Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2008/2201(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0498/2008

Ingediende teksten :

A6-0498/2008

Debatten :

Stemmingen :

PV 14/01/2009 - 4.7
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2009)0021

Aangenomen teksten
PDF 174kWORD 78k
Woensdag 14 januari 2009 - Straatsburg
Ontwikkeling van de VN Raad voor de mensenrechten en de rol van de EU
P6_TA(2009)0021A6-0498/2008

Resolutie van het Europees Parlement van 14 januari 2009 over de ontwikkeling van de VN-Raad voor de mensenrechten en de rol van de EU (2008/2201(INI))

Het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over de VN − Commissie voor de mensenrechten (UNCHR) sinds 1996, met name zijn resolutie van 16 maart 2006 over het resultaat van de onderhandelingen over de Raad voor de mensenrechten en over de 62ste zitting van de UNCHR(1), alsmede de resoluties van 29 januari 2004 over de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Verenigde Naties(2), van 9 juni 2005 over de hervorming van de Verenigde Naties(3), van 29 september 2005 over de resultaten van de Wereldtop van de Verenigde Naties van 14-16 september 2005(4), van 21 februari 2008 over de zevende zitting van de VN − Raad voor de mensenrechten (UNHRC)(5) en van 8 mei 2008 over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld 2007 en het beleid van de Europese Unie inzake de mensenrechten(6),

–   onder verwijzing naar zijn urgentieresoluties over mensenrechten en democratie,

–   gezien het verslag van de secretaris-generaal van de VN van 21 maart 2005 getiteld "In Larger Freedom forwards security, development and human rights for all", de daaropvolgende resolutie A/RES/60/1 van de Algemene Vergadering van de VN over de resultaten van de Wereldtop van 2005 en het verslag van de secretaris-generaal van de VN van 7 maart 2006 getiteld "Investing in the United Nations: for a stronger Organization worldwide",

–   gezien resolutie A/RES/60/251 van de Algemene Vergadering van de VN tot oprichting van de UNHRC,

–   gezien de verklaring van 16 maart 2006 van het voorzitterschap van de EU namens de Europese Unie over de oprichting van de UNHRC,

–   gezien de vorige reguliere en bijzondere zittingen van de UNHRC,

–   gezien de resultaten van de werkzaamheden van de werkgroepen van de UNHRC betreffende de klachtenprocedure, de universele periodieke evaluatie (UPE), het toekomstige systeem van advisering door deskundigen, de agenda, het jaarlijks werkprogramma, de werkmethoden, het reglement van orde en de herziening van de Speciale Procedures,

–   gezien de uitslag van de derde verkiezing van de lidstaten in de UNHRC die op de Algemene Vergadering van de VN van 21 mei 2008 heeft plaatsgevonden,

–   gezien de uitslag van de verkiezingen voor het voorzitterschap van de UNHRC die op 19 juni 2008 hebben plaatsgevonden,

–   gezien de eerste, de tweede en de derde zitting van de UPE van 7 tot en met 18 april 2008, 5 tot en met 16 mei 2008 en van 1 tot en met 15 december 2008,

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0498/2008),

A.   overwegende dat de eerbiediging, de bevordering en de waarborging van het universele karakter van de mensenrechten tot het communautair acquis behoren en een van de grondbeginselen van de EU vormen,

B.   overwegende dat de EU de mensenrechten en de democratie centraal stelt in haar externe betrekkingen en dat haar buitenlands beleid is gebaseerd op krachtige en ondubbelzinnige steun voor doeltreffend multilateralisme, zoals verankerd in het handvest van de VN,

C.   overwegende dat de VN en de UNHRC tot de meest geschikte organisaties behoren om mensenrechtenkwesties en humanitaire uitdagingen alomvattend aan te pakken,

D.   overwegende dat het besluit tot oprichting van de UNHRC als een quasi-permanent orgaan over het algemeen is toegejuicht als een initiatief om de tekortkomingen van de UNCHR te ondervangen en de plaats van de mensenrechten in intergouvernementele debatten te versterken,

E.   overwegende dat de UNHRC zichzelf een ambitieus programma voor de eerste drie jaar heeft opgelegd, waartoe de herziening van zijn procedures en werkmethoden behoren, met name de uitwerking en tenuitvoerlegging van de UPE waarvoor tot dusverre drie zittingen zijn gehouden, met toetsing van 48 landen, waarvan acht EU-lidstaten zijn, en de herziening van de Speciale Procedures,

F.   overwegende dat de EU een krachtig pleitbezorger is geweest voor de oprichting van de UNHRC en dat de EU en de lidstaten zich ertoe hebben verbonden en hebben ingespannen een actieve en zichtbare rol te vervullen met het oog op het creëren en steunen van een doeltreffend orgaan waarmee de hedendaagse uitdagingen op het gebied van de mensenrechten worden aangepakt,

G.   overwegende dat de EU haar krachtige steun heeft gegeven aan het vaststellen van versterkte meerderheids- en lidmaatschapscriteria voor verkiezing in de UNHRC, welke voorstellen niet zijn overgenomen, en van procedures voor de controle op de daadwerkelijke nakoming van de verkiezingsbeloften van de VN-lidstaten,

H.   overwegende dat er weliswaar grenzen blijven aan het vermogen van de EU tot een vereende benadering, met name als gevolg van tegengestelde nationale belangen en de voortdurende wens van de lidstaten om in de VN onafhankelijk op te treden, maar dat er tekenen zijn dat het optreden van de lidstaten in de UNHRC meer samenhang vertoont dan in de UNCHR het geval was,

I.   overwegende dat het feit dat de EU-lidstaten in de UNHRC numeriek in de minderheid zijn een ernstige belemmering vormt voor het vermogen van de EU om de agenda van de UNHRC te beïnvloeden en een grote uitdaging betekent voor de integratie van de standpunten van de EU binnen de werkzaamheden van de UNHRC,

J.   overwegende dat de betreurenswaardige afwezigheid van de Verenigde Staten in de UNHRC ertoe heeft geleid dat de EU haar rol als leider van de democratische landen op het gebied van mensenrechtenkwesties moet versterken,

K.   overwegende dat het Parlement de ontwikkelingen in de UNHRC van dichtbij volgt door het regelmatig sturen van delegaties naar zijn zittingen en door het uitnodigen van speciale rapporteurs en onafhankelijke deskundigen om bij te dragen aan zijn werkzaamheden op het gebied van de mensenrechten,

L.   overwegende dat de procedures en mechanismen van de UNHRC overeenkomstig de bovengenoemde resolutie A/RES/60/251 van de Algemene Vergadering in 2011 moeten worden herzien,

Algemene beoordeling van de eerste drie jaar van de UNHRC

1.   is verheugd over het werk dat tot nu toe door de UNHRC is uitgevoerd en merkt op dat de UNHRC het potentieel heeft zich te ontwikkelen tot een nuttig kader voor de multilaterale inspanningen van de EU op het gebied van de mensenrechten; betreurt echter dat het nieuwe orgaan tijdens de eerste drie jaar van zijn activiteiten nog niet meer substantiële vooruitgang heeft geboekt bij het verbeteren van de staat van dienst van de Verenigde Naties op het gebied van de mensenrechten;

2.   is verheugd over de goedkeuring door de UNHRC van belangrijke normstellende teksten op het gebied van de mensenrechten zoals het Internationaal Verdrag ter bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning, de verklaring van de VN over de rechten van inheemse volkeren en het facultatief protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten; merkt op dat de laatstgenoemde tekst een mijlpaal vormt, aangezien deze voorziet in een individuele klachtenprocedure en daardoor een mechanisme creëert dat slachtoffers van schendingen van economische, sociale en culturele rechten in staat stelt op internationaal niveau verzoekschriften in te dienen; dringt er bij alle staten op aan om het facultatief protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten snel te ratificeren;

3.   betreurt dat de UNHRC er niet in is geslaagd maatregelen te nemen tegen veel van de meest urgente mensenrechtensituaties in de wereld, deels als gevolg van de toenemende terughoudendheid van de kant van een groot aantal landen van de UNHRC die zich tegen toetsing van situaties in bepaalde landen verzetten, onder meer via landenresoluties, speciale zittingen en landenmandaten voor Speciale Procedures, met als argument dat dit de UNHRC zou politiseren; bevestigt zijn standpunt dat het vermogen van de UNHRC om situaties in bepaalde landen aan te pakken daadwerkelijk van fundamenteel belang is voor zijn gezag en geloofwaardigheid;

4.   verheugt zich over het feit dat de verkiezingsprocedure voor de UNHRC het heeft mogelijk gemaakt om de grootste mensenrechtenschendende landen, zoals Iran en Wit-Rusland, uit te sluiten van de UNHRC te houden; betreurt evenwel dat niet alle geografische groepen echte verkiezingsprocedures hebben opgezet voor toetreding tot de UNHRC; betreurt dat het systeem van vrijwillige beloftes zeer ongelijksoortige en ontoereikende resultaten heeft opgeleverd waardoor regeringen hun internationale verplichtingen op het gebied van de mensenrechten konden ontwijken; is in dit opzicht zeer bezorgd over het tactische gebruik van de zogenaamde beloftes door sommige leden en herbevestigt daarom dat volledige samenwerking met de Speciale Procedures het basiscriterium dient te blijven voor toetreding tot de UNHRC;

5.   betreurt de toenemende verdeling van de UNHRC in regionale blokken; is van mening dat deze groepsmentaliteit het vermogen van het UNHRC ondermijnt om overal ter wereld schendingen van de mensenrechten doeltreffend, onpartijdig en objectief aan te pakken; is van mening dat dit de werkelijke reden kan zijn voor de vooringenomenheid, de selectiviteit en de zwakte van de UNHRC;

6.   erkent dat een aantal delegaties in Genève onvoldoende uitgerust is om mensenrechtenonderhandelingen op een adequate manier na te streven en dus op groepsleiders steunen om hun standpunt te formuleren; merkt echter op dat deze tendens op een efficiënte manier gecompenseerd is geworden met betrekking tot een aantal belangrijke kwesties zoals de gedragscode voor Speciale Procedures en de situatie in Darfur, in het bijzonder binnen de Aziatische en Afrikaanse groepen; benadrukt tegelijkertijd dat de standpunten gezamenlijk ingenomen door de EU en de toetredende landen enorm hebben bijgedragen tot de groepsmentaliteit; verzoekt de Commissie om in een jaarrapport te voorzien over stempatronen inzake mensenrechten binnen de VN, waarbij een analyse wordt gemaakt van hoe deze beïnvloed werden door de beleidslijnen van de EU, van EU-lidstaten en andere blokken;

7.   erkent dat de brede samenstelling van de UNHRC en de deelname van verschillende waarnemende staten een quasi-universele deelname van landen aan zijn debatten garanderen; meent, met het oog op de herziening van 2011, dat enerzijds de mogelijkheid van openstelling van de UNHRC voor universeel lidmaatschap onderzocht kan worden, terwijl anderzijds een kleinere samenstelling bevorderlijk kan zijn;

8.   neemt kennis van de lopende discussie over de relatie tussen de UNHRC en de Derde Commissie van de Algemene Vergadering; herinnert er in dit verband aan dat de Derde Commissie de opdracht heeft om de voornaamste bezorgdheden van de UNHRC door te geven aan dit orgaan dat alle lidstaten van de VN omvat; is van mening dat dit orgaan ook de tekortkomingen van de UNHRC kan opvangen, net zoals de Algemene Vergadering doet met de besluiten van de Veiligheidsraad, wat een belangrijk element is van de complementariteit tussen de UNHCR en de Derde Commissie; verzoekt de EU zich er nogmaals toe te verbinden de UNHRC te steunen en de doelmatigheid ervan te verbeteren, als uniek platform dat is gespecialiseerd in universele mensenrechten en als specifiek forum voor de mensenrechten binnen het VN-bestel;

9.   geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat het beginsel van de universaliteit van de mensenrechten steeds verder wordt ondergraven, zoals met name blijkt uit de pogingen van een aantal landen om grenzen te stellen aan erkende mensenrechten zoals de vrijheid van meningsuiting of om de mensenrechten te interpreteren tegen een culturele, ideologische of traditionele achtergrond; doet een beroep op de EU in verband met deze pogingen waakzaam te blijven en de beginselen van de universaliteit, ondeelbaarheid en onderlinge afhankelijkheid van de mensenrechten krachtig te verdedigen;

Speciale Procedures

10.   is van mening dat de Speciale Procedures de kern vormen van het mensenrechtenapparaat van de VN en onderstreept dat de geloofwaardigheid en de doelmatigheid van de UNHRC bij de bescherming van de mensenrechten afhangt van de samenwerking met de speciale procedures en de volledige tenuitvoerlegging ervan, alsmede van de goedkeuring van de hervormingen die het vermogen ervan om schendingen van de mensenrechten aan te pakken versterken;

11.   beschouwt de Speciale Procedures voor situaties in bepaalde landen als een essentieel instrument ter verbetering van de mensenrechten ter plaatse; is van mening dat de aard en de frequentie van de landenverslagen in het kader van de UPE de landenmandaten niet kunnen vervangen; is derhalve gekant tegen pogingen van bepaalde landen om het argument van "rationalisatie" van de Speciale Procedures te hanteren om deze mandaten af te schaffen; betreurt in dit verband de beëindiging van de landenmandaten met betrekking tot de Republiek Wit-Rusland, de Democratische Republiek Kongo en de Republiek Cuba alsook de opheffing van de deskundigengroep inzake Darfur;

12.   neemt kennis van de invoering van voorwaarden voor de opschorting van het landenmandaat van Burundi; erkent het belang van het vaststellen van een exitstrategie voor elk van deze Speciale Landenprocedures;

13.   veroordeelt de pogingen van verschillende leden van de UNHRC om de onafhankelijkheid en doelmatigheid van de Speciale Procedures te beperken; neemt in dit verband kennis van de aanneming op 18 juni 2007 van een Gedragscode voor mandaathouders voor Speciale Procedures; verzoekt de UNHRC om deze gedragscode te implementeren in de geest van de bovenvermelde Resolutie A/RES/60/251 en om de onafhankelijkheid van de Speciale Procedures te respecteren;

14.   wenst dat de selectie en de benoeming van passende mandaathouders voor de Speciale Procedures worden verbeterd, met name door te zoeken naar manieren om de bestaande lijst van kandidaten bij het Bureau van de hoge commissaris voor de mensenrechten (OHCHR) te versterken en de onafhankelijkheid van de mandaathouders te versterken op basis van de ervaring en expertise van de kandidaten, waarbij naar behoren rekening moet worden gehouden met de geografische vertegenwoordiging en een goed evenwicht tussen mannen en vrouwen;

15.   onderstreept de noodzaak van een betere follow-up van de bevindingen en aanbevelingen in het kader van de Speciale Procedures, hetgeen het creëren van mechanismen zou kunnen omvatten om te rapporteren over de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen;

16.   is van mening dat de UPE een instrument is dat de Speciale Procedures aanvult en een goede gelegenheid biedt om doeltreffender gebruik te maken van de verslagen daarvan en te zorgen voor meer samenwerking en een betere follow-up van de werkzaamheden;

17.   dringt aan op aanhoudende steun voor de speciale procedures wat betreft financiering en personeel;

Universele periodieke evaluatie

18.   erkent de potentiële waarde van het UPE-mechanisme wat betreft de verbetering van het universele karakter van de controle op de verbintenissen en praktijken in de hele wereld op het gebied van de mensenrechten, door alle VN-lidstaten aan dezelfde behandeling en controle te onderwerpen en niet-gouvernementele organisaties (NGO's) nieuwe mogelijkheden te bieden om met bepaalde landen een dialoog aan te gaan;

19.   is verheugd dat de UPE veel VN-lidstaten heeft gestimuleerd om zich te verplichten tot het implementeren van hun internationale verplichtingen door opvolging van de conclusies en aanbevelingen van Verdragsorganen en Speciale Procedures, het presenteren van overzichtrapporten aan Verdragsorganen, het beantwoorden van openstaande verzoeken tot uitnodiging van Speciale Procedures, ratificatie van nog niet geratificeerde verdragen en goedkeuring van nationale wetgeving om te zorgen voor de nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit verdragen die deze landen hebben ondertekend;

20.   betreurt dat deze eerste drie zittingen niet volledig aan de verwachtingen hebben beantwoord als het gaat om een objectief, transparant, niet-selectief, constructief, niet-confronterend en niet-gepolitiseerd proces(7);

21.   onderstreept dat deze doelstelling alleen kan worden verwezenlijkt indien bij alle stadia van het evaluatieproces onafhankelijke deskundigen worden betrokken en een doelmatig, op resultaten gericht follow-upmechanisme wordt toegepast;

22.   betreurt dat tijdens het UPE-proces het accent te weinig wordt gelegd op economische, sociale en culturele rechten alsook op de rechten van minderheden en dringt erop aan dat tijdens de komende zittingen meer aandacht aan deze rechten wordt besteed overeenkomstig het beginsel van de universaliteit, ondeelbaarheid en onderlinge afhankelijkheid van de mensenrechten;

23.   laakt het gebruik van politieke allianties om bepaalde landen tegen controle te beschermen in plaats van juist de situatie en de bescherming op het gebied van de mensenrechten kritisch te beoordelen, waardoor ernstig afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling van de UPE; stelt vast dat deze praktijk bij de evaluatie van Tunesië een gevaarlijk niveau heeft bereikt, omdat deze verklaringen bevatte die de bevindingen van de onafhankelijke deskundigen wezenlijk tegenspreken; merkt echter op dat deze specifieke evaluatie geen tendens lijkt te weerspiegelen;

24.   is verheugd over het besluit van de EU om geen gezamenlijke interventies in landeninspecties te organiseren maar om de complementariteit van interventies te verzekeren zodat het brede spectrum aan kwesties kan worden opgeworpen; benadrukt in dit opzicht de pogingen van de EU om de "groepsmentaliteit" in de UNHRC te doorbreken doordat EU-lidstaten vragen over elkaars rapport op te werpen; verwelkomt het niveau van betrokkenheid van EU-lidstaten bij evaluaties, wanneer deze andere EU-lidstaten betreffen; moedigt de EU aan om verder te bouwen ook op het huidige model van "beperkte coördinatie", en om te verzekeren dat alle landen en alle onderwerpen met voldoende diepgang worden behandeld door EU-lidstaten en dat herhaling wordt vermeden;

25.   is bang dat het eindverslag van de UPE en de interactieve dialoog tijdens de evaluatie in meerdere gevallen de in de samenvattingen vervatte informatie niet weerspiegelen of zelfs in tegenspraak zijn met de bevindingen van de onafhankelijke deskundigen waardoor het evaluatieproces zinloos wordt, en dat de aanbevelingen in de verslagen van de werkgroep te vaag zijn en inhoudelijk tekortschieten; verzoekt de leden van de UPE-werkgroep bij hun toekomstige evaluaties te zorgen voor meetbare, concrete, realistische en op de slachtoffers gerichte aanbevelingen die zijn gebaseerd op informatie vastgesteld door onafhankelijke monitoringmechanismen of NGO's;

26.   betreurt het niet bindende karakter van UPE-aanbevelingen, hetgeen voortvloeit uit het recht dat de UPE landen toekent om te beslissen welke aanbevelingen zij kunnen accepteren; merkt op dat het percentage geaccepteerde aanbevelingen in sommige gevallen, zoals dat van Sri Lanka, laag is; bedenkt evenwel dat niet alle aanbevelingen waardevol hoeven te zijn of in overeenstemming met internationale verplichtingen op het gebied van de mensenrechten; is daarom van mening dat hieruit blijkt dat de UPE in sommige gevallen wellicht niet het meest nuttige instrument is en onderstreept het belang van onafhankelijke monitoringmechanismen en bevindingen door NGO's in het UPE-proces, met handhaving van de landenmandaten van de UNHCR;

27.   veroordeelt de pogingen van sommige UNHRC-lidstaten om bijdragen van NGO's te censureren; betreurt de beperkte invloed van de deelname van NGO's op de uiteindelijke beslissing, gezien de beperkte spreektijd die voor de discussie over het UPE-verslag aan hen is toegewezen en gezien de beperkt toegestane omvang van hun interventies, waardoor zij wel algemene opmerkingen kunnen maken, maar niet opnieuw kwesties aan de orde kunnen stellen die in de werkgroepen zijn besproken;

28.   betreurt het ontbreken van diepgaand nationaal overleg over de verslagen van de VN-lidstaten, met deelname van NGO's; dringt er derhalve bij alle geëvalueerde landen op aan op transparante wijze een inhoudelijke discussie aan te gaan over de stand van zaken met betrekking tot de mensenrechten, waarbij alle overheidssectoren en het maatschappelijk middenveld zijn betrokken en rekening wordt gehouden met het feit dat de belangrijkste doelstelling van het evaluatieproces de verbetering van de mensenrechten ter plaatse is;

29.   roept alle staten op om na de evaluatie uitgebreid nationaal overleg te plegen op basis van de aanbevelingen; verzoekt de EU om te onderzoeken op welke manier deze aanbevelingen kunnen worden gebruikt bij de ontwikkeling van programma's voor technische bijstand;

30.   roept de UNHRC op te blijven streven naar een grotere verantwoordingsplicht van de VN-lidstaten op het gebied van de mensenrechten door de doelmatigheid van de UPE te verbeteren, met name door aanscherping van de procedures ten einde bewuste obstructie of afleidingstactieken te voorkomen die de doelstellingen van de VN, de UNHRC en de UPE ondermijnen;

Transparantie en deelname van het maatschappelijk middenveld aan de werkzaamheden van de UNHRC

31.   wijst nogmaals op het belang van deelname van het maatschappelijk middenveld aan de werkzaamheden van de UNHRC en dringt er bij de EU-lidstaten op aan doeltreffende methoden en instrumenten in te voeren die de organisaties van het maatschappelijk middenveld in staat stellen deel te nemen aan de UNHRC en gebruik te maken van de voorrechten die zij op grond van hun raadgevende status hebben om schriftelijke mededelingen te doen en mondeling verklaringen af te leggen;

32.   is verheugd dat de deelname aan de debatten van NGO's op het gebied van de mensenrechten gehandhaafd blijft en spreekt de hoop uit dat hun deelname in de toekomst wordt verbeterd en versterkt; herhaalt zijn verzoek om het VN-comité voor NGO's te hervormen zodat efficiënte deelname van onafhankelijke NGO's verzekerd kan worden, en wijst erop dat aanbevelingen voor erkenning gedaan moeten worden door onafhankelijke deskundigen op basis van het werk en de bijdragen van NGO's;

33.   merkt op dat het karakter van de UNHRC als permanent orgaan bijzondere uitdagingen met zich meebrengt voor NGO's die niet in Genève zijn gevestigd; is derhalve verheugd over de bijdragen van de agentschappen die namens NGO's contact onderhouden met het OHCHR en het VN-bureau in Genève om NGO's van informatie over activiteiten te voorzien en hun deelname aan de werkzaamheden van de UNHRC te vergemakkelijken;

34.   roept de donoren op zodanig rekening te houden met de opleidings- en financieringsbehoeften van mensenrechtenorganisaties, met name die welke niet in Genève zijn gevestigd, dat deze in staat worden gesteld consequent en doeltreffend deel te nemen aan de werkzaamheden van de UNHRC; verzoekt de Commissie om initiatieven van de civiele samenleving voor een kritisch onderzoek naar overheidsbeleid inzake mensenrechtenkwesties in de VN verder te steunen;

35.   betreurt het gebrek aan publieke interesse voor en kennis van de UNHRC bij het publiek; is derhalve verheugd over de initiatieven van het OHCHR voor meer transparantie, met name de creatie van het "Bulletin of informal meetings"; verwelkomt de webstreaming van de UNHRC-zittingen die erop gericht is om het publiek bewuster te maken van zijn werkzaamheden;

Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten

36.   bevestigt zijn zienswijze volgens welke het OHCHR een sleutelorgaan is binnen het VN-systeem, aangezien het een fundamentele rol speelt bij de bescherming en handhaving van de mensenrechten door de integratie van deze rechten in het VN-bestel en binnen alle relevante organisaties, met name in verband met activiteiten die samenhangen met herstel of consolidatie van de vrede, ontwikkeling en humanitaire actie;

37.   bevestigt zijn steun aan het OHCHR en zijn gehechtheid aan de integriteit van het mandaat van dit orgaan, alsook aan zijn onafhankelijkheid en zijn onpartijdigheid;

38.   moedigt het streven van het OHCHR aan om zijn aanwezigheid ter plaatse via het openen van regionale bureaus te versterken; is in dit verband verheugd over de ondertekening van een memorandum of understanding tussen het OHCHR en de autoriteiten van de Republiek Kirgizië met betrekking tot de opening van een regionaal bureau van het OHCHR in Bisjkek; herhaalt zijn waardering voor de werkzaamheden van het OHCHR ter ondersteuning van de verdragsorganen en de Speciale Procedures;

39.   spreekt zijn waardering uit voor het werk van mevrouw Louise Arbour als Hoge Commissaris voor de Mensenrechten en voor de inzet en de integriteit waarvan zij heeft blijk gegeven, en is ervan overtuigd dat haar opvolgster mevrouw Navanethem Pillay zich met hetzelfde enthousiasme zal inzetten en de uitdagingen zal kunnen aangaan die deze functie met zich meebrengt;

40.   is verheugd over de jarenlange vrijwillige bijdragen van de Commissie aan het OHCHR, waaronder een bedrag van 4 000 000 EUR voor 2008, in het kader van het Europees instrument voor democratie en mensenrechten; doet een beroep op de EU-lidstaten om het OHCHR te blijven steunen, vooral in de Vijfde Commissie voor administratieve en budgettaire zaken van de Algemene Vergadering, ten einde ervoor te zorgen dat er geen sprake is van inmenging in de onafhankelijkheid van het bureau en dat het alle financiële middelen krijgt die het nodig heeft om zijn mandaat uit te oefenen;

De rol van de EU in de UNHRC

41.   is verheugd over de actieve deelname van de EU in de eerste drie jaar van de activiteiten van de UNHRC, met name via het indienen of steunen van resoluties, het afleggen van verklaringen, het bijdragen aan interactieve dialogen en debatten en het met succes oproepen tot bijzondere zittingen over de mensenrechtensituatie in Darfur in december 2006, in Burma/Myanmar in oktober 2007 en in het Oosten van de Democratische Republiek Congo in november 2008; erkent de beloftes van de EU om situaties in bepaalde landen te bespreken in de UNHRC;

42.   is verheugd dat alle door de EU ingediende of gesteunde resoluties tijdens de eerste negen reguliere zittingen en de eerste acht bijzondere zittingen door de UNHRC zijn vastgesteld; merkt echter op dat verscheidene controversiële en niet-consensuele kwesties niet aan een stemming werden onderworpen;

43.   neemt ter kennis dat de EU-lidstaten die aan de UNHRC deelnemen zijn verdeeld in twee regionale groepen, te weten de groep van West-Europese landen en de groep van Oost-Europese landen; merkt op dat de EU gekant is tegen het per regio voordragen van evenveel kandidaten als er zetels zijn ("clean slates"), hetgeen er namelijk toe leidt dat de EU-lidstaten met het oog op hun verkiezing in de UNHRC onderling met elkaar concurreren;

44.   moedigt de EU aan te blijven aandringen op de vaststelling van lidmaatschapscriteria voor verkiezing in de UNHRC, met inbegrip van het doen uitgaan van permanente uitnodigingen voor de mandaathouders voor Speciale Procedures, alsook op controle op de daadwerkelijke nakoming van de verkiezingsbeloften van de VN-lidstaten; verzoekt nogmaals dat deze regel wordt toegepast bij de bepaling van de eventuele steun van de EU voor kandidaat-landen; betreurt dat dit verzoek nog niet werd ondersteund door de EU;

45.   merkt op dat de EU binnen de UNHRC een numerieke minderheid vormt, hetgeen zonder meer een uitdaging betekent wanneer het erom gaat haar stem te laten horen; is verheugd over de door het Sloveense voorzitterschap voorgestelde inschakeling ("outreach") van andere leden van de UNHRC en de lastenverdeling tussen de EU-lidstaten; verzoekt de EU-lidstaten deze praktijk verder te ontwikkelen en te versterken;

46.   is verheugd over de tendens dat EU-lidstaten naast het voorzitterschap van de EU in toenemende mate aan de debatten deelnemen; pleit ervoor dit verder te ontwikkelen en verzoekt de EU-lidstaten de boodschap van de EU te versterken door één boodschap – maar met vele stemmen – over te brengen; moedigt EU-lidstaten aan om initiatieven in alle regio's van de wereld verder te ontwikkelen als een zinvolle manier om groepspolitiek tegen te gaan; doet een beroep op de EU en de Organisatie van de islamitische conferentie om hun inspanningen op te voeren ter verbetering van wederzijds begrip en onderlinge samenwerking;

47.   steunt het streven van de EU naar een gecoördineerd gemeenschappelijk standpunt in de UNHRC; betreurt echter dat het streven naar een gemeenschappelijk beleid van de EU-lidstaten in de UNHRC ertoe leidt dat de EU in dit forum vaak op basis van de kleinste gemene deler optreedt, waardoor de dynamiek van het diplomatieke potentieel van de EU tegenover andere regionale groepen wordt beperkt; moedigt de Hoge Vertegenwoordiger van de EU voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid, Javier Solana, aan om zijn persoonlijke vertegenwoordiger voor democratie en mensenrechten een mandaat te geven – indien nodig door het sturen van persoonlijke afgezanten – om intensief overleg te plegen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika over kwesties die besproken werden in de UNHRC, met als doel met landen van andere groepen gezamenlijke initiatieven op VN-niveau te ontplooien;

48.   betreurt dat de EU, deels als gevolg van de tijd en de inspanningen die nodig zijn om een gemeenschappelijk standpunt te bereiken, niet in staat is geweest binnen het bredere VN-bestel effectief invloed uit te oefenen; verzoekt de EU weliswaar te blijven streven naar het bereiken van een gemeenschappelijk standpunt, maar bij minder belangrijke kwesties meer flexibiliteit aan de dag te leggen zodat zij in de onderhandelingen over fundamentele zaken sneller en doeltreffender kan optreden;

49.   betreurt de tamelijk defensieve houding van de EU in de UNHRC, met name haar terughoudendheid om resoluties over situaties in bepaalde landen in te dienen, aangezien bepaalde landen zich hier gewoonlijk sterk tegen verzetten, alsook haar bewuste keus voor consensus en haar tendens om taalgebruik te vermijden dat verzet oproept, hetgeen uitmondt in het aanvaarden van compromissen die de preferenties van de EU niet weerspiegelen, zoals in het geval van de resolutie van 27 maart 2007 over de situatie van de mensenrechten in Soedan(8) en de resolutie van 13 december 2007 over de groep deskundigen inzake Darfur(9), welke resulteerde in de opheffing van deze groep ondanks het feit dat de EU aanvankelijk op handhaving ervan had aangedrongen;

50.   doet een beroep op de EU en de lidstaten om beter gebruik te maken van hun potentiële invloed ten einde de rol te vervullen die zij zou kunnen spelen als leider van een groep democratische landen met een solide staat van dienst op het gebied van de mensenrechten; is van mening dat deze voortrekkersrol het best kan worden vervuld door het bevorderen van partnerschappen met landen van andere regionale groepen, zoals blijkt uit verschillende initiatieven van de EU binnen het VN-bestel zoals de resoluties van de Algemene Vergadering over een moratorium op de doodstraf en over het recht op water;

51.   verzoekt de EU en haar lidstaten intensiever samen te werken met andere democratische leden van de UNHRC, waaronder landen in de Afrikaanse en de Aziatische groep, en in het bijzonder met democratische staten die zich houden aan de internationale rechtsregels; is van mening dat het huidige Nigeriaanse voorzitterschap van de UNHRC in dit verband voor de EU mogelijkheden biedt;

52.   verzoekt de EU regelmatig vergaderingen met deze landen over specifieke onderwerpen te organiseren om een mechanisme voor coalitievorming te creëren en voor zo breed mogelijke steun voor haar standpunten te zorgen; onderstreept de noodzaak de missies van de EU-lidstaten in Genève te versterken en te investeren in diplomatieke middelen door mensenrechtenspecialisten en diplomaten van hoog niveau te zenden om de UNHRC te sturen;

53.   dringt aan op nauwere coördinatie en samenwerking tussen de betreffende in Brussel gevestigde werkgroepen van de EU-Raad en de EU-bureaus en de permanente vertegenwoordigingen van de EU-lidstaten in New York en Genève; is in dit opzicht verheugd over de effectieve decentralisatie van de dagelijkse besluitvorming van Brussel naar Genève waarbij de hoofdsteden een belangrijke coördinerende rol behouden;

54.   doet andermaal een beroep op de EU om doelmatiger gebruik te maken van haar hulp en politieke steun aan derde landen en van andere instrumenten zoals de mensenrechtendialoog en het mensenrechtenoverleg, ter waarborging van bredere overeenstemming over haar initiatieven of door haar medegesteunde initiatieven, hetgeen geleid dient te worden door respect voor internationale wetgeving en universeel erkende mensenrechtennormen en de bevordering van democratische hervormingen; doet tegelijkertijd een beroep op de EU-lidstaten en de Commissie om bij de vaststelling van de doelstellingen en prioriteiten van de hulpprogramma's van de EU rekening te houden met de resultaten van het werk van de UNHRC voor een bepaald land, waaronder de aanbevelingen en conclusies van de UPE;

55.   betreurt dat de EU er niet in is geslaagd substantiële prioriteiten voor de werkzaamheden van de UNHRC vast te stellen en bij diverse gelegenheden is gedwongen tot "schadebeperking", zoals in het bijzonder het geval was met de in 2007 door de Afrikaanse groep voorgestelde "gedragscode voor speciale procedures"; dringt bij de EU aan op een meer proactieve strategie en op verdubbeling van haar inspanningen om invloed uit te oefenen op de agenda en de debatten van de UNHRC;

56.   is van mening dat de EU-lidstaten weliswaar een betere staat van dienst op het gebied van de mensenrechten hebben dan veel andere leden van de UNHRC, maar dat het optreden van de EU effectiever zou zijn indien zij niet kan worden beschuldigd van het meten met twee maten en van selectiviteit in haar eigen beleid op het gebied van de mensenrechten en de democratie; roept de EU derhalve op tot nakoming van haar verplichting om de mensenrechten in alle regio's in de wereld en over alle onderwerpen te bevorderen; roept de EU in dit verband op zich actief in te zetten voor de herziening van de in 2009 geplande Conferentie van Durban, waarbij voornamelijk dient rekening te worden gehouden met de noodzaak van implementatie van resolutie A/RES/62/149 van 18 december 2007 van de Algemene Vergadering van de VN waarin een universele afschaffing van de doodstraf wordt gevraagd;

57.   moedigt de regelmatige aanwezigheid van een delegatie van het Parlement op zittingen van de UNHRC in Genève aan; is verheugd over het initiatief van de parlementaire subcommissie mensenrechten om de mandaathouders voor Speciale Procedures alsook het voorzitterschap van de UNHRC uit te nodigen op haar vergaderingen en roept op om deze praktijk te behouden;

58.   bevestigt andermaal de noodzaak van een duidelijke visie, een politieke agenda en een langetermijnstrategie wat betreft de werking van de UNHRC en de activiteiten van de EU-lidstaten binnen dit orgaan, met name wat betreft de beoogde herziening van de UNHRC in 2011; is van mening dat deze strategie duidelijke benchmarks moet omvatten; doet in dit verband een beroep op de EU om:

o
o   o

   de beginselen van de universaliteit, ondeelbaarheid en onderlinge afhankelijkheid van de mensenrechten opnieuw te bevestigen en met kracht te verdedigen;
   ervoor te zorgen dat het vermogen van de UNHRC om situaties in bepaalde landen aan te pakken, onder meer via landenmandaten, in stand blijft en wordt versterkt;
   de onafhankelijkheid en doelmatigheid van de Speciale Procedures in het algemeen te waarborgen en te streven naar de realisatie van de verplichting tot samenwerking met de Speciale Procedures voor leden van de UNHRC;
   te streven naar de versterking van de onafhankelijke monitoringmechanismen en bevindingen in het UPE-proces;
   de specifieke rol van de UNHRC als belangrijkste en legitiem internationaal forum voor de mensenrechten alsook de complementariteit ervan met andere VN-organen opnieuw te bevestigen;
   de onafhankelijkheid van het OHCHR te waarborgen;
   haar externe strategie inzake coalitievorming te versterken, in het bijzonder door initiatieven in alle regio's van de wereld;
   haar interne/externe geloofwaardigheid op het gebied van de mensenrechten verder te versterken, in het bijzonder door ratificatie van het Verdrag;

59.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de EU-lidstaten en de leden van de UNHRC, de voorzitter van de Algemene Vergadering van de VN, de secretaris-generaal van de VN en het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten.

(1) PB C 291 E van 30.11.2006, blz. 409.
(2) PB C 96 E van 21.4.2004, blz. 79.
(3) PB C 124 E van 25.5.2006, blz. 549.
(4) PB C 227 E van 21.9.2006, blz. 582.
(5) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0065.
(6) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0193.
(7) Resolutie 5/1 van de UNHRC van 18.6.2007.
(8) Resolutie A/HRC/7/16.
(9) Resolutie A/HRC/6/35.

Juridische mededeling - Privacybeleid