren, op voorwaarde dat er adequate bescherming wordt geboden tegen elke vorm van blootstelling of van radioactieve besmetting waarvan de invloed zich buiten het bedrijfsterrein kan doen gelden, zo nodig, met inachtneming van demografische, meteorologische, geologische, hydrologische en ecologische omstandigheden;

(c)  bestudering en goedkeuring van de plannen voor de lucht- en waterlozing van radioactief materiaal.

Deze taken worden uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften die de bevoegde autoriteiten rekening houdende met het betrokken blootstellingsrisico hebben vastgesteld.

2.  De bevoegde autoriteit legt limieten vast voor de lucht- en waterlozing van radioactief materiaal en maakt deze limieten bekend. Deze lozingsvergunningen: [Am.  96]

(a)  houden rekening met de door de bevolking ontvangen doses naar aanleiding van bestaande antropogene situaties en andere geplande activiteiten en met de resultaten van de optimalisatie van de blootstelling van de bevolking; [Am. 97]

(b)  weerspiegelen de goede praktijken in de werking van gelijkaardige installaties;

(c)  bieden enige ruimte voor de operationele flexibiliteit van een faciliteit.

Artikel 66

Raming van de door de bevolking ontvangen doses

1.  Op basis van het blootstellingsrisico in kwestie werken de lidstaten een systeem uit om de door de bevolking ontvangen doses uit geplande blootstellingssituaties te ramen.

2.  De bevoegde autoriteiten stellen praktijken vast om de door de bevolking ontvangen doses op realistische wijze te kunnen bepalen. Voor andere praktijken kunnen de lidstaten enkel een screening met algemene gegevens vereisen.

3.  Met het oog op een realistische bepaling van de door de bevolking ontvangen doses:

(a)  ziet de betrokken autoriteit erop toe dat er voor representatieve personen zo realistisch mogelijk ramingen van de doses als gevolg van de in artikel 65 bedoelde handelingen worden opgesteld;

(b)  stelt de betrokken autoriteit de frequentie van de bepalingen vast en treft zij alle maatregelen die nodig zijn om de representatieve persoon te identificeren, met inachtneming van de werkelijk door de radioactieve stoffen gevolgde routes;

(c)  ziet de betrokken autoriteit erop toe dat, met inachtneming van de stralingsrisico's, de ramingen van de door de bevolking ontvangen doses het volgende omvatten:

(i)  bepaling van de doses ten gevolge van uitwendige straling, met, zo nodig, vermelding van de kwaliteit van de betrokken straling;

(ii)  bepaling van de opname van radionucliden, met vermelding van de aard van de radionucliden en, waar nodig, de fysische en chemische toestand ervan, alsmede vaststelling van de activiteit en concentraties ervan;

(iii)  bepaling van de doses die de representatieve persoon kans loopt te ontvangen, en specificatie van de kenmerken van deze representatieve persoon;

(d)  stelt de betrokken autoriteit het verplicht dat de op de metingen van uitwendige blootstelling betrekking hebbende documenten, de ramingen van de opnamen van radionucliden en van radioactieve besmetting, alsmede de resultaten van de bepalingen van de door de representatieve persoon ontvangen doses, worden bewaard en aan alle belanghebbende partijen ter beschikking worden gesteld.

Artikel 67

Monitoring van radioactieve lozingen

1.  De lidstaten verplichten de onderneming die verantwoordelijk is voor handelingen waarvoor een lozingsvergunning werd verleend, om de lozing van radioactieve stoffen in de lucht of het water naar behoren te controleren en de resultaten van deze monitoring aan de bevoegde autoriteit te bezorgen.

2.  De lidstaten verplichten elke onderneming die verantwoordelijk is voor een kerncentrale of opwerkingsfabriek, om de lozingen in normaal bedrijf te controleren overeenkomstig de gestandaardiseerde informatie die geselecteerd is voor de monitoring en de rapportering daarover aan de Europese Commissie als vastgesteld in Aanbeveling 2004/2/Euratom(18).

Artikel 68

Taken van de ondernemingen

1.  De lidstaten verplichten de onderneming om de volgende taken uit te voeren:

(a)  verwezenlijking en instandhouding van een optimale het hoogste niveau van bescherming van de volksgezondheid en het milieu; [Am. 98]

(b)  controle van de doeltreffendheid en het onderhoud van de technische voorzieningen;

(c)  goedkeuring vóór ingebruikneming, vanuit het oogpunt van de stralingsbescherming, van apparatuur en methoden voor het meten en bepalen, indien van toepassing, van de blootstelling van de bevolking en de radioactieve besmetting van het milieu;

(d)  periodieke ijking van de meetinstrumenten; periodieke verificatie van de goede werking en het juiste gebruik ervan.

2.  Stralingsbeschermingsdeskundigen en in voorkomend geval functionarissen voor stralingsbescherming worden bij de uitvoering van de in lid 1 bedoelde taken betrokken.

Artikel 69

Milieumonitoringsprogramma

De lidstaten zien erop toe dat er een gepast milieumonitoringsprogramma bestaat om de blootstelling van de bevolking te ramen.

Deel 2

Blootstelling in noodsituaties

Artikel 70

Reactie op noodsituaties

1.  De lidstaten verplichten de onderneming die verantwoordelijk is voor een handeling verantwoordelijk waarvoor een vergunning is afgegeven om de bevoegde autoriteiten onmiddellijk in kennis te stellen van een noodsituatie in haar vestiging of in verband met haar activiteiten en om alle mogelijke maatregelen te treffen om de gevolgen ervan te beperken. [Am. 99]

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat in het geval van een noodsituatie op hun eigen grondgebied de onderneming een eerste voorlopige beoordeling maakt van de omstandigheden en de gevolgen van die situatie en meewerkt aan de beschermingsmaatregelen.

2 bis.  De lidstaten stellen elkaar onmiddellijk op de hoogte van elke radiologische noodsituatie die zich op hun grondgebied voordoet. [Am. 100]

3.  De lidstaten schrijven voor dat er beschermingsmaatregelen worden getroffen met betrekking tot:

(a)  de stralingsbron, teneinde het uitzenden van directe straling en de verspreiding van de radionucliden te beperken of stop te zetten, of teneinde blootstelling of besmetting veroorzaakt door weesbronnen te voorkomen;

(b)  het milieu, teneinde de overdracht van radioactieve stoffen naar personen te beperken;

(c)  personen, teneinde de blootstelling te beperken en hen zo snel mogelijk volledig te informeren over de risico's en mogelijke neveneffecten van de noodsituatie die zich heeft voorgedaan. [Am. 101]

4.  In geval van een noodsituatie binnen of buiten zijn grondgebied eist de lidstaat of autoriteit inzake rampenbestrijding dat:

(a)  er passende beschermingsmaatregelen worden vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de reële kenmerken van de noodsituatie en die in overeenstemming zijn met de optimale beschermingsstrategie die deel uitmaakt van het noodplan, waarbij de in een noodplan op te nemen elementen in bijlage IX, deel B, worden vermeld;

(b)  de gevolgen van de noodsituatie en de doeltreffendheid van de beschermings­maatregelen bepaald en geregistreerd worden.

5.  Indien de situatie dat vereist, ziet de lidstaat of autoriteit inzake rampenbestrijding erop toe dat de medische behandeling van slachtoffers wordt georganiseerd.

Artikel 71

Informatie van de bevolking die kan worden getroffen in geval van een noodsituatie

1.  De lidstaten zien erop toe dat de bevolking die kan worden getroffen in geval van een noodsituatie, wordt geïnformeerd over de maatregelen ter bescherming van de gezondheid die op haar van toepassing zullen zijn, alsmede over de te volgen gedragslijn bij een noodsituatie. Dit geldt ten minste voor personen die binnen een straal van 50 km van een risico-installatie wonen. [Am. 102]

2.  De verstrekte informatie heeft ten minste betrekking op de in bijlage X, deel A, vermelde punten.

3.  Deze informatie wordt aan de in lid 1 vermelde bevolking verstrekt zonder dat die daarom hoeft te vragen.

4.  De lidstaten werken de informatie bij en verstrekken die op gezette tijden en daarnaast wanneer significante wijzigingen worden aangebracht. Deze informatie is permanent toegankelijk voor het publiek.

Artikel 72

Informatie van de bevolking die wordt getroffen in geval van een noodsituatie

1.  De lidstaten zien erop toe dat, zodra zich een noodsituatie voordoet, de feitelijk getroffen bevolking onverwijld wordt ingelicht over de noodsituatie, de te volgen gedragslijn en zo nodig de maatregelen ter bescherming van de gezondheid die op haar van toepassing zijn.

2.  De informatie heeft betrekking op de punten in bijlage X, deel B, die voor de specifieke noodsituatie relevant zijn.

Artikel 72 bis

Voorlichting van de bevolking

Zodra een noodsituatie wordt gemeld, zien de lidstaten erop toe dat de bevolking zo snel mogelijk wordt ingelicht.

Alle gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van de situatie en het verloop ervan, worden openbaar gemaakt, met name gegevens en vooruitzichten over de weersomstandigheden, de activiteit in de lucht en het bezinksel op de bodem, de ruimte-dosistempo's en niveaus van besmetting van kritische levensmiddelen. De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat de verwachtingen met betrekking tot effectieve doses en equivalente kritische orgaandoses, de geplande en uitgevoerde interventies en de verwachte en effectieve restdoses openbaar worden gemaakt. [Am. 103]

Deel 3

Bestaande blootstellingssituaties

Artikel 73

Besmette gebieden

1.  Strategieën voor het beheer van besmette gebieden omvatten zo nodig het volgende:

(a)  begrenzing van de getroffen gebieden en identificatie van de getroffen bevolking;

(b)  evaluatie van de noodzaak en omvang van beschermingsmaatregelen die in de getroffen gebieden en voor de getroffen bevolking moeten worden genomen;

(c)  evaluatie van de noodzaak om de toegang tot de getroffen gebieden te verhinderen of te controleren, dan wel beperkingen op te leggen aan de leefomstandigheden in deze gebieden;

(d)  beoordeling van de blootstelling van verschillende bevolkingsgroepen en beoordeling van de middelen die personen ter beschikking hebben om hun eigen blootstelling te controleren;

(e)  door de strategie beoogde doelstellingen op korte en lange termijn, alsook de overeenkomstige referentieniveaus.

2.  Wanneer de lidstaten toestaan dat gebieden met langdurige restbesmetting weer worden bewoond en de sociale en economische activiteiten er worden hervat, zien zij er in samenspraak met de belanghebbende partijen op toe dat er zo nodig maatregelen worden getroffen om de blootstelling voortdurend te kunnen controleren zodat de leefomstandigheden er als normaal kunnen worden beschouwd, met name:

(a)  bepaling van referentieniveaus overeenkomstig het dagelijkse leven;

(b)  bepaling van een infrastructuur ter ondersteuning van voortdurende beschermingsmaatregelen voor zelfhulp in de getroffen gebieden, zoals informatieverstrekking, advies en monitoring.

Artikel 74

Radon in woningen en voor het publiek toegankelijke gebouwen

1.  Binnen het in artikel 103 bedoelde actieplan leggen de lidstaten nationale referentieniveaus voor radonconcentraties binnenshuis vast die de volgende jaarlijkse gemiddelden niet zullen overschrijden:

(a)  200 Bq m-3 voor nieuwe woningen en nieuwe voor het publiek toegankelijke gebouwen;

(b)  300 Bq m-3 voor bestaande woningen;

(c)  300 Bq m-3 voor bestaande voor het publiek toegankelijke gebouwen. In specifieke gevallen waarbij de verblijfsduur beperkt is, kan een referentieniveau van maximaal 1 000 Bq m-3 worden gehanteerd.

2.  In het kader van het nationale actieplan:

(a)  treffen de lidstaten maatregelen om te achterhalen welke bestaande woningen het referentieniveau overschrijden en om radon beperkende maatregelen aan te moedigen in bestaande woningen die de referentieniveaus overschrijden;

(b)  zien de lidstaten erop toe dat er radon beperkende maatregelen worden getroffen in voor het publiek toegankelijke gebouwen die in radongevoelige zones liggen.

3.  De lidstaten bepalen specifieke wet- en regelgeving op bouwgebied om het binnendringen van radon uit de bodem en, zoals bepaald in het nationale actieplan, uit bouwmaterialen te voorkomen. Daarnaast eisen zij dat dergelijke wet- en regelgeving op bouwgebied wordt nageleefd, met name in radongevoelige zones, zodat radonconcentraties boven het referentieniveau in nieuwe gebouwen worden vermeden.

4.  De lidstaten verstrekken lokale en nationale informatie over huidige radonconcentraties, over de bijbehorende gezondheidsrisico's en over de beschikbare technische middelen om bestaande radonconcentraties te beperken.

Artikel 75

Bouwmaterialen

1.  De in dit artikel neergelegde voorschriften zijn van toepassing op:

(a)  bouwmaterialen die door de desbetreffende bevoegde autoriteit vanuit het oogpunt van de stralingsbescherming als zorgwekkend worden beschouwd en vermeld, rekening houdend met de indicatieve lijst van materialen als bepaald in bijlage XI met betrekking tot hun uitgezonden gammastraling; of

(b)  bouwmaterialen die de autoriteit in het nationale actieplan voor radon, als bedoeld in artikel 103, als zorgwekkend heeft bestempeld.

2.  Voor bepaalde soorten bouwmaterialen doen de industrieën die dergelijke materialen op de markt brengen het volgende:

(a)  de in bijlage VII bedoelde concentraties van radionucliden te bepalen;

(b)  informatie aan de bevoegde autoriteit verschaffen over de resultaten van metingen en de overeenkomstige index voor activiteitsconcentratie, als bepaald in bijlage VII.

3.  De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat de vastgestelde soorten bouwmaterialen worden ingedeeld op basis van hun beoogde gebruik en index voor activiteitsconcentratie, als bedoeld in bijlage VII.

4.  De vastgestelde soorten bouwmaterialen waarvan de stralingsdoses het referentieniveau van 1 mSv per jaar voor uitwendige blootstelling binnenshuis, buiten de gangbare uitwendige blootstelling buitenshuis, allicht niet zullen overschrijden, worden van de voorschriften op nationaal niveau vrijgesteld, onverminderd artikel 103. Dergelijke bouwmaterialen worden echter verder gecontroleerd zodat de activiteitsconcentratie onder dit referentieniveau blijft. Bouwmaterialen van categorie A als bedoeld in bijlage VII zijn vrijgesteld van alle beperkingen voor het in de handel brengen ervan in de Europese Unie.

5.  Voor de vastgestelde soorten bouwmaterialen waarvan de stralingsdoses het referentieniveau van 1 mSv per jaar voor uitwendige blootstelling binnenshuis, buiten de gangbare uitwendige blootstelling buitenshuis, allicht wel zullen overschrijden, stelt de bevoegde autoriteit passende maatregelen vast, gaande van de registratie en algemene toepassing van de desbetreffende wet- en regelgeving op bouwgebied tot specifieke beperkingen voor het beoogde gebruik van dergelijke materialen.

6.  Voordat zij in de handel worden gebracht, wordt er over de vastgestelde soorten bouwmaterialen informatie ter beschikking gesteld met betrekking tot de toepassing van de wet- en regelgeving op bouwgebied, met inbegrip van hun concentraties van radionucliden, de index voor activiteitsconcentratie en de overeenkomstige indeling.

HOOFDSTUK IX

MILIEUBESCHERMING

Artikel 76

Milieucriteria

De lidstaten nemen in hun wettelijke kader voor stralingsbescherming en in het bijzonder in hun algemeen systeem voor de bescherming van de volksgezondheid bepalingen op voor de stralingsbescherming van niet-menselijke soorten in de omgeving. Dit wettelijke kader omvat milieucriteria ter bescherming van populaties van kwetsbare of representatieve niet-menselijke soorten in het licht van hun belang als onderdeel van het ecosysteem. Zo nodig wordt vastgesteld voor welke handelingen er officiële controle gerechtvaardigd is, teneinde de voorschriften van dit wettelijke kader uit te voeren. Daartoe ondersteunen de lidstaten het onderzoek op dit gebied en herzien zij hun wettelijk kader om rekening te houden met eventuele nieuwe bevindingen. [Am. 104]

Artikel 77

Toegestane limieten voor lozingen

Wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaten overeenkomstig artikel 65, lid 2, toegestane limieten voor lozingen van radioactief materiaal vaststellen, waarborgen zij ook een passende bescherming van niet-menselijke soorten. Daartoe kan een algemene screening worden uitgevoerd om na te gaan of de milieucriteria worden nageleefd.

Artikel 78

Onvoorziene lozingen

De lidstaten verplichten de ondernemingen om passende technische maatregelen te treffen om bij onvoorziene lozingen aanzienlijke milieuschade te vermijden of de omvang van dergelijke schade te beperken. De nationale autoriteiten voorzien in geregelde steekproefcontroles van locaties en installaties en van de door de ondernemingen gehanteerde praktijken, om te waarborgen dat dergelijke maatregelen worden ingevoerd en toegepast. [Am. 105]

Artikel 79

Milieumonitoring

Wanneer zij milieumonitoringsprogramma's opstellen of de uitvoering van dergelijke programma's eisen, nemen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten zo nodig representatieve niet-menselijke soorten op, alsook milieumedia die een blootstellingsroute voor de bevolking vormen. Om de transparantie en de effectiviteit van de genomen maatregelen te verbeteren, wisselen de nationale autoriteiten van de lidstaten regelmatig gegevens en informatie uit over de monitoring van de omgevingsradioactiviteit, waarbij zij ook voor onmiddellijke verspreiding van nieuwe gegevens zorgen. [Am. 106]

HOOFDSTUK X

VOORSCHRIFTEN VOOR OFFICIËLE CONTROLE

Deel 1

Institutionele infrastructuur

Artikel 80

Bevoegde autoriteit

1.  De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteit(en) aan die word(t)(en) belast met de taken officiële controle in het kader van deze richtlijn; de bevoegde autoriteit(en) is(zijn) functioneel onafhankelijk van alle instellingen die kernenergie promoten of exploiteren. [Am. 107]

1 bis.  Elke lidstaat draagt er zorg voor dat de inspraak van de bevolking bij de vaststelling of wijziging van dosislimieten gewaarborgd wordt door de bevoegde autoriteit van de lidstaat in overeenstemming met de nationale wetgeving. [Am. 108]

1 ter.  De inspraakprocedures omvatten redelijke termijnen voor de verschillende fasen, die voldoende tijd laten om de bevolking te informeren en de bevolking in de gelegenheid te stellen zich doeltreffend voor te bereiden op en deel te nemen aan de besluitvorming. [Am. 109]

1 quater.  De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat bij de besluitvorming over dosislimieten naar behoren rekening wordt gehouden met de resultaten van het inspraakproces. [Am. 110]

2.  De lidstaten delen de Commissie de naam en het adres van de bevoegde autoriteit(en) mede, alsmede hun respectieve bevoegdheidsgebieden teneinde vlot met die autoriteiten te kunnen communiceren.

3.  Wanneer in een lidstaat verschillende autoriteiten bevoegd zijn voor de controle van hoogactieve ingekapselde bronnen en weesbronnen, wijst de lidstaat één contactpunt aan om met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten te communiceren.

4.  De lidstaten delen de Commissie alle veranderingen in de in de leden 2 en 3 bedoelde informatie mee.

5.  De Commissie deelt de in de leden 2, 3 en 4 bedoelde informatie mede aan alle bevoegde autoriteiten en maakt deze informatie op gezette tijden, ten minste om de twee jaar, bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 81

Erkenning van diensten en deskundigen

1.  De lidstaten treffen de nodige maatregelen voor de erkenning van:

(a)  bedrijfsgeneeskundige diensten;

(b)  dosimetrische diensten;

(c)  stralingsbeschermingsdeskundigen en functionarissen voor stralingsbescherming; [Am. 111]

(d)  medisch-fysisch deskundigen.

De lidstaten stellen de nodige maatregelen vast om de continuïteit van de expertise en onafhankelijkheid van deze diensten en deskundigen te verzekeren. [Am. 112]

2.  De lidstaten specificeren de erkenningsvoorschriften en delen deze mede aan de Commissie samen met de naam en het adres van de bevoegde autoriteiten die voor de erkenning verantwoordelijk zijn. De lidstaten delen alle veranderingen in deze informatie mee.

3.  De lidstaten bepalen welke andere diensten of deskundigen bijzondere kwalificaties inzake stralingsbescherming vereisen en leggen zo nodig het proces voor de erkenning van dergelijke kwalificaties vast.

4.  De Commissie stelt de in lid 2 bedoelde ontvangen informatie aan de lidstaten ter beschikking.

Artikel 82

Bedrijfsgeneeskundige diensten

Bedrijfsgeneeskundige diensten voeren medisch toezicht uit op blootgestelde werknemers met betrekking tot hun blootstelling aan ioniserende straling en hun geschiktheid voor de hen toegewezen taken.

Artikel 83

Dosimetrische diensten

Dosimetrische diensten bepalen de inwendige en uitwendige dosis voor blootgestelde werknemers die een individuele monitoring ondergaan, teneinde de dosis in samenwerking met de onderneming en de bedrijfsgeneeskundige dienst te kunnen registreren. Dosimetrische diensten omvatten het kalibreren, aflezen en interpreteren van de individuele controleapparaten, en het meten van radioactiviteit in het menselijk lichaam en in biologische monsters.

Artikel 84

Stralingsbeschermingsdeskundige

1.  De stralingsbeschermingsdeskundige verstrekt de onderneming op basis van zijn professionele inzicht, metingen en beoordelingen geschikt advies over kwesties met betrekking tot beroepsmatige blootstelling en blootstelling van de bevolking.

2.  Het advies van de stralingsbeschermingsdeskundige omvat maar is niet beperkt tot het volgende:

(a)  plannen voor nieuwe installaties en goedkeuring vóór ingebruikneming van nieuwe of gewijzigde stralingsbronnen met betrekking tot technische apparatuur, vormkenmerken, veiligheidskenmerken en signaalinrichtingen voor stralingsbescherming;

(b)  de indeling van gecontroleerde en bewaakte zones;

(c)  de indeling van werknemers;

(d)  de inhoud van werkplekgerelateerde en individuele monitoringsprogramma's;

(e)  de passende instrumenten voor stralingsmonitoring;

(f)  de passende methoden voor persoonlijke dosimetrie;

(g)  de optimalisatie en bepaling van passende dosisbeperkingen;

(h)  kwaliteitsborging;

(i)  het milieumonitoringsprogramma;

(j)  voorschriften voor de berging van radioactieve afvalstoffen;

(k)  de maatregelen voor de preventie van ongevallen en incidenten;

(l)  voorbereiding en reactie op blootstelling in noodsituaties;

(m)  programma's voor opleiding en heropleiding van blootgestelde werknemers.

3.  Zo nodig kan de taak van de stralingsbeschermingsdeskundige worden uitgevoerd door een groep van specialisten die samen over de nodige deskundigheid beschikken.

Artikel 85

Medisch-fysisch deskundige

1.  Binnen de gezondheidszorgomgeving treedt de medisch-fysisch deskundige zo nodig op of verstrekt hij/zij gespecialiseerd advies over kwesties betreffende op medische blootstelling toegepaste stralingsfysica.

2.  Naargelang de medisch-radiologische handeling neemt de medisch-fysisch deskundige de dosimetrie op zich, met inbegrip van fysische metingen voor beoordeling van de door de patiënt ontvangen dosis, geeft hij/zij advies over medisch-radiologische apparatuur en draagt hij/zij in het bijzonder bij tot:

(a)  de optimalisatie van de stralingsbescherming van patiënten en andere personen die aan medische blootstelling worden onderworpen, met inbegrip van de toepassing en het gebruik van diagnostische referentieniveaus;

(b)  de bepaling en uitvoering van kwaliteitsborging van de medisch-radiologische apparatuur;

(c)  de voorbereiding van technische specificaties voor medisch-radiologische apparatuur en installatieontwerp;

(d)  het toezicht op medisch-radiologische installaties met betrekking tot stralingsbescherming;

(e)  de selectie van noodzakelijke apparatuur om metingen voor stralingsbescherming uit te voeren;

(f)  de opleiding van medische deskundigen en ander personeel in relevante aspecten van stralingsbescherming.

(f bis)  het opzetten van gedocumenteerde procedures voor het verstrekken van informatie aan en het trainen van blootgestelde werknemers. [Am. 113]

Zo nodig kan de taak van medisch-fysisch deskundige worden uitgevoerd door een medisch-fysische dienst.

Artikel 86

Functionaris voor stralingsbescherming

1.  De lidstaten bepalen voor welke handelingen een functionaris voor stralingsbescherming moet worden aangesteld om binnen een onderneming stralingsbeschermingstaken uit te voeren. De lidstaten eisen dat de ondernemingen de functionarissen voor stralingsbescherming de nodige middelen aanreiken om hun taken uit te voeren. De functionaris voor stralingsbescherming rapporteert rechtstreeks aan de onderneming.

2.  Naargelang de aard van de handeling kunnen de taken van de functionaris voor stralingsbescherming het volgende omvatten:

(a)  ervoor zorgen dat het werk waarbij straling betrokken is, wordt uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften van alle vastgestelde procedures of lokale regelgeving;

(b)  toezien op de uitvoering van het werkplekgerelateerde monitoringsprogramma;

(c)  een adequate administratie over radioactieve bronnen bijhouden;

(d)  periodieke beoordelingen uitvoeren van de toestand van relevante veiligheids- en waarschuwingssystemen;

(e)  toezien op de uitvoering van het individuele monitoringsprogramma;

(f)  toezien op de uitvoering van het gezondheidstoezichtsprogramma;

(g)  nieuwe werknemers inleiden in de lokale regelgeving en procedures;

(h)  advies en toelichting geven bij werkplannen;

(i)  werkplannen goedkeuren;

(j)  rapporten aan het lokale management bezorgen;

(k)  meewerken aan maatregelen voor de preventie, voorbereiding en reactie op blootstelling in noodsituaties;

(l)  contact onderhouden met de stralingsbeschermingsdeskundige.

(1 bis)  het opzetten van gedocumenteerde procedures voor het verstrekken van informatie aan en het trainen van blootgestelde werknemers. [Am. 114]

De taak van de functionaris voor stralingsbescherming kan worden uitgevoerd door een stralingsbeschermingsafdeling in een onderneming.

Deel 2

Controle op ingekapselde bronnen

Artikel 87

Algemene voorschriften

1.  De lidstaten treffen regelingen voor een passend toezicht op ingekapselde bronnen met betrekking tot de locatie, het gebruik en de afdanking ervan.

2.  De lidstaten eisen dat de onderneming een dossier bijhoudt van al dergelijke bronnen waarvoor zij verantwoordelijk is, met inbegrip van hun plaats en overdracht.

3.  De lidstaten zetten een systeem op waardoor zij op passende wijze van afzonderlijke overdrachten van ingekapselde bronnen en zo nodig van overdrachten van hoogactieve ingekapselde bronnen in kennis worden gesteld.

4.  De lidstaten eisen dat elke onderneming in het bezit van een ingekapselde bron de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis stelt van verlies, diefstal of ongeoorloofd gebruik van een ingekapselde bron.

Artikel 88

Voorschriften voor de controle op hoogactieve ingekapselde bronnen

Alvorens een vergunning af te geven voor handelingen waarbij hoogactieve bronnen betrokken zijn, vergewissen de lidstaten zich ervan dat er:

(a)  adequate regelingen zijn getroffen voor het veilige beheer en de beveiliging van bronnen, mede wanneer zij afgedankte bronnen worden. Dergelijke regelingen kunnen voorzien in de overdracht van de afgedankte bronnen aan de leverancier of plaatsing in een installatie voor verwijdering of opslag, of in een verplichting voor de fabrikant of de leverancier om ze in ontvangst te nemen;

(b)  door middel van een financiële zekerheid of een ander gelijksoortig voor de betrokken bron geschikt middel, passende voorzieningen zijn getroffen voor het veilige beheer van bronnen, wanneer zij afgedankte bronnen worden, ook ingeval de onderneming insolvent wordt of de activiteiten staakt.

Artikel 89

Specifieke voorschriften voor vergunningen voor hoogactieve ingekapselde bronnen

Bovenop de algemene in hoofdstuk V vastgestelde vergunningsvoorschriften zien de lidstaten erop toe dat vergunningen voor de fabricage, het gebruik of de inbezitneming van een hoogactieve ingekapselde bron het volgende omvatten:

(a)  minimale prestatiecriteria voor de bron, de broncontainer en de aanvullende uitrusting;

(b)  te volgen werkprocedures;

(c)  passend beheer van afgedankte bronnen, waaronder overeenkomsten met het oog op de overdracht van afgedankte bronnen, indien van toepassing, aan een fabrikant, een leverancier, een andere gemachtigde onderneming of een installatie voor afvalbeheer of opslag.

Artikel 90

Bijhouden van dossiers door de ondernemingen

De lidstaten eisen dat de dossiers over hoogactieve ingekapselde bronnen de in bijlage XII bedoelde informatie omvatten en dat de onderneming de bevoegde autoriteiten een kopie van al deze dossiers of van een gedeelte daarvan verstrekt op hun verzoek of minstens als bepaald in bijlage XIII. De bevoegde autoriteit heeft inzage in de dossiers van de onderneming.

Artikel 91

Bijhouden van dossiers door de bevoegde autoriteiten

1.   De bevoegde autoriteiten houden een dossier bij van de ondernemingen die gemachtigd zijn om handelingen met hoogactieve ingekapselde bronnen uit te voeren, alsook van hun bronnen. In het dossier is het soort radionuclide vermeld, de activiteit op het moment van productie of, indien deze activiteit onbekend is, de activiteit op het ogenblik dat de bron voor het eerst op de markt wordt gebracht of door de onderneming is verworven, en het type bron. De bevoegde autoriteiten actualiseren het dossier, rekening houdend met overdrachten van de bronnen en andere factoren.

2.   De lidstaten zien erop toe dat de vergunninghouders de containers met hoogactieve ingekapselde bronnen op weerbestendige wijze markeren en de handelingen met dergelijke bronnen documenteren. De documentatie vermeldt zowel de chemische, toxische en radiologische samenstelling van het aanwezige materiaal als de staat ervan (vast, vloeibaar of gasvormig). [Am. 115]

Artikel 92

Beveiliging van hoogactieve ingekapselde bronnen

1.  Een onderneming die activiteiten uitvoert waarbij hoogactieve ingekapselde bronnen betrokken zijn, moet voldoen aan de in bijlage XIV vastgestelde voorschriften.

2.  De fabrikant, leverancier en elke onderneming ziet erop toe dat de hoogactieve ingekapselde bronnen en containers voldoen aan de in bijlage XV vastgestelde voorschriften voor identificatie en markering.

Deel 3

Weesbronnen

Artikel 93

Detectie van weesbronnen

1.  De lidstaten eisen dat elke persoon die aan een weesbron wordt blootgesteld, de hulporganisatie of bevoegde autoriteit daarvan onverwijld in kennis stelt en zich van verdere handelingen met de bron weerhoudt totdat deze instanties passende instructies hebben gegeven.

2.  De lidstaten treffen regelingen tot invoering van systemen om weesbronnen te detecteren op plaatsen waar weesbronnen in het algemeen kunnen worden aangetroffen, zoals grote schrootplaatsen en grote schrootrecycling­installaties of op belangrijke doorvoerpunten, waar dienstig, zoals douaneposten.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat gespecialiseerde technische adviezen en bijstand onverwijld ter beschikking worden gesteld van personen die op de in lid 2 bedoelde plaatsen werken en die normaliter niet betrokken zijn bij activiteiten waarvoor stralingsbeschermingsvoorschriften gelden. De adviezen en bijstand hebben in de eerste plaats tot doel werknemers en leden van de bevolking tegen straling te beschermen en de veiligheid van de bron te verzekeren.

Artikel 94

Verontreiniging door metalen

De lidstaten eisen dat een schrootrecyclinginstallatie de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis stelt van het smelten van een weesbron en eisen dat het verontreinigde metaal niet verder wordt verwerkt zonder toestemming van de bevoegde autoriteit.

Artikel 95

Recuperatie, beheer en verwijdering van weesbronnen

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten voorbereid zijn op of voorzieningen, met inbegrip van het toewijzen van verantwoordelijkheden, hebben getroffen om weesbronnen te recupereren en noodsituaties ten gevolge van weesbronnen af te handelen en dat zij passende noodplannen en maatregelen hebben uitgewerkt.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat er, zo nodig, campagnes worden georganiseerd om weesbronnen die overgebleven zijn van voorgaande werkzaamheden, te recupereren.

Bij de campagnes kan worden gedacht aan financiële deelname van de lidstaten in de kosten van recuperatie, beheer en verwijdering van de bronnen en inventarisatie van historische dossiers van instanties, bijvoorbeeld douane-instanties, en van ondernemingen, bijvoorbeeld onderzoeksinstellingen, instellingen voor materiaal­beproeving of ziekenhuizen.

Artikel 96

Financiële zekerheid voor weesbronnen

De lidstaten zorgen ervoor dat er overeenkomstig de door de lidstaten vast te stellen bepalingen een systeem wordt opgezet dat financiële zekerheid biedt of een andere gelijksoortige regeling wordt getroffen wat betreft de kosten van interventies in verband met de recuperatie van weesbronnen en de kosten die nodig mochten zijn wegens de uitvoering van artikel 95.

Deel 4

Blootstelling in noodsituaties

Artikel 97

Rampenbestrijdingssysteem

1.  De lidstaten houden er rekening mee dat er zich noodsituaties op hun grondgebied kunnen voordoen en dat ze kunnen worden getroffen door noodsituaties die zich buiten hun grondgebied voordoen. De lidstaten werken een rampenbestrijdings­systeem uit, alsook passende administratieve bepalingen om een dergelijk systeem te handhaven.

2.  Het rampenbestrijdingssysteem is zo opgevat dat het in verhouding is tot de resultaten van een dreigingsanalyse en dat het doeltreffend kan reageren op een blootstelling in noodsituaties ten gevolge van handelingen of onverwachte gebeurtenissen, waaronder kwaadwillige daden en de ontdekking van weesbronnen.

3.  Het rampenbestrijdingssysteem voorziet in de vaststelling van noodplannen teneinde deterministische effecten bij elk individu van de getroffen bevolking te vermijden en het risico van waarschijnlijke effecten te verkleinen, rekening houdend met de algemene beginselen van stralingsbescherming en de in hoofdstuk III bedoelde referentieniveaus. Het rampenbestrijdingssysteem omvat de in bijlage IX, deel A, vermelde elementen.

Artikel 98

Voorbereiding op ongevallen

1.  De lidstaten zien erop toe dat er voor de verschillende bij de dreigingsanalyse vastgestelde soorten noodsituaties op voorhand noodplannen worden opgesteld.

2.  De lidstaten zien erop toe dat de noodplannen regelmatig worden getest, herzien en verbeterd.

3.  De noodplannen omvatten waar nodig relevante elementen van het in artikel 97 bedoelde rampenbestrijdingssysteem.

4.  De noodplannen omvatten de in bijlage IX, deel B, vermelde elementen.

Artikel 99

Internationale samenwerking

1.  De lidstaten werken met andere lidstaten en derde landen samen om mogelijke noodsituaties op het eigen grondgebied aan te pakken die andere lidstaten of derde landen kunnen treffen, zodat radiologische bescherming in deze lidstaten of derde landen gemakkelijker kan worden georganiseerd.

2.  In geval van een noodsituatie op het eigen grondgebied of een noodsituatie die radiologische gevolgen op het eigen grondgebied kan hebben, nemen de lidstaten contact op met andere getroffen lidstaten of derde landen en vragen zij hen om samenwerking.

3.  De lidstaten wisselen onverwijld informatie uit en werken samen met andere betrokken lidstaten of derde landen en met de betrokken internationale organisaties in verband met verliezen, verwijdering, diefstal en ontdekking van hoogactieve ingekapselde bronnen, andere radioactieve bronnen en betrokken radioactief materiaal, en follow-up of onderzoekingen in dat verband, onverminderd de desbetreffende voorschriften inzake vertrouwelijkheid en de desbetreffende nationale regelgevingen.

Deel 5

Bestaande blootstellingssituaties

Artikel 100

Programma's voor bestaande blootstellingssituaties

1.  De lidstaten zien erop toe dat er programma's worden opgesteld om bestaande blootstellingssituaties vast te stellen en te beoordelen, alsook om te bepalen welke beroepsmatige blootstelling en blootstelling van de bevolking vanuit het oogpunt van de stralingsbescherming als zorgwekkend moeten worden beschouwd.

2.  De voorschriften voor bestaande blootstellingssituaties zijn van toepassing op:

(a)  blootstelling wegens verontreiniging van bepaalde zones door materiaal met residuele radioactiviteit uit:

(i)  activiteiten in het verleden die nooit aan een officiële controle onderworpen werden of niet overeenkomstig de in deze richtlijn bedoelde voorschriften geregeld werden;

(ii)  een noodsituatie, nadat de blootstelling in een noodsituatie beëindigd werd verklaard, als bepaald in het rampenbestrijdingssysteem;

(iii)  restmaterialen uit activiteiten in het verleden waarvoor de onderneming niet langer wettelijk aansprakelijk is;

(b)  blootstelling aan natuurlijke stralingsbronnen, waaronder:

(i)  blootstelling aan radon en thoron binnenshuis, op werkplekken, in woningen en andere gebouwen;

(ii)  uitwendige blootstelling binnenshuis uit bouwmaterialen;

(c)  blootstelling aan producten op basis van

(i)  radionucliden uit verontreinigde zones als bedoeld in punt (a), of

(ii)  in de natuur voorkomende radionucliden, in het bijzonder voedingsmiddelen, drinkwater en bouwmaterialen;

(d)  andere bestaande blootstellingssituaties die vanuit het oogpunt van de stralingsbescherming niet mogen worden verwaarloosd.

3.  Gelet op het algemene beginsel van rechtvaardiging kunnen de lidstaten besluiten dat een bestaande blootstellingssituatie geen grond is voor de overweging van beschermingsmaatregelen.

4.  Bestaande blootstellingssituaties die de wettelijke verantwoordelijkheid van een onderneming vormen en vanuit het oogpunt van de stralingsbescherming zorgwekkend zijn, worden onderworpen aan de relevante voorschriften voor geplande blootstellingssituaties.

Artikel 101

Vaststelling van strategieën

1.  De lidstaten treffen regelingen om strategieën vast te stellen zodat bestaande blootstellingssituaties op passende wijze worden beheerd en zodat de voor het beheer ervan ter beschikking gestelde middelen in verhouding staan tot de risico's en doeltreffendheid van de beschermingsmaatregelen.

2.  De bevoegde autoriteit die belast is met de vaststelling van een strategie voor het beheer van een bestaande blootstellingssituatie, zorgt ervoor dat de strategie het volgende omvat:

(a)  de doelstellingen welke met behulp van de strategie worden nagestreefd; met name met betrekking tot restdosis; [Am. 116]

(b)  gepaste referentieniveaus, waarbij rekening wordt gehouden met de in bijlage I vermelde groepen van referentieniveaus. [Am. 117]

Artikel 102

Toepassing van strategieën

1.  De lidstaten kennen aan een bevoegde autoriteit, en zo nodig aan aanvragers, vergunninghouders en andere partijen die bij de toepassing van corrigerende en beschermingsmaatregelen betrokken zijn, verantwoordelijkheden toe voor de toepassing van strategieën voor het beheer van bestaande blootstellingen. Daarnaast zorgen zij er zo nodig voor dat de belanghebbende partijen worden betrokken bij beslissingen over de ontwikkeling en toepassing van strategieën voor het beheer van blootstellingen.

2.  De vorm, omvang en duur van alle beschouwde beschermingsmaatregelen voor de toepassing van een strategie worden geoptimaliseerd.

3.  De verspreiding van restdoses ten gevolge van de toepassing van een strategie wordt beoordeeld. Verdere inspanningen worden overwogen om blootstellingen boven het referentieniveau te verminderen.

4.  Tijdens de toepassing van een strategie dient de bevoegde autoriteit regelmatig:

(a)  de beschikbare corrigerende en beschermingsmaatregelen om de doelstellingen te bereiken, alsook de doeltreffendheid van geplande en toegepaste maatregelen, te beoordelen;

(b)  aan de blootgestelde personen informatie te verstrekken over de mogelijke gezondheidsrisico's en over de beschikbare middelen om hun eigen blootstelling te beperken;

(c)  richtsnoeren te verschaffen voor het beheer van blootstellingen op individueel of lokaal niveau;

(d)  in het geval van activiteiten waarbij in de natuur voorkomend radioactief materiaal betrokken is en die niet als geplande blootstellingssituaties worden beheerd, aan ondernemingen informatie te verstrekken over passende manieren om concentraties en blootstellingen te controleren en om in het kader van algemene gezondheids- en veiligheidsvoorschriften beschermingsmaatregelen te treffen.

Artikel 103

Radonactieplan

1.  De lidstaten stellen een actieplan op om langdurige risico's uit blootstellingen door binnendringing van radon uit de bodem, bouwmaterialen of water in woningen, voor het publiek toegankelijke gebouwen en werkplekken te beheren. In het actieplan wordt rekening gehouden met de in bijlage XVI vermelde kwesties.

2.  De lidstaten zenden het actieplan en informatie over vastgestelde radongevoelige zones aan de Commissie toe. De lidstaten werken het actieplan en informatie over radongevoelige zones op regelmatige basis bij.

Deel 6

Handhavingssysteem

Artikel 104

Inspecties

1.  De lidstaten voeren een of meer inspectiesystemen in, teneinde de naleving van de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen te handhaven, en het toezicht en remediëringsmaatregelen te initiëren telkens wanneer dit noodzakelijk blijkt te zijn.

2.  De bevoegde autoriteit voert een systematisch inspectieprogramma in dat rekening houdt met de mogelijke omvang en aard van het aan de handelingen verbonden gevaar, met een algemene beoordeling van kwesties van stralingsbescherming in de handelingen, en de mate van overeenstemming met de krachtens deze richtlijn aangenomen bepalingen.

3.  De lidstaten zien erop toe dat de bevindingen van elke inspectie worden geregistreerd en dat de rapporten aan de betreffende onderneming worden bezorgd.

4.  De lidstaten stellen het inspectieprogramma en de belangrijkste bevindingen van de toepassing ervan ter beschikking van het publiek.

5.  De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat er mechanismen bestaan zodat de informatie over bescherming en veiligheid afkomstig van inspecties uit het verleden, gerapporteerde incidenten en ongevallen, en verwante bevindingen tijdig onder de betrokken partijen, waaronder fabrikanten en leveranciers van bronnen en, zo nodig, internationale organisaties kan worden verspreid.

Artikel 105

Handhaving

De lidstaten zien erop toe dat de bevoegde autoriteit de bevoegdheid heeft om een onderneming te verplichten maatregelen te treffen om gebreken te verhelpen en een herhaling ervan te voorkomen, of om, zo nodig, een vergunning in te trekken wanneer de resultaten van een inspectie of andere beoordeling aantonen dat de onderneming de krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen niet naleeft.

Artikel 106

Sancties

De lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn bij inbreuken op krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze ten uitvoer worden gelegd. De vastgestelde sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de in artikel 107 vermelde datum in kennis van die bepalingen en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen ter zake mee.

HOOFDSTUK XI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 107

Omzetting

1.  De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [00.00.0000] aan deze richtlijn te voldoen. De in hoofdstuk IX vastgestelde bepalingen betreffende de milieubescherming zijn uiterlijk op [00.00.0000] omgezet. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn. De Commissie brengt hiervan verslag uit aan het Europees Parlement. [Am. 118]

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Wanneer een lidstaat voornemens is strengere normen vast te stellen dan hetgeen is voorzien in deze richtlijn, stelt hij de Commissie en de andere lidstaten daarvan in kennis. [Am. 119]

2.  De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. De Commissie maakt hiervan een samenvatting en legt deze voor aan het Europees Parlement. [Am. 120]

Artikel 108

Intrekking

De Richtlijnen 89/618/Euratom, 90/641/Euratom, 96/29/Euratom, 97/43/Euratom en 2003/122/Euratom worden met ingang van ... ingetrokken.

Artikel 109

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 110

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te ,

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

BIJLAGE I

Referentieniveaus voor blootstelling van de bevolking

1.  De optimalisatie van de blootstelling van de bevolking in noodsituaties en bestaande blootstellingssituaties dient gebaseerd te zijn op een referentieniveau dat binnen de volgende grenzen valt, uitgedrukt in (acute of jaarlijkse) effectieve dosis (mSv):

(a)  meer dan 20 en maximaal 100

(b)  meer dan 1 en maximaal 20

(c)  1 of minder

Bij de keuze van het referentieniveau moet worden voldaan aan de in de punten 2 t/m 5 genoemde voorwaarden.

2.  Onverminderd de referentieniveaus voor orgaandoses worden de in effectieve doses uitgedrukte referentieniveaus voor bestaande blootstellingssituaties tussen 1 en 20 mSv per jaar en voor noodsituaties tussen 20 en 100 mSv vastgelegd.

3.  In specifieke situaties kan er een referentieniveau onder de in punt 1 bedoelde grenzen worden overwogen, met name:

a)  een referentieniveau onder 20 mSv kan worden vastgesteld voor noodsituaties waarbij een passende bescherming kan worden geboden zonder een onevenredige schade ten gevolge van de overeenkomstige tegenmaatregelen of zonder buitensporige kosten te veroorzaken;

b)  een referentieniveau onder 1 mSv per jaar kan zo nodig worden vastgesteld in een bestaande blootstellingssituatie voor specifieke brongerelateerde blootstellingen of blootstellingsroutes.

4.  Voor de overgang van een noodsituatie naar een bestaande blootstellingssituatie moeten er gepaste referentieniveaus worden vastgesteld, in het bijzonder bij de beëindiging van langdurige tegenmaatregelen zoals een vestiging elders.

5.  De vastgestelde referentieniveaus dienen rekening te houden met de kenmerken van heersende situaties en met sociale criteria, waaronder de volgende:

–  a) voor blootstellingen onder 1 mSv of van 1 mSv per jaar, algemene informatie over het blootstellingsniveau, zonder specifieke aandacht voor individuele blootstellingen;

–  b) voor blootstellingen tot 20 mSv of van 20 mSv per jaar, specifieke informatie om individuele personen zo mogelijk in staat te stellen hun eigen blootstelling te beheren;

–  c) voor blootstellingen tot 100 mSv of van 100 mSv per jaar, beoordeling van individuele doses en specifieke informatie over stralingsrisico's en beschikbare maatregelen om blootstellingen te beperken. [Am. 121]

BIJLAGE II

Waarden van radioactiviteit voor hoogactieve ingekapselde bronnen

Voor radionucliden die niet in onderstaande tabel zijn opgenomen, is het relevante activiteitsniveau identiek aan de D-waarde als bepaald in de publicatie 'Dangerous quantities of radioactive material (D-values)' van de IAEA, (EPR-D-VALUES 2006).

Radionuclide

Activiteitsniveau (TBq)

Am-241

620131024-P7_TA(2013)0452_NL-p0000010.png10-2

Am-241/Be

620131024-P7_TA(2013)0452_NL-p0000011.png10-2

Cf-252

220131024-P7_TA(2013)0452_NL-p0000012.png10-2

Cm-244

520131024-P7_TA(2013)0452_NL-p0000013.png10-2

Co-60

320131024-P7_TA(2013)0452_NL-p0000014.png10-2

Cs-137

120131024-P7_TA(2013)0452_NL-p0000015.png10-1

Gd-153

120131024-P7_TA(2013)0452_NL-p0000016.png100

Ir-192

820131024-P7_TA(2013)0452_NL-p0000017.png10-2

Pm-147

420131024-P7_TA(2013)0452_NL-p0000018.png101

Pu-238

620131024-P7_TA(2013)0452_NL-p0000019.png10-2

Pu-239/Be(19)

620131024-P7_TA(2013)0452_NL-p0000020.png10-2

Ra-226

420131024-P7_TA(2013)0452_NL-p0000021.png10-2

Se-75

220131024-P7_TA(2013)0452_NL-p0000022.png10-1

Sr-90 (Y-90)

120131024-P7_TA(2013)0452_NL-p0000023.png100

Tm-170

220131024-P7_TA(2013)0452_NL-p0000024.png101

Yb-169

320131024-P7_TA(2013)0452_NL-p0000025.png10-1

BIJLAGE III

In de handel brengen van apparaten of producten die ioniserende straling uitzenden [Am. 122]

A.  Elke onderneming die apparaten of producten in de handel wil brengen, dient de bevoegde autoriteiten alle relevante informatie te bezorgen, waaronder:

(1)  de technische kenmerken van het apparaat of product;

(2)  de middelen om de bron in een vaste vorm of op een bekleding vast te zetten in geval van apparaten die radioactieve stoffen bevatten;

(3)  dosistempo's op relevante afstanden voor het gebruik van het apparaat of product, met inbegrip van dosistempo's op 0,1 m van elk toegankelijk oppervlak;

(4)  het bedoelde gebruik van het apparaat of product en informatie over de relatieve prestaties van het nieuwe apparaat of product in vergelijking met bestaande exemplaren;

(5)  de verwachte doses voor regelmatige gebruikers van het apparaat of product.

(5 bis)  aan storingen en ongevallen verbonden radiologische risico's die op het apparaat of het product van invloed kunnen zijn. [Am. 123]

B.  De bevoegde autoriteiten dienen de in deel A vermelde informatie te beoordelen, en in het bijzonder:

(1)  of de prestaties van het apparaat of product het bedoelde gebruik ervan rechtvaardigen;

(2)  of het ontwerp volstaat om blootstellingen bij normaal gebruik, alsook de kans op en gevolgen van misbruik of toevallige blootstellingen te beperken;

(3)  of het productontwerp in geval van consumptiegoederen volstaat om aan de vrijstellingscriteria te voldoen en geen specifieke voorzorgsmaatregelen vereist voor de verwijdering wanneer zij niet langer in gebruik zijn;

(4)  of de voorwaarden voor de verwijdering goed genoeg zijn in geval van apparaten of producten die voor van vergunning vrijgestelde handelingen worden gebruikt;

(5)  of het apparaat of product van een correct etiket is voorzien en er gepaste documentatie aan de klant gebruiker is bezorgd met instructies voor correct gebruik en verwijdering. [Am. 124]

B bis. De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat de potentiële gebruikers van de apparaten en producten van tevoren volledig worden geïnformeerd en zien erop toe dat zij worden betrokken bij het besluitvormingsproces. [Am. 125]

BIJLAGE IV

Handelingen met blootstelling bij niet-medische beeldvorming

Voor de toepassing van artikel 23 dient de volgende lijst van handelingen met blootstelling bij niet-medische beeldvorming in aanmerking te worden genomen:

A.  Procedures die medisch personeel met medisch-radiologische apparatuur uitvoert:

1.  radiologische gezondheidskeuring voor tewerkstellingsdoeleinden;

2.  radiologische gezondheidskeuring voor immigratiedoeleinden;

3.  radiologische gezondheidskeuring voor verzekeringsdoeleinden;

4.  radiologische gezondheidskeuring voor andere doeleinden zonder oogmerk om de gezondheid en het welzijn van de blootgestelde persoon te bevorderen;

5.  radiologische beoordeling van de fysieke ontwikkeling van kinderen en adolescenten met het oog op een loopbaan in sport, dans enz.;

6.  radiologische leeftijdsbepaling;

7.  gebruik van ioniserende straling voor de opsporing van verborgen voorwerpen in het menselijke lichaam.

B.  Procedures die niet-medisch personeel met niet-medisch apparatuur uitvoert:

1.  gebruik van ioniserende straling voor de opsporing van verborgen voorwerpen aan of op het menselijke lichaam;

2.  gebruik van ioniserende straling voor de opsporing van verstopte personen bij het onderzoeken van vracht;

3.  andere handelingen waarbij ioniserende straling voor wettelijke of beveiligingsdoeleinden wordt gebruikt.

BIJLAGE V

Lijst van industriële handelingen met in de natuur voorkomend radioactief materiaal

Voor de toepassing van artikel 24 dient de volgende lijst van industriële handelingen met in de natuur voorkomend radioactief materiaal, met inbegrip van relevante secundaire processen, in aanmerking te worden genomen:

(1)  winning van zeldzame aarden uit monaziet;

(2)  productie van thoriumverbindingen en vervaardiging van thoriumhoudende producten;

(3)  verwerking van niobium-/tantaliumerts;

(4)  productie van olie en gas;

(5)  geothermische energieproductie;

(6)  TiO2-pigmentproductie;

(7)  thermische fosforproductie;

(8)  zirkoon- en zirkoniumindustrie;

(9)  productie van fosfaatmeststoffen;

(10)  cementproductie, onderhoud van klinkerovens;

(11)  kolencentrales, onderhoud van stoomketels;

(12)  fosforzuurproductie;

(13)  primaire ijzerproductie;

(14)  smelting van tin/lood/koper;

(15)  filtreerinrichtingen voor grondwater;

(16)  ontginning van andere ertsen dan uraniumerts.

BIJLAGE VI

Vrijstellings- en vrijgavecriteria

1.  Vrijstelling

Handelingen kunnen van de voorschriften van deze richtlijn worden vrijgesteld door enerzijds een overeenstemming met de onder punt 2 vastgestelde numerieke vrijstellingscriteria (activiteitswaarden (Bq) of concentraties (Bq g-1)) en anderzijds door een regelgevende beslissing om de handeling van verdere voorschriften vrij te stellen op basis van de informatie die samen met de kennisgeving van de handeling en in lijn met de in punt 3 vervatte algemene vrijstellingscriteria wordt verstrekt.

2.  Vrijstellings- en vrijgavewaarden

De vrijstellingswaarden voor de totale activiteit (Bq) gelden voor de totale activiteit die bij een handeling betrokken is en zijn vastgesteld in kolom 3 van tabel B voor kunstmatige radionucliden en voor sommige in de natuur voorkomende radionucliden die in consumentengoederen worden gebruikt. Voor andere handelingen met in de natuur voorkomende radionucliden zijn zulke waarden over het algemeen niet van toepassing.

De vrijstellingswaarden voor activiteitsconcentratie (Bq g-1) voor het materiaal dat bij de handelingen betrokken is, zijn vastgesteld in tabel A, deel 1, voor kunstmatige radionucliden en in tabel A, deel 2, voor in de natuur voorkomende radionucliden. De waarden in tabel A1, deel 1, worden gegeven voor individuele radionucliden, zo nodig met inbegrip van kortlevende radionucliden in evenwicht met de moeder-radionuclide als bepaald. De waarden in tabel A, deel 2, zijn van toepassing op alle radionucliden in de vervalcyclus van U-238 of Th-232, maar voor bepaalde trajecten van de vervalcyclus die niet in evenwicht zijn met de moeder-radionuclide kunnen hogere waarden worden toegepast.

De concentratiewaarden in tabel A, deel 1, of in tabel A, deel 2, zijn ook van toepassing op de vrijgave van vast materiaal voor hergebruik, recycling, gewone verwijdering of verbranding. Er kunnen voor specifieke materialen of specifieke routes hogere waarden worden bepaald, rekening houdend met richtsnoeren van de Gemeenschap, zo nodig met inbegrip van bijkomende voorschriften voor oppervlakteactiviteit of monitoring.

Voor mengsels van kunstmatige radionucliden dient de gewogen som van nuclidespecifieke activiteiten of concentraties (voor verschillende radionucliden in dezelfde matrix) gedeeld door de overeenkomstige vrijstellingswaarde minder dan een eenheid te zijn. Zo nodig kan deze voorwaarde worden gecontroleerd op basis van de beste ramingen van de samenstelling van de radionuclidemix. De waarden in tabel A, deel 2, gelden afzonderlijk voor elke moedernuclide. Sommige elementen in de vervalcyclus, bv. Po-210 of Pb-210, kunnen het gebruik van beduidend hogere waarden (maximaal twee orden van grootte) rechtvaardigen, rekening houdend met de richtsnoeren van de Gemeenschap.

De waarden in tabel A, deel 2, mogen niet worden gebruikt om de verwerking van restmateriaal afkomstig van industrieën die in de natuur voorkomend radioactief materiaal verwerken, in bouwmaterialen vrij te stellen. Dergelijke recycling van restmateriaal afkomstig van geïdentificeerde industrieën dient te worden beheerd als een handeling waarvoor een vergunning is vereist of dient te worden vrijgesteld op basis van de algemene onder punt 3 vermelde vrijstellingscriteria. Daartoe moet worden gecontroleerd of de som van radionuclideconcentraties overeenkomt met de toepasselijke waarde uit index I van radionucliden voor bouwmaterialen als bepaald in bijlage VII.

De in tabel B, kolom 3, vastgestelde waarden gelden voor de hele voorraad radioactieve stoffen die een persoon of onderneming op enig tijdstip voorhanden heeft. De regelgevende instantie kan deze waarden echter op kleine entiteiten of verpakkingen toepassen, bijvoorbeeld om het vervoer of de opslag van vrijgestelde consumentengoederen vrij te stellen indien er aan de in punt 3 vervatte algemene vrijstellingscriteria is voldaan.

3.  Algemene vrijstellings- en vrijgavecriteria

De algemene criteria voor de vrijstelling van ter kennis gebrachte handelingen of de vrijgave van radioactief materiaal afkomstig van handelingen waarvoor een vergunning is vereist, zijn de volgende: [Am. 126]

a)  de door de handeling veroorzaakte radiologische risico's voor personen zijn zo laag dat zij niet onder regelgeving behoeven te vallen; en

b)  het soort handeling werd als gerechtvaardigd beschouwd; en

c)  de handeling is intrinsiek veilig.

Handelingen met kleine hoeveelheden radioactieve stoffen of met lage activiteitsconcentraties, in vergelijking met de in tabel A, deel 1, of tabel B vastgestelde vrijstellingswaarden, en in het algemeen alle handelingen met in de natuur voorkomende radionucliden moeten aan criterium c) voldoen.

Handelingen met hoeveelheden radioactieve stoffen of activiteitsconcentraties onder de in tabel A, deel 1, of tabel B vastgestelde vrijstellingswaarden voldoen automatisch en zonder verdere beschouwing aan criterium a). Dat geldt ook voor de waarden in tabel A, deel 2, met uitzondering van de recycling van restmateriaal in bouwmaterialen of specifieke blootstellingsroutes, bijvoorbeeld via drinkwater.

Bij ter kennis gebrachte handelingen die niet aan deze waarden voldoen, moet de daaruit voortvloeiende blootstelling van individuen worden beoordeeld. Om aan het algemene criterium a) te voldoen, dient te worden aangetoond dat in alle mogelijke omstandigheden aan de volgende dosiscriteria wordt voldaan:

Voor kunstmatige radionucliden en in de natuur voorkomende radionucliden die voor hun splijtbare, fertiele of radioactieve eigenschappen worden gebruikt: [Am. 127]

De effectieve dosis waaraan een individu naar verwachting zal worden blootgesteld ten gevolge van de vrijgestelde handeling bedraagt 10 µSv of minder per jaar.

Voor in de natuur voorkomende radionucliden:

De dosistoename voor de gangbare achtergrondstraling uit natuurlijke stralingsbronnen waaraan een individu kan worden blootgesteld ten gevolge van de vrijgestelde handeling bedraagt 300 µSv of minder per jaar voor de bevolking en minder dan 1 mSv voor werknemers.

Bij de bepaling van doses voor de bevolking moet er niet alleen rekening worden gehouden met blootstellingsroutes via door de lucht verspreide of vloeibare afvalstoffen, maar ook met routes die voortkomen uit de verwijdering of recycling van vaste restmaterialen.

TABEL A

Waarden voor activiteitsconcentratie voor de vrijstelling of vrijgave van materialen die standaard op elke hoeveelheid en op elk type vast materiaal kunnen worden toegepast.

TABEL A deel 1: Kunstmatige radionucliden

Radionuclide

Activiteits-concentratie

(Bq g-1)

H-3

100

Be-7

10

C-14

1

F-18

10

Na-22

0,1

Na-24

1

Si-31

1000

P-32

1000

P-33

1000

S-35

100

Cl-36

1

Cl-38

10

K-42

100

K-43

10

Ca-45

100

Ca-47

10

Sc-46

0,1

Sc-47

100

Sc-48

1

V-48

1

Cr-51

100

Mn-51

10

Mn-52

1

Mn-52m

10

Mn-53

100

Mn-54

0,1

Mn-56

10

Fe-52a

10

Fe-55

1000

Fe-59

1

Co-55

10

Co-56

0,1

Co-57

1

Co-58

1

Co-58m

10 000

Co-60

0,1

Co-60m

1000

Co-61

100

Co-62m

10

Ni-59

100

Ni-63

100

Ni-65

10

Cu-64

100

Zn-65

0,1

Zn-69

1000

Zn-69ma

10

Ga-72

10

Ge-71

10000

As-73

1000

As-74

10

As-76

10

As-77

1000

Se-75

1

Br-82

1

Rb-86

100

Sr-85

1

Sr-85m

100

Sr-87m

100

Sr-89

1000

Sr-90a

1

Sr-91a

10

Sr-92

10

Y-90

1000

Y-91

100

Y-91m

100

Y-92

100

Y-93

100

Zr-93

10

Zr-95a

1

Zr-97a

10

Nb-93m

10

Nb-94

0,1

Nb-95

1

Nb-97a

10

Nb-98

10

Mo-90

10

Mo-93

10

Mo-99a

10

Mo-101a

10

Tc-96

1

Tc-96m

1000

Tc-97

10

Tc-97m

100

Tc-99

1

Tc-99m

100

Ru-97

10

Ru-103a

1

Ru-105a

10

Ru-106a

0,1

Rh-103m

10000

Rh-105

100

Pd-103a

1000

Pd-109a

100

Ag-105

1

Ag-110ma

0,1

Ag-111

100

Cd-109a

1

Cd-115a

10

Cd-115ma

100

In-111

10

In-113m

100

In-114ma

10

In-115m

100

Sn-113a

1

Sn-125

10

Sb-122

10

Sb-124

1

Sb-125a

0,1

Te-123m

1

Te-125m

1000

Te-127

1000

Te-127ma

10

Te-129

100

Te-129ma

10

Te-131

100

Te-131ma

10

Te-132a

1

Te-133

10

Te-133m

10

Te-134

10

I-123

100

I-125

100

I-126

10

I-129

0,01

I-130

10

I-131

10

I-132

10

I-133

10

I-134

10

I-135

10

Cs-129

10

Cs-131

1000

Cs-132

10

Cs-134

0,1

Cs-134m

1000

Cs-135

100

Cs-136

1

Cs-137a

0,1

Cs-138

10

Ba-131

10

Ba-140

1

La-140

1

Ce-139

1

Ce-141

100

Ce-143

10

Ce-144

10

Pr-142

100

Pr-143

1000

Nd-147

100

Nd-149

100

Pm-147

1000

Pm-149

1000

Sm-151

1000

Sm-153

100

Eu-152

0,1

Eu-152m

100

Eu-154

0,1

Eu-155

1

Gd-153

10

Gd-159

100

Tb-160

1

Dy-165

1000

Dy-166

100

Ho-166

100

Er-169

1000

Er-171

100

Tm-170

100

Tm-171

1000

Yb-175

100

Lu-177

100

Hf-181

1

Ta-182

0,1

W-181

10

W-185

1000

W-187

10

Re-186

1000

Re-188

100

Os-185

1

Os-191

100

Os-191m

1000

Os-193

100

Ir-190

1

Ir-192

1

Ir-194

100

Pt-191

10

Pt-193m

1000

Pt-197

1000

Pt-197m

100

Au-198

10

Au-199

100

Hg-197

100

Hg-197m

100

Hg-203

10

Tl-200

10

Tl-201

100

Tl-202

10

Tl-204

1

Pb-203

10

Bi-206

1

Bi-207

0,1

Po-203

10

Po-205

10

Po-207

10

At-211

1000

Ra-225

10

Ra-227

100

Th-226

1000

Th-229

0,1

Pa-230

10

Pa-233

10

U-230

10

U-231a

100

U-232a

0,1

U-233

1

U-236

10

U-237

100

U-239

100

U-240a

100

Np-237a

1

Np-239

100

Np-240

10

Pu-234

100

Pu-235

100

Pu-236

1

Pu-237

100

Pu-238

0,1

Pu-239

0,1

Pu-240

0,1

Pu-241

10

Pu-242

0,1

Pu-243

1000

Pu-244a

0,1

Am-241

0,1

Am-242

1000

Am-242ma

0,1

Am-243a

0,1

Cm-242

10

Cm-243

1

Cm-244

1

Cm-245

0,1

Cm-246

0,1

Cm-247a

0,1

Cm-248

0,1

Bk-249

100

Cf-246

1000

Cf-248

1

Cf-249

0,1

Cf-250

1

Cf-251

0,1

Cf-252

1

Cf-253

100

Cf-254

1

Es-253

100

Es-254a

0,1

Es-254ma

10

Fm-254

10000

Fm-255

100

a Moeder-radionucliden en hun dochternucliden waarvan de dosisbijdragen in de dosisberekening worden opgenomen (zodat enkel het vrijstellingsniveau van de moeder-radionuclide moet worden beschouwd), worden in de volgende tabel vermeld:

Moeder-radionuclide

Dochternucliden

Fe-52

Mn-52m

Zn-69m

Zn-69

Sr-90

Y-90

Sr-91

Y-91m

Zr-95

Nb-95

Zr-97

Nb-97m, Nb-97

Nb-97

Nb-97m

Mo-99

Tc-99m

Mo-101

Tc-101

Ru-103

Rh-103m

Ru-105

Rh-105m

Ru-106

Rh-106

Pd-103

Rh-103m

Pd-109

Ag-109m

Ag-110m

Ag-110

Cd-109

Ag-109m

Cd-115

In-115m

Cd-115m

In-115m

In-114m

In-114

Sn-113

In-113m

Moeder-radionuclide

Dochternucliden

Sb-125

Te-125m

Te-127m

Te-127

Te-129m

Te-129

Te-131m

Te-131

Te132

I-132

Cs-137

Ba-137m

Ce-144

Pr-144, Pr-144m

U-232

Th-228, Ra-224, Rn-220,

Po-216, Pb-212, Bi-212, Tl-208

U-240

Np-240m, Np-240

Np237

Pa-233

Pu-244

U-240, Np-240m, Np-240

Am-242m

Np-238

Am-243

Np-239

Cm-247

Pu-243

Es-254

Bk-250

Es-254m

Fm-254

Voor de niet in tabel A, deel 1, vermelde radionucliden stelt de bevoegde autoriteit, waar nodig, passende waarden voor de hoeveelheden en activiteitsconcentraties per massa-eenheid vast. De aldus vastgestelde waarden vormen een aanvulling op die in tabel A, deel 1.

TABEL A deel 2: In de natuur voorkomende radionucliden

Waarden voor de vrijstelling of vrijgave van in de natuur voorkomende radionucliden in vaste materialen in seculair evenwicht met hun dochternucliden:

Natuurlijke radionucliden uit de vervalreeks U-238

1 Bq g-1

Natuurlijke radionucliden uit de vervalreeks Th-232

1 Bq g-1

K-40

10 Bq g-1

TABEL B

Vrijstellingswaarden voor de totale activiteit (kolom 3) en vrijstellingswaarden voor de activiteitsconcentratie in matige hoeveelheden van elk type materiaal (kolom 2).

Radionuclide

Activiteits-concentratie (Bq g-1)

Activiteit (Bq)

H-3

1 × 106

1 × 109

Be-7

1 × 103

1 × 107

C-14

1 × 104

1 × 107

O-15

1 × 102

1 × 109

F-18

1 × 101

1 × 106

Na-22

1 × 101

1 × 106

Na-24

1 × 101

1 × 105

Si-31

1 × 103

1 × 106

P-32

1 × 103

1 × 105

P-33

1 × 105

1 × 108

S-35

1 × 105

1 × 108

Cl-36

1 × 104

1 × 106

Cl-38

1 × 101

1 × 105

Ar-37

1 × 106

1 × 108

Ar-41

1 × 102

1 × 109

K-40(20)

1 × 102

1 × 106

K-42

1 × 102

1 × 106

K-43

1 × 101

1 × 106

Ca-45

1 × 104

1 × 107

Ca-47

1 × 101

1 × 106

Sc-46

1 × 101

1 × 106

Sc-47

1 × 102

1 × 106

Sc-48

1 × 101

1 × 105

V-48

1 × 101

1 × 105

Cr-51

1 × 103

1 × 107

Mn-51

1 × 101

1 × 105

Mn-52

1 × 101

1 × 105

Mn-52m

1 × 101

1 × 105

Mn-53

1 × 104

1 × 109

Mn-54

1 × 101

1 × 106

Mn-56

1 × 101

1 × 105

Fe-52

1 × 101

1 × 106

Fe-55

1 × 104

1 × 106

Fe-59

1 × 101

1 × 106

Co-55

1 × 101

1 × 106

Co-56

1 × 101

1 × 105

Co-57

1 × 102

1 × 106

Co-58

1 × 101

1 × 106

Co-58m

1 × 104

1 × 107

Co-60

1 × 101

1 × 105

Co-60m

1 × 103

1 × 106

Co-61

1 × 102

1 × 106

Co-62m

1 × 101

1 × 105

Ni-59

1 × 104

1 × 108

Ni-63

1 × 105

1 × 108

Ni-65

1 × 101

1 × 106

Cu-64

1 × 102

1 × 106

Zn-65

1 × 101

1 × 106

Zn-69

1 × 104

1 × 106

Zn-69m

1 × 102

1 × 106

Ga-72

1 × 101

1 × 105

Ge-71

1 × 104

1 × 108

As-73

1 × 103

1 × 107

As-74

1 × 101

1 × 106

As-76

1 × 102

1 × 105

As-77

1 × 103

1 × 106

Se-75

1 × 102

1 × 106

Br-82

1 × 101

1 × 106

Kr-74

1 × 102

1 × 109

Kr-76

1 × 102

1 × 109

Kr-77

1 × 102

1 × 109

Kr-79

1 × 103

1 × 105

Kr-81

1 × 104

1 × 107

Kr-83m

1 × 105

1 × 1012

Kr-85

1 × 105

1 × 104

Kr-85m

1 × 103

1 × 1010

Kr-87

1 × 102

1 × 109

Kr-88

1 × 102

1 × 109

Rb-86

1 × 102

1 × 105

Sr-85

1 × 102

1 × 106

Sr-85m

1 × 102

1 × 107

Sr-87m

1 × 102

1 × 106

Sr-89

1 × 103

1 × 106

Sr-90b

1 × 102

1 × 104

Sr-91

1 × 101

1 × 105

Sr-92

1 × 101

1 × 106

Y-90

1 × 103

1 × 105

Y-91

1 × 103

1 × 106

Y-91m

1 × 102

1 × 106

Y-92

1 × 102

1 × 105

Y-93

1 × 102

1 × 105

Zr-93b

1 × 103

1 × 107

Zr-95

1 × 101

1 × 106

Zr-97b

1 × 101

1 × 105

Nb-93m

1 × 104

1 × 107

Nb-94

1 × 101

1 × 106

Nb-95

1 × 101

1 × 106

Nb-97

1 × 101

1 × 106

Nb-98

1 × 101

1 × 105

Mo-90

1 × 101

1 × 106

Mo-93

1 × 103

1 × 108

Mo-99

1 × 102

1 × 106

Mo-101

1 × 101

1 × 106

Tc-96

1 × 101

1 × 106

Tc-96m

1 × 103

1 × 107

Tc-97

1 × 103

1 × 108

Tc-97m

1 × 103

1 × 107

Tc-99

1 × 104

1 × 107

Tc-99m

1 × 102

1 × 107

Ru-97

1 × 102

1 × 107

Ru-103

1 × 102

1 × 106

Ru-105

1 × 101

1 × 106

Ru-106b

1 × 102

1 × 105

Rh-103m

1 × 104

1 × 108

Rh-105

1 × 102

1 × 107

Pd-103

1 × 103

1 × 108

Pd-109

1 × 103

1 × 106

Ag-105

1 × 102

1 × 106

Ag-108m

1 × 101

1 × 106

Ag-110m

1 × 101

1 × 106

Ag-111

1 × 103

1 × 106

Cd-109

1 × 104

1 × 106

Cd-115

1 × 102

1 × 106

Cd-115m

1 × 103

1 × 106

In-111

1 × 102

1 × 106

In-113m

1 × 102

1 × 106

In-114m

1 × 102

1 × 106

In-115m

1 × 102

1 × 106

Sn-113

1 × 103

1 × 107

Sn-125

1 × 102

1 × 105

Sb-122

1 × 102

1 × 104

Sb-124

1 × 101

1 × 106

Sb-125

1 × 102

1 × 106

Te-123m

1 × 102

1 × 107

Te-125m

1 × 103

1 × 107

Te-127

1 × 103

1 × 106

Te-127m

1 × 103

1 × 107

Te-129

1 × 102

1 × 106

Te-129m

1 × 103

1 × 106

Te-131

1 × 102

1 × 105

Te-131m

1 × 101

1 × 106

Te-132

1 × 102

1 × 107

Te-133

1 × 101

1 × 105

Te-133m

1 × 101

1 × 105

Te-134

1 × 101

1 × 106

I-123

1 × 102

1 × 107

I-125

1 × 103

1 × 106

I-126

1 × 102

1 × 106

I-129

1 × 102

1 × 105

I-130

1 × 101

1 × 106

I-131

1 × 102

1 × 106

I-132

1 × 101

1 × 105

I-133

1 × 101

1 × 106

I-134

1 × 101

1 × 105

I-135

1 × 101

1 × 106

Xe-131m

1 × 104

1 × 104

Xe-133

1 × 103

1 × 104

Xe-135

1 × 103

1 × 1010

Cs-129

1 × 102

1 × 105

Cs-131

1 × 103

1 × 106

Cs-132

1 × 101

1 × 105

Cs-134m

1 × 103

1 × 105

Cs-134

1 × 101

1 × 104

Cs-135

1 × 104

1 × 107

Cs-136

1 × 101

1 × 105

Cs-137b

1 × 101

1 × 104

Cs-138

1 × 101

1 × 104

Ba-131

1 × 102

1 × 106

Ba-140b

1 × 101

1 × 105

La-140

1 × 101

1 × 105

Ce-139

1 × 102

1 × 106

Ce-141

1 × 102

1 × 107

Ce-143

1 × 102

1 × 106

Ce-144b

1 × 102

1 × 105

Pr-142

1 × 102

1 × 105

Pr-143

1 × 104

1 × 106

Nd-147

1 × 102

1 × 106

Nd-149

1 × 102

1 × 106

Pm-147

1 × 104

1 × 107

Pm-149

1 × 103

1 × 106

Sm-151

1 × 104

1 × 108

Sm-153

1 × 102

1 × 106

Eu-152

1 × 101

1 × 106

Eu-152m

1 × 102

1 × 106

Eu-154

1 × 101

1 × 106

Eu-155

1 × 102

1 × 107

Gd-153

1 × 102

1 × 107

Gd-159

1 × 103

1 × 106

Tb-160

1 × 101

1 × 106

Dy-165

1 × 103

1 × 106

Dy-166

1 × 103

1 × 106

Ho-166

1 × 103

1 × 105

Er-169

1 × 104

1 × 107

Er-171

1 × 102

1 × 106

Tm-170

1 × 103

1 × 106

Tm-171

1 × 104

1 × 108

Yb-175

1 × 103

1 × 107

Lu-177

1 × 103

1 × 107

Hf-181

1 × 101

1 × 106

Ta-182

1 × 101

1 × 104

W-181

1 × 103

1 × 107

W-185

1 × 104

1 × 107

W-187

1 × 102

1 × 106

Re-186

1 × 103

1 × 106

Re-188

1 × 102

1 × 105

Os-185

1 × 101

1 × 106

Os-191

1 × 102

1 × 107

Os-191m

1 × 103

1 × 107

Os-193

1 × 102

1 × 106

Ir-190

1 × 101

1 × 106

Ir-192

1 × 101

1 × 104

Ir-194

1 × 102

1 × 105

Pt-191

1 × 102

1 × 106

Pt-193m

1 × 103

1 × 107

Pt-197

1 × 103

1 × 106

Pt-197m

1 × 102

1 × 106

Au-198

1 × 102

1 × 106

Au-199

1 × 102

1 × 106

Hg-197

1 × 102

1 × 107

Hg-197m

1 × 102

1 × 106

Hg-203

1 × 102

1 × 105

Tl-200

1 × 101

1 × 106

Tl-201

1 × 102

1 × 106

Tl-202

1 × 102

1 × 106

Tl-204

1 × 104

1 × 104

Pb-203

1 × 102

1 × 106

Pb-210b

1 × 101

1 × 104

Pb-212b

1 × 101

1 × 105

Bi-206

1 × 101

1 × 105

Bi-207

1 × 101

1 × 106

Bi-210

1 × 103

1 × 106

Bi-212b

1 × 101

1 × 105

Po-203

1 × 101

1 × 106

Po-205

1 × 101

1 × 106

Po-207

1 × 101

1 × 106

Po-210

1 × 101

1 × 104

At-211

1 × 103

1 × 107

Rn-220b

1 × 104

1 × 107

Rn-222b

1 × 101

1 × 108

Ra-223b

1 × 102

1 × 105

Ra-224b

1 × 101

1 × 105

Ra-225

1 × 102

1 × 105

Ra-226b

1 × 101

1 × 104

Ra-227

1 × 102

1 × 106

Ra-228b

1 × 101

1 × 105

Ac-228

1 × 101

1 × 106

Th-226b

1 × 103

1 × 107

Th-227

1 × 101

1 × 104

Th-228b

1 × 100

1 × 104

Th-229b

1 x 100

1 × 103

Th-230

1 × 100

1 × 104

Th-231

1 × 103

1 × 107

Th-234b

1 × 103

1 × 105

Pa-230

1 × 101

1 × 106

Pa-231

1 × 100

1 × 103

Pa-233

1 × 102

1 × 107

U-230

1 × 101

1 × 105

U-231

1 × 102

1 × 107

U-232b

1 × 100

1 × 103

U-233

1 × 101

1 × 104

U-234

1 × 101

1 × 104

U-235b

1 × 101

1 × 104

U-236

1 × 101

1 × 104

U-237

1 × 102

1 × 106

U-238b

1 × 101

1 × 104

U-239

1 × 102

1 × 106

U-240

1 × 103

1 × 107

U-240b

1 × 101

1 × 106

Np-237b

1 × 100

1 × 103

Np-239

1 × 102

1 × 107

Np-240

1 × 101

1 × 106

Pu-234

1 × 102

1 × 107

Pu-235

1 × 102

1 × 107

Pu-236

1 × 101

1 × 104

Pu-237

1 × 103

1 × 107

Pu-238

1 × 100

1 × 104

Pu-239

1 × 100

1 × 104

Pu-240

1 × 100

1 × 103

Pu-241

1 × 102

1 × 105

Pu-242

1 × 100

1 × 104

Pu-243

1 × 103

1 × 107

Pu-244

1 × 100

1 × 104

Am-241

1 × 100

1 × 104

Am-242

1 × 103

1 × 106

Am-242mb

1 × 100

1 × 104

Am-243b

1 × 100

1 × 103

Cm-242

1 × 102

1 × 105

Cm-243

1 × 100

1 × 104

Cm-244

1 × 101

1 × 104

Cm-245

1 × 100

1 × 103

Cm-246

1 × 100

1 × 103

Cm-247

1 × 100

1 × 104

Cm-248

1 × 100

1 × 103

Bk-249

1 × 103

1 × 106

Cf-246

1 × 103

1 × 106

Cf-248

1 × 101

1 × 104

Cf-249

1 × 100

1 × 103

Cf-250

1 × 101

1 × 104

Cf-251

1 × 100

1 × 103

Cf-252

1 × 101

1 × 104

Cf-253

1 × 102

1 × 105

Cf-254

1 × 100

1 × 103

Es-253

1 × 102

1 × 105

Es-254

1 × 101

1 × 104

Es-254m

1 × 102

1 × 106

Fm-254

1 × 104

1 × 107

Fm-255

1 × 103

1 × 106

b Moeder-radionucliden en hun dochternucliden waarvan de dosisbijdragen in de dosisberekening worden opgenomen (zodat enkel het vrijstellingsniveau van de moeder-radionuclide moet worden beschouwd), worden hieronder vermeld:

Sr-90

Y-90

Zr-93

Nb-93m

Zr-97

Nb-97

Ru-106

Rh-106

Ag-108m

Ag-108

Cs-137

Ba-137m

Ba-140

La-140

Ce-144

Pr-144

Pb-210

Bi-210, Po-210

Pb-212

Bi-212, Tl-208 (0.36), Po-212 (0.64)

Bi-212

Tl-208 (0.36), Po-212 (0.64)

Rn-220

Po-216

Rn-222

Po-218, Pb-214, Bi-214, Po-214

Ra-223

Rn-219, Po-215, Pb-211, Bi-211, Tl-207

Ra-224

Rn-220, Po-216, Pb-212, Bi-212, Tl-208 (0.36), Po-212 (0.64)

Ra-226

Rn-222, Po-218, Pb-214, Bi-214, Po-214, Pb-210, Bi-210, Po-210

Ra-228

Ac-228

Th-226

Ra-222, Rn-218, Po-214

Th-228

Ra-224, Rn-220, Po-216, Pb-212, Bi-212, Tl-208 (0.36), Po-212 (0.64)

Th-229

Ra-225, Ac-225, Fr-221, At-217, Bi-213, Po-213, Pb-209

Th-234

Pa-234m

U-230

Th-226, Ra-222, Rn-218, Po-214

U-232

Th-228, Ra-224, Rn-220, Po-216, Pb-212, Bi-212, Tl-208 (0.36), Po-212 (0.64)

U-235

Th-231

U-238

Th-234, Pa-234m

U-240

Np-240m

Np237

Pa-233

Am-242m

Am-242

Am-243

Np-239

BIJLAGE VII

Bepaling en gebruik van de index voor activiteitsconcentratie voor gammastraling uitgezonden door bouwmaterialen

Voor de toepassing van artikel 75, lid 2, dienen voor de vastgestelde soorten bouwmaterialen de activiteitsconcentraties van primordiale radionucliden Ra-226, Th-232 (of het vervalproduct Ra-228 ervan) en K-40 te worden bepaald.

Index I voor activiteitsconcentratie wordt aan de hand van de volgende formule bepaald:

I = CRa226/300 Bq/kg + CTh232/200 Bq/kg+ CK40/3000 Bq/kg

waarbij CRa226, CTh232 en CK40 de activiteitsconcentraties in Bq/kg zijn van de overeenkomstige radionucliden in het bouwmateriaal.

De index houdt rechtstreeks verband met de gammastralingsdoses, buiten de typische blootstelling buitenshuis, in een gebouw dat uit een specifiek bouwmateriaal is opgetrokken. Hij geldt voor het bouwmateriaal en niet voor de bestanddelen ervan. Voor de toepassing van de index op dergelijke bestanddelen, met name afvalmateriaal dat tot bouwmaterialen wordt gerecycleerd door industrieën die in de natuur voorkomend radioactief materiaal verwerken, moet een passende deelfactor worden gebruikt. De index voor activiteitsconcentratie dient te worden gebruikt als screeninginstrument om materialen vast te stellen die kunnen worden vrijgesteld van of moeten worden onderworpen aan beperkingen. Met het oog daarop kan index I voor activiteitsconcentratie worden gebruikt om de materialen in vier klassen en bijgevolg twee categorieën van bouwmaterialen (A en B) in te delen:

Categorie (overeenkomstige standaarddosis)

Gebruik

A (≤ 1 mSv)

B (> 1 mSv)

(1)  materiaal gebruikt in bulk

A1

I≤1

B1

I>1

(2)  oppervlakte‑ en ander materiaal met beperkt gebruik

A2

I≤6

B2

I>6

De indeling van materiaal in (1) of (2) naargelang het gebruik ervan dient op nationale bouwcodes te zijn gebaseerd.

Zo nodig dienen werkelijke doses met het referentieniveau te worden vergeleken aan de hand van meer uitgebreide modellen waarbij ook rekening wordt gehouden met de uitwendige achtergrondblootstelling buitenshuis uit lokale heersende activiteitsconcentraties in de onverstoorde aardkorst.

BIJLAGE VIII

Gegevenssysteem voor individuele radiologische controle

Algemene bepalingen

Het gegevenssysteem voor individuele radiologische controle kan door een lidstaat als een centraal nationaal netwerk of als een nationaal dosisregister worden opgezet. Deze netwerken of registers kunnen zouden moeten worden aangevuld door de uitreiking van individuele documenten voor radiologische controle voor elke externe werknemer. [Am. 128]

1.  Elk gegevenssysteem van de lidstaten voor individuele radiologische controle van blootgestelde werknemers dient uit de volgende onderdelen te bestaan:

(a)  gegevens over de identiteit van de externe werknemer;

(b)  gegevens over het medisch toezicht op de werknemer;

(c)  gegevens over de onderneming van de werknemer en, in geval van een externe werknemer, de werkgever van de werknemer;

(d)  de resultaten van de individuele monitoring van de blootgestelde werknemer.

2.  De bevoegde instanties van de lidstaten nemen de nodige maatregelen om vervalsing, misbruik of onrechtmatige bewerking van het gegevenssysteem voor individuele radiologische controle te voorkomen.

A:Gegevens die in het gegevenssysteem voor individuele radiologische controle moeten worden opgenomen

3.  Gegevens over de identiteit van de werknemer bevatten zijn/haar:

(a)  naam;

(b)  voornaam;

(c)  geslacht;

(d)  geboortedatum;

(e)  nationaliteit; en

(f)  uniek identificatienummer.

4.  Gegevens over het medisch toezicht op de werknemer bevatten:

(a)  de medische indeling van de werknemer overeenkomstig artikel 45 (geschikt; onder bepaalde omstandigheden geschikt; ongeschikt);

(b)  informatie over beperkingen om met straling te werken;

(c)  datum van de laatste periodieke gezondheidskeuring;

(d)  de bevoegde dienst bedrijfsgeneeskunde; en

(e)  de geldigheidsduur van het resultaat.

5.  Gegevens over de onderneming bevatten de naam, het adres en het unieke identificatienummer van de onderneming.

6.  Gegevens over het dienstverband van de werknemer bevatten:

(a)  de naam, het adres en het registratienummer van de werkgever;

(b)  de begindatum van het dienstverband; en

(c)  de indeling van de werknemer overeenkomstig artikel 38.

7.  De resultaten van de individuele controle van de blootgestelde werknemer bevatten:

(a)  het officiële dossier voor de laatste vijf kalenderjaren (jaar; effectieve dosis in mSv; in geval van een niet-eenvormige blootstelling, dosisequivalent in de verschillende delen van het lichaam in mSv; en in geval van interne besmetting, de te verwachten dosis in mSv); en

(b)  het officiële dossier voor het huidige jaar (periode; effectieve dosis in mSv; in geval van een niet-eenvormige blootstelling, dosisequivalent in de verschillende delen van het lichaam in mSv; en in geval van interne besmetting, de te verwachten dosis in mSv).

B:Gegevens over externe werknemers die via het gegevenssysteem voor individuele radiologische controle moeten worden verstrekt

1.  Vóór de start van elke activiteit dient de werkgever van de externe werknemer via het gegevenssysteem voor individuele radiologische controle de volgende gegevens aan de onderneming te verstrekken:

(a)  gegevens over de werkgever van de externe werknemer overeenkomstig deel A, punt 6;

(b)  gegevens over het medisch toezicht op de externe werknemer overeenkomstig deel A, punt 4;

(c)  de resultaten van de individuele controle van de blootstelling van de externe werknemer overeenkomstig deel A, punt 7.

2.  De volgende gegevens dienen na afloop van elke activiteit in het gegevenssysteem voor individuele radiologische controle te worden ingevoerd, tenzij de onderneming ze al heeft ingevoerd:

(a)  periode waarin de activiteit is uitgevoerd;

(b)  een raming van elke effectieve dosis ontvangen door de externe werknemer (operationele dosis voor de periode waarin de activiteit wordt uitgevoerd);

(c)  in geval van niet-eenvormige blootstelling: raming van het dosisequivalent in de verschillende delen van het lichaam;

(d)  in geval van interne besmetting: raming van de opgenomen of te verwachten dosis.

C.  Bepalingen betreffende het individuele document voor radiologische controle

1.  De lidstaten kunnen ertoe beslissen om voor elke externe werknemer een individueel document voor radiologische controle uit te reiken.

2.  Het document is niet overdraagbaar.

3.  De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te voorkomen dat een werknemer meer dan een geldig individueel document voor radiologische controle per keer krijgt uitgereikt.

4.  Naast de in deel A en deel B vereiste informatie dient het document de naam en het adres te bevatten van de instantie die het document uitreikt, alsook de datum waarop het wordt uitgereikt.

BIJLAGE IX

A.  Elementen die in een rampenbestrijdingssysteem moeten worden opgenomen

1.  Dreigingsanalyse;

2.  Duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden van personen en organisaties die een rol spelen in de voorbereiding en reactie op noodsituaties, waaronder de oprichting en coördinatie van hulporganisaties met een algemene verantwoordelijkheid in het beheer van noodsituaties en, zo nodig, de oprichting van speciale teams voor beschermingsmaatregelen;

3.  Opstelling van noodplannen op nationaal niveau, op lokaal niveau en binnen installaties;

4.  Betrouwbare communicatie en efficiënte en doeltreffende regelingen voor samenwerking en coördinatie in de installatie en op lokaal, nationaal en internationaal niveau;

5.  Gezondheidsbescherming van hulpverleners;

6.  Vorming en opleiding van hulpverleners en alle andere personen met taken of verantwoordelijkheden op het vlak van hulpverlening, met inbegrip van regelmatige oefeningen;

7.  Regelingen voor de individuele controle van hulpverleners en de registratie van doses;

8.  Regelingen voor de informatie van de bevolking;

9.  Betrokkenheid van de belanghebbenden;

10.  Overgang van noodhulp naar herstel en sanering.

B.  Elementen die in een noodplan moeten worden opgenomen

Voor de voorbereiding op noodsituaties:

1.  referentieniveaus, rekening houdend met de criteria van bijlage I;

2.  optimale beschermingsstrategieën voor de bevolking die kan worden blootgesteld, voor verschillende hypothetische gebeurtenissen en bijbehorende scenario's;

3.  vooraf bepaalde algemene criteria voor bijzondere beschermingsmaatregelen, uitgedrukt in termen van verwachte en ontvangen doses;

4.  standaardtriggers of operationele criteria zoals waarneembare feiten en indicatoren van plaatselijke omstandigheden;

5.  regelingen voor een snelle coördinatie met de hulporganisatie in een naburige lidstaat of niet-lidstaat voor installaties in de buurt van een landsgrens;

6.  regelingen voor de herziening en verbetering van het noodplan, zodat veranderingen of lessen uit eerdere oefeningen en gebeurtenissen in aanmerking worden genomen.

Op voorhand worden er regelingen getroffen om deze elementen zo mogelijk tijdens een noodsituatie te herzien, zodat zij voortdurend aan de heersende omstandigheden zijn aangepast die tijdens de reactie op de noodsituatie evolueren.

Voor de reactie op de noodsituaties:

De reactie op een noodsituatie dient te worden ondernomen door tijdig regelingen voor de voorbereiding erop te treffen, met inbegrip van maar niet beperkt tot:

1.  de snelle invoering van beschermingsmaatregelen, zo mogelijk voordat een blootstelling zich voordoet;

2.  een beoordeling van de doeltreffendheid van strategieën en uitgevoerde maatregelen, en zo nodig een aanpassing ervan aan de heersende situatie;

3.  een vergelijking van de verwachte restdoses met het toepasbare referentieniveau, met aandacht voor de groepen waarvan de doses het referentieniveau overschrijden;

4.  de invoering van verdere beschermingsstrategieën, zo nodig op basis van heersende omstandigheden en beschikbare informatie.

BIJLAGE X

A.  Voorafgaande informatie van de bevolking die kan worden getroffen door een noodsituatie

1.  Basiskennis over radioactiviteit en effecten daarvan op mens en milieu;

2.  De verschillende in aanmerking genomen gevallen van stralingsgevaar en hun gevolgen voor bevolking en milieu;

3.  Voorgeschreven noodmaatregelen om de bevolking bij een noodsituatie te alarmeren, te beschermen en haar hulp te bieden;

4.  Passende informatie over de gedragslijn die de bevolking bij een noodsituatie zou moeten volgen.

4 bis.  Informatie over de aard en omvang van de schade die uit de verschillende noodsituaties kan voortvloeien. [Am. 129]

4 ter.  Informatie over de voorwaarden van schadeloosstelling voor lichamelijk letsel en materiële schade als gevolg van een noodsituatie. [Am. 130]

4 quater.  Informatie over de bewarings- en gebruiksvoorwaarden voor tabletten stabiel jodium die door de bevoegde autoriteiten worden verstrekt. [Am. 131]

B.  Informatie van de bevolking die wordt getroffen in geval van een noodsituatie

1.  De bij een noodsituatie feitelijk getroffen bevolking dient, in het licht van het vooraf in de lidstaten opgestelde noodplan, snel en bij herhaling de volgende informatie te krijgen:

(a)  informatie over de zich voordoende noodsituatie en, voor zover mogelijk, over de kenmerkende gegevens ervan (zoals oorsprong, omvang, te verwachten verloop); [Am. 132]

(b)  beschermingsinstructies die naargelang het geval:

i)  met name betrekking kunnen hebben op de volgende aspecten: beperken van het verbruik van bepaalde levensmiddelen en water die besmet kunnen zijn, eenvoudige hygiëne- en ontsmettingsregels, binnenshuis blijven, distributie en gebruik van beschermende stoffen, maatregelen in geval van evacuatie;

ii)  in voorkomend geval vergezeld kunnen gaan van speciale instructies voor bepaalde bevolkingsgroepen;

(c)  adviezen voor samenwerking in het kader van de door de bevoegde autoriteiten geformuleerde instructies of verzoeken.

2.  Indien de noodsituatie wordt voorafgegaan door een vooralarmfase, dient de bevolking die kan worden getroffen, reeds in deze fase informatie en instructies te krijgen, die de volgende vorm kunnen aannemen:

(a)  verzoek aan de betrokken bevolking om relevante communicatiekanalen te gebruiken;

(b)  voorbereidende instructies voor inrichtingen met bijzondere collectieve taken;

(c)  aanbevelingen aan in het bijzonder betrokken beroepen.

3.  Indien daartoe voldoende tijd beschikbaar is, moeten deze informatie en instructies worden aangevuld met een herhaling van de basiskennis over radioactiviteit en de effecten daarvan op mens en milieu.

BIJLAGE XI

Indicatieve lijst van bouwmaterialen die gezien de uitgezonden gammastraling bij controlemaatregelen in aanmerking moeten worden genomen

1.  Natuurlijke materialen

(a)  Aluinschalie.

(b)  Bouwmaterialen of additieven van natuurlijke magmatische oorsprong, zoals:

–  graniet;

–  gneis;

–  porfier;

–  syeniet;

–  basalt;

–  tuf;

–  puzzolaan;

–  lava.

2.  Materialen op basis van restmateriaal uit industrieën die in de natuur voorkomend radioactief materiaal verwerken, zoals:

–  vliegas;

–  fosfo(r)gips;

–  fosforhoudende slakken;

–  tinslakken;

–  koperslakken;

–  slib van de aluminiumproductie;

–  restmateriaal van de staalproductie.

BIJLAGE XII

Informatie die in de dossiers voor hoogactieve ingekapselde bronnen moet worden opgenomen (HASS)

20131024-P7_TA(2013)0452_NL-p0000026.png

BIJLAGE XIII

Verstrekking van gegevens over hoogactieve ingekapselde bronnen

De onderneming dient de bevoegde autoriteit een elektronische of schriftelijke kopie te bezorgen van het in artikel 90 bedoelde dossier voor hoogactieve ingekapselde bronnen, waarin de informatie als vastgesteld in bijlage XII als volgt wordt vermeld:

1.  zonder onnodige vertraging, bij het aanleggen van dat dossier, hetgeen zo snel mogelijk na het verwerven van de bron moet gebeuren;

2.  na de verwerving van de bron met door de lidstaten vast te stellen tussenpozen van niet meer dan twaalf maanden;

3.  indien de op het informatieformulier beschreven situatie is gewijzigd;

4.  zonder onnodige vertraging, bij het afsluiten van het dossier voor een specifieke bron, wanneer de onderneming deze bron niet langer in haar bezit heeft; in dit geval wordt de naam vermeld van de onderneming of de installatie voor afvalbeheer of opslag waaraan de bron is overgedragen;

5.  zonder onnodige vertraging, bij het afsluiten van dat dossier, wanneer de onderneming geen bronnen meer in haar bezit heeft.

BIJLAGE XIV

Voorschriften voor ondernemingen verantwoordelijk voor een hoogactieve ingekapselde bron

Elke onderneming verantwoordelijk voor een hoogactieve ingekapselde bron:

(a)  zorgt ervoor dat regelmatig passende tests, zoals lektests op basis van internationale normen, uitgevoerd worden teneinde de integriteit van elke bron te controleren en te handhaven;

(b)  verifieert regelmatig, met bepaalde tussenpozen die door de lidstaten mogen worden vastgesteld, dat elke bron, en in voorkomend geval de uitrusting die de bron bevat, nog aanwezig is op de plaats waar deze gebruikt wordt of opgeslagen is en nog in kennelijk goede staat is;

(c)  zorgt ervoor dat ten aanzien van elke vast opgestelde of mobiele bron de nodige gedocumenteerde maatregelen zoals schriftelijke protocollen en procedures gelden om ongeoorloofde toegang tot of verlies c.q. diefstal van de bron of beschadiging ervan door brand te voorkomen;

(d)  stelt de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis van verlies, of diefstal c.q. ongeoorloofd gebruik van een bron en laat na elke gebeurtenis, inclusief brand, waarbij de bron beschadigd kan zijn, de integriteit van elke bron controleren en informeert, indien relevant, de bevoegde autoriteiten daarover en over de genomen maatregelen;

(e)  zendt elke afgedankte bron nadat het gebruik ervan is beëindigd onverwijld terug aan de leverancier, plaatst ze in een erkende installatie of brengt ze naar een andere gemachtigde onderneming, tenzij dit anderszins is overeengekomen met de bevoegde autoriteit;

(f)  vergewist zich er vóór een overdracht van dat de ontvanger een passende vergunning heeft;

(g)  brengt de bevoegde autoriteit onverwijld op de hoogte van elk incident of ongeval dat leidt tot onopzettelijke blootstelling van een werknemer of een lid van de bevolking.

BIJLAGE XV

Identificatie en markering van hoogactieve ingekapselde bronnen

1.  De fabrikant of leverancier garandeert dat:

(a)  elke hoogactieve ingekapselde bron kan worden geïdentificeerd via een uniek nummer. Dat nummer wordt, wanneer dit praktisch uitvoerbaar is, op de bron gegraveerd of gestempeld.

Dat nummer wordt tevens op de container van de bron gegraveerd of gestempeld. Indien dit niet praktisch uitvoerbaar is of in geval van transportcontainers die opnieuw kunnen worden gebruikt, is op de broncontainer ten minste informatie over de aard van het product aangebracht.

(b)  De broncontainer en, voor zover praktisch uitvoerbaar, de bron zelf worden gemarkeerd en geëtiketteerd met een passend waarschuwingsteken voor het stralingsgevaar.

2.  De fabrikant verstrekt een foto van elk gefabriceerd ontwerp van een bron en van de typische broncontainer.

3.  De onderneming zorgt ervoor dat elke hoogactieve ingekapselde bron vergezeld gaat van schriftelijke informatie die bevestigt dat de bron overeenkomstig lid 1 is geïdentificeerd en gemarkeerd en dat de in lid 1 bedoelde markeringen en etiketten leesbaar blijven. De informatie bevat naargelang de toepassing foto's van de bron, de broncontainer, de transportverpakking, de apparatuur en de uitrusting.

BIJLAGE XVI

Indicatieve lijst van punten die moeten worden opgenomen in het nationale actieplan om risico's op lange termijn van blootstellingen aan radon te beheren

1.  Strategie om onderzoeken naar radonconcentraties binnenshuis te voeren, voor het beheer van meetgegevens (nationale radongegevensbank) en voor de totstandbrenging van andere parameters (bodem- en rotssoorten, bodemgasconcentratie, doordringbaarheid en gehalte van radium-226 in rotsen of bodems).

2.  Beschikbare gegevens en criteria die worden gebruikt om radongevoelige zones af te bakenen of om radongevoelige gebouwen vast te stellen.

3.  Vaststelling van soorten voor het publiek toegankelijke gebouwen en werkplekken, bv. scholen, ondergrondse werkplekken of kuuroorden, waar metingen noodzakelijk zijn op basis van een risicobeoordeling, o.a. tijdens de bezettingsuren.

4.  Basiskennis voor de totstandbrenging van referentieniveaus voor bestaande woningen, werkplekken, voor het publiek toegankelijke gebouwen en nieuwe gebouwen.

5.  Toewijzing van (gouvernementele en niet-gouvernementele) verantwoordelijkheden, coördinatiemechanismen en beschikbare middelen voor de tenuitvoerlegging van het actieplan.

6.  Strategie voor de beperking van blootstelling aan radon in woningen, met name in radongevoelige zones.

7.  Strategie, met inbegrip van methoden en instrumenten, om de binnendringing van radon in nieuwe gebouwen te voorkomen, waaronder de vaststelling van bouwmaterialen met aanzienlijke radonemissie.

8.  Planningen van audits en herzieningen van het actieplan.

9.  Communicatiestrategie om het publieke bewustzijn te vergroten en lokale besluitvormers te informeren over de risico's van radon met betrekking tot roken.

10.  Zo nodig, richtsnoeren bij de methoden en instrumenten voor metingen en herstelmaatregelen. Criteria voor de accreditatie van meet- en saneringsdiensten dienen ook te worden overwogen.

11.  Zo nodig, bepaling van financiële steun voor radononderzoeken en voor remediëringsmaatregelen, in het bijzonder voor particuliere woningen met zeer hoge radonconcentraties.

12.  Doelstellingen op lange termijn om het risico op longkanker ten gevolge van blootstelling aan radon (voor rokers en niet-rokers) te verkleinen.

(1) PB C 143 van 22.5.2012, blz. 113.
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 24 oktober 2013.
(3)PB 11 van 20.2.1959, blz. 221.
(4) Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (PB L 159 van 29.6.1996, blz. 1).
(5)Richtlijn 97/43/Euratom van de Raad van 30 juni 1997 betreffende de bescherming van personen tegen de gevaren van ioniserende straling in verband met medische blootstelling en tot intrekking van Richtlijn 84/466/Euratom (PB L 180 van 9.7.1997, blz. 22).
(6)Richtlijn 89/618/Euratom van de Raad van 27 november 1989 betreffende de informatie van de bevolking over de bij stralingsgevaar toepasselijke maatregelen ter bescherming van de gezondheid en over de dan te volgen gedragslijn (PB L 357 van 7.12.1989, blz. 31).
(7)Richtlijn 90/641/Euratom van de Raad van 4 december 1990 inzake de praktische bescherming van externe werknemers die gevaar lopen aan ioniserende straling te worden blootgesteld tijdens hun werk in een gecontroleerde zone (PB L 349 van 13.12.1990, blz. 21).
(8)Richtlijn 2003/122/Euratom van de Raad van 22 december 2003 inzake de controle op hoogactieve ingekapselde radioactieve bronnen en weesbronnen (PB L 346 van 31.12.2003, blz. 57).
(9)The 2007 Recommendations of the International Commission on Radiological Protection.
(10)PB L 80 van 27.3.1990, blz. 26.
(11)IAEA 2004 Safety Standards Series RS-G-1.7 "Application of the Concepts of Exclusion, Exemption and Clearance".
(12)Stralingsbescherming 122: Praktisch gebruik van de concepten van vrijgave en vrijstelling — Deel I, richtsnoeren bij de algemene vrijgaveniveaus voor praktijken.
(13)Stralingsbescherming 89: Aanbevolen radiologische beschermingscriteria voor de recycling van metalen uit de ontmanteling van kerninstallaties, Stralingsbescherming 113: Aanbevolen radiologische beschermingscriteria voor de vrijgave van gebouwen en bouwafval uit de ontmanteling van kerninstallaties, Stralingsbescherming 122: Praktisch gebruik van de concepten van vrijgave en vrijstelling.
(14)Aanbeveling 2004/2/Euratom van de Commissie van 18 december 2003 inzake gestandaardiseerde informatie over de lozing van radioactieve stoffen in de lucht en het water door kerncentrales en opwerkingsfabrieken in normaal bedrijf (PB L 2 van 6.1.2004, blz. 36).
(15)PB L 66 van 13.3.1999, blz. 16.
(16) 1Richtlijn 93/42/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen (PB L 169 van 12.7.1993, blz. 50).
(17) Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB L 193 van 29.6.1989, blz. 1).
(18)PB L 2 van 6.1.2004, blz. 36.
(19)De vastgestelde activiteit is de activiteit van de alfa-emitterende radionuclide.
(20)Kaliumzouten in hoeveelheden van meer dan 1 000 kg zijn vrijgesteld.


Jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid in 2012
PDF 198kWORD 56k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 oktober 2013 over het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (2013/2081(INI))
P7_TA(2013)0453A7-0330/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien het jaarverslag van de Raad aan het Europees Parlement over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (14605/1/2012),

–  gezien artikel 36 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(1), en met name deel II, punt G, paragraaf 43 daarvan,

–  gezien zijn resoluties van 12 september 2012(2), 11 mei 2011(3) en 10 maart 2010(4), over de jaarverslagen over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid voor respectievelijk 2011, 2010 en 2009,

–  gezien zijn standpunt van 8 juli 2010(5) over de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en zijn aanbeveling van 13 juni 2013 aan de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en vicevoorzitter van de Europese Commissie, de Raad en de Commissie over de herziening 2013 van de organisatie en werking van de EDEO(6),

–  gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie over politieke verantwoordingsplicht(7),

–  gezien de verklaring die de hoge vertegenwoordiger op 8 juli 2010 in de plenaire vergadering van het Europees Parlement heeft afgelegd over de inrichting van het centraal bestuur van de EDEO(8),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 24 juli 2013 met de titel "Naar een meer competitieve en efficiënte defensie- en veiligheidssector" (COM(2013)0542),

–  gezien de lopende onderhandelingen tussen het Parlement en de Raad over de nieuwe externe-financieringsinstrumenten van de Unie voor het meerjarig financieel kader 2014-2020,

–  gezien de conclusies van de interparlementaire conferentie voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, gehouden in Vilnius van 4 t/m 6 september 2013,

–  gezien de artikelen 48 en 119, lid 1, van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Begrotingscommissie (A7-0330/2013),

A.  overwegende dat het van essentieel belang is dat het Europees Parlement en de nationale parlementen op hun respectieve niveaus toezicht uitoefenen op het buitenlands beleid van de EU, opdat het extern optreden van de Unie door haar burgers wordt begrepen en gesteund; overwegende dat parlementair toezicht de legitimiteit van dit optreden versterkt;

EEN WERELD IN BEWEGING: HET AFWEGEN VAN DE BELANGEN EN WAARDEN IN EEN NIEUW BUITENLANDS BELEID VAN DE EU

1.  is van mening dat het eerste kwart van de eenentwintigste eeuw wordt gekenmerkt door een periode van aanhoudende structurele verandering waardoor de wereldorde aan het veranderen is; onderstreept dat derhalve een nieuwe aanpak vereist is bij het vormgeven van een nieuwe multipolaire wereldorde die inclusief is en wordt geschraagd door de rechtsstaat en een pluralistisch democratisch model, alsmede de universele waarden, waartoe de mensenrechten behoren; merkt op dat nog vele hindernissen op onze weg liggen, niet in het minst in de samenwerking met de opkomende machten bij de hervorming van het multilaterale stelsel, het zoeken van een nieuw evenwicht in de fragiele regionale machtsverdeling en het aanpakken van de talrijke bedreigingen en uitdagingen die uitgaan van naties, niet-overheidsactoren, wankele staten en instabiele regio's;

2.  onderstreept dat de financiële crisis in de wereld en het toenemende zelfbewustzijn van nieuwe opkomende economieën voor alle partijen aanzienlijke politieke, economische, sociale, culturele en ecologische uitdagingen met zich meebrengen, met inbegrip van interne problemen, en is van oordeel dat om aan deze uitdagingen het hoofd te bieden een gezamenlijk optreden van een verenigde EU en het aangaan van allianties vereist zijn teneinde vrede, veiligheid, sociale vooruitgang, welvaart, culturele diversiteit, democratie, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten te bevorderen en te behouden; benadrukt dat alle beleidsvormen en maatregelen van de EU in overeenstemming moeten zijn met het internationale recht en het Handvest van de Verenigde Naties;

3.  is van mening dat de EU op vastberaden en eensgezinde wijze de belangen van haar burgers in de wereld moet verdedigen en daarbij haar optreden altijd moet baseren op de bevordering van de fundamentele waarden waarop de Unie gegrondvest is (democratie, de rechtsstaat en mensenrechten, sociale rechtvaardigheid en de bestrijding van armoede) en op de eerbiediging van andere landen;

4.  benadrukt dat het buitenlands beleid van de EU op flexibele wijze moet kunnen inspelen op opkomende dreigingen op gebieden als gezondheid, energie, klimaatverandering en toegang tot water, die allen van invloed kunnen zijn op onze politieke prioriteiten en onze economieën, evenals op de internationale ontwikkeling;

5.  benadrukt dat de EU een nieuw en geloofwaardig buitenlands beleid moet ontwikkelen om te kunnen inspelen op de huidige mondiale uitdagingen; is van oordeel dat de EU met het oog op het behoud en de bevordering van haar waarden, imago en belangen en haar positie op het wereldtoneel niet alleen samenhangend en consistent in haar externe optreden moet zijn, maar eerst en vooral haar strategische doeleinden duidelijk moet afbakenen en uitvoeren, en hierbij volledig gebruik moet maken van de door het Verdrag van Lissabon geboden kansen; is van mening dat zowel de EU als geheel als de lidstaten belang hebben bij de ontwikkeling van een gemeenschappelijke visie die de percepties en geschiedenis van de afzonderlijke lidstaten overstijgt; dringt erop aan het instrument van nauwere samenwerking aan te wenden om te zorgen voor meer slagvaardigheid en om een oplossing te vinden voor het oneigenlijke gebruik van het vetorecht binnen de Raad;

6.  verklaart dat wij alleen gezamenlijk en eensgezind de kracht hebben om onze belangen na te streven en onze waarden in deze wereld te verdedigen, en dat de lidstaten derhalve - meer dan in het verleden - blijk moeten geven van hun bereidheid en politieke wil tot collectief, snel en doeltreffend handelen; bevestigt dat de lidstaten zowel in optreden als geest hun contractuele plicht van loyaliteit jegens het GBVB moeten nakomen, zoals verankerd in het Verdrag van Lissabon(9);

7.  onderstreept dat de doeltreffendheid van het externe optreden van de EU tevens afhangt van de volledige steun van haar burgers en van de legitimiteit die het verkrijgt indien het wordt gestoeld op de fundamentele waarden van de EU van democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten, en dringt derhalve aan op nauwe, regelmatige en tijdige raadpleging van het Europees Parlement bij het uitstippelen van duidelijke prioriteiten en doelstellingen voor het buitenlands beleid van de EU;

8.  is van de mening dat de ontwikkeling van de Europese media wenselijk is om solidariteit te bevorderen, de verschillende nationale percepties nader tot elkaar te brengen en de bekendheid van het GBVB te vergroten;

EEN NIEUWE ALOMVATTENDE AANPAK VAN HET BUITENLANDS BELEID VAN DE EU

9.  dringt er bij de lidstaten op aan een constructieve rol te vervullen in het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie door de strategische beleidscoördinatie op het niveau van de Unie te bevorderen, met name door doeltreffende coördinatie tussen hun hoofdsteden en Brussel over de standpunten die zij innemen in multilaterale fora, met name de Verenigde Naties en de NAVO; onderstreept de noodzaak om, in tijden van economische beperkingen, de doeltreffendheid van de Unie als cohesiebevorderende speler op het wereldtoneel te verbeteren; stelt met name vast dat de lidstaten ook een belangrijke rol moeten vervullen bij de ontwikkeling en doeltreffende tenuitvoerlegging van het GVDB, niet alleen door civiele en militaire capaciteit ter beschikking te stellen, maar eveneens door de gemeenschappelijke financiering van GVDB-operaties te waarborgen en de Europese industriële en technologische basis te versterken, en verwacht dat deze rol zal worden versterkt na de discussie over de toekomst van de Europese defensie tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad in december 2013;

10.  is in dit verband van mening dat het uiterst belangrijk is de samenwerking te versterken, de coördinatie te vergroten en synergieën te ontwikkelen met programma's en projecten van EU-lidstaten in derde landen om de doeltreffendheid van het externe optreden van de EU te verbeteren en rekening te houden met de huidige begrotingsbeperkingen;

11.  is verheugd over het initiatief van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter om het concept van een "alomvattende aanpak" te ontwikkelen teneinde het potentieel van het Verdrag van Lissabon ten volle te benutten en ervoor te zorgen dat het GBVB en het GVDB in hun geheel doeltreffend en coherent zijn; doet een beroep op de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter om een debat met het Parlement aan te gaan over de vraag hoe het beste kan worden gewaarborgd dat deze alomvattende aanpak consistent wordt toegepast, en met name dat de prioriteiten van ons buitenlands beleid verder worden uitgewerkt op een wijze die strookt met onze belangen en waarden en dat zij worden geschraagd door de nodige financiële middelen en door doeltreffende en flexibele instrumenten; benadrukt dat militaire structuren en vermogens, met inbegrip van een permanente planningsstructuur en een militair operationeel hoofdkwartier, een integraal deel uitmaken van een dergelijke aanpak, en is van mening dat de versterking van de coördinatie tussen hoofden van missies, speciale vertegenwoordigers van de EU en hoofden van delegaties eveneens zal bijdragen aan de uitvoering van consistente en samenhangende maatregelen in het kader van het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU in de betrokken gebieden; verzoekt de lidstaten de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter te ondersteunen om de alomvattende aanpak ten volle te kunnen benutten;

12.  betreurt het feit dat de EU nog steeds geen duidelijke strategie voor haar betrekkingen met de rest van de wereld heeft uitgewerkt en dat haar activiteiten meer worden ingegeven door reactie dan door actie; dringt derhalve aan op een fundamenteel strategisch debat waaraan de Raad, de Commissie en het Parlement moeten deelnemen; vraagt, als een bijdrage aan dit debat, de Europese Raad het initiatief "Towards a European Global Strategy" verder uit te werken;

13.  wijst er derhalve op dat een alomvattend begrip van het GBVB alle domeinen van het buitenlands beleid bestrijkt, met inbegrip van het geleidelijk formuleren van het GVDB, hetgeen kan leiden tot een gemeenschappelijke defensie, waarbij de nadruk wordt gelegd op het streven naar samenhang en consistentie, en tegelijkertijd de specifieke eigenschappen van elk onderdeel van het externe optreden worden geëerbiedigd; is van oordeel dat, onder leiding van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter, moet worden gezorgd voor een betere coördinatie tussen het interne beleid van de EU en de beleidskeuzes van de lidstaten op sleutelgebieden, zoals connectiviteit, handel, vervoer, energie, milieu en communicatie, die een duidelijke transnationale weerslag hebben, in het bijzonder ten aanzien van de diversifiëring en de continuïteit van de energievoorziening van de EU;

14.  doet een beroep op de Raad en de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter om gehoor te geven aan de aanbeveling van het Parlement over de herziening 2013 van de organisatie en werking van de EDEO teneinde te zorgen voor de verdere ontwikkeling van een passende en genderevenwichtige structuur binnen de EDEO (met deelneming van de betrokken Commissiediensten) waarvan geografische en thematische vakkennis deel uitmaakt, en een alomvattende aanpak voor het plannen, formuleren en uitvoeren van beleid te stimuleren;

ZORGEN VOOR LEIDERSCHAP EN SAMENHANG IN HET BUITENLANDS BELEID VAN DE EU

15.  onderstreept de rol van politiek leiderschap die de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter geacht wordt te vervullen bij het waarborgen van de eenheid, consistentie en doeltreffendheid van het optreden van de Unie; stelt vast dat de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter bij haar herziening van de EDEO gebieden heeft afgebakend waarop haar rol moet worden versterkt en bij het initiëren, uitvoeren en waarborgen van de naleving van GBVB-besluiten doeltreffender moet worden gemaakt, en dat zij aanbevelingen heeft gedaan voor een nauwe samenwerking met de Commissie in het kader waarvan haar positie als vicevoorzitter van de Commissie ten volle kan worden benut; benadrukt, met het oog op de hoorzittingen van de nieuwe Commissie in 2014, dat het Europees Parlement deze tendens moet ondersteunen door de rol van de vicevoorzitter in de buitenlandse betrekkingen te versterken en zo de samenwerking tussen de EDEO en de Commissie te verbeteren;

16.  betuigt nogmaals zijn steun aan het leiderschap van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter, onder moeilijke omstandigheden, bij de onderhandelingen met Iran, en feliciteert haar met haar succes bij het nader tot elkaar brengen van de partijen in de door de EU gefaciliteerde dialoog tussen Kosovo en Servië; is van oordeel dat deze voorbeelden van leiderschap en prioriteitstelling eveneens moeten worden toegepast in de betrekkingen met (potentiële) kandidaat-lidstaten van de EU en met haar buurlanden, en als in reactie op een reeks strategische uitdagingen, die zich uitstrekken van Centraal‑Azië tot het Midden-Oosten en van de Hoorn van Afrika tot en met de Sahel; toont zich bereid om dit proces te ondersteunen;

17.  dringt aan op een herziening van de infrastructuurverdeling en bemanning van EU-delegaties om ervoor te zorgen dat de doeltreffendheid, zichtbaarheid en vertegenwoordiging in derde landen van de Unie getuigen van onze politieke ambities en verwachte prioriteiten; dringt erop aan dat een dergelijke herziening met de bevoegde commissie van het Parlement wordt besproken, vooral wanneer het resultaat tot een herverdeling van de middelen of een besluit over het openen of sluiten van delegaties in derde landen leidt; verzoekt met name opnieuw om de opening van een EU-delegatie in Iran;

DE MIDDELEN AFSTEMMEN OP DE DOELSTELLINGEN

18.  heeft, in het licht van de uitdagingen en vereisten ten aanzien van het engagement van de EU in de wereld, vragen over de beweegreden van de Raad om op het meerjarig financieel kader te bezuinigen, hetgeen het vermogen van de Unie om vrede, veiligheid en duurzame economische ontwikkeling te bevorderen vermindert, alsmede haar geloofwaardigheid in verband met deze inspanningen; waarschuwt dat, indien dergelijke bezuinigingen op ongecoördineerde wijze worden doorgevoerd, het risico bestaat dat zij de doeltreffende verwezenlijking van onze belangen en waarden, alsmede ons collectief vermogen om vrede, democratie, menselijke veiligheid en welvaart in onze buurlanden en verder weg te bevorderen, zullen ondergraven;

19.  erkent tegelijkertijd dat strategische keuzes moeten worden gemaakt en prioriteiten moeten worden gesteld om ervoor te zorgen dat de middelen van de Unie op een gerichte en doeltreffende wijze worden aangewend; verzoekt in dit verband de lidstaten te waarborgen dat hun nationaal beleid strookt met en wordt gecoördineerd met de strategische doelstellingen en verbintenissen van de Unie;

20.  wijst erop dat het belangrijk is dat de nieuwe financieringsinstrumenten voor buitenlandse betrekkingen die momenteel door het Parlement en de Raad worden behandeld, volledig worden gefinancierd, worden afgestemd op het behartigen van de strategische belangen van de Unie en kunnen worden aangepast aan veranderende politieke omstandigheden;

21.  benadrukt dat de herziening van het interinstitutioneel akkoord betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer uit 2006 een verdere stap moet zijn op weg naar grotere transparantie inzake het GBVB; is van oordeel dat democratisch toezicht afzonderlijke begrotingslijnen vergt voor elke GVDB-missie of -operatie, met inbegrip van de werkzaamheden van de speciale vertegenwoordigers van de EU, die gepaard moeten gaan met gestroomlijnde maar transparante procedures voor de interne overdracht van middelen, indien de omstandigheden zulks vereisen;

EVALUATIE VAN DE VERRICHTINGEN VAN DE HOGE VERTEGENWOORDIGER/VICEVOORZITTER EN VAN DE RAAD IN 2011

22.  is ingenomen met de stappen die de Raad, met steun van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter, in het jaarverslag 2011 heeft genomen om het buitenlands beleid van de Unie in een op de toekomst gericht, strategisch beleidsdocument uit te stippelen;

23.  neemt nota van het streven om de tekortkomingen aan te pakken die in de meest recente resolutie van het Parlement over dit onderwerp werden opgesomd, vooral door nieuwe GVDB-missies en -operaties te ontwikkelen in het kader van de alomvattende aanpak van de Unie ten aanzien van een land of regio;

24.  is echter van oordeel dat het jaarverslag van de Raad op belangrijke punten achterblijft bij de doelstellingen van het Verdrag van Lissabon en dringt derhalve erop aan dat in de toekomst het volgende gebeurt:

   het vaststellen van duidelijke prioriteiten en strategische richtsnoeren voor het GBVB als een essentieel onderdeel van het proces waarin onze diplomatieke, economische, financiële, ontwikkelings- en - waar nodig- crisisbeheersingsmiddelen doeltreffender worden ingezet ter verwezenlijking van het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie;
   het afbakenen van een kader voor het evalueren van de huidige strategische partners en het opbouwen van nieuwe partnerschappen, ook met internationale en regionale organisaties;
   het uitwerken van een stappenplan voor het boeken van vooruitgang ten aanzien van belangrijke vernieuwingen van het Verdrag van Lissabon, met name door (1) de toewijzing in de praktijk van bijzonder taken en missies aan een kerngroep lidstaten, (2) de invoering van permanente gestructureerde samenwerking op defensiegebied door lidstaten die hiertoe in staat en hiertoe bereid zijn, en (3) de versterking van de rol van en een verhoging van de middelen voor het Europees Defensieagentschap;
   het aanpakken van acute problemen in het GVDB-besluitvormingsproces, onder andere met betrekking tot financieringsprocedures en de financiering van operaties, die resulteren in onbegrijpelijke vertragingen tussen het moment waarop politieke besluiten om een missie te starten worden genomen en de daadwerkelijke uitvoering van die missie op het terrein, waarvan Libië en Mali de meest recente voorbeelden zijn in een lange reeks, onder andere door een herbeoordeling van het doel en de capaciteit van EU-battlegroups, hetgeen moet leiden tot een verbetering van het algemene kader voor de stroomlijning van het GVDB-besluitvormingsproces;

25.  verzoekt de Raad om de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter te vragen in het volgende jaarverslag haar doelstellingen voor het buitenlands beleid voor de jaren 2014 en 2015 uiteen te zetten, samen met het tijdschema en de nodige middelen voor de verwezenlijking ervan; onderstreept dat bij deze doelstellingen het accent moet liggen op de strategische doeleinden van de EU, te beginnen bij het trans-Atlantisch partnerschap, de economische en politieke ontwikkeling van haar oostelijke en zuidelijke buurlanden en het vredesproces in het Midden-Oosten;

26.   verzoekt de Raad en de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter om bij het opstellen van toekomstige jaarverslagen over het GBVB in een beginstadium contact op te nemen met de Commissie buitenlandse zaken om de doelstellingen van het buitenlands beleid voor de komende jaren te bespreken en de Europese burgers een duidelijke boodschap te brengen over de evolutie, prioriteiten en voortgang van het buitenlands beleid van de Unie, waarbij de rol van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter als leider van het buitenlandse beleid van de EU opnieuw wordt beoordeeld en aangetoond;

27.  is ingenomen met het initiatief om in december 2013 een Europese top te houden over de toekomst van de Europese defensie als een gelegenheid om de strategische doelstellingen en veiligheidsbelangen van de EU onder de loep te nemen, concepten die in een witboek over de Europese defensie verder moeten worden uitgewerkt; wenst dat deze bijeenkomst leidt tot een duidelijk stappenplan met termijnen voor de verwezenlijking van de belangrijkste doelen, waaronder in eerste instantie de tijdige herziening van de Europese veiligheidsstrategie en de opstelling van een witboek met een gemeenschappelijk model voor de parallelle opstelling van nationale overzichten van de veiligheids- en defensiesituatie; benadrukt de noodzaak van nauwere samenwerking voor militaire veiligheid en kostenbesparingen;

STRATEGISCHE PRIORITEITEN: CONCENTRISCHE CIRKELS VAN VREDE, VEILIGHEID EN SOCIALE EN ECONOMISCHE ONTWIKKELING

28.  is verheugd over de ontwikkeling van "strategische partnerschappen" die een concrete vorm geven aan de betrekkingen van de EU met zowel gevestigde als opkomende machten; merkt echter op dat dit concept duidelijke en samenhangende criteria vereist in verband met de plaats ervan in de structuur van het buitenlands beleid van de EU; dringt erop aan dat toekomstige besluiten over strategische partners worden uitgewerkt in het licht van de prioriteiten van de Unie inzake het buitenlands beleid en wenst dat het Parlement regelmatig op de hoogte wordt gehouden voordat er besluiten over toekomstige partnerschappen worden genomen, in het bijzonder wanneer zulke partnerschappen financiële steun krijgen uit de EU-begroting of tot nauwere contractuele betrekkingen met de EU leiden;

Verenigde Staten van Amerika

29.  benadrukt dat het partnerschap met de VS gebaseerd is op nauwe politieke, culturele, economische en historische banden en op gedeelde waarden zoals vrijheid, democratie, mensenrechten en de suprematie van het recht; is er ten stelligste van overtuigd dat de VS de belangrijkste strategische partner van de EU zijn, ondanks de afwijkende standpunten in belangrijke kwesties; dringt er derhalve op aan dat de EU een duidelijke prioriteit verleent aan het verdiepen van de trans-Atlantische betrekkingen op alle niveaus en aan het verruimen ervan tot andere trans-Atlantische partners, met wederzijds voordeel en wederzijdse betrekkingen als doel;

30.  is van mening dat de EU en de VS nauw moeten samenwerken bij het zoeken naar vreedzame oplossingen van de conflicten en crises die het gevolg zijn van het atoomprogramma van Iran en het overgangsproces in de landen van de Arabische lente en het Midden-Oosten; is verheugd over de inzet van president Obama voor een tweestatenoplossing voor het Israëlisch-Palestijnse conflict; roept de EU na een parlementair debat ertoe op de diplomatieke inspanningen te verhogen als onderdeel van een overeengekomen alomvattende politieke strategie voor stabiliteit op de lange termijn en veiligheid in de gehele regio;

31.  is verheugd over de aangekondigde lancering van onderhandelingen over het trans-Atlantisch handels- en investeringspartnerschap, dat de Europese en Amerikaanse economieën een enorme stimulans zou kunnen geven, de voortgang bij andere internationale akkoorden zou kunnen bevorderen en een model zou kunnen vormen voor andere regionale en mondiale spelers; herinnert aan de noodzaak van het opzetten van een trans-Atlantische Politieke Raad; is van mening dat in de tussentijd de praktijk om jaarlijkse een EU‑VS‑topconferentie te houden de kans biedt om gezamenlijke doelstellingen af te bakenen, strategieën te coördineren inzake de dreigingen en uitdagingen van mondiale omvang, een gezamenlijke benadering ten aanzien van de opkomende machten te ontwikkelen, multilateralisme te waarborgen en beste praktijken uit te wisselen; herinnert eraan dat de jaarlijkse EU-VS-top dit jaar niet is gehouden; wijst er verder op dat de voltooiing van het trans-Atlantisch handels- en investeringspartnerschap en de afsluiting van de lopende onderhandelingen tussen de EU en Canada vooruitzichten zouden bieden op een grote economische ruimte die Noord-Amerika, de EU en vele landen in Latijns-Amerika zou omvatten en economische groei en banen zou opleveren; stelt voor andere politieke mogelijkheden te zoeken voor transatlantische driehoekssamenwerking;

32.  is van oordeel dat de VS, met het oog op het opbouwen van vertrouwen, de redelijke wetgeving inzake gegevensbescherming moeten naleven en hun tegen de EU en haar burgers gerichte activiteiten inzake gegevensverzameling moeten wijzigen, en verzoekt om de snelle sluiting van de het "parapluakkoord" tussen de EU en de VS betreffende gegevensbescherming, die zou voorzien in informatie en beroepsmogelijkheden voor EU-burgers; benadrukt dat de recente onthullingen in heel Europa bezorgdheid hebben doen ontstaan die de betrekkingen tussen de EU en de VS zou kunnen schaden; herinnert eraan dat zowel de EU als haar partners de voorschriften inzake gegevensbescherming moeten naleven, en meent dat gemeenschappelijke normen voor de uitwisseling van gerubriceerde gegevens die de vrijheid van de burgers van zowel de VS als de EU beschermen, noodzakelijk zijn;

Rusland

33.  betuigt nogmaals zijn steun aan het beleid van kritische betrokkenheid dat de Unie ten opzichte van Rusland voert; is van mening dat Rusland een belangrijk strategisch buurland is, maar is van mening dat voor de ontwikkeling van een daadwerkelijk partnerschap de grondwaarden van democratie, mensenrechten en de suprematie van het recht moeten worden geëerbiedigd; is verheugd over de samenwerking met Rusland ten aanzien van belangrijke internationale kwesties, in het bijzonder met betrekking tot het Midden-Oosten, Iran, Afghanistan en Syrië;

34.  betreurt niettemin het feit dat Rusland in de Veiligheidsraad van zijn vetorecht gebruikt maakt om de inspanningen van de internationale gemeenschap te ondermijnen om effectief en snel te kunnen reageren op humanitaire crises, zoals de tragedie en het toenemende geweld in Syrië; verzoekt de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter dan ook om de invloed en de diplomatieke inspanningen van de EU in te zetten voor de voorzetting van de dialoog met Rusland over deze vraagstukken; is verheugd over de bemiddeling van Rusland in verband met de voorraad chemische wapens van Syrië, in combinatie met het voorstel van de Russische minister van Buitenlandse Zaken Sergei Lavrov voor een oproep aan Syrië om zijn zeggenschap over het arsenaal aan chemische wapens op te geven, en het aanbod van Rusland om mee te werken aan een dergelijke operatie; betreurt dat Rusland niet in een eerder stadium heeft bemiddeld, waarmee het verlies van duizenden levens voorkomen had kunnen worden;

35.  blijft bezorgd over de geringe gehechtheid van Rusland aan de rechtsstaat, de pluralistische democratie en de mensenrechten, zoals blijkt uit recente wetgeving die het werk van maatschappelijke organisaties belemmert en op minderheden is gericht, met inbegrip van LGBT-gemeenschappen en de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vergadering en de vrijheid van vereniging beperkt; benadrukt dat de versterking van de rechtsstaat op alle terreinen van het Russische openbare leven, met inbegrip van de economie, een constructief antwoord zou zijn op de onvrede onder veel Russische burgers en van essentieel belang is om een oprecht, constructief partnerschap tussen de EU en Rusland op te bouwen; benadrukt dat een vastberaden optreden in de strijd tegen corruptie belangrijk is om het vertrouwen in de economische betrekkingen tussen de EU en Rusland te versterken en dat de voortgang van de onderhandelingen over de versoepeling van de afgifte van visa - waarvoor de voorbereidingen positief zijn verlopen - afhankelijk moet worden gemaakt van de geboekte vooruitgang op gebieden als selectieve rechtspraak en vrije, eerlijke en competitieve verkiezingen;

36.  onderstreept dat de EU bereid is een bijdrage te leveren aan het Partnerschap voor modernisering en aan elke opvolger van de huidige partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst, onder voorwaarde dat Rusland vooruitgang boekt op gebieden als de mensenrechten, de rechtsstaat en de pluralistische democratie (waaronder vrije, eerlijke en competitieve verkiezingen); benadrukt eveneens dat de EU zich blijft inzetten voor de opbouw van wederzijds vertrouwen en de ontwikkeling van de politieke dialoog met Rusland, onder andere in vraagstukken die de hele wereld aangaan zoals de bestrijding van terrorisme, non-proliferatie, georganiseerde misdaad en klimaatverandering;

37.  laakt het feit dat Rusland, in weerwil van de internationale normen (bijv. de Akkoorden van Helsinki), energie en handelsbeleid als instrumenten gebruikt om druk uit te oefenen op Europese buurlanden om hen te dwingen om zich aan te sluiten bij de douane-unie onder leiding van Rusland in plaats van associatieovereenkomsten met de EU te sluiten, waardoor Rusland hun soevereine besluitvorming belemmert; is er bovendien van overtuigd dat de geleidelijke integratie van partnerlanden met de EU hun streven naar goede nabuurschapsbetrekkingen met Rusland niet in de weg hoeft te staan; verzoekt Rusland met klem een constructief standpunt in te nemen ten aanzien van vastgelopen conflicten; betreurt dat de EU niet sterker betrokken is geweest bij de oplossing van deze conflicten; waarschuwt Rusland dat het gebruik van onopgeloste conflicten voor politieke doeleinden tot nieuwe vijandigheden kan leiden en de gehele regio kan destabiliseren;

China

38.  moedigt de EU aan om haar brede strategische partnerschap met China verder uit te bouwen en daarbij de algemene belangen van beiden partijen, gezamenlijke projecten op basis van geostrategische normen en wederzijds respect te bevorderen; verzoekt de EU en haar lidstaten om in contacten met de Chinese regering met één stem te spreken; is ingenomen met de bijna 60 lopende sectoriële dialogen en de voorgestelde onderhandelingen over een investeringsverdrag, maar dringt aan op de verdere ontwikkeling van sectoriële dialogen en de snelle afsluiting van lopende handelsonderzoeken; herhaalt dat de mensenrechtendialoog tussen de EU en China moet worden versterkt, onder andere deelname van het maatschappelijk middenveld en samenwerking met de VN;

39.  onderstreept dat de samenwerking tussen de EU en China op het multilaterale toneel van cruciaal belang is om stabiliteit te bevorderen en mondiale uitdagingen het hoofd te kunnen bieden, onder andere op economisch en financieel gebied, waaronder de strijd tegen belastingontduiking, belastingontwijking en belastingparadijzen; benadrukt dat samenwerking eveneens noodzakelijk is op het gebied van klimaatverandering, milieuvraagstukken, het gebruik van de beperkte natuurlijke rijkdommen van onze planeet en ontwikkelingssamenwerking, om vrede te behouden, ervoor te zorgen dat het internationale recht wordt geëerbiedigd in conflicten zoals dat in Syrië, en om het hoofd te kunnen bieden aan de uitdagingen ten aanzien van non-proliferatie in Iran en Noord-Korea;

40.  uit zijn bezorgdheid over de voortdurende schending door China van de mensenrechten en de culturele en religieuze rechten van minderheden, namelijk in Tibet;

Japan

41.  benadrukt de noodzaak van het consolideren van de betrekkingen tussen de Unie en Japan als strategische partner en belangrijke internationale speler die de democratische waarden van de EU deelt en een natuurlijke partner is voor samenwerking in multilaterale fora; ziet uit naar de onderhandelingen over een omvattende kaderovereenkomst en een vrijhandelsovereenkomst;

Zuid-Korea

42.  verzoekt de EU haar politieke samenwerking te verdiepen met Zuid-Korea, een belangrijke democratie in Azië die kort geleden zijn handelsbetrekkingen met de EU heeft aangehaald door middel van een verstrekkende vrijhandelsovereenkomst;

India

43.  dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan de betrekkingen met India aan te halen, uitgaande van de bevordering van de democratie, sociale integratie, rechtsstatelijkheid en mensenrechten, en spoort beide partijen aan om alles in het werk te stellen voor de afsluiting van de onderhandelingen over een veelomvattende vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en India, die de handel en de economische groei in Europa en India zal stimuleren;

Turkije

44.  onderstreept het strategische belang van de dialoog en de samenwerking tussen de EU en Turkije over stabiliteit, democratie en veiligheid, vooral met betrekking tot het Midden-Oosten in ruimere zin; merkt op dat Turkije niet alleen een bondgenoot van de NAVO is, maar ook een kandidaat om lid te worden van de EU indien en wanneer aan de toetredingscriteria kan worden voldaan en het besluit over volledig lidmaatschap op democratische wijze wordt goedgekeurd; verzoekt om het openen van cruciale hoofdstukken, in het bijzonder om de noodzakelijke politieke hervormingen in gang te zetten; stelt vast dat Turkije ten stelligste en herhaaldelijk het geweld van het Syrische bewind tegen burgers heeft veroordeeld en essentiële humanitaire bijstand verleent aan Syriërs die de grens overschrijden om het geweld te ontvluchten; verzoekt om verdere samenwerking tussen de lidstaten en Turkije, naast maatregelen van de Unie, op het gebied van de toenemende vluchtelingenstroom aan de buitengrenzen van de EU; onderstreept dat het toenemende internationale prestige van Turkije tevens gebaseerd moet zijn op zijn inzet in het land zelf ter bevordering van de grondrechten, een seculiere staat, een pluralistische democratie en de rechtsstaat, en dat de meest wezenlijke hervormingen nog moeten worden verwezenlijkt; wijst op de democratische dynamiek die uitgaat van de eisen van het Turkse maatschappelijk middenveld en herhaalt zijn bezorgdheid over de gewelddadige, repressieve en vaak ondoeltreffende reactie hierop van de autoriteiten; verzoekt om de steun van Turkije in de strijd tegen fundamentalistische, ondemocratische bewegingen in de regio;

Zuid-Afrika

45.  herhaalt het belang van het strategisch partnerschap van de EU met Zuid-Afrika; betoogt dat Zuid-Afrika, gezien de afgesloten succesvolle en vreedzame overgang naar democratie en de rol van het land als regionale mogendheid, een belangrijke kracht kan zijn voor het bevorderen van democratie en goed bestuur, het stimuleren van regionale economische integratie en het ondersteunen van nationale verzoening in geheel Afrika, alsook een belangrijke partner voor de EU bij deze inspanningen; benadrukt het belang van nauwe samenwerking tussen de EU en Zuid-Afrika inzake klimaatverandering, duurzame ontwikkeling en de hervorming van internationale instellingen;

Een zich uitbreidende EU

46.  onderstreept dat het EU-lidmaatschap vrede, welvaart, democratische ontwikkeling, stabiliteit en veiligheid brengt in een snel veranderende wereld en dat dit lidmaatschap perspectief blijft bieden op sociaal-economische ontwikkeling; is van mening dat uitbreiding een belangrijk instrument van het buitenlands beleid van de EU blijft dat de EU op de lange termijn strategisch belang bij uitbreiding heeft, een belang dat niet noodzakelijkerwijze kan worden afgemeten aan kortetermijnvoordelen wijst er echter op dat bij het uitbreidingsbeleid rekening moet worden gehouden met de integratiecapaciteit van de EU en met de oprechte bereidheid van de westelijke Balkanlanden en Turkije om hun verantwoordelijkheden te nemen en de onopgeloste vraagstukken aan te pakken; is verheugd over de overeenkomst over telecommunicatie en energie die Servië en Kosovo hebben gesloten tijdens de 16e onderhandelingsronde door tussenkomst van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter, en verzoekt om verdere inspanningen om alle resterende hindernissen weg te nemen;

Het nabuurschap van de EU

47.  benadrukt dat de EU meer inspanningen moet doen, hogere prioriteiten moet stellen en zich sterker moet inzetten op het gebied van het Europees Nabuurschapsbeleid (ENB) nu dit beleid hapert en op de proef wordt gesteld door de ontwikkelingen in vele landen; is derhalve van oordeel dat de EU om redenen van solidariteit en in het licht van haar eigen belang bij een vreedzame en vrije ontwikkeling, haar instrumenten onder andere ten stelligste moet richten op het versterken van de multilaterale benadering in de regio, en sterke verbanden moet leggen tussen haar beleid, haar financiële instrumenten en financiering om haar belangrijkste beleidsdoelen te halen, met name op het gebied van de mensenrechten, democratie, de rechtsstaat en economische hervormingen; merkt op dat het Europees perspectief een uiterst belangrijke prikkel blijft, in het bijzonder voor Europese nabuurschaplanden, voor het doorvoeren van verstrekkende hervormingen;

48.  benadrukt dat de modernisering van alle Europese nabuurschaplanden afhangt van de geleidelijke ontwikkeling van de liberale democratie, waarin democratisch gekozen leiders democratisch bestuur uitoefenen in overeenstemming met constitutionele beginselen en daarbij de oppositie, afwijkende meningen en non-conformisme eerbiedigen;

49.  verzoekt om de beginselen die aan de basis liggen van de nieuwe ENB-benadering, zoals uiteengezet in de desbetreffende gezamenlijke mededelingen(10) van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter en de Commissie – met name het beginsel "meer-voor-meer", het differentiatiebeginsel en de wederzijdse verantwoordingsplicht en het "partnerschap met de maatschappij" – volledig toe te passen en om de steun van de Unie volledig af te stemmen op deze nieuwe benadering;

50.  benadrukt dat de Commissie, om sociale spanningen en sociaaleconomische onevenwichtigheden in de vergrote Unie na toetreding te vermijden, een pretoetredingsbeleid moet bevorderen dat gericht is op bestrijding van structurele sociale ongelijkheden en op verkleining van de culturele segregatie in de toetredende landen voorafgaand aan hun toetreding; benadrukt dat de prioriteit moet uitgaan naar de nationale integratie van sociale en culturele minderheden, waarmee hun massale verplaatsing naar andere lidstaten na toetreding wordt voorkomen;

Landen van het Oostelijk Nabuurschap

51.  herinnert eraan dat het Oostelijk Nabuurschap van strategisch belang is en benadrukt het Europees perspectief van de betrokken landen, dat een uiterst belangrijke prikkel blijft voor deze landen voor het doorvoeren van hervormingen; benadrukt dat de EU op dit gebied een sterk gewicht in de schaal kan leggen en haar macht om veranderingen af te dwingen moet doen gelden; is van mening dat de inspanningen dringend moeten worden opgevoerd en de politieke inzet moet worden versterkt ter verwezenlijking van de doelstellingen van het Oostelijk Partnerschap, waaronder de totstandbrenging van een sterker verband tussen het GBVB en het ENB; is ingenomen met de vorderingen en verzoekt alle partijen om de noodzakelijke inspanningen voor de ondertekening of de parafering van associatieovereenkomsten, diepe en brede vrijhandelsovereenkomsten en overeenkomsten over de versoepeling van de visumregeling van de EU nadat aan alle voorwaarden is voldaan, en doet een beroep op onze oostelijke partners om aan de voorwaarden te voldoen voor een succesvolle topconferentie in november 2013 in Vilnius; benadrukt dat de top een belangrijke bijdrage moet leveren aan het nader tot elkaar brengen van de samenlevingen van de lidstaten en van de landen van het Oostelijk Nabuurschap;

52.  vindt het niettemin betreurenswaardig dat de algemene situatie inzake democratische normen en eerbiediging van de mensenrechten in vele landen van het Oostelijk Partnerschap nauwelijks verbeterd of zelfs verslechterd is; verzoekt de EU om een actievere en constantere rol te spelen bij het zoeken naar politieke oplossingen voor de bevroren conflicten in de landen van het Oostelijk Nabuurschap, in het bijzonder om de impasse over Abchazië en Zuid-Ossetië en over het conflict in Nagorno-Karabach te doorbreken en zich volledig in te zetten voor een vredesakkoord; roept op tot verdere vooruitgang in de kwestie Trans-Dnjestrië; benadrukt verder dat de het Oostelijk Partnerschap slechts volledig kan worden ontwikkeld nadat de bevroren conflicten op vreedzame wijze zijn opgelost, hetgeen een prioriteit moet vormen; verzoekt de EU de instrumenten waarover zij beschikt ten volle te benutten om bemiddelend te kunnen optreden en ervoor te zorgen dat de mensenrechten volledig worden geëerbiedigd; herhaalt zijn standpunt dat de ontwikkeling van de betrekkingen moet afhangen van een substantiële verbintenis ten aanzien van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat;

53.  herinnert eraan dat de door de EU gestimuleerde democratische hervormingen in het belang van de partnerlanden zelf zijn en kunnen bijdragen tot hun economische en sociale ontwikkeling; wijst erop dat sterke democratische instellingen en nauwere banden met de EU via associatieovereenkomsten, diepe en brede vrijhandelsovereenkomsten en maatregelen om de afgifte van visa te versoepelen zullen bijdragen tot de versterking van de soevereiniteit van deze landen ten opzichte van de invloed van hun machtige buren; is zeer verontrust over de toenemende druk op een aantal partnerlanden, zoals Moldavië, Oekraïne en Armenië, met uiteindelijk doel hun vooruitgang in de richting van verdere toenadering tot de EU af te remmen; roept de EU op deze vraagstukken op een politiek coherente wijze aan te pakken; wijst nogmaals op de bereidheid van de EU om een betrouwbare en sterke partner voor deze landen te zijn op basis van gedeelde gezamenlijke waarden en solidariteit, en om met al deze landen de voordelen van de verworvenheden van de EU te delen overeenkomstig een Economische Ruimte Plus-regeling;

54.  onderstreept dat, hoewel de overeenkomst tussen de EU en Oekraïne in de steigers staat, deze slechts kan worden ondertekend en geratificeerd als Oekraïne voldoet aan de nodige vereisten zoals uiteengezet in de conclusies van de Raad over Oekraïne van 10 december 2012; doet nogmaals een beroep op het parlement en de regering van Oekraïne om de kwestie van de selectieve rechtspraak aan te pakken, namelijk door de vrijlating van Julia Timosjenko, en de hervormingen die zijn opgenomen in de gezamenlijk overeengekomen associatieagenda uit te voeren, met inbegrip van de hervormingen van het rechtswezen (bijv. het Bureau van de openbare aanklager) en de herziening van kieswet; verzoekt Oekraïne om zijn wetboek van strafrecht te wijzigen door strafrechtelijke sancties voor duidelijk politieke handelingen door overheidsambtenaren in een officiële hoedanigheid af te schaffen;

55.  ondersteunt de associatieovereenkomst tussen de EU en Georgië, maar meent dat de Georgische autoriteiten nog aanzienlijke vooruitgang moeten maken op het gebied van de rechtspraak; wenst in het bijzonder dat alle politieke gevangen, waaronder oud-premier Vano Merabishvili, worden vrijgelaten en dat aan de Europese normen wordt voldaan tijdens de komende presidentsverkiezingen;

Het Zuidelijk Nabuurschap en het Midden-Oosten

56.  benadrukt dat de EU al reeds lange tijd betrekkingen onderhoudt met de Europese landen van het Zuidelijk Nabuurschap; verzoekt om de beginselen die aan de basis liggen van de nieuwe ENB-benadering, zoals uiteengezet in de bovengenoemde gezamenlijke mededelingen - met name de beginselen van "meer-voor-meer", differentiatie en wederzijdse verantwoordingsplicht, alsmede het "partnerschap met de samenleving" - volledig toe te passen en om de steun van de Unie volledig af te stemmen op deze nieuwe benadering;

57.  herinnert aan zijn steun voor het gebruik door de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter van nieuwe concepten, zoals een task force voor het zuidelijke Middellandse Zeegebied, als een manier om het effect van de financiering door de EU en haar partners ten behoeve van de burgers van deze landen zo groot mogelijk te maken; verwacht tastbare resultaten van dergelijke innovatieve benaderingen in de vorm van betere coördinatie tussen de bijdragen van de EU en van de lidstaten, steun voor capaciteitsopbouw in begunstigde landen en verantwoordingsplicht van hun overheidsorganen;

58.  is hevig verontrust over de situatie in Egypte en het buitensporige geweld van de zijde van alle partijen, met inbegrip van de nationale ordestrijdkrachten en de oppositiebewegingen; onderstreept dat de EU de democratie en de mensenrechten moet ondersteunen en is ingenomen met het besluit van de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU van 21 augustus 2013 om alle uitvoervergunningen op te schorten voor uitrusting die voor interne onderdrukking kan worden gebruikt; verzoekt alle politieke spelers in Egypte hun geschillen middels een vreedzame dialoog op te lossen en dringt aan op een inclusief politiek akkoord en de onverwijlde overdracht van de macht aan democratisch gekozen leiders; spoort de EU en in het bijzonder de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter aan om gebruik te maken van de unieke positie van de EU en haar netwerk van belangrijke spelers, en haar bemiddelingsinspanningen voort te zetten voor een politieke oplossing voor de basisvoorwaarden van een democratische overgang;

59.  betreurt dat de EU haar gemeenschappelijke beleid van een wapenembargo voor Syrië heeft opgegeven, waardoor een gemeenschappelijke aanpak wordt belemmerd; veroordeelt het tragische en aanhoudende bloedvergieten in Syrië, dat reeds een verschrikkelijke en destabiliserende humanitaire weerslag heeft gehad, ook in de buurlanden, in het bijzonder Jordanië, Libanon, Irak en Turkije; verzoekt de lidstaten om solidariteit te tonen en bijstand te verlenen aan vluchtelingen uit Syrië en aan binnen het land verplaatste personen; spreekt zijn scherpe veroordeling uit over de massamoord op burgers en benadrukt dat het gebruik van chemische wapens door de Syrische regering een grote schending van de internationale normen vormt die kan ertoe leiden dat al diegenen die hiervoor verantwoordelijk zijn voor het Internationaal Strafhof worden gebracht; is verheugd over de internationale respons hierop en roept op tot de snelle uitvoering, onder internationaal toezicht, van het plan om al dergelijke chemische wapens te vernietigen; benadrukt dat de ernst van de situatie in Syrië een zeer coherent en solidair optreden van de EU-lidstaten vereist, in samenwerking met de NAVO en regionale spelers, in het bijzonder Rusland, Iran, Israël en Turkije; verzoekt de EU om haar actieve steun te geven aan de inspanningen om de Genève II-conferentie bijeen te roepen om een voor Syrië aanvaardbare politieke oplossing te bevorderen en de dodelijke spiraal van geweld te doorbreken;

60.  herhaalt dat de EU een actievere rol moet gaan spelen in het conflict in de westelijke Sahara, dat momenteel een onoverkoombare hindernis vormt voor de volledige ontwikkeling van goede nabuurschapsbetrekkingen in de Maghreb;

61.  steunt nog altijd de tweeledige aanpak van de EU, de VS, Rusland en China in hun streven naar nucleaire non-proliferatie; verzoekt de president van Iran om uitvoering te geven aan zijn onlangs gedane positieve uitspraken door volledig samen te werken met de internationale gemeenschap om de bezorgdheid weg te nemen ten aanzien van het uitsluitend vreedzame karakter van het Iranese atoomprogramma; verzoekt de EU 3-plus-3 zowel bijkomende maatregelen als prikkels te overwegen afhankelijk van de eventuele concrete vooruitgang van Iran bij het nemen van controleerbare maatregelen om de bezorgdheid van de internationale gemeenschap weg te nemen; benadrukt dat bij mislukking of vertraging van de onderhandelingen tussen de EU 3-plus-3 en Iran over de nucleaire non-proliferatie ernstige gevaren voor de regionale en mondiale veiligheid zullen ontstaan;

62.  is hoopvol ten aanzien van de onderhandelingen voor vrede in het Midden-Oosten en herinnert eraan dat het bijleggen van het conflict in het Midden-Oosten voor de EU van fundamenteel belang is, alsmede voor de partijen zelf en de regio in ruimere zin; onderstreept derhalve dat de noodzaak van vorderingen des te urgenter is in het licht van de veranderingen die zich in de Arabische wereld voltrekken, de crisis in Syrië en de zeer explosieve situatie in het Midden-Oosten in ruimere zin; doet een beroep op de lidstaten om overeenstemming te bereiken over een meer doorslaggevend optreden van de EU in nauwe samenwerking met de Arabische Liga en andere leden van het Kwartet; is verheugd over de hervatting van de rechtstreekse onderhandelingen tussen de Israëliërs en de Palestijnen die uiteindelijk tot een tweestatenoplossing moeten leiden; bekritiseert het Israëlische beleid inzake de vestiging van nederzettingen, dat een schending vormt van het internationaal recht en de vooruitzichten op vrede en een tussen beide partijen tot stand gebrachte oplossing voor het conflict ondermijnt; herhaalt dat de EU belang heeft bij stabiliteit en vrede in het Midden-Oosten en roept op tot een actievere inzet om dit doel te halen; is verheugd over de publicatie van de richtsnoeren inzake de financieringsinstrumenten van de EU en roept op tot een verstandig en niet-bureaucratisch gebruik ervan;

63.  verzoekt zowel Iran als de Verenigde Arabische Emiraten om een open en eerlijke dialoog aan te gaan om tot een vreedzame oplossing te komen, volledig in overeenstemming met het internationaal recht, voor hun territoriale geschil;

Latijns-Amerika

64.  is verheugd over de politieke dialoog tussen de EU en Latijns-Amerika, met inbegrip van de topconferenties van staatshoofden en de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering;

65.  is van mening dat de EU en de landen van Latijns-Amerika hun gehechtheid aan de sociaal duurzame economische ontwikkeling, de democratische waarden en de rechtsstaat delen, maar wijst eveneens op de spanningen tussen deze waarden en doelstellingen en de voorwaarden van bestuur;

66.  betuigt zijn steun aan het proces inzake de onderhandeling over een associatieovereenkomst tussen de EU en Mercosur, en stelt vast dat beide partijen zich ertoe verbonden hebben om vóór eind 2013 voorstellen voor de markttoegang uit te wisselen; is verheugd over de inwerkingtreding van de associatieovereenkomst tussen de EU en Midden-Amerika en de multilaterale vrijhandelsovereenkomst met Colombia en Peru, en ziet uit naar het wegvallen van de visavereisten voor deze twee landen en naar de werkzaamheden voor nieuwe associatieovereenkomsten, onder ander met Ecuador; constateert dat dergelijke overeenkomsten een belangrijke vooruitgang betekenen in de ontwikkeling van de strategische betrekkingen tussen de EU en Latijns-Amerika;

67.  onderstreept dat het zaak is de contacten en coördinatie met de Latijns-Amerikaanse partners in multilaterale fora aan te halen; roept op tot de aanneming van een Euro-Latijns-Amerikaanse Charter voor vrede en veiligheid, overeenkomstig het verzoek van de EUROLAT Vergadering;

Afrika

68.  benadrukt dat de voorbereidingen voor de vierde top tussen de EU en Afrika in 2014 de gelegenheid bieden om verder te gaan dan de institutionele capaciteitsopbouw op continentaal niveau en te komen tot het opbouwen van een politiek partnerschap voor vrede, veiligheid, sociale en economische ontwikkeling, inspanningen in de strijd tegen illegale geldstromen uit Afrika, de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen en goed bestuur, op regionaal en subregionaal niveau;

69.  onderstreept het belang van de respectievelijke EU-strategieën voor de Hoorn van Afrika en het Sahelgebied als een cruciaal middel om het complexe karakter van de uitdagingen in verband met de veiligheid, bestuur en ontwikkeling het hoofd te bieden waarmee deze regio's en heel Afrika te kampen hebben;

70.  brengt in herinnering dat met het oog op de stabiliteit en de menselijke veiligheid in deze twee regio's op de langere termijn niet alleen gewelddadige radicale extremisten en handelaars in wapens, drugs en mensen moeten worden verslagen, maar eveneens verzoening moet worden bevorderd, staatsinstellingen en maatschappelijke organisaties moeten worden versterkt en alternatieve economische activiteiten moeten worden geboden om mensen waardige bestaansmiddelen te geven, in het bijzonder door het scheppen van banen voor jongeren door de ontwikkeling en uitvoering van vertrouwenwekkende maatregelen te faciliteren;

Centraal-Azië

71.  steunt de bevordering door de EU van een regionale aanpak in Centraal-Azië, die van essentieel belang is voor het aanpakken van gemeenschappelijke uitdagingen, in het bijzonder op het gebied van stabiliteit, veiligheid, water en energie, voor het op gang brengen van een dialoog, voor het ontwikkelen van goede betrekkingen als buren en voor het bevorderen van de strategische belangen van de EU; verzoekt erom de EU-inspanningen in deze regio te verbinden aan vooruitgang op het vlak van democratisering, mensenrechten, goed bestuur, duurzame sociaaleconomische ontwikkeling, de rechtsstaat en de strijd tegen corruptie; benadrukt verder het belang van de aanwezigheid van de EU in de regio om nauw toezicht te kunnen houden op de politieke processen, evenals de noodzaak om politiek pluralisme te bevorderen;

72.  onderstreept tevens het belang van de dialoog van de EU met de Centraal-Aziatische landen over regionale milieu- en veiligheidskwesties, in het bijzonder ten aanzien van het beheer van waterbronnen en de situatie in Afghanistan na 2014; is verheugd over de start van de dialoog op hoog niveau EU-Centraal-Azië over veiligheid op 13 juni 2013;

73.  merkt op dat de landen in Centraal-Azië die over veel energie- en natuurlijke hulpbronnen beschikken een groot potentieel hebben om de energiebronnen en toeleveringsroutes van de EU te helpen diversifiëren om een hogere mate van energiezekerheid te bereiken; doet een beroep op de EDEO en de Commissie om projecten sterk te blijven steunen voor de diversificatie van de energietoelevering, zoals de zuidelijke gascorridor en de trans-Kaspische pijpleiding;

Afghanistan

74.  is zeer verontrust over het aanhoudende geweld, in vele verschillende vormen, in Afghanistan, en in het bijzonder over het geweld tegen vrouwen; dringt er bij de Afghaanse regering op aan voorbereidingen te treffen voor het overnemen van de volledige verantwoordelijkheid na de terugtrekking van de internationale strijdkrachten vanaf 2014; verlangt dat de lidstaten zich sterker inzetten voor militaire en civiele capaciteitsopbouw van de regering en ordestrijdkrachten in Afghanistan, teneinde stabiliteit en veiligheid te realiseren als voorwaarde voor ontwikkeling, en het ontstaan van een economische en veiligheidsvacuüm te voorkomen als het land na 2014 zelf volledig verantwoordelijk is voor zijn veiligheid; benadrukt dat de EU haar steun in de strijd tegen corruptie moet voortzetten; herhaalt dat een plan moet worden opgesteld voor de uitroeiing van de opiumteelt; herinnert eraan dat het Parlement herhaaldelijk heeft opgeroepen tot de opstelling van een vijfjarenplan voor de uitroeiing van de opiumteelt;

75.  herhaalt dat de EU zich ertoe heeft verbonden om Afghanistan op de lange termijn bij te staan om een vreedzame overgang en duurzame economische ontwikkeling te bevorderen; is verheugd over het feit dat de EU en Afghanistan op het punt staan de onderhandelingen over een samenwerkingsovereenkomst inzake partnerschap en ontwikkeling af te sluiten; roept beide partijen ertoe op de onderhandelingen spoedig af te sluiten;

76.  onderstreept de noodzaak van nauwere samenwerking in de subregio Centraal-Azië en met Rusland, Pakistan, India en Iran teneinde de uitdagingen van de grensoverschrijdende handel in mensen en goederen het hoofd te bieden en de illegale productie van en handel in verdovende middelen te bestrijden; waarschuwt voor het gevaar dat dergelijke problemen na 2014 naar de buurlanden en naar de subregio in ruimere zin overslaan; onderstreept de sleutelrol van Pakistan in de strijd tegen het terrorisme;

Azië

77.  verzoekt de EU haar aanwezigheid in de regio Azië-Stille Oceaan te vergroten en zich hierbij niet alleen op China, India en Japan te richten; benadrukt de politieke en economische mogelijkheden die de partnerschappen die momenteel worden opgezet tussen de EU en Indonesië, een democratie die wat betreft bevolkingsaantal (hoofdzakelijk Moslims) mondiaal op de vierde plaats staat en lid van de G-20 is, en tussen de EU en de Filipijnen, zullen bieden; benadrukt de nieuwe vooruitzichten op betrekkingen tussen de EU en de ASEAN als gevolg van de democratische veranderingen in Myanmar; beschouwt het actieplan van Bandar Seri Begawan ter intensivering van het versterkte partnerschap tussen de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten (ASEAN) en de EU als een belangrijke stap; beschouwt ook het vriendschapsverdrag als een kans om de samenwerking te verdiepen en ziet uit naar de tastbare resultaten in dit verband;

78.  onderstreept de noodzaak de onderhandelingen over partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten en politieke kaderovereenkomsten met diverse Zuidoost-Aziatische en Oost-Aziatische landen, gebaseerd op sociale normen en de sociale verantwoordelijkheid van Europese ondernemingen, af te ronden, teneinde de betrekkingen van de EU met de regio te consolideren en aan te halen;

79.  onderstreept het belang van de veiligheid in de regio Azië-Stille Oceaan en is verontrust over de spanningen, met inbegrip van de territoriale geschillen rond de Oost- en Zuid-Chinese Zee, en steeds bezorgder over Noord-Korea; stelt voor dat de EU een actievere rol op zich neemt en alle betrokken partijen verzoekt om aan alle dialoog‑ en samenwerkingsmechanismen deel te nemen, met name op het multilaterale toneel, in het licht van het belang van de stabiliteit in dit gebied voor de maritieme veiligheid en handelsbelangen van de EU;

80.  neemt nota van de inspanningen met het oog op de samenwerking tussen de EU en de VS na de verschuiving van het zwaartepunt naar Azië, zoals is gebleken uit de gezamenlijke aanpak van het opheffen van de sancties tegen Myanmar; dringt derhalve aan op meer coördinatie tussen het Amerikaanse en EU-beleid jegens Azië, en met het beleid van belangrijke partners zoals Australië en Nieuw-Zeeland; roept hiertoe op tot de snelle afsluiting van de onderhandelingen over kaderovereenkomsten met Australië en Nieuw-Zeeland, die de gemeenschappelijke aanpak van de EU moeten weerspiegelen wat betreft de opname van duidelijk geformuleerde politieke clausules over de mensenrechten en democratie in alle door de EU onderhandelde internationale overeenkomsten;

81.  herinnert aan de eerste, in juni 2012 gehouden strategische dialoog tussen de EU en Pakistan, de inzet voor constructieve gesprekken over de versterking van de bilaterale samenwerking, en de gedeelde standpunten ten aanzien van regionale en internationale vraagstukken van wederzijds belang, waaronder een proactievere inzet voor een pluralistische samenleving als een voorwaarde voor de strijd tegen terrorisme; doet een beroep op de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter om het Parlement van recente informatie te voorzien over de follow-up van deze strategische dialoog en over de voorbereidingen van de volgende dialoog, die in 2013 in Brussel zou moeten plaatsvinden;

82.  prijst de voortdurende inspanningen van Taiwan om de vrede en stabiliteit in de regio Azië-Stille Oceaan te bewaren; erkent de voortgang die is geboekt in de betrekkingen tussen China en Taiwan, met name de bloeiende economische contacten, toerisme en culturele samenwerking; spreekt nogmaals zijn overtuigde steun uit voor de betekenisvolle participatie van Taiwan in relevante internationale organisaties en activiteiten, waaronder het Raamverdrag van de Verenigde Naties over klimaatverandering; roept de Commissie en de Raad ertoe op de onderhandelingen over een economische-samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Taiwan te faciliteren; moedigt nauwere bilaterale samenwerking aan tussen de EU en Taiwan op het gebied van bijvoorbeeld handel, onderzoek, cultuur, onderwijs en milieubescherming;

83.  blijft ernstig bezorgd over de aanhoudende massale schendingen van de mensenrechten in Noord-Korea en de aanhoudende tests door Noord-Korea met steeds krachtigere apparaten met kernladingen en met raketten voor de langere afstand, die een ernstige bedreiging blijven vormen voor de internationale vrede, stabiliteit en veiligheid en voor de economische ontwikkeling van het land;

Multilaterale partners

84.  is van oordeel dat de G-20 een nuttig en zeer geschikt forum kan blijken te zijn voor een consensusvorming die inclusief is, gebaseerd is op partnerschap en waarmee convergentie kan worden gestimuleerd, met inbegrip van de convergentie van regelgeving; is echter van mening dat de G-20 nog moet bewijzen in staat te zijn de conclusies van de top om te zetten in duurzaam beleid waarmee cruciale uitdagingen worden aangegaan;

85.  erkent de rol van de VN-Veiligheidsraad als het hoogste internationale orgaan verantwoordelijk voor vredeshandhaving en internationale veiligheid, maar stelt vast dat uit recente crises het groeiende onvermogen van de VN-Veiligheidsraad is gebleken om tijdig te reageren op ernstige bedreigingen voor de internationale vrede en veiligheid, vanwege zijn structuur en werkmethoden; verzoekt de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter daarom met klem om zich in te zetten voor een permanente zetel voor de EU in de VN-Veiligheidsraad en voor een hervorming van de VN-Veiligheidsraad; vraagt de EU-lidstaten met een permanente zetel de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter bij hun besluitvorming te betrekken;

86.  doet een beroep op de EU en haar lidstaten om de gehechtheid van de EU aan de bevordering van een doeltreffend multilateralisme te bekrachtigen, met het VN‑stelsel als hoeksteen, door de representativiteit, verantwoordingsplicht en doeltreffendheid van de VN te vergroten, hetgeen een hervorming van de VN-Veiligheidsraad vereist, waaronder beperkingen op het gebruik van het vetorecht; onderstreept het belang van samenwerking met andere internationale partners om aan internationale uitdagingen het hoofd te bieden; benadrukt dat een EU-zetel in een uitgebreide VN-Veiligheidsraad een centrale doelstelling op lange termijn van de Europese Unie blijft; doet bovendien een beroep op de lidstaten om, ter vergroting van de aanwezigheid van de EU binnen het VN‑stelsel, hun inspanningen bij de selectie van hoge ambtenaren voor hoge posten bij de VN en andere internationale instellingen te coördineren;

87.  verzoekt de EU en haar lidstaten om met partners samen te werken bij het versterken van de rol van regionale organisaties bij de vredeshandhaving, de conflictpreventie, het civiel en militair crisisbeheer en het oplossen van geschillen; onderstreept de noodzaak om met partners samen te werken om te waarborgen dat het concept van de verantwoordelijkheid om te beschermen (RSP) juridisch wordt ontwikkeld en wordt toegepast wanneer dit nodig is, onder andere voor preventie, bescherming en wederopbouw na conflicten; herhaalt zijn aanbeveling betreffende de aanneming van een interinstitutionele EU-"Consensus over RSP" en verwacht dat de EDEO raadplegingen hierover start; benadrukt de noodzaak doeltreffendere bemiddelingsrichtsnoeren en -capaciteiten te ontwikkelen, mede via samenwerking tussen de EU en de VN;

88.  is ingenomen met de toezeggingen van de EU en de NAVO om hun strategische partnerschap uit te bouwen door middel van een complementaire aanpak; stelt vast dat de huidige economische crisis in de wereld en Europa de inspanningen heeft gestimuleerd om zowel in de EU als in de NAVO naar dringend noodzakelijke, kostenefficiëntere operationele capaciteiten te streven; dringt aan op een dringende politieke oplossing voor de aanhoudende patstelling die goede en nauwe samenwerking tussen de EU en de NAVO in de weg staat; is verheugd over genomen initiatieven, bijvoorbeeld de nieuwe aanvragen van EU-lidstaten voor lidmaatschap van het Partnerschap voor vrede (PfP) van de NAVO, als een eerste stap om de huidige belemmeringen voor de betrekkingen tussen de EU en de NAVO weg te nemen;

89.  blijft bezorgd over de problemen die optreden bij de organisatie van GVDB-missies, zoals vertraging in de planning en de uitvoering, personeelstekorten, moeilijkheden bij de financiële planning en tenuitvoerlegging, vragen omtrent de status van overeenkomsten met derde landen uit hoofde van het GVDB en moeilijkheden in de aanloopfase; verzoekt om de instelling van een follow-upmechanisme teneinde dergelijke terugkerende problemen tezamen aan te pakken;

90.  verzoekt de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter om cyberbeveiliging op te nemen in het externe beleid van de EU, om haar activiteiten te coördineren met de activiteiten op grond van het Programma van Stockholm en om netwerken met gelijkgezinde partners te ontwikkelen om de bedreigingen en uitdagingen voor de cyberbeveiliging aan te pakken; onderstreept dat inspanningen nodig zijn om erop toe te zien dat de bestaande internationale juridische instrumenten in de cyberruimte worden geëerbiedigd;

91.  benadrukt dat de verkoop, toevoer, overdracht en uitvoer naar derde landen van apparatuur of software die in de eerste plaats bedoeld zijn voor toezicht op of interceptie van het internet of telefonische communicatie, op EU-niveau moeten worden gereguleerd; benadrukt dat dringend moet worden voorkomen dat EU-bedrijven dergelijke producten voor tweeërlei gebruik uitvoeren naar niet-democratische, autoritaire en onderdrukkende regimes;

92.  verzoekt de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter nogmaals om de balans op te maken van de doeltreffendheid van de strategie van de EU tegen de verspreiding van massavernietigingswapens, en haar beleid voor het aanpakken van conventionele wapens, met inbegrip van de wapenexport;

93.  is verheugd over het gecoördineerde optreden van de EU tijdens de onderhandelingen over het Wapenhandelsverdrag, die tot een positief resultaat hebben geleid; verzoekt de lidstaten om het Verdrag onverwijld te ratificeren, opdat het na de instemming van het Parlement in werking kan treden; dringt erop aan dat de bevoegdheid inzake de regels voor de uitvoer van wapens of apparatuur of software die in de eerste plaats bedoeld zijn voor toezicht op of interceptie van het internet of telefonische communicatie op mobiele en vaste netwerken, volledig aan de EU wordt overgedragen;

94.  steunt de dialoog over de hervorming van de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa (OVSE) en de lancering van het Helsinki 40+-proces in december 2012, dat een strategisch stappenplan levert voor de versterking van de OVSE; steunt ten volle de activiteiten van het Bureau voor democratische instellingen en mensenrechten (ODIHR), dat onschatbaar werk verricht op het gebied van de bevordering en bescherming van de mensenrechten en democratische normen;

95.  erkent de steeds belangrijkere rol van regionale organisaties, met name de Arabische Liga, de Samenwerkingsraad van de Golf (GCC), de Organisatie van de Islamitische Conferentie en de Organisatie voor economische samenwerking, en verzoekt de EU om haar samenwerking te versterken, in het bijzonder voor kwesties die verband houden met overgangsprocessen en crisisbeheer in het Zuidelijke Nabuurschap; is ingenomen met de inspanningen van de EU om de Arabische Liga bij te staan in haar integratieproces;

o
o   o

96.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie, de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de EU-lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de secretaris-generaal van de NAVO, de voorzitter van de Parlementaire Vergadering van de NAVO, de fungerend voorzitter van de OVSE, de voorzitter van de Parlementaire Assemblee van de OVSE, de voorzitter van het Comité van ministers van de Raad van Europa en de voorzitter van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa.

(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0334.
(3) PB C 377 E van 7.12.12, blz. 35.
(4) PB C 349 E van 22.12.10, blz. 51.
(5) PB C 351 E van 2.12.2011, blz. 454.
(6) Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0278.
(7) PB C 351 E van 2.12.2011, blz. 470.
(8) PB C 351 E van 2.12.2011, blz. 472.
(9) "De lidstaten geven in een geest van loyaliteit en wederzijdse solidariteit hun actieve en onvoorwaardelijke steun aan het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie en eerbiedigen het optreden van de Unie op dat gebied. [...] Zij onthouden zich van ieder optreden dat in strijd is met de belangen van de Unie of dat afbreuk zou kunnen doen aan de doeltreffendheid ervan als bundelende kracht in de internationale betrekkingen. De Raad en de hoge vertegenwoordiger zien toe op de inachtneming van deze beginselen." (Artikel 24, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie).
(10) Gezamenlijke mededeling van 25 mei 2011 getiteld "Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden (COM(2011)0303); gezamenlijke mededeling van 20 maart 2013 getiteld "Europees nabuurschapsbeleid: naar een sterker partnerschap" (JOIN(2013)0004).


Elektronische communicatie
PDF 146kWORD 31k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 oktober 2013 over de toepassing van het regelgevingskader voor elektronische communicatie (2013/2080(INI))
P7_TA(2013)0454A7-0313/2013

Het Europees Parlement,

–  gezien Richtlijn 2009/140/EG (Richtlijn Betere regelgeving),

–  gezien Richtlijn 2009/136/EG (Richtlijn Burgerrechten),

–  gezien Verordening (EG) nr. 1211/2009 (BEREC-Verordening),

–  gezien Richtlijn 2002/21/EG (Kaderrichtlijn),

–  gezien Richtlijn 2002/20/EG (Machtigingsrichtlijn),

–  gezien Richtlijn 2002/19/EG (Toegangsrichtlijn),

–  gezien Richtlijn 2002/22/EG (Universeledienstrichtlijn),

–  gezien Richtlijn 2002/58/EG (Richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie),

–  gezien Verordening (EU) nr. 531/2012 (herschikking van de Roamingverordening),

–  gezien Aanbeveling 2010/572/EU (Aanbeveling betreffende gereguleerde toegang tot NGA-netwerken),

–  gezien Aanbeveling 2007/879/EG (Aanbeveling betreffende relevante markten),

–  gezien Aanbeveling 2009/396/EG (Aanbeveling inzake afgiftetarieven),

–  gezien COM 2002/C 165/03 (richtsnoeren voor aanmerkelijke marktmacht),

–  gezien Aanbeveling 2008/850/EG (procedureregels als bedoeld in artikel 7 van de kaderrichtlijn),

–  gezien Besluit nr. 243/2012/EU tot vaststelling van een meerjarenprogramma voor het radiospectrumbeleid (PRSB),

–  gezien het voorstel van 19 oktober 2011 voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van de Connecting Europe Facility (COM(2011)0665),

–  gezien het voorstel van 7 februari 2013 voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende maatregelen om een hoog gemeenschappelijk niveau van netwerk- en informatiebeveiliging in de Unie te waarborgen (COM(2013)0048),

–  gezien het recent door het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie (BEREC) gedane werk over netneutraliteit,

–  gezien het voorstel van 26 maart 2013 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot maatregelen om de kosten van de aanleg van elektronische hogesnelheidscommunicatienetwerken te verlagen (COM(2013)0147),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en het advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0313/2013),

A.  overwegende dat het regelgevingskader voor elektronische communicatie in de Unie het laatst werd gewijzigd in 2009, op basis van voorstellen die in 2007 werden ingediend na jaren voorbereidingswerk;

B.  overwegende dat de omzetting van de wijzigingen uit 2009 door de lidstaten voor 25 mei 2011 moest plaatsvinden en door de laatste lidstaat werd voltooid in januari 2013;

C.  overwegende dat de manier waarop elke nationale reguleringsinstantie (NRI) het kader toepast voor enige interpretatie vatbaar is, waardoor bij de beoordeling van de doeltreffendheid van het kader rekening kan worden gehouden met de voorwaarden waaronder het kader in de lidstaten ten uitvoer wordt gelegd;

D.  overwegende dat de verschillen in de handhaving en uitvoering van het regelgevingskader hebben geleid tot hogere kosten voor de exploitanten die in meer dan een land actief zijn, waardoor investeringen in en de ontwikkeling van een interne telecommarkt worden belemmerd;

E.  overwegende dat de Commissie geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een ​​beschikking houdende vaststelling van transnationale markten zoals gespecificeerd in artikel 15, lid 4, van de Kaderrichtlijn, aan te nemen;

F.  overwegende dat pan-Europese zakelijke gebruikers niet zijn herkend als een apart marktsegment, met als gevolg een gebrek aan gestandaardiseerde aanbiedingen voor grootgebruik, onnodige kosten en een versnipperde interne markt;

G.  overwegende dat het kader tot doel heeft een mededingings-, investerings- en innovatie-ecosysteem te bevorderen dat bijdraagt tot de ontwikkeling van de interne communicatiemarkt in het belang van consumenten en bedrijven, en in het bijzonder Europese bedrijven, in die sector;

H.  overwegende dat het regelgevingskader als een samenhangend geheel dient te worden gehandhaafd;

I.  overwegende dat de Commissie, volgens de beginselen van een betere regelgeving, verplicht is om het kader periodiek te herzien om ervoor te zorgen dat het gelijke tred houdt met de ontwikkelingen op het vlak van technologie en op de markt;

J.  overwegende dat de Commissie, in plaats van het regelgevingskader verder te ontwikkelen, parallel een aantal individuele initiatieven heeft uitgewerkt, met de "digitale interne markt" als laatste nieuwe verschijningsvorm;

K.  overwegende dat de Commissie haar voornemen heeft geuit om de Richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie en de Aanbeveling betreffende relevante markten te herzien, maar dat zij nog niet voornemens is de andere onderdelen van het regelgevingskader te herzien;

L.  overwegende dat de Commissie de universeledienstverplichtingen niet meer heeft bijgewerkt sinds 1998, ondanks het verzoek daartoe dat in 2009 in de Richtlijn Burgerrechten werd opgenomen;

M.  overwegende dat een relevant, stabiel en samenhangend kader van essentieel belang is om investeringen, innovatie en mededinging, en zo diensten van betere kwaliteit te stimuleren;

N.  overwegende dat een collectieve bottom-upbenadering die uitgaat van de NRI's doeltreffend is gebleken om een gemeenschappelijke rechtspraak ten aanzien van de regelgeving te bevorderen;

O.  overwegende dat een functionele scheiding, dat wil zeggen de verplichting voor een verticaal geïntegreerde exploitant om de activiteiten in verband met het aanbieden aan grootgebruikers van relevante toegangsproducten in een onafhankelijk opererende interne bedrijfsafdeling onder te brengen, een laatste oplossing blijft;

P.  overwegende dat effectieve en duurzame concurrentie mettertijd een belangrijke drijfkracht voor efficiënte investeringen is;

Q.  overwegende dat het regelgevingskader concurrentie heeft bevorderd in het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken en -diensten, ten voordele van de consument;

R.  overwegende dat de bevordering van de concurrentie bij het aanbieden van elektronische-communicatienetwerken en -diensten samen met de bevordering van investeringen een van de belangrijkste beleidsdoelstellingen is van artikel 8 van de Kaderrichtlijn;

S.  overwegende dat ondanks de vooruitgang die wordt geboekt, de EU slechts kleine stapjes neemt om de doelstellingen inzake breedbandverbindingen van de digitale agenda binnen het beoogde tijdschema te realiseren;

T.  overwegende dat de uitrol van zeer snelle internettoegang vooruitgang boekt, met 54% van de Europese huishoudens met toegang tot meer dan 30 Mbps, maar dat de Europese consument slechts aarzelend gebruik maakt van dit type toegang (amper 4,2 % van de huishoudens); overwegende dat de uitrol van ultrasnelle internettoegang (meer dan 100 Mbps) traag verloopt, en dat deze internetverbindingen slechts 3,4% van alle vaste verbindingen uitmaken en dat er weinig vraag lijkt te zijn bij de gebruikers, aangezien slechts 2% van de gezinnen voor dit soort verbinding kiest(1);

U.  overwegende dat transparantie alleen in het beheer van het netwerkverkeer geen garantie is voor neutraliteit van het internet;

V.  overwegende dat de vraagstukken rond de concurrentie tussen aanbieders van elektronische-communicatiediensten onderling, en tussen deze aanbieders en aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij aandacht verdienen, met name wat de ondermijning van het open karakter van het internet betreft;

W.  overwegende dat er bij vele netwerken nog steeds belemmeringen voor concurrentie bestaan; overwegende dat men er niet in geslaagd is het beginsel van netneutraliteit te definiëren en toe te passen om non-discriminatie van diensten voor eindgebruikers te waarborgen;

X.  overwegende dat de ontwikkeling van 4G in Europa is belemmerd door een gebrek aan coördinatie bij de radiospectrumtoewijzingen, en in het bijzonder de vertraging in de lidstaten bij de vergunningsprocedure om per 1 januari 2013 het gebruik van de 800 MHz-band voor elektronische communicatiediensten toe te staan, als bepaald in het programma voor het radiospectrumbeleid;

Y.  overwegende dat in het programma voor het radiospectrumbeleid de Commissie wordt verzocht het gebruik van het spectrum tussen 400 MHz en 6 GHz te onderzoeken en na te gaan of extra spectrum kan worden vrijgemaakt en beschikbaar gesteld voor nieuwe toepassingen, zoals bijvoorbeeld de 700 Mhz-band;

Z.  overwegende dat innovatie en de ontwikkeling van nieuwe technologieën en infrastructuren in overweging moeten worden genomen bij de beoordeling van de impact van het juridische kader op de mogelijkheden die de gebruikers en consumenten worden geboden;

AA.  overwegende dat het kader neutraal dient te blijven en dat gelijkwaardige diensten aan dezelfde regels onderworpen dienen te worden;

1.  betreurt de vertraging bij de omzetting door de lidstaten van de wijziging uit 2009 van het regelgevingskader voor elektronische communicatie en vestigt de aandacht op de versnippering van de interne communicatiemarkt als gevolg van de uiteenlopende toepassing van het regelgevingskader in de 28 lidstaten;

2.  onderstreept dat er weliswaar heel wat vorderingen zijn geboekt met de verwezenlijking van de doelstellingen van het kader, maar de EU-telecommarkt langs nationale grenzen blijft opgedeeld, waardoor bedrijven en burgers maar moeilijk echt kunnen profiteren van de interne markt;

3.  is van mening dat alleen met een concurrerende Europese markt in snelle breedbanddiensten innovatie, economische groei en nieuwe werkgelegenheid kunnen worden gestimuleerd en concurrerende prijzen kunnen worden aangeboden aan de eindgebruikers;

4.  is van mening dat bij de volgende herziening moet worden geprobeerd om het kader verder te ontwikkelen, om zo eventuele zwakke punten weg te werken en de ontwikkelingen op de markt, de samenleving en in de technologie en toekomstige trends in aanmerking te nemen;

5.  is van mening dat bij een herziening van het volledige regelgevingskader aandacht moet worden besteed aan de volgende aspecten:

   (i) de achterstallige herziening van de universeledienstverplichtingen, waarbij ook de verplichte toegang tot breedbandinternet tegen een eerlijke prijs wordt betrokken om rekening te houden met de urgente noodzaak de digitale kloof te dichten, en om de beperkingen die zijn vastgelegd in de richtsnoeren voor overheidssteun aan te pakken, om dit doel te kunnen bereiken;
   (ii) de bevoegdheid van NRI's voor alle vraagstukken die in het kader aan bod komen, waaronder ook het spectrum; de bevoegdheden die aan de NRI's worden verleend in de lidstaten en de overeenkomstige reikwijdte van de onafhankelijkheidseis voor NRI's;
   (iii) samenwerking tussen de NRI's en de nationale mededingingsautoriteiten;
   (iv) de symmetrische verplichtingen met betrekking tot netwerktoegang (artikel 12 Kaderrichtlijn), aangezien de NRI's in sommige lidstaten geen zulke regelgevingsbevoegdheid hebben gekregen;
   (v) de voorschriften inzake hefboomeffecten (artikel 14 Kaderrichtlijn) en collectieve machtsposities (bijlage II bij de Kaderrichtlijn), aangezien de NRI's die instrumenten ondanks de wijzigingen van 2009 nog steeds moeilijk te gebruiken vinden;
   (vi) de marktherzieningsprocessen;
   (vii) impact van diensten die volledig vervangbaar zijn door diensten die worden aangeboden door traditionele aanbieders; in bepaalde gevallen is enige toelichting bij de reikwijdte van de technologische neutraliteit van het kader nodig, alsmede over de tweedeling tussen de diensten die onder de regeling van de "informatiemaatschappij" en diensten die onder "elektronische communicatiediensten" vallen;
   (viii) de noodzaak om overbodige regelgeving af te schaffen;
   (ix) het opheffen van regelgeving, mits een marktanalyse heeft aangetoond dat de markt daadwerkelijk concurrerend is, en dat er procedures en middelen bestaan voor langdurige monitoring;
   (x) de NRI's de mogelijkheid geven verslag te leggen over hun ervaring met niet-discriminatieverplichtingen en oplossingen;
   (xi) de doeltreffendheid en werking van de procedures uit artikel 7/7 bis ("mederegulering"): hoewel zowel de Commissie als BEREC het er over het algemeen over eens zijn dat de NRI's goed werken en voor een goed evenwicht zorgen, is de Commissie van mening dat de NRI's in sommige gevallen niet al hun regelgevingsmaatregelen bijstellen of bepaalde maatregelen te traag invoeren en klaagt BEREC over de tijdsdruk;
   (xii) de situatie waarin fase II van de procedure niet wordt ingezet doordat een NRI zijn ontwerpmaatregel intrekt of waarin een NRI geen oplossing voorstelt voor een probleem dat op een bepaalde markt is vastgesteld, waarbij een inbreukprocedure de enige oplossing is: er zou voor beide gevallen een manier moeten bestaan om de nodige procedure overeenkomstig artikel 7/7 bis in te zetten;
   (xiii) de doeltreffendheid en werking van de procedure uit artikel 19: de Commissie heeft haar bevoegdheden uit artikel 19 twee keer gebruikt (NGA-aanbeveling in september 2010 en de Aanbeveling inzake niet-discriminatie en kostenberekeningsmethoden); aangezien er voor de procedure overeenkomstig artikel 19 geen tijdspad is vastgelegd, in tegenstelling tot voor artikel 7/7 bis, verliep de regelgevingsdialoog tussen BEREC en de Commissie niet zo vlot, wat aanleiding gaf tot klachten bij BEREC omdat het zijn advies binnen een erg kort tijdsbestek moest uitbrengen en bij de Commissie omdat bepaalde NRI's lang aarzelden tijdens de opstellings- en tenuitvoerleggingsperiode;
   (xiv) pan-Europese diensten en exploitanten, waarbij rekening moet worden gehouden met de (onbenutte) bepaling van artikel 15, lid 4, van de Kaderrichtlijn die de Commissie de mogelijkheid biedt om transnationale markten vast te stellen; er moet meer aandacht worden gegeven aan concurrentie bij het aanbieden van communicatiediensten voor bedrijven in de EU en aan de effectieve en consistente toepassing van oplossingen op bedrijfsniveau in heel de EU;
   (xv) transnationale markten vaststellen, in eerste instantie ten minste met betrekking tot diensten voor bedrijven; aanbieders in staat stellen BEREC ervan in kennis te stellen dat zij diensten willen verlenen aan deze markten en toezicht houden door BEREC op aanbieders die diensten verlenen aan deze markten;
   (xvi) BEREC en zijn werking en de uitbreiding van de reikwijdte van zijn bevoegdheden;
   (xvii) vrije toegang tot inhoud, zonder discriminatie, overeenkomstig artikel 1, lid 3 bis, van de Kaderrichtlijn en netneutraliteit, zoals bepaald in artikel 8, lid 4, onder g), van de Kaderrichtlijn;
   (xviii) de aanbeveling inzake relevante markten;
   (xix) de regelgeving inzake apparatuur, met inbegrip van het bundelen van apparatuur en besturingssystemen;
   (xx) recente wereldwijde ontwikkelingen in cyberveiligheid en cyberspionage en de verwachtingen van de Europese burgers ten aanzien van de eerbiediging van hun privacy bij het gebruik van elektronische communicatie en diensten van de informatiemaatschappij; en
   (xxi) het feit dat het internet een cruciale infrastructuur is geworden voor een breed scala van economische en sociale activiteiten;

6.  is van mening dat de herziening onder meer de volgende belangrijkste doelstellingen moet hebben:

   (i) ervoor zorgen dat volledig substitueerbare diensten aan dezelfde voorschriften zijn onderworpen; met het oog hierop moet de definitie van elektronische-communicatiedienst van artikel 2, onder c), van de Kaderrichtlijn in aanmerking worden genomen;
   (ii) ervoor zorgen dat consumenten toegang hebben tot volledige en begrijpelijke informatie over internetsnelheden zodat zij opties van verschillende aanbieders kunnen vergelijken;
   (iii) verder bevorderen van effectieve en duurzame concurrentie, die de belangrijkste drijfkracht voor efficiënte investeringen is;
   (iv) de concurrentie vergroten op de Europese markt voor snelle breedbanddiensten;
   (v) een stabiel en duurzaam kader verschaffen voor investeringen;
   (vi) zorgen voor een geharmoniseerde, consequente en effectieve toepassing;
   (vii) de ontwikkeling van pan-Europese aanbieders en het aanbieden van grensoverschrijdende diensten aan bedrijven vergemakkelijken;
   (viii) ervoor zorgen dat het kader aangepast is aan het digitale tijdperk en een internet-ecosysteem biedt dat de gehele economie optimaal ondersteunt, en
   (ix) het vertrouwen van de gebruiker in de interne communicatiemarkt vergroten, onder meer door maatregelen ter uitvoering van het toekomstige regelgevingskader voor de bescherming van persoonsgegevens, en maatregelen ter verbetering van de veiligheid van de elektronische communicatie op de interne markt;

7.  is van mening dat het kader als overkoepelend doel moet blijven hebben een sectoraal ecosysteem voor mededinging en investeringen te bevorderen dat voordelen oplevert voor consumenten en gebruikers en de totstandbrenging van een werkelijke interne communicatiemarkt stimuleert en het algemene concurrentievermogen van de Unie bevordert;

8.  wijst erop dat het regelgevingskader samenhangend, relevant en doeltreffend moet blijven;

9.  is van mening dat het kader moet bijdragen tot de doelstelling een samenhang te handhaven en regelgevingszekerheid te bieden, ten behoeve van een eerlijke en evenwichtige concurrentie waarin de Europese spelers allen kans maken; is van mening dat alle door de Commissie voorgestelde voorzieningen, zoals de Europese vergunning, consumentenaspecten en technische regelingen voor spectrumveilingen, een belangrijke rol kunnen spelen voor de creatie van een interne communicatiemarkt, maar dat zij in het licht van deze doelstelling moeten worden beoordeeld; is van mening dat de in dit document gewenste procedure voor de herziening van het kader als vooruitgang voor de Europese digitale economie moet worden beschouwd en dus moet worden uitgevoerd door middel van een consistente en geprogrammeerde aanpak;

10.  benadrukt dat non-discriminatie van informatie in de verzend-, doorgeef- en ontvangstfase noodzakelijk is voor het stimuleren van innovatie en opheffen van toetredingsbelemmeringen;

11.  benadrukt dat er potentieel is voor anticoncurrerend en discriminerend gedrag in het communicatieverkeersbeheer; dringt er daarom bij de lidstaten op aan alle mogelijke schendingen van de netneutraliteit te voorkomen;

12.  merkt op dat de bepalingen op grond waarvan de nationale reguleringsinstanties kwalitatief verantwoorde dienstverlening dwingend kunnen opleggen in geval van concurrentieverstorende blokkades of restricties op de dienstverlening, in combinatie met transparantere contracten krachtige instrumenten zijn om te waarborgen dat de consumenten toegang krijgen tot de diensten waaraan zij de voorkeur geven en dat zij deze ook kunnen gebruiken;

13.  onderstreept dat prioritering van kwaliteitsdiensten van begin- tot eindpunt naast optimale dienstverlening ten koste zou kunnen gaan van het netneutraliteitsbeginsel; verzoekt de Commissie en de toezichthouders deze tendensen nauwgezet te volgen en eventueel daadwerkelijk gebruik te maken van de instrumenten ter waarborging van de kwaliteit van de dienstverplichtingen waarin artikel 22 van de Richtlijn inzake de universele dienst en gebruikersrechten voorziet; verzoekt bijkomende wetgevingsmaatregelen op EU-niveau te overwegen, indien nodig;

14.  benadrukt dat er ter bevordering van de innovatie, ter verruiming van de keuze van de consument, ter beperking van de kosten en ter verbetering van de efficiëntie bij de aanleg van elektronische hogesnelheidscommunicatie-infrastructuur, een mix van diverse voorzieningen en beschikbare technologieën moet worden bestudeerd en aan de consument aangeboden, om aldus te voorkomen dat de dienstverlening eronder lijdt, de netwerktoegang wordt geblokkeerd en het netwerkverkeer wordt vertraagd;

15.  benadrukt dat de bevoegde nationale instanties ernaar moeten streven regelgevende beginselen, procedures en voorwaarden voor spectrumgebruik toe te passen die Europese aanbieders van elektronische communicatie niet belemmeren om netwerken en diensten aan te bieden in verschillende lidstaten of in de gehele Unie;

16.  is ervan overtuigd dat meer coördinatie met betrekking tot het spectrum, in combinatie met de toepassing van gemeenschappelijke beginselen voor het recht van gebruik van het spectrum in de gehele Unie, een belangrijke oplossing zou zijn om het gebrek aan voorspelbaarheid ten aanzien van spectrumbeschikbaarheid aan te pakken, waardoor investeringen en economische schaalvoordelen gestimuleerd zouden worden;

17.  benadrukt dat aanmoedigingspremies en/of het intrekken van het gebruiksrecht wanneer nagelaten wordt het betreffende radiospectrum te gebruiken, belangrijke maatregelen zouden kunnen zijn om voldoende geharmoniseerd radiospectrum vrij te maken om draadloze breedbanddiensten met een hoge capaciteit te stimuleren;

18.  benadrukt dat een pan-Europese veiling van 4 en 5G draadloze diensten, met een beperkt aantal licentiehouders die gezamenlijk het gehele grondgebied van de EU bedienen, pan-Europese draadloze diensten mogelijk zou maken, waardoor de fundamenten van roaming worden ondergraven;

19.  roept de lidstaten ertoe op een veel hogere prioriteit te geven aan de consumentenaspecten van elektronische communicatie; wijst er met nadruk op dat goed functionerende markten, met goed geïnformeerde en zelfbewuste consumenten, de ruggengraat vormen van de gehele EU-markt;

20.  wijst erop dat, aangezien consumenten steeds vaker de voorkeur geven aan pakketcontracten voor meerdere diensten tegelijk, het uitermate belangrijk is dat de voorschriften met betrekking tot de actualisering van informatie over precontractuele overeenkomsten en bestaande contracten strikt worden gehandhaafd;

21.  onderstreept de noodzaak tot verscherping van de eisen met betrekking tot consumentenvoorlichting omtrent dienstverleningsrestricties, toestelsubsidies en communicatieverkeersbeheer; verzoekt de lidstaten en de Commissie het verbod op misleidende reclame consistent af te dwingen;

22.  onderstreept dat het sluiten van pakketcontracten overschakeling op een andere aanbieder in de weg kunnen staan, en verzoekt de Commissie en BEREC een onderzoek in te stellen naar de concurrentieverstorende aspecten die hieraan kunnen zijn verbonden;

23.  merkt op dat er zich gevallen hebben voorgedaan waarbij telefoonmaatschappijen de tetheringfunctie van mobiele consumententelefoons (waarbij deze kunnen worden ingezet als router of hotspot) hebben beperkt, hoewel het met de consument gesloten contract voorziet in ongelimiteerd datagebruik; vraagt derhalve de Commissie en het BEREC een onderzoek in te stellen naar potentieel misleidende reclame en de behoefte aan meer duidelijkheid op dit gebied;

24.  wijst erop dat het met het oog op een dynamische markt van belang is op andere aanbieders te kunnen overstappen en nummerportabiliteit te faciliteren, en dat contractuele transparantie en voorlichting van de consument over contractuele aanpassingen eveneens essentieel zijn; betreurt het dat de portabiliteitsdoestellingen niet worden gehaald, en roept de Commissie en het BEREC op de nodige stappen te ondernemen;

25.  spreekt zijn steun uit voor de lidstaten die strengere eisen hebben ingevoerd met betrekking tot gelijkwaardige toegang voor gehandicapte gebruikers, en roept alle lidstaten op dat voorbeeld te volgen; roept het BEREC ertoe op de bevordering van de voorschriften en de toegang voor gehandicapte gebruikers te verbeteren;

26.  complimenteert alle lidstaten dat zij uitvoering hebben gegeven aan het gemeenschappelijke alarmnummer 112; dringt aan op verbeteringen ten aanzien van de responstijd die nodig is om oproepers te lokaliseren; wijst erop dat sommige lidstaten reeds technologieën hebben uitgewerkt waarmee oproepers vrijwel onmiddellijk kunnen worden gelokaliseerd;

27.  is ingenomen met de activiteiten van de Commissie met het oog op de praktische implementatie van de 116-nummers, en met name van het telefonisch meldpunt voor vermiste kinderen (116000); dringt erop aan dat de Commissie meer ruchtbaarheid geeft aan deze nummers;

28.  stelt vast dat de Commissie haar voornemen tot invoering van een pan-Europees telefoonnummersysteem heeft laten varen;

29.  wijst op de aanzienlijke vooruitgang die is geboekt bij het verstrekken van universele breedbandtoegang op basisniveau, maar merkt op dat daarbij sprake is van markante verschillen; spoort de lidstaten ertoe aan de doelstellingen van de digitale agenda te verwezenlijken door het stimuleren van particuliere en het mobiliseren van overheidsinvesteringen in nieuwe netwerkcapaciteit;

30.  benadrukt dat vanwege de toenemende hoeveelheden gegevens, de beperkte beschikbaarheid van spectrumruimte en de convergentie van technologieën, apparatuur en inhoud een intelligent beheer van het gegevensverkeer vereist is, alsook verschillende verspreidingsmethoden, zoals samenwerking tussen de digitale terrestrische omroep en draadloze breedbandnetwerken;

31.  benadrukt dat een eventuele herziening gebaseerd moet zijn op uitvoerig overleg met alle belanghebbende partijen en op een grondige analyse van alle vraagstukken;

32.  verzoek de Commissie daartoe om de volgende herziening van het volledige kader te lanceren om zo een grondig debat mogelijk te maken tijdens de volgende zittingsperiode van het Parlement;

33.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) SWD(2013)0217 Digital agenda scoreboard, blz. 43.

Juridische mededeling - Privacybeleid