Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2003/0242(COD)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A6-0381/2005

Ingediende teksten :

A6-0381/2005

Debatten :

PV 17/01/2006 - 15
CRE 17/01/2006 - 15

Stemmingen :

PV 18/01/2006 - 4.7
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2006)0016

Volledig verslag van de vergaderingen
Dinsdag 17 januari 2006 - Straatsburg Uitgave PB

15. Verordening betreffende de toepassing van het Verdrag van Aarhus op de EG-instellingen en-organen
Notulen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A6-0381/2005), namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de EG-instellingen en -organen (06273/2/2005 – C6-0297/2005 – 2003/0242(COD)) (rapporteur: mevrouw Korhola)

 
  
MPphoto
 
 

  Eija-Riitta Korhola (PPE-DE), rapporteur. (FI) Mijnheer de Voorzitter, de verordening betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus op de EG-instellingen, die morgen in stemming wordt gebracht, dwingt ons besluiten te nemen die zeer politiek van aard zijn. Het gaat om belangrijke milieuwetgeving, die betrekking heeft op de toegang tot milieu-informatie en het recht van de burgers om aan de besluitvorming deel te nemen.

Het Verdrag van Aarhus, dat in de Europese Gemeenschap door de lidstaten en de Europese Unie is geratificeerd, zal door middel van drie richtlijnen ten uitvoer worden gelegd. Daarvan zijn de eerste twee zogeheten pijlers al door de medebeslissings- en bemiddelingsprocedure gekomen. Tijdens de hele procedure ben ik rapporteur geweest voor de verslagen over het Verdrag van Aarhus. Deze pijlers hebben betrekking op de transparantie van milieu-informatie en het recht op inspraak van de Gemeenschap. De derde richtlijn, toegang tot de rechter, zal waarschijnlijk niet doorgaan, want de lidstaten hebben hierover geen overeenstemming bereikt en er bestaat een algemeen gevoel dat men van het project moet afzien. Het is gebleken dat het recht op toegang tot de rechter ook bij deze verordening het grootste probleem vormt.

Ik heb altijd het belang onderstreept van de rechten van de burgers inzake milieukwesties. Openheid en transparantie zijn van levensbelang voor de democratie en vormen een wezenlijk onderdeel van onze eigen veiligheid. Het gevaar bestaat echter dat de onderhavige verordening, waarmee de bepalingen van het Verdrag van Aarhus worden uitgebreid naar het communautaire niveau, enkele zorgwekkende kenmerken krijgt. De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid van het Europees Parlement heeft in haar eigen stemming hierover de richting van de bepalingen duidelijk gewijzigd en daarbij is het verdrag naar een nieuw en naar mijn mening ongewenst niveau uitgebreid. Het controleren en reguleren van de wijze waarop bijvoorbeeld een autoriteit de bepalingen van de milieuwetgeving toepast en interpreteert is iets anders dan de wijze te controleren en reguleren waarop een democratisch gekozen wetgever zijn of haar werk doet. De huidige formulering van de commissie zal in de praktijk alle niet-gouvernementele organisaties die aan de zeer vage omschrijving voldoen het recht geven de communautaire instellingen voor het Europees Hof van Justitie te brengen, waardoor zij een soort status van waakhond krijgen ten opzichte van de genoemde instellingen. Als politicus ben ik echter niet bereid de macht die ons op democratische wijze is gegeven en die door de burgers wordt gecontroleerd op deze manier uit handen te geven en ik hoop dat dit morgen bij de stemming in de plenaire vergadering wordt rechtgezet.

De meest cruciale punten in de stemming van morgen hebben betrekking op de amendementen 22, 24 en 25. Artikel 230 van het EG-Verdrag geeft burgers de mogelijkheid een gerechtelijke procedure aan te spannen voor het Europees Hof van Justitie als een besluit de burgers rechtstreeks en individueel raakt, wat uit het oogpunt van de democratie ook juist is. Het standpunt van de Milieucommissie houdt nu echter in dat elke willekeurige niet-gouvernementele organisatie in de Europese Unie deze bepaling kan omzeilen door om een intern onderzoek te vragen, waarop de communautaire instelling met een formeel besluit moet antwoorden. Dit besluit opent, in combinatie met amendement 25, de weg naar een onderzoek naar de rechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit, en niet alleen de procedurele maar ook de inhoudelijke rechtmatigheid ervan, en geeft op die manier niet-gouvernementele organisaties de macht uiteindelijk de werkzaamheden van de communautaire instellingen te beoordelen. Dit biedt hun automatisch de mogelijkheid de communautaire instellingen voor het gerecht te brengen en op die manier als hoogste autoriteit ons werk te controleren.

In een democratie is het volk de hoogste autoriteit en de besluitvormers die door het volk zijn gekozen voeren zijn wil uit. Nu plaatsen wij de NGO's echter boven het volk en dat kan ik moeilijk accepteren. Dit is een politieke en principiële kwestie. Begrijpt u mij niet verkeerd: wij hebben milieuorganisaties nodig en de wereld zou er veel slechter aan toe zijn als NGO's niet zeer terecht vele belangrijke kwesties naar voren hadden gebracht. Maar wat zij nu door middel van zwaar lobbyen voor zichzelf willen bereiken, is zeer bedenkelijk.

Bovendien is de definitie van NGO's in de verordening erg vaag en daarom heb ik voor de plenaire vergadering twee amendementen ingediend, die gedetailleerdere criteria bevatten. Volgens het eerste amendement moet een NGO in meer dan één EU-lidstaat minimaal twee jaar werkzaam zijn geweest. Het tweede amendement vult de definitie aan met de woorden "overeenkomstig de wet". Deze amendementen zijn van wezenlijk belang om het aantal verzoeken om interne onderzoeken binnen de perken te houden en om aanvullende criteria voor de aard van de werkzaamheden van NGO's te krijgen.

De leden van onze commissie hebben amendementen ingediend op dit verslag waarmee ik het van harte eens ben. Ik heb zelf ook het belang onderstreept van bijvoorbeeld de kwaliteit en vergelijkbaarheid van milieu-informatie. Wanneer ik maar kan, steun ik het democratische karakter en de transparantie van onze besluitvorming.

Dat is eigenlijk het enige wat ik ook verlang van milieuorganisaties. Als zij zich zouden houden aan wat zij van ons eisen, als hun activiteiten en financiering transparanter zouden zijn, als zij minder misleidende en verkeerde informatie zouden geven, zouden wij deze beperkingen en criteria niet hoeven stellen. Vanuit mondiaal oogpunt is het teleurstellend te constateren dat NGO's absoluut niet altijd de juiste informatie doorgeven of corrigeren wat verkeerde informatie blijkt te zijn geweest.

Een goed voorbeeld hiervan is de brief die deze week van de grootste milieuorganisaties is gekomen en die een verkeerd beeld geeft van de wellicht nu ontstane mogelijkheid van het recht op toegang tot de rechter. Zij schrijven dat industriële ondernemingen de mogelijkheid hebben gerechtelijke procedures aan te spannen voor het Hof van Justitie en dat deze regelgeving hen alleen maar op hetzelfde niveau brengt. In de brief staat echter niet dat milieuorganisaties absoluut niet hetzelfde behandeld wensen te worden aan ondernemingen, waarvan wordt verlangd dat het besluit "direct en individueel" op hen van toepassing is, met andere woorden dat zij een betrokken partij zijn. De milieuorganisaties daarentegen kunnen nu kiezen waarin zij geïnteresseerd zijn, binnen de gehele Unie en zonder zich iets aan te trekken van criteria die gelden voor betrokken partijen. Het was misleidend dat dit wezenlijke detail niet werd genoemd.

Het Verdrag van Aarhus is een belangrijk onderdeel van een goed functionerende democratie. Daarom mogen burgerrechten, zoals het recht op toegang tot de rechter, niet worden misbruikt om projecten te vertragen of om een platform te bieden aan fondsenwervingscampagnes van organisaties. Ik kan ook niet accepteren dat het werk van politieke besluitvormers vastloopt op eindeloze klachten van organisaties. Het is niet goed continu gebruik te maken van het recht op toegang tot de rechter. Misbruik ondermijnt de burgerrechten, die wij willen verdedigen. Daarom moeten wij bij de behandeling in de plenaire vergadering goed bekijken hoe de Gemeenschap het recht op toegang tot de rechter in feite toepast. Ik hoop dat het Parlement dichter in de buurt komt van het standpunt van de Raad, dat ik als evenwichtig beschouw.

 
  
MPphoto
 
 

  Stavros Dimas, lid van de Commissie. (EL) Ik wil het Europees Parlement en de Commissie milieubeheer bedanken voor het veeleisende werk dat zij hebben verzet voor de onderhavige aanbeveling voor de tweede lezing. Ik ben vooral de rapporteur, mevrouw Korhola, dankbaar voor de bijdrage die zij heeft geleverd aan de inspanningen om te komen tot toepassing van het Verdrag van Aarhus op de communautaire instellingen.

Het verdient vermeld te worden dat de onderhavige verordening, na de richtlijnen betreffende toegang tot milieu-informatie en inspraak van het publiek, het derde wetgevingsvoorstel is over de toepassing van het Verdrag van Aarhus. Dit keer gaat het om toepassing op de communautaire instellingen, en de bijdrage hieraan van mevrouw Korhola is zeer waardevol.

Het voorstel voor de onderhavige verordening is ingediend naast het besluit tot ratificatie van het Verdrag van Aarhus. Dit verdrag bevat niet alleen verplichtingen voor de overheden van de lidstaten, maar ook voor de instellingen van de Gemeenschap. Bijgevolg moesten de reeds bestaande bepalingen worden aangevuld en aangepast.

Daarom omvat het voorstel alledrie de onderdelen van het verdrag, te weten: toegang tot milieu-informatie, inspraak van het publiek en toegang tot de rechter.

De Gemeenschap werd in mei 2005 verdragspartij bij het verdrag, dat wil zeggen onmiddellijk voordat de tweede partijenconferentie in Almaty plaatsvond. Toen was de eerste lezing van de verordening al achter de rug en was er in de Raad een politiek akkoord bereikt met het oog op een gemeenschappelijk standpunt.

Het gemeenschappelijke standpunt is in talrijke opzichten een verbetering en voltooiing van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie. Daarin zijn bovendien vele door het Parlement in eerste lezing ingediende amendementen letterlijk of inhoudelijk overgenomen.

Meer concreet wordt, wat de toegang tot milieu-informatie betreft, een nieuw artikel 6 voorgesteld over de toepassing van uitzonderingen met betrekking tot de toegang tot milieu-informatie. Daartoe had het Parlement middels een amendement een voorstel gedaan.

In het gemeenschappelijke standpunt zijn eveneens bepaalde onderdelen overgenomen van amendementen van het Europees Parlement die betrekking hadden op gedetailleerdere vereisten inzake de inspraak van het publiek bij de voorbereiding van milieuprojecten en -programma’s.

Wat de toegang tot de rechter betreft, heeft de Raad de criteria en de procedures vereenvoudigd op grond waarvan niet-gouvernementele organisaties een verzoek kunnen doen tot een interne herziening van de door de instellingen van de Gemeenschap ondernomen activiteiten. Hierbij dient te worden vermeld dat de betrokken organisaties, om bovengenoemde rechten te kunnen uitoefenen, niet meer per se actief hoeven te zijn op communautair vlak.

De Commissie kan genoemde wijzigingen aanvaarden, aangezien met de huidige formulering de verplichting wordt gehandhaafd dat bedoelde organisaties milieubescherming op communautair niveau tot hun hoofddoel hebben.

De Commissie kan eveneens akkoord gaan met enkele wijzigingen in de bepalingen met betrekking tot de uitkomst van de interne herziening en de mogelijkheid voor niet-gouvernementele organisaties om een beroep te doen op het Europese Hof van Justitie.

De Raad heeft de genoemde wijzigingen aangebracht om te vermijden dat de formulering zou indruisen tegen de bepalingen van het verdrag betreffende het recht van toegang tot de rechter van personen en groepen personen.

Als hoedster van de Verdragen is de Commissie het in dit geval met de Raad eens, zeer zeker ook omdat het gemeenschappelijke standpunt in overeenstemming is met het Verdrag van Aarhus, dat de verdragspartijen toestaat criteria uit te vaardigen voor toegang van het publiek tot de rechter.

Ik hoop dat er spoedig een akkoord zal worden bereikt over dit voorstel. Wij hebben al een lange weg afgelegd sinds de toepassing van het Verdrag van Aarhus in zijn geheel, en de goedkeuring van de onderhavige verordening zal aantonen hoezeer het onze wens is dat dit verdrag ook op de instellingen van de Gemeenschap van toepassing wordt.

 
  
MPphoto
 
 

  Cristina Gutiérrez-Cortines , namens de PPE-DE-Fractie.(ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil me aansluiten bij het standpunt van mevrouw Korhola; ik kan het echt niet eens zijn met de amendementen 22, 23 en 25. Ik denk dat het Verdrag van Aarhus, dat in sommige landen, waaronder Spanje, al wordt omgezet een duidelijke overwinning is voor het recht op transparantie, op opleiding, enz.

Het baart mij echter buitengewoon veel zorgen dat er met standpunten die ver zijn afgedreven van het gezonde verstand zoals de Raad dat tentoongespreid heeft, en ook van het standpunt van de Commissie, naar mijn mening, excessief veel juridische macht aan niet-gouvernementele organisaties wordt gegeven, zoals mevrouw Korhola ook heeft gezegd.

Ik denk dat democratie symmetrisch moet zijn. Het is niet logisch dat niet-gouvernementele organisaties meer rechten krijgen op dit gebied dan gemeenten. Ook vind ik dat het echt niet kan dat regio’s bepaalde bevoegdheden krijgen die men ze hier zou willen geven.

Bovendien bestaat er een rechtsbeginsel, het beginsel van het directe belang, een onderwerp waarover in de geschiedenis van het recht veel gedebatteerd is en dat normaliter van toepassing was op families of op een probleem dat zich voordeed in het gebied in kwestie. Ik denk echter dat toepassing van dat beginsel op Europese NGO’s zou betekenen dat we ons zouden begeven in een juridische discussie waaraan geen einde zou komen.

Ik denk dat dit enorm veel problemen kan gaan veroorzaken, vooral omdat, zoals we weten, voor duurzame ontwikkeling directe kennis van de omgeving nodig is, want het ene geval is het andere niet. Een eerste beginsel, dat hier al vaak is genoemd, is dat duurzame ontwikkeling een integraal concept is, betrekking moet hebben op een concrete plek en dat op de ene plek iets gedaan kan worden om economische of sociale redenen wat op een andere plek niet mogelijk is.

Vandaar dat het idee dat NGO’s, die heel vaak niet gevestigd zijn op de betreffende plek, dit recht kunnen opeisen vanwege hun belangstelling voor het milieu, mij excessief lijkt. En daarom schaar ik mij achter het standpunt van de Raad.

 
  
MPphoto
 
 

  María Sornosa Martínez, namens de PSE-Fractie. (ES) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats wil ik erop wijzen dat dit verslag van het Parlement, dat de omzetting van het Verdrag van Aarhus moet vergemakkelijken, een noodzakelijk en adequaat instrument is. Daarom heb ik waardering voor de poging van de rapporteur en de overige collega’s om dit verdrag toe te passen op de mechanismen waarmee de lidstaten en communautaire instellingen momenteel werken, teneinde het legitieme recht op informatie en rechtvaardigheid op het gebied van milieu te waarborgen. In dit opzicht denken wij dat een betere toegang tot informatie en een grotere inspraak in de besluitvorming door het publiek zullen leiden tot een effectievere tenuitvoerlegging van die besluiten en zullen bijdragen aan een grotere bewustwording van het publiek ten aanzien van milieuproblemen.

Het verdrag zal een versterking moeten betekenen op het gebied van transparantie, het afleggen van verantwoordelijkheid en goed bestuur op terreinen waarop de overheid actief is en die variëren van energie, landbouw, transport tot toerisme. Dit wordt bereikt door middel van het erkennen van een aantal rechten waarmee beoogd wordt de effectieve inspraak van burgers in publieke besluitvormingsprocessen te waarborgen. Deze informatie moet voldoende kennis verschaffen om op een actieve en consistente manier inspraak uit te kunnen oefenen op de verschillende procedures van de overheid. Evenzo moet het recht erkend worden om procedures tegen de overheid of bij de rechtbank te starten wanneer de inschatting is dat die rechten zijn geschonden door de overheid.

Wat betreft de concrete aspecten van het verslag ben ik met betrekking tot de toegang van NGO’s tot de rechter van mening dat hun geen al te restrictieve voorwaarden moeten worden opgelegd, zoals de eis om op internationale schaal te werken en vooral de eis om meer dan twee jaar geregistreerd te staan om herzieningsverzoeken te kunnen indienen. Ik denk dat dat in veel gevallen een ernstig onrecht zou betekenen.

Bovendien denk ik dat we, om te zorgen dat de rechtsspraak universeel is, zouden moeten afwijzen dat de Europese Investeringsbank de toegang tot milieu-informatie kan weigeren, want het Verdrag van Aarhus bepaalt dat uitzonderingen restrictief moeten worden geïnterpreteerd en het toevoegen van het woord "bank-" zou het concept van vertrouwelijkheid verruimen. De richtlijn inzake toegang van het publiek tot milieu-informatie voorziet niet in specifieke regels voor banken. Ik zou graag willen dat de Commissie zich aansluit bij deze twee gedetailleerde punten, want dit zijn denk ik de belangrijkste.

Ik hoop dat deze regeling zo snel mogelijk zal worden toegepast, om de toegang tot de rechter in alle milieuzaken te waarborgen.

 
  
MPphoto
 
 

  Jules Maaten, namens de ALDE-Fractie. – Voorzitter, de toepassing van het Verdrag van Aarhus op de Europese instellingen betekent een grote vooruitgang, omdat het bijdraagt aan de noodzakelijke transparantie van totstandkoming van Europese regelgeving. Op deze manier wordt de publieke inspraak bij de voorbereiding van milieuplannen en milieuprogramma's vergroot.

Deze verordening houdt een versterking van de democratie op milieugebied in. De bepalingen van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, zullen in de hele Unie gaan gelden. Niet langer zullen alleen de lidstaten aan deze bepalingen moeten voldoen, maar ook de communautaire instellingen zullen er voortaan onder vallen.

Toegang tot de rechter, zoals voorzien in het Verdrag van Aarhus, impliceert dat het publiek de mogelijkheid moet hebben milieubesluiten van de instellingen van de Europese Unie voor het Europese Hof te brengen. Op dit moment hebben burgers met een milieubelang of milieu-NGO's geen enkele kans om iets bij het Hof aan te kaarten, omdat ze zelden rechtstreeks en individueel geraakt zijn (de voorwaarden die in het EG-Verdrag worden gesteld aan toegang tot de rechter). Voor economische spelers is dat vaak makkelijker aan te tonen. Natuurlijk is het belangrijk dat NGO's dezelfde toegang tot de rechter hebben, waar bij de manier waarop dit door de Europese Commissie en in de Milieucommissie is vorm gegeven (met name de amendementen 22 en 25) wel wat kanttekeningen kunnen worden geplaatst.

Om te voorkomen dat vele honderden NGO's met niet-serieuze bezwaren bij de rechter aan gaan kloppen, worden ook met amendementen nog eens strikte voorwaarden gesteld aan de NGO's die een verzoek tot interne herziening kunnen doen. Maar zelfs met die voorwaarden – die hier nu liggen en die de rapporteur extra voorstelt – zullen er vele NGO's zijn die een dergelijk verzoek kunnen indienen.

Het is niet wenselijk dat elk milieubesluit van de Europese instellingen voor het Hof wordt gebracht, want het werkt rechtsonzekerheid in de hand en zal de enorme werklast van de Europese rechter alleen maar verzwaren. Daarentegen dient er op momenten dat er serieuze en terechte twijfel bestaat over een bepaald milieubesluit, de mogelijkheid te zijn om dit aan te kaarten.

In mijn fractie zijn er twee manieren van denken: er is een deel van mijn fractie dat een krachtig voorstander is van de amendementen 22 en 25, omdat ze vinden dat daardoor een ongelijkheid wordt opgeheven, er op die manier een betere uitwerking wordt gegeven aan het Verdrag van Aarhus en het in lijn is met het EG-Verdrag. Een ander deel van de fractie vindt het omgekeerde, namelijk dat er een ongelijkheid wordt gecreëerd, omdat milieu-NGO's een bevoorrechte positie zouden krijgen en dat het bovendien op zijn minst op gespannen voet zou staan met het Verdrag.

Wat mij betreft, ik kan alleen maar betreuren dat er niet een middenweg is waardoor NGO's op de momenten waarop het echt noodzakelijk is, een mogelijkheid tot inspraak krijgen zonder dat het risico bestaat van een veelvuldig indienen van niet-serieuze bezwaren. Overigens denk ik nu dat het beter zou zijn als het Verdrag gewoon de mogelijkheid van toegang tot de rechter zou vergroten (wijlen het Grondwettelijk Verdrag zou dat trouwens ook hebben gedaan, maar helaas is dat nu van tafel).

 
  
MPphoto
 
 

  Margrete Auken, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DA) Mijnheer de Voorzitter, wil het Verdrag van Aarhus volgens de bedoeling werken in de EU, dan is het cruciaal dat de regels ook garanderen dat bepaalde milieuorganisaties toegang hebben tot rechterlijke toetsing. Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad verschaft de NGO’s een dergelijke toegang echter niet. Geheel terecht heeft de Milieucommissie dan ook het oorspronkelijke Commissievoorstel gesteund en dit element opnieuw geïntroduceerd. Ik betreur het dat vele leden van de PPE-DE-Fractie een eerlijke tenuitvoerlegging van het Verdrag van Aarhus trachten tegen te werken. Hebben ze dan niets geleerd van het Franse en Nederlandse “nee”? Als we het begrip en de steun voor het EU-project willen vergroten, dan zijn de steun van het volk en de controle door het volk uiterst belangrijk.

Neem een actueel voorbeeld. Het Europees Parlement heeft besloten een procedure te starten tegen te Commissie in de kwestie van de gebromeerde vlamvertrager BDE. De Commissie heeft het verbod hierop opgeheven, zonder dat de wetgever de Commissie daartoe het recht gegeven had. En de Deense regering heeft hetzelfde gedaan met een vergelijkbare procedure. De milieuorganisaties moeten echter ook de kans krijgen om actie te ondernemen als de Europese wetgeving wordt overtreden. Nu is de chemische industrie weer bezig geweest om de burgers op afstand te houden. Individuele burgers kunnen beslissingen op milieugebied niet laten toetsen, omdat er geen individueel belang is. NGO’s behartigen echter algemene milieu- en gezondheidsbelangen en daarom moeten ze toegang hebben tot rechterlijke toetsing – ook in de EU.

Dit is typisch een geval van David en Goliath. De milieuorganisaties behartigen de algemene belangen, terwijl de chemische industrie met haar enorme geldreserves besluiten kan doordrukken in het EU-systeem. Dat hebben we gezien met REACH. Zonder transparantie en toegang van de burger tot het Hof van Justitie ontwikkelt de EU zich tot een schijndemocratie.

 
  
MPphoto
 
 

  Jonas Sjöstedt, namens de GUE/NGL-Fractie. (SV) Mijnheer de Voorzitter, de GUE/NGL-Fractie steunt alle amendementen van de Milieucommissie op deze verordening betreffende de toepassing van het Verdrag van Aarhus door de EU. Twee punten zijn voor ons van speciaal belang.

Ten eerste is het cruciaal dat de werkingssfeer van het besluit allesomvattend is, zodat ook door de EU gefinancierde projecten onder de regelgeving vallen. Ook de Europese Investeringsbank moet eronder vallen. In de loop der jaren is veel kritiek geuit op de manier waarop de EIB milieukwesties aanpakt, met te weinig aandacht voor het milieu en met een groot gebrek aan transparantie.

Ten tweede willen wij dat de milieuorganisaties een werkelijk recht krijgen om zich tot de rechter te wenden als de milieuregels niet worden nageleefd. We zijn daarom tegen elke inperking van dit recht, bijvoorbeeld die welke de rapporteur heeft voorgesteld in de amendementen 28 tot en met 30. Een dergelijke beperking zou in de praktijk immers betekenen dat veel van de belangrijkste milieubewegingen uitgesloten worden van de mogelijkheid om zich tot de rechter te wenden, en dat is voor ons onaanvaardbaar.

 
  
MPphoto
 
 

  Horst Schnellhardt (PPE-DE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, de onderhavige ontwerp-verordening strekt ertoe het publiek in hogere mate bij de opstelling van wetgevingsteksten te betrekken en zo de transparantie te verbeteren. Ik juich dat ten zeerste toe.

Wij als afgevaardigden zijn afhankelijk van de informatie die we krijgen van bonden, verenigingen, niet-gouvernementele organisaties en betrokken burgers, en die informatie nemen we mee in onze wetgevingsprocedures. Wij kunnen alleen goede wetgeving tot stand brengen door in het compromis voor de wetgevingstekst rekening te houden met de individuele belangen van de betrokken groepen.

Natuurlijk is het dan wel noodzakelijk dat het publiek toegang krijgt tot de informatie. Ik benadruk dat dit van eminent belang is, en er moet dan ook meer informatie komen.

Uiteraard heeft het me verbaasd dat niet-gouvernementele organisaties en verenigingen soms eerder door de Commissie worden geïnformeerd dan de leden van het Europees Parlement, zoals bijvoorbeeld het geval was bij REACH; ik heb namelijk gemerkt dat terwijl onze postvakken nog leeg waren, veel anderen al over de nodige informatie konden beschikken. Daarover maak ik me niet zo druk, maar wat me wel verontrust zijn het soort en de vorm van de amendementen op de onderhavige verordening.

Als wordt vastgelegd dat niet-gouvernementele organisaties, die overigens sectorale belangen behartigen, juridische stappen mogen ondernemen om ervoor te zorgen dat hun ideeën in wetgevingsteksten worden opgenomen, dan impliceert dit dat het Parlement wordt gewantrouwd. Per definitie lijkt elke Europese instelling met wantrouwen te worden bekeken.

Staat u mij toe een en ander op mijn voormalig beroep van dierenarts te betrekken door te zeggen dat wij daarmee onszelf castreren en machteloos maken. Wij trekken onszelf in twijfel en dat moeten we volgens mij helemaal niet doen. Als we vóór dit voorstel stemmen, maken we een ernstige fout. We moeten het vastberaden van de hand wijzen.

Ik beschuldig geen enkele niet-gouvernementele organisatie ervan willens en wetens afbreuk te doen aan maatschappelijke ontwikkelingen, maar ik wil niet dat de indruk wordt gewekt dat het Parlement zijn werk niet verstaat.

Ik sta volledig achter de standpunten van de Raad wat betreft de tweede lezing. Al het andere gaat me veel te ver. Ik doel in dit verband onder meer op de procedures met betrekking tot inbreuken op het Gemeenschapsrecht, waarbij kan worden ingegrepen in een lopende procedure. Ook daar is het grote publiek niet mee gediend.

 
  
MPphoto
 
 

  Evangelia Tzampazi (PSE). (EL) Mijnheer de Voorzitter, het is absoluut nodig dat het verdrag in alle lidstaten op volledige en geïntegreerde wijze wordt toegepast. Dat is van doorslaggevend belang voor het boeken van verdere vooruitgang met het milieubeleid.

Wij moeten daarbij vooral de nadruk leggen op de noodzaak om op geïntegreerde wijze gedigitaliseerde informatie aan te bieden. Dergelijke informatie zal namelijk de grondslag zijn voor het op de juiste manier in praktijk brengen van de inspraak van de burger bij alle procedures voor milieutoezicht en bewustmaking. Op die manier zullen ook de bureaucratische problemen, waardoor alle soortgelijke inspanningen tot nu toe werden gehinderd, snel de wereld uit geholpen kunnen worden.

Tot slot is het heel belangrijk dat de overheid onmiddellijk en energiek ingaat op alle aspecten van het onderhavig verslag en de voorgestelde maatregelen. In een vrij groot aantal landen is de overheid immers de bron die de meeste milieu-informatie verstrekt. Het verslag-Korhola – waarmee de ingewikkelde vraagstukken die bij dergelijke inspanningen opduiken, op nauwkeurige en verstandige wijze worden aangepakt – moet openstaan ten aanzien van niet-gouvernementele organisaties en deze niet bij voorbaat streng of onrechtvaardig bejegenen.

Tot slot geloof ik dat er belangrijk werk is gedaan, en ik wil de rapporteur dan ook gelukwensen met haar inspanningen.

 
  
MPphoto
 
 

  Mojca Drčar Murko (ALDE).(SL) Het Verdrag van Aarhus werd vanaf zijn totstandkoming geroemd als een van de meest ambitieuze democratische verworvenheden betreffende de bescherming van het menselijke leefmilieu. Dat was niet enkel het geval omdat er een mensenrecht van de nieuwe generatie in opgenomen was – het recht van mensen op een gezond en kwalitatief hoogwaardig milieu – maar ook dankzij de logische veronderstelling dat inspraak van burgers zou leiden tot een betere bescherming van het milieu, in de eerste plaats door het aanvaarden van maatregelen, vervolgens door de uitvoering ervan.

Deze veronderstelling moet nu echter een vervolg krijgen. We moeten regels opstellen waardoor de autoriteiten verplicht zijn milieu-informatie met hun burgers te delen. Deze moeten dan in uitzonderlijke gevallen voor de rechtbank de tenuitvoerlegging van de normen kunnen afdwingen. We hebben het over regels ter uitvoering van een participatieve democratie die het milieu beschermt. De Europese Unie bereidt een witboek voor waarmee ze streeft naar overbrugging van de informatiekloof met haar burgers. Met het oog daarop is de inhoud van de verordening die we nu behandelen, in de ruimere context van de verhouding met de burgers, heel actueel.

Op basis van het Verdrag van Aarhus heeft de Commissie voorzien dat bepaalde niet-gouvernementele organisaties ten behoeve van een betere uitvoering van de milieuwetgeving het recht hebben op toegang tot de hoogste juridische instantie, het Europees Hof van Justitie. De logische conclusie die met betrekking tot deze verordening kan worden getrokken, is dat niet-gouvernementele organisaties een belangrijke rol spelen bij de milieubescherming. In het gemeenschappelijk standpunt van de Raad vinden we wat dit aspect betreft echter een andere interpretatie van het verdrag, die gebaseerd is op angst voor misbruik van het Hof van Justitie. Dat is echter geen logische interpretatie.

Door halve maatregelen te nemen in verband met de toepassing van milieuwetgeving en bepaalde werkgebieden van de Europese instellingen aan de democratische controle te onttrekken, zouden we een verkeerd politiek signaal afgeven aan de lidstaten. Hun verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de milieuwetgeving zou daardoor kunnen afnemen in plaats van toenemen.

 
  
MPphoto
 
 

  Rebecca Harms (Verts/ALE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik verzoek u aan het einde van het debat een aantal zaken op te helderen.

Ik denk dat er in deze discussie van vanavond een fundamentele fout schuilt. Het gemeenschappelijk standpunt waarover mevrouw Korhola rapporteert, bevat geen enkele regeling inzake de toegang tot de rechter. De commissaris heeft een regeling overgelegd voor toegang tot het eerste deel van het Verdrag van Aarhus: toegang tot informatie. Over de derde pijler van het Verdrag van Aarhus hebben we het hier nog helemaal niet gehad.

Ik meen dat er sprake is van enige verwarring. Mijns inziens moet de mogelijkheid van een verzoek tot interne herziening waarin het gemeenschappelijk standpunt voorziet, niet worden verward met de toegang tot de rechter. Kunt u op dit punt opheldering verschaffen?

Voorts wil ik wijzen op de absolute noodzaak dat niet-gouvernementele organisaties inzake het milieu op Europees niveau toegang hebben tot de rechter, opdat de concrete omzetting van Europese wetgeving ter plekke in geval van twijfel kan worden gecontroleerd.

Wij hebben in Duitsland zeer goede ervaringen opgedaan met het zogeheten "Verbandsklagerecht", het vorderingsrecht van verenigingen. Er zijn niet zo heel veel vorderingen maar ze zijn wel doelgericht, en het merendeel van de vorderingen die door verenigingen aanhangig zijn gemaakt, wordt toegewezen.

 
  
MPphoto
 
 

  Avril Doyle (PPE-DE).(EN) Mijnheer de Voorzitter, het Verdrag van Aarhus, dat door alle 25 lidstaten is ondertekend, geeft het publiek milieurechten op drie terreinen, namelijk toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en de mogelijkheid om naar de rechter te stappen. De verordening waarover we nu spreken heeft tot doel deze rechten van toepassing te laten worden op de EU-instellingen: het Parlement, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Europese Investeringsbank en andere.

Het is van cruciaal belang dat individuen die rechtstreeks geraakt worden door inbreuken op milieuwetgeving de mogelijkheid hebben zich te verweren. Dit kan via beroepsinstanties, de Ombudsman of, indien nodig, via de rechter. Dit betekent echter niet dat we een juristenhandvest moeten schrijven, zoals we nu dreigen te doen.

Er zijn al talrijke uitstekende NGO’s en pressiegroepen die terechte milieuzorgen onder onze aandacht brengen en optreden als waakhonden die namens ons de instellingen ter verantwoording roepen. We moeten echter niet zomaar elke groep waarop geen enkel toezicht wordt gehouden in staat stellen om de instellingen extra te belasten en het nu al overbelaste rechtssysteem verder te verstoppen. Ik ben tegen de amendementen 2, 7 en 12, maar met amendement 26 heb ik het grootste probleem. Hierin wordt namelijk voorgesteld om alle NGO’s, ongeacht de rechtmatigheid van hun belangen of de transparantie van hun structuur, het recht te geven om onbeperkt rechtszaken aan te spannen tegen communautaire instellingen. Het gaat hierbij met name om zaken over uitgevoerde of nagelaten administratieve handelingen, bijvoorbeeld in verband met de handhaving van de tenuitvoerlegging van Europese milieuwetgeving.

Ik sommige landen zijn niet eens vijf leden nodig om een NGO op te richten. Terwijl deze organisaties in het geheel geen democratische verantwoording hoeven af te leggen, zouden zij via deze amendementen het recht krijgen om de Commissie aan te klagen, zonder te hoeven aantonen hoe, door wie en met welk doel zij worden gefinancierd. Binnen de EU-wetgeving wordt al sinds lange tijd het principe gehanteerd dat burgers rechtstreeks en individueel betrokken moeten zijn om naar het Europese Hof van Justitie te kunnen stappen. Dit principe is in de loop van jaren in jurisprudentie ontstaan en is verankerd in artikel 230, lid 4, van het EG-Verdrag. Het omzeilen van het Verdrag met secundaire wetgeving, zoals de amendementen bij deze verordening, is een aanfluiting voor de gedachte dat een zaak kan worden aangespannen door het slachtoffer van wettelijke inbreuken, en dus niet door belanghebbende buitenstaanders van wie niet altijd duidelijk is wat hun motivatie is en door wie zij worden gefinancierd.

Als het Europees Parlement het interne of rechterlijke herzieningsproces wil uitbreiden, moet het dit direct doen via een amendement op het Verdrag. Als politicus ben ik immers ook rechtstreeks verantwoording verschuldigd aan mijn kiezers en laat ik mijn verantwoordelijkheden niet over aan organen die niet zijn verkozen en niet ter verantwoording kunnen worden geroepen.

 
  
MPphoto
 
 

  Gyula Hegyi (PSE).(EN) Mijnheer de Voorzitter, het Verdrag van Aarhus is bedoeld om het publiek meer controle te geven over milieukwesties. Zo levert dit verdrag een bijdrage aan meer milieubewustzijn in onze samenlevingen en worden NGO’s aangemoedigd om actief te worden op het gebied van milieubeleid. Het belangrijkste deel van het verdrag is inspraak van het publiek in het besluitvormingsproces. De lidstaten hadden niet de moed om het verdrag in zijn geheel goed te keuren, hoewel dat wel de juiste weg zou zijn geweest. De kiezers zullen ons als politici namelijk afrekenen op de toestand van het milieu en op een duurzame toekomst; niet op loze beloften.

Samen met andere collega’s heb ik een amendement ingediend. Dit is inmiddels het drieëntwintigste amendement over dit onderwerp. Sommige leden van dit Parlement zijn ertegen, hoewel het alleen maar de oorspronkelijke formulering van de Commissie overneemt. Het amendement stelt namelijk dat wanneer uit een interne herziening blijkt dat er sprake is van tegenstrijdigheid met milieuwetgeving, de betrokken instantie een besluit moet nemen om het probleem op te lossen. Dat lijkt me nogal logisch. Als we ons realiseren dat er een milieuprobleem is en we doen er niets aan, dan is het hele proces zinloos. Overigens hebben alle lidstaten, en dan bedoel ik ook alle lidstaten, het oorspronkelijke verdrag ondertekend, waarin dit idee al was opgenomen.

De PSE-Fractie zet zich in het algemeen en zeker in dit geval in voor een schoon milieu en voor inspraak van het publiek in het besluitvormingsproces. Daarom steunen wij dit verslag in de versie die is goedgekeurd door de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid.

 
  
MPphoto
 
 

  Frederika Brepoels (PPE-DE). – Voorzitter, collega's, deze verordening moet er inderdaad voor zorgen dat alle communautaire instellingen de bepalingen van het Verdrag van Aarhus gaan toepassen, een verdrag dat inderdaad het publiek nauwer wil betrekken bij milieuzaken. En, wat sommige collega's ook mogen beweren, het is absoluut niet de bedoeling om verder te gaan dan wat noodzakelijk is om de Gemeenschap toe te laten het Verdrag van Aarhus af te sluiten. Ik ben heel tevreden dat de Milieucommissie het gemeenschappelijk standpunt van de Raad flink heeft aangescherpt. Ik sta dus volledig achter het verslag en hoop dat het in zijn geheel zonder wijzigingen wordt goedgekeurd.

Gezien het toenemende belang van het communautaire milieubeleid is de uitdaging dan ook groot dat de verordening voldoet aan álle bepalingen van het Aarhus-Verdrag, niet in het minst om enige geloofwaardigheid ten aanzien van de lidstaten en op internationaal niveau te behouden. Met andere woorden, er moeten voor mij op EU-niveau dezelfde verplichtingen en rechten bestaan als op het niveau van de lidstaten. En dit geldt zeker voor de vaststelling van mogelijke weigeringsgronden van milieu-informatie.

Het grootste discussiepunt – en we hebben dat hier al gehoord – behelst de omzetting van de derde pijler van het Verdrag, met name de toegang tot de rechter. Het is duidelijk dat het algemeen belang van het milieu niet enkel verdedigd kan worden door personen die een rechtstreeks of individueel belang kunnen laten gelden, zoals het Verdrag voorziet. En om die reden heeft de Commissie dan ook de toegang tot de rechter willen beperken tot milieuorganisaties die aan bepaalde voorwaarden voldoen. En hierop nu nog willen korten of bijkomende voorwaarden opleggen, is niet alleen onaanvaardbaar, maar tevens strijdig met het Verdrag van Aarhus; ik hoop dan ook van harte dat de collega's die staan voor een open en transparant milieubeleid in de EU, het voorliggende verslag ongewijzigd zullen goedkeuren.

 
  
MPphoto
 
 

  Stavros Dimas, lid van de Commissie. (EL) Ik wil alle sprekers van vanavond bedanken voor hun zeer belangrijke toespraken. Ik zal mijn mening geven over de voornaamste amendementen en tegelijkertijd een antwoord geven op de belangrijkste vraagstukken die in het debat van vandaag aan de orde zijn gesteld.

Wat betreft de toegang tot milieu-informatie: de Commissie kan niet instemmen met de amendementen 4, 14 en 15, die gaan over de toepassing van het stelsel van uitzonderingen op de bepalingen van de richtlijn 2003-2004 betreffende de toegang tot milieu-informatie en over verzoeken om informatie aan de instellingen van de Gemeenschap.

Met de onderhavige verordening wordt de reeds bestaande horizontale communautaire wetgeving betreffende toegang tot documenten, zoals opgenomen in Verordening nr. 1049/2001, uitgebreid tot alle instellingen van de Gemeenschap.

Het neveneffect van deze amendementen van het Europees Parlement zou kunnen zijn dat er twee, elkaar gedeeltelijk overlappende systemen van toegang tot documenten ontstaan, hetgeen de transparantie en de juridische duidelijkheid niet ten goede zou komen.

Het nieuwe artikel 6 van het gemeenschappelijke standpunt dekt reeds de genoemde uitzonderingen en de toegang tot milieu-informatie; de uitzonderingen moeten hoe dan ook uitdrukkelijk worden gepreciseerd overeenkomstig de vereisten in het Verdrag van Aarhus.

Met de amendementen 7 en 12 wil men "de stand van de procedures met betrekking tot inbreuken" opnemen in de definitie van milieu-informatie. Wij kunnen deze amendementen niet overnemen, aangezien iets dergelijks niet voorkomt in het Verdrag van Aarhus. Inbreukprocedures zijn, op zich genomen, ook geen milieu-informatie.

Ik wil er evenwel op wijzen dat het de praktijk is van de Commissie om op haar website inlichtingen te publiceren over haar besluiten met betrekking tot inbreukprocedures op alle beleidsterreinen.

De Commissie kan instemmen met amendement 16, waarin staat dat als om toegang wordt gevraagd tot informatie die niet berust bij de communautaire instelling, de aanvragers binnen een termijn van vijftien werkdagen antwoord moeten krijgen en worden doorverwezen naar de overheidsinstantie die in het bezit zou moeten zijn van de gevraagde informatie.

Wat de inspraak van het publiek betreft, kan de Commissie niet instemmen met uitbreiding tot het beleid zelf, zoals wordt voorgesteld in amendement 5 en gedeeltelijk ook in de amendementen 19 en 20. Het Verdrag van Aarhus moedigt inspraak van het publiek aan als het gaat om beleidsvoorbereiding, overeenkomstig de formulering "in de mate van het mogelijke". Dit is een zeer ruim begrip en in de tot de lidstaten gerichte wetgeving komt een soortgelijke vereiste nergens voor.

Toch wil ik erop wijzen dat de tot nu toe op communautair niveau gevolgde praktijk voorziet in openbaar overleg met de betrokken partijen als het gaat om het maken van communautair beleid. Bovendien is de definitie van met milieu verband houdende "projecten" en "programma’s" heel ruim en dekt ook programma’s van strategische aard.

De Commissie kan niet instemmen met de eis dat het publiek ook inspraak heeft in projecten en programma’s die door de instellingen van de Gemeenschap worden gefinancierd, zoals in amendement 8 staat. In het Verdrag van Aarhus is sprake van inspraak van het publiek bij de voorbereiding van projecten en programma’s door de overheidsinstanties.

Bovendien is de verstrekking van vergunningen voor infrastructuurwerken met aanzienlijke milieueffecten een zaak voor de lidstaten, en daarbij is voorzien in inspraak van het publiek.

De Commissie kan instemmen met het gedeelte van amendement 19 waarin wordt voorgesteld de termijn voor het indienen van commentaar in het kader van schriftelijke overlegprocedures te verlengen van vier tot acht weken. Ook kunnen wij instemmen met amendement 20 waarmee de communautaire instelling de verplichting wordt opgelegd om naar behoren rekening te houden met de uitkomst van de inspraak van het publiek

Deze concrete verplichting vloeit voort uit het Verdrag van Aarhus en strookt met de huidige administratieve praktijk van de Commissie.

De Commissie kan niet instemmen met amendement 23, dat tot doel heeft de groep van organisaties die het recht hebben om een interne herziening aan te vragen, uit te breiden van niet-gouvernementele organisaties die milieubescherming tot hoofddoel hebben naar organisaties die eveneens, of als alternatief, duurzame ontwikkeling bevorderen.

Het specifieke criterium is heel moeilijk vast te leggen en zou waarschijnlijk een heel scala aan organisaties omvatten waarvoor – op grond van milieudoelstellingen – de toekenning van het recht op toegang tot een dergelijke herzieningsprocedure niet gerechtvaardigd zou zijn.

Het feit dat niet-gouvernementele milieuorganisaties die de bescherming van milieubelangen tot hun fundamenteel doel hebben verklaard, een bijzonder stelsel wordt toegekend, strookt geheel met de geest van het Verdrag van Aarhus.

Wat de criteria voor legitimering van niet-gouvernementele organisaties betreft, kan de Commissie niet instemmen met de laatste door de rapporteur voorgestelde wijziging, namelijk dat de niet-gouvernementele organisaties activiteiten moeten ontplooien in meer dan één lidstaat.

Ofschoon er in het aanvankelijke voorstel van de Commissie inderdaad sprake was van activiteiten op communautair niveau, werd tijdens de aan het gemeenschappelijke standpunt voorafgaande besprekingen duidelijk gemaakt dat een dergelijk besluit ongerechtvaardigde hindernissen zou opwerpen voor het recht op toegang tot de rechter.

Volgens de Commissie is de huidige bepaling in het gemeenschappelijk standpunt voldoende. Daarin wordt namelijk gesproken over de communautaire dimensie van het milieudoel dat de niet-gouvernementele organisatie binnen de Gemeenschap moet nastreven.

Tot slot de amendementen 22, 24 en 25. Deze gaan over de uitkomst van de interne herziening van de administratieve maatregelen die de communautaire instellingen nemen overeenkomstig artikel 10, en over hun verband met de bepalingen inzake de toegang tot het Europees Hof van Justitie overeenkomstig artikel 12.

Zoals ik reeds aan het begin van mijn verklaring zei, kan de Commissie deze amendementen niet aanvaarden, aangezien deze verder zouden gaan dan de Verdragsbepalingen inzake legitimering van de partijen bij een proces.

De Commissie kan in principe akkoord gaan met de amendementen 26 en 27 die betrekking hebben op de aanpassingen van het reglement van orde en de datum van inwerkingtreding van de verordening.

Ik zal het secretariaat van het Parlement de volledige lijst geven met de standpunten van de Commissie ten aanzien van de amendementen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. Het debat is gesloten.

De stemming vindt woensdag om 12.00 uur plaats.

 
Juridische mededeling - Privacybeleid