Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2010/2685(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Kies een document :

Ingediende teksten :

B7-0358/2010

Debatten :

PV 16/06/2010 - 14
CRE 16/06/2010 - 14

Stemmingen :

PV 17/06/2010 - 7.13
CRE 17/06/2010 - 7.13

Aangenomen teksten :

P7_TA(2010)0236
P7_TA(2010)0237

Aangenomen teksten
PDF 129kWORD 49k
Donderdag 17 juni 2010 - Straatsburg
Handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing
P7_TA(2010)0236B7-0358/2010

Resolutie van het Europees Parlement van 17 juni 2010 over de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing

Het Europees Parlement,

–  gezien het totale verbod op foltering en andere vormen van wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, dat onder alle omstandigheden en als een peremptoire internationaalrechtelijke norm in alle staten van toepassing is,

–  gezien de vastlegging van dit verbod in een aantal internationale en regionale mensenrechteninstrumenten en -documenten, waaronder de Universele Verklaring van de rechten van de mens, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR), het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Verdrag tegen foltering), het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 3 oktober 2001(1), waarin het de Commissie met klem verzoekt snel een adequaat communautair instrument in het leven te roepen waarmee reclame voor, handel in en export van politie- en veiligheidsuitrusting waarvan het gebruik inherent wreed, onmenselijk of vernederend is, verboden wordt,

–  gelet op Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad van 27 juni 2005 met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing(2), die op 30 juli 2006 van kracht is geworden,

–  gezien de richtsnoeren voor het EU-beleid ten aanzien van derde landen inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, die zijn goedgekeurd in 2001 en herzien in 2008,

–  gezien het verslag van 2008 van het secretariaat-generaal van de Raad over de uitvoering van de richtsnoeren van de EU met betrekking tot foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing,

–  gezien de ontwikkelingen in andere landen na de vaststelling van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad, in het bijzonder de in augustus 2009 door het Amerikaanse Bureau voor Industrie en Veiligheid voorgestelde wijzigingen in de Amerikaanse wet op de exportcontrole, die een weerspiegeling en in een aantal gevallen zelfs een verstrenging vormen van sommige bepalingen van Verordening (EG) nr. 1236/2005,

–  gezien het memorandum van overeenstemming tussen de Raad van Europa en de Europese Unie waarin het Comité voor de preventie van foltering van de Raad van Europa wordt verzocht zijn samenwerking met de bevoegde instellingen van de Unie te intensiveren, en het 17de algemene verslag over de activiteiten van het Comité voor de preventie van foltering, waarin de Raad van Europa wordt gevraagd te onderzoeken welke rol het Comité kan spelen bij de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad,

–  gezien de verslagen van Amnesty International en de Omega Research Foundation van 2007 en 2010 waarin specifieke zwakke punten van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad worden aangegeven, en bezorgdheid wordt geuit over de tekortschietende tenuitvoerlegging van de verordening door een aantal lidstaten van de Europese Unie,

–  gelet op artikel 115, lid 5, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat het Verdrag tegen foltering specifieke verplichtingen oplegt aan staten om foltering en andere vormen van mishandeling te voorkomen, gevallen van foltering te onderzoeken, daders strafrechtelijk te laten vervolgen en te voorzien in schadeloosstelling voor de slachtoffers,

B.  overwegende dat foltering en andere vormen van mishandeling ondanks dergelijke verplichtingen nog altijd wereldwijd voorkomen, en dat voor dergelijke praktijken een heel arsenaal aan politie- en veiligheidsuitrusting wordt gebruikt,

C.  overwegende dat de speciale VN-rapporteur inzake foltering heeft verklaard dat elke staat krachtens het Verdrag tegen foltering van de Verenigde Naties verplicht is toezicht uit te oefenen op de handel in dergelijke uitrusting,

D.  overwegende dat de richtsnoeren voor het beleid van de EU ten aanzien van derde landen met betrekking tot foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing bepalen dat de EU derde landen ertoe moet aansporen om het gebruik, de productie en de handel in uitrusting die bedoeld is voor foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, alsmede het misbruik van andere uitrusting voor deze doeleinden, te verhinderen,

E.  overwegende dat in het verslag van het secretariaat-generaal van de Raad over EU-maatregelen ter bevordering van de strijd tegen foltering en andere vormen van mishandeling in derde landen het volgende wordt verklaard: „De verordening met betrekking tot goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor foltering is het eerste voorbeeld van een EU-verordening die is goedgekeurd in overeenstemming met de richtsnoeren betreffende de mensenrechten. De speciale vertegenwoordiger van de VN heeft deze stap verwelkomd en verklaard dat de verordening model kan staan voor een universele regelgevingstekst over dit onderwerp. Dit brengt voor de EU de verplichting met zich mee de tenuitvoerlegging van de verordening aan een toetsing te onderwerpen”,

F.  overwegende dat een aantal EU-lidstaten sinds de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1236/2005 vergunningen heeft verstrekt voor de uitvoer van voorwerpen zoals beengordels, chemische irriterende stoffen en elektrischeschokapparaten, die onder de verordening vallen, naar landen met een twijfelachtige reputatie voor wat de mensenrechten betreft,

G.  overwegende dat slechts twaalf lidstaten vóór 29 augustus 2006 wettelijke sancties hebben vastgesteld, zoals vereist krachtens artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad,

H.  overwegende dat slechts zeven lidstaten één of meer openbare jaarverslagen van hun activiteiten hebben opgesteld met details over de besluiten die zij hebben genomen over aanvragen voor vergunningen, zoals vereist krachtens artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad,

I.  overwegende dat de invoer in de lidstaten van de Europese Unie van voor verkoop toegelaten op het lichaam gedragen elektrischeschokapparaten volgens Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad niet verboden is, hoewel het effect van deze apparaten vergelijkbaar is met dat van elektrischeschokgordels, waarvan de import in de Europese Unie op grond van Verordening (EG) nr. 1236/2005 is verboden, en overwegende dat in Europa gevestigde bedrijven dergelijke schokapparaten volgens verslagen van Amnesty International, de Omega Research Foundation en Inter-Press Service in een aantal lidstaten hebben ingevoerd,

J.  overwegende dat een aantal politie- en veiligheidsvoorwerpen die momenteel internationaal worden verhandeld en die geen ander praktisch doel hebben dan foltering of andere vormen van mishandeling, zoals knuppels met spijkers, bepaalde muur-, vloer- en beengordels, vingerboeien, duimboeien, duimschroeven en op het lichaam gedragen elektrischeschokapparaten die geen schokgordels zijn, niet op de lijst van voorwerpen en uitrusting staat waarin de handel krachtens Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad verboden is,

K.  overwegende dat een aantal politie- en veiligheidsvoorwerpen die momenteel internationaal worden verhandeld en die een legitiem wetshandhavings- of strafdoel kunnen dienen wanneer het gebruik ervan gereguleerd is in overeenstemming met de internationale verplichtingen op het gebied van de mensenrechten en goede wetshandhavingspraktijken, maar die op grote schaal worden misbruikt voor foltering of andere vormen van mishandeling, zoals handboeien, stokken en andere in de hand gehouden impactvoorwerpen, elektrischeschokwapens met een hoog voltage (maar minder dan 10 000 volt), en speciaal ontworpen onderdelen en hulpstukken voor gereglementeerde en verboden uitrusting, niet op de lijst van voorwerpen en uitrusting staat waarvan de handel gereguleerd is krachtens Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad,

L.  overwegende dat het Comité voor gemeenschappelijke voorschriften voor de uitvoer van producten op 29 juni 2010 opnieuw bijeenkomt,

1.  vraagt alle lidstaten de Europese Commissie onverwijld op de hoogte te stellen van de relevante sancties die zij hebben vastgesteld voor inbreuken op Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad, zoals zij krachtens artikel 17 van die verordening verplicht zijn te doen;

2.  vraagt de Commissie en het Comité voor gemeenschappelijke voorschriften voor de uitvoer van producten de lidstaten richtsnoeren te verstrekken en bijstand te verlenen voor het versterken van dergelijke sancties indien deze tekortschieten of niet zijn vastgesteld;

3.  wijst nog eens op het feit dat de lidstaten krachtens artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad verplicht zijn tijdig openbare jaarverslagen met betrekking tot hun activiteiten op te stellen, en dringt er bij de Commissie op aan de lidstaten die dit hebben verzuimd, schriftelijk te vragen alsnog aan deze verplichting te voldoen;

4.  vraagt de lidstaten met klem om in hun jaarlijkse activiteitenverslagen in ieder geval de volgende informatie te vermelden, zodat goed publiek toezicht mogelijk is: het aantal ontvangen aanvragen, de goederen en landen van bestemming waarop de aanvragen betrekking hebben, de besluiten die zijn genomen inzake deze aanvragen, en eventueel verslagen van „nulactiviteit”;

5.  vraagt de Commissie met aandrang een model te ontwikkelen voor de jaarlijkse activiteitenverslagen van de lidstaten om het opstellen van dergelijke verslagen door alle lidstaten te vergemakkelijken en de onderlinge samenhang ervan te vergroten;

6.  vraagt de Commissie met klem om de tenuitvoerlegging van de verordening door de lidstaten en de activiteiten van de lidstaten inzake de verlening van vergunningen formeel te toetsen, met de hulp van het Comité voor gemeenschappelijke voorschriften voor de uitvoer van producten (dat hiervoor uit hoofde van artikelen 15 en 16 van de verordening bevoegd is), en deze toetsing samen met de jaarlijkse activiteitenverslagen die alle lidstaten sinds de inwerkingtreding van de verordening opgesteld hebben, openbaar te maken;

7.  vraagt de lidstaten met aandrang te zorgen voor een goede tenuitvoerlegging van de in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad vervatte procedures betreffende het onderling en met de Commissie uitwisselen van informatie over besluiten betreffende aanvragen voor vergunningen en uitvoeringsmaatregelen, hetzij via het kennisgevingsmechanisme voor weigeringen (denial notification mechanism) dat al bestaat voor weigeringen van exportvergunningen voor militaire uitrusting in COARM, hetzij via andere procedures;

8.  vraagt de Commissie met klem het Parlement op de hoogte te brengen van hetgeen tot nu toe is gedaan om de lidstaten te helpen bij de naleving van artikel 13;

9.  verzoekt de Commissie het Parlement de informatie te verstrekken die zij sinds de inwerkingtreding van de verordening jaarlijks van elke lidstaat heeft ontvangen, en deze informatie openbaar te maken: met name kennisgevingen van afwijzingen van aanvragen voor een vergunning overeenkomstig artikel 11 van de verordening, gedetailleerde informatie over de sancties die elke lidstaat voor schendingen van de verordening heeft ingevoerd, en de volledige inhoud van de jaarlijkse activiteitenverslagen van de lidstaten;

10.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat het Comité voor gemeenschappelijke voorschriften voor de uitvoer van producten regelmatig samenkomt, een duidelijk tijdschema voor een formele herziening van de verordening opstelt en een procedure vaststelt voor tijdig onderzoek van mogelijke schendingen van de verordening;

11.  verzoekt alle lidstaten foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing te helpen voorkomen door technische assistentie aan derde landen te controleren en zo te voorkomen dat deze technische assistentie wordt misbruikt voor de vervaardiging van goederen die voor de doodstraf, voor foltering of voor andere vormen van wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing worden gebruikt;

12.  veroordeelt ten sterkste alle pogingen van lidstaten of bedrijven in de Europese Unie om elektrischeschokgordels, waarvan de invoer op grond van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad verboden is, of andere op het lichaam gedragen elektrischeschokapparaten, die in wezen een vergelijkbaar effect hebben, in te voeren, en vraagt de Commissie met aandrang zo snel mogelijk te onderzoeken of en wanneer elektrischeschokgordels, onderdelen hiervan, andere op het lichaam gedragen elektrischeschokapparaten, technische assistentie of opleiding vóór of sinds de inwerkingtreding van de verordening naar de lidstaten zijn overgebracht, en het Parlement op de hoogte te stellen van haar bevindingen;

13.  verzoekt de Commissie de lijst van verboden goederen in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad te herzien en bij te werken door er knuppels met spijkers, vaste muur- en vloergordels, voetboeien, ketens en kluisters, duimboeien, vingerboeien, duimschroeven, verdovingsboeien en andere op het lichaam gedragen elektrischeschokapparaten in op te nemen;

14.  verzoekt de Commissie de lijst van in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1236/2005 opgenomen goederen te herzien en bij te werken door er handboeien, knuppels en andere in de hand gehouden slagvoorwerpen alsook draagbare elektrischeschokapparaten van minder dan 10 000 volt in op te nemen;

15.  verzoekt de Commissie voorts een specifieke procedure in te stellen om de lijsten van voorwerpen in de bijlagen II en III regelmatig te herzien, overeenkomstig het mandaat in artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad;

16.  vraagt de Commissie met klem een voorstel te presenteren om zo snel als praktisch mogelijk is een „folteringseindgebruik”-clausule in de verordening op te nemen aan de hand waarmee de lidstaten, op basis van eerdere informatie, producten waarvoor het risico bestaat dat ze door hun eindgebruikers voor de voltrekking van de doodstraf of voor foltering of andere vormen van mishandeling zullen worden gebruikt, aan een vergunningsplicht kunnen onderwerpen en de uitvoer ervan op die manier kunnen weigeren;

17.  dringt er bij de Commissie op aan een voorstel in te dienen om zo snel als praktisch haalbaar is, in de verordening een verbod op te nemen op bemiddeling bij internationale transacties door natuurlijke of rechtspersonen afkomstig uit de Europese Unie met het oog op de verhandeling van martelwerktuigen, met inbegrip van de verkoop en export van voorwerpen die in de praktijk nergens anders voor dienen dan voor het uitvoeren van de doodstraf, folteringen of andere vormen van mishandeling, zoals opgesomd in bijlage II bij de verordening, en vraagt dat dit voorstel ook voorziet in de verplichting voor de lidstaten om doeltreffende mechanismen in te voeren voor de controle van tussenhandel bij transacties waarbij sprake is van de overdracht van voorwerpen die worden vermeld in bijlage III bij de verordening;

18.  dringt er bij de Commissie op aan een voorstel in te dienen voor de opname in de verordening, zo snel als praktisch haalbaar is, van de verplichting voor importeurs om een importvergunning te verkrijgen voor de import in de Europese Unie van de in bijlage III bij de verordening opgenomen goederen, en de verplichting voor de lidstaten om deze importvergunning te weigeren als er voldoende reden is om aan te nemen dat de uitrusting in kwestie kan worden gebruikt voor foltering of andere vormen van mishandeling, hetzij binnen de Europese Unie, hetzij, na doorverkoop, buiten de Europese Unie;

19.  dringt er bij de Commissie op aan te onderzoeken hoe de vrijstelling van de vereiste van een import- of exportvergunning voor de in bijlage III opgenomen goederen bij doorvoer door de Europese Unie kan worden geschrapt;

20.  herinnert eraan dat de richtsnoeren voor een EU-beleid ten aanzien van derde landen inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in 2008 zijn bijgewerkt, en verzoekt de Raad en de Commissie overeenkomstig deze richtsnoeren Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad in vergaderingen met derde landen als voorbeeld van beste praktijk aan te bevelen, en derde landen die apparatuur exporteren waarvan de import op grond van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad verboden is, ertoe aan te moedigen om handelaren in deze landen op de verbodsbepalingen van de verordening te wijzen;

21.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan zich op internationaal niveau in te zetten voor controles op de internationale handel in apparatuur die voor de doodstraf, voor foltering of voor andere vormen van mishandeling kan worden gebruikt, en er met name aan te werken dat de jaarlijkse oproep van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties om de productie, de handel, de uitvoer en het gebruik van materieel dat specifiek is ontworpen voor foltering, te voorkomen en te verbieden, uit te breiden tot een oproep aan alle landen om de productie, de handel, de uitvoer en het gebruik van materieel dat niet specifiek is ontworpen maar op grote schaal wordt misbruikt voor foltering of andere vormen van mishandeling, te reglementeren;

22.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten.

(1) PB C 87 E van 11.4.2002, blz. 136.
(2) PB L 200 van 30.7.2005, blz. 1.

Juridische mededeling - Privacybeleid