Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2012/2224(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0054/2013

Ingediende teksten :

A7-0054/2013

Debatten :

PV 15/04/2013 - 22
CRE 15/04/2013 - 22

Stemmingen :

PV 16/04/2013 - 8.18
CRE 16/04/2013 - 8.18
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2013)0119

Aangenomen teksten
PDF 171kWORD 40k
Dinsdag 16 april 2013 - Straatsburg
Bevordering van ontwikkeling via handel
P7_TA(2013)0119A7-0054/2013

Resolutie van het Europees Parlement van 16 april 2013 over bevordering van ontwikkeling via handel (2012/2224(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 27 januari 2012 over handel, groei en ontwikkeling (COM(2012)0022), een actualisering van een mededeling over hetzelfde onderwerp van 18 september 2002,

–  gezien de artikelen 207 en 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–  gezien de overige mededelingen en werkdocumenten van de Commissie van de afgelopen jaren die betrekking hebben op dit onderwerp, met inbegrip van die betreffende de coherentie van het ontwikkelingsbeleid (COM(2009)0458, SEC(2010)0421, SEC(2011)1627), het EU-actieplan voor Gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in het kader van ontwikkelingssamenwerking 2010-2015 (SEC(2010)0265), „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering” (COM(2011)0637), ontwikkelingsfinanciering (COM(2012)0366), de EU-aanpak inzake weerbaarheid (COM(2012)0586), sociale bescherming in de ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie (COM(2012)0446) en het maatschappelijke engagement van Europa in de externe betrekkingen (COM(2012)0492), alsook gezien haar mededeling betreffende „Hulp voor Handel” (COM(2007)0163) en haar jaarlijkse toezichtsverslagen inzake deze hulp,

–  gezien de conclusies van de Raad van 16 maart 2012 betreffende de EU-aanpak van handel, groei en ontwikkeling in het volgende decennium, en zijn andere conclusies die betrekking hebben op dit onderwerp,

–  gezien de Overeenkomst van Cotonou(1),

–  gezien de verordeningen met betrekking tot het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking(2) en het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), en de tenuitvoerlegging ervan,

–  gezien het strategisch EU-kader voor mensenrechten en democratie en punt 11, betreffende handel, van het bijbehorende actieplan(3),

–  gezien het verbeterde geïntegreerde kader voor handelsgerelateerde bijstaand aan de minst ontwikkelde landen, dat werd ontwikkeld onder leiding van de Wereldbank,

–  gezien de agenda voor waardig werk van de IAO en het VN-initiatief inzake een socialebeschermingsbasis,

–  gezien de vierde Wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in Peking werd gehouden en de verklaring en het actieprogramma die in Peking zijn aangenomen,

–  gezien zijn resoluties die betrekking hebben op handel en ontwikkeling, met inbegrip van de resoluties over handel en armoede(4), hulp voor handel(5), economische partnerschapsovereenkomsten(6), het stelsel van algemene preferenties van de EU(7), maatschappelijk verantwoord ondernemen(8), belastingaangelegenheden met betrekking tot ontwikkelingslanden(9), betrekkingen tussen de EU en Afrika(10), voedselzekerheid(11), de toekomst van het ontwikkelingsbeleid van de EU(12) en de coherentie van het ontwikkelingsbeleid(13),

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en het advies van de Commissie internationale handel (A7-0054/2013),

A.  overwegende dat de artikelen 207 en 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie duidelijk verband met elkaar houden; overwegende dat in artikel 207 wordt gesteld dat de handelspolitiek van de EU wordt gevoerd in het kader van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie, en overwegende dat artikel 208 vereist dat de Unie bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden rekening houdt met de doelstellingen van ontwikkelingssamenwerking;

B.  overwegende dat na de verklaring en het actieprogramma van Peking de lidstaten en de Commissie de strategie inzake gendermainstreaming hebben aangenomen als onderdeel van hun ontwikkelingssamenwerkingsbeleid;

C.  overwegende dat armoedebestrijding en de beoogde verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling de centrale onderdelen van het ontwikkelingsbeleid van de EU vormen en tevens de leidraad zouden moeten zijn voor het handelsbeleid van de EU ten aanzien van ontwikkelingslanden; overwegende dat de bevordering van mensenrechten in dit beleid moet worden geïntegreerd en moet bijdragen aan de op rechten gebaseerde benadering van ontwikkeling die door de EU is aangenomen;

D.  overwegende dat het verband tussen handelsliberalisering en vermindering van armoede niet automatisch is, maar dat de openstelling van handel een van de meest effectieve aanjagers van economische groei en ontwikkeling kan zijn, indien en wanneer er sprake is van de juiste omstandigheden;

E.  overwegende dat de perspectieven voor succesvolle op handel gebaseerde ontwikkeling onder meer afhangen van goedfunctionerende instituties, een effectieve bestrijding van corruptie, een gezonde private sector en het nastreven van breed gefundeerde en inclusieve economische ontwikkeling, diversificatie en een geleidelijke stijging van de toegevoegde waarde;

F.  overwegende dat het handelsbeleid van de EU ten aanzien van ontwikkelingslanden beoogt deze landen in het internationale handelsstelsel te integreren, doch niet beschikt over duidelijk gedefinieerde ontwikkelingsdoelstellingen, hetgeen zou kunnen leiden tot verdringing van lokale productie en een sterkere afhankelijkheid van grondstoffenexport; overwegende dat ondanks aanzienlijke liberaliseringsinspanningen sommige ontwikkelingslanden, met name de minst ontwikkelde landen, er niet in zijn geslaagd hun productie en uitvoer te diversifiëren;

G.  overwegende dat de effecten van de globalisering op de vermindering van armoede ongelijk zijn; overwegende dat een groot deel van de bevolking in ontwikkelingslanden, met name in de minst ontwikkelde landen, nog steeds in extreme armoede leeft; overwegende dat in 1990 slechts 18% van de extreem armen in de minst ontwikkelde landen leefde, maar dat dit percentage in 2007 was verdubbeld tot 36%;

H.  overwegende dat de onderhandelingen over economische partnerschapsovereenkomsten ver achterliggen op schema, de algehele voortgang nog altijd gering is, de ontwikkelingsdoelstellingen niet duidelijk zijn gedefinieerd in de EU-strategie voor economische partnerschapsovereenkomsten en alleen een tijdslimiet niet volstaat om deze situatie te verhelpen;

I.  overwegende dat arme landen moeite hebben om de vermindering van handelsheffingen als gevolg van de huidige mondiale context van handelsliberalisering te compenseren; overwegende dat douanetarieven voor bewerkte goederen die hoger zijn dan die voor onbewerkte goederen, ertoe bij zouden kunnen dragen dat ontwikkelingslanden blijven steken in de rol van eenvoudige exporteur van grondstoffen;

J.  overwegende dat de negatieve effecten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid op de ontwikkeling en de handel van ontwikkelingslanden moeten worden weggenomen;

K.  overwegende dat de uitbreiding van biobrandstoffen voor het overgrote deel heeft plaatsgevonden op basis van uitbreiding van grootschalige industriële monoculturen, met als gevolg meer landbouwmethoden die schadelijk zijn voor milieu, biologische verscheidenheid, vruchtbaarheid van de bodem en beschikbaarheid van water; overwegende dat de uitbreiding van agrobrandstoffen dramatische gevolgen kan hebben op het vlak van de schending van landrechten, het verlies van de toegang tot vitale natuurlijke hulpbronnen, ontbossing en aantasting van het milieu;

L.  overwegende dat hogere-middeninkomenslanden vanaf 1 januari 2014 zullen worden uitgesloten van het stelsel van algemene preferenties van de EU, doch dat het niet duidelijk is in hoeverre dit de minst ontwikkelde landen nieuwe exportmogelijkheden zal bieden;

M.  overwegende dat „hulp voor handel” is opgezet om ontwikkelingslanden te helpen bij onder meer de opbouw van handelscapaciteit, het terugdringen van administratieve handelsbelemmeringen, de aanleg van een efficiënte infrastructuur voor het vervoer van goederen, en de ondersteuning van lokale ondernemingen, teneinde hen voor te bereiden op concurrentie en hen in staat te stellen in de lokale vraag te voorzien en te profiteren van de nieuwe mogelijkheden die de markt hen biedt; overwegende dat „hulp voor handel” de productverwerking en de diversificatie van de productie moet helpen bevorderen, de regionale integratie moet ondersteunen, de technologieoverdracht moet vergemakkelijken, de totstandbrenging of ontwikkeling van binnenlandse productiecapaciteit moet bevorderen en moet bijdragen aan de vermindering van inkomensongelijkheid;

N.  overwegende dat regionale integratie een doeltreffend middel is om welvaart, vrede en veiligheid te verwezenlijken; overwegende dat de ontwikkelingsvoordelen van een beter functionerende interne en regionale handel misschien wel even groot zijn als of groter dan die van een grotere buitenlandse handel, met name in het licht van de klimaatverandering; overwegende dat de regionale handel in Afrika word gedomineerd door handel in verwerkte goederen, terwijl het bij de buitenlandse handel vooral gaat om handel in grondstoffen;

O.  overwegende dat de export van natuurlijke hulpbronnen vaak wordt geassocieerd met corruptie en stagnatie in andere economische sectoren; overwegende dat het bestaan van een „hulpbronnenvloek” (resource curse) inmiddels breed wordt erkend en dat het EU-handelsbeleid erop moet zijn gericht dit fenomeen te helpen voorkomen en bestrijden;

P.  overwegende dat „conflicthulpbronnen” natuurlijke hulpbronnen zijn waarvan de systematische exploitatie en verhandeling in een conflictomgeving bijdragen tot, baat hebben bij of resulteren in het begaan van ernstige mensenrechtenschendingen, schendingen van het internationaal humanitair recht of schendingen die leiden tot misdaden volgens internationaal recht;

Q.  overwegende dat het EU-beleid voedselveiligheid moet ondersteunen en nooit mag schaden; overwegende dat er daarnaast een einde moet worden gemaakt aan de herbestemming van landbouwgrond in ontwikkelingslanden en regio´s waar de voedselvoorziening onzeker is, waarbij deze grond voor andere doeleinden wordt gebruikt dan voor de productie van voedsel om in de lokale of regionale behoeften te voorzien (het „landroof”-probleem);

R.  overwegende dat met name de bevordering van biobrandstoffen heeft geleid tot indirecte veranderingen in het landgebruik en volatiele voedselprijzen in ontwikkelingslanden;

S.  overwegende dat het garanderen van zekerheid inzake grondeigendom voor kleine eigenaren, die in ontwikkelingslanden de meerderheid van de landeigenaren vormen en het kwetsbaarst zijn, de basis is voor gezonde onroerendgoed- en kredietmarkten, die essentieel zijn voor een stabiele en duurzame ontwikkeling;

T.  overwegende dat investeringen in de kansen voor vrouwen, in het bijzonder op het vlak van microkrediet, noodzakelijk zijn om goede resultaten te behalen op het gebied van economische en sociale ontwikkeling;

Handel als doeltreffende aanjager van groei, ontwikkeling en armoedebestrijding

1.  bevestigt zijn standpunt dat de bevordering van duurzame ontwikkeling de voornaamste doelstelling van het handelsbeleid van de EU ten aanzien van ontwikkelingslanden moet zijn; is van mening dat voor alle initiatieven in het kader van dit beleid concrete en duurzame ontwikkelingsdoelstellingen moeten worden geformuleerd;

2.  benadrukt dat aangezien handelsliberalisering niet vanzelfsprekend tot groei en armoedevermindering leidt, het handelsbeleid en beleid inzake hulp voor handel consequent moeten worden ontworpen op basis van transparante en inclusieve inspraakprocessen, waarbij alle belanghebbenden worden betrokken, met speciale aandacht voor de meest benadeelden, in het bijzonder vrouwen;

3.  wijst erop dat eerlijke handel tussen de EU en ontwikkelingslanden moet zijn gebaseerd op de volledige eerbiediging en naleving van de IAO-arbeidsnormen en -arbeidsomstandigheden en dat toepassing van de hoogst mogelijke sociale en milieunormen moet worden gewaarborgd; benadrukt dat dit ook inhoudt dat er een eerlijke prijs moet worden betaald voor hulpbronnen en landbouwproducten uit ontwikkelingslanden;

4.  dringt erop aan dat er speciale aandacht wordt besteed aan de bevordering van gendergelijkheid en empowerment van vrouwen;

5.  verwelkomt de aandacht die in de agenda voor verandering (COM(2011)0637) wordt besteed aan het ondernemingsklimaat, regionale integratie en wereldmarkten, alsmede aan sociale bescherming, gezondheidszorg, onderwijs en banen;

6.  dringt aan op de volledige tenuitvoerlegging van de doelstellingen inzake coherentie van het ontwikkelingsbeleid, met inbegrip van de beëindiging van onrechtvaardige productie- en handelspraktijken, overbevissing en landbouwsubsidies die de ontwikkeling schaden en de voedselveiligheid bedreigen;

7.  benadrukt dat investeringsbeleid twee grote uitdagingen voor ontwikkelingslanden met zich meebrengt: op nationaal niveau dient investeringsbeleid te worden opgenomen in de ontwikkelingsstrategie, met onder meer duurzame ontwikkelingsdoelstellingen; op internationaal niveau is het noodzakelijk om de ontwikkelingsdimensie van internationale investeringsovereenkomsten te versterken en een evenwicht te bewerkstelligen tussen de rechten en plichten van staten en investeerders;

8.  betreurt dat, volgens het Unctad-rapport van 2012 over investeringen in de wereld, enkele in 2011 gesloten internationale investeringsovereenkomsten vasthouden aan het traditionele verdragsmodel dat zich richt op bescherming van investeringen als enige doel van het verdrag; is evenwel ingenomen met het feit dat sommige nieuwe internationale investeringsovereenkomsten bepalingen bevatten om te waarborgen dat het verdrag geen belemmering vormt voor, doch juist bijdraagt aan de duurzame ontwikkelingsstrategieën van landen, die zich richten op de milieugerelateerde en sociale gevolgen van investeringen;

9.  is bezorgd over het groeiende aantal geschillenbeslechtingszaken tussen investeerders en staten in het kader van internationale investeringsovereenkomsten, waarbij investeerders belangrijke beleidsmaatregelen van de overheid hebben aangevochten met het argument dat deze beleidsmaatregelen hun bedrijfsvooruitzichten negatief hebben beïnvloed; benadrukt in dit verband dat in het Unctad-verslag van 2012 inzake investeringen in de wereld wordt vermeld dat internationale investeringsovereenkomsten in toenemende mate controversieel en politiek gevoelig worden, hetgeen voornamelijk het gevolg is van de toename van arbitragezaken tussen investeerders en staten in het kader van internationale investeringsovereenkomsten, die groeiende ontevredenheid veroorzaken (bv. de handelsbeleidsverklaring van Australië waarin werd aangekondigd dat Australië geen clausules over geschillenbeslechting tussen investeerders en staten meer opneemt in toekomstige internationale investeringsovereenkomsten), en die onder andere de gebreken van het systeem blootleggen (zoals het ruime toepassingsgebied van bijvoorbeeld bepalingen inzake onteigening, bezorgdheid over de kwalificaties van de arbiters, gebrek aan transparantie en hoge procedurekosten, en het verband tussen geschillenbeslechting tussen investeerders en staten in het kader van internationale investeringsovereenkomsten en geschillen tussen staten); benadrukt derhalve nogmaals dat toekomstige Europese investeringsovereenkomsten moeten waarborgen dat de mogelijkheid voor staten om wetgeving aan te nemen met het oog op het algemeen belang niet wordt ondermijnd door internationale beslechting van geschillen tussen investeerders en staten;

10.  herinnert eraan dat het aantrekken van investeringen in duurzame ontwikkeling een belangrijke uitdaging blijft voor ontwikkelingslanden, in het bijzonder voor de minst ontwikkelde landen; benadrukt in dit verband dat de Unctad een alomvattend investeringsbeleidskader voor duurzame ontwikkeling heeft ontwikkeld, dat bijzondere nadruk legt op de relatie tussen buitenlandse investeringen en duurzame ontwikkeling;

11.  verzoekt de EU actief gebruik te maken van de vele instrumenten waarover zij beschikt ter ondersteuning van vrede, de eerbiediging van de mensenrechten, democratie, de rechtsstaat, goed bestuur, gezonde overheidsfinanciën, investeringen in infrastructuur, betrouwbare verschaffing van basisvoorzieningen en het streven naar inclusieve groei en vermindering van armoede in ontwikkelingslanden, om aldus tevens te helpen een gunstige omgeving te creëren voor doeltreffende hulp voor handel en handelsontwikkeling;

12.  benadrukt dat voor een succesvolle integratie van de ontwikkelingslanden in de wereldhandel meer nodig is dan een betere markttoegang en strengere regels voor de internationale handel; onderstreept dat het programma hulp voor handel bijgevolg ontwikkelingslanden moet steunen bij hun binnenlandse inspanningen om lokale handel te bevorderen, restricties aan de aanbodzijde op te heffen en structurele gebreken aan te pakken, hetgeen kan gebeuren door middel van binnenlandse hervormingen op handelsgerelateerde beleidsdomeinen, handelsbevordering, verbetering van de douanecapaciteiten, verbetering van de infrastructuur, vergroting van de productiecapaciteit en de totstandbrenging van binnenlandse en regionale markten;

13.  herinnert eraan dat het verband tussen handelsliberalisering en vermindering van armoede niet automatisch is; neemt in dit verband kennis van het feit dat volgens de Unctad het gemiddelde niveau van handelsintegratie van de MOL's, dat wordt gemeten aan de hand van de verhouding van uitvoer en invoer van goederen en diensten tot het bbp, sinds het begin van de jaren 1990 eigenlijk hoger is dan dat van de geavanceerde economieën; is daarom van mening dat het voortduren van massale armoede in de minst ontwikkelde landen het gevolg is van onderontwikkeling en van het feit dat deze landen er niet in slagen structurele veranderingen te bevorderen, productiecapaciteit op te bouwen en op nationaal niveau productieve werkgelegenheid te creëren;

14.  benadrukt eveneens dat volgens de Unctad de voortijdige en snelle handelsliberalisering waartoe veel ontwikkelingslanden met lage inkomsten werden aangezet in de jaren tachtig en negentig, heeft geleid tot de-industrialisering en een vorm van integratie die hun afhankelijkheid van en kwetsbaarheid voor buitenlandse markten heeft versterkt, terwijl de landen die het meest hebben geprofiteerd van handelsliberalisering en de grootste absolute armoedevermindering hebben ondervonden, de landen zijn die hun economie in beperkte mate en geleidelijk hebben opengesteld, gelijke tred houdend met de ontwikkeling van hun productiecapaciteit, waarbij zij vooruitgang hebben geboekt in de richting van structurele veranderingen;

15.  benadrukt dat groei en welvaart, om inclusief en duurzaam te zijn en een bijdrage te leveren aan armoedebestrijding, moet worden nagestreefd in sectoren die zwaar door armoede worden getroffen en in sectoren waarin arme mensen actief zijn; wijst erop dat groei tevens ten goede moet komen aan vrouwen en de zelfredzaamheid van vrouwen en gericht moet zijn op de verbetering van het algemeen ondernemingsklimaat, zodat kmo's kunnen gedijen en duurzame microfinancierings- en microkredietmogelijkheden tot ontplooiing kunnen komen; benadrukt dat het ontwikkelings- en handelsbeleid op dit vlak moet worden geleid door innovatie, creativiteit en concurrentievermogen, met het oog op het scheppen van banen en het zelfredzaam maken van kansarmen;

16.  is verheugd dat de Commissie erkent dat de participatie van kleine producenten en ondernemingen moet worden ondersteund; wijst op het marktpotentieel van regelingen inzake eerlijke handel en de efficiëntie waarmee deze regelingen sociale ontwikkeling vergemakkelijken;

17.  stelt voor dat de Commissie op internationaal niveau een nieuwe impuls geeft aan duurzame overheidsopdrachten;

18.  dringt er bij de EU, haar lidstaten en andere donoren op aan om de vitale rol van vrouwen bij economische ontwikkeling te erkennen en om hulpinspanningen aan te passen en te richten op de versterking van de positie van vrouwen, zowel op sociaal als financieel vlak, onder meer door middel van specifiek voor vrouwen bedoelde hulp, gericht op de ondersteuning van bedrijfsontwikkeling en toegang tot microfinanciering;

19.  herinnert de Commissie en de lidstaten aan het EU-actieplan voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen en versterking van de positie van vrouwen binnen de ontwikkelingssamenwerking en aan de in het actieplan voorgestelde activiteiten;

20.  herinnert aan de verplichting van de EU om beleidscoherentie voor ontwikkeling en inachtneming, bevordering en bescherming van de mensenrechten en gendergelijkheid in haar gehele buitenlandse beleid, inclusief internationale handel, toe te passen; ziet uit naar de volledige tenuitvoerlegging van de handelsgerelateerde punten van het actieplan bij het strategisch EU-kader voor mensenrechten en democratie;

21.  is van mening dat duurzame-ontwikkelingsstrategieën onder meer moeten voorzien in: participatie van de particuliere sector in de reële economie, regionale samenhang en marktintegratie door middel van grensoverschrijdende samenwerking, en totstandbrenging van open en eerlijke handel, ingebed in een op regels gebaseerd multilateraal handelskader;

22.  herinnert aan het belang van investeren in het creëren, ontwikkelen en versterken van – vooral grensoverschrijdende – essentiële haven-, vervoers-, energie- en telecommunicatie-infrastructuur;

23.  spoort de landen die ontwikkelingshulp via handel ontvangen aan om ook hun eigen interne middelen in te zetten, met inbegrip van begrotingsinkomsten uit adequate belastinginning en hun menselijk kapitaal; verzoekt de Commissie om in gevallen waarin landen inkomsten ontlenen aan het exploiteren van natuurlijke hulpbronnen een transparant en duurzaam beheer van die hulpbronnen te ondersteunen; benadrukt dat er volledige transparantie moet komen ontrent betalingen aan regeringen door Europese bedrijven; verzoekt de Commissie duurzame industrialiseringsstrategieën in ontwikkelingslanden te ondersteunen waarmee deze landen in staat worden gesteld te handelen in producten met een toegevoegde waarde;

24.  is van mening dat de EU-instrumenten op het gebied van ontwikkelingssteun via handel en investeringen, in het bijzonder het herziene stelsel van algemene preferenties en de economische partnerschapsovereenkomsten, doeltreffende zijn; benadrukt niettemin dat de handelsondersteuning niet mag worden beperkt tot uitsluitend die instrumenten; herinnert de Unie aan haar doelstelling om voor 2015 de totale begroting voor ontwikkelingshulp op te trekken tot 0,7% van het BNP; verzoekt de Commissie met klem het aandeel technische bijstand van haar totale steunaanbod uit te breiden, onder meer op het gebied van normalisatie; verzoekt de Europese Unie meer coherentie aan de dag te leggen bij de uitvoering van haar beleid op het gebied van handel, landbouw, milieu, energie en ontwikkeling;

25.  acht het absoluut noodzakelijk dat het Europese beleid van ontwikkelingshulp via handel gepaard gaat met innovatie op alle mogelijke gebieden - financieel, maar ook technologisch en organisatorisch - en gebaseerd is op beproefde praktijken;

26.  beveelt aan dat de Commissie onderhandelt over de opname van werkelijk afdwingbare mensenrechtenclausules in alle toekomstige bilaterale handels- en samenwerkingsovereenkomsten, zodat daadwerkelijk wordt bijgedragen aan een op rechten gebaseerde benadering van ontwikkeling;

27.  benadrukt dat fatsoenlijke lonen en normen inzake veiligheid op het werk belangrijk zijn voor een duurzaam wereldwijd handelsstelsel en nieuwe mondiale productieketens; herinnert de Commissie in dit verband aan haar mededeling „Bevordering van waardig werk voor iedereen”;

28.  wenst dat de verschillende diensten van de Commissie en de EDEO, alsook de Commissie, de Raad en het Europees Parlement, omwille van de coherentie van het door de EU gevoerde beleid nauwer gaan samenwerken;

29.  is van mening dat de beoordelingscriteria voor de beleidsmaatregelen en programma's inzake ontwikkeling via handel en investeringen niet alleen statistieken over groeipercentages en handel moeten omvatten, maar ook cijfers over het aantal nieuwe banen en over de verbetering van de levenskwaliteit van de inwoners van ontwikkelinglanden voor wat betreft de ontwikkeling op menselijk, sociaal, cultureel en milieugebied;

Een duidelijker ontwikkelingskader voor handelsbesprekingen en -overeenkomsten

30.  benadrukt dat het belangrijk is handelshervormingen te combineren met goed ontworpen overheidsbeleid, met name op het gebied van sociale bescherming; benadrukt in bredere zin het belang van tijdige en goed voorbereide nationale ontwikkelingsstrategieën en systematische beoordelingen van de effecten van het bestaande handelsbeleid op armoede; verzoekt de Commissie de door de VN-rapporteur voor het recht op voedsel voorbereide richtsnoeren waarin wordt opgeroepen effectbeoordelingen inzake mensenrechten uit te voeren („richtsnoeren voor de beoordeling van het effect op mensenrechten van handels- en investeringsovereenkomsten”), toe te passen bij het sluiten van handels- en investeringsovereenkomsten, om ervoor te zorgen dat deze overeenkomsten stroken met de verplichtingen op grond van internationale mensenrechteninstrumenten; dringt er tevens bij de EU op aan in al haar handelsovereenkomsten duidelijke conditionaliteitsbepalingen en clausules over mensenrechten en democratie op te nemen;

31.  benadrukt dat het van belang is om bepalingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen te verankeren in vrijhandelsovereenkomsten met ontwikkelingslanden, teneinde de mensenrechten en sociale en milieunormen te bevorderen; stelt voor in alle toekomstige vrijhandelsovereenkomsten naast hoofdstukken over sociale zaken en milieu een alomvattend hoofdstuk over mensenrechten op te nemen;

32.  verzoekt de Commissie de regeringen van ontwikkelingslanden aan te sporen om met betrekking tot de totstandkoming van hun handelsbeleid uitgebreid overleg te voeren, eveneens met niet-gouvernementele en niet-zakelijke actoren; verzoekt de Commissie tevens om transparantie tijdens de onderhandelingen aan te moedigen, teneinde aldus de voortdurende, brede en wezenlijke betrokkenheid van belanghebbenden te bevorderen en het behalen van ontwikkelingsresultaten te ondersteunen;

33.  dringt aan op grondige effectanalyses, vanuit klimaat-, gender- en duurzaamheidsoogpunt, met betrekking tot de gevolgen van multilaterale en bilaterale handelsovereenkomsten tussen de EU en derde landen; dringt er bij de Commissie op aan toestemming te verlenen voor specifieke ondersteuning van het beheer van de klimaatverandering als onderdeel van alle hulp voor handel en van alle andere relevante ontwikkelingshulp;

34.  is van mening dat er bij onderhandelingen over handelsovereenkomsten benchmarks moeten worden vastgesteld inzake de vooruitgang op het gebied van ontwikkeling, teneinde het toezicht te vergemakkelijken, en indien nodig, de tijdschema´s voor de tenuitvoerlegging van maatregelen aan te passen, begeleidende maatregelen te wijzigen, bijvoorbeeld met betrekking tot hulp voor handel en bijstand voor aanpassing, en nieuwe initiatieven voor te bereiden, wanneer de verwezenlijking van de ontwikkelingsdoelstellingen dit vereist; benadrukt dat de verschaffing aan ontwikkelingslanden van de juridische en andere kennis die noodzakelijk is om doeltreffend te werken binnen de WTO en soortgelijke organisaties, essentieel is voor handelsonderhandelingen;

35.  dringt er bij de EU op aan om handelsbelemmeringen en handelsverstorende subsidies verder te verminderen teneinde ontwikkelingslanden te helpen hun aandeel in de wereldhandel te vergroten; dringt erop aan de exportsubsidies voor landbouwproducten zo snel mogelijk af te schaffen, hetgeen is toegezegd tijdens de Doha-ontwikkelingsronde van de Wereldhandelsorganisatie;

36.  moedigt de Commissie aan steun te verlenen aan de oproep van de speciale VN-rapporteur voor het recht op voedsel om een systeem van positieve prikkels te introduceren ter bevordering van de invoer naar de EU van landbouwproducten die aan de specifieke sociale, milieu- en mensenrechtennormen voldoen, met name door eerlijke inkomsten voor producenten en lonen voor werknemers in de landbouw te waarborgen;

37.  verzoekt de EU er ten allen tijde voor te zorgen dat haar brede benadering ten aanzien van handelsbesprekingen, met aandacht voor onderwerpen als investeringen, overheidsopdrachten, concurrentie, handel in diensten en intellectuele-eigendomsrechten, beantwoordt aan de respectieve behoeften en ontwikkelingsstrategieën van partnerlanden; dringt er derhalve bij de EU op aan haar beleid te bepalen met volledige inachtneming van de „bijzondere en gedifferentieerde behandeling” van ontwikkelingslanden; herhaalt eveneens dat regeringen en parlementen het recht moeten behouden om investeringen te reguleren, zowel om positief te kunnen discrimineren ten aanzien van investeerders die de ontwikkeling van het land steunen als om te waarborgen dat er verplichtingen en plichten gelden voor alle investeerders, inclusief de buitenlandse, ten aanzien van de naleving van arbeids- milieu- en mensenrechten en andere normen;

38.  is verheugd over de opname van het genderaspect in de aan de handelsonderhandelingen verbonden duurzaamheidseffectbeoordelingen; roept de Commissie op kennis te nemen van deze beoordelingen en ervoor te zorgen dat de vastgestelde genderkwesties daadwerkelijk worden aangepakt door de beleidsmaatregelen die de handelsovereenkomsten vergezellen;

39.  is van oordeel dat de aandacht bij de onderhandelingen over economische partnerschapsovereenkomsten vooral moet uitgaan naar de inhoud en niet naar het halen van deadlines; is van oordeel dat de EU zich, om ervoor te zorgen dat de overeenkomsten leiden tot ontwikkeling, soepeler moet opstellen en de diversificatie van de ACS-economieën, met meer productverwerking en uitbreiding van regionale handel, moet stimuleren;

Hulp voor handel

40.  ondersteunt het voorstel van de Commissie om haar hulp voor handel te differentiëren en haar inspanningen te concentreren op de landen die ze het hardst nodig hebben, met name de minst ontwikkelde landen (MOL's) en de landen met lage inkomsten;

41.  dringt erop aan hulp voor handel-instrumenten niet uitsluitend te richten op handel tussen de EU en ontwikkelingslanden, maar ook op steun voor binnenlandse, regionale en zuid-zuidhandel en op driehoekshandel tussen de ACS-landen, door grensoverschrijdende waardeketens te bevorderen, de efficiëntie van belangrijke diensten te verhogen en vervoerskosten te verminderen, hetgeen tegelijkertijd kan helpen de banden van ontwikkelingslanden met de wereldmarkt te verstevigen;

42.  moedigt de ontwikkeling aan van effectievere instrumenten ter ondersteuning van de aanpassing en diversificatie van productie, en ter ondersteuning van de verantwoorde en duurzame ontwikkeling van verwerkingsbedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen in ontwikkelingslanden;

43.  benadrukt dat bij het opstellen van strategieën voor hulp voor handel en andere relevante ontwikkelingshulp rekening moet worden gehouden met genderongelijkheid met betrekking tot toegang tot hulpmiddelen, zoals microleningen, krediet, informatie en technologie;

44.  steunt het in de mededeling van de Commissie aangekondigde pakket om kleine handelstransacties in ontwikkelingslanden te bevorderen; verzoekt de Commissie vooruitgang te boeken met de ontwikkeling van dit pakket en roept alle donoren op voldoende financiële middelen ter beschikking te stellen voor de uitvoering ervan, met name voor de ondersteuning van de deelname van kleine ondernemingen aan handelsregelingen die een toegevoegde waarde voor producenten waarborgen, met inbegrip van duurzaamheidsregelingen (bv. Fair Trade); dringt aan op regelmatige informatie over de tenuitvoerlegging van dit pakket;

45.  merkt op dat handelscapaciteit afhankelijk is van zowel de hardware (infrastructuur) als de software (expertise); dringt er derhalve bij de EU op aan haar steun zo te investeren dat beide elementen in veel landen worden versterkt, vooral in samenwerking met de minst ontwikkelde landen;

46.  verzoekt de EU ervoor te zorgen dat hulp voor handel armoedebestrijdende en inclusieve instrumenten bevordert en benadrukt dat deze hulp daarom vooral moet zijn gericht op de behoeften van kleine handelaren; benadrukt dat hulp voor handel moet worden gebruikt voor de ontwikkeling van duurzame waardeketens en op de armen moet zijn gericht teneinde de doelstelling om een duurzame aanbodketen te verwezenlijken, te versterken;

47.  roept de EU op haar aandacht te richten op de oplossing van de problemen met betrekking tot de programma's voor hulp voor handel, in het bijzonder ten aanzien van de uitvoerings- en controlecapaciteit; dringt bovendien aan op een verandering van perspectief, zodat de aandacht wordt gericht op resultaten en prestaties in plaats van op de inbreng, maar erkent de noodzaak van grondig en gezamenlijk extern toezicht waarbij open en transparante handelspraktijken worden gewaarborgd;

48.  verzoekt de EU de particuliere sector op doeltreffendere wijze bij het ontwerp van de projecten voor hulp voor handel te betrekken, teneinde ondernemingen in ontwikkelingslanden in staat te stellen de handel te stimuleren;

Ontwikkeling en de rol van de particuliere sector

49.  is van mening dat, gezien de veranderende structuur van de internationale en de noord-zuidhandel, de eigen verantwoordelijkheid van de begunstigde landen voor de steunprogramma's, evenals transparantie, verantwoordingsplicht en voldoende middelen, cruciale factoren zijn voor de doeltreffendheid en het welslagen van de programma's, met als doel ongelijkheden op het gebied van welvaart te verkleinen, rijkdom te delen en regionale integratie te verwezenlijken; acht het eveneens van cruciaal belang dat nationale, regionale en plaatselijke instellingen en het maatschappelijk middenveld stelselmatig betrokken worden bij de uitwerking en follow-up van de nationale steunprogramma's, die zo worden opgezet dat donoren toezicht kunnen uitoefenen;

50.  verzoekt de Commissie meer rekening te houden met nieuwe uitdagingen op het gebied van ontwikkelingshulp via handel, zoals differentiëring van ontwikkelingsniveaus, ondersteuning van de lokale productie en diversificatie daarvan, en bevordering van sociale en milieunormen;

51.  verzoekt alle zowel publieke als private donoren hun activiteiten beter te coördineren en deze aan te passen aan het bestaande financieringsaanbod, met name gezien de huidige context van begrotingsbezuinigingen; herinnert eraan dat de BRICS-landen inmiddels zowel begunstigde als donorlanden zijn; roept deze landen op met de EU samen te werken om ervaringen uit te wisselen en hun respectieve optreden te optimaliseren, en om meer verantwoordelijkheid te nemen ten aanzien van de minder ontwikkelde landen alsook binnen de donorengemeenschap; maakt zich zorgen over het feit dat er steeds vaker gebonden hulp wordt verleend en roept de ontwikkelingslanden en de grote opkomende landen op zich niet van deze praktijken te bedienen;

52.  verzoekt de Commissie en alle donoren te zoeken naar innoverende financierings- en partnerschapsvormen voor ontwikkeling; herinnert er in dit verband aan dat peer-to-peerleningen ook kunnen bijdragen aan de bevordering van ontwikkeling door middel van handel; beveelt aan de ontwikkelingsprojecten die door regionale ontwikkelingsbanken en de Wereldbank / de Internationale Financieringsmaatschappij worden gefinancierd, beter te coördineren en de methode van interregionale financieringsprogramma's zoals die in het kader van het Infrastructuurtrustfonds EU-Afrika zijn opgezet, te veralgemeniseren;

53.  roept de in de EU gevestigde ondernemingen met productiefaciliteiten in ontwikkelingslanden op tot een strikte naleving van hun verplichtingen met betrekking tot de eerbiediging van mensenrechten en vrijheden, sociale en milieunormen, gelijkheid tussen vrouwen en mannen, elementaire arbeidsnormen, internationale overeenkomsten en de betaling van passende belastingen op een transparante manier; dringt erop aan dat het recht op vrijwaring van dwangarbeid en in het bijzonder van kinderarbeid zonder uitzondering wordt toegepast;

54.  is overtuigd van het potentieel van de private sector als drijvende kracht voor ontwikkeling en benadrukt dat om dit potentieel te verwezenlijken het proces ten goede moet komen aan lokale gemeenschappen, en via het beginsel van inclusieve, eerlijke aanbodketens de zelfredzaamheid van alle betrokken actoren, van de producent/werknemer tot de consument, moet bevorderen;

55.  is verheugd over het feit dat een brede reeks industrieën en transnationale ondernemingen gedragscodes voor leveranciers heeft aangenomen met gedetailleerde sociale en milieuprestatienormen voor hun mondiale toeleveringsketens; herinnert er evenwel aan dat de verspreiding en het heterogene karakter van gedragscodes voor maatschappelijk verantwoord ondernemen een uitdaging vormen; merkt op dat over het concept van maatschappelijk verantwoord ondernemen geen eensluidendheid bestaat, waarbij verschillende ondernemingen verschillende normen hebben ontwikkeld betreffende boekhouding, controle en verslaggeving, en dat de verschillende gradaties in maatschappelijk verantwoord ondernemen daardoor moeilijk te vergelijken zijn; roept de EU daarom eens te meer op te streven naar een duidelijk internationaal rechtskader voor de verantwoordelijkheden en verplichtingen van het bedrijfsleven ten aanzien van de mensenrechten;

56.  dringt er voorts bij in de EU gevestigde bedrijven en andere bedrijven op aan de tien belangrijkste beginselen van het „Global Compact” en de richtsnoeren betreffende zakendoen en mensenrechten van de VN te eerbiedigen;

57.  dringt aan op intensievere inspanningen van de EU met betrekking tot belastingparadijzen en kapitaalvlucht, die de inkomsten van zowel EU-lidstaten als ontwikkelingslanden ondermijnen en die de armoedebestrijding en het scheppen van welvaart in arme landen belemmeren; benadrukt dat illegale kapitaalvlucht uit ontwikkelingslanden tussen 6 en 8,7% van hun bbp en 10 maal de totale ontwikkelingssteun voor deze landen vertegenwoordigt; dringt er derhalve bij de Commissie op aan proactief te zoeken naar verdere samenwerkingsmogelijkheden met ontwikkelingslanden op dit vlak; dringt met name aan op een internationaal verdrag om een einde te maken aan schadelijke belastingstructuren (naar het voorbeeld van een multilaterale regeling inzake automatische uitwisseling van belastinggegevens), met inbegrip van sancties voor zowel niet-coöperatieve jurisdicties als voor financiële instellingen die met belastingparadijzen samenwerken (bv. door in lijn met de Stop Tax Havens Abuse Act van de VS te overwegen om de banklicenties in te trekken van financiële instellingen die met belastingparadijzen werken);

58.  verzoekt de EU, andere hulpdonoren, autoriteiten van partnerlanden en lokale en internationale particuliere actoren in ontwikkelingslanden mogelijke samenwerkingsgebieden met betrekking tot duurzame ontwikkeling te onderzoeken, teneinde de ontwikkelingsresultaten van bedrijfsactiviteiten te maximaliseren en organisaties van het maatschappelijk middenveld bij de debatten op alle niveaus te betrekken;

59.  benadrukt dat het van essentieel belang is om in het kader van het EU-ontwikkelingsbeleid publiek-private partnerschapsinitiatieven voor groei te bevorderen en om de ervaring, expertise en beheersystemen van de private sector in combinatie met publieke middelen te benutten; dringt erop aan om het voor lokale autoriteiten in EU-lidstaten met ervaring in bv. infrastructuurbouwwerken gemakkelijker te maken om een jumelage aan te gaan en samen te werken met lokale autoriteiten in ontwikkelingslanden;

60.  is van mening dat directe buitenlandse investeringen eveneens een sterke drijvende kracht zijn voor duurzame economische groei, kennisoverdracht, ondernemingsgeest en het scheppen van technologie en banen, en daarom van essentieel belang zijn voor ontwikkeling; dringt erop aan de ontwikkelingsagenda te richten op de ondersteuning van capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden met het oog op de totstandbrenging van een transparant, voorspelbaar en gunstig investeringsklimaat, waar de administratieve rompslomp voor bedrijven tot een minimum wordt beperkt, eigendomsrechten worden geëerbiedigd, concurrentie wordt bevorderd en een gezond macro-economisch beleid wordt gevoerd;

Grondstoffen en winningsindustrieën

61.  wijst erop dat, ondanks de tenuitvoerlegging van het Kimberleyproces ter identificatie van uit conflictgebieden afkomstige diamanten, de handel in natuurlijke hulpbronnen rebellen nog steeds van middelen voorziet, terwijl in winningsgebieden nog altijd mensenrechtenschendingen plaatsvinden; onderstreept derhalve dat er dringend behoefte is aan een zorgvuldigheidssysteem voor edelstenen en waardevolle mineralen, zoals de zogeheten conflictmineralen; is van mening dat een dergelijke maatregel kan bijdragen aan de aanpak van de belangrijkste uitdaging van de „hulpbronnenvloek”, en de voordelen voor ontwikkelingslanden van handel in hun grondstoffen kan vergroten; verwelkomt in dit verband de plannen van de Commissie om een mededeling over conflictmineralen te publiceren;

62.  erkent dat de Commissie een partner is bij het initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën (EITI); dringt er bij de Commissie en actoren in de winningsindustrie op aan meer producerende landen actief aan te sporen om aan dit initiatief deel te nemen;

63.  onderstreept dat natuurlijke hulpbronnen twee grote uitdagingen voor ontwikkelde en ontwikkelingslanden met zich meebrengen: de milieu-uitdaging inzake het omgaan met de gevolgen van het gebruik van hulpbronnen gedurende hun hele levenscyclus, en de sociaal-politieke uitdaging inzake een internationale strategie ten aanzien van mensenrechten en armoede;

64.  steunt krachtig het wetgevingsvoorstel voor de verslaglegging per land in het kader van de herziening van de jaarrekeningen- en transparantierichtlijn, teneinde corruptie te ontmoedigen en belastingsontwijking te voorkomen; vraagt de Europese winningsindustrieën die in ontwikkelingslanden actief zijn, het goede voorbeeld te geven op het vlak van maatschappelijke verantwoordelijkheid en de bevordering van waardig werk;

65.  merkt op dat het beheerprobleem in de hulpbronnensector vrijwel volledig door middel van vrijwillige initiatieven werd aangepakt, met als meest opmerkelijke het initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën waarmee wordt getracht de transparantie van informatie te verbeteren; stelt evenwel vast dat hoewel dit initiatief noodzakelijk is, het niet voldoende is om het bredere probleem van corruptie en omkoperij in de winningsindustrie aan te pakken; stelt eveneens vast dat het VN-kader betreffende zakendoen en mensenrechten (bescherming, eerbiediging en toegang tot rechtsmiddelen) nog niet specifiek is wat winningsindustrieën en hulpbronnen betreft; is in dit verband van mening dat specifieke bepalingen inzake winningsindustrieën moeten worden toegevoegd aan het VN-kader betreffende zakendoen en mensenrechten en dat een eerste stap de benoeming kan zijn van een speciale rapporteur van de VN-Raad voor de mensenrechten voor deze kwestie, met de opdracht beoordelingen uit te voeren en aanbevelingen op te stellen;

66.  is van mening dat de transparantie- en certificeringsnormen in de loop der tijd moeten worden uitgebreid om omkoperij en corruptie in de winningsindustrie en daarbuiten volledig aan te pakken; roept de EU meer in het algemeen op steun te verlenen aan sterkere governancemechanismen om in te springen op de milieu- en mensenrechtendimensies van de exploitatie van hulpbronnen; is met name van mening dat een internationaal verdrag voor het duurzaam beheer van hulpbronnen essentieel is om fundamentele wettelijke beginselen vast te leggen voor duurzaam beheer van hulpbronnen;

67.  benadrukt dat voor duurzame mijnbouw benaderingen nodig zijn die betrekking hebben op de hele levenscyclus van hulpbronnen; wijst erop dat de complexiteit van de mondiale toeleveringsketens de transparantie belemmert; is bijgevolg van mening dat de bestaande transparantie-initiatieven gepaard moeten gaan met certificeringsinspanningen in de vorm van etikettering over de hele toeleveringsketens van mineralen;

68.  dringt erop aan dat particuliere actoren die betrokken zijn bij de handel in of de raffinage van producten uit winningsindustrieën stappen nemen om ervoor te zorgen dat de beginselen van maatschappelijk verantwoord ondernemen consequent, grondig en strikt worden nageleefd over de gehele toeleveringsketen;

69.  roept de Commissie en de EDEO op voort te bouwen op de recent goedgekeurde Dodd-Frank Act van de Amerikaanse Securities and Exchange Commission op grond waarvan emittenten van grondstofwinning worden verplicht bepaalde aan overheden gedane betalingen openbaar te maken; moedigt de Commissie aan de verslagleggingsvereisten voor de winningsindustrieën uit te breiden naar andere sectoren en na te gaan of de openbaarmakingen onafhankelijk moeten worden gecontroleerd;

70.  is van mening dat het beleid inzake bilaterale handel en investeringen moet zijn gebaseerd op gemeenschappelijke beginselen, zoals de beginselen van het Handvest voor natuurlijke hulpbronnen (Natural Resource Charter); vindt dat dit overeenkomstig de inspanningen voor zorgvuldigheid in de toeleveringsketen gepaard kan gaan met sectorale bepalingen op gebieden die verband houden met smelterijen, raffinaderijen en de metaal- en recyclage-industrie;

71.  dringt er bij de EU op aan te erkennen dat uitvoerbeperkingen deel kunnen uitmaken van de ontwikkelingsstrategieën van sommige landen of gerechtvaardigd kunnen worden vanuit het oogpunt van milieubescherming;

Voedselveiligheid en biobrandstof

72.  dringt er bij de EU en alle andere donoren op aan geen steun te verlenen of bij te dragen aan de herbestemming van vruchtbare grond voor andere doeleinden dan voedselproductie in landen en regio's waar de voedselvoorziening onzeker is, en op beproefde methoden gebaseerde strategieën uit te werken voor land- en hulpbronnenbeheer met betrekking tot biobrandstoffen en andere handelsgewassen;

73.  benadrukt dat prikkels voor boeren om grond voor andere doeleinden dan voedselproductie te gebruiken, bijvoorbeeld voor de productie van biobrandstoffen, in landen waar de voedselvoorziening onzeker is, moeten worden weggenomen; is ervan overtuigd dat onderzoek en innovatie, in combinatie met proactief beleid in zowel ontwikkelde als ontwikkelingslanden, kunnen helpen de tegenstellingen tussen voedselveiligheid en energiebelangen te verkleinen;

o
o   o

74.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) De Overeenkomst van Cotonou, als herzien in 2005 en 2010.
(2) Verordening (EG) nr. 1905/2006 (PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41).
(3) Document nr. 11855/2012 van de Raad.
(4) PB C 298 E van 8.12.2006, blz. 261.
(5) PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 291.
(6) PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 301; PB C 323 E van 18.12.2008, blz. 361; PB C 117 E van 6.5.2010, blz. 101; PB C 117 E van 6.5.2010, blz. 124.
(7) Aangenomen teksten van 13 juni 2012, P7_TA(2012)0241.
(8) PB C 301 E van 13.12.2007, blz.45; PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 101.
(9) PB C 199 E van 7.7.2012, blz. 37.
(10) PB C 169 E van 15.6.2012, blz. 45.
(11) PB C 56 E van 26.2.2013, blz. 75.
(12) PB C 33 E van 5.2.2013, blz. 77; Aangenomen teksten van 23 oktober 2012, P7_TA(2012)0386.
(13) PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 47; Aangenomen teksten van 25 oktober 2012, P7_TA(2012)0399.

Juridische mededeling - Privacybeleid