Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2004/2172(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0062/2005

Ingediende teksten :

A6-0062/2005

Debatten :

PV 13/04/2005 - 9

Stemmingen :

PV 14/04/2005 - 10.5

Aangenomen teksten :

P6_TA(2005)0132

Aangenomen teksten
PDF 155kWORD 75k
Donderdag 14 april 2005 - Straatsburg
Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (2003)
P6_TA(2005)0132A6-0062/2005

Resolutie van het Europees Parlement over het jaarlijkse verslag van de Raad aan het Europees Parlement over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het GBVB, met inbegrip van de gevolgen ervan voor de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen - 2003 (8412/2004 - 2004/2172(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien het op 29 oktober 2004 in Rome ondertekende Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa,

–   gezien de op 12 december 2003 door de Europese Raad vastgestelde Europese veiligheidsstrategie,

–   gezien het jaarlijks verslag van de Raad aan het Europees Parlement over de voornaamste aspecten en de fundamentele keuzen van het GBVB, met inbegrip van de gevolgen ervan voor de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (8412/2004),

–   gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure(1), punt 40,

–   gelet op artikel 21 van het EU-Verdrag,

–   gezien zijn resolutie van 12 januari 2005 over het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa(2),

–   gezien zijn resolutie van 23 oktober 2003 over de vooruitgang die is geboekt bij de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid(3),

–   gezien zijn resolutie van 29 januari 2004 over de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Verenigde Naties(4),

–   gezien zijn resolutie van 20 november 2003 over de grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden(5),

–   gezien zijn resolutie van 10 april 2003 over de nieuwe Europese veiligheids- en defensiestructuur – prioriteiten en lacunes(6),

–   gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 26 februari 2004 betreffende de betrekkingen tussen de EU en Rusland(7),

–   gezien zijn resoluties van 22 april 2004 over de situatie van de transatlantische betrekkingen in het perspectief van de op 25/26 juni 2004 in Dublin te houden top van de EU en de VS(8) en van 13 januari 2005 over de transatlantische betrekkingen(9),

–   gezien zijn resolutie van 23 oktober 2003 over vrede en waardigheid in het Midden-Oosten(10),

–   gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 24 september 2003 betreffende de situatie in Irak(11),

–   gezien zijn resolutie van 12 februari 2004 over Afghanistan: uitdagingen en vooruitzichten voor de toekomst(12),

–   gezien zijn resolutie van 15 november 2001 over een globaal partnerschap en een gemeenschappelijke strategie voor de betrekkingen tussen de Europese Unie en Latijns-Amerika(13),

–   gezien zijn resolutie van 13 januari 2005 over de recente tsunamiramp in de Indische Oceaan(14),

–   gezien de conclusies van het Voorzitterschap van de Europese Raad van Brussel van 16/17 december 2004, en in het bijzonder de daarop genomen besluiten inzake terrorisme en buitenlandse zaken,

–   gelet op artikel 112, lid 1 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Begrotingscommissie (A6-0062/2005),

A.   overwegende dat het Parlement van oordeel is dat het niet naar behoren en conform de bepalingen van artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt geraadpleegd, aangezien de Raad het Parlement tegenwoordig alleen maar een indicatieve lijst doet toekomen van de activiteiten over het voorbije jaar, zonder het te raadplegen over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen voor het komende jaar,

B.   overwegende dat deze praktijk derhalve dient te worden gestaakt en vervangen door een andere procedure waarbij het Parlement effectief wordt geraadpleegd zoals hierboven is aangegeven, zodat het intensiever bij het beleid kan worden betrokken,

C.   overwegende dat het op 29 oktober 2004 in Rome ondertekende Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa, zelfs al is het nog niet geratificeerd, alleen al qua strekking en inhoud nu reeds vergaande implicaties dient te hebben voor de manier waarop de EU in 2005 en daarna invulling zal geven aan haar GBVB-beleid,

D.   overwegende dat het Parlement reeds herhaalde malen te kennen heeft gegeven hoe de betrekkingen met bepaalde regio's en landen zijns inziens moeten worden geregeld en hoe deze beter in evenwicht moeten worden gebracht, teneinde het mondiale karakter van het externe beleid van de Unie duidelijker te versterken,

E.   overwegende dat de manier waarop het GBVB- en het EVDB-beleid thans worden gefinancierd, volstrekt inadequaat is, zowel in kwantitatief en kwalitatief opzicht als ten aanzien van de democratische verantwoordingsplicht ervan,

1.   is weliswaar ingenomen met de manier waarop de Hoge Vertegenwoordiger/secretaris-generaal van de Raad het Parlement daadwerkelijk volledig op de hoogte heeft gehouden van de ontwikkelingen met betrekking tot de voornaamste GBVB-kwesties, doch staat volstrekt afwijzend tegenover de door de Raad gevolgde strategie om het Parlement a posteriori een louter indicatieve lijst van GBVB-activiteiten over het voorbije jaar te doen toekomen, en beschouwt deze wijze van "voorafgaande raadpleging van het Europees Parlement" als een praktijk die duidelijk in strijd is met artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en met het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999;

2.   verzoekt de Raad derhalve zijn huidige werkwijze te staken en deze in te ruilen voor een behandeling a priori, waarbij het Parlement aan het begin van elk jaar wordt geraadpleegd over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen die de Raad voor dat jaar zowel met betrekking tot algemene als tot horizontale kwesties op de agenda heeft staan, alsook over de prioriteiten die voor de diverse geografische gebieden zijn gepland; verzoekt de Raad tevens in een volgend stadium verslag uit te brengen over de vraag of en, zo ja, op welke wijze rekening is gehouden met de inbreng van het Parlement;

3.   is voornemens de democratische verantwoordingsplicht met betrekking tot GBVB-kwesties te helpen verbeteren door met de nationale parlementen regelmatig in overleg te treden binnen het kader van de driemaandelijkse gedachtewisseling met de Hoge Vertegenwoordiger/secretaris-generaal van de Raad en de commissaris voor externe betrekkingen, waarbij ook de door nationale parlementen op het jaarverslag van het Parlement over het GBVB ingediende amendementen ter sprake komen;

4.   nodigt de Raad en de Hoge Vertegenwoordiger/secretaris-generaal van de Raad uit actief deel te nemen aan het jaarlijks debat over de Europese veiligheidsstrategie met het Europees Parlement en de nationale parlementen;

5.   spoort zowel de Raad als de lidstaten ertoe aan het parlementair toezicht op het EVDB nog verder te verscherpen door op nationaal niveau bij de goedkeuring van EVDB-operaties een grotere rol toe te bedelen aan de nationale parlementen en door het Europees Parlement in Europees verband meer te betrekken bij het toezicht op het algehele GBVB-budget;

6.   dringt er bij de Raad op aan de garantie te geven dat zijn beleidsinstrumenten - zoals het sanctiebeleid - rigoureuzer en met meer politieke inzet zullen worden toegepast;

Voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het GBVB voor 2005 in aansluiting op de ondertekening van het Grondwettelijk Verdrag

7.   geeft als zijn opvatting te kennen dat de bepalingen van het nieuwe Verdrag met betrekking tot het GBVB nu reeds naar de geest (en de letter) moeten worden toegepast, zoals inmiddels al is geschied bij de oprichting van het Europees Defensieagentschap, bij de invoering van het "gevechtsgroep"-concept ("Battle group"-concept), bij de formulering van het nieuwe nabuurschapsbeleid van de EU - dat naar verwachting veel meer inhoud zal krijgen dan het huidige - en bij de toepassing van de solidariteitsclausule ter verdediging tegen terroristische bedreigingen of aanslagen: de gevolgen daarvan moeten worden aangepakt door middel van het effectief coördineren van gerichte operaties, onder gebruikmaking van zowel bestaande als toekomstige civiele beschermingstechnieken, alsook de wederzijdse solidariteitsverplichting om in geval van gewapende agressie tegen een lidstaat van de Europese Unie hulp en bijstand te verschaffen;

8.   verlangt derhalve op dezelfde manier als de Raad te worden geïnformeerd over en nauwer te worden betrokken bij alle voorstellen die in de toekomst door de vice-voorzitter van de Commissie/EU-minister van Buitenlandse Zaken worden ingediend ter voorbereiding van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid voor 2005;

9.   spreekt de wens uit dat de nieuw in te stellen Europese dienst voor extern optreden als assisterende instantie voor de EU-minister van Buitenlandse Zaken/vice-voorzitter van de Commissie een essentiële rol te vervullen krijgt op het gebied van extern beleid; wijst hoe dan ook eens te meer op de noodzaak de bevoegdheden van het Parlement te handhaven en de hand te houden aan de algehele verantwoordingsplicht van deze nieuwe dienst jegens het Parlement, vooral met betrekking tot de integratie van de onderdelen van de Commissie die in de nieuwe dienst opgaan (DG RELEX, EG-delegaties, enz.); verzoekt om een perspectief voor de verdere ontwikkelingen in de intergouvernementele elementen (die met name door de lidstaten dient gegeven te worden), zodat de nieuw op te richten dienst zich als onderdeel van de Commissie kan richten op een geïntegreerd communautair model, zonder daarbij met betrekking tot intergouvernementele vraagstukken op enigerlei wijze afbreuk te doen aan zijn loyaliteit jegens de Raad;

10.   verzoekt de Raad alles in het werk te stellen om concreet inhoud te geven aan de in het Grondwettelijk Verdrag vervatte solidariteitsclausule voor defensie, zodra dit Verdrag van kracht wordt en een daadwerkelijk en effectief gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid wordt gevoerd;

11.   acht het noodzakelijk dat de commissaris voor externe betrekkingen en de Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB, nu het Grondwettelijk Verdrag is ondertekend, de nieuwe normen toepassen door het Europees Parlement volledig te informeren en te raadplegen over en het nader te betrekken bij alle GBVB- en EVDB-kwesties; onderstreept dat er met name op moet worden toegezien dat de democratische verantwoordingsplicht en transparantie voor alle door het Europees Defensieagentschap ondernomen activiteiten, worden gewaarborgd;

12.   uit zijn voldoening over de oprichting van het Europees Defensieagentschap en over de voorbereidende maatregelen van de Commissie op het gebied van veiligheidsonderzoek; is van mening dat in de financiële planning voor de middellange termijn jaarlijks een adequaat bedrag voor veiligheidsonderzoek, inclusief de civiele aspecten hiervan, moet worden uitgetrokken;

13.   verzoekt de Raad tevens het Parlement regelmatig te raadplegen over en te betrekken bij de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen met betrekking tot het EVDB en het Parlement conform artikel I-41, lid 8 van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa op de hoogte te houden omtrent de manier waarop deze tak van beleid zich verder ontwikkelt; dit overleg dient op dezelfde wijze plaats te vinden als de raadpleging waarom hierboven in verband met het GBVB is verzocht;

Specifieke voorstellen m.b.t. algemene en horizontale vraagstukken voor 2005

14.   is ingenomen met de op 12 december 2003 door de Europese Raad vastgestelde veiligheidsstrategie voor de Europese Unie; staat volledig achter het civiel/militaire totaalconcept van de Europese Raad en onderschrijft de essentiële beginselen van preventief ingrijpen en effectief multilateralisme, die trouwens ook voor zowel GBVB als EVDB moeten gelden, en verwijst naar het verslag dat momenteel door zijn Commissie buitenlandse zaken over deze strategie wordt opgesteld; onderstreept met name dat de Unie haar capaciteit voor een snelle reactie in geval van humanitaire rampen en andere calamiteiten verder moet opvoeren;

15.   wijst in dat verband - zoals ook in de veiligheidsstrategie wordt aangegeven - op de noodzaak een overeenkomstige veiligheidscultuur tot ontwikkeling te brengen en spreekt derhalve zijn onvoorwaardelijke steun uit voor de werkzaamheden die momenteel worden verricht met het oog op de tenuitvoerlegging van het trainingsconcept van de EU in de EVDB-sfeer; de bedoeling moet zijn dat de nog op te zetten en in te richten Europese Veiligheids- en defensieacademie de instellingen van de Europese Unie en de lidstaten in de toekomst voorziet van degelijk opgeleid personeel dat in staat is in EVDB-verband effectief op te treden; derhalve moet deze academie zo worden georganiseerd dat zij levensvatbaar is en moet zij over voldoende financiële middelen kunnen beschikken;

16.   schaart zich volledig achter de gezamenlijke inspanningen die momenteel worden geleverd om de EU-strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens ten uitvoer te leggen, mede gelet op de herziening van het VN-Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (NPV-verdrag) in 2005 en de actieve rol die de EU in die context en bij de implementatie van Resolutie 1540 (2004) van de VN-Veiligheidsraad dient te vervullen; verwijst naar zijn eerdere uitspraken over handvuurwapens en naar zijn resolutie van 22 april 2004 over de herziening van het Verdrag van Ottawa inzake antipersoonsmijnen(15); betuigt opnieuw zijn steun voor verscherping van de EU-gedragscode inzake wapenexport, met het oog erop hem een bindend karakter te geven, en voor ondersteuning door de EU van een internationaal verdrag inzake de wapenhandel;

17.   spreekt nadrukkelijk als zijn vaste overtuiging uit dat nucleaire ontwapening in sterke mate zal bijdragen tot de internationale veiligheid en de strategische stabiliteit en het risico voor nucleaire proliferatie zal doen afnemen; roept de lidstaten die over een kernwapenarsenaal beschikken op hun verplichtingen uit hoofde van artikel 6 van het NPV-verdrag daadwerkelijk na te komen; dringt er bij de lidstaten op aan op de binnenkort te houden NPV-toetsingsconferentie hun steun uit te spreken voor het nieuwe internationale initiatief inzake nieuwe nucleaire gevaren dat door secretaris-generaal Kofi Annan van de VN en door Mohammed El Baradei, directeur van het International Agentschap voor Atoomenergie, is voorgesteld met betrekking tot nucleaire ontwapening en het opnieuw op gang brengen van de VN-Conferentie inzake ontwapening;

18.   onderschrijft het standpunt van de Europese Raad dat de bestrijding van terrorisme een prioriteit van de EU en een essentieel element van haar beleid inzake externe betrekkingen zal blijven, maar onderstreept eens te meer dat het nastreven van dit doel niet ten koste mag gaan van de mensenrechten en de burgerlijke vrijheden, en pleit ervoor het terrorismebestrijdingsbeleid van de Unie ten aanzien van derde landen consistenter en slagvaardiger te maken door:

   a) de politieke dialoog over terrorisme met externe partners te intensiveren,
   b) krachtiger samen te werken met internationale en regionale organisaties (in het bijzonder met het Terrorismebestrijdingscomité van de VN en met de NAVO), en met name de autoriteit van het VN-systeem te herstellen,
   c) uitvoering te geven aan de in 2004 door de EU en de VS aangenomen verklaring over de strijd tegen het terrorisme,
   d) steun te verlenen aan de gerichte bijstandsstrategie van de Commissie, die reeds is geformuleerd in programma's zoals CARDS, TACIS, MEDA, enz., en die vanaf nu wordt gekenmerkt door een gezamenlijke benadering die de in Resolutie 1373 van de VN-Veiligheidsraad vermelde prioriteitsterreinen bestrijkt,
   e) intensiever gebruik te maken van de civiel/militaire snellereactiemechanismen,
   f) over te gaan tot strikte toepassing van de antiterrorismeclausule die is opgenomen in overeenkomsten met landen waar sprake is van aantoonbare terroristische bedreigingen of specifieke terroristische activiteiten, zoals rekrutering, opleiding of financiering, of met alle andere landen die een potentiële bedreiging vormen voor de Unie; is van mening dat derhalve de nodige aandacht moet worden besteed aan het in 2002 door het Parlement geformuleerde voorstel tot invoering van een interinstitutionele gedragscode voor het beleid van de Unie inzake externe betrekkingen,
   g) waar nodig ten volle gebruik te maken van specifieke EVDB-operaties,
   h) bij alle stappen die worden ondernomen toe te zien op de naleving van het internationaal humanitair recht en het internationaal recht inzake de mensenrechten,
   i) ervoor te zorgen dat de Europese Unie een actieve bijdrage levert aan de vreedzame en rechtvaardige beslechting van slepende regionale kwesties, onder inachtneming van de besluiten van de VN en van haar internationaal erkende rol, en door een oplossing te zoeken voor de kritieke maatschappelijke problemen (armoede, sociale uitsluiting) die geweld en terrorisme in de hand werken;

19.   hecht het allergrootste belang aan zijn eigen bijdrage in de strijd tegen het terrorisme en dringt er derhalve bij zijn Commissie buitenlandse zaken en zijn Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken op aan naar een geschikte procedure te zoeken om hierover in de toekomst zowel ten behoeve van de Raad als van de Commissie aanbevelingen te doen; roept de Raad in dit verband op de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken volledig te informeren en te raadplegen over de door de EU te hanteren lijst van terroristische organisaties; uit in deze context tevens zijn waardering voor de positieve reactie van het Luxemburgse Voorzitterschap;

20.   acht het van essentieel belang dat bij natuurrampen een beroep kan worden gedaan op de capaciteiten die de Raad en de Commissie in de civiel/militaire sfeer hebben ontwikkeld, met inbegrip van de civiel/militaire planningseenheid en van faciliteiten zoals GALILEO en GMES;

Prioriteiten van het Parlement in de verschillende geografische gebieden voor 2005

21.   verzoekt de Raad onverwijld stappen te ondernemen ter rechtzetting van het geografische onevenwicht dat bestaat tussen de GBVB-besluiten die de laatste tien jaar zijn genomen, zodat tussen de respectieve regio's een billijkere balans kan worden bewerkstelligd die in overeenstemming is met de mondiale ambities van de Unie; verzoekt de Raad met name een geografisch evenwicht tot stand te brengen tussen de inspanningen die tot dusverre in het kader van de uitbreiding in oostwaartse richting zijn ondernomen en de hernieuwde inspanningen die worden geleverd ten behoeve van de regio ten zuiden van Middellandse Zee; onderstreept evenwel dat de Raad tot elke prijs moet voorkomen dat de EU onverschillig of minder gevoelig zou zijn voor de ontwikkelingen in het westelijke Balkangebied, Oekraïne en de zuidelijke Kaukasus;

22.   beveelt derhalve aan dat de Raad de nodige stappen onderneemt om de EU in staat te stellen te profiteren van de bevoorrechte betrekkingen die zij onderhoudt met bepaalde geografische gebieden (o.a. door sluiting van biregionale, multilaterale of bilaterale associatieovereenkomsten), teneinde haar multilaterale positie te versterken in haar omgang met andere opkomende landen en regio's waarmee zij dit soort bevoorrechte betrekkingen nog niet onderhoudt; onderstreept voorts dat de nabuurschapsrelaties van de EU niet meer prioriteit mogen krijgen ten koste van de cruciale betrekkingen en de solidariteit tussen de EU en de ontwikkelingslanden in de wereld;

23.   hecht evenwel ten eerste het allergrootste belang aan de successieve uitbreidingen van de Unie waartoe op 16/17 december 2004 door de Europese Raad is besloten, en ten tweede aan de ontwikkeling van het Europese nabuurschapsbeleid, en beschouwt deze als de hoogste prioriteiten op de politieke agenda van de Unie voor 2005, met inbegrip van een Europese Economische Ruimte die de Europese landen omvat; onderstreept met nadruk hoe belangrijk het is om op basis van de door het Kwartet opgestelde routekaart een vreedzame en waardige oplossing te vinden voor het conflict in het Midden-Oosten en om uitvoering te geven aan het strategisch partnerschap met de mediterrane regio en het Midden-Oosten waartoe in juni 2004 door de Europese Raad is besloten; uit in dat verband zijn voldoening over de onlangs in Sharm el-Sheik gehouden topontmoeting tussen Ariel Sharon en Abu Mazen; dringt er daarnaast tevens op aan dat alles in het werk wordt gesteld om een oplossing te helpen vinden voor andere bestaande of nog te verwachten conflicten en crises, zoals die in Kosovo, Tsjetsjenië, Darfur, Somalië, het gebied van de Grote Meren, Iran en Noord-Korea (Volksrepubliek Korea), en voor het bewerkstelligen van sociale vooruitgang in de wereld conform de millenniumdoelstellingen van de VN;

24.   hecht tevens het grootste belang aan de voortzetting en verdere ontwikkeling van de Europese strategie voor de westelijke Balkan met het oog op de geleidelijke integratie in de Europese instellingen van de landen in die regio, met name in het licht van de cruciale beslissingen die in het tweede halfjaar van 2005 moeten worden genomen met betrekking tot de uiteindelijke status van Kosovo;

25.   is bereid met de Raad en de Commissie samen te werken aan een strategische reorganisatie op lange termijn van Servië en Montenegro, met inbegrip van Kosovo, met als doel de bevordering van een gemeenschappelijke vreedzame toekomst in de Europese Unie voor alle gemeenschappen in deze regio;

26.   verwacht in nauwe samenwerking met de Raad en de Commissie te kunnen werken aan de politieke en economische ondersteuning van het vredesproces dat in het Midden-Oosten op gang is gekomen;

27.   acht het van groot belang dat de EU en de VS een constructieve relatie onderhouden en dat de NAVO zich weer meer ontwikkelt tot een forum voor politiek debat op basis van gelijkheid, waarbinnen een redelijk evenwicht tot stand moet worden gebracht tussen de instrumenten voor preventie, crisisbeheersing en militaire capaciteitsopbouw; acht het van cruciaal belang dat (vooral tussen het Europees Parlement en het Amerikaanse Congres) gemeenschappelijke standpunten worden overeengekomen met betrekking tot mondiale kwesties van gemeenschappelijk belang (de strijd tegen het terrorisme, regionale conflicten, proliferatie van massavernietigingswapens, ontwapening, internationaal recht, effectief multilateralisme, samenwerking op energiegebied, klimaatverandering, enz) en is van mening dat met name in het jaar 2005 - de tiende verjaardag van de Verklaring van Madrid - een nieuwe impuls moet worden gegeven aan de transatlantische betrekkingen middels de voltooiing van de transatlantische markt tegen 2015 en de actualisering van de transatlantische agenda met een transatlantische partnerschapsovereenkomst die zo snel mogelijk - en uiterlijk binnen twee jaar - in werking moet treden;

28.   onderstreept dat de EU en de VS nauw moeten samenwerken bij de aanpak van mondiale economische, politieke en veiligheidsproblemen; roept op tot de opstelling van een nieuw transatlantisch programma om de dialoog over mondiale vraagstukken duidelijk vorm te kunnen geven;

29.   dringt er bij de Raad op aan met het Europees Parlement nader overleg te voeren over de invulling van het concept van met derde landen aan te gane "strategische partnerschappen", die gebaseerd moeten zijn op het delen en bevorderen van gezamenlijke waarden; roept in dit verband op tot het opmaken van een algehele evaluatie van de strategische partnerschappen met de Russische Federatie en China;

30.   verzoekt zowel de Raad als de Commissie alles in het werk te stellen om een nauwe relatie met Rusland te bewerkstelligen, waarin onze gezamenlijke belangen en waarden worden weerspiegeld en die is gebaseerd op de volledige eerbiediging van de mensenrechten, de rechtsstaat en de democratie;

31.   spreekt in dit verband zijn steun uit voor het voorstel van de Raad voor de ontwikkeling van een gezamenlijk crisisbeleid van de EU en Rusland voor de conflicten in Transnistrië en de zuidelijke Kaukasus; wijst erop dat de oorlog in Tsjetsjenië de totstandkoming van een waarachtig partnerschap bemoeilijkt en dringt eens te meer aan op een politieke oplossing voor het conflict, waarbij alle democratische componenten van de Tsjetsjeense samenleving moeten worden betrokken;

32.   betreurt het dat in de relaties met China alleen vooruitgang is geboekt op handels- en economisch gebied, zonder dat er sprake is van enigerlei substantiële verbetering in de sfeer van mensenrechten en democratie; herhaalt zijn verzoek om een bindende EU-gedragscode voor wapenuitvoer en dringt er in dat verband bij de Raad op aan het wapenembargo niet op te heffen en naar manieren te zoeken om de dialoog te vergemakkelijken, de spanning te verminderen en ontwapening aan te moedigen in de betrekkingen tussen China en Taiwan, alsmede Taiwan hierbij te steunen als democratisch model voor heel China;

33.   geeft uiting aan zijn buitengewoon diepe bezorgdheid omtrent het grote aantal in Zuid-China opgestelde raketten die gericht zijn op Taiwan en over de zogenaamde antiafscheidingswet die door de Volksrepubliek China is aangenomen en die de verhoudingen tussen China en Taiwan onnodig vertroebelt; roept de Volksrepubliek China en de Republiek China (ROC) in Taiwan op de politieke dialoog te hervatten op basis van wederzijds begrip en erkenning, ten einde de stabiliteit, de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat in Oost-Azië te bevorderen;

34.   schaart zich achter de inspanningen van het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland en van de Raad en de Commissie om Iran aan te moedigen een actieve en bevriende partner in de regio te worden die de mensenrechten volledig eerbiedigt, en om te bewerkstelligen dat Iran geen kernwapens ontwikkelt, en wijst er met nadruk op dat, mochten er aanwijzingen zijn dat Iran doorgaat met de ontwikkeling van dergelijke wapens, dit buitengewoon ernstige gevolgen zou hebben voor alle relaties tussen de EU en Iran, in welke vorm dan ook;

35.   spreekt zijn steun uit voor de verdere consolidatie van de verplichtingen die Europa in Afghanistan op zich heeft genomen en pleit voor het treffen van een solide en uitvoerbare regeling voor de financiering van deze taken op middellange termijn; is er voorstander van dat er meer werk wordt gemaakt van de wederopbouw van de internationale gemeenschap; hecht in dit verband bijzonder veel belang aan de ontwikkeling van het onderwijsstelsel, de verbetering van de positie van vrouwen, meisjes en kinderen, ontwapenings- en reïntegratiemaatregelen en de ontwikkeling en implementatie van economische alternatieven voor de opiumteelt;

36.   dringt er bij de Raad op aan zo spoedig mogelijk een procedure op gang te brengen voor de aanneming van een gemeenschappelijk GBVB-standpunt over Irak;

37.   uit in dat verband zijn diepe bezorgdheid over de verklaring van de Volksrepubliek Korea van 10 februari 2005, waarin deze het voornemen aankondigt haar medewerking aan de multilaterale besprekingen over haar nucleair programma voor onbepaalde tijd op te schorten;

38.   verwijst naar de talrijke resoluties en verslagen die het heeft aangenomen met betrekking tot de verschillende geografische gebieden, en die waardevolle bijdragen omvatten aan het debat over de manier waarop het beleid van de Unie ten aanzien van deze geografische gebieden zich zou moeten ontwikkelen om een billijk evenwicht te kunnen bewerkstelligen in de zin zoals hierboven is aangegeven;

39.   wijst eens te meer met nadruk op de actieve rol die de Unie in haar betrekkingen met derde landen moet vervullen door de mensenrechten te bevorderen en toe te zien op de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen, die een belangrijk en integraal onderdeel vormen van zowel het GBVB- als het EVDB;

40.   refereert aan het gezamenlijk optreden van de EU tijdens de recente verkiezingen in Oekraïne als een goed voorbeeld van de manier waarop de respectieve Europese instellingen, samen met de lidstaten, moeten reageren en een leidinggevende rol moeten vervullen wanneer gemeenschappelijke Europese belangen en waarden op het spel staan; is voornemens om met betrekking tot Oekraïne verdere stappen te ondernemen, aangezien de recente ontwikkelingen ook voor de Unie duidelijk zware uitdagingen stellen;

41.   roept de Raad, de Commissie en de lidstaten op om, naast de maatregelen waarin het actieplan in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid voorziet, ook na te denken over andere vormen van associatie met Oekraïne, die het land een duidelijk Europees perspectief bieden en voldoen aan de kennelijke verwachtingen van een grote meerderheid van het Oekraïense volk, en die uiteindelijk eventueel kunnen uitmonden in de toetreding van het land tot de EU;

Standpunt van het Parlement m.b.t. de rol van de Unie in sommige multilaterale organisaties

42.   pleit ervoor om in afwachting van de inwerkingtreding van het nieuwe Grondwettelijk Verdrag, waarbij de Unie nadrukkelijk rechtspersoonlijkheid wordt toegekend, de nodige maatregelen te nemen met het oog op een zwaardere vertegenwoordiging van de Unie als geheel in de respectieve internationale multilaterale organisaties, waaronder met name de Verenigde Naties, het Internationaal Strafhof, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), de Raad van Europa en alle overige relevante fora; roept de Raad en de Commissie op om de leden van het Europees Parlement waar mogelijk te betrekken bij de verwezenlijking van deze doelstelling; onderstreept met name de noodzaak om de betrekkingen van de EU met de OVSE, de Raad van Europa en de Verenigde Naties te verstevigen; dringt erop aan dat het Parlement een rol krijgt toebedeeld die strookt met het hoge niveau van parlementaire diplomatie waarmee het een bijdrage levert aan de ontwikkeling van het GBVB;

43.   stelt zich op het standpunt dat de Unie als geheel een grotere rol moet spelen binnen het stelsel van de Verenigde Naties, dat de EU in de toekomst een zetel in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties moet worden gegarandeerd, als meest waarachtige uitdrukking van een echt en effectief gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid; en dat de EU de hervorming van de Verenigde Naties moet ondersteunen, samen met de voorstellen die zijn geformuleerd in het verslag van het Panel op hoog niveau inzake dreigingen, uitdagingen en verandering;

44.   is tevreden met het historische besluit van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties om de in Darfur begane misdaden op initiatief van een aantal EU-lidstaten door de aanklager van het Internationaal Strafhof te laten onderzoeken; beschouwt dit als een beslissende stap in de richting van onpartijdige gerechtigheid voor de slachtoffers van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid; betreurt evenwel de vrijstelling waardoor de burgers van landen die zich niet bij het Statuut van Rome hebben aangesloten, niet onder de bevoegdheid van het Internationaal Strafhof vallen en verzoekt de Raad het Internationaal Strafhof krachtig te blijven steunen;

Standpunt van het Parlement inzake de financiering van het GBVB voor 2005

45.   wijst er eens te meer op dat de vijf voornaamste bedreigingen voor de Europese veiligheid, zoals die zijn uiteengezet in de Europese veiligheidsstrategie (terrorisme, proliferatie van massavernietigingswapens, regionale conflicten, falende staten en georganiseerde criminaliteit), alleen kunnen worden afgewend door een langdurige externe inzet onder gebruikmaking van alle beschikbare instrumenten, met inbegrip van forse investeringen in veiligheidsonderzoek en conflictpreventie, waarbij concrete, duurzame begrotingscompromissen moeten worden vastgesteld, die expliciet in de toekomstige financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013 dienen te worden opgenomen;

46.   onderstreept dat met name in het kader van EVDB-operaties niet langer een onderscheid kan worden gemaakt tussen de financiering van civiele en militaire uitgaven, meer in het bijzonder wanneer het operaties betreft die uitsluitend door de Unie worden opgezet en die worden gepland en uitgevoerd via haar civiel/militaire cel;

47.   beklemtoont derhalve nogmaals dat gezamenlijk te maken kosten voor militaire operaties in het kader van het EVDB moeten worden gefinancierd uit de communautaire begroting (zoals reeds in de civiele sfeer gebeurt bij politieoperaties), en niet uit een aanvullende begroting of uit een door de lidstaten op te zetten startfonds, zoals momenteel de bedoeling is;

48.   herinnert in dat verband aan de nieuwe mogelijkheden die worden geboden door de financiering van toekomstige interventies via de geplande "humanitaire gevechtsgroepen" in geval van natuurrampen waarbij een combinatie van militaire en civiele hulpmiddelen noodzakelijk is, zoals onlangs het geval was met de tsunamiramp in Zuid-Azië; roept in dat verband de Raad en de Commissie op met een nieuw voorstel te komen waarin ook rekening wordt gehouden met het voorstel van het Europees Parlement voor de oprichting van een Europees civiel vredeskorps en van een Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening, als bedoeld in artikel III-321 van de Grondwet;

49.   verzoekt de Raad om bij toekomstige EVDB-operaties in de strijd tegen het terrorisme - in weerwil van bestaande regels zoals het beginsel dat elke lidstaat zijn eigen kosten draagt of van andere ad-hocregelingen zoals het zogenaamde "ATHENA-mechanisme" - de mogelijkheid te overwegen om de gezamenlijke kosten voor dit soort operaties te financieren uit de communautaire begroting;

o
o   o

50.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de VN, de secretaris-generaal van de NAVO en de secretaris-generaal van de Raad van Europa.

(1) PB C 172 van 18.6.1999, blz.1.
(2) P6_TA(2005)0004.
(3) PB C 82 E van 1.4.2004, blz. 599.
(4) PB C 96 E van 21.4.2004, blz. 79.
(5) PB C 87 E van 7.4.2004, blz. 506.
(6) PB C 64 E van 12.3.2004, blz. 599.
(7) PB C 98 E van 23.4.2004, blz. 182.
(8) PB C 104 E van 30.4.2004, blz. 1043.
(9) P6_TA(2005)0007.
(10) PB C 82 E van 1.4.2004, blz. 610.
(11) PB C 77 E van 26.3.2004, blz. 226.
(12) PB C 97 E van 22.4.2004, blz. 647.
(13) PB C 140 E van 13.6.2002, blz. 569.
(14) P6_TA(2005)0006.
(15) PB C 104 E van 30.4.2004, blz. 1075.

Juridische mededeling - Privacybeleid