Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2008/2184(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0186/2009

Ingediende teksten :

A6-0186/2009

Debatten :

PV 01/04/2009 - 22
CRE 01/04/2009 - 22

Stemmingen :

PV 02/04/2009 - 9.8
CRE 02/04/2009 - 9.8
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2009)0203

Aangenomen teksten
PDF 161kWORD 81k
Donderdag 2 april 2009 - Brussel
Recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden
P6_TA(2009)0203A6-0186/2009

Resolutie van het Europees Parlement van 2 april 2009 over de toepassing van Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (2008/2184(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien artikel 18 van het EG-Verdrag en artikel 45 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (het Handvest van de Grondrechten),

–   gezien Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden(1),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 november 2007 over de toepassing van Richtlijn 2004/38/EG(2), waarin de Commissie werd gevraagd om zonder uitstel een volledige evaluatie van de uitvoering en omzetting van de richtlijn door de lidstaten voor te leggen, samen met eventuele noodzakelijke voorstellen, en waarin de bevoegde commissie opdracht werd gegeven een evaluatie op te stellen van de problemen bij de omzetting van de richtlijn om de best mogelijke werkwijzen te belichten en op maatregelen te wijzen die discriminatie tussen burgers van de Unie tot gevolg kunnen hebben, en in te gaan op de kwestie van vrijheid van verkeer,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 4 december 2003 over het nemen van maatregelen met betrekking tot de repatriëring van het lichaam van overledenen(3),

–   gezien het werkdocument van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van 13 juni 2008(4), de vragenlijst die is verzonden naar de nationale parlementen van de lidstaten en de daarop ontvangen feedback,

–   gezien het verslag over het bezoek aan gesloten detentiecentra voor asielzoekers en immigranten in België door een delegatie van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken(5),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 februari 2009 over de uitvoering in de EU van Richtlijn 2003/9/EG over de opvang van asielzoekers en vluchtelingen: bezoeken van de LIBE-commissie van 2005-2008(6),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 juli 2008 over de telling van Roma op grond van etniciteit in Italië(7), het advies van zijn Juridische Dienst inzake de verenigbaarheid van verzwarende omstandigheden voor EU-burgers die illegaal in een andere lidstaat verblijven en het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken over een delegatiebezoek aan Italië,

–   gezien het verslag van de Commissie van 15 februari 2008 getiteld "Vijfde verslag over het burgerschap van de Unie (1 mei 2004 – 30 juni 2007)" (COM(2008)0085),

–   gezien het 25e Jaarverslag van de Commissie van 18 november 2008 over de controle op de toepassing van het gemeenschapsrecht (2007) (COM(2008)0777),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 2 april 2009 over de problemen en perspectieven van het Europees burgerschap(8),

–   gezien het verslag van het Europees Bureau voor de grondrechten getiteld "Homophobia and Discrimination on Grounds of Sexual Orientation in the Member States" (Homofobie en discriminatie op basis van seksuele geaardheid in de lidstaten),

–   gezien het verslag van de Commissie van 10 december 2008 over de toepassing van Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (COM(2008)0840) (het verslag van de Commissie),

–   gezien de conclusies van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 27 november 2008 over "Misbruik en oneigenlijk gebruik van het recht van vrij verkeer van personen",

–   gezien de arresten van het Europees Hof van Justitie (EHvJ) met betrekking tot burgerschap van de Unie en vrij verkeer van personen, zoals de zaken C-127/08 (zaak Metock), C-33/07 (zaak Jipa) en C-524/06 (zaak Huber),

–   gezien het ontwerp van het tussentijdse verslag over het vergelijkend onderzoek inzake de toepassing van Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, dat op verzoek van de Commissie juridische zaken is uitgevoerd door de Actie Service Europese Staatsburgers (ECAS),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A6-0186/2009),

A.   overwegende dat volgens bovengenoemd vijfde verslag over het burgerschap van de Unie op 1 januari 2006 zo'n 8,2 miljoen burgers van de Unie gebruikmaakten van hun recht om in een andere lidstaat te verblijven en overwegende dat miljoenen burgers van de Unie elk jaar binnen de Unie reizen,

B.   overwegende dat vrijheid van verkeer onlosmakelijk verbonden is met het concept van mensenrechten en burgerschap van de Unie en een van de grondrechten en vrijheden van de burgers van de Unie vormt die worden erkend door de Verdragen,

C.   overwegende dat Richtlijn 2004/38/EG de in de Verdragen vastgelegde beginselen uitvoert door te garanderen dat de burgers van de Unie zich vrij mogen verplaatsen door de gehele Unie, samen met hun familieleden, ongeacht waar zij vandaan komen,

D.   overwegende dat de lidstaten verplicht waren Richtlijn 2004/38/EG uiterlijk 30 april 2006 om te zetten, en overwegende dat de Commissie haar verslag over de toepassing van de richtlijn uiterlijk 30 april 2008 zou presenteren,

E.   overwegende dat bijna vijf jaar na de aanneming van Richtlijn 2004/38/EG eindelijk informatie over de omzetting en praktische toepassing ervan beschikbaar komt, zij het met enige vertraging ten opzichte van de in de richtlijn gestelde uiterste termijnen,

F.   overwegende dat het Parlement herhaaldelijk zijn bezorgdheid heeft geuit over de manier waarop bepaalde lidstaten de vrijheid van verkeer ten uitvoer leggen,

G.   overwegende dat er onlangs een constructieve dialoog tot stand is gebracht tussen de Commissie, het Parlement en bepaalde lidstaten,

H.   overwegende dat deze dialoog ervoor heeft gezorgd dat de nationale wetgeving in enige mate is gewijzigd, om deze in overeenstemming te brengen met de EG-wetgeving,

I.   overwegende dat de algehele omzetting van Richtlijn 2004/38/EG volgens het verslag van de Commissie teleurstellend is, aangezien geen enkele lidstaat de richtlijn daadwerkelijk en correct in zijn geheel heeft omgezet en bovendien geen enkel artikel van de richtlijn door alle lidstaten daadwerkelijk en correct is omgezet,

J.   overwegende dat in het verslag van de Commissie onder meer wordt gewezen op twee belangrijke voortdurende schendingen van de basisrechten van de burgers van de Unie, in het bijzonder het recht op binnenkomst en verblijf van familieleden uit derde landen en de verplichting voor burgers van de Unie om bij hun aanvraag voor een verblijfsvergunning aanvullende documenten, zoals een werkvergunning of een huisvestingsverklaring, te verstrekken die niet worden genoemd in Richtlijn 2004/38/EG,

K.   overwegende dat de Commissie tot nu toe meer dan 1 800 individuele klachten, 40 vragen van het Parlement en 33 verzoekschriften heeft ontvangen en dat zij op basis daarvan 115 klachten heeft geregistreerd en vijf inbreukprocedures heeft ingeleid wegens onjuiste toepassing van Richtlijn 2004/38/EG,

L.   overwegende dat de Commissie in haar verslag van oordeel is dat het in dit stadium niet nodig is Richtlijn 2004/38/EG te wijzigen, maar dat er extra inspanningen moeten worden verricht om de correcte tenuitvoerlegging ervan te bewerkstelligen, door middel van de oprichting van een groep van deskundigen, het verzamelen van informatie, gegevens en beste praktijken via een vragenlijst en het opstellen van richtsnoeren met betrekking tot problematische kwesties in 2009 om te zorgen voor correcte en volledige toepassing,

M.   overwegende dat een aantal nationale parlementen de vragenlijst van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken heeft beantwoord (9), terwijl in bepaalde lidstaten beide parlementaire kamers de vragenlijst hebben ingevuld(10),

N.   overwegende dat vertegenwoordigers van nationale parlementen de gelegenheid hebben gehad hun standpunten verder toe te lichten tijdens de vergadering van het Gemengd Comité over vooruitgang in de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid die plaatsvond op 19 en 20 januari 2009,

O.   overwegende dat zijn Juridische Dienst, die over dit onderwerp is geraadpleegd door de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, heeft geconcludeerd dat "de desbetreffende bepalingen van het communautair recht zich verzetten tegen een nationale wetgeving waarin het enkele feit dat de persoon in kwestie onderdaan is van een lidstaat en illegaal aanwezig is op het grondgebied van een andere lidstaat, wordt beschouwd als een algemene verzwarende omstandigheid ten aanzien van een begane misdaad of delict",

P.   overwegende dat de uitspraken van het EHvJ inzake het vrij verkeer, en in het bijzonder de zaken Metock, Jipa en Huber, de volgende beginselen hebben bevestigd:

   op een staatsburger van een land buiten de Gemeenschap die is getrouwd met een EU-burger en deze burger begeleidt of zich bij deze burger voegt, zijn de bepalingen van de richtlijn onverminderd van toepassing, ongeacht waar en wanneer hun huwelijk is voltrokken en onafhankelijk van eerder legaal verblijf van deze echtgeno(o)t(e) binnen de Unie(11);
   hoewel artikel 18 van het EG-Verdrag en artikel 27 van Richtlijn 2004/38/EG niet in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling die het mogelijk maakt, het recht van een burger van een lidstaat om naar een andere lidstaat te reizen, te beperken, met name op grond dat hij daaruit eerder is uitgezet wegens "illegaal verblijf", is dit alleen toegestaan op voorwaarde dat het persoonlijk gedrag van die burger een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast en dat de voorgenomen beperkende maatregel geschikt is om het ermee beoogde doel te verwezenlijken en niet verder gaat dan nodig is voor het bereiken van dat doel, waarbij het aan de nationale rechter is om vast te stellen of dit in de bij hem aanhangige zaak het geval is(12);
   artikel 12, lid 1 van het EG-Verdrag moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan de invoering door een lidstaat van een systeem van verwerking van persoonsgegevens speciaal voor burgers van de Unie die niet de nationaliteit van die lidstaat bezitten, met als doel de bestrijding van de criminaliteit(13),

Q.   overwegende dat volgens bovengenoemd verslag over een bezoek aan gesloten detentiecentra voor asielzoekers en immigranten in België "het vasthouden van EU-burgers in detentiecentra voor onderdanen van derde landen die illegaal in het land verblijven, [...] aanstootgevend en buiten proporties [is], met name als het gaat om eenvoudige overtredingen van administratieve aard. De cijfers die hierover zijn verstrekt door de Belgische autoriteiten, zijn zorgwekkend",

R.   overwegende dat de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken in zijn eerder genoemde conclusies van 27 november 2008 de Commissie heeft verzocht om begin 2009 richtsnoeren voor de interpretatie van Richtlijn 2004/38/EG bekend te maken en zich te beraden op andere passende en noodzakelijke maatregelen,

S.   overwegende dat, op basis van de verzamelde informatie, in het bijzonder de antwoorden van de nationale parlementen op de vragenlijst van het Parlement, die helaas niet uitputtend is en niet alle lidstaten omvat, en in aanvulling op het verslag van de Commissie, de volgende belangrijke probleemgebieden zijn aangewezen:

   beperkende interpretatie door de lidstaten van de begrippen "familielid" (artikel 2), "andere familieleden" en "partner" (artikel 3), in het bijzonder met betrekking tot partners van hetzelfde geslacht, en hun recht op vrij verkeer op grond van Richtlijn 2004/38/EG(14);
   ongerechtvaardigde administratieve lasten die worden opgelegd met betrekking tot de toelating en het verblijf van familieleden uit derde landen(15);
   de interpretatie door de lidstaten van "voldoende bestaansmiddelen" zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, onder b van Richtlijn 2004/38/EG is vaak onduidelijk, aangezien de meeste lidstaten eisen dat er bewijs wordt geleverd van de beschikking over voldoende bestaansmiddelen; de betekenis van "onredelijke belasting voor het socialebijstandsstelsel van het gastland" en of, en in welke gevallen, moet worden besloten een EU-burger die een onredelijke belasting is gaan vormen moet worden uitgezet (artikel 14, overweging 10), is in veel lidstaten eveneens onzeker(16);
   de interpretaties door de lidstaten van de formulering "ernstige redenen van openbare orde of openbare veiligheid" en in welke gevallen en op welke gronden deze een uitzettingsbevel kunnen rechtvaardigen (art. 27 en 28) verschillen per lidstaat, zijn onduidelijk en kunnen leiden tot misbruik (gericht op burgers van een bepaalde lidstaat), waarbij het soms twijfelachtig is of ze in overeenstemming zijn met Richtlijn 2004/38/EG (b.v. als het gaat om automatische uitzettingsmechanismen)(17);
   burgers van de Unie worden vaak verplicht aan de autoriteiten van de ontvangende lidstaat ongerechtvaardigde aanvullende documenten te verstrekken die niet zijn vastgelegd in Richtlijn 2004/38/EG(18);
   het recht en de praktijk met betrekking tot misbruik van rechten en schijnhuwelijken,

T.   overwegende dat er in sommige lidstaten belangrijke verschillen bestaan tussen de identiteitspapieren van de inwoners van dat land en die van EU-burgers afkomstig uit een andere lidstaat, waardoor deze personen problemen ondervinden om hun hoedanigheid als verblijvende inwoners van de Unie aan te tonen, wat hen aanzienlijk hindert bij de praktische uitoefening van hun rechten en bij hun integratie in het sociale en commerciële leven,

U.   overwegende dat de gebrekkige omzetting van Richtlijn 2004/38/EG tot uitvoering van artikel 18 van het EG-Verdrag door de lidstaten veroordeeld zou moeten worden en overwegende dat een dergelijke situatie, zo zij al niet de effectiviteit en de noodzakelijkheid van de richtlijn zelf ondermijnt, leidt tot een verzuim in de toepassing van een van de belangrijkste rechten waarop de EU is gebaseerd en die aan de burgers van de Unie worden verleend door de Verdragen,

V.   overwegende dat mobiele werknemers uit de landen die in 2004 en 2007 tot de EU zijn toegetreden volgens de mededeling van de Commissie van 18 november 2008 over het effect van het vrij verkeer van werknemers in de context van de uitbreiding van de EU (COM(2008)0765) tijdens de eerste fase (1 januari 2007 – 31 december 2008) van de overgangsmaatregelen een positief effect hebben gehad op de economieën van de lidstaten,

W.   overwegende dat vier lidstaten van de EU-15 hun arbeidsmarkt niet hebben opengesteld voor werknemers uit de EU-8-lidstaten,

X.   overwegende dat elf lidstaten de Commissie in kennis hebben gesteld van hun besluit om na 1 januari 2009 beperkingen te zullen blijven toepassen ten aanzien van onderdanen van Roemenië en Bulgarije,

Toepassing van Richtlijn 2004/38/EG

1.   verzoekt de lidstaten de geest en letter van artikel 18 van het EG-Verdrag en artikel 45 van het Handvest van de Grondrechten, die de burgers van de Unie het grondrecht van vrij verkeer verlenen, te respecteren door Richtlijn 2004/38/EG met spoed en onverkort uit te voeren en onverwijld de wetgeving en administratieve praktijken die in strijd zijn met de EG-wetgeving te herzien, in het bijzonder op basis van het verslag van de Commissie en de jurisprudentie van het EHvJ; merkt op dat verschillende wettelijke bepalingen van de meeste lidstaten in tegenspraak zijn met de letter en de geest van de richtlijn, waardoor de rechten inzake vrij verkeer en het EU-burgerschap worden ondermijnd, en dat nationale administratieve praktijken maar al te vaak grote obstakels zijn voor de uitoefening door de burgers van hun rechten;

2.   verzoekt de lidstaten onverkort uitvoering te geven aan de rechten die worden verleend op grond van artikel 2 en 3 van Richtlijn 2004/38/EG, niet alleen voor echtgenoten van verschillend geslacht, maar ook voor geregistreerde partners, leden van het huishouden en partners, inclusief koppels van hetzelfde geslacht en ongeacht hun nationaliteit, op basis van de beginselen van wederzijdse erkenning, gelijkheid, non-discriminatie, waardigheid en privé- en gezinsleven; verzoekt de lidstaten te bedenken dat de richtlijn de verplichting inhoudt om het vrij verkeer van alle burgers van de Unie (met inbegrip van partners van hetzelfde geslacht) te erkennen, zonder dat zij de erkenning van huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht voorschrijft; verzoekt de Commissie in dit verband strikte richtsnoeren op te stellen, voortbouwend op de analyse en conclusies in het verslag van het Bureau voor de grondrechten;

3.   verzoekt de Commissie om in het kader van het programma van Stockholm passende voorstellen in te dienen teneinde het vrij verkeer te garanderen zonder discriminatie op de in artikel 13 van het EG-Verdrag genoemde gronden, en zich hierbij te baseren op de analyse en de conclusies van het verslag van het Bureau voor de grondrechten;

4.   verzoekt de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van het recht op vrij verkeer de burgers van de Unie en hun familieleden geen ongerechtvaardigde administratieve lasten op te leggen die niet uitdrukkelijk zijn vermeld in Richtlijn 2004/38/EG, aangezien deze in strijd zijn met het Gemeenschapsrecht en een ongerechtvaardigde belemmering vormen voor de uitoefening van een vrijheid die rechtstreeks wordt verleend door het EG-Verdrag en die niet afhankelijk is van de afronding van administratieve procedures; herinnert de lidstaten aan hun plicht de administratieve praktijken die gekoppeld zijn aan de uitoefening van het recht op vrij verkeer te vergemakkelijken en verzoekt de lidstaten alle administratieve en gerechtelijke besluiten die op artikel 3, lid 2 van de richtlijn zijn gebaseerd, te volgen en te rapporteren; herinnert de lidstaten aan hun verplichting om de inreis van uit derde landen afkomstige familieleden van EU-burgers te vergemakkelijken, opdat zij een normaal familieleven kunnen leiden in de gastlidstaat;

5.   verzoekt de lidstaten de vorm van de persoonlijke identiteitspapieren, indien die bestaan, van de inwoners van de lidstaat en de EU-burgers uit andere lidstaten te harmoniseren, zonder daarbij de inhoudelijke verschillen uit het oog te verliezen(19);

6.   nodigt de Commissie uit zorgvuldig te controleren of de wetten en praktijken van de lidstaten de door het EG-Verdrag en de richtlijn aan de burgers van de Unie verleende rechten niet schenden, in het bijzonder met betrekking tot de begrippen "voldoende bestaansmiddelen, "onredelijke belasting voor het socialebijstandsstelsel van het gastland" en "ernstige redenen van openbare orde of openbare veiligheid", en of materiële en procedurele waarborgen, bescherming en rechtsmiddelen tegen uitzetting in voldoende mate bestaan en functioneren; herinnert eraan dat elke beperking van het grondrecht op vrij verkeer strikt moet worden geïnterpreteerd;

7.   merkt op dat onderdanen van bepaalde lidstaten en etnische gemeenschappen in sommige andere lidstaten het mikpunt schijnen te zijn en benadrukt dat zij Richtlijn 2004/38/EG moeten uitvoeren zonder tussen burgers van de Unie en hun familieleden te discrimineren op een van de gronden die in artikel 21 van het Handvest van de grondrechten worden genoemd; verzoekt de Commissie, de Raad en alle lidstaten er met name voor te zorgen en te controleren dat feitelijk noch rechtens op grond van nationaliteit, ras, etnische afkomst wordt gediscrimineerd;

8.   merkt op dat de om redenen van openbare orde of openbare veiligheid genomen maatregelen in overeenstemming moeten zijn met het evenredigheidsbeginsel en uitsluitend gebaseerd mogen zijn op het gedrag van betrokkene, en dat dit gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving moet vormen; verzoekt de lidstaten in dit verband om een herziening van alle signaleringen die tegen burgers van de Unie en hun familieleden zijn uitgevaardigd met het oog op weigering van toegang(20); herinnert eraan dat uitzonderingen om redenen van de openbare orde niet mogen worden gebruikt om economische doeleinden te dienen of algemene preventieve doelstellingen na te streven;

9.   merkt op dat niet alle lidstaten artikel 35 van Richtlijn 2004/38/EG ten uitvoer hebben gelegd, dat hen in staat stelt de noodzakelijke maatregelen te nemen om rechten op vrij verkeer te weigeren, te beëindigen of in te trekken in het geval van misbruik van rechten of fraude, zoals schijnhuwelijken, op voorwaarde dat dergelijke maatregelen proportioneel en niet-discriminerend zijn en de procedurele waarborgen worden gerespecteerd, en vraagt aandacht voor de mogelijkheden die dit artikel biedt;

10.   verzoekt de Commissie toe te zien op naleving in de praktijk van artikel 24 van Richtlijn 2004/38/EG inzake gelijke behandeling en het verbod op discriminatie op basis van nationaliteit, in verband met de overwegingen 20 en 31 van die richtlijn en artikel 21 van het Handvest van de Grondrechten, die burgers van de Unie en hun familieleden die naar een andere lidstaat verhuizen recht geven op dezelfde behandeling als staatsburgers van die lidstaat op alle gebieden die binnen de werkingssfeer van het EG-Verdrag vallen, en roept de lidstaten op de noodzakelijke maatregelen te nemen om de tekortkomingen op zo kort mogelijke termijn op te lossen en zo snel mogelijk een einde te maken aan de schendingen van het Gemeenschapsrecht;

11.   roept op tot herziening van de overgangsregelingen die op dit moment nog steeds beperkingen van het vrije verkeer van werknemers, staatsburgers van de lidstaten die op 1 mei 2004 en op 1 januari 2007 tot de EU zijn toegetreden, mogelijk maken, en die een aanzienlijke discriminatie tussen burgers van de Unie inhouden; roept op om de begunstigingsclausule voor alle EU-burgers te doen gelden en de interne markt te voltooien;

12.   verzoekt de Commissie en de lidstaten om bij de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2004/38/EG rekening te houden met potentiële discriminerende effecten van socialezekerheidsregels en de toegang tot diensten van algemeen belang, die een belemmering zouden kunnen vormen voor het vrij verkeer;

13.   verzoekt de Raad een strategie uit te stippelen om te zorgen voor vrij verkeer van EU-burgers en arbeidskrachten en hun toegang tot de arbeidsmarkt in de gastlidstaten, de positieve resultaten en gevolgen te publiceren van het vrije verkeer van burgers en werknemers voor de gastlidstaten en de EU, en verzoekt de Commissie een onderzoek in te stellen om de huidige en toekomstige tekorten aan arbeidskrachten in de EU in kaart te brengen en te laten zien in hoeverre het feit dat arbeidskrachten uit alle Lidstaten onverkort toegang tot de EU-arbeidsmarkt toegang hebben, een positieve bijdrage aan een duurzame economische groei kan leveren;

14.   roept de Commissie en de lidstaten op de beperkingen, restricties en huidige termijnen die in Richtlijn 2004/38/EG zijn neergelegd voor de uitoefening van het recht op vrij verkeer zoals bedoeld in artikel 39 daarvan, te herzien en het effect te analyseren van het afschaffen van de huidige discriminatie tussen burgers van de Unie als het gaat om hun volledige uitoefening van hun rechten op vrij verkeer en de burgerrechten van de Unie zoals die zijn vastgelegd in het Verdrag;

Methodologie om tenuitvoerlegging te garanderen

15.   merkt op dat uit de onbevredigende omzetting van Richtlijn 2004/38/EG blijkt dat de Commissie niet in staat is geweest een coherente, tijdige naleving van de richtlijn door de lidstaten te verzekeren en het grote aantal klachten van burgers over de toepassing van de richtlijn te behandelen;

16.   steunt de door de Commissie voorgestelde aanpak op basis van voortdurend en uitgebreid toezicht op de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2004/38/EG, hulp aan de lidstaten bij het garanderen van volledige en correcte toepassing van de richtlijn door het opstellen van richtsnoeren in de eerste helft van 2009 en het inleiden van procedures tegen lidstaten waar het nationaal recht en/of de praktijk in strijd is met de richtlijn; verzoekt de Commissie een consistent, effectief en transparant handhavingsbeleid, dat de toepassing van de rechten inzake vrij verkeer waarborgt, uit te stippelen en aan het Parlement voor te leggen; is van mening dat het gebrek aan personele en financiële middelen binnen de Commissie om de omzetting en uitvoering van de richtlijn te begeleiden een ernstige belemmering is voor haar capaciteit om een geloofwaardig toezicht uit te oefenen op de uitvoering van de richtlijn in alle lidstaten, en daarmee voor de uniformiteit van de wetgeving in deze, die van cruciaal belang is voor de burgers van de Unie;

17.   roept de lidstaten op procedures te starten om de richtsnoeren voor het einde van 2009 ten uitvoer te leggen om zo hun nationale wetgeving en praktijken aan te passen, en verzoekt hen deze richtsnoeren te doen toekomen aan de eventuele bevoegde autoriteiten en toezicht te houden op de toepassing ervan;

18.   verzoekt de Commissie om in haar richtsnoeren gedetailleerde criteria op te stellen voor de vaststelling van het minimumbedrag van bestaansmiddelen dat geacht wordt toereikend te zijn, en te verduidelijken op welke basis de lidstaten rekening behoren te houden met "de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene" krachtens artikel 8, lid 4 van Richtlijn 2004/38/EG;

19.   verzoekt de Commissie om in haar richtsnoeren een uniform instrument te ontwikkelen voor de interpretatie van de normatieve categorieën "openbare orde", "openbare veiligheid" en "volksgezondheid" en te verduidelijken op welke wijze de lidstaten bij het nemen van een besluit over verwijdering van het grondgebied in overeenstemming met artikel 28, lid 1 van Richtlijn 2004/38/EG rekening dienen te houden met overwegingen als de duur van het verblijf van de betrokkene op zijn grondgebied, diens leeftijd, gezondheidstoestand, gezins- en economische situatie, sociale en culturele integratie in het gastland en de mate waarin hij bindingen heeft met zijn land van oorsprong;

20.   erkent het bestaan van beperkingen bij de repatriëring van de stoffelijke resten van burgers van de Unie en verzoekt de Commissie om met een voorstel te komen voor een gedragscode die door de lidstaten kan worden nageleefd, teneinde voor een regeling te zorgen die een uitvloeisel vormt van het vrij verkeer van burgers;

21.   verzoekt de Commissie meer middelen ter beschikking te stellen en een specifieke begrotingslijn op te zetten voor de ondersteuning van nationale en lokale projecten ter bevordering van de integratie van EU-burgers en hun familieleden, zoals gedefinieerd in de artikelen 2 en 3 van Richtlijn 2004/38/EG, die in een gastlidstaat verblijven;

22.   verzoekt de Commissie een uiterste termijn vast te stellen voor de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren, waarna gerechtelijke procedures zullen worden ingeleid, en wil graag volledig betrokken worden bij dit proces en regelmatig worden geïnformeerd over de ontwikkelingen hieromtrent;

23.   verzoekt de Commissie met betrekking tot het vrij verkeer van mensen een wederzijds evaluatiestelsel op te zetten dat zal worden uitgevoerd door teams van deskundigen die zijn aangewezen door de lidstaten en het Parlement, bijgestaan door de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad, op basis van bezoeken ter plaatse en onverminderd de bevoegdheden die de Commissie krachtens de Verdragen heeft;

24.   verzoekt de Commissie de lidstaten om periodieke verslagen met statistische gegevens te vragen met betrekking tot de vrijheid van verkeer, bijvoorbeeld over het aantal gevallen waarin inreis- of verblijfsrechten werden geweigerd en het aantal uitzettingen dat is uitgevoerd en de redenen daarvoor;

25.   roept de lidstaten op hun onderdanen die in andere lidstaten verblijven te steunen door hun op hun consulaten en diplomatieke vertegenwoordigingen alle noodzakelijke informatie aan te bieden over het vrij verkeer van personen;

26.   verzoekt de Commissie na te gaan of de lidstaten over systemen beschikken voor de verwerking van persoonsgegevens van EU-burgers die geen onderdaan van die lidstaat zijn, en of in deze systemen slechts die gegevens zijn opgeslagen die noodzakelijk zijn voor de toepassing van Richtlijn 2004/38/EG en de nationale omzettingsmaatregelen; verzoekt de Commissie om tevens na te gaan of soortgelijke systemen bestaan voor de bestrijding van criminaliteit en verzoekt de lidstaten die over dergelijke systemen beschikken, deze te herzien in overeenstemming met het arrest in de zaak Huber;

27.   verzoekt de lidstaten die over wetgeving beschikken die niet in overeenstemming is met het arrest in de zaak Metock, de desbetreffende bepalingen te herzien, en moedigt de Commissie aan procedures tegen de lidstaten in te leiden die daaraan niet voldoen;

28.   verwelkomt het voornemen van de Commissie om de burgers van de Unie meer bewust te maken van hun rechten op grond van Richtlijn 2004/38/EG en een vereenvoudigde gids voor burgers van de Unie te verspreiden, waarbij optimaal gebruik zal worden gemaakt van internet, en herinnert de lidstaten aan hun plichten op grond van artikel 34 van de richtlijn om burgers te informeren over hun rechten met betrekking tot vrij verkeer; roept in dit verband de lidstaten op informatie- en hulpkantoren in te stellen met betrekking tot het recht op vrij verkeer;

o
o   o

29.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.
(2) PB C 282 E van 6.11.2008, blz. 428.
(3) PB C 89 E van 14.4.2004, blz. 162.
(4) PE407.933v01-00.
(5) PE404.465v02-00.
(6) Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0047.
(7) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0361.
(8) Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0204.
(9) Oostenrijk, België, Cyprus, Tsjechië, Griekenland, Spanje, Italië, Litouwen, Polen, Roemenië, Slovenië, Slowakije.
(10) België, Tsjechië en Roemenië.
(11) Zaak Metock.
(12) Zaak Jipa.
(13) Zaak Huber.
(14) CY, IT, PL en SK erkennen huwelijken tussen partners van hetzelfde geslacht niet als een grond voor het recht op vrij verkeer, PL en SK erkennen geregistreerde partnerschappen niet, zelfs niet als ze in andere lidstaten zijn gecertificeerd; informatie hierover die is verstrekt door de Commissie, het Bureau voor de grondrechten en ngo's vormt meer bewijs voor de rechtsonzekerheid op dit gebied.
(15) Diverse schriftelijke klachten en verzoekschriften gericht aan de instellingen van de EU onderstrepen het feit dat sommige lidstaten de rechten van familieleden uit derde landen niet volledig willen erkennen; de wetgevingen van het Verenigd Koninkrijk, Litouwen en Polen verbieden familieleden van buiten de EU bijvoorbeeld het land binnen te komen zonder visum. De wettelijke en administratieve belemmeringen voor familieleden uit derde landen zijn uiterst problematisch. De Britse wetgeving verhindert een familielid uit een derde land met een verblijfsvergunning van een ander land zonder een visum het land in te komen, en de administratieve praktijken in het Verenigd Koninkrijk belemmeren de uitoefening van het recht op vrij verkeer ernstig door de langdurige wachttijden en de uitgebreide bewijsstukken die gelden voor de verwerking van aanvragen voor verblijfsvergunningen voor familieleden uit derde landen. Ingezetenen van derde landen in Estland worden met problemen geconfronteerd als zij proberen het land in te komen met een verblijfsvergunning die is afgegeven door een andere lidstaat, en familieleden uit derde landen die een visum aanvragen moeten visumkosten betalen. In Italië moet een burger uit een derde land die gezinshereniging aanvraagt de rechtmatige herkomst van zijn/haar economische middelen aantonen en deze mogen niet lager mogen zijn dat de jaarlijkse sociale uitkering.
(16) Zo moeten EU-burgers ingevolge de Italiaanse wetgeving kunnen aantonen dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikken.
(17) Artikel 235 van het Italiaanse wetboek van strafrecht bepaalt bijvoorbeeld dat niet-staatsburgers die worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar of meer, worden uitgezet.
(18) In sommige gevallen (Griekenland) is het de bevoegde autoriteiten op grond van het nationaal recht toegestaan EU-burgers die een verzoek tot registratie indienen, naar hun strafblad te vragen, terwijl in andere lidstaten (bijvoorbeeld Spanje en België) speciale identiteitskaarten en verblijfskaarten worden afgegeven voor staatsburgers van andere lidstaten; in sommige lidstaten (ES) krijgen EU-burgers naast het registratiebewijs een vreemdelingenidentiteitsnummer, dat nodig is om te kunnen werken of zich aan te kunnen melden bij het socialezekerheidsstelsel; in Italië zijn EU-burgers verplicht de "wettigheid" van hun bestaansmiddelen aan te tonen.
(19) Administratieve praktijken die niet overeenstemmen met het EG-recht hebben belangrijke negatieve effecten op de rechten van de burgers. Bijvoorbeeld: de wildgroei aan verschillende ID-kaarten en verblijfsvergunningen in de lidstaten, heeft de uitoefening door de EU-burgers van hun recht op vrij verkeer verwarrend en lastig gemaakt. In Spanje krijgen EU-burgers behalve een registratiecertificaat ook een identiteitsnummer voor vreemdelingen, dat zij nodig hebben om te kunnen werken of zich te laten registreren voor het Spaanse socialezekerheidsstelsel. Frankrijk heeft ook een onduidelijke vrijwillige verblijfsvergunning gehandhaafd naast het registratiecertificaat dat wordt afgegeven aan burgers van de Unie, en in lidstaten zoals de Tsjechische Republiek, Zweden en België, vragen de overheidsinstanties aanvullende documenten voor de afgifte van verblijfsvergunningen of leggen voorwaarden op die niet genoemd worden in de richtlijn.
(20) De Estse en Hongaarse wetgeving voorzien niet expliciet in het uitsluiten van economische doeleinden als zij een uitzettingsbevel uitvaardigen. In de Hongaarse en Roemeense wetgeving is ook niet vastgelegd dat een vroegere strafrechtelijke veroordeling en het nastreven van algemene preventieve doelstellingen niet van invloed zijn.

Juridische mededeling - Privacybeleid