Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2012/2039(INL)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0018/2013

Ingediende teksten :

A7-0018/2013

Debatten :

PV 14/03/2013 - 4
CRE 14/03/2013 - 4

Stemmingen :

PV 14/03/2013 - 8.7
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2013)0094

Aangenomen teksten
PDF 237kWORD 35k
Donderdag 14 maart 2013 - Straatsburg
Statuut van de Europese onderlinge maatschappij
P7_TA(2013)0094A7-0018/2013
Resolutie
 Bijlage

Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2013 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende het Statuut van de Europese onderlinge maatschappij (2012/2039 (INL)).

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het voorstel van Commissie voor een verordening van de Raad betreffende het statuut van de Europese onderlinge maatschappij (COM(1991)0273) en het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(1993)0252),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 27 september 2005 over het resultaat van de screening van wetgevingsvoorstellen die bij de wetgever hangende zijn (COM(2005)0462),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 13 april 2011 getiteld „Akte voor de interne markt – Twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen”(COM(2011)0206),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 25 oktober 2011 getiteld „Initiatief voor sociaal ondernemerschap – Bouwen aan een gezonde leefomgeving voor sociale ondernemingen in een kader van sociale economie en innovatie” (COM(2011)0682),

–  gezien zijn resolutie van 16 mei 2006 over het resultaat van de screening van wetgevingsvoorstellen die bij de wetgever hangende zijn(1),

–  gezien zijn resolutie van 4 juli 2006 over recente ontwikkelingen en vooruitzichten op het gebied van het vennootschapsrecht(2),

–  gezien zijn resolutie van 19 februari 2009 over de sociale economie(3),

–  gezien zijn resolutie van 23 november 2010 over de civielrechtelijke, handelsrechtelijke, familierechtelijke en internationaal-privaatrechtelijke aspecten van het actieplan tot uitvoering van het programma van Stockholm(4),

–  gezien zijn verklaring van 10 maart 2011 over de opstelling van een Europees Statuut voor onderlinge maatschappijen, verenigingen en stichtingen(5),

–  gezien zijn resolutie van 14 juni 2012 over de toekomst van het Europese vennootschapsrecht(6),

–  gezien de beoordeling van de Europese toegevoegde waarde van een statuut voor Europese onderlinge maatschappijen, door de Afdeling Europese Toegevoegde Waarde op 21 januari 2013(7) overgelegd aan de Commissie juridische zaken,

–  gezien de artikelen 42 en 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0018/2013),

A.  overwegende dat de Commissie haar voorstel voor een verordening betreffende het statuut van de Europese onderlinge maatschappij in maart 2006 heeft ingetrokken;

B.  overwegende dat in 2003 de verordening betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE)(8) werd vastgesteld en dat de Commissie op 8 februari 2012 een voorstel heeft ingediend voor een verordening van de Raad betreffende het statuut van de Europese stichting (FE);

C.  overwegende dat in de studie die in 2011 in opdracht van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken werd uitgevoerd duidelijk wordt uiteengezet wat de sociale, politieke en economische gevolgen zullen zijn van ingrijpen door de Unie op het gebied van onderlinge maatschappijen;

D.  overwegende dat het Parlement de laatste jaren een aantal resoluties heeft aangenomen met daarin het verzoek om vaststelling van een verordening betreffende het statuut van de Europese onderlinge maatschappij; overwegende dat het betreurenswaardig is dat de Commissie, na intrekking van het voorstel voor een statuut voor een Europese onderlinge maatschappij in 2006, nog geen nieuw voorstel heeft ingediend dat onderlinge maatschappijen een adequaat rechtsinstrument zou geven om hun grensoverschrijdende activiteiten gemakkelijker te doen verlopen;

E.  overwegende dat de Commissie heeft toegezegd een aantal eerdere voorstellen inzake het statuut van de Europese onderlinge maatschappij te evalueren en opnieuw aan de hand van een omvattende effectbeoordeling te beoordelen of het noodzakelijk is wetgeving vast te stellen; overwegende dat het Parlement ingenomen is met de studie die de Commissie in dit verband heeft laten uitvoeren naar de huidige situatie en de vooruitzichten van onderlinge maatschappijen in de Unie, waarin de problemen aan bod komen waarmee onderlinge maatschappijen te maken hebben vanwege het ontbreken van een juridisch kader in een aantal lidstaten, alsmede de problemen bij de oprichting van nieuwe onderlinge maatschappijen ten gevolge van kapitaalvereisten en het gebrek aan mogelijkheden om samenwerkingsverbanden aan te gaan; overwegende dat de Commissie passende oplossingen voor deze problemen dient voor te stellen, waaronder een statuut, om de bijdrage van onderlinge maatschappijen aan de sociale economie beter te erkennen;

F.  overwegende dat het prijzenswaardig is dat de Commissie de noodzaak van een statuut heeft erkend en heeft beloofd te zorgen voor een betere wetgeving voor de organisaties van de sociale economie (onderlinge maatschappijen inbegrepen) en daarbij heeft onderstreept dat onderlinge maatschappijen over de grenzen heen moeten kunnen opereren om een bijdrage te kunnen leveren aan de Europese inspanningen gericht op „het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen” in de Europese Economische Ruimte(9);

G.  overwegende dat het derhalve wenselijk is dat dit Europees statuut ambitieus en innoverend is en gericht is op de bescherming van werknemers en hun gezin als zij gebruik maken van hun recht op vrij verkeer binnen de Unie;

H.  overwegende dat onderlinge maatschappijen groepen zijn, op vrijwillige basis, van rechtspersonen of natuurlijke personen, opgericht om de belangen van hun leden te dienen en niet zozeer om rendement te behalen op investeringen; overwegende dat zij opereren op basis van de beginselen van vrijwilligheid, open lidmaatschap en solidariteit tussen de leden en bestuurd worden overeenkomstig democratische beginselen (zoals het beginsel één lid, één stem bij onderlinge maatschappijen die bestaan uit natuurlijke personen), en dus bijdragen aan een verantwoord en duurzaam bestuur;

I.  overwegende dat onderlinge maatschappijen in Europa vanwege hun diversiteit, wat betreft de diensten die zij verlenen, hun omvang, hun doelstellingen en hun geografische gevolgen in een zeer uiteenlopend kader functioneren;

J.  overwegende dat in Europa twee typen onderlinge maatschappijen het meest voorkomen, te weten de 'onderlinge bijstand- of voorzorgsmaatschappij' en de 'onderlinge verzekeringsmaatschappij'; overwegende dat een 'onderlinge bijstandsmaatschappij' welzijnsrisico's dekt als aanvulling op of geïntegreerd in het wettelijke sociale beschermingsstelsel; overwegende dat de 'onderlinge verzekeringsmaatschappij' alle soorten eigendoms- en levensrisico's kan dekken en in een aantal lidstaten zelfs op andere gebieden diensten kan verlenen, zoals huisvesting of kredietverlening;

K.  overwegende dat onderlinge maatschappijen zeer divers zijn, maar allemaal diensten en voorzieningen bieden ten bate van hun leden, op basis van solidariteit en door middel van collectieve financiering; overwegende dat zij democratisch georganiseerd zijn en dat behaalde winst ten goede komt aan de leden;

L.  overwegende dat de Unie er, om gelijke concurrentievoorwaarden te waarborgen en een bijdrage te leveren aan haar eigen economische ontwikkeling, voor moet zorgen dat onderlinge maatschappijen, die in de meeste lidstaten als organisatievorm erkend worden, over passende wettelijke instrumenten beschikken waarmee zij de ontwikkeling van hun grensoverschrijdende activiteiten kunnen stimuleren en kunnen profiteren van de interne markt;

M.  overwegende dat onderlinge maatschappijen in de economie van de Unie een zeer belangrijke plaats innemen, omdat zij aan meer dan 160 miljoen Europese burgers gezondheidszorg en sociale uitkeringen verstrekken en betaalbare verzekeringsdiensten bieden; overwegende dat zij meer dan 180 miljard euro in verzekeringspremies vertegenwoordigen en werk bieden aan meer dan 350 000 mensen;

N.  overwegende dat onderlinge maatschappijen de toegang tot zorg vergemakkelijken, de sociale integratie verbeteren een grote bijdrage leveren aan de verstrekking van diensten van algemeen belang binnen de Unie;

O.  overwegende dat in 2010 ongeveer 12,3 miljoen Europese burgers werkzaam waren in een andere lidstaat dan hun eigen, hetgeen overeenkomt met 2,5% van de actieve bevolking van de Unie;

P.  overwegende dat in een aantal lidstaten wettelijke ziekenfondsen niet als ondernemingen in de private sector mogen opereren;

Q.  overwegende dat onderlinge maatschappijen goed zijn voor 25% van de verzekeringsmarkt en 70% van het totale aantal in die sector actieve ondernemingen; overwegende dat onderlinge maatschappijen op de interne markt niet langer over het hoofd mogen worden gezien(10) en dus een Europees statuut moeten krijgen om op gelijke voet te staan met andere ondernemingsvormen in de Unie; overwegende dat diversiteit van ondernemingsvormen een pluspunt is dat ten volle moet worden erkend en gestimuleerd;

R.  overwegende dat onderlinge maatschappijen een belangrijke rol vervullen of zouden moeten vervullen in de economieën van de lidstaten, aangezien zij bijdragen aan de strategische doelstellingen van de Unie die door demografische tendensen worden onderbouwd, te weten het zorgen voor een inclusieve groei met toegang tot basisvoorzieningen, sociale rechten en dienstverlening voor iedereen, toegang tot passende gezondheidszorg en langdurige zorg op basis van solidariteit, betaalbaarheid, gelijke behandeling en niet-uitsluiting, en het bieden van de zekerheid dat ouderen door hun behoefte aan aanvullende zorg niet tot armoede en financiële afhankelijkheid vervallen;

S.  overwegende dat onderlinge maatschappijen met name actief zijn op het gebied van gezondheid, langtermijnzorg, pensioenen en sociale uitkeringen, met inbegrip van de noden van de vergrijzende bevolking; overwegende dat de betrokkenheid van onderlinge maatschappijen als belangrijke belanghebbende partijen cruciaal is voor de langetermijntoekomst van de sociale zekerheid, aangezien de vergrijzing van de bevolking Europa momenteel voor grote uitdagingen stelt, omdat ze het nationale begrotingsevenwicht op de proef stelt en de overheidsuitgaven voor de sociale bescherming onder druk dreigt te zetten; overwegende dat onderlinge maatschappijen weliswaar een belangrijke rol kunnen spelen door sociaal verantwoorde pensioenregelingen in de particuliere sector aan te bieden, maar niet in de plaats kunnen komen van een sterke eerste pijler van het pensioenstelsel;

T.  overwegende dat er een beroep wordt gedaan op de particuliere sector om bij te dragen aan het vinden van oplossingen voor de uitdagingen in verband met de herziening van de socialezekerheidsstelsels en de sociale economie binnen de Unie; overwegende dat het voor de hand ligt dat onderlinge maatschappijen, die er immers belang bij hebben dat deze doelen worden bereikt, hierin een rol spelen;

U.  overwegende dat onderlinge maatschappijen, die solidariteit en democratisch bestuur als uitgangspunt hanteren en geen aandeelhouders kennen, zich richten op het welzijn van hun leden en dus naar hun aard op een maatschappelijk verantwoorde wijze opereren;

V.  overwegende dat de waarden van de onderlinge maatschappijen overeenstemmen met de fundamentele beginselen van het Europees sociaal model; overwegende dat onderlinge maatschappijen niet alleen solidariteit als uitgangspunt hanteren, maar binnen de sociale markteconomie van de Unie ook zeer belangrijke actoren zijn en dus meer erkenning zouden moeten krijgen, meer bepaald door de invoering van een Europees statuut;

W.  overwegende dat de toename van de uitgaven voor gezondheidszorg en pensioenen belangrijke gevolgen kan hebben voor het behoud en de dekking van de huidige socialezekerheidsstelsels; overwegende dat onderlinge maatschappijen de kernwaarden van de verzorgingsstaat bevorderen, zoals solidariteit, gelijke behandeling, gelijke toegang en hoogwaardige maatschappelijke dienstverlening in de particuliere sector; overwegende dat een versterking van de bijdrage van de onderlinge maatschappijen aan de Europese sociale markteconomie niet ten koste mag gaan van het optreden van de lidstaten op het gebied van sociale zekerheid; overwegende dat vrijwillige sociale zekerheid niet in de plaats mag komen van wettelijke sociale zekerheid; overwegende dat de diversiteit van de sociale zekerheidsstelsels, die in sommige gevallen volledig bekostigd worden door de staat, soms volledig door onderlinge maatschappijen en soms door beiden tezamen, geëerbiedigd moet worden; overwegende dat het statuut van de Europese onderlinge maatschappij essentieel is maar dat het niet mag dienen om de tekortkomingen van de lidstaten op het gebied van sociale zekerheid te verhelpen;

X.  overwegende dat het wenselijk is dat het voor alle werknemers, met name werknemers in kleine ondernemingen, gemakkelijker wordt lid te worden van een onderlinge maatschappij en dat zij daartoe moeten worden aangemoedigd;

Y.  overwegende dat het wenselijk is dat werknemers in dat geval door middel van een vrijstelling van sociale bijdragen of belastingverlichting worden aangemoedigd om lid te worden van een onderlinge maatschappij;

Z.  overwegende dat onderlinge maatschappijen, gelet op de uitdagingen op het gebied van sociale zekerheid waarvoor regeringen zich geplaatst zien, kunnen helpen met de totstandbrenging van een betaalbaar vangnet voor personen die risico lopen; overwegende dat onderlinge maatschappijen de burgers van de Unie bijkomende en betaalbare kansen bieden;

AA.  overwegende dat in bepaalde onderlinge maatschappijen het vrijwillig aspect heel sterk aanwezig is en dat deze ethiek in stand gehouden en gestimuleerd moet worden;

AB.  overwegende dat onderlinge maatschappijen in sommige lidstaten hun leden niet alleen verzekeringsdiensten bieden, maar ook kredietdiensten in de vorm van zachte of renteloze leningen;

AC.  overwegende dat onderlinge maatschappijen ten opzichte van hun op commerciële leest geschoeide tegenhangers een toegevoegde waarde hebben die op het niveau van de Unie nog groter is vanwege hun economische omvang en de positieve aspecten verbonden aan het kunnen opereren op een markt zo groot als de hele Unie;

AD.  overwegende dat de sociale economie, en met name onderlinge maatschappijen, door rentabiliteit en solidariteit met elkaar te verenigen, een sleutelrol speelt binnen de economie van de Unie, aangezien zij kwalitatief goede en lokale banen genereert, de sociale, economische en territoriale cohesie versterkt, sociaal kapitaal genereert, actief burgerschap aanmoedigt en bijdraagt tot meer sociale welvaart op basis van solidariteit, een type economie creëert, gebaseerd op democratische waarden, waarin mensen op de eerste plaats komen, en bovendien duurzame ontwikkeling en sociale, ecologische en technologische innovatie steunt;

AE.  overwegende dat van de onderlinge maatschappijen verwacht wordt dat zij een rol spelen bij de aanpak van deze uitdagingen samen met de particuliere sector en dat zij daarom binnen de Unie moeten kunnen opereren onder gelijke concurrentievoorwaarden als die welke voor andere ondernemingsvormen gelden; overwegende dat de bestaande Europese statuten, zoals die voor de Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE) of de Europese Vennootschap (SE), niet geschikt zijn voor onderlinge maatschappijen omdat zij een ander bestuursmodel kennen;

AF.  overwegende dat het hiaat in de wetgeving van de Unie betreurenswaardig is, aangezien onderlinge maatschappijen niet specifiek vermeld worden in de verdragen en de eerbiediging van deze ondernemingsmodellen ook niet geregeld wordt in afgeleid recht, dat slechts betrekking heeft op overheids- en particuliere ondernemingen, hetgeen de status van onderlinge maatschappijen ondermijnt en in de weg staat aan hun ontwikkeling en de totstandbrenging van grensoverschrijdend opererende groepen;

AG.  overwegende dat het statuut van de Europese onderlinge maatschappij van groot belang is voor een betere integratie van onderlinge maatschappijen in de interne markt, voor een grotere bekendheid van hun specifieke kenmerken en om ervoor te zorgen dat onderlinge maatschappijen meer kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020 strategie inzake groei en werkgelegenheid; overwegende dat een Europees statuut tevens de mobiliteit van de Europese burgers zal verbeteren omdat onderlinge maatschappijen dan in verschillende lidstaten diensten kunnen verlenen, hetgeen voor meer continuïteit en samenhang op de interne markt zorgt;

AH.  overwegende dat invoering van het Europees statuut voor onderlinge maatschappijen een manier is om het mutualistische model in een uitgebreide Unie te bevorderen, in het bijzonder in de nieuwe lidstaten, waarvan een aantal dit model niet kent; overwegende dat een verordening van de Unie, die uiteraard in de hele Unie van toepassing zal zijn, het dubbele voordeel heeft dat zij enerzijds deze landen een Europees referentiestatuut aanreikt en anderzijds bijdraagt aan de status en het imago van deze ondernemingsvorm;

AI.  overwegende dat het statuut onderlinge maatschappijen kansen kan bieden om aan schaaleconomie te doen om in de toekomst concurrerend te blijven en de erkenning van de waarde van onderlinge maatschappijen in de beleidsvorming binnen de Unie zal vergroten;

AJ.  overwegende dat onderlinge maatschappijen solide en duurzame organisaties zijn, die degelijk weerstand hebben geboden aan de financiële crisis in alle economieën en bijgedragen hebben aan een weerbaarder en gediversifieerdere markt, met name op het gebied van verzekeringen en sociale zekerheid; overwegende dat onderlinge maatschappijen met name actief zijn op het gebied van de vergrijzing en de sociale behoeften van de bevolking; overwegende dat de inbreng van onderlinge maatschappijen op het gebied van pensioenen de mogelijkheden van de burgers van de Unie vergroot en dat onderlinge maatschappijen dus belangrijk zijn voor het behoud van het Europees sociaal model;

AK.  overwegende dat onderlinge maatschappijen geen aandeelhouders hebben, maar een systeem van gezamenlijk eigendom kennen, en dat de winst meestal geïnvesteerd wordt in plaats van uitgekeerd aan de leden; overwegende dat onderlinge maatschappijen daardoor beter weerstand hebben kunnen bieden aan de crisis dan andere organisaties in de particuliere sector;

AL.  overwegende dat een Europees statuut zal fungeren als vrijwillig instrument naast de bestaande nationale wettelijke bepalingen inzake onderlinge maatschappijen en dus geen gevolgen zal hebben voor reeds bestaande statuten, maar veeleer een '28ste' regeling zou zijn om het voor onderlinge maatschappijen gemakkelijker te maken grensoverschrijdende activiteiten te ontplooien;

AM.  overwegende dat de Commissie rekening moet houden met de specifieke kenmerken van onderlinge maatschappijen om gelijke mededingingsvoorwaarden te garanderen en verdere ongelijke behandeling te voorkomen en er bovendien voor moet zorgen dat nieuwe wetgeving proportioneel is en een eerlijke, concurrerende en duurzame markt waarborgt;

AN.  overwegende dat de roep om diversificatie in de verzekeringssector steeds sterker wordt, waardoor de rol van onderlinge maatschappijen ten opzichte van ondernemingen met aandeelhouders steeds sterker wordt als het erom gaat de sector in zijn geheel competitiever, minder risicogevoelig en beter bestand tegen veranderende financiële en economische omstandigheden te maken;

AO.  overwegende dat onderlinge maatschappijen te maken hebben met een felle en toenemende concurrentie, met name in de verzekeringssector, ten gevolge waarvan zij in sommige gevallen de overstap maken naar demutualisering en financialisering;

AP.  overwegende dat in ten minste zes lidstaten van de Unie en de Europese Economische Ruimte de onderlinge maatschappij als rechtsvorm niet bestaat; overwegende dat dit de markt verstoort; overwegende dat een Europees statuut dit zal kunnen verhelpen en zal kunnen leiden tot de oprichting van onderlinge maatschappijen in die lidstaten;

AQ.  overwegende dat onderlinge maatschappijen niet over rechtsinstrumenten beschikken waarmee zij hun ontwikkeling en hun grensoverschrijdende activiteiten binnen de interne markt gemakkelijker kunnen maken; overwegende dat onderlinge maatschappijen nog altijd in het nadeel zijn omdat andere ondernemingsvormen wel een Europees statuut kennen; overwegende dat onderlinge maatschappijen, bij gebrek aan een Europees statuut, voor grensoverschrijdende activiteiten vaak hun toevlucht moeten nemen tot ongeschikte rechtsinstrumenten en demutualisering;

AR.  overwegende dat de nationale bepalingen inzake onderlinge maatschappijen binnen de Unie zeer verschillend zijn en dat het Europees statuut gebruikt kan worden voor de oprichting van transnationale onderlinge maatschappijen, hetgeen het socialezekerheidsmodel van de Unie zal versterken;

AS.  overwegende dat onderlinge maatschappijen hun eigen concept zouden moeten propageren en toekomstige leden ervan zouden moeten overtuigen dat deze rechtsvorm een kostenefficiënt en duurzaam alternatief biedt voor commerciële dienstverleners;

AT.  overwegende dat voorkomen moet worden dat onderlinge maatschappijen met het oog op hun concurrentiepositie dezelfde maatregelen nemen als hun commerciële tegenhangers, zoals de invoering van risicoselectie of strenge lidmaatschapseisen of de uitgifte van aandelen om hun solvabiliteitsmarges te verruimen;

AU.  overwegende dat onderlinge maatschappijen, en met name middelgrote, zich gedwongen kunnen zien onderdeel uit te gaan maken van grotere organisaties en zelfs van naamloze vennootschappen (door middel van demutualisering), waardoor de afstand tussen de desbetreffende organisatie en de verzekeringnemers wordt vergroot;

AV.  overwegende dat het ontbreken van een statuut grensoverschrijdende samenwerking tussen en fusies van onderlinge maatschappijen in de weg blijft staan;

1.  verzoekt de Commissie in het licht van de resultaten van de recente studie naar de positie van onderlinge maatschappijen in de Unie en gelet op de uitdrukkelijke en meermaals door het Parlement uitgesproken wens om een statuut voor een Europese onderlinge maatschappij tot stand te brengen, spoedig op grond van artikel 352 dan wel artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan de hand van de gedetailleerde, in de bijgaande bijlage opgenomen aanbevelingen een of meerdere voorstellen in te dienen krachtens welke onderlinge maatschappijen de mogelijkheid krijgen op Europees niveau en over de grenzen heen te opereren;

2.  constateert dat deze aanbevelingen in overeenstemming zijn met de grondrechten en het subsidiariteitsbeginsel;

3.  is van oordeel dat de financiële gevolgen van het verlangde voorstel gedekt moeten worden door passende begrotingstoewijzingen;

4.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en bijgaande gedetailleerde aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.

(1) PB C 297 E van 7.12.2006, blz. 140.
(2) PB C 303 E van 13.12.2006, blz. 114.
(3). PB C 76 E van 25.3.2010, blz. 16.
(4) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 19.
(5) PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 187.
(6) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0259.
(7) http://www.europarl.europa.eu/committees/en/studiesdownload.html?languageDocument=EN&file=83593
(8) Verordening (EG) nr. 1435/2003 van de Raad van 22 juli 2003 betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE) (PB L 207 van 18.8.2003, blz. 1).
(9) Mededeling van de Commissie van 13 april 2011 met als titel „Akte voor de interne markt: Twaalf hefbomen voor het stimuleren van de groei en het versterken van het vertrouwen – Samen werk maken van een nieuwe groei” (COM(2011)0206).
(10) Zie COM(2011)0206, reeds eerder vermeld.


BIJLAGE

GEDETAILLEERDE AANBEVELINGEN BETREFFENDE DE INHOUD VAN HET VERLANGDE VOORSTEL

Aanbevelingen inzake het statuut van de Europese onderlinge maatschappij

Aanbeveling 1 (inzake de doelstellingen van het statuut van de Europese onderlinge maatschappij)

Het Europees Parlement is van oordeel dat de diversiteit van ondernemingen duidelijk verankerd moet worden in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en stelt voor onderlinge maatschappijen op te nemen in artikel 54 van dit verdrag.

Het Europees Parlement is van mening dat voor het creëren van een gelijk speelveld voor onderlinge maatschappijen een combinatie van strategieën en maatregelen noodzakelijk is, waaronder een Europees statuut dat onderlinge maatschappijen in gelijke mate in staat stelt om hun organisatie en activiteiten een Europese dimensie te geven en dat passende rechtsinstrumenten biedt voor grensoverschrijdende en transnationale activiteiten. Op die manier kunnen onderlinge maatschappijen in de hele Unie hun activiteiten ontplooien op basis van hun eigen specifieke bestuursregels.

Het Europees Parlement is van oordeel dat het statuut van de Europese onderlinge maatschappij een vrijwillig stelsel in de vorm van een optioneel instrument in het leven zal roepen krachtens hetwelk onderlinge maatschappijen de mogelijkheid krijgen in verschillende lidstaten te opereren, waarbij de onderlinge maatschappij ook wordt geïntroduceerd in landen waar deze rechtsvorm tot nu toe niet bestond, en is op grond daarvan van mening dat de Europese onderlinge maatschappij erkend moet worden als een nieuwe Europese rechtsvorm met een specifiek uniaal karakter.

Het Europees Parlement wijst er daarbij tevens op dat wetgevingsinitiatieven in dit kader geen afbreuk zullen doen aan de bestaande nationale wettelijke regelingen en niet bedoeld zijn om de wettelijke voorschriften van de lidstaten op het gebied van onderlinge maatschappijen nader tot elkaar te brengen.

Het Europees Parlement bekrachtigt dat met een verordening betreffende het statuut van de Europese onderlinge maatschappij de volgende doelstellingen worden beoogd:

   het doen verdwijnen van alle belemmeringen voor grensoverschrijdende samenwerking tussen onderlinge maatschappijen, daarbij rekening houdend met de specifieke kenmerken die diepgeworteld zijn in de verschillende nationale rechtsstelsels, en onderlinge maatschappijen de mogelijkheid bieden ongehinderd activiteiten te ontplooien op de Europese interne markt, hetgeen de beginselen van de interne markt zelf versterkt;
   het voor personen die in verschillende lidstaten woonachtig zijn of voor rechtspersonen die onder het recht van verschillende lidstaten ressorteren mogelijk maken een Europese onderlinge maatschappij op te richten;
   de mogelijkheid creëren om een Europese onderlinge maatschappij op te richten door middel van een grensoverschrijdende fusie tussen twee of meer bestaande onderlinge maatschappijen, aangezien de richtlijn inzake grensoverschrijdende fusies(1) niet van toepassing is op onderlinge maatschappijen;
   de mogelijkheid creëren om een Europese onderlinge maatschappij op te richten door middel van herstructurering of omzetting van een nationale onderlinge maatschappij in de nieuwe rechtsvorm zonder dat daarvoor ontbinding noodzakelijk is, als de desbetreffende maatschappij haar statutaire zetel en hoofdkantoor heeft in een en dezelfde lidstaat;
   de mogelijkheid creëren tot oprichting van een Europese onderlinge groep en onderlinge maatschappijen de mogelijkheid bieden de voordelen te benutten van een Europese groep van onderlinge maatschappijen, in het bijzonder in het kader van de richtlijn Solvabiliteit II(2) voor onderlinge maatschappijen die verzekeringen aanbieden.

Aanbeveling 2 (inzake de onderdelen van het statuut van de Europese onderlinge maatschappij)

Het Europees Parlement verzoekt de Commissie om er rekening mee te houden dat als ze een dergelijke optioneel instrument in de wetgeving van de lidstaten in het leven roept, dit de kenmerken en beginselen met betrekking tot het bestuur van onderlinge maatschappijen moet bevatten.

Het Europees Parlement wijst erop dat een voorstel voor het statuut van de Europese onderlinge maatschappij rekening moet houden met de bijzondere regels die gelden voor de werkwijze van onderlinge maatschappijen en die afwijken van die van andere economische actoren:

   onderlinge maatschappijen bieden een breed scala aan verzekeringsdiensten, kredietdiensten en andere diensten ten bate van hun leden, op basis van solidariteit en door middel van collectieve financiering;
   als tegenprestatie betalen de leden contributie of een gelijksoortige bijdrage, die in hoogte variabel kan zijn;
   de leden hebben geen individuele zeggenschap over het vermogen van de onderlinge maatschappij.

Het Europees Parlement is van mening dat in het statuut gedetailleerde en duidelijke voorwaarden moeten worden opgenomen voor de invoering van een doeltreffende en daadwerkelijk nieuwe categorie van Europese onderlinge maatschappijen en vindt het in dit verband belangrijk dat niet vergeten wordt dat eerdere modelstatuten, die de lidstaten een aanzienlijke flexibiliteit boden en slechts een geringe toegevoegde waarde hadden, er niet in zijn geslaagd de voorwaarden vast te stellen voor een succesvol gebruik van een dergelijk Europees instrument.

Het Europees Parlement verzoekt de Commissie om in het voorstel voor een verordening op basis van artikel 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de voornaamste kenmerken van onderlinge maatschappijen van natuurlijke personen op te nemen, namelijk het beginsel van non-discriminatie voor wat betreft risicoselectie en democratische sturing door de leden met het oog op het verbeteren van de sociale omstandigheden van lokale gemeenschappen en de samenleving in het algemeen in de geest van gemeenschappelijkheid.

Het Europees Parlement onderstreept het belang van het beginsel van solidariteit binnen onderlinge maatschappijen waar klanten ook leden zijn en dus dezelfde belangen hebben, herinnert aan het beginsel van gemeenschappelijk en ondeelbaar kapitaal en onderstreept het belang van het beginsel van de belangeloze verdeling bij vereffening, d.w.z. dat de activa verdeeld worden onder andere onderlinge maatschappijen of worden toegewezen aan een instantie die tot doel heeft onderlinge maatschappijen te steunen en te bevorderen.

Aanbeveling 3 (inzake de reikwijdte en het toepassingsgebied van het statuut van de Europese onderlinge maatschappij)

Het Europees Parlement wil met betrekking tot de reikwijdte en het toepassingsgebied van het statuut van de Europese onderlinge maatschappij de volgende aspecten benadrukken:

   het statuut mag geen afbreuk doen aan de verplichte en/of wettelijke socialezekerheidsstelsels die in sommige lidstaten door onderlinge maatschappijen worden beheerd, noch aan de vrijheid van lidstaten om te beslissen of zij het beheer van dergelijke stelsels al dan niet aan onderlinge maatschappijen overlaten, en onder welke voorwaarden;
   gezien het specifiek communautaire karakter van een Europese onderlinge maatschappij mag de beheersregeling in het statuut geen afbreuk doen aan de wetgeving van de lidstaten of vooruitlopen op in andere communautaire teksten inzake vennootschapsrecht te maken keuzes;
   de verordening mag geen andere rechtsgebieden bestrijken, zoals de medezeggenschap van werknemers, arbeidsrecht, fiscaal recht, mededingingsrecht, het recht inzake intellectuele en industriële eigendom, of het recht inzake faillissement en surseance van betaling;
   aangezien het kader waarbinnen onderlinge maatschappijen opereren van lidstaat tot lidstaat verschilt, moet de verordening Europese onderlinge maatschappijen garanderen dat zij hun eigen doelstellingen vrij kunnen bepalen en hun leden een breed scala aan diensten kunnen aanbieden, waaronder sociale en ziektekostenverzekeringen en de verstrekking van kredieten.

Aanbeveling 4 (inzake het beheer van Europese onderlinge maatschappijen)

De Europese onderlinge maatschappij moet op democratische wijze worden beheerd en collectief worden gefinancierd ten bate van haar leden. In het statuut moet worden vastgelegd dat de collectieve eigendom van de onderlinge maatschappij bij de leden berust.

In het statuut van de Europese onderlinge maatschappij moeten bepalingen worden opgenomen met betrekking tot bestuur en beheer die voorzien in: een algemene vergadering (in de vorm van een vergadering van alle leden of een vergadering van gevolmachtigden van de leden), een toezichthoudend en een leidinggevend of bestuursorgaan, afhankelijk van de vorm die in de statuten wordt vastgelegd.

Elk lid (natuurlijke of rechtspersoon) of gevolmachtigde moet in de algemene vergadering in beginsel dezelfde stemrechten hebben.

Het lid of de leden van het leidinggevend orgaan moet(en) benoemd en ontslagen worden door het toezichthoudend orgaan. Een lidstaat moet evenwel kunnen bepalen of toestaan dat in de statuten wordt bepaald dat het lid of de leden van het leidinggevend orgaan benoemd wordt of worden door de algemene vergadering.

Niemand mag tegelijkertijd lid zijn van het leidinggevend en van het toezichthoudend orgaan.

Er moet nauwlettend worden toegezien op de gevolgen van de richtlijn Solvabiliteit II voor het bestuur van onderlinge maatschappijen.

(1) Richtlijn 2005/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen (PB L 310 van 25.11.2005, blz. 1).
(2) Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

Juridische mededeling - Privacybeleid