Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2017/2029(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A8-0264/2017

Ingediende teksten :

A8-0264/2017

Debatten :

PV 12/09/2017 - 12
CRE 12/09/2017 - 12

Stemmingen :

PV 13/09/2017 - 9.14
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P8_TA(2017)0344

Aangenomen teksten
PDF 209kWORD 61k
Woensdag 13 september 2017 - Straatsburg
Wapenuitvoer: tenuitvoerlegging van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB
P8_TA(2017)0344A8-0264/2017

Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2017 over wapenuitvoer: tenuitvoerlegging van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB (2017/2029(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien de in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) vastgelegde beginselen, met name de bevordering van de democratie en de rechtsstaat, de handhaving van de vrede, de voorkoming van conflicten en de versterking van de internationale veiligheid,

–  gezien Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie(1) (hierna "het Gemeenschappelijk Standpunt" genoemd),

–  gezien het 17e(2) en 18e(3) jaarverslag van de EU, opgesteld volgens artikel 8, lid 2, van het Gemeenschappelijk Standpunt,

–  gezien Besluit nr. 2015/2309/GBVB van de Raad van 10 december 2015 betreffende het bevorderen van doeltreffende controle op de wapenuitvoer(4) en Besluit nr. 2017/915 van de Raad van 29 mei 2017 over activiteiten van de Unie ter ondersteuning van de uitvoering van het Wapenhandelsverdrag(5),

–  gezien de bijgewerkte gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen die door de Raad is goedgekeurd op 6 maart 2017(6),

–  gezien de gids voor de gebruiker bij het Gemeenschappelijk Standpunt tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie,

–  gezien punt 11, onder e), van het strategisch kader en het actieplan van de EU inzake mensenrechten en democratie van 25 juni 2012 en punt 21, onder d), van het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie (2015-2019) van 20 juli 2015,

–  gezien het Wapenhandelsverdrag (WHV), dat op 2 april 2013 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties werd aangenomen(7) en op 24 december 2014 in werking trad,

–  gezien Besluit 2013/768/GBVB van de Raad van 16 december 2013 betreffende EU-activiteiten ter ondersteuning van de uitvoering van het Wapenhandelsverdrag, in het kader van de Europese veiligheidsstrategie(8),

–  gezien Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap(9),

–  gezien Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik(10), als gewijzigd in Verordening (EU) nr. 599/2014 van 16 april 2014 en gezien de lijst van goederen en technologie voor tweeërlei gebruik in bijlage I (hierna de "verordening over tweeërlei gebruik" genoemd),

–  gezien Verordening (EU) 2016/2134 van het Europees Parlement en de Raad van 23 november 2016 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing(11),

–  gezien zijn eerdere resoluties over dit onderwerp, met name zijn resoluties van 17 december 2015(12) over de tenuitvoerlegging van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB, van 25 februari 2016 over de humanitaire situatie in Jemen(13), van 14 december 2016 over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld en het beleid van de Europese Unie ter zake 2015(14) en van 27 februari 2014 over de inzet van gewapende drones(15),

–  gezien zijn resolutie van 4 juli 2017 over particuliere beveiligingsondernemingen(16),

–  gezien artikel 52 en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A8-0264/2017),

A.  overwegende dat in artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties wordt voorzien in het natuurlijke recht tot individuele of collectieve zelfverdediging;

B.  overwegende dat uit de meest recente gegevens(17) blijkt dat de internationale handel in zware wapens in 2012-2016 een record bereikte sinds het einde van de Koude Oorlog (gerekend in perioden van vijf jaar), wat een stijging van 8,4 % inhoudt ten opzichte van 2007-2011;

C.  overwegende dat wapenuitvoer en -overdracht gevolgen hebben voor de veiligheid van mensen, de mensenrechten, de democratie, goed bestuur en sociaal-economische ontwikkeling; overwegende dat wapenuitvoer bijdraagt tot situaties waarin mensen worden gedwongen hun land te ontvluchten; overwegende dat om deze redenen een streng, transparant, doeltreffend en gemeenschappelijk aanvaard en vastgesteld systeem ter controle van de wapenuitvoer noodzakelijk is;

D.  overwegende dat uit de meest recente cijfers(18) blijkt dat de EU28 in 2012-2016 verantwoordelijk was voor 26 % van de totale wereldwijde wapenuitvoer, wat inhoudt dat de EU28 de op een na grootste wapenleverancier ter wereld is, met als grootste leverancier de Verenigde Staten (33 %) en op de derde plek Rusland (23 %); overwegende dat volgens het meest recente rapport van de Groep export van conventionele wapens (COARM) de EU-landen in 2014 wapenuitvoervergunningen ter waarde van in totaal 94,4 miljard EUR hebben verleend;

E.  overwegende dat uit de meest recente cijfers(19) blijkt dat de wapenuitvoer naar het Midden-Oosten in 2012-2016 met 86 % toenam en daarmee 29 % van de wereldwijde uitvoer bedroeg;

F.  overwegende dat uit de meest recente officiële EU-gegevens blijkt dat het Midden-Oosten in 2015 de belangrijkste regio was voor de wapenuitvoer uit de EU28 en dat voor de wapenuitvoer naar die regio vergunningen zijn verleend voor een totaalbedrag van 78,8 miljard EUR;

G.  overwegende dat een deel van de wapens die door de lidstaten zijn uitgevoerd naar instabiele en crisisgevoelige gebieden en landen gebruikt is bij gewapende conflicten of voor binnenlandse onderdrukking; overwegende dat een deel van de uitgevoerde wapens volgens berichten in de handen van terroristische groeperingen, waaronder groeperingen in Syrië en Irak, is terechtgekomen; overwegende dat de wapens die naar sommige landen, bijvoorbeeld Saudi-Arabië, zijn uitgevoerd, in enkele gevallen in conflicten zoals dat in Jemen zijn gebruikt; overwegende dat die uitvoer een duidelijke schending inhoudt van het Gemeenschappelijk Standpunt en dus bewijst dat betere controle en meer transparantie nodig is;

H.  overwegende dat er geen gestandaardiseerd controle- en meldsysteem bestaat dat uitsluitsel geeft over de vraag of en in welke mate uitvoer van afzonderlijke lidstaten in strijd is met de acht criteria, en dat er ook geen sanctiemaatregelen bestaan voor het geval een lidstaat uitvoer toestaat die duidelijk in strijd is met deze criteria;

I.  overwegende dat uit onderzoek door het Bonn International Conversion Centre (BICC) is gebleken dat alleen al in Duitsland in 2015, bijvoorbeeld, 4 256 wapenuitvoervergunningen zijn verleend voor uitvoer naar 83 landen, die met het oog op het Gemeenschappelijk Standpunt als problematisch worden beschouwd(20);

J.  overwegende dat zowel de internationale als de regionale veiligheidssituatie ingrijpend is veranderd, met name wat de buurlanden ten zuiden en ten oosten van de Unie betreft, waaruit blijkt dat de methodieken voor het samenstellen van informatie ten behoeve van het maken van risicoanalyses met betrekking tot uitvoervergunningen dringend moeten worden verbeterd en veiliger moeten worden gemaakt;

K.  overwegende dat sommige lidstaten onlangs strategische overeenkomsten over militaire samenwerking hebben ondertekend met niet-democratische landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika die ook de levering van grote hoeveelheden kwalitatief hoogstaande militaire technologie omvatten;

L.  overwegende dat uitbanning van armoede, zoals vastgelegd in het Verdrag van Lissabon, het prioritaire doel van het EU-ontwikkelingsbeleid is, en tevens een van de prioriteiten van haar externe optreden in haar streven naar een meer stabiele en welvarende wereld, en dat de levering van wapens aan landen die verwikkeld zijn in een conflict het plegen van gewelddaden op grote schaal in de hand werkt en een negatief effect heeft op de ontwikkeling van die landen;

M.  overwegende dat het industriële defensielandschap in Europa een sector van cruciaal belang is en tegelijk wordt gekenmerkt door overcapaciteit, duplicatie en fragmentatie, wat afbreuk doet aan het concurrentievermogen van de sector en heeft aangezet tot uitbreiding van het exportbeleid;

N.  overwegende dat het Europees Parlement op 25 februari 2016 de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) in een resolutie over de humanitaire situatie in Jemen heeft verzocht een initiatief te ontplooien voor een EU-embargo op de uitvoer van wapens naar Saudi-Arabië;

O.  overwegende dat de situatie in Jemen sindsdien nog verder is verslechterd, mede door militaire acties door de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië; overwegende dat enkele lidstaten wegens de betrokkenheid van Saudi-Arabië bij de acties in Jemen geen wapens meer uitvoeren naar het land, maar andere lidstaten er nog altijd militaire technologie leveren, wat in strijd is met de criteria 2, 4, 6, 7 en 8 van het Gemeenschappelijk Standpunt;

P.  overwegende dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 14 december 2016 met betrekking tot het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld en het beleid van de Europese Unie ter zake 2015 heeft benadrukt dat de mensenrechten voorop zouden moeten worden gesteld en de lidstaten heeft verzocht in te stemmen met de ontwikkeling van een moderner, flexibeler uitvoerbeleid met als basis de mensenrechten, met name in het geval van landen waarvan is bewezen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan gewelddadige binnenlandse onderdrukking en mensenrechtenschendingen;

Q.  overwegende dat de mondiale strategie van de Europese Unie voor buitenlands en veiligheidsbeleid de samenhang van de beleidsmaatregelen met betrekking tot de controle op de wapenuitvoer moet verbeteren;

1.  merkt op dat landen het legitieme recht hebben om ter zelfverdediging militaire technologie te verwerven; beklemtoont dat het behoud van de defensiesector bijdraagt tot de zelfverdediging van de lidstaten; herinnert eraan dat het Gemeenschappelijk Standpunt mede is vastgesteld om te voorkomen dat Europese wapens worden gebruikt tegen de strijdkrachten van de lidstaten, dat de mensenrechten worden geschonden en dat gewapende conflicten blijven aanslepen; wijst er nogmaals op dat het Gemeenschappelijk Standpunt een wettelijk bindend kader is waarin minimumvoorschriften zijn vastgelegd die de lidstaten worden geacht toe te passen op de controle op de uitvoer van wapens, en dat de lidstaten tevens verplicht zijn vergunningsaanvragen te beoordelen aan de hand van alle acht in het Gemeenschappelijk Standpunt genoemde criteria;

2.  merkt op dat de ontwikkeling van defensiemateriaal essentieel is voor de defensiesector en dat de nog te ontwikkelen concurrerende en innovatieve Europese technologische en industriële defensiebasis als instrument moet dienen om de veiligheid en de verdediging van de lidstaten en EU-burgers te waarborgen en bij moet dragen aan de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en, in het bijzonder, van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB); verzoekt de lidstaten het huidige gebrek aan doeltreffendheid in de defensie-uitgaven ten gevolge van duplicatie, fragmentatie en een gebrek aan interoperabiliteit te verhelpen en er zorg voor te dragen dat de EU een verschaffer van veiligheid wordt door betere controle over de wapenuitvoer uit te oefenen; herhaalt dat overeenkomstig artikel 10 van het Gemeenschappelijk Standpunt de lidstaten rekening mogen houden met het effect van de uitvoer op hun economische, sociale, commerciële en industriële belangen, maar dat deze factoren niet van invloed mogen zijn op de toepassing van de acht criteria die de wapenuitvoer reguleren;

3.  merkt desalniettemin op dat er soms toch militaire technologie terechtkomt op bestemmingen en in de handen van eindgebruikers die niet aan de criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt voldoen; is bezorgd dat de verspreiding van wapensystemen in oorlogstijd en in situaties met aanzienlijke politieke spanning burgers onevenredig sterk kan treffen; is zeer verontrust over wapenwedlopen en over het feit dat in het geval van politieke conflicten en onrust vaak gekozen wordt voor militaire interventie; benadrukt dat conflicten bij voorkeur op diplomatieke wijze moeten worden opgelost;

4.  dringt er bij de lidstaten en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) op aan het Gemeenschappelijk Standpunt consistenter toe te passen om de veiligheid van burgers in derde landen die onder conflicten en mensenrechtenschendingen lijden, alsook de veiligheid van de Unie en haar burgers, te vergroten en gelijke concurrentievoorwaarden te creëren voor ondernemingen in de EU; beklemtoont in dit verband dat een consistente toepassing van het Gemeenschappelijk Standpunt van essentieel belang is voor de geloofwaardigheid van de EU als een mondiale, op waarden gebaseerde speler;

5.  spoort landen die de procedure doorlopen om de status van kandidaat-lidstaat te verwerven of op enige andere manier toetreding tot de EU nastreven, aan de bepalingen van het Gemeenschappelijk Standpunt toe te passen; is verheugd over het feit dat Albanië, Bosnië en Herzegovina, Canada, Georgië, IJsland, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Montenegro en Noorwegen de criteria en beginselen van het Gemeenschappelijk Standpunt hebben onderschreven en daarmee ook werken aan een verdere aanpassing aan het GBVB en GVDB; verzoekt de lidstaten nauw samen te werken met derde landen die officieel de criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt hebben onderschreven, met name om de uitwisseling van informatie en de transparantie bij de verlening van vergunningen te verbeteren; verzoekt daarnaast de EDEO om met name Europese landen aan te sporen om het Gemeenschappelijk Standpunt te onderschrijven om een groter deel van Europa veiliger te maken;

6.  verzoekt de lidstaten en de EDEO om nauw samen te werken om risico's die voortvloeien uit de onttrekking en opslag van wapens, zoals illegale wapenhandel en -smokkel, te voorkomen; onderstreept het risico dat naar derde landen uitgevoerde wapens opnieuw worden ingevoerd in de EU, juist door middel van illegale wapenhandel en -smokkel;

7.  wijst op het hoge veiligheidsrisico voor de Unie ten gevolge van de geringe steun en inspanningen van de EU om de vele wapenvoorraden te ontmantelen die nog steeds aanwezig zijn in Bosnië en Herzegovina, Albanië en Oekraïne;

8.  is van mening dat de methodieken voor risicoanalyses met betrekking tot uitvoervergunningen een voorzorgsbeginsel zouden moeten bevatten en dat lidstaten naast het beoordelen of bepaalde militaire technologie wordt gebruikt voor binnenlandse onderdrukking of andere ongewenste doeleinden (functionele benadering), tevens de risico's moeten beoordelen op basis van de algehele situatie in het desbetreffende land (principiële benadering);

9.  merkt op dat het in het kader van de brexit van belang is dat het Verenigd Koninkrijk gebonden blijft aan het Gemeenschappelijk Standpunt en, zoals andere Europese derde landen, de uitvoeringsbepalingen daarvan blijft toepassen;

10.  verzoekt de lidstaten en de EDEO een specifieke strategie te ontwikkelen voor het bieden van officiële bescherming aan klokkenluiders die melding maken van praktijken van entiteiten en bedrijven in de wapenindustrie die indruisen tegen de criteria en beginselen van het Gemeenschappelijk Standpunt;

11.  wijst op het belang van samenhang tussen alle EU-regelingen voor de controle van wapenuitvoer, met name voor wat betreft de interpretatie van de controlecriteria; wijst er daarnaast nogmaals op dat er samenhang moet zijn tussen de uitvoercontrole en andere instrumenten voor buitenlands beleid en handelsinstrumenten, zoals het stelsel van algemene preferenties en de verordening inzake conflictmineralen;

12.  wijst nogmaals op het nadelige effect dat de ongecontroleerde uitvoer van technologieën voor cybertoezicht door EU-ondernemingen kan hebben op de veiligheid van de digitale infrastructuur van de Unie en op de mensenrechten; benadrukt in dit verband dat de verordening inzake producten voor tweeërlei gebruik snel, doeltreffend en uitgebreid moet worden herzien en verzoekt de Raad hiervoor een ambitieus tijdsschema vast te stellen;

13.  beklemtoont dat de uitvoer van wapens aan particuliere beveiligingsondernemingen als eindgebruikers doeltreffend moet worden beperkt en dat vergunningen hiervoor alleen mogen worden verleend als na grondige controles op de inachtneming van de zorgvuldigheidsplicht is vastgesteld dat de desbetreffende ondernemingen zich niet schuldig hebben gemaakt aan mensenrechtenschendingen; benadrukt dat verantwoordingsmechanismen moeten worden ingevoerd om te garanderen dat de particuliere beveiligingsondernemingen de wapens op verantwoorde wijze gebruiken;

Het toepassen van de criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt

14.  merkt op dat er volgens de jaarverslagen in 2014 81 keer en in 2015 109 keer een uitvoervergunning is geweigerd op grond van criterium 1;

15.  herhaalt zijn oproep aan de VV/HV om een initiatief te lanceren om een EU-wapenembargo op te leggen aan landen waartegen ernstige beschuldigingen van schendingen van het internationaal humanitair recht zijn geuit, met name het opzettelijk treffen van civiele infrastructuur; beklemtoont nogmaals dat het verder verlenen van vergunningen voor de verkoop van wapens aan dergelijke landen in strijd is met het Gemeenschappelijk Standpunt;

16.  merkt op dat er volgens de jaarverslagen in 2014 72 keer en in 2015 89 keer een uitvoervergunning is geweigerd op grond van criterium 2; betreurt dat de gegevens geen gemeenschappelijke aanpak met betrekking tot de situatie in met name Syrië, Irak en Jemen tonen; spoort de lidstaten en de EDEO aan de discussie over de uitbreiding van criterium 2 aan te wakkeren om ervoor te zorgen dat hierin democratische bestuursindicatoren worden opgenomen, die als beoordelingscriteria kunnen worden gebruikt om betere bescherming te bieden tegen de onbedoelde, negatieve effecten van uitvoer; is bovendien van mening dat een principiëlere benadering van risicoanalyse ervoor zou kunnen zorgen dat de nadruk meer komt te liggen op naleving van het internationaal humanitair recht en de mensenrechten door de ontvanger;

17.  is van mening dat de uitvoer naar Saudi-Arabië ten minste in strijd is met criterium 2, gezien de betrokkenheid van het land bij ernstige schendingen van het humanitair recht zoals vastgesteld door bevoegde VN-instanties; herhaalt zijn oproep van 26 februari 2016 om dringend een wapenembargo in te stellen tegen Saudi-Arabië;

18.  merkt op dat er volgens de jaarverslagen in 2014 99 keer en in 2015 139 keer een uitvoervergunning is geweigerd op grond van criterium 3; benadrukt de noodzaak om, in het kader van criterium 3, recente wapentransacties tussen lidstaten en niet-statelijke actoren, waaronder het bieden van technische ondersteuning en opleiding, te beoordelen in het licht van Gemeenschappelijk Optreden 2002/589/GBVB van 2002 inzake de bijdrage van de Europese Unie aan de bestrijding van de destabiliserende accumulatie en verspreiding van handvuurwapens en lichte wapens (SALW);

19.  merkt op dat er volgens de jaarverslagen in 2014 57 keer en in 2015 85 keer een uitvoervergunning is geweigerd op grond van criterium 4; betreurt dat militaire technologie die door de lidstaten is uitgevoerd momenteel wordt gebruikt in het conflict in Jemen; dringt er bij de lidstaten op aan de criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt consequent na te leven aan de hand van een grondige langetermijnrisicoanalyse;

20.  merkt op dat er volgens de jaarverslagen in 2014 7 keer en in 2015 16 keer een uitvoervergunning is geweigerd op grond van criterium 5; herinnert eraan dat dit criterium verwijst naar de veiligheidsbelangen van de lidstaten en hun bondgenoten en beseft dat deze belangen geen effect hebben op overwegingen in het kader van de criteria met betrekking tot regionale vrede, veiligheid en stabiliteit en eerbiediging van de mensenrechten;

21.  merkt op dat er volgens de jaarverslagen in 2014 6 keer en in 2015 16 keer een uitvoervergunning is geweigerd op grond van criterium 6; uit zijn bezorgdheid over berichten dat SALW die door lidstaten worden uitgevoerd uiteindelijk in de handen van niet-statelijke actoren, waaronder terroristische groeperingen, terechtkomen en waarschuwt ervoor dat zowel binnen als buiten de EU het gevaar bestaat dat de uitgevoerde wapens tegen burgers worden gebruikt; wijst op het belang van strengere controles op deze uitvoer met het oog op de naleving van de internationale verplichtingen in de strijd tegen terrorisme en georganiseerde misdaad;

22.  is bezorgd dat wapens die naar Saudi-Arabië en Qatar worden uitgevoerd, bij gewapende niet-statelijke actoren terechtkomen in Syrië, die de mensenrechten en het humanitaire recht ernstig schenden, en verzoekt de Groep export van conventionele wapens (COARM) om deze kwestie dringend aan te pakken; merkt op dat de wapens die momenteel in handen van rebellen en terroristische groeperingen zijn, grotendeels van niet-Europese bronnen afkomstig zijn;

23.  merkt op dat er volgens de jaarverslagen in 2014 117 keer en in 2015 149 keer een uitvoervergunning is geweigerd op grond van criterium 7; uit onder meer zijn bezorgdheid over beweringen dat SALW die door Europese landen worden uitgevoerd naar bepaalde bestemmingen, worden omgeleid om uiteindelijk, in strijd met het Gemeenschappelijk Standpunt, terecht te komen bij niet-statelijke actoren en andere eindgebruikers in landen als Syrië, Irak, Jemen en Zuid-Soedan; wijst erop dat bij het beoordelen van het risico op omleiding van wapens meer in aanmerking moet worden genomen dan alleen een eindgebruikerscertificaat waarin de toezegging van het desbetreffende ontvangende land is vastgelegd; benadrukt de noodzaak van de invoering van doeltreffende mechanismen voor controle na verzending om er zorg voor te dragen dat de uitgevoerde wapens niet worden doorverhandeld aan niet-gemachtigde eindgebruikers; benadrukt de potentiële rol van de EDEO bij het ondersteunen van de inspanningen van de lidstaten op dit gebied;

24.  merkt op dat er volgens de jaarverslagen in 2014 1 keer een uitvoervergunning is geweigerd op grond van criterium 8 en dat er in 2015 geen weigering is meegedeeld; is van oordeel dat het beter toepassen van criterium 8 een doorslaggevende bijdrage zou kunnen leveren aan de EU-doelstellingen voor beleidscoherentie ten aanzien van ontwikkeling en aan de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de VN (SDG's), in het bijzonder SDG 16.4; roept de lidstaten en de EDEO in verband hiermee op de gids voor de gebruiker bij Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad bij te werken en daarbij de nadruk te leggen op het feit dat het gebruik van wapens nadelige gevolgen kan hebben op de ontwikkeling;

25.  verzoekt de lidstaten en de EDEO een nieuw criterium toe te voegen aan het Gemeenschappelijk Standpunt om te waarborgen dat er bij het verlenen van uitvoervergunningen voldoende rekening wordt gehouden met het risico van corruptie in verband met wapenuitvoer;

Bevordering van de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten

26.  roept de lidstaten en de EDEO op het Gemeenschappelijk Standpunt consistenter toe te passen en de mechanismen voor de uitwisseling van informatie te versterken door zowel kwalitatief als kwantitatief betere informatie ter beschikking te stellen voor het maken van risicoanalyses met betrekking tot uitvoervergunningen via een veilige, digitale versie van het huidige systeem, en wel op de volgende wijze:

   a) door tijdig en systematisch meer informatie ter beschikking te stellen over uitvoervergunningen en de daadwerkelijke uitvoer, onder andere over eindgebruikers die een potentieel risico vormen, gevallen van omleiding, vervalste of onbetrouwbare eindgebruikerscertificaten en verdachte makelaars of transportbedrijven, in overeenstemming met het nationaal recht;
   b) door een lijst van entiteiten en individuen bij te houden die veroordeeld zijn wegens schending van de wetgeving inzake wapenuitvoer, van gevallen waarbij omleiding is vastgesteld en van personen van wie is vastgesteld of wordt vermoed dat ze betrokken zijn bij illegale wapenhandel of activiteiten die een bedreiging vormen voor de internationale en nationale veiligheid;
   c) door de aangenomen beste praktijken met betrekking tot de toepassing van de acht criteria te delen;
   d) door de huidige gids voor de gebruiker online beschikbaar te stellen als interactieve gids;
   e) door de EU-jaarverslagen vóór eind 2018 om te zetten in een doorzoekbare onlinedatabank (met daarin de gegevens vanaf 2016);
   f) door duidelijke en stevig verankerde procedures voor samenwerking tussen de ordediensten en de grensautoriteiten op basis van informatie-uitwisseling aan te sporen om de samenwerking op het gebied van veiligheid te versterken en de illegale wapenhandel, die een bedreiging vormt voor de veiligheid van de EU en haar burgers, uit te bannen;

27.  is ingenomen met het voornemen van COARM om de EDEO systematischer te betrekken bij de voorbereidingen van de besprekingen over de situatie in de landen waarnaar wapens worden uitgevoerd en de potentiële eindgebruikers van deze wapens; wijst met klem op het belang van regelmatig overleg met de Groep rechten van de mens (COHOM) in de loop van dit proces;

28.  merkt op dat het voor effectieve informatie-uitwisseling en samenwerking noodzakelijk is dat beleidsmedewerkers en voor vergunningen en handhaving bevoegde ambtenaren samen vergaderen en roept op om hiervoor voldoende middelen te voorzien; is van oordeel dat een uitbreiding van de relevante capaciteiten van de lidstaten van cruciaal belang is om de toepassing van het Gemeenschappelijk Standpunt te versterken; verzoekt de lidstaten en de EDEO om zowel op nationaal als op EU-niveau het aantal personeelsleden dat zich bezighoudt met kwesties met betrekking tot uitvoer, te verhogen; roept op tot de oprichting van EU-fondsen voor capaciteitsopbouw bij de in de lidstaten voor vergunningen en handhaving bevoegde ambtenaren;

29.  benadrukt dat er een aanpak moet worden uitgewerkt om situaties waarin lidstaten een andere invulling geven aan de acht criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt voor de uitvoer van producten die in wezen dezelfde zijn, naar vergelijkbare bestemmingen en eindgebruikers, aan de orde te stellen, zodat er een gelijk speelveld blijft bestaan en de geloofwaardigheid van de EU in het buitenland niet in het gedrang komt; is van oordeel dat het tijd is om een sterkere rol voor de EU-instellingen in het vergunningsproces op lidstaatniveau te overwegen, met name in dergelijke situaties; verzoekt de lidstaten om de oprichting van een toezichthoudend orgaan voor wapentoezicht onder auspiciën van de VV/HV te steunen; is van mening dat advies moet worden verstrekt aan lidstaten die van plan zijn een vergunning te verlenen die door een andere lidstaat of andere lidstaten is geweigerd;

30.  benadrukt dat de rol van de EU-delegaties in het bijstaan van de lidstaten en de EDEO bij hun risicobeoordelingen van uitvoervergunningen, hun eindgebruikercontroles, controles na verzending en inspecties ter plaatse dringend moet worden versterkt;

31.  dringt er bij de lidstaten op aan een bepaling in het Gemeenschappelijk Standpunt op te nemen om te waarborgen dat bij een EU-embargo tegen een derde land alle eerder verleende vergunningen voor goederen die onder het embargo vallen, automatisch worden ingetrokken;

32.  dringt er bij de lidstaten op aan om landen die geen lid van de Unie zijn te blijven ondersteunen bij het ontwerpen, actualiseren en toepassen, naar gelang van toepassing, van wettelijke en administratieve maatregelen die in het leven zijn geroepen om een systeem voor controle op de uitvoer van wapens en militaire technologie te waarborgen;

Het stimuleren van de naleving van de rapportageverplichtingen

33.  betreurt de uiterst late publicatie van het 17e EU-jaarverslag, die ten minste 17 maanden nadat de vergunningen waren afgegeven en de wapens waren uitgevoerd, plaatsvond; betreurt tevens dat het 18e EU-jaarverslag pas in maart 2017 is gepubliceerd;

34.  uit kritiek op de schendingen van de acht criteria door de lidstaten; meent dat er gestreefd moet worden naar een homogene en consequente toepassing van de acht criteria; wijst op het gebrek aan sanctiemaatregelen voor lidstaten die bij de verlening van vergunningen de acht criteria niet naleven en raadt lidstaten aan te voorzien in manieren om onafhankelijke controles te verrichten; is van mening dat er een proces moet worden opgestart om een mechanisme in te voeren dat lidstaten bestraft als ze in strijd met het Gemeenschappelijk Standpunt handelen;

35.  herinnert eraan dat alle lidstaten volgens artikel 8, lid 2, van het Gemeenschappelijk Standpunt verplicht zijn verslag te doen van hun wapenuitvoerpraktijken en verzoekt de lidstaten deze verplichting dan ook na te leven; betreurt het dat maar 21 lidstaten een volledige bijdrage met opgesplitste gegevens over vergunningen en de daadwerkelijke uitvoer hebben ingediend voor het 17e EU-jaarverslag en maar 20 voor het 18e; verzoekt met het oog op het volgende jaarverslag alle lidstaten, met inbegrip van de drie grootste wapenleveranciers in de EU, namelijk Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, die geen volledige bijdrage hebben ingediend, om volledige gegevens te verstrekken over hun uitvoer;

36.  vraagt dat er een actuelere en meer gestandaardiseerde rapportageprocedure wordt gewaarborgd, waarin de maand januari volgend op het jaar waarin de uitvoer plaatsvond, wordt vastgesteld als strikte termijn voor het indienen van bijdragen en de maand maart volgend op het jaar waarin de uitvoer plaatsvond als vaste publicatiedatum;

37.  is van mening dat het Gemeenschappelijk Standpunt moet worden aangevuld met een regelmatig te actualiseren, openbaar toegankelijke, zorgvuldig onderbouwde lijst waarin uitsluitsel wordt gegeven over de vraag in hoeverre wapenuitvoer naar bepaalde ontvangende landen in overeenstemming is met de acht criteria;

38.  acht het noodzakelijk dat er een controle- en meldsysteem komt dat uitsluitsel geeft over de vraag of en in welke mate uitvoer van afzonderlijke EU-lidstaten in strijd is met de acht criteria;

39.  dringt er bij alle lidstaten op aan hun rapportageverplichtingen zoals uiteengezet in het Gemeenschappelijk Standpunt, volledig na te leven; benadrukt dat kwalitatief hoogstaande gegevens met betrekking tot de daadwerkelijke uitvoer cruciaal zijn om inzicht te krijgen in de toepassing van de acht criteria; roept de lidstaten en de EDEO op zich te verdiepen in het gebruik van de gegevens van douaneautoriteiten, onder andere door speciale douanecodes te ontwikkelen voor militaire goederen;

40.  bevestigt dat alle EU-lidstaten het Wapenhandelsverdrag (WHV) hebben ondertekend; roept op tot een universalisering van het WHV en om de aandacht meer te richten op die landen die het niet hebben ondertekend, waaronder Rusland en China; prijst tevens de inspanningen met betrekking tot het WHV en steunt de effectieve tenuitvoerlegging ervan;

Het moderniseren van relevante hulpmiddelen

41.  dringt erop aan dat de gemeenschappelijke lijst van militair materieel en de aan de verordening over tweeërlei gebruik gehechte lijsten moeten worden herzien, zodat hierin tevens alle relevante onbemande systemen zijn opgenomen; herinnert aan zijn resolutie van 27 februari 2014 inzake gewapende drones, en met name paragraaf 2, onder c), daarvan, waarin wordt opgeroepen tot opneming van gewapende drones in alle relevante wapenbeheersingsregelingen;

42.  spoort de lidstaten aan uitvoeriger onderzoek te doen naar productie onder licentie in derde landen en extra beschermingsmaatregelen te treffen tegen ongewenst gebruik; eist een strikte toepassing van het Gemeenschappelijk Standpunt voor wat betreft productie onder licentie in derde landen; spoort de lidstaten aan de houding en status van deze derde landen ten opzichte van het WHV in aanmerking te nemen wanneer zij transacties aangaan die de positie van de desbetreffende landen met betrekking tot de productie en uitvoer van militaire uitrusting mogelijk versterken;

43.  meent dat de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2009/43/EG betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap in overeenstemming moet zijn met de tenuitvoerlegging van de bepalingen van het Gemeenschappelijk Standpunt, ook waar het (reserve)onderdelen betreft; merkt op dat het Gemeenschappelijk Standpunt een onbeperkt toepassingsgebied heeft en dat de acht criteria derhalve ook gelden voor wapenuitvoer binnen de EU;

44.  uit zijn bezorgdheid over uitdagingen met betrekking tot cyberbeveiliging en met name over doorbraken op het gebied van hackmethoden die gebruikt kunnen worden om toegang te krijgen tot informatie en gegevens van nationale vergunningverlenende instanties; verzoekt de lidstaten en de Commissie met klem om voldoende financiële middelen te investeren in zowel technologische als personele middelen om personen voor te lichten over specifieke cyberbeveiligingsprogramma's en -methoden, zodat deze uitdagingen voorkomen kunnen worden en kunnen worden aangepakt;

De rol van de parlementen en de publieke opinie

45.  merkt op dat niet alle nationale parlementen van de EU door de overheid verleende vergunningen controleren door onder andere jaarlijkse wapenhandelrapporten op te stellen en verzoekt in dit verband in het algemeen om meer parlementair en openbaar toezicht; wijst op het Reglement van het Europees Parlement, waarin de mogelijkheid van regelmatige evaluatie van de jaarlijkse wapenhandelrapporten wordt geboden;

46.  is voorstander van regelmatig overleg met de nationale parlementen, controle-instanties voor wapenuitvoer, sectorale organisaties en de burgermaatschappij ter bevordering van de daadwerkelijke transparantie; roept COARM, alle lidstaten en de EDEO op de dialoog met het maatschappelijk middenveld en het overleg met de nationale parlementen en de controle-instanties voor wapenuitvoer te versterken; spoort de nationale parlementen, het maatschappelijk middenveld en de academische wereld aan de wapenhandel aan een onafhankelijke toetsing te onderwerpen en roept de lidstaten en de EDEO op dergelijke activiteiten, waar nodig financieel, te ondersteunen;

o
o   o

47.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99.
(2) PB C 163 van 4.5.2016, blz. 1.
(3) PB C 153 van 16.5.2016, blz. 1.
(4) PB L 326 van 11.12.2015, blz. 56.
(5) PB L 139 van 30.5.2017, blz. 38.
(6) PB C 97 van 28.3.2017, blz. 1.
(7) Wapenhandelsverdrag, VN, 13-27217.
(8) PB L 341 van 18.12.2013, blz. 56.
(9) PB L 146 van 10.6.2009, blz. 1.
(10) PB L 134 van 29.5.2009, blz. 1.
(11) PB L 338 van 13.12.2016, blz. 1.
(12) Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0472.
(13) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0066.
(14) Aangenomen teksten, P8_TA(2016)0502.
(15) PB C 285 van 29.8.2017, blz. 110.
(16) Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0289.
(17) "Trends in de internationale wapenhandel, 2016" (informatieblad van SIPRI, februari 2017).
(18) Ibidem.
(19) Ibidem.
(20) Verslag wapenexport 2016, Gemeinsame Konferenz Kirche und Entwicklung (GKKE) (Gezamenlijke Conferentie Kerk en Ontwikkeling), blz. 54.

Juridische mededeling - Privacybeleid