Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2014/2625(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : B7-0279/2014

Ingediende teksten :

B7-0279/2014

Debatten :

Stemmingen :

PV 03/04/2014 - 7.63
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2014)0339

Aangenomen teksten
PDF 134kWORD 51k
Donderdag 3 april 2014 - Brussel
Situatie in Iran
P7_TA(2014)0339B7-0279/2014

Resolutie van het Europees Parlement van 3 april 2014 over de EU-strategie ten aanzien van Iran (2014/2625(RSP))

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn vorige resoluties over Iran, in het bijzonder die van 10 maart 2011 over de benadering van Iran door de EU(1), van 17 november 2011 over Iran – recente gevallen van schending van de mensenrechten(2), van 2 februari 2012 over Iran en zijn nucleaire programma(3) en van 14 juni 2012 over de situatie van de etnische minderheden in Iran(4),

–  gezien de gezamenlijke verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) Catherine Ashton en de Iraanse minister van Buitenlandse Zaken Mohammad Javad Zarif op 24 november 2013 in Genève, en de verklaring van de VV/HV van 12 januari 2014,

–  gezien de conclusies van de Raad van 15 oktober 2012 en 16 december 2013 en gezien de wijzigingen van de beperkende maatregelen tegen Iran, zoals beslist door de Raad tijdens haar vergadering van 20 januari 2014,

–  gezien de conclusies van de Raad van 21 maart 2011, waarin de invoering wordt aangekondigd van beperkende maatregelen tegen personen die verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen in Iran,

–  gezien de verklaring van de VV/ HV over de vrijlating van Nasrin Sotoudeh en andere gewetensgevangenen in Iran op 19 september 2013,

–  gezien het verslag van de bijzondere VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in de Islamitische Republiek Iran van 4 oktober 2013, zijn recente verklaring van 22 januari 2014 waarin hij waarschuwt voor de "sterke toename van het aantal ophangingen in Iran", en het verslag van de secretaris-generaal van de VN van 10 september 2013 over de mensenrechtensituatie in de Islamitische Republiek Iran(5),

–  gezien zijn resolutie van 11 december 2012 over een strategie voor digitale vrijheid in het buitenlandbeleid van de EU(6),

–  gezien de verklaring over criteria voor vrije en eerlijke verkiezingen, die op 26 maart 1994 unaniem werd aangenomen door de Interparlementaire Unie, waar het Iraanse parlement lid van is,

–  gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 18 december 2013 over mensenrechten in de Islamitische Republiek Iran(7), waarin "diepe bezorgdheid wordt geuit over ernstige, aanhoudende en terugkerende schendingen van de mensenrechten in de Islamitische Republiek Iran", met inbegrip van, maar niet beperkt tot de willekeurige, frequente en aanhoudende toepassing van de doodstraf,

–  gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 18 december 2013 over de wereld tegen geweld en gewelddadig extremisme(8),

–  gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat op 24 november 2013 de VV/HV Catherine Ashton en de ministers van Buitenlandse Zaken van de E3/EU+3 in Genève een interim-overeenkomst hebben bereikt met de Islamitische Republiek Iran (hierna Iran genoemd) over de nucleaire kwestie (gedetailleerd uiteengezet in het gemeenschappelijke actieplan); overwegende dat de E3/EU+3 op 10 januari 2014 een overeenkomst heeft bereikt over de uitvoeringsmodaliteiten van het gemeenschappelijke actieplan; overwegende dat de uitvoeringsperiode van zes maanden voor het gemeenschappelijke actieplan cruciaal is en dat gelijktijdige en wederzijdse actie van beide partijen noodzakelijk is;

B.  overwegende dat de presidentsverkiezingen niet in overeenstemming met de door de EU gewaardeerde democratische normen werden gehouden; overwegende evenwel dat president Hassan Rouhani te kennen heeft gegeven open te staan voor meer open en constructieve betrekkingen tussen Iran en het Westen; overwegende dat naast de nucleaire overeenkomst, verschillende onderwerpen, met inbegrip van mensenrechten en regionale veiligheid, moeten worden besproken tussen de EU en Iran;

C.  overwegende dat de in het gemeenschappelijke actieplan gedane beloften slechts een eerste stap zijn in de richting van een completere oplossing van de Iraanse nucleaire kwestie en erop gericht zijn de onmiddellijke spanningen te verminderen en zo meer tijd en ruimte te scheppen voor een alomvattende diplomatieke oplossing; overwegende dat de nucleaire activiteiten van Iran in strijd waren met eerdere resoluties van de VN-Veiligheidsraad;

D.  overwegende dat de interne politieke ontwikkelingen in Iran en de interim-overeenkomst over de nucleaire kwestie nieuwe mogelijkheden bieden voor zowel hervormingen in Iran als een verbetering van de externe betrekkingen met de EU;

E.  overwegende dat de onderhandelingen over een alomvattende handels- en samenwerkingsovereenkomst en over een overeenkomst inzake een politieke dialoog tussen de EU en Iran in 2002 zijn gestart; overwegende dat dit proces in 2005 werd onderbroken wegens de onthulling van de clandestiene nucleaire activiteiten van Iran en omdat het land weigerde volledig samen te werken met de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA);

F.  overwegende dat de mensenrechtensituatie in Iran nog steeds wordt gekenmerkt door de voortdurende en systematische schending van de grondrechten;

G.  overwegende dat Iran één van de jongste bevolkingen ter wereld heeft, met meer dan 7 miljoen kinderen van jonger dan zes jaar;

H.  overwegende dat Iran nog steeds weigert samen te werken met verschillende VN-organen op het vlak van mensenrechten, bijvoorbeeld door een visum te weigeren aan de bijzondere VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in de Islamitische Republiek Iran en door hem te beletten op een onafhankelijke manier invulling te geven aan zijn mandaat;

Over de nucleaire kwestie

1.  is tevreden over de interim-overeenkomst van Genève tussen de E3/EU+3 en Iran over het nucleaire programma van Iran; acht het essentieel dat alle partijen zich in het onderhandelingsproces constructief blijven opstellen zodat de definitieve alomvattende overeenkomst binnen het afgesproken tijdskader kan worden gesloten;

2.  benadrukt dat er geen alternatief kan zijn voor een vreedzaam onderhandelde oplossing waarin de bezorgdheden van de internationale gemeenschap met betrekking tot de uitsluitend vreedzame aard van het nucleaire programma van Iran, regionale gevoeligheden en Iraanse veiligheidsgevoeligheden worden aangepakt;

3.  is tevreden over de besluiten die de Raad tijdens haar vergadering van 20 januari 2014 heeft genomen met het oog op de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijke actieplan, in het bijzonder de bepalingen over de gedeeltelijke intrekking van de sancties; benadrukt het cruciale belang van betrouwbare controle op de naleving door Iran van zijn beloften in het kader van het gemeenschappelijke actieplan; gelooft dat zodra een alomvattende overeenkomst die de uitsluitend vreedzame aard van het nucleaire programma van Iran garandeert, wordt bereikt, nucleair-gerelateerde sancties tegen Iran geleidelijk moeten worden opgeheven;

Over de vooruitzichten voor EU-Iran-betrekkingen

4.  benadrukt dat constructievere betrekkingen met Iran afhankelijk zijn van voortgang bij de volledige tenuitvoerlegging van de beloften van Iran in het kader van het gemeenschappelijke actieplan; spreekt de hoop uit dat vooruitgang bij de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijke actieplan en bij de onderhandelingen over de overeenkomst van Genève de weg zal vrijmaken voor constructievere betrekkingen tussen de EU en Iran, onder meer met betrekking tot kwesties van regionale zorg zoals de burgeroorlog in Syrië en de bestrijding van alle vormen van terrorisme en de oorzaken ervan, maar ook met betrekking tot gebieden als economische ontwikkeling, handelsovereenkomsten, de rechtsstaat en de bevordering van mensenrechten;

5.  verzoekt de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) alle voorbereidingen te treffen voor de opening van een delegatie van de Unie in Teheran tegen het einde van 2014; is er stellig van overtuigd dat dit een doeltreffend instrument is om het Iraanse beleid te beïnvloeden en eveneens de dialoog over kwesties als mensenrechten en rechten van minderheden zou ondersteunen;

6.  verzoekt de Raad, op voorwaarde dat er aanzienlijke vooruitgang wordt geboekt met betrekking tot de nucleaire kwestie, een discussie in gang te zetten over specifieke stappen die kunnen leiden tot een verbetering van de bilaterale betrekkingen tussen de EU en Iran, met inbegrip van een eventueel toekomstig verdragskader voor deze betrekkingen en de ontwikkeling van sectorale samenwerking, waarbij bijvoorbeeld aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld en de private sector in Iran, alsook aan de bestrijding van drugs (waarbij wordt gewaarborgd dat verdachten een eerlijk proces krijgen en niet tot de doodstraf worden veroordeeld), samenwerking op het gebied van milieu, technologieoverdracht, infrastructurele ontwikkeling en planning, onderwijs en cultuur, bescherming van kinderen en gezondheidszorg, en gemeenschappelijke initiatieven om mensenrechten te bevorderen en te verdedigen; is bezorgd over de mogelijke uitbraak van besmettelijke ziektes, zoals polio en de mazelen, vooral bij kinderen, en dringt er bij de EU op aan de toegang tot relevante medicatie te vergemakkelijken, die anders moeilijk verkrijgbaar is wegens de sancties;

7.  wijst met bijzondere bezorgdheid op de verslechterende situatie van het milieu in Iran, in het bijzonder in verband met watertekort, woestijnvorming en luchtvervuiling; verzoekt de EU de samenwerking tussen Europese en Iraanse onderzoeksinstellingen, milieuorganisaties en steden te vergemakkelijken;

8.  wijst op het belang van de handel met Iran voor veel middelgrote Europese ondernemingen en benadrukt dat deze handel een positieve bijdrage moet leveren aan de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijke actieplan;

9.  verzoekt de Commissie en de EDEO intussen om alle beschikbare instrumenten die de EU tot haar beschikking heeft te gebruiken met het oog op gezamenlijke inspanningen om het maatschappelijk middenveld in Iran mondiger te maken en te ontwikkelen en om het aantal uitwisselingen voor studenten, artiesten en andere bezoekers evenals het aantal culturele en academische uitwisselingen te vergroten, en jeugdparticipatie en maatschappelijke betrokkenheid te bevorderen; dringt in dit verband aan op meer uitwisseling en samenwerking tussen de EDEO en de relevante departementen van de Commissie, zoals het Directoraat-Generaal voor Ontwikkeling - EuropeAid;

10.  dringt er bij de EU op aan een onafhankelijker EU-beleid ten aanzien van Iran na te streven, evenwel gecoördineerd met bondgenoten en partners;

Over regionale kwesties

11.  is van mening dat Iran zijn aanzienlijke invloed in Syrië zou moeten aanwenden om de bloedige burgeroorlog te stoppen en dringt er bij het Iraanse leiderschap op aan een constructieve rol te spelen bij de internationale inspanningen om een oplossing voor de Syrische crisis te vinden; is van mening dat Iran bij alle desbetreffende discussies moet worden betrokken, op voorwaarde dat het de bereidheid toont zich in te zetten voor een diplomatieke oplossing voor de crises in Syrië en de regio;

12.  is van mening dat een hechtere samenwerking tussen de EU en Iran op basis van de geloofwaardige tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijke actieplan en, in de toekomst, van de alomvattende overeenkomst, kan bijdragen tot de stabilisering van de situatie in het Midden-Oosten; moedigt de EU in het bijzonder aan de dialoog tussen Iran en de leden van de Samenwerkingsraad van de Golf te vergemakkelijken;

13.  is van mening dat de EU, de VS en Iran hun samenwerking in Afghanistan moeten uitbreiden, met name wat betreft drugshandel en humanitaire kwesties zoals de bescherming van vluchtelingen, teneinde de geboekte vooruitgang op het gebied van de mensenrechten te beschermen zodat een duurzame vreedzame oplossing voor het conflict kan worden bereikt; herinnert eraan dat ongeveer 3 miljoen Afghaanse vluchtelingen in Iran verblijven en roept Iran, VN-organen en de internationale gemeenschap op de eerbiediging van hun basisrechten te garanderen;

Over de mensenrechten

14.  is ingenomen met de vrijlating van diverse gewetensgevangenen in Iran, met inbegrip van de mensenrechtenadvocaat en winnaar van de Sacharovprijs Nasrin Sotoudeh, en dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan alle gedetineerde mensenrechtenverdedigers, politieke gevangenen, vakbondsactivisten en arbeidsactivisten vrij te laten, inclusief degenen die na de presidentsverkiezingen van 2009 gevangen zijn gezet; neemt met interesse kennis van het initiatief van president Hassan Rouhani om een handvest voor burgerrechten op te stellen; blijft evenwel ernstig bezorgd over de mensenrechtensituatie in Iran, met name over de wijdverspreide aantijgingen van foltering, oneerlijke processen - onder meer van advocaten en mensenrechtenactivisten - en straffeloosheid ten aanzien van mensenrechtenschendingen; is gealarmeerd over het hoge aantal executies in 2013 en 2014, waaronder executies van minderjarigen; merkt op dat de meeste executies in 2013 in de laatste vijf maanden van dat jaar werden uitgevoerd; veroordeelt de beperking van de vrijheid van informatie, de vrijheid van vereniging, de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vergadering, de vrijheid van godsdienst, de academische vrijheid, de vrijheid van onderwijs en de bewegingsvrijheid, evenals de voortdurende onderdrukking en discriminatie op grond van religie, overtuiging, etniciteit, geslacht of seksuele geaardheid, onder meer jegens de Baha´i-gemeenschap, christenen, afvalligen en bekeerlingen;

15.  is van mening dat het handvest van burgerrechten volledig in overeenstemming moet zijn met de internationale verplichtingen van Iran, met name wat betreft non-discriminatie en het recht op leven, en het verbod op foltering moet versterken, volledige vrijheid van religie en overtuiging moet waarborgen, en de vrijheid van meningsuiting, die momenteel wordt beperkt door de vaag geformuleerde bepaling inzake "aan de nationale veiligheid gerelateerde delicten" moet garanderen;

16.  roept de EU daarom op de mensenrechten te integreren in alle aspecten van haar betrekkingen met Iran; is van mening dat een inclusieve mensenrechtendialoog op hoog niveau met Iran deel moet uitmaken van het toekomstige beleidskader voor bilaterale betrekkingen tussen de EU en Iran; dringt er bij de EU op aan een mensenrechtendialoog met Iran in gang te zetten die de rechterlijke macht en de veiligheidsdiensten omvat en waarin duidelijk gedefinieerde criteria worden vastgesteld aan de hand waarvan vooruitgang kan worden gemeten; verzoekt de EU het werk van de bijzondere VN-rapporteur voor de mensenrechtensituatie in de Islamitische Republiek Iran ten volle te ondersteunen en dringt er bij Iran op aan hem onverwijld een onvoorwaardelijk inreisvisum te verstrekken; moedigt de Hoge Commissaris van de VN Navi Pillay aan de uitnodiging van de Iraanse autoriteiten om Iran te bezoeken te aanvaarden; verzoekt Iran een moratorium op de doodstraf in te stellen;

17.  benadrukt dat een toekomstige delegatie van het Europees Parlement voor de betrekkingen met Iran zich moet inzetten voor ontmoetingen met leden van de politieke oppositie en activisten van het maatschappelijk middenveld, en voor het verkrijgen van toegang tot politieke gevangenen;

18.  benadrukt hoe belangrijk het is een omgeving te creëren die bevorderlijk is voor de degelijke werking van maatschappelijke organisaties, met inbegrip van een hervormd wettelijk kader; dringt er bij de EU op aan de EU-mensenrechtenrichtsnoeren, met inbegrip van de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers, de nieuwe flexibiliteit van het Europees instrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten (EIDHR) 2014-2020, en het onlangs door de EU en haar lidstaten opgerichte Europees Fonds voor de Democratie wereldwijd optimaal te benutten teneinde Iraanse mensenrechtenactivisten en maatschappelijke organisaties te ondersteunen;

19.  sluit zich aan bij de dringende oproep van 772 Iraanse journalisten aan de Iraanse president om zijn belofte na te komen en de heropening van de vereniging van Iraanse journalisten toe te staan;

20.  moedigt de EU aan de mogelijkheid te onderzoeken om technische bijstand, in partnerschap met internationale organisaties, aan Iran uit te breiden, teneinde ondersteuning te verlenen bij de momenteel door de Iraanse regering geplande hervorming van het strafprocesrecht; is met name bezorgd over het feit dat gedetineerden tijdens ondervragingen geen toegang krijgen tot een advocaat, over de ernstige aantijgingen van misbruik tijdens de voorlopige hechtenis, en over de berechting van burgers door revolutionaire rechtbanken; benadrukt dat onafhankelijkheid ten aanzien van politieke inmenging en het waarborgen van een eerlijk proces essentieel zijn voor de ontwikkeling van een modern strafprocesrecht en voor de aanpak van de mensenrechtenkwestie;

21.  roept Iran op samen te werken met internationale mensenrechtenorganen en zijn eigen ngo's door gehoor te geven aan de aanbevelingen van de VN en de universele periodieke doorlichting (UPR) en door internationale mensenrechtenorganisaties in staat te stellen hun missies uit te voeren;

22.  is van mening dat vrouwenrechten zonder uitzondering een punt van bijzondere aandacht moeten blijven in iedere dialoog tussen de EU en Iran; meent dat ondanks de reeds geboekte vooruitgang de situatie van vrouwen in Iran verstoord blijft door onaanvaardbare discriminatie, vooral met betrekking tot wettelijke aangelegenheden, en met betrekking tot familierecht en de participatie van vrouwen aan het economische en politieke leven;

o
o   o

23.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van de Islamitische Republiek Iran.

(1) PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 163.
(2) PB C 153 E van 31.5.2013, blz. 157.
(3) PB C 239 E van 20.8.2013, blz. 43.
(4) PB C 332 E van 15.11.2013, blz. 102.
(5) A/68/377.
(6) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0470.
(7) A/RES/68/184.
(8) A/RES/68/127.

Juridische mededeling - Privacybeleid