Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2007/2191(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0212/2008

Ingediende teksten :

A6-0212/2008

Debatten :

PV 16/06/2008 - 26
CRE 16/06/2008 - 26

Stemmingen :

PV 17/06/2008 - 7.26
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2008)0288

Aangenomen teksten
PDF 134kWORD 54k
Dinsdag 17 juni 2008 - Straatsburg
Effecten van het cohesiebeleid op de integratie van kwetsbare gemeenschappen en groepen
P6_TA(2008)0288A6-0212/2008

Resolutie van het Europees Parlement van 17 juni 2008 betreffende de effecten van het cohesiebeleid op de integratie van kwetsbare gemeenschappen en groepen (2007/2191(INI))

Het Europees Parlement,

–   gelet op artikel 87, lid 3, en de artikelen 137 en 158 van het EG-Verdrag,

–   gezien Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds(1),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 5 juli 2005 getiteld "Cohesiebeleid ter ondersteuning van groei en werkgelegenheid: Communautaire strategische richtsnoeren 2007-2013" (COM(2005)0299),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 9 februari 2005 over de sociale agenda (COM(2005)0033),

–   gezien Beschikking 2006/702/EG van de Raad van 6 oktober 2006 betreffende communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie(2),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 17 mei 2005 getiteld "Derde voortgangsverslag over cohesie: Naar een nieuw partnerschap voor groei, werkgelegenheid en samenhang" (COM(2005)0192),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 12 juni 2006 getiteld "De groei- en banenstrategie en de hervorming van het Europees cohesiebeleid – Vierde voortgangsverslag over cohesie" (COM(2006)0281),

–   gezien de Territoriale Agenda van de Europese Unie, het Handvest van Leipzig betreffende duurzame Europese steden en het Vierde Actieprogramma voor de uitvoering van de Territoriale Agenda van de Europese Unie,

–   gezien het feit dat de Commissie een groenboek over territoriale samenhang voorbereidt,

–   gezien het verslag van het Europees Waarnemingsnetwerk voor de ruimtelijke ordening (ESPON) getiteld "Territorial Futures – Spatial scenarios for Europe" (toekomstscenario´s voor het Europese grondgebied) en onder verwijzing naar het verslag van het Europees Parlement getiteld "Regional Disparities and Cohesion: what Strategies for the Future?" (toekomstige strategieën inzake regionale verschillen en cohesie),

–   gelet op de artikelen 3, 13 en 141 van het EG-Verdrag, ingevolge waarvan de lidstaten ervoor moeten zorgen dat alle burgers gelijke kansen hebben,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 31 januari 2008 over een Europese Roma-strategie(3),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en het advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6-0212/2008),

A.   overwegende dat een van de doelstellingen van de Gemeenschap is om de harmonieuze economische en sociale ontwikkeling in de gehele Gemeenschap te bevorderen en de verschillen tussen afzonderlijke regio's te verkleinen, welke doelstelling is neergelegd in artikel 158 van het EG-Verdrag,

B.   overwegende dat er ongelijkheden kunnen optreden, zowel binnen als tussen regio's,

C.   overwegende dat het aanpakken van sociale, economische en territoriale ongelijkheden tussen de meer welvarende en de armste regio's de onderliggende doelstelling van het cohesiebeleid blijft en overwegende dat het toepassingsgebied van dit beleid bijgevolg niet moet worden beperkt tot het ondersteunen van doelstellingen van andere strategieën, wat het realiseren van economische, sociale en territoriale samenhang zou kunnen bemoeilijken,

D.   overwegende dat het cohesiebeleid vooralsnog effectief heeft bijgedragen aan het verkleinen van de sociaal-economische kloof van de armste regio's,

E.   overwegende dat hele landen nog steeds te maken hebben met aanzienlijke uitdagingen op het gebied van hun ontwikkeling en dat het niet waarschijnlijk is dat er convergentie wordt bereikt binnen het huidige kader 2007-2013,

F.   overwegende dat de economische groei in sommige lidstaten rond nationale en regionale hoofdsteden en andere grote stedelijke centra is geconcentreerd, waardoor de sociaal-economische ontwikkeling van andere gebieden, zoals plattelandsgebieden, perifere gebieden, eilanden en berggebieden, met een onevenwichtige sociaal-economische ontwikkeling blijven zitten en de kwetsbaarheid van sociale gemeenschappen en groepen binnen deze gebieden wordt vergroot,

G.   overwegende dat het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie territoriale samenhang als een van de doelstellingen van de EU vermeldt en dat de Unie en de lidstaten op dit terrein een gedeelde bevoegdheid hebben,

H.   overwegende dat het concept 'kwetsbare gemeenschap' zeer breed is en dat er geen duidelijke criteria zijn om het te definiëren,

I.   overwegende dat veel regio's nog steeds kampen met de nadelige gevolgen van een perifere ligging en ongunstige geografische omstandigheden en niet beschikken over de noodzakelijke infrastructuur voor het creëren van werkelijke ontwikkelingskansen, waardoor de achterstand ten opzichte van het gemiddelde ontwikkelingsniveau in de EU niet kan worden verkleind,

J.   overwegende dat het verbeteren van de infrastructuur voor vervoer en de beschikbaarheid van vervoer zullen helpen geïsoleerde gebieden beter toegankelijk te maken, terwijl eveneens de uitsluiting van gemeenschappen en groepen die in deze afgelegen gebieden wonen wordt verlicht, en overwegende dat het verbeteren van diensten van algemeen belang, in het bijzonder onderwijs, het leven van kwetsbare groepen en gemeenschappen zal verbeteren,

K.   overwegende dat de armste landen en regio's niet beschikken over de noodzakelijke financiële middelen voor het verstrekken van hun eigen bijdrage aan de Gemeenschapsfinanciering waarvoor ze in aanmerking komen, en vaak ook niet over de administratieve capaciteit en het menselijk potentieel om de verstrekte steun goed te kunnen besteden,

L.   overwegende dat het beleid inzake plattelandsontwikkeling vanwege zijn krachtige territoriale effecten beter met het regionaal beleid gecoördineerd zou moeten worden, zodat ze elkaar beter kunnen aanvullen en synergie wordt bevorderd en zodat rekening kan worden gehouden met de voor- en nadelen van het opnieuw integreren van deze soorten beleid,

M.   overwegende dat het voor de regio's van de EU waar kwetsbare gemeenschappen en groepen wonen, ontbreekt aan vergelijkbare microregionale statistische gegevens,

N.   overwegende dat armoede en uitsluiting een sterk territoriaal karakter hebben,

O.   overwegende dat de meeste minstbegunstigde microregio's staan voor complexe, multidimensionale problemen, die verband houden met hun perifere ligging, beperkte bereikbaarheid, gebrek aan basale infrastructuur, sociaal-economische onderontwikkeling, ontwikkeling in de richting van deïndustrialisering, lage onderwijs- en opleidingsniveaus, gebrek aan administratieve capaciteit, het hoge werkloosheidspercentage, verslechterende woon- en leefomstandigheden, slecht toegankelijke diensten van algemeen belang, het ontbreken van de randvoorwaarden voor technologische ontwikkeling en vooruitgang, en omvangrijke gesegregeerde minderheden en kwetsbare groepen,

P.   overwegende dat cohesiebeleid vraagt om een begroting die in verhouding staat tot de doelstellingen van dat beleid en om efficiënte instrumenten die de regio's in staat stellen verschillen in ontwikkelingsniveau te verkleinen en het hoofd te bieden aan territoriale uitdagingen, waaronder begrepen demografische veranderingen, stedelijke concentratie, migratiestromen, globalisering, klimaatverandering en energievoorziening,

1.   benadrukt dat de territoriale concentratie van kwetsbare gemeenschappen en groepen en het feit dat de meeste onderontwikkelde regio's te lijden hebben onder sociale uitsluiting, een groeiende uitdaging vormt voor de samenhang van de EU; benadrukt bovendien dat dit verschijnsel niet alleen interregionaal wordt aangetroffen in onderontwikkelde gebieden, maar ook in significante mate intraregionaal, zowel in ontwikkelingsregio's als in ontwikkelde regio's, en dat het bijzondere aandacht vereist omdat dergelijke kwetsbare gemeenschappen en groepen vaak niet worden opgemerkt binnen een algemener, positief beeld;

2.   verzoekt de lidstaten overeenstemming te bereiken over de criteria voor het definiëren van kwetsbare groepen en gemeenschappen teneinde de problemen waarmee kwetsbare gemeenschappen en groepen te maken hebben beter te kunnen identificeren en om gerichte en stelselmatige maatregelen mogelijk te maken;

3.   is van mening dat het territoriale aspect van sociale uitsluiting moet worden aangepakt in de context van beleid voor territoriale cohesie;

4.   benadrukt in dit verband dat de territoriale problemen van sociale uitsluiting niet met individuele acties alleen kunnen worden opgelost, en doet de lidstaten daarom de aanbeveling dat ze voor de ontwikkeling van regio's een holistische strategie volgen, waarbij een gelijkmakingsbeleid wordt uitgevoerd, geïntegreerde, multisectorale aanpak in praktijk wordt gebracht en de aandacht wordt gericht op de mogelijkheden van alle regio's in de EU;

5.   wijst erop dat via een geïntegreerde aanpak wat gedaan moet worden aan de tekortkomingen inzake voor gelijke kansen en aan de potentiële concentratie van sociale conflicten in onderontwikkelde gebieden;

6.   merkt in dit verband op dat kwetsbare groepen in alle regio's kunnen bestaan, zelfs in de meer welvarende gebieden, en dat in een geïntegreerde aanpak rekening moet worden gehouden met dergelijke groepen;

7.   merkt op dat verpaupering en sociale uitsluiting niet tot stedelijke gebieden beperkt blijven, maar ook plattelandsgebieden treffen, al nemen ze daar specifieke vormen aan, vooral doordat sociale uitsluiting op het platteland gepaard gaat met territoriale uitsluiting en doordat het in deze van economische ontwikkeling uitgesloten gebieden om alle maatschappelijke bevolkingsgroepen gaat;

8.   benadrukt, in het kader van een geïntegreerde aanpak, dat het van belang is voorrang te verlenen aan de totstandbrenging van een gezonde omgeving op het niveau van Gemeenschap, lidstaat en regio, teneinde de doelstellingen van het cohesiebeleid te halen, bijvoorbeeld armoedebestrijding, goede gezondheid van de burgers en hoger welzijn in alle regio's, daar deze van essentiële betekenis zijn voor de ontwikkeling van de sociale, economische en territoriale samenhang in de EU op lange termijn;

9.   onderstreept dat het belangrijk is dat zowel regionale en lokale overheden als de economische en sociale partners en relevante NGO's bij de planning en uitvoering van geïntegreerde ontwikkelingsstrategieën worden betrokken, en wijst tevens op het belang van het ondersteunen van bottom-up initiatieven;

10.   verzoekt de Commissie en de lidstaten om de financiële middelen voor ontwikkelde steden en geïsoleerde gebieden, waaronder plattelandsgebieden, op een op hun specifieke behoeften afgestemde wijze toe te wijzen, en voor specifieke kwetsbare gemeenschappen en groepen op maat gesneden programma's vast te stellen, waarbij lokale overheden, relevante sociale en economische partners en vertegenwoordigers van de betreffende bevolkingsgroepen bij het besluitvormingsproces en de uitvoering dienen te worden betrokken, zodat op de best mogelijke wijze in de behoeften van deze groepen kan worden voorzien en daadwerkelijke oplossingen kunnen worden geboden voor de marginalisatie van deze groepen en de gevolgen daarvan;

11.   roept op tot instandhouding van activiteiten in plattelandsgebieden, die inkomsten opleveren, wat een bijzondere aandacht voor familiebedrijven vereist, alsmede voor het agrarische midden- en kleinbedrijf, met name door een herziening van het GLB, teneinde dit beleid billijker te maken, maar ook voor niet-agrarische ondernemingsactiviteiten die goederen en diensten leveren die van essentieel belang zijn om de bevolking daar te houden en nieuwe bewoners te verwelkomen;

12.   benadrukt het belang van agrarische en niet-agrarische economische activiteiten (zoals verwerking en direct marketing van landbouwproducten, toerisme, dienstverlening, midden- en kleinbedrijf) in plattelandsgebieden die zorgen voor werkgelegenheid, armoede voorkomen en aan de leegloop van het platteland een halt toeroepen; vraagt daarom om betere mogelijkheden voor verdere beroepsopleiding in plattelandsgebieden, teneinde de ontwikkeling van bedrijven te steunen;

13.   verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem meer gebruik te maken van de synergie en complementariteit van de beschikbare financiële instrumenten – zoals het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Cohesiefonds, het Europees Sociaal Fonds, het Europees Integratiefonds, het communautair actieprogramma voor volksgezondheid en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling – teneinde de toegevoegde waarde van deze instrumenten te vergroten;

14.   verzoekt de Commissie om in het kader van het aanstaande groenboek over territoriale samenhang een objectieve en duidelijke definitie te geven van "territoriale samenhang" , de criteria ter bepaling daarvan, de instrumenten ervan en de middelen die beschikbaar zijn voor het bereiken van territoriale doelstellingen;

15.   verzoekt de Commissie en de lidstaten om vergelijkbare microregionale statistische gegevens te produceren, met bijzondere aandacht voor sociale indicatoren, zoals de menselijke ontwikkelingsindex die is vastgesteld door de Verenigde Naties, zodat de situatie in de gebieden waar de meeste kwetsbare gemeenschappen en groepen wonen en de problemen waarmee zij te maken hebben via adequate maatregelen kan worden aangepakt;

16.   verzoekt de Commissie in dit kader zorgvuldig de mate te onderzoeken waarin nieuwe kwantificeerbare ontwikkelingsindicatoren naast het BBP per hoofd, zoals sociale indicatoren, eveneens moeten worden gebruikt voor het bepalen van de kwetsbaarste gemeenschappen en groepen en hun locatie, voor het aan het licht brengen van afwijkingen tussen en binnen regio's, en het evalueren van de uitvoering en efficiëntie van beleid, en als leidraad voor ontwikkelingsplanning;

17.   verzoekt de Commissie met klem om in het kader van het groenboek over territoriale samenhang te onderzoeken of het NUTS-niveau 4 eventueel geschikt is voor het uitvoeren van een gedifferentieerd beleid voor het behalen van de doelstelling van territoriale samenhang;

18.   wijst er met nadruk op dat iets gedaan moet worden aan de groeiende stedelijke concentratie en de leegloop van het platteland en aan de territoriale gevolgen van deze demografische trends; verzoekt de lidstaten derhalve om strategieën op te stellen voor het revitaliseren van kwetsbare gebieden door het ontwikkelen van infrastructuur, het bevorderen van daadwerkelijke ontwikkelingskansen in overeenstemming met het specifieke economische potentieel van deze regio's, het in stand houden van diensten van algemeen belang door middel van verbeterd lokaal bestuur en het decentraliseren van de publieke sector, het bieden van gepaste opleidingsmogelijkheden en het creëren van werkgelegenheid, het verbeteren van woon- en leefomstandigheden, en het vergroten van de aantrekkingskracht van deze gebieden voor investeerders; is van mening dat steden tegelijkertijd steun behoeven voor de maatregelen die zij nemen ter oplossing van de stedelijke moeilijkheden;

19.   meent dat de ontvolking van het platteland in het verleden weliswaar enig soelaas kon bieden aan landbouwers die hun traditionele activiteiten niet meer konden uitoefenen, maar dat dit nu niet meer het geval is, daar ongekwalificeerde personen thans ernstig door werkloosheid worden getroffen; voegt eraan toe dat industriële vestigingen in plattelandsgebieden dus tot de eerste slachtoffers behoren van bedrijfssaneringen en bedrijfsverplaatsingen, met als gevolg een afname van de mogelijkheid verschillende activiteiten uit te oefenen, waarmee kleine boeren vroeger hun inkomsten konden aanvullen, waardoor de verpaupering nog verder in de hand wordt gewerkt;

20.   benadrukt dat na 2013 het structuurbeleid moet worden gehandhaafd en dat daarenboven de begrotingsherziening moet worden gebruikt om ervoor te zorgen dat de noodzakelijke middelen worden vrijgemaakt om te verzekeren dat in de toekomst economische, sociale en territoriale samenhang tussen de regio's en landen van de EU zal bestaan;

21.   adviseert politieke maatregelen te nemen voor het aanpakken van sociale uitsluiting en is van mening dat het in hogere mate activeren van kwetsbare gemeenschappen en groepen een element van vrijwilligheid moet bevatten;

22.   verzoekt de Commissie een voorstel in te dienen om de problemen waarmee kwetsbare gemeenschappen en groepen te maken hebben, waaronder sociale uitsluiting, realistische en specifiek aan te pakken;

23.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, evenals de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.
(2) PB L 291 van 21.10.2006, blz. 11.
(3) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0035.

Juridische mededeling - Privacybeleid