Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2010/2835(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : B7-0539/2010

Ingediende teksten :

B7-0539/2010

Debatten :

PV 07/10/2010 - 5
CRE 07/10/2010 - 5

Stemmingen :

PV 07/10/2010 - 11.4
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2010)0356

Aangenomen teksten
PDF 131kWORD 40k
Donderdag 7 oktober 2010 - Brussel
Cohesie- en regionaal beleid van de EU na 2013
P7_TA(2010)0356B7-0539/2010

Resolutie van het Europees Parlement van 7 oktober 2010 over het cohesie- en regionaal beleid van de EU na 2013

Het Europees Parlement,

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei (COM(2010) 2020),

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 25/26 maart 2010,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 17 juni 2010 (EUCO 13/10) met name de goedkeuring van de Europa 2020-strategie,

–  gezien de standpuntnota die de Commissie regionale ontwikkeling op haar vergadering van 13 juli 2010 heeft goedgekeurd,

–  gezien de conclusies van de Raad over het strategische verslag 2010 van de Commissie over de uitvoering van de programma's in het kader van het cohesiebeleid, die op 14 juni 2010 zijn goedgekeurd op de 3 023e bijeenkomst van de Raad buitenlandse zaken,

–  gezien de vraag van 14 juli 2010 aan de Commissie over het cohesie- en regionaal beleid van de EU na 2013 (O-0110/2010 – B7-0466/2010),

–  gelet op artikel 115, lid 5 en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

1.  benadrukt dat het cohesiebeleid dat is gericht op verkleining van de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de Europese regio's en bevordering van het groeipotentieel om economische, sociale en territoriale cohesie tot stand te brengen, van fundamenteel belang is gebleken voor het Europese integratieproces; het is een beleid met Europese toegevoegde waarde dat het streven naar modernisering en duurzame groei vergemakkelijkt en waaruit Europese solidariteit blijkt; overeenkomstig de geest van de Verdragen vereisen deze kenmerken een Europees regionaal beleid dat op het gehele grondgebied van de EU ten uitvoer wordt gelegd en alle Europese regio's omvat;

2.  wijst erop dat de huidige opeenhoping van problemen op lange en korte termijn(1) waarmee de Europese Unie wordt geconfronteerd, de goedkeuring met zich meebrengt van een aangepaste Europa-2020 strategie waarmee een kader kan worden gecreëerd dat gunstig is voor stabiele en duurzame economische groei en werkgelegenheidsschepping in Europa; benadrukt dat de uitvoering van het cohesiebeleid onontbeerlijk is voor het welslagen van deze strategie, aangezien dit altijd een onafhankelijke beleidsvorm blijft die een kader biedt voor het creëren van een sterke synergie tussen alle Europese beleidsvormen;

3.  verwerpt elke poging tot renationalisatie van het beleid; aangezien het huidige financiële kader ingrijpende gevolgen heeft voor de regionale ontwikkeling, is het verder noodzakelijk dat bij de voorgestelde herziening van de EU-begroting en het toekomstige financiële kader ten volle rekening wordt gehouden met de regionale dimensie; een krachtig en goed gefinancierd Europees regionaal beleid is een conditio sine qua non voor de totstandbrenging van sociale, economische en territoriale samenhang;

4.  wijst erop dat territoriale samenhang overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag van Lissabon een gerichte aanpak van de territoriale ontwikkeling impliceert, zodat wordt gezorgd voor een polycentrische ontwikkeling door het creëren van synergieën en het voorkomen van de sectorale spreiding van de middelen voor het regionaal beleid; daartoe moet ook sprake zijn van voldoende flexibiliteit om ruimte te bieden voor specifiek regionale omstandigheden, en achterstandsregio's te steunen in hun streven om hun sociaaleconomische problemen het hoofd te bieden; voor ultraperifere regio's, grensgebieden, regio's met specifieke geografische kenmerken en andere regio's met bijzondere ontwikkelingsproblemen moeten speciale bepalingen blijven gelden;

5.  onderstreept de noodzaak gebruik te maken van ervaringen uit het verleden, voorbeelden van optimale werkmethoden en succesvolle eerdere communautaire initiatieven met het oog op een meer gerichte benadering van de stedelijke dimensie van het cohesiebeleid; benadrukt verder dat steden een dynamische rol spelen bij de economische ontwikkeling van de regio's en een positieve economische stimulans voor de omliggende plattelandsgebieden zijn; in de komende programmeringsperiode moeten daarom financiële middelen worden uitgetrokken voor investeringen in stedelijke en voorstedelijke projecten; het gebruik van een geschikt instrument moet worden overwogen om deze doelstellingen te verwezenlijken;

6.  benadrukt dat sturing op verschillende niveaus één van de grondbeginselen van het cohesiebeleid is en van fundamenteel belang is om de kwaliteit van het besluitvormingsproces, de strategische planning en de verwezenlijking van de doelstellingen te waarborgen; is dan ook van mening dat in de toekomst een geïntegreerde benadering van de beleidsvoering verplicht moet zijn; is verder van mening dat het subsidiariteitsbeginsel in zijn versterkte en uitgebreide vorm als omschreven in het VWEU alsook een beter gedefinieerd partnerschapsbeginsel en transparantie essentiële elementen zijn voor de correcte uitvoering van alle beleidsvormen van de EU en dienovereenkomstig moeten worden versterkt;

7.  is van mening dat de basisopzet van de huidige doelstellingen gehandhaafd moet blijven en dat de territoriale samenwerking, die een duidelijke Europese toegevoegde waarde heeft, verbeterd moet worden; andere maatregelen, waaronder oormerken en verantwoorde methoden, moeten worden beoordeeld en gemeenschappelijke problemen moeten worden vastgesteld en opgelost; het vaststellen van gezamenlijke doelstellingen en het rationeel gebruik van gedeelde financiële middelen kunnen tot deze maatregelen behoren; de uitgaven moeten worden geconcentreerd op kernprioriteiten die een Europese toegevoegde waarde vertegenwoordigen;

8.  wenst dat het cohesiebeleid na 2013 qua opzet een eenvoudige, eerlijke en transparante overgangsregeling biedt waarin rekening wordt gehouden met eerdere ervaringen en met de laatste ontwikkelingen van de sociale en economische situatie in de betrokken regio's en op basis waarvan de regio's kunnen voortgaan op de weg naar groei en ontwikkeling;

9.  is van mening dat het BBP het belangrijkste criterium moet blijven om te bepalen welke regio's in het kader van het regionaal beleid voor steun in aanmerking komen, terwijl andere meetbare indicatoren kunnen worden toegevoegd als deze relevant blijken te zijn, en waarbij voor nationale autoriteiten ruimte wordt gelaten om op het passende besluitvormingsniveau andere indicatoren te hanteren die rekening houden met de specifieke kenmerken van regio's of steden;

10.  benadrukt dat het Europees Sociaal Fonds binnen het kader moet blijven van de verordening inzake algemene bepalingen voor de fondsen overeenkomstig het cohesiebeleid, maar zijn eigen regels nodig heeft;

11.  wenst dat plattelandsontwikkeling in het kader van de tweede pijler van het GLB wordt gecoördineerd met de ontwikkelingsdoelstellingen voor cohesie en op regionaal niveau wordt beheerd om ervoor te zorgen dat deze aan de behoeften wordt aangepast;

12.  verlangt dat het cohesiebeleid en het uitvoeringssysteem meer resultaatgericht, doelmatiger en doeltreffender worden en een optimaal evenwicht bieden tussen kwaliteit van de prestatie en financiële controle; wijst erop dat dit aanzienlijke verbeteringen in de toezicht- en evaluatiesystemen vereist alsook meer doelmatigheid wat administratieve capaciteit en beperking van het foutenpercentage betreft en de vaststelling van objectieve en meetbare indicatoren die in de hele EU vergelijkbaar zijn;

13.  deelt de mening dat de vereenvoudiging van de beleidsvoering moet worden voortgezet en gepaard dient te gaan met de vereenvoudiging van de nationale en regionale procedures; benadrukt in dit verband dat het juiste evenwicht moet worden gevonden tussen eenvoudige procedures en doelmatigheid en goed financieel beheer; het cohesiebeleid moet daarom een gebruikersvriendelijk beleid worden dat beter zichtbaar is;

14.  moedigt het gebruik van financiële instrumenten aan alsmede het gebruik van „revolving funds” en globale subsidies, en dringt aan op vereenvoudiging van de toegang tot risicokapitaal en microkrediet; de lidstaten dienen meer gebruik te maken van de beschikbare technische bijstandsmiddelen om de capaciteit van de plaatselijke en regionale autoriteiten en andere belanghebbenden, met name NGO en MKB, te verbeteren;

15.  is van mening dat het regionale ontwikkelingsbeleid centraal staat in de economische, sociale en territoriale ontwikkeling van de EU en daarom een officiële ministeriële structuur als politiek platform verdient; de rol van de Commissie bij het beheer en de ontwikkeling van het beleid moet eveneens worden versterkt;

16.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.

(1) Zie „Regions 2020 − an assessment of future challenges for EU regions”, intern werkdocument van de Commissie, november 2008.

Juridische mededeling - Privacybeleid