Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2009/2133(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0041/2009

Ingediende teksten :

A7-0041/2009

Debatten :

PV 21/10/2009 - 8
CRE 21/10/2009 - 8

Stemmingen :

PV 22/10/2009 - 8.8
CRE 22/10/2009 - 8.8
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2009)0057

Volledig verslag van de vergaderingen
Woensdag 21 oktober 2009 - Straatsburg Uitgave PB

8. De institutionele aspecten van de oprichting van een Europese dienst voor het externe optreden - Oprichting van een Europese dienst voor het externe optreden: stand van de onderhandelingen met de lidstaten (debat)
Notulen
MPphoto
 

  De Voorzitter. – Aan de orde is de gecombineerde behandeling van het verslag (A7-0041/2009) van Elmar Brok, namens de Commissie constitutionele zaken, over de institutionele aspecten van de oprichting van een Europese dienst voor het externe optreden [2009/2133(INI)], en de verklaringen van de Raad en de Commissie over de oprichting van een Europese dienst voor het externe optreden.

 
  
MPphoto
 

  Elmar Brok, rapporteur.(DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de fungerend voorzitter van de Raad, mevrouw de commissaris, geachte afgevaardigden, wij naderen het moment waarop het Verdrag van Lissabon eindelijk wordt geratificeerd en denken nu na over de vraag hoe het moet worden geïmplementeerd. We weten allemaal dat een constitutionele werkelijkheid moet worden gecreëerd, die net zo belangrijk is als de woorden die in een grondwet of een instrument van primair recht als het Verdrag staan gedrukt.

Daarom wil ik nogmaals de oorspronkelijke bedoeling in herinnering brengen, omdat de discussies die we nu voeren over de Europese dienst voor extern optreden en de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter van de Commissie gaan over één van de resultaten van de Europese Conventie die door de Intergouvernementele Conferentie voor het Verdrag van Lissabon zijn overgenomen.

De bedoeling was om de Europese Unie efficiënter te maken door ze met één stem te laten spreken. Dat is de reden waarom we dit nieuwe type van hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter nodig hebben, die moet beschikken over een betrouwbare dienst zodat hij of zij deze taak ook naar behoren kan vervullen.

Het tweede beginsel van het Constitutioneel Verdrag was transparantie en het derde, democratie. Dit waren de drie uitgangspunten. Het was de parlementaire meerderheid van de Conventie, die met name bestond uit nationale parlementariërs, duidelijk dat de Europese Unie steeds optimaal functioneert op terreinen waarop ze volgens de communautaire methode werkt en altijd betrekkelijk slecht functioneert waar ze de intergouvernementele methode volgt.

Overeenkomstig de geest van de Conventie mag de implementatie van het Verdrag niet leiden tot een uitbreiding van de intergouvernementele aanpak ten koste van de communautaire aanpak, die democratisch controleerbaar, succesvoller en transparanter is.

Daarom begrijp ik niet waarom de lidstaten op de eerste plaats in organigrammen zijn geïnteresseerd, en niet in de wijze waarop deze beginselen in praktijk worden gebracht. We zijn van mening dat er geen behoefte is aan een nieuw bureaucratisch apparaat tussen de Raad en de Commissie, dat met zes- tot achtduizend mensen op den duur een eigen leven zou gaan leiden en een koninkrijk op zichzelf zou worden, zonder parlementaire controle.

Laten we ervan uit gaan dat deze dienst als bestuursorgaan onder de Commissie komt te vallen en erkennen dat hij een sui generis karakter moet hebben. Hij kan geen normale Commissiedienst zijn, omdat de Commissie op het terrein van het buitenlands en veiligheidsbeleid een gedeelde bevoegdheid heeft met de lidstaten. Daarom moet de Raad de garantie hebben dat hij zijn rechten op een redelijke wijze kan uitoefenen en een loyale aanpak wordt gevolgd.

Het is belangrijk te benadrukken dat de nationale deskundigen in de Commissie anders moeten worden behandeld dan voorheen het geval was, met andere woorden: ze moeten gelijke rechten krijgen. Het moet duidelijk zijn dat het toetsingsrecht en de begrotingsbevoegdheden op geen enkele wijze mogen worden beperkt, maar eerder versterkt moeten worden.

Daarom wil ik de Commissie er op dit punt van het debat aan herinneren dat we niet alleen het raadplegingsrecht hebben, maar dat wij, Parlementariërs, gedaan hebben gekregen dat de Commissie instemming geeft. We zullen de hoorzittingen niet zonder de Commissie en de hoge vertegenwoordiger houden. We mogen niet vergeten dat het Parlement bij wijzigingen van het Statuut van het personeel en het Financieel Reglement medebeslissingsrecht heeft, net als bij de begrotingsprocedure overigens. Daarom nodig ik de beide instellingen uit om in hun verklaringen uit te leggen hoe de beginselen efficiëntie, transparantie en democratie met elkaar kunnen worden gecombineerd. Uit de COREPER-documenten die ik heb mogen inkijken, is me dat niet duidelijk geworden.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 

  Cecilia Malmström, fungerend voorzitter van de Raad. − (SV) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, mijnheer Brok, geachte afgevaardigden, ik weet dat de oprichting van een Europese dienst voor extern optreden voor u hier in het Parlement van groot belang is. Ik heb met grote belangstelling en een groot gevoel van betrokkenheid het verslag gelezen van de heer Brok, dat maandag in de Commissie constitutionele zaken werd goedgekeurd. Natuurlijk is het voorzitterschap het volkomen eens met wat de heer Brok schrijft, namelijk dat de dienst voor extern optreden de sleutel is voor onze gezamenlijke werkzaamheden om van het Europees buitenlands beleid een actief en coherenter instrument te maken, waarmee het Europees beleid in de hele wereld beter zichtbaar kan worden.

De opzet is de kloof te overbruggen tussen het werk van de Commissie en dat van de Raad, zodat de beleidslijnen van de Unie in dezelfde richting gaan. Dat is noodzakelijk om zo effectief mogelijk te kunnen zijn. Daarom is het belangrijk de dienst voor extern optreden de best mogelijke start te geven. Dat is een van de grootste en belangrijkste uitdagingen van het Verdrag van Lissabon. Er zijn veel puzzelstukjes die nog op hun plaats moeten vallen, en daarom vinden in de Raad momenteel omvangrijke voorbereidingen plaats.

Het is de bedoeling in de Europese Raad een akkoord te bereiken over een verslag dat de hoge vertegenwoordiger, wanneer hij of zij eenmaal is benoemd, als uitgangspunt kan gebruiken bij het indienen van zijn of haar voorstel betreffende de dienst voor extern optreden. Tijdens die werkzaamheden zal het Europees Parlement natuurlijk geraadpleegd worden over de indiening van het voorstel door de hoge vertegenwoordiger. In afwachting daarvan zal het voorzitterschap erop toezien dat er een regelmatige dialoog met het Europees Parlement plaatsvindt. Die dialoog hebben we tot dusver gevoerd en we zullen dat blijven doen. Het is belangrijk dat het Europees Parlement, de Raad en de Commissie regelmatig contact onderhouden over deze aangelegenheden, niet alleen tussen ambtenaren maar ook op politiek niveau.

Meteen na het Ierse referendum – en we zijn zeer blij dat het resultaat een ‘ja’ was – zijn de lidstaten en de Commissie begonnen met intensieve voorbereidende werkzaamheden voor de Europese dienst voor extern optreden. Die werkzaamheden vorderen en ik ben er absoluut van overtuigd dat we aan de Europese Raad van volgende week een reeks bruikbare ideeën met betrekking tot de toekomstige hoge vertegenwoordiger voor zullen kunnen leggen. Aangezien het de taak van de hoge vertegenwoordiger is om het definitieve voorstel voor te leggen, zal hij of zij natuurlijk bij die werkzaamheden worden betrokken zodra hij of zij is benoemd. Dat is erg belangrijk opdat hij of zij het voorstel mee vorm kan geven.

Het voorzitterschap zal een beginselakkoord voorleggen dat uit vijf grote delen bestaat, namelijk de reikwijdte van de verantwoordelijkheden van de dienst voor extern optreden, zijn juridische status, personeelskwesties, financiering en de EU-delegaties. We zijn nog niet klaar, maar ik zal u een idee geven over hoever we tot dusver al zijn gekomen, en er lijkt daarover grote eensgezindheid te bestaan tussen de Raad en de Commissie en naar ik hoop uiteindelijk ook het Europees Parlement.

Wat de reikwijdte van de verantwoordelijkheden van de Europese dienst voor extern optreden betreft, is het duidelijk dat we zogenaamde geografische en thematische “deskfuncties” moeten oprichten met een collectieve verantwoordelijkheid voor de taken die vandaag door de Commissie en het Raadssecretariaat worden vervuld. De Commissie zal de hoofdverantwoordelijkheid blijven dragen voor kwesties met betrekking tot handel, hulpverlening en uitbreiding, ook al moet nog altijd worden vastgesteld waar de scheidingslijn tussen de Commissie en de dienst voor extern optreden precies loopt wat hulpverlening betreft.

De lidstaten en de Commissie zijn het er ook over eens dat de juridische status van de dienst voor extern optreden de unieke rol, sui generis, moet weerspiegelen die de dienst voor extern optreden in het EU-systeem bekleedt. Welke juridische oplossing uiteindelijk ook wordt gekozen, ze moet voldoen aan de beginselen van behoorlijk bestuur en de mogelijkheid tot verantwoordingsplicht.

Personeel zal worden aangeworven uit de rangen van de Commissie, het Raadssecretariaat en de lidstaten. Dat is duidelijk vastgelegd in het Verdrag van Lissabon. Al die personeelscategorieën moeten het recht hebben om onder dezelfde arbeidsvoorwaarden in dienst te treden. Zodra het Verdrag van Lissabon van kracht is geworden, zullen de EU-delegaties onder het gezag van de hoge vertegenwoordiger komen te staan.

Een belangrijke kwestie met betrekking tot de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden zijn de contacten met het Europees Parlement. Als de hoge vertegenwoordiger eenmaal is aangesteld, zal hij of zij regelmatig overleg plegen met het Europees Parlement over de hoofdlijnen en belangrijke keuzen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, alsmede van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid. Ik ben er zeker van dat ook op het niveau van de ambtenaren nauwe contacten met het Europees Parlement zullen worden aangeknoopt. De Europese dienst voor extern optreden zou daarom een dienst moeten hebben die verantwoordelijk is voor de contacten met het Parlement.

Dat is ongeveer hoever we in de discussies zijn gekomen. Meer details kan ik vandaag niet geven omdat we nog niet klaar zijn met de gesprekken, maar we zullen ons uiterste best doen om het Europees Parlement op de hoogte te houden over de geboekte vooruitgang. De hoge vertegenwoordiger is natuurlijk nog niet benoemd, en dus zijn die ideeën ook niet meer dan ideeën. Uiteindelijk is het de hoge vertegenwoordiger die conform de bepalingen van het Verdrag het voorstel zal voorleggen.

Dan zou ik u nog willen bedanken voor de mogelijkheid om het woord te voeren, en ik zie uit naar een vruchtbare discussie waarin ik natuurlijk erg aandachtig naar de standpunten van het Parlement zal luisteren en vragen die u misschien heeft naar mijn beste vermogen zal beantwoorden.

 
  
MPphoto
 

  Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, we zijn, hoop ik, bezig met de allerlaatste etappe van het proces van inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon. Daarmee sluiten we acht jaar van discussies en onderhandelingen af. Na de beslissende uitkomst van het referendum in Ierland hopen we allemaal dat de Tsjechische ratificatie spoedig zal volgen. Als we dat op de twintigste verjaardag van de Europese hereniging kunnen bereiken, zal het een grote dag zijn voor Europa en haar burgers, niet in het minst omdat we dan al onze aandacht kunnen besteden aan de grote uitdagingen en beleidstaken die voor ons liggen.

Nu we met de laatste loodjes bezig zijn, wil ik graag het Parlement en met name de Commissie constitutionele zaken, met Elmar Brok als rapporteur, feliciteren met haar advies over het belangrijkste aspect van het Verdrag van Lissabon: de Europese dienst voor extern optreden. Door de oprichting van de EDEO krijgen de Europese Unie en al haar instellingen de mogelijkheid dat te bereiken waar we lang naar gestreefd hebben, namelijk een eensgezinde boodschap aan de wereld en een vergroting van de invloed van de EU.

In het verslag van de heer Brok worden deze enorme mogelijkheden erkend. Samen met dit belangrijke debat en de vele andere beraadslagingen met vertegenwoordigers van het Parlement biedt het verslag een onmisbare basis voor ons werk met het Zweedse voorzitterschap in de komende maanden, maar ook met de lidstaten en het secretariaat-generaal van de Raad. Het doet mij deugd dat ik u kan meedelen dat de Commissie geheel achter de door het Parlement voorgestane algemene aanpak staat. Ik ben het eens met de door u zojuist genoemde beginselen van transparantie, democratie en coherentie. Het is uiteraard belangrijk dat alle instellingen samenwerken om de binnenkort te benoemen hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter van de Commissie te helpen bij zijn of haar voorbereiding van de beslissing over de oprichting van een EDEO. Zoals u weet, is voor die beslissing instemming van de Commissie en raadpleging van het Parlement nodig.

Ik zal eerst iets zeggen over de status van de EDEO. Deze dienst is werkelijk uniek, omdat er geen model voor is dat nagevolgd kan worden. We bouwen iets nieuws op, dat noch intergouvernementeel noch uitsluitend op de communautaire methode gebaseerd is. We moeten er wel voor zorgen dat in het nieuwe systeem een authentiek Europese benadering gehanteerd wordt, die geïnspireerd is door en gegrondvest op de sterke punten van het Gemeenschapsbeleid, zoals zojuist ook weer genoemd werd. De kernvraag voor ons allen is wat de EDEO zou moeten kunnen bieden. Dat moet onze doelstelling zijn. Door de verschillende spelers op het terrein van buitenlandse betrekkingen bij elkaar te brengen, kunnen we ervoor zorgen dat onze betrekkingen met de rest van de wereld duidelijk en coherent zijn en gebaseerd op gemeenschappelijke beleidsdoeleinden. De EDEO moet de spil zijn van het buitenlandse beleid van de EU, de plaats waar het beleid ontwikkeld en gecoördineerd wordt, en moet ook zo gezien worden, zowel in als buiten de Europese Unie. De EDEO kan bovendien alleen maar doeltreffend zijn als hij goed samenwerkt met andere instellingen en het interinstitutioneel evenwicht volledig eerbiedigt.

Daarom vind ik het zeer belangrijk dat de EDEO zo opgezet wordt dat het mogelijk is heel nauw samen te werken met de Commissie en de Raad en de noodzakelijke verantwoording aan het Europees Parlement af te leggen. Ik denk dat het concentreren van de taken met betrekking tot het buitenlands beleid in één enkele dienst voor het Parlement een omslag zal zijn wat betreft zijn vermogen om zijn rol als kritisch onderzoeker van het beleid van de Unie te vervullen. Net als de dienst zelf zal de manier waarop het Parlement zich verhoudt tot de EDEO en tot de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter op een bepaalde manier ook uniek moeten zijn.

Voor de oprichting van de EDEO zijn diverse beslissingen nodig. Waarschijnlijk zullen onder andere het Financieel Reglement en het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen moeten worden gewijzigd. In beide gevallen moet de Commissie een voorstel doen, dat dan volgens de medebeslissingsprocedure moet worden aangenomen.

De hoge vertegenwoordiger c.q. vicevoorzitter van de Europese Commissie moet bevoegd zijn voor het beheer van de dienst, maar aan de andere kant moet de dienst het EU-systeem als geheel dienen – in de eerste plaats de voorzitter van de Europese Commissie en de voorzitter van de Raad, maar ook de andere Europese commissarissen die een rol spelen in het buitenlands beleid. De dienst moet zowel in Brussel als in derde landen bijstand kunnen verlenen aan het Europees Parlement en de officiële delegaties van het Parlement op buitenlandse reizen.

De nauwe betrokkenheid van de lidstaten bij deze nieuwe dienst is een cruciale vernieuwing. De ambassadeurs in het Coreper bekijken hoe ervoor gezorgd kan worden dat zeer bekwame diplomaten uit de lidstaten in een vroeg stadium bij de dienst komen werken. De Commissie zoekt uit hoe dit bewerkstelligd kan worden, hangende de wijzigingen van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen. Het personeel van de dienst moet benoemd worden aan de hand van procedures waarmee geselecteerd wordt op verdienste en rekening gehouden wordt met de behoefte aan een evenwichtige verdeling wat betreft geografische herkomst en gender. Daarmee wordt ook tegemoetgekomen aan de in het verslag neergelegde wensen.

Wij vinden ook dat alle leden van de EDEO dezelfde rechten moeten hebben, of het nu functionarissen van EU-instellingen zijn of vertegenwoordigers van lidstaten met een tijdelijk contract. In ieder opzicht zijn ze gelijkwaardig.

Wat de reikwijdte van de dienst betreft: de EDEO moet een breed overzicht hebben over de betrekkingen van de Unie met de rest van de wereld; dus hij zal zowel geografische afdelingen moeten hebben als "horizontale diensten" voor zaken als het GBVB en het GVDB, mensenrechten en betrekkingen met VN-organen. We streven ernaar doublures te voorkomen en ervoor te zorgen dat allen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het buitenlandse EU-beleid doeltreffend samenwerken. De Commissie behoudt ook haar diensten voor handel, ontwikkelingsbeleid, tenuitvoerlegging van hulp, humanitaire hulp en uitbreiding. De Commissie zal natuurlijk ook de buitenlandse aspecten van de belangrijkste interne beleidsprogramma's van de Unie blijven aansturen. Een kernvraag in de huidige discussie is hoe de externe bijstand gepland moeten worden.

Ik kan het Parlement verzekeren dat het ontwikkelingsbeleid van de EU, inclusief de uitbanning van armoede, een centrale plaats zal innemen in het extern optreden van de Commissie. De hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter en de commissaris voor Ontwikkelingssamenwerking zullen daartoe uiterst nauw samenwerken. Het is daarbij nuttig dat de nieuwe hoge vertegenwoordiger ook vicevoorzitter van de Commissie zal zijn en dus verantwoordelijk voor het coördineren van het hele externe beleid van de EU. Ook de verantwoordelijkheid voor het beheer van delegaties zal bij de dienst berusten, al zijn de deelnemers van de delegaties, net als nu, uit verschillende diensten afkomstig, niet alleen uit de EDEO, maar ook uit de diensten van de Commissie en uit wellicht andere instellingen en organen van de Europese Unie.

Als het Verdrag van kracht wordt, worden de delegaties van de Commissie EU-delegaties. Daardoor krijgen ze nieuwe verantwoordelijkheden, maar hun vertegenwoordigende rol met betrekking tot het hele scala aan Commissiewerkzaamheden wordt niet kleiner. De EU-delegaties zijn vanaf de dag waarop het Verdrag in werking treedt, verantwoordelijk voor taken op het gebied van vertegenwoordiging, coördinatie en onderhandelingen. In de meeste gevallen zal dat proces soepel verlopen, maar in sommige gevallen, bij een hoge werklast, zal het nodig zijn voor een soort lastenverdeling te zorgen, niet slechts met het roulerend voorzitterschap, maar ook met andere lidstaten.

De oprichting van een totaal nieuwe externe dienst is een hele onderneming. Zoals ook in uw verslag staat, zal de EDEO zich in de loop van de tijd ontwikkelen. Samen leren we er steeds iets bij. Ons eerste doel moet zijn ervoor te zorgen dat het externe EU-beleid op een doeltreffende manier blijft functioneren in de periode tussen de inwerkingtreding van het Verdrag en de oprichting van de EDEO. Wij en het secretariaat-generaal van de Raad zullen zodanig met de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter samenwerken dat er geen lacunes ontstaan. We moeten echter ook verder kijken. We zullen functionarissen en diplomaten uit de verschillende instellingen en uit alle lidstaten bij elkaar brengen. Zoals we weten is een gemeenschappelijk buitenlands beleid niet hetzelfde als de som van het beleid van alle zevenentwintig lidstaten. We moeten mensen binnen de EDEO hebben die Europees denken zonder dat ze de banden met hun eigen land verbreken. Daarom hebben we een diplomatieke EU-cultuur en een EU-groepsgeest nodig. Die ontstaan niet vanzelf.

In het verslag wordt geopperd een Europese opleiding voor diplomaten te starten. In de tussentijd kunnen we natuurlijk gebruikmaken van de diplomatenklasjes in de lidstaten. Pasgeleden heb ik de tiende verjaardag van het Europees diplomatiek programma bijgewoond. Dat programma liep al vooruit op de huidige ontwikkelingen en heeft ons de weg gewezen. Ik wil hierbij graag opmerken dat de Commissie sinds de jaren 70 al voor meer dan 5 700 diplomaten opleidingsseminars heeft georganiseerd. De EDEO zal onder meer moeten zorgen voor een opleidingsstrategie, zodat alle leden, ongeacht hun achtergrond, voldoende voor hun taken uitgerust zijn. Vooral de hoofden van delegaties zullen in staat moeten zijn niet alleen hun politieke rol te vervullen, maar ook alle Commissiewerkzaamheden uit te voeren, die zo'n groot deel uitmaken van het mandaat van een delegatie.

In het verslag van de heer Brok wordt ook de vraag opgeworpen of consulaire diensten ook onder de EDEO zouden moeten vallen. De Commissie staat hiervoor open, al zal de ontwikkeling van dit idee nog wel enige tijd vergen. De toekomst zal dit uitwijzen. Op dit moment staan we voor de uitdaging de EDEO goed en in het belang van allen – de Europese burgers, de lidstaten en de Europese Unie – te laten functioneren. De Commissie steunt de oprichting van de EDEO, wil dat de EDEO een succes wordt en zal daar op alle mogelijke manieren haar steentje aan bijdragen. Uit het verslag blijkt dat het Parlement dat ook zal doen.

Het spijt me dat ik wat lang aan het woord ben geweest, maar ik vind dit een heel belangrijk onderwerp. Mijn excuses, Mijnheer de Voorzitter.

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. – Mevrouw de commissaris, ik neem het u niet kwalijk, omdat ik het volkomen met u eens ben. Het is een heel belangrijk onderwerp.

 
  
MPphoto
 

  Alojz Peterle, namens de PPE-Fractie. (SL) Mevrouw de voorzitter van de Raad, mevrouw de commissaris, beste oud-collega's uit de Europese Conventie, collega's, ik feliciteer rapporteur Elmar Brok met het feit dat hij het standpunt van het Europese Parlement ten aanzien van de vraagstukken in verband met de oprichting van een Europese dienst voor extern optreden zo glashelder uit de doeken heeft gedaan.

De oprichting van een dergelijke dienst is een logisch en noodzakelijk gevolg van het besluit om de twee functies in het buitenlandse beleid te combineren, en is cruciaal voor de ontwikkeling van de Europese identiteit in het buitenlandse beleid. Geïntegreerde diplomatie betekent vereenvoudiging, een meer uniforme en efficiënte werking, meer zichtbaarheid en herkenbaarheid.

Bij de oprichting van deze gemeenschappelijke dienst gaat het niet louter om een technische kwestie, maar om de verwezenlijking van een politieke intentie. De Europese Unie wil dit bereiken door de functies van hoge vertegenwoordiger en vicevoorzitter van de Europese Commissie aan één persoon toe te kennen. De ontwikkeling van de nieuwe dienst zou moeten plaatsvinden in dezelfde geest als die heerste bij de combinatie van de twee functies voor het buitenlands beleid. Zo zullen de inspanningen van de Raad en de Commissie op het vlak van het buitenlands beleid worden gebundeld.

Het is belangrijk dat de dienst wordt opgericht met de noodzakelijke inachtneming van de functies van en de samenwerking tussen de Commissie, de Raad en het Parlement op grond van wederzijds vertrouwen en de wil tot samenwerking.

Hoewel het volgens mij in het belang van de Europese Unie is deze gemeenschappelijke dienst zo snel mogelijk aan de slag te laten gaan, steun ik met aandrang de aanbeveling deze geleidelijk aan in te voeren, om zo de meest geschikte en meest efficiënte vorm te kunnen bereiken. Zowel organisatorisch als budgettair lijkt het me verstandig dat de dienst deel gaat uitmaken van de administratieve structuur van de Commissie.

Voor mij is het cruciaal dat de toekomstige dienst ook personeel uit nationale diplomatieke diensten omvat, wat ongetwijfeld een betere en meer toegankelijke dienstverlening inhoudt voor de burgers van de Europese Unie, vooral voor landen met minder diplomatieke vertegenwoordigingen.

 
  
MPphoto
 

  Roberto Gualtieri, namens de S&D-Fractie.(IT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de minister, mevrouw de commissaris, geachte collega’s, met dit debat en met het verslag dat we morgen zullen aannemen, wil dit Parlement aantonen dat het bereid is om reeds in deze voorbereidende fase, via een constructieve dialoog met de Raad en de Commissie, bij te dragen aan het opzetten van een Europese dienst voor extern optreden. Wij denken dat het bovendien nuttig en verstandig is om van meet af aan aan te dringen op deze interinstitutionele dialoog. De in het verdrag opgenomen procedure voorziet immers in een advies van het Parlement over het voorstel dat door de hoge vertegenwoordiger zal worden ingediend. Bovendien is het wegens de prerogatieven van het Parlement inzake de begroting onontbeerlijk dat het Parlement instemming geeft en samenwerkt, om maar te zwijgen over de instemming van de Commissie – waar de heer Brok over sprak – die het Europees Parlement nog meer ruimte zal geven.

Ook is het volgens ons noodzakelijk om van meet af aan aan te dringen op deze dialoog, omdat de Europese dienst voor extern optreden één van de belangrijkste innovaties is die voortvloeit uit het Verdrag van Lissabon. De eigenschappen ervan zullen een stempel drukken op de hervorming van de Europese governance en daarmee op de concrete vaststelling van het institutionele evenwicht binnen de Unie.

De Fractie van de Progressieve Alliantie van Socialisten en Democraten in het Europees Parlement is het eens met de opzet van het verslag-Brok, waaraan zij actief heeft bijgedragen. Deze opzet is erop gericht om de dienst als brug te laten fungeren tussen de communautaire dimensie van het extern optreden van de Unie en de intergouvernementele dimensie van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid overeenkomstig titel V van het Verdrag van Lissabon.

Uiteraard zijn we ons bewust van het feit dat dit een dienst sui generis zal zijn, die trouwens ook de rol van de hoge vertegenwoordiger en de vicevoorzitter van de Commissie moet weerspiegelen. Zo zijn we ons ook bewust van het feit dat in deze Europese dienst niet alle diensten moeten worden opgenomen die de Commissie gebruikt bij de tenuitvoerlegging van de verschillende aspecten van haar extern optreden, dat niet simpelweg terug te brengen is tot het GBVB, om te beginnen wat ontwikkelingssamenwerking betreft.

Wij achten het echter cruciaal dat de dienst in staat is het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie doeltreffender en heel haar extern optreden consistenter te maken. Wij achten het tevens noodzakelijk dat de dienst onder democratisch toezicht van het Parlement komt te staan en daarom denken wij dat het opnemen van de dienst in de administratieve structuur van de Commissie de optie is die het meest overeenkomt met deze doelstellingen. Het zijn deze doelstellingen die ons na aan het hart liggen en daarom zullen wij vóór het verslag-Brok stemmen.

 
  
MPphoto
 

  Andrew Duff, namens de ALDE-Fractie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben het helemaal eens met de Commissie dat de dienst alle instrumenten en middelen moet combineren die nodig zijn om wereldwijd een actieve buitenlandse politiek te voeren. Het is van groot belang dat alle in dit gewichtige project samenwerkende partners ermee beginnen elkaar en de dienst te vertrouwen, ook de dominante staten met de grootste bevolking.

Het is ook van groot belang dat het ministerie van Buitenlandse Zaken in het Verenigd Koninkrijk zijn topmensen naar de dienst stuurt en niet zijn kneusjes. Ik ben het er volledig mee eens dat de dienst omwille van parlementaire toetsing en financieel toezicht administratief en budgettair onder de Commissie moet vallen. Ik moet de Raad meedelen dat ik het niet acceptabel vind om deze dienst in dezelfde categorie te plaatsen als het Economisch en Sociaal Comité of de Ombudsman, als onderdeel van het Financieel Reglement. Ik vind dit verslag-Brok een praktische voorbereiding op de oprichting van de dienst voor extern optreden, maar ben ook van mening dat we nu eerst een pauze moeten inlassen, voordat we verder gaan en belangrijke beslissingen nemen. Er is immers nog geen hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter van de Commissie.

Voor het Parlement is het essentieel dat er een politieke gesprekspartner is om te onderhandelen over de oprichting en het toekomstige programma van de dienst voor extern optreden. Daarom vraag ik de lidstaten om hun mensen beschikbaar te stellen voor al deze posten.

 
  
MPphoto
 

  Indrek Tarand, namens de Verts/ALE-Fractie. (ET) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het is een fantastische en aangename ervaring geweest om met verschillende bewonderenswaardige personen samen te werken. Ik wil graag mijn felicitaties overbrengen aan de heer Brok, evenals aan de vele andere die een bijdrage hebben geleverd. Nu wil ik echter de heer Barroso citeren, die vanochtend heel wijs zei: “Zelfs instellingen duren niet eeuwig; we hebben enorme politieke wil nodig.” In feite is het oprichten van instellingen niet mogelijk zonder politieke wil. Om te voorkomen dat we in een situatie komen waarin we gewoon maar een nieuwe instelling oprichten, moeten wij ervoor zorgen dat bij de oprichting van een nieuw orgaan onze politieke wil altijd het allerbelangrijkste is. Het doel is een echte Europese organisatie die werkelijk een organisatie sui generis is en die de gemeenschappelijke belangen van alle Europese burgers dient. Als we typische gevolgen als dubbel werk of mogelijke verkwisting van middelen willen vermijden, moeten we ervoor zorgen dat de toewijzing van de begrotingsmiddelen en het gebruik van deze middelen onder toezicht van het Europees Parlement staan.

Het verslag biedt een algemene beschrijving van de beginselen die zijn voorgelegd aan de Europese Raad. Aan de hand daarvan zouden wij een hoge vertegenwoordiger moeten kunnen benoemen en een plan moeten kunnen uitvoeren. Na dit plan zullen we allemaal in een betere positie zijn, en bovendien krijgen we dan de kans om onze eigen politieke wil hard te maken. Aangezien iedereen de doelstellingen van de groenen kent, zoals het concept van vredesopbouw, de feilloze toepassing van het Handvest van de grondrechten en natuurlijk gendergelijkheid, zal ik die vandaag niet nog eens herhalen, maar ik beloof u dat ik binnenkort weer op deze onderwerpen zal terugkomen. Toch zou de Raad er naar mijn mening heel verstandig aan doen om als hoge vertegenwoordiger een vrouw te benoemen, want we weten allemaal dat de voorzitter van de Commissie geen vrouw is. Er is nog nooit een vrouw aangewezen om Europa te besturen. Daarom zou het wellicht een goed idee zijn om met dit aspect rekening te houden als we een nieuwe Europese instelling oprichten.

Bij de behandeling van het verslag heb ik de aandacht gericht op een aantal negatieve houdingen uit bepaalde hoeken. Er werd gesuggereerd dat het Europees Parlement geen enkele rol heeft en dat het gewoon probeert zichzelf met dit verslag meer belang te geven. Mijn antwoord op deze houding is dat het Parlement belangrijk is en dat we daar rekening mee moeten houden. Ons verslag over de Europese dienst voor extern optreden is een uitstekende kans om deze feiten aan het licht te brengen. Daarom doe ik een beroep op iedereen om dit verslag te steunen, zonder te vergeten dat het niet alle verbeteringen en wensen omvat. De hoofdzaak is om het verslag nu aan te nemen.

 
  
MPphoto
 

  Ashley Fox, namens de ECR-Fractie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil uiting geven aan mijn teleurstelling over het feit dat het Parlement zich nu alweer bezighoudt met een verslag dat uitgaat van de ratificatie van het Verdrag van Lissabon. Ik vraag me af of we dit debat vandaag zouden hebben gehouden als het grondwettelijk hof van Duitsland nog druk zou zijn geweest met dit Verdrag. Ik denkt niet dat dat het geval zou zijn geweest, en vraag me af waarom Tsjechië anders behandeld wordt. Zoals de Engelse schrijver George Orwell gezegd zou hebben: “Alle lidstaten zijn gelijk, maar sommige zijn gelijker dan andere”.

Ik wil mij uitspreken tegen de oprichting van een Europese opleiding voor diplomaten. Nu alle lidstaten te kampen hebben met een enorm hoge begrotingsdruk, moet de EU zich terughoudend opstellen. We moeten optreden als bewaker van de overheidsportemonnee. We moeten ernaar streven overheidsgeld met beleid uit te geven en waar mogelijk geld terug te geven aan de lidstaten en de belastingbetalers die we vertegenwoordigen.

Bij dit voorstel is geen kostenbegroting gevoegd. Het is opnieuw een voorbeeld van hoe graag sommige leden van dit Parlement de grote meneer uithangen op kosten van anderen. Een Europese diplomatenopleiding is geldverspilling en zou de belastingbetaler onder nog grotere druk zetten.

Ik herinner mijn collega’s er graag aan dat een gemeenschappelijk standpunt ten aanzien van het buitenlands beleid vastgesteld moet worden door de in de Raad vertegenwoordigde lidstaten en niet door de Commissie, laat staan door het Parlement. Al het extra personeel dat de EDEO nodig heeft, moet vanuit de lidstaten gedetacheerd worden en heeft geen behoefte aan een afzonderlijke opleiding. Het beleid dat zij in de wereld gaan vertegenwoordigen moet het beleid van de Raad van Ministers zijn en niet een of ander onafhankelijk Europees beleid.

Een diplomatenopleiding zou alleen noodzakelijk zijn als de EU zich los van de lidstaten met buitenlandse zaken zou gaan bezighouden. Ik hoop dat we dat nooit zullen meemaken en ik zal er alles aan doen om daar een stokje voor te steken.

(Spreker stemt in met het beantwoorden van een vraag krachtens artikel 149, lid 8 van het Reglement.)

 
  
MPphoto
 

  Andrew Duff (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, mag ik de spreker vragen of hij steun zou geven aan de benoeming van de heer Chris Patten tot hoge vertegenwoordiger, mocht het Verdrag toch van kracht worden?

 
  
MPphoto
 

  Ashley Fox (ECR). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik stel het zeer op prijs dat mijn mening gevraagd wordt, maar ik geloof eerlijk gezegd niet dat dat mijn besluit zou zijn.

 
  
MPphoto
 

  Helmut Scholz, namens de GUE/NGL-Fractie.(DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dank u dat u mij in de gelegenheid stelt om vandaag het woord te voeren. De Confederale Fractie Europees Unitair Links – Noords Groen Links heeft tijdens de plenaire vergaderingen bij herhaling uiting gegeven aan haar fundamentele kritiek op de richting en aard van het buitenlandse en veiligheidsbeleid van de Europese Unie en heeft zich zich verzet tegen het volgen van deze koers. Ook met betrekking tot het Verdrag van Lissabon hebben we die kritiek geuit. Dit gecombineerde debat aan het begin van de zittingsperiode van het Parlement gaat al meteen over een van de belangrijkste verslagen van dit mandaat. Hoewel ik de beweegredenen van collega Brok uit het oogpunt van parlementaire activiteit begrijp, moeten we iets voor elkaar zien te krijgen binnen een termijn die nauwelijks ruimte biedt voor een behoorlijke en verantwoorde behandeling van de verschillende aspecten van de inhoud van deze nieuwe structuur en van de complexe vragen die ze oproept. Dat is jammer.

Ook in dit debat is al duidelijk geworden hoeveel er helaas nog ongewis is en daarom voorwerp van een politieke machtstrijd is tussen enerzijds de vertegenwoordigers van nationale belangengroepen en regeringen en anderzijds de EU-instellingen en -organen. DE GUE/NGL-Fractie verzet zich hiertegen. Wij hopen daarom dat het Europees Parlement na de onderhandelingen de kans krijgt zich nog een keer bezig te houden met de Europese dienst voor extern optreden (EDEO), wat in overeenstemming is met de vanmorgen in de plenaire vergadering aan het adres van het Zweeds voorzitterschap geuite verwachting om terughoudendheid te betrachten bij de formulering van het onderhandelingsmandaat. Wij moeten ons werk als Parlementariërs in dit opzicht serieus nemen, ook omdat de Europese burgers zo goed mogelijk over de verschillende aspecten van de EDEO moeten worden geïnformeerd. Dat is des te belangrijker gezien de twijfels en kritiek die ten aanzien van het Verdrag van Lissabon zijn geuit en gezien de vraag naar meer transparantie en democratische inspraak.

De discussies over de opzet van de EDEO zijn nu al maanden achter gesloten deuren aan de gang. Mijn fractie herhaalt dat het buitensluiten van het Europees Parlement, van de organisaties uit het maatschappelijk middenveld die tot dusver zijn getroffen en zelfs van de nationale parlementen, ernstige vragen opwerpt, niet in de laatste plaats omdat een levendig debat en open en transparante discussies over de institutionele structuren van groot belang zijn voor hun legitimiteit – nu en in de toekomst – en met het oog op de verantwoordingsplicht die ze jegens het publiek hebben. Ik ben daarom blij met de poging van collega Brok om het Parlement middels zijn verslag toch op zijn minst medezeggenschap te geven. Enkele van onze verzoeken beogen hetzelfde.

Wij verzetten ons tegen alle pogingen – en ik zeg dit in alle duidelijkheid en zonder voorbehoud – die erop zijn gericht nu of in de toekomst politiek-militaire structuren in de EDEO op te nemen, zoals recentelijk door onder meer Frankrijk in de Raad is voorgesteld. De mogelijke vermenging van militaire planning, activiteiten van inlichtingendiensten en algemene diplomatieke en politieke taken is naar onze mening onaanvaardbaar.

 
  
MPphoto
 

  Morten Messerschmidt, namens de EFD-Fractie. (DA) Mijnheer de Voorzitter, mij werd gisteren gevraagd drie redenen te geven om tegen dit verslag te stemmen. Dat is heel eenvoudig: democratie, democratie en nog eens democratie.

Ten eerste is het een farce dat een parlement überhaupt een verslag wil laten opstellen dat is gebaseerd op een verdrag waarvan het lot nog volslagen onzeker is. Niemand weet wat de toekomst van het Verdrag van Lissabon zal zijn, en iedereen met een greintje respect voor de democratische structuren – met een greintje respect voor landen als Tsjechië – zou met dit project wachten, totdat er duidelijkheid zou zijn omtrent de toekomst van het Verdrag.

Ten tweede is dit verslag (en de hele externe dienst die nu wordt opgericht) een volslagen miskenning, ondermijning en afwijzing van het soevereine recht van de lidstaten om hun eigen buitenlandse beleid te voeren. Dat is ook de reden waarom het verslag de wens bevat om alles bij de Commissie onder te brengen. De Commissie is immers, met name in haar rol als “ambtenaar”, overduidelijk niet gekozen door de bevolking. Dit betekent dat, als de bevolking een andere buitenlands beleid wil, er geen enkele mogelijkheid bestaat om het beleid dat wordt gevoerd te wijzigen, aangezien mensen alleen de Raad, met andere woorden de regeringen, kunnen wijzigen, maar niet de Commissie.

Derhalve is het, ten derde, een democratische farce dat dit Parlement meer macht, enkele absoluut cruciale kerngebieden binnen de soevereine staat, wil onderbrengen bij de Commissie, die geen volksmandaat heeft. Dit Parlement is uitsluitend gebaseerd op kratos, macht, nooit op demos. We zouden ons in plaats daarvan op demos moeten richten. We moeten onze aandacht op de bevolking richten en niet alleen op macht. Daarom hebben we behoefte aan meer democratie. Om deze reden zou dit verslag moeten worden verworpen.

 
  
MPphoto
 

  Andrew Henry William Brons (NI). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, met dit verslag wordt geprobeerd ons gerust te stellen over de dienst, maar wat mij betreft is het resultaat juist omgekeerd. Er wordt weliswaar beweerd dat de dienst slechts een aanvulling is op de diplomatie van de lidstaten en wordt het voortbestaan daarvan niet in twijfel getrokken, maar de rest van het verslag is daarmee volgens mij in flagrante tegenspraak.

In paragraaf 4 staat dat de dienst – dat wil zeggen de bevoegdheden daarvan – niet van tevoren omschreven of vastgesteld kunnen worden. In paragraaf 8(d) wordt gesuggereerd dat delegaties die deel uitmaken van de dienst, consulaire diensten van de lidstaten zouden kunnen overnemen. Het is duidelijk dat het de bedoeling is dat deze dienst de diplomatieke vertegenwoordigingen van de lidstaten overneemt en vervangt – niet op korte, maar op lange termijn – en uiteindelijk zelfs het Britse en Franse vetorecht in de VN-Veiligheidsraad.

Als je een EU-orgaan de verzekering hoort geven dat het dit of dat niet zal doen, weet je al vrij zeker wat het van plan is. Met excuses aan Shakespeare met zijn “The lady doth protest too much, methinks” denk ik dat het verslag het er te dik bovenop legt. Wie of wat gaat eigenlijk controle uitoefenen op dit orgaan? De Raad niet, denk ik. De Raad moet namelijk met eenparigheid van stemmen optreden. Als de Raad niet tot een beslissing kan komen, zal de dienst gewoon zijn eigen agenda volgen. En het Parlement? Dat controleert ook niet, want dat hoeft alleen maar geraadpleegd te worden. Deze dienst zal buitenlands beleid uitvoeren over de hoofden van de lidstaten heen en zonder effectief toezicht van de lidstaten of van het Europees Parlement. De status van de nationale regeringen zal gereduceerd worden tot die van een gemeenteraad.

 
  
MPphoto
 

  Carlo Casini (PPE).(IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, allereerst moet ik mijn dank overbrengen aan de rapporteur die uitstekend werk heeft verricht en als voorzitter van de Commissie constitutionele zaken wil ik ook alle leden van de commissie en van de twee medeadviserende commissies – de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie ontwikkelingssamenwerking – bedanken voor het zeer snelle werk.

We hebben namelijk geprobeerd een document op te stellen dat, indien het wordt aangenomen, wat ik hoop, op 29 en 30 oktober aan de Raad kan worden voorgelegd. We zijn ons terdege bewust van het feit dat dit geen definitief verslag is en dat het met name bedoeld is om enkele grote lijnen aan te geven, om een pad uit te stippelen voor de Raad en daarmee ook voor de te benoemen hoge vertegenwoordiger.

Het zal de taak van de hoge vertegenwoordiger zijn om een organisatieplan uit te werken, dat dan vervolgens weer door ons zal moeten worden bestudeerd. Daarom zullen er slechts grote lijnen aan ons Parlement worden voorgelegd. We weten ook dat het welslagen van de werkzaamheden voor de dienst voor extern optreden afhangt van de functie van hoge vertegenwoordiger. De hoge vertegenwoordiger moet in staat zijn de organisatie op poten te zetten en aan iedereen leiding te geven. Via hem of haar willen we komen tot een consistent en gemeenschappelijk buitenlands beleid. We weten dat er – zoals reeds werd gezegd – problemen zijn, maar problemen zijn er om opgelost te worden. Van belang is dat het kompas, de richting en het doel duidelijk zijn.

In dat opzicht bevat het verslag-Brok enkele interessante voorstellen – ik moet het kort houden, want mijn spreektijd zit er op – zoals de opneming van de dienst in de administratieve structuur van de Commissie, de verdere ontwikkeling van het communautair model en de vermelding dat het personeel afkomstig moet zijn van de secretariaten, van zowel de Commissie, als de Raad en de Commissiedelegaties, zoals trouwens ook in het Verdrag van Lissabon staat.

Twee innovaties zijn in mijn ogen noemenswaardig. Ten eerste de ambassades van de Unie onder leiding van functionarissen van de Europese dienst voor extern optreden, waarin tevens de Commissiedelegaties in de derdewereldlanden zouden zijn opgenomen evenals de verbindingsbureaus van de Raad, met een mogelijke detachering van deskundigen van de directoraten-generaal, en ten tweede de grote lijnen van de instelling van een Europese diplomatenopleiding – een interessante hypothese.

Mijn spreektijd zit erop. Ik hoop dat dit verslag daadwerkelijk wordt aangenomen en wel met een grote meerderheid.

 
  
MPphoto
 

  Zita Gurmai (S&D). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, we weten allemaal dat de Europese dienst voor extern optreden een van de belangrijkste vernieuwingen uit het Verdrag van Lissabon is. Daarom moeten we met de oprichting ervan heel voorzichtig en verantwoordelijk omspringen.

We zijn het er allemaal over eens dat de dienst moet gaan functioneren zodra het Verdrag van Lissabon van kracht wordt. De Commissie en de Raad werken nu al aan de richtsnoeren die ze naar verwacht gaan presenteren op de bijeenkomst van de Europese Raad aan het eind van deze maand. Het is daarom heel belangrijk dat het Europees Parlement invloed op dit proces uitoefent.

Het debat van vandaag en de daaruit voortkomende resolutie zijn van het grootste belang, omdat we een heel heldere boodschap moeten uitzenden als bewijs dat er een politieke consensus is over de oprichting van de dienst.

Ik ben heel trots op het werk van mijn collega, dat het resultaat is van de partijoverstijgende beraadslagingen in dit Parlement. Wij staan erop dat het communautair model bewaard wordt in de externe betrekkingen van de Unie. De lidstaten hechten er veel waarde aan dat de dienst onder de Europese Commissie valt en deel uitmaakt van de algemene communautaire begroting. De EDEO moet administratief en budgettair deel uitmaken van de Commissie en formeel een onderdeel zijn van de Commissie als een orgaan sui generis binnen de Commissiestructuur.

De Begrotingscommissie is uiterst belangrijk. Met deze commissie als hefboom kan het EP zijn bevoegdheden uitoefenen. Op die manier kan en moet het Parlement budgettair en democratisch toezicht uitoefenen. Er moeten nog heel wat kwesties opgelost worden, bijvoorbeeld met betrekking tot een duidelijke taakverdeling binnen de EDEO en binnen de verantwoordelijke eenheden van de Europese Commissie – we kennen immers de samenstelling van de toekomstige Commissie nog niet – en de relatie tussen de hoge vertegenwoordiger en de verschillende vertegenwoordigers van de Unie in het buitenland, maar met deze resolutie neemt het Europees Parlement over dit onderwerp voor het eerst stelling en op basis daarvan zullen verdere stappen volgen.

We mogen ook het menselijke aspect niet vergeten. De hoge vertegenwoordiger moet grote verdiensten, veel ervaring en uitmuntende eigenschappen hebben en de steun genieten van de Commissie, de Raad en de nationale diplomatieke diensten. Ik ben ervan overtuigd dat de EDEO zodanig opgebouwd moet worden dat voldaan wordt aan de toezeggingen van de Unie met betrekking tot gender mainstreaming.

Ten slotte wil ik u meedelen dat ik, als iemand die zich de afgelopen vijftien jaar heeft ingezet voor gelijke politieke vertegenwoordiging van vrouwen, blij zou zijn als er een vrouw benoemd zou worden.

 
  
MPphoto
 

  Annemie Neyts-Uyttebroeck (ALDE). - Voorzitter, sommige collega's hebben het nodig gevonden om ons tijdens hun interventies lessen in democratie te proberen geven. Mag ik er daarom op wijzen dat wij er, zowel in de Commissie constitutionele zaken als in de Commissie buitenlandse zaken, waar ik het advies heb mogen uitwerken, voor gezorgd hebben dat de bespreking en de stemming over onze respectieve teksten pas plaatshad nadat de uitslag van het Ierse referendum was gekend? Dit uit respect voor wat de Ierse bevolking zou zeggen. Gelukkig hebben ze "ja" gezegd, want ze hadden ook "nee" kunnen zeggen. Wij hebben daar rekening mee willen houden, en ook met de vergadering volgende week van de Europese Top. Zodoende moesten wij in enorm korte tijd komen tot bespreking en tot teksten. Diezelfde collega's die lessen in democratie willen geven, hebben daar natuurlijk ook over geklaagd. Maar dit terzijde.

Wij beleven vandaag een bijzonder belangrijk moment. Onze teksten die onze opinie geven over wat de toekomstige Europese dienst voor extern optreden moet zijn, luiden een nieuw tijdperk in voor de Europese Unie. Diegenen onder ons die de evolutie van de Unie sinds jaren volgen, die zich de eerste bescheiden stappen herinneren op het gebied van buitenlands beleid, laat staan veiligheids- en defensiebeleid, van het Verdrag, eerst van Maastricht, daarna van Amsterdam, hebben misschien zoals ik toen, gedacht dat wat wij vandaag beleven, nooit zou gebeuren, dat het nooit zou lukken om de premisse te leggen van een gemeenschappelijke Europese diplomatie.

Diegenen onder ons die aandachtig gevolgd hebben hoe de ideeën in dit verband geëvolueerd zijn, zullen zich ook nog herinneren dat niet langer dan enkele maanden geleden een aantal van onze nationale diplomatieke diensten hoegenaamd niet bereid waren om meteen een soort van big bang te aanvaarden, waarbij alle huidige delegaties meteen vanaf de eerste dag onder de autoriteit zouden worden gebracht van de toekomstige Hoge Vertegenwoordiger. Ik verheug mij daar ten zeerste over.

Vanuit mijn eigen politieke en regeringsverantwoordelijkheid in vorige politieke levens weet ik dat niets eenvoudig zal zijn. Wij beleven echter een belangrijk moment en ik hoop dat we met een zeer grote meerderheid dit verslag zullen goedkeuren.

 
  
MPphoto
 

  Franziska Katharina Brantner (Verts/ALE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, onze fractie steunt in beginsel de structuur zoals de geachte afgevaardigde Brok die in zijn verslag voorstelt, en met name het behoud van het controlerecht van het Europees Parlement en het behoud van Gemeenschapstaken als Gemeenschapstaken. Maar om ervoor te zorgen dat onze gemeenschappelijke dienst voor extern optreden een groot succes wordt en niet alleen maar een aanhangsel van de Commissie of de Raad, moeten we nu al over inhoud en taken praten.

De EU heeft een nieuw, geïntegreerd buitenlands beleid nodig waarmee ze de complexe problemen in de wereld effectief het hoofd kan bieden. De Europese dienst voor extern optreden moet de EU in staat stellen omvattende en geïntegreerde beleidsstrategieën en -campagnes uit te voeren. We hebben die dienst nu nodig, bijvoorbeeld wanneer in Kopenhagen over de klimaatverandering wordt gepraat. We moeten af van de klassieke manier van diplomatie bedrijven, anders zal deze dienst maar een zeer geringe toegevoegde waarde hebben.

Ik pleit daarom voor vier punten die de dienst naar onze mening kunnen helpen bij de opzet van een nieuw buitenlands beleid. Ten eerste moet de nieuwe dienst een directoraat voor vredesopbouw en crisisbeheer krijgen. We beschikken nu wel over de financieringsinstrumenten en missies om aan vredesopbouw en crisisbeheer te doen, maar de organisatorische eenheden waren tot dusver klein en gefragmenteerd. Ten tweede willen we dat het personeel een uitgebreide opleiding krijgt, en het diplomatiek personeel dus niet alleen een diplomatenschool en het militair personeel niet alleen het Defense College heeft bezocht. Ook zouden ze allemaal ten minste een deel van hun opleiding samen moeten volgen. Daarom vragen we om de oprichting van een ‘Europese academie voor extern optreden’. Ten derde willen we niet dat binnen het secretariaat van de Raad een tweeledige structuur bestaat voor de voorzitter van de Raad. Daarom zou de dienst voor extern optreden ook door deze organisatie moeten worden ondersteund. Wat de benoemingen op topfuncties betreft, heeft afgevaardigde Tarand al gezegd dat het hoog tijd is dat een vrouw wordt benoemd.

 
  
MPphoto
 

  Charles Tannock (ECR). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, nu de Unie een ruimere rol in internationale kwesties nastreeft, moet zij zonder meer over de middelen beschikken om onze gemeenschappelijke waarden in de hele wereld uit te dragen, natuurlijk op voorwaarde dat er eenparigheid is onder alle zevenentwintig lidstaten.

Maar hoe ontwikkelt die rol zich? Waar liggen de grenzen? De ECR-Fractie is antifederalistisch en is van mening dat het buitenlands beleid uiteindelijk het domein moet blijven van de afzonderlijke lidstaten. Daarom baart het ons zorgen dat kennelijk met het Verdrag van Lissabon, als het wordt aangenomen, een reeks ontwikkelingen in beweging worden gezet die dat privilege uiteindelijk zouden kunnen ondermijnen.

De voorgestelde Europese dienst voor extern optreden moet het bilaterale diplomatieke werk van de lidstaten aanvullen en er niet mee concurreren, en de EDEO moet zijn gezag voornamelijk putten uit de Raad en niet uit de Commissie. Het Parlement moet gebruikmaken van zijn recht de EDEO gedetailleerd te onderzoeken en de begroting van de dienst te bepalen. Aangezien er in het verslag-Brok herhaaldelijk sprake is van EU-ambassades, verzoek ik de Commissie mij nogmaals te verzekeren – zoals ze een jaar geleden heeft gedaan – dat EDEO-missies of -delegaties geen 'ambassades' genoemd zullen worden. Als deze missies ambassades genoemd worden, wordt de angst dat de EU op een soevereine staat wil gaan lijken, met alles erop en eraan, alleen maar groter.

 
  
  

VOORZITTER: STAVROS LAMBRINIDIS
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 

  Willy Meyer (GUE/NGL). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijn fractie – de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links – zal tegen dit verslag stemmen, vooral omdat we tegen het Verdrag van Lissabon zijn.

Het Verdrag van Lissabon leidt in onze visie niet tot een Europa door en voor de burgers, maar beschermt daarentegen een model dat in een crisis is beland, een model dat publiek ingrijpen in de economie belemmert.

Er wordt gestreefd naar een Europa van twee snelheden: we hebben grote haast om de Europese Unie met één stem te laten spreken in externe aangelegenheden, maar de Europese Unie heeft geen eigen stem waarmee de economie met eigen instrumenten kan worden gereactiveerd, want de Unie heeft geen schatkist, geen actief industriebeleid, geen mogelijkheid om de prijs van geld te beïnvloeden en geen controle over de Europese Centrale Bank. En daarom delen wij die filosofie niet.

Als het Verdrag van Lissabon wordt aangenomen, zullen er met de goedkeuring van de Commissie en na raadpleging van het Parlement vijfduizend ambtenaren werkzaam zijn in een Europese dienst voor extern optreden waarover de Raad op voorstel van de toekomstige vicevoorzitter zal beslissen.

Wij zijn het niet eens met die structuur, omdat die dienst ook nog eens bevoegdheden krijgt om allerlei soorten militaire crises op te lossen. Wij zijn van mening dat er een gebrek aan controle is. Voor ons moet de controle voldoen aan de allerhoogste democratische normen, zoals dat in elke lidstaat het geval is.

Daarom denken wij dat deze filosofie niet in de geest is van het Europa dat onze fractie wil opbouwen, namelijk een Europa dat daadwerkelijk kan ingrijpen in zaken die ons fundamenteel aangaan, zoals een economische recessie en werkloosheidscijfers die we sinds dertig jaar niet meer hebben gezien.

Daarom, geachte afgevaardigden, zullen wij tegen dit verslag stemmen.

 
  
MPphoto
 

  David Campbell Bannerman (EFD). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het verslag-Brok bewijst weer eens duidelijk dat er een EU-superstaat aan het ontstaan is. Door de verwerpelijke grondwet van Lissabon zijn ons al een niet-gekozen president en minister van buitenlandse zaken opgedrongen. In dit verslag komt daar een nieuwe Europese diplomatieke dienst bij, de zogenaamde Europese dienst voor extern optreden, ofschoon er ambassades zijn die de nationale belangen behartigen.

Welke nationale belangen worden dan door deze nieuwe EU-diplomaten en -ambassades behartigd? Niet de belangen van onze natiestaten, onze handel of onze bedrijven, maar de belangen van de Europese Commissie. Alle andere nationale ambassades zullen overbodig worden. Wereldwijd zijn Britse ambassades over de hele wereld al bezig bezittingen te verkopen.

Het masterplan voor een EU-superstaat is gegrondvest op een fundament van bedrog, oneerlijkheid en ontkenning, maar de federalisten scheppen geen nieuwe Verenigde Staten van Amerika, maar een nieuw Joegoslavië. Door heel verschillende naties, culturen en economieën te dwingen samen te gaan onder een rigide, ondemocratische, sovjetachtige bureaucratie, begeeft u zich op zeer glad ijs.

Ik heb voor de Britse regering aan het vredesproces in Noord-Ierland gewerkt en gezien wat er gebeurt als de democratie tekortschiet. Dat is niet zo mooi. Nu zie ik hoe hier in Europa de democratie tekortschiet. U beweert dat u voor vrede bent, maar u leidt Europa weer linea recta een oorlog in door dit Verdrag van Lissabon er doorheen te drukken en de macht over onze ambassades te grijpen.

 
  
MPphoto
 

  Martin Ehrenhauser (NI).(DE) Mijnheer de Voorzitter, de Raad handelt niet transparant. De besluiten worden feitelijk genomen in de talloze, grotendeels ondoorzichtige werkgroepen en in het Coreper. In 2008 werd slechts over één procent van de agendapunten van de Raad Buitenlandse Zaken openlijk gedebatteerd.

Juist tegen deze achtergrond is tegen het einde van de jaren negentig het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB) ontwikkeld, zonder enige vorm van consultatie of democratische controle. En juist tegen deze achtergrond wordt nu ook de Europese dienst voor extern optreden ontwikkeld. Mijn antwoord is duidelijk ‘nee’. Dit mag niet gebeuren! We hebben echte democratische parlementaire controle nodig en echte transparantie.

Ik ben ook wat verbaasd dat juist u, mijnheer Brok, zich nu plotseling sterk maakt voor parlementaire controle. Is het niet zo dat het Verdrag van Lissabon deze controle juist op het terrein van het EVDB ter zijde schuift? En toch bent u vóór dat Verdrag. Wat de begrotingscontrole betreft, blijkt uit de reactie van uw fractie op de kwijtingverlening aan de Raad heel duidelijk waar ze staat. Want is het niet zo dat uw fractie ondanks de ontoereikende antwoorden van de Raad de komende weken in de Commissie begrotingscontrole zal instemmen met de verlening van kwijting?

Ik moet dus helaas concluderen dat ondanks het feit dat uw ontwerp op een aantal punten een goede aanzet vormt, het hypocriet en ongeloofwaardig is, en daarmee feitelijk wordt erkend dat het Verdrag van Lissabon op een aantal punten tekortschiet.

 
  
MPphoto
 

  Rafał Kazimierz Trzaskowski (PPE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, dank u zeer. Mevrouw de commissaris, mevrouw de minister, ik moet met de voetnoten beginnen. Ik heb zeker bewondering voor de retorische vaardigheden van onze UKIP-vrienden, maar als Midden-Europeaan vind ik het toch heel interessant om te zien hoe graag u uw ervaring met het leven onder het Titoregime in Joegoslavië of het Sovjetregime met ons deelt. Echt heel interessant.

Laat ik eerst Elmar Brok feliciteren met de opstelling van dit verslag. Daarin wordt de mening van de grote meerderheid – ik herhaal: de grote meerderheid – van dit Parlement zo geweldig weergegeven.

Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon en de oprichting van de nieuwe dienst krijgen wij meer mogelijkheden om met één stem te spreken. We zijn het ermee eens dat de nieuwe dienst zo dicht mogelijk bij de Commissie moet staan, omdat alleen de communautaire methode de samenhang van onze acties garandeert en –het allerbelangrijkste – er in gelijke mate rekening gehouden zal worden met de gezichtspunten van ons allen.

Voor de geloofwaardigheid van de nieuwe dienst is het noodzakelijk dat deze zoveel mogelijk democratische legitimiteit krijgt. Daarom moeten we alle inspanningen om dit Parlement toetsingsbevoegdheden te geven, verwelkomen.

Het allerbelangrijkste is dat we alles doen om ervoor te zorgen dat de nieuwe dienst van de allerhoogste kwaliteit is en iedereen er vertrouwen in stelt. We moeten er ons uiterste best voor doen dat de Commissie, de Raad en de zevenentwintig lidstaten hun beste mensen naar de EDEO sturen. Daarom moeten ze dezelfde status hebben. Het werk voor de dienst moet behandeld worden als een integraal deel van hun carrière in eigen land. De mensen die voor de dienst werken, moeten op hun verdiensten geselecteerd worden, maar met het geografische evenwicht moet ook rekening worden gehouden, om de ongefundeerde vrees te ondervangen dat de dienst door wie dan ook gekaapt zou kunnen worden.

Het Verdrag van Lissabon is belangrijk en het verschilt van alle andere verdragen, omdat er zo veel van de tenuitvoerlegging afhangt. Ik hoop dat de overwegingen van dit Parlement de Raad en de Commissie zullen helpen om dit Verdrag zo uit te voeren dat we beter in staat zijn met één stem te spreken.

 
  
MPphoto
 

  Proinsias De Rossa (S&D). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik juich het verslag-Brok toe en dring aan op een snelle oprichting van de EDEO als een dienst die democratische verantwoording aflegt. Ik hoop echt dat deze dienst leidt tot meer samenhang tussen onze beleidsdoelstellingen en onze beslissingen, en dan heb ik het vooral over de beslissingen die wereldwijd invloed uitoefenen op duurzame ontwikkeling, mensenrechten en uitbanning van de armoede.

Tot nu toe zijn we er niet in geslaagd een samenhangend beleid te realiseren. Onze handelspolitiek is vaak geheel strijdig met ons beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Ik wil ook graag waarschuwen voor de ideeën op grond waarvan het ontwikkelingsbeleid ondergebracht zou moeten worden in het buitenlands beleid. Het is noodzakelijk dat we een autonome dienst voor ontwikkelingssamenwerking hebben die verantwoording aflegt aan een autonome commissaris voor ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp. Om samenhang te waarborgen zullen we benchmarks, screening en effectbeoordelingen nodig hebben voor de besluiten die van invloed zijn op de beleidsdoelstellingen voor ontwikkelingssamenwerking.

 
  
MPphoto
 

  Louis Michel (ALDE).(FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil de heer Brok graag feliciteren en hem bedanken voor het zeer goede verslag – ik zou het zelfs een voortreffelijk verslag willen noemen – dat hij ons heeft gepresenteerd.

De oprichting van deze nieuwe dienst voor extern optreden is een niet te missen kans. Het Parlement moet recht van spreken hebben, niet alleen over de begroting, maar ook over de algehele structuur van deze dienst. Zoals gezegd zal deze dienst over een echt statuut sui generis moeten beschikken. Wij kunnen een dergelijk statuut, dat in overeenstemming is met de geest van het Verdrag, niet achterwege laten, omdat er anders bij bepaalde lidstaten argwaan zou worden gewekt. Ik denk hierbij in het bijzonder aan de kleinste of de nieuwe lidstaten.

Wij moeten ons eveneens richten op de kern van het mandaat van de externe dienst, de strategie en de beleidsprioriteiten ervan vaststellen en ervoor zorgen dat het externe optreden coherent is. Het is van essentieel belang dat wij niet de fout begaan overlapping te veroorzaken tussen de externe dienst en de delegaties van de Commissie. Er moet een specifieke dienst worden ontwikkeld, die een toegevoegde waarde zal opleveren voor het gemeenschappelijk extern optreden. De externe dienst moet volledig op één lijn zitten met de Commissie. De dienst mag niet ontaarden in of aanzetten tot intergouvernementeel optreden. Ik wil daar nog aan toevoegen dat het profiel van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter natuurlijk bepalend is voor de toegevoegde waarde van deze dienst.

Tot slot, mijnheer de Voorzitter, zijn wij het er weliswaar over eens dat het beleidsterrein “ontwikkeling” een doel op zich is, maar het is tegelijkertijd een instrument van buitenlands beleid. Het zou naïef zijn om dat te ontkennen. Een oplossing zou kunnen zijn om, in overeenstemming met de hoge vertegenwoordiger, de programmering te handhaven als een verantwoordelijkheid van de commissaris voor Ontwikkeling.

Mijn laatste punt is dat wij dit debat niet los kunnen zien van het debat over de begroting voor het Europees Ontwikkelingsfonds.

 
  
MPphoto
 

  Bastiaan Belder (EFD). - Voorzitter, nu het Ierse referendum achter de rug is, durft het Europees Parlement weer te laten zien waar het voor staat, en dat met grote voortvarendheid en ijver. In dit verslag wordt een utopisch vergezicht geschilderd van een externe dienst die het tot op heden niet functionerende gemeenschappelijk buitenlands beleid moet uitvoeren.

Opvallend aan dit verslag is de heroïsche aansporing aan het adres van de Commissie om haar volle institutionele gewicht in de schaal te leggen. Vanwaar deze houding? Ik denk dat veel van mijn collega's de externe dienst willen inzetten als een Trojaans paard om via de Commissie grip te krijgen op het GBVB.

Het is een schande dat het Europees Parlement en de andere instellingen nog geen idee hebben hoe deze dienst exact moet functioneren. Het geleidelijk proces waarover in paragraaf 4 wordt gesproken, is niets anders dan een institutioneel waagstuk en dat moet wel eindigen in institutionele brokken. Vergeef me de woordspeling.

 
  
MPphoto
 

  György Schöpflin (PPE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil mij graag aansluiten bij de voorstanders van het verslag-Brok en zeggen hoezeer ik geboeid ben door de paranoia van die kant van het Parlement.

Het lijdt geen twijfel dat de dienst voor extern optreden in aanleg een heel belangrijk element is voor de bevordering van coherentie in de betrekkingen van de EU met de rest van de wereld. Die betrekkingen zijn vaak verstrekkend en heel complex en oefenen grote invloed uit op de wereld buiten Europa. Daarom is het essentieel dat die werkzaamheden nauwkeurig gecoördineerd worden, zodat het EU-beleid inderdaad het beoogde effect heeft. Wanneer de dienst voor extern optreden eenmaal draait, zal hij – zoals al is opgemerkt –van invloed zijn op het standpunt van de EU met betrekking tot bijvoorbeeld het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, de bevordering van de democratische agenda, de mensenrechten, de kanalen waarlangs hulp wordt aangevoerd en het omgaan met de veelzijdige ontwikkelingsvraagstukken.

Coherentie is in dit kader de centrale factor. Als de beleidsvraagstukken door de verschillende delen van de Europese Unie op uiteenlopende wijze worden beklemtoond, wordt het effect ervan aangetast en treden er zeer waarschijnlijk onbedoelde gevolgen op. In dit verband is coherent optreden wezenlijk. Op de schouders van de dienst voor extern optreden rust daarom de niet geringe verantwoordelijkheid om samen te werken met alle andere EU-instellingen met een externe dimensie. Het is duidelijk dat de effectiviteit van de dienst het werk van de hoge vertegenwoordiger noodzakelijkerwijs zal structuren, maar op de middellange termijn zal het werk van de dienst ook weerklank vinden in alle instellingen van de Europese Unie. Het is een tweerichtingsproces.

Als we de zaken vanuit dit gezichtspunt bekijken, is het essentieel dat de dienst niet alleen verantwoording aflegt aan de hoge vertegenwoordiger maar algemener gesproken ook aan het Parlement. De dienst zal tenslotte alle aspecten van de Europese Unie vertegenwoordigen. Vandaar de nadruk op het afleggen van verantwoording, transparantie en samenhang.

 
  
MPphoto
 

  Wolfgang Kreissl-Dörfler (S&D).(DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, één Europa, één stem! We hebben opnieuw een belangrijke stap gezet naar een gemeenschappelijk buitenlands beleid van de lidstaten. Van doorslaggevende betekenis zal zijn dat de functie van hoge vertegenwoordiger wordt bekleed door een sterk, onafhankelijk en bekwaam iemand die de noodzakelijke ruimte en vrijheid krijgt om de dienst binnen de gestelde eisen naar eigen inzichten op te bouwen en vorm te geven, natuurlijk met inachtneming van de beginselen van de Europese Unie, waartoe onder meer het naleven van de fundamentele mensenrechten behoort. Dat is sui generis.

Het is absoluut noodzakelijk dat dit op transparante wijze gebeurt, dat het Parlement hier op passende wijze bij wordt betrokken en dat de begrotingsrechten en het recht op begrotingscontrole bij de begrotingsautoriteit berusten. Maar het is ook essentieel dat de nationale regeringen eindelijk eens hun eigen belangen naar de achtergrond schuiven en de functie van hoge vertegenwoordiger en de taken van zijn dienst hun volledige steun geven zonder zich voortdurend met de gang van zaken te bemoeien, wat we helaas gewend zijn.

Ook moet duidelijk zijn – en dit is voor ons erg belangrijk – dat het ontwikkelingsbeleid een op zichzelf staand beleid moet blijven, want die twee beleidsterreinen mogen niet naar believen met elkaar worden gecombineerd. Laten we de nieuwe functie en de portefeuille waarvoor we zo lang hebben gestreden, als een kans voor de toekomst zien en niet meteen weer stukpraten en versnipperen. Eén Europa, één stem! Zo luidt de opdracht en daar moeten we ons nu op richten. Met minder moeten we niet tevreden zijn.

 
  
MPphoto
 

  Alexander Graf Lambsdorff (ALDE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, wat willen we nu bereiken met de Europese diplomatieke dienst? We willen dat invulling wordt gegeven aan de politieke prioriteiten van de Europese Unie voor de eenentwintigste eeuw. Tal van landen en ook veel mensen buiten Europa verwachten van de Europese Unie dat ze een leidende rol speelt bij vredeshandhaving en conflictpreventie, en dat ze daar waar dat niet heeft gewerkt, het voortouw neemt bij het herstellen van de vrede en de wederopbouw van het getroffen gebied. Daarom is de oprichting van een dienst vredesopbouw zinvol.

In de onderhandelingen trappen de vertegenwoordigers van de lidstaten in de Raad voor een deel echter vol op de rem, zelfs vertegenwoordigers van lidstaten die toch doorgaans als pro-Europees worden beschouwd. In het beste geval hebben ze één voet op het gaspedaal en één voet op de rem. Dat genereert een hoop hitte, maar weinig beweging. Daarom hopen we dat de onderhandelingen voor een werkelijk krachtige Europese dienst voor extern optreden (EDEO), gecontroleerd door het Europees Parlement, zullen slagen. De burgers van Europa willen dat de Europese Unie met één stem spreekt. Ook de mensen buiten Europa willen dat. De EDEO zal dat niet in haar eentje kunnen bereiken, maar het is wel een stap in de goede richting. Laten we ervoor zorgen dat het werkt.

 
  
MPphoto
 

  Lorenzo Fontana (EFD).(IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, gezien het belang van het onderwerp dat vandaag ter discussie staat, vind ik dat het Parlement over meer tijd had moeten beschikken om zijn standpunt aan de Raad uiteen te zetten. Voor de besprekingen in de commissie hadden wij maar een paar dagen, en nu voeren wij slechts twee dagen na de goedkeuring van dit verslag in de Commissie constitutionele zaken een debat in de plenaire vergadering.

Het voorstel tot instelling van een Europese diplomatieke dienst is een sprong voorwaarts ten opzichte van hetgeen strikt in de Verdragen is voorzien. Daar komt bij dat de Europese dienst voor extern optreden, zoals dit in het verslag wordt beschreven, moeilijk op te nemen zal zijn in de ministeries van Buitenlandse Zaken van de lidstaten. Wat gebeurt er met deze ministeries? Zullen deze verdwijnen? Dat lijkt me niet realistisch.

Bovendien, hoe worden de bevoegdheden van deze ambassades, bijvoorbeeld met betrekking tot visa, geïntegreerd in het werk dat reeds is verricht door de nationale ambassades? Door wie worden de zogenaamde ambassadeurs van de Europese Unie benoemd? Door de Commissie kennelijk, of zullen de lidstaten een stem in het kapittel krijgen? Daarbij is het idee om toekomstige vertegenwoordigingen ‘ambassades’ te noemen provocerend, omdat de Europese grondwet, die voorzag in een Europese minister van Buitenlandse Zaken, niet is goedgekeurd. We kunnen niet doen alsof de Fransen en de Nederlanders nooit ‘nee’ hebben gezegd tegen de Europese grondwet.

 
  
MPphoto
 

  Andrzej Grzyb (PPE).(PL) Mijnheer de Voorzitter, het project ‘Europese Unie’ is uiteraard uniek en we hebben dit al zo vaak gezegd. Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon – die naar ik hoop haar beslag zal vinden – zullen er ook nieuwe instellingen komen. Eén hiervan zal de oprichting van een Europese dienst voor extern optreden zijn, die er vooral voor moet zorgen dat de externe betrekkingen coherent en efficiënt zijn.

Zoals commissaris Ferrero-Waldner al zei, zal het een organisatie sui generis worden, maar ik wil ook nog eens wijzen op de woorden van de heer Brok, die stelde dat transparantie en een democratisch mandaat naast doeltreffendheid de leidende beginselen moeten zijn bij de oprichting van de Europese dienst voor het externe optreden. De doeltreffendheid moet worden gewaarborgd door consensus te bewerkstellingen tussen de instellingen over de oprichting van deze dienst – en ik ben in dat verband verheugd over de verklaringen van de Raad en de Commissie – maar ook door de vraagstukken in verband met ontwikkelingshulp, humanitaire hulpverlening, uitbreiding en internationale handel onder de bevoegdheden van de dienst te brengen. De EU heeft bijvoorbeeld ook een krachtige stem nodig op het gebied van energiebeleid en solidariteit.

Wat de transparantie betreft reken ik erop dat er een evenwicht kan worden bewerkstelligd met de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden. Ik denk daarbij niet alleen aan evenwicht tussen de instellingen, maar ook aan evenwicht in geografische zin bij de benoemingen in deze dienst. Ik kan niet genoeg benadrukken hoe belangrijk dit is. De huidige verdeling is allerminst evenwichtig, als we bijvoorbeeld kijken naar het directoraat-generaal RELEX of de Commissiedelegaties buiten de EU. De dienst moet naar democratische maatstaven worden opgezet en ik reken erop dat het Parlement hier een belangrijke rol in speelt, zowel tijdens het oprichtingsproces als later, bij de hoorzittingen met de gegadigden voor de post van delegatiehoofd, samen met de Commissie buitenlandse zaken.

Voor de opleiding van het personeel wordt voorgesteld een Europese diplomatenschool op te richten. Dit is op zich belangrijk, maar ik wil hierbij wel meteen benadrukken dat er nu al nationale centra en ook tal van Europese scholen zijn met ervaring op dit gebied. Daar moeten we gebruik van maken. Ik denk bijvoorbeeld aan Brugge, Natolin, Florence en Maastricht.

 
  
MPphoto
 

  Cristian Dan Preda (PPE).(FR) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden toejuichen als een stap voorwaarts, als vooruitgang op weg naar een Europa dat coherenter en efficiënter optreedt op het internationale politieke toneel.

Ik denk ook dat de oprichting van deze dienst een belangrijke politieke dimensie aan het Europese project zal toevoegen en Europa een meer politiek getint profiel zal geven.

Ik zou tevens de aandacht willen vestigen op de noodzaak van samenhang binnen het optreden van deze dienst met betrekking tot de administratieve en budgettaire bevoegdheden, en op dit punt zijn de betrekkingen met enerzijds de Commissie en anderzijds het Parlement natuurlijk van essentieel belang.

Wat het Parlement betreft, denk ik ook dat deze dienst rechtstreeks en zeer nauw met het Parlement zal moeten samenwerken, teneinde de Europese afgevaardigden voortdurend op de hoogte te houden van zijn activiteiten. Daarbij denk ik ook aan de benoemingen voor de belangrijkste posten. Verder zal de hoge vertegenwoordiger natuurlijk een prominente figuur zijn, maar ik vind dat ook de overige leden van de dienst een hoge mate van vertrouwen moeten uitstralen.

Ik zou ook nog even willen stilstaan bij de kwestie van de aanwerving. Zoals sommige collega’s hebben gezegd, denk ik dat geografische vertegenwoordiging belangrijk is en dat er een evenwicht moet worden gevonden ten behoeve van zowel de kleine landen als de nieuwe lidstaten.

Tot slot wil ik nog een opmerking maken over het belang van deze gemeenschappelijke Europese cultuur, die – uiteraard – nu al ontstaat op diverse scholen en in diverse instellingen. Ik denk echter dat een coherent initiatief op dit gebied voor de oprichting van een structuur op Europees niveau een goed idee zou zijn.

 
  
MPphoto
 

  Mário David (PPE).(PT) Mijnheer de Voorzitter, bij het opzetten van de Europese dienst voor extern optreden gaat het er eerst en vooral om de inspanningen van de Europese instellingen te consolideren. We moeten dus een doeltreffende dienst creëren die in staat is een Europees antwoord op de huidige internationale uitdagingen te formuleren en dat antwoord ook te implementeren.

Deze dienst moet meer zijn dan de som van de delen waaruit hij is samengesteld. Hij moet een toegevoegde waarde inhouden met betrekking tot al hetgeen de lidstaten en de Europese Unie nu ondernemen. Het is volgens mij daarom van cruciaal belang dat wat de Europese Unie uniek maakt – de communautaire methode – in deze nieuwe realiteit een centrale rol speelt. Ik geef daarom mijn volledige steun aan het verslag-Brok, dat een pleidooi voert en mechanismen voorziet voor een nauwe band tussen de Commissie en de nieuwe dienst.

Ik wil met betrekking tot dat laatste punt graag twee opmerkingen maken. Om te beginnen moet er nauwgezette coördinatie zijn tussen de voorzitter van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger, die tevens vicevoorzitter van de Commissie zal zijn, teneinde te verzekeren dat de dienst effectief is en goed functioneert. Van belang is verder dat tussen het Parlement en de Commissie een alliantie tot stand wordt gebracht om iets te kunnen ondernemen tegen de te verwachten verschuiving in intergouvernementele richting, een verschuiving die het goed functioneren van de dienst zou kunnen hinderen.

Het Parlement moet daarom op zijn hoede blijven en ervoor zorgen dat de Europese dienst voor extern optreden een centre of excellence wordt dat de ultieme expertise op het gebied van buitenlands beleid vertegenwoordigt.

 
  
 

(De Voorzitter geeft het woord aan William (The Earl of) Dartmouth voor het stellen van een vraag aan de heer Preda volgens de "blauwe kaart"-procedure)

 
  
MPphoto
 

  William (The Earl of) Dartmouth (EFD). - (EN) Mijnheer Preda, in uw toespraak had u het over 'een gemeenschappelijke Europese cultuur'. Beschouwt u toetreding van Turkije tot de Europese Unie als volledig verenigbaar met de gemeenschappelijk Europese cultuur waarnaar u verwijst?

 
  
MPphoto
 

  Cristian Dan Preda (PPE).(RO) In mijn redevoering verwees ik naar een gemeenschappelijke cultuur vanuit diplomatiek perspectief, als onderdeel van een politieke cultuur. Wat mij betreft maakt Turkije in deze zin deel uit van deze Europese politieke cultuur. Een geheel respectabele diplomatieke traditie maakt immers deel uit van die cultuur. Dank u voor u vraag. Dit had ik eerst moeten verduidelijken.

 
  
MPphoto
 

  Ingeborg Gräßle (PPE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, als lid van de Commissie begrotingscontrole zie ik met verontrusting hoe de Commissie en de Raad het Europees Parlement met betrekking tot de dienst voor extern optreden buitenspel zetten. We zijn de enigen die geen documenten hebben, de enigen die niet bij de onderhandelingen zijn betrokken en het eindresultaat maar voor lief moeten nemen. Dat is ongehoord!

Op basis van dit debat en de verklaring van de twee vertegenwoordigers moet ik concluderen dat er sprake is van een ontmanteling van de Gemeenschapsinstrumenten. We zullen ook een 'opt-out' uit instrumenten zien waarin rechten van het Parlement zijn vastgelegd, zoals het Financieel Reglement. We moeten als Europees Parlement erg oppassen. In de loop van dit debat is me niet duidelijk geworden wie wat besluit. Ik denk dat dat een open vraag is. Wel weet ik dat wanneer onze begrotings- en controlebevoegdheden en ons medebeslissingsrecht in deze kwestie niet worden gerespecteerd, de samenwerking met de Raad en de Commissie de komende jaren erg moeilijk zal verlopen.

 
  
MPphoto
 

  Richard Howitt (S&D). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben voorstander van een sterke dienst voor extern optreden, met kantoren over de hele wereld, die verantwoordelijk is voor het Europees veiligheids- en defensiebeleid en die de functies van de Raad en de Commissie op het gebied van planning, conflictpreventie en crisismanagement combineert.

Toch wil ik mijn instemming betuigen met de opvatting van mevrouw Malmström, die zei dat dit niet in tegenspraak is met het behoud van de Commissieverantwoordelijkheid voor handel, ontwikkeling en uitbreiding. Daarom heb ik samen met mijn collega, de heer Gualtieri, een amendement ingediend op paragraaf 6, letter c van het verslag, waarin steun wordt uitgesproken voor het samenbrengen van de programmering van ontwikkelingsbeleid en de tenuitvoerlegging ervan.

De critici moeten begrijpen dat er problemen zijn met het huidige systeem. Zo is er bijvoorbeeld een hoge vertegenwoordiger zonder rechtstreekse verantwoording aan het Parlement, overlapping van bepaalde functies in de Raad en de Commissie, een scheiding tussen de speciale vertegenwoordiger van de EU en de delegatiehoofden van de Commissie en worden de mensenrechten genegeerd vanwege handels- en geopolitieke belangen, enzovoort.

Wij moeten ervoor zorgen dat deze ingrijpende hervorming van het Verdrag van Lissabon goed zal werken, en wij zullen daarvoor zorgen.

Tot slot weet ik dat mevrouw Ferrero-Waldner na de toespraak van de UK Independence Party haar opgewondenheid zal weten te beheersen en dat ze wel begrijpt dat de Britse ambassades niet te koop zijn.

 
  
MPphoto
 

  Ivo Vajgl (ALDE). - (SL) Mijnheer de Voorzitter, vandaag geven we de Europese Unie groen licht, opdat zij kan voortgaan met een erg belangrijke stap in haar inspanningen voor een grotere en belangrijkere rol in het alomvattend buitenlands beleid. Ik bedank de heer Brok voor zijn uitgebreid en substantieel verslag. Volgens mij is het essentieel dat de nieuwe dienst een aanvulling is op de bestaande diensten van de Europese Unie, die behouden blijven. Het is eveneens belangrijk dat de vertegenwoordigingen van de Europese Unie in de wereld niet verdubbelen of verdrievoudigen. Dat risico lijkt me reëel.

Ten slotte ben ik van mening dat we de rol van de consulaire diensten van die nieuwe vertegenwoordigingen moeten beklemtonen. Kleine landen hebben weinig geld en bijgevolg geen vertegenwoordiging in heel Europa en in de hele wereld. Om die reden verwachten ze veel van deze gemeenschappelijke dienst. In Slovenië hebben we goede ervaringen op het vlak van samenwerking met Oostenrijkse diplomaten. Mevrouw de commissaris, we hopen dat die samenwerking ook in de toekomst een voorbeeld blijft.

 
  
MPphoto
 

  Heidi Hautala (Verts/ALE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Ferrero-Waldner, ik wil uw aandacht vestigen op het feit dat de Europese Unie in alles wat zij doet gebonden is aan de eerbiediging van de mensenrechten, en daartoe behoren natuurlijk ook de hier al genoemde vrouwenrechten. Ik denk dat een gemeenschappelijk Europees extern optreden zeker onze mogelijkheden zal vergroten om in al ons werk rekening te houden met de mensenrechten, maar dat gebeurt niet vanzelf.

Ik wil van u horen hoe u wilt waarborgen dat de mensenrechten en het streven naar gelijke behandeling worden gemainstreamd in de toekomstige dienst voor extern optreden. Ik geef u een voorbeeld: niet alle EU-delegaties houden zich momenteel volledig aan de zeven mensenrechtenrichtsnoeren die wij samen hebben opgesteld. Nu hebben wij de gelegenheid om, bijvoorbeeld door opleiding, het gewicht van deze zaken te vergroten. In het verslag van de heer Brok wordt opleiding ook genoemd. Ik ben daarom benieuwd naar uw mening over deze zaken.

 
  
MPphoto
 

  Zoltán Balczó (NI). (HU) Mijnheer de Voorzitter, de vraag die momenteel aan de orde is en waarover we het eigenlijk hebben, is of er, voortgaand op de weg die door het Verdrag van Lissabon wordt bepaald, sprake is van een initiatief voor een superstaat of voor nauwe institutionele samenwerking tussen zevenentwintig landen. Ook constitutionele hoven buigen zich momenteel over deze vraag en willen daarover een beslissing nemen. Hier in Straatsburg werd vóór de eerste vergadering de Europese vlag gehesen en het Europese volkslied gespeeld onder begeleiding van een militair saluut. Staten hebben een volkslied en een vlag, samenwerkingsverbanden niet. We hebben hier horen spreken over een ambassadeur die wij als vertegenwoordiger de wereld in moeten sturen. We horen ook dat Europa met één stem moet spreken. Wij zijn het hier niet mee eens; wij hebben een ander pad voor ogen voor de toekomst van Europa. Dat maakt ons nog niet paranoïde, zoals degenen zeggen die tolerantie prediken. We zijn wel degelijk voorstanders van Europa, maar wel van een ander Europa dan wat de meerderheid voor ogen heeft.

 
  
MPphoto
 

  Íñigo Méndez de Vigo (PPE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, omdat de spreker zo vriendelijk was in te stemmen met de beantwoording van een vraag, zal ik er een stellen. Real Madrid, een Spaanse voetbalclub, heeft een vlag en een lied. Denkt u dat het daarom een staat is?

(Gelach en applaus)

 
  
MPphoto
 

  Zoltán Balczó (NI). (HU) Bij een militair saluut is het niet gebruikelijk om tijdens het spelen van het volkslied in een bepaalde situatie de vlag van andere staten te hijsen. Als u vindt dat de Europese Unie zich op het niveau van een voetbalelftal beweegt, betekent dat dat u er een eigenaardige mening op na houdt over wat overigens niet de club zou moeten zijn van fanatici die zich onder één vlag scharen – al bent u misschien een fanatieke supporter – maar van een team dat verschillende meningen vertegenwoordigt.

 
  
MPphoto
 

  Danuta Maria Hübner (PPE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de discussie over de Europese dienst voor extern optreden vindt plaats op een moment dat er dringend behoefte is aan een langetermijnstrategie van de EU voor de manier waarop zij samenwerkt met de andere delen van deze dramatisch veranderende wereld. Onze strategie, visie en maatregelen moeten krachtig zijn, want de opkomende wereldmachten moderniseren sneller dan Europa ooit gedaan heeft en doen zich steeds meer gelden.

Ons geopolitiek strategisch denken over buitenlands beleid mag zich niet beperken tot klimaatverandering en energiezekerheid. Een van de drie instellingen die in de praktijk actief zullen zijn op het gebied van het buitenlands beleid – de voorzitter van de Raad, de voorzitter van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger – moet geopolitieke strategische bevoegdheden toegewezen krijgen en mag zich niet alleen beperken tot de taak van het bedenken van kortetermijnoplossingen voor zich voordoende problemen. Die leiden namelijk tot buitenlands beleid dat is gebaseerd op de kleinste gemeenschappelijke deler. Ik vind de hoge vertegenwoordiger, die immers gebruik kan maken van de bevoegdheden en ervaring van de Europese dienst voor extern optreden, de aangewezen persoon voor deze strategische bevoegdheden.

 
  
MPphoto
 

  Andrey Kovatchev (PPE).(BG) Met de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden en met een geslaagde start van de activiteiten ervan zal de Europese Unie een belangrijk politiek succes behalen in de verwezenlijking van haar doelstelling van een gedegen Europees gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Dit zal Europa in staat stellen werkelijk met één stem te spreken. We zullen een antwoord kunnen geven op de beroemde anekdotische vraag van Henry Kissinger: “Wie moet ik bellen als ik Europa wil bellen?”, want het telefoonnummer van Europa zal het telefoonnummer van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid zijn. Op dit moment moeten we zevenentwintig telefoonnummers kennen, voor elke lidstaat één, om te weten wat het standpunt van Europa is.

Het spreekt vanzelf dat de toekomstige hoge vertegenwoordiger hier in ons Parlement zijn of haar voorstel voor het opzetten van deze dienst moet indienen om de werkzaamheden van deze dienst van start te kunnen laten gaan. Ik hoop ook dat deze persoon het verslag van de heer Brok in aanmerking zal nemen en alle lidstaten op gelijke en eerlijke wijze zal vertegenwoordigen, met name de nieuwe lidstaten.

 
  
MPphoto
 

  Krisztina Morvai (NI). − (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is echt interessant te horen hoe geïrriteerd sommige afgevaardigden zijn over het feit dat deze befaamde ‘ene stem’ wordt betwist en de hele status quo wordt betwist. Ik spoor de burgers van Europa, die ons gekozen hebben om hier aanwezig te zijn, aan deze gedachtewisseling te volgen met behulp van het transparante medium dat internet is en daar hun mening te geven over al deze zaken die wij hier bespreken.

Ik wil echter nog een punt aan de orde stellen waar ik al eerder op heb gewezen. Dit betreft het bezoek van mevrouw Ferrero-Waldner aan de Israëlische regering ten tijde van de verschrikkelijke bloedige oorlog in de Gazastrook. Ik zal nooit vergeten, mevrouw de commissaris, hoe u de leden van de Israëlische regering op zo’n verschrikkelijk moment omhelst en gekust heeft.


Hoe kan ik er zeker van zijn dat, als deze resolutie wordt aangenomen, niemand uit mijn naam oorlogsmisdadigers zal gaan omhelzen en kussen?

 
  
MPphoto
 

  Elena Băsescu (PPE).(RO) Allereerst zou ik Elmar Brok willen feliciteren met het door hem opgestelde verslag. Zoals de vorige spreker al aangaf, is het alweer ruim dertig jaar geleden dat de Amerikaanse minister van Buitenlandse zaken, Henry Kissinger, de vraag opwierp: “Wie moet ik bellen als ik Europa wil bellen?” Door de functie van hoge vertegenwoordiger en een Europese dienst voor extern optreden in het leven te roepen geeft de Europese Unie eindelijk antwoord op die vraag.

Met het beschikbaar maken van deze functies moet de Europese diplomatie mijns inziens in staat zijn een actievere en doorslaggevendere rol te spelen in de verdediging van de elementaire belangen van de EU, waaronder ook energiezekerheid.

Ik verwelkom het feit dat de hoge vertegenwoordiger en de hoofden van de diplomatieke missies een permanente dialoog aangaan met het Europees Parlement.

Wat betreft het inzetten van personeel als onderdeel van de dienst voor extern optreden, geloof ik dat afgezien van het feit dat de betrokken werknemers moeten beschikken over een uitstekende kennis en over uitstekende vaardigheden, er ook zeker moet worden nagegaan hoe wij kunnen zorgen voor een adequate en evenredige vertegenwoordiging van de lidstaten.

 
  
MPphoto
 

  Piotr Borys (PPE).(PL) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil mijn oprechte dank betuigen voor dit uitstekende, op feiten gestoelde verslag. Dankzij de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden zal de Europese Unie actief op het internationale toneel aanwezig kunnen zijn en zelf internationaal beleid kunnen maken. Dat is buitengewoon belangrijk. Uiteraard zijn we het er allemaal over eens dat de kwestie van de kwaliteit van de diensten hoofdzakelijk onder de verantwoordelijkheid van de Commissie en de lidstaten valt en dat er op dit vlak samengewerkt moet worden tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.

Ik zou de commissaris willen vragen of zij op basis van haar contact met het Europees Parlement een concrete mogelijkheid ziet om profijt te trekken van onze inspanningen en een actieve samenwerking tot stand te brengen in bijvoorbeeld de interparlementaire delegaties. Ik denk dat er tal van fora zijn waarbinnen de hoge vertegenwoordiger en de Europese dienst voor extern optreden actief met het Parlement samen zouden kunnen werken, onder meer via de delegaties. Worden er passende voorbereidingen getroffen in deze richting?

 
  
MPphoto
 

  Riikka Manner (ALDE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, allereerst wil ook ik de rapporteur bedanken voor zijn uitstekende verslag. Ik wil echter benadrukken dat wij, als wij de Europese dienst voor extern optreden goed willen laten functioneren, ook serieus rekening moeten houden met de kleine lidstaten en de specifieke kenmerken van elk land op het gebied van buitenlands en veiligheidsbeleid. Alleen als wij dat doen en dit debat voeren kunnen wij van deze dienst een goed functionerend geheel maken.

Het is belangrijk dat in het verslag ook het belang van transparantie en democratie wordt genoemd. Daarnaast ben ik van mening dat wij met betrekking tot de dienst voor extern optreden vooral de kwesties van ‘zachte veiligheid’ moeten benadrukken. De Europese Unie is opgericht op basis van vrede en stabiliteit en die kunnen wij vooral door middel van humanitaire hulp, ontwikkelingssamenwerking, crisisbeheersing en internationale handel wereldwijd bevorderen.

 
  
MPphoto
 

  Cecilia Malmström, fungerend voorzitter van de Raad. (EN) Mijnheer de Voorzitter, voor mij is het interessant dat sommige afgevaardigden die de mond zo vol hebben van democratie niet kunnen aanvaarden dat het Verdrag van Lissabon democratisch werd goedgekeurd door zesentwintig parlementen en via één referendum.


(Applaus)

Inderdaad ontbreekt de handtekening van één persoon nog, maar ik heb er alle vertrouwen in dat het Verdrag binnenkort van kracht zal worden en dat de Europese dienst voor extern optreden er zal komen. Dat is een goede zaak die in de lidstaten, in de nationale parlementen en, geachte afgevaardigden, kijkt u maar naar de opinieonderzoeken van Eurostat ook door de burgers in de hele Europese Unie wordt ondersteund. Dat komt omdat zij vinden net als wij, net als ik en net als de meesten hier dat het voor de Europese Unie belangrijk is coherenter en sterker te kunnen optreden als wij onze waarden willen uitdragen en overal ter wereld willen streven naar vrede en democratie.

Natuurlijk moeten wij bureaucratie en dubbel werk voorkomen maar wij zijn, zoals mevrouw Ferrero-Waldner al zei, bezig met het opbouwen van een nieuw orgaan. Dit is sui generis en daarom moeten wij methodes vinden om dit orgaan tot stand te brengen. Waar het Coreper in samenwerking met de Raad, de Commissie en met leden van het Europees Parlement de heer Brok en overigen, waaronder ik, hebben in het verleden met de heer Buzek verscheidene gesprekken gevoerd in een poging het Parlement op de hoogte te houden over discussieert, betreft het algemeen kader en de taken van de dienst voor extern optreden. Daarover moet nu een politieke discussie beginnen, en het zal vervolgens de taak zijn van de hoge vertegenwoordiger de nadere bijzonderheden uit te werken. Dit zal in nauwe samenwerking en via een dialoog met het Europees Parlement gebeuren. Daarover bestaat bij mij geen enkele twijfel.

Uiteraard zijn er nog kwesties die opgelost moeten worden. Belangrijk is dat de hoge vertegenwoordiger beschikt over de middelen die nodig zijn om zijn of haar taken zo efficiënt mogelijk uit te voeren. Dit betekent dat hij of zij verantwoordelijk moet zijn voor de begroting van de EDEO, maar ook voor de met de benoeming belaste instanties. Vanzelfsprekend moet bij welke juridische oplossing dan ook en de gesprekken hierover zijn nog lang niet klaar rekening worden gehouden met de geldende begrotingsregels, waarmee op gepaste wijze financiële verantwoording verzekerd is.

Misschien gaat de Raad niet akkoord met alle details in het verslag-Brok maar volgens mij vormt het een zeer waardevolle bijdrage tot deze gedachtewisseling. Ik hoop dat er in het Parlement brede steun voor wordt gevonden. Mag ik u dankzeggen voor het hier gevoerde debat en de heer Brok voor het werk dat hij verricht heeft?

 
  
MPphoto
 

  Benita Ferrero Waldner, lid van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil nog eens herhalen dat wij nu niet beslissen of de Europese dienst voor extern optreden er wel of niet zal komen, want deze bestaat al uit hoofde van het Verdrag van Lissabon. Zoals mijn collega zo-even al zei – en ik heb daar ook alle vertrouwen in – zal het Verdrag van Lissabon binnenkort van kracht worden.

Ik zal nu ingaan op een aantal zaken die tijdens de bespreking hier naar voren zijn gekomen en die volgens mij zeer zeker de moeite waard zijn. Voorop staat dat wij als Commissie ons er volledig voor in zetten dat het EDEO een succes wordt. Zulks vraagt om een gezamenlijke aanpak, waar alle instellingen van de EU evenals de lidstaten vanaf het begin volledig bij betrokken worden. Op basis van mijn eigen ervaring als commissaris voor externe betrekkingen denk ik te mogen zeggen dat in de toekomst veel dingen op een heel andere manier zullen worden gedaan. Ik vind het nodig dat de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter, over een zekere mate van bestuurlijke en budgettaire zelfstandigheid beschikt.

Tegelijkertijd is het evident dat het EDEO heel nauwe banden dient te hebben met een groot aantal diensten van de Commissie en daarom is samenwerking belangrijk. Ik ben het eens met de doelstelling van het Parlement dat er een transparante en controleerbare budgetaire regeling voor het EDEO komt. Ook dit is evident, en daarom kijken wij ook uit naar de werkzaamheden die nodig zijn om de juiste formule te vinden.

Daarenboven is het zo dat volgens het Verdrag primair bij monde van de Commissievoorzitter en de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter en de overige leden van de Commissie politieke verantwoording wordt afgelegd tegenover het Parlement. Het verheugt ons dat de heer Brok in zijn verslag duidelijk aangeeft dat de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter zowel voor het EDEO zelf als voor de hogere ambtenaren van de delegaties de benoemende instantie dient te zijn.

In dit nieuwe orgaan zullen de delegatiehoofden en overige hogere ambtenaren van het EDEO in de eerste instantie EU-ambtenaren zijn die onder het Statuut voor het Personeel vallen en voor wie vastgelegde benoemingsprocedures evenals een verplichting tot onafhankelijkheid gelden. Wij vragen ons dan ook af wat de gevolgen zullen zijn als je hen tot een speciale categorie maakt die onderworpen wordt aan hoorzittingen in het Europees Parlement. Zelfs al zouden hoorzittingen worden beperkt tot benoemingen van meer politieke aard, dat zou voor mij nog dezelfde overweging gelden. Volgens mij strookt dit ook absoluut niet met de gangbare praktijken in de lidstaten.

Nogmaals, wij beseffen natuurlijk dat het in het belang is van het Parlement een diepgaande gedachtewisseling, van formele of informele aard, te kunnen houden met hogere ambtenaren op sleutelposities in het EDEO en de delegaties. Volgens mij kan dit plaatsvinden na hun benoeming. Zij moeten dan bij het Parlement langs gaan om er allerlei zaken te bespreken.

Ik heb met grote interesse en met genoegen geconstateerd, dat het punt van de mensenrechten en dat van de rechten van de vrouw aan de orde zijn gekomen. Mag ik u er op wijzen dat alle instellingen van de EU zich inzetten voor gendergelijkheid. Dit zal eveneens gelden voor het EDEO, maar bij elke benoeming moet er ook rekening gehouden worden met iemands geschiktheid. Geschiktheid voor een bepaalde functie en gendergelijkheid moeten dus hand in hand gaan.

Ik wil nog even kort ingaan op mijn reis naar het Midden-Oosten en, in verband daarmee, mijn ontmoeting met de Israëlische regering. Na het conflict in de Gazastrook was het heel belangrijk een staakt-het-vuren te bereiken. Ik heb getracht een bijdrage te leveren aan het eerste staakt-het-vuren en denk dat het met name aan mijn ingrijpen te danken is geweest dat er corridors voor humanitaire hulp werden geopend en er een tijdschema werd vastgesteld om in die ontzettend moeilijke en beslissende periode humanitaire goederen geleverd te kunnen krijgen.

Wat betreft de delegaties herhaal ik nogmaals dat deze reeds functioneren. De Europese parlementaire delegaties waar u op doelt, kunnen nu al door commissarissen of leden van de Raad worden bezocht, maar het moet natuurlijk wel van te voren worden ingepland. Zo zal het ook in de toekomst moeten blijven.

 
  
MPphoto
 

  Elmar Brok, rapporteur.(DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de fungerend voorzitter van de Raad, mevrouw de commissaris, geachte afgevaardigden, de aanvallen die hier vandaag zijn gedaan op een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid zijn niet meer van deze tijd. Uit enquêtes blijkt dat 70 procent van de burgers van Europa een krachtiger gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid wil, omdat ze weten dat dit de enige manier is voor het handhaven van de vrede in Europa en het verdedigen van onze belangen in de wereld. De verklaringen die hier vandaag zijn gedaan, zijn niet meer van deze tijd. Het is het soort verklaringen dat Europa verschillende oorlogen heeft ingedreven, en die willen we met een gemeenschappelijk buitenlands beleid voorkomen.

Ook willen we duidelijk maken dat we met dit buitenlands beleid de slagvaardigheid van Europa willen verbeteren. Ik wil nog een keer uitdrukkelijk zeggen dat de operationele kant van het buitenlands beleid geen zaak van parlementen is, maar de verantwoordelijkheid van de uitvoerende macht. Dat geldt in alle nationale staten. Maar dat betekent ook dat de parlementen – en dit geval het Europees Parlement – een volledige controlebevoegdheid moeten hebben, dat wordt verduidelijkt hoe dit van toepassing is op begrotingsgebied, op welke terreinen een informatierecht bestaat en op welke terreinen een echte verantwoordingsplicht geldt.

Ik nodig de Raad en de Commissie uit om in de documenten van het Coreper minder te schrijven over organigrammen, over de verdeling van de posten onder de leden van de nationale delegaties, en meer over de rechten van het Parlement, en zich dan niet te beperken tot de simpele mededeling dat de rechten van het Parlement moeten worden gehandhaafd. Het wordt tijd dat op dit punt eindelijk wat gebeurt. Daarnaast ben ik van mening dat de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter, die nog benoemd moet worden, bij het opstellen van de voorstellen moet worden betrokken en niet voor voldongen feiten mag worden geplaatst. Ook daar moet rekening mee worden gehouden. Mevrouw de fungerend voorzitter van de Raad, het zou bijdragen aan het vertrouwen wanneer u de hoge vertegenwoordiger voortaan zou aanduiden met “hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter van de Commissie”. Dan weten we dat we over hetzelfde praten.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. – Het debat is gesloten.

De stemming vindt donderdag 22 oktober 2009 plaats.

Schriftelijke verklaringen (artikel 149)

 
  
MPphoto
 
 

  Gabriele Albertini (PPE), schriftelijk.(IT) De tekst waar we morgen over gaan stemmen, vormt een uitstekende basis voor de onderhandelingen die ons nog te wachten staan.

Ik ben de heer Brok en mevrouw Neyts-Uyttebroeck dankbaar voor het uitstekende werk dat ze hebben verzet, ondanks het feit dat er zo weinig tijd beschikbaar was. Op grond van dit werk kan de commissie, waarvan ik de eer heb voorzitter te mogen zijn, een constructieve en toch pittige dialoog voeren met de toekomstige hoge vertegenwoordiger en het communautaire karakter van de nieuwe dienst voor extern optreden verdedigen. De boodschap die we de Commissie en de Raad willen meegeven, komt in feite hier op neer: we willen een dienst die over ruime bevoegdheden beschikt en die voldoet aan onze ambitie om van de Europese Unie een politieke wereldspeler te maken, en we willen dat dit op basis van consensus gebeurt, dat wil zeggen met de betrokkenheid en steun van de drie instellingen: het Parlement, de Commissie en de Raad.

Daarom verzoek ik de Commissie om moed te tonen tijdens de onderhandelingen en het communautaire model te verdedigen, en nodig ik de Raad nogmaals uit om dit Parlement, en met name de commissie waarvan ik voorzitter ben, vanaf het begin te betrekken bij de onderhandelingen, opdat deze beslissende etappe in de oprichting van een waar Europees buitenlands beleid kan worden voltooid.

 
  
MPphoto
 
 

  Cristian Silviu Buşoi (ALDE), schriftelijk.(RO) De instelling van een Europese dienst voor extern optreden is een absolute vereiste als wij de effectiviteit van het externe optreden van de EU willen verbeteren. Het doel hiervan is een veel consistenter buitenlands beleid te bevorderen en het profiel van de EU op internationaal niveau op te schroeven. De mate waarin wij deze doelstellingen verwezenlijken is echter afhankelijk van de manier waarop wij deze dienst opzetten.

Het verslag bevat een aantal bijzonder belangrijke voorstellen. Wij hebben behoefte aan een organisatie die zo gestroomlijnd mogelijk opereert en waarbinnen dubbel werk wordt vermeden. Daarom ben ik er voorstander van dat de delegaties van de Commissie in derde landen, de verbindingsbureaus van de Raad en de kantoren van de speciale vertegenwoordigers van de EU worden samengevoegd, en dat “EU-ambassades” worden opgericht. Vanuit het gezichtspunt van efficiëntie vind ik het tevens een interessant voorstel dat deze delegaties bepaalde consulaire werkzaamheden moeten overnemen, zoals het afhandelen van Schengenvisa.

Ik zou willen benadrukken dat het personeel een standaardopleiding moet krijgen, zodat wij ook echt kunnen beschikken over een professionele dienst die aan de behoeften van de EU voldoet. Het opzetten van een Europese diplomatieke school lijkt mij een ideale oplossing voor het leveren van diplomatieke staf met een opleiding op basis van gemeenschappelijke normen. Dan kan consistentie binnen de dienst voor extern optreden worden gewaarborgd. Sterker nog, in de toekomst zou een diplomatieke loopbaan in Europees verband even aantrekkelijk moeten worden als een diplomatieke loopbaan voor een lidstaat.

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk.(PT) Dit is wederom één van die betreurenswaardige documenten van het Europees Parlement waarin getracht wordt invloed uit te oefenen – in de meest negatieve zin – op de wijze waarop de Europese Unie functioneert, en wel door gebruik te maken van het feit dat die Unie rechtspersoonlijkheid geniet uit hoofde van het Verdrag van Lissabon (dat overigens nog niet in werking is getreden, omdat de Tsjechische Republiek het nog niet heeft geratificeerd).

Dit verslag is tekenend voor de militaristische aard van de Europese Unie. Het is bedoeld om te verzekeren dat met het buitenlands beleid steun wordt gegeven aan het militair expansionistisch streven van de belangrijkste mogendheden van de Europese Unie. Die mogendheden kunnen dat doen omdat ze hun beslissingsbevoegdheid via het Verdrag van Lissabon hebben vergroot, ook als er lidstaten zijn met andere standpunten.

Een voorbeeld daarvan is de hier volgende stelling uit het verslag:

“De eenheden voor militaire en civiele crisisbeheersing moeten onder het gezag van de Hoge Vertegenwoordiger worden geplaatst, terwijl er voor het militaire personeel wellicht een andere bevels- en organisatiestructuur nodig zal zijn dan voor het civiele personeel; het is van essentieel belang dat de verschillende functionarissen binnen de EDEO hun inlichtingenanalyses delen om de Hoge Vertegenwoordiger behulpzaam te kunnen zijn bij de vervulling van diens mandaat tot het voeren van een samenhangend, consistent en doelmatig extern beleid voor de Unie.”

 
  
MPphoto
 
 

  Anneli Jäätteenmäki (ALDE), schriftelijk. (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, afgelopen voorjaar heeft het Europees Parlement het verslag van de heer Dehaene over de effecten van het Verdrag van Lissabon op het institutionele evenwicht in de Europese Unie aangenomen. Daarin eist het Parlement dat bij toekomstige nominaties voor Europese topfuncties ook rekening wordt gehouden met de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Nu, slechts enkele maanden later, neemt het Europees Parlement een nog steviger standpunt in ten behoeve van het in de praktijk brengen van gelijke behandeling. Het standpunt van het Parlement inzake gelijke behandeling is dus duidelijk. De vicevoorzitter van de Commissie, Margot Wallström, houdt zich actief bezig met gelijke behandeling. Ook de herkozen voorzitter van de Commissie, José Manuel Barroso, heeft beloofd rekening te houden met gelijke behandeling bij de vorming van de nieuwe Commissie. De lidstaten nemen hierbij echter een cruciale positie in. Ik ben ervan overtuigd dat er in de lidstaten van de Europese Unie geschikte kandidaten voor de Commissie zijn te vinden, zowel vrouwen als mannen. Dank u wel.

 
  
MPphoto
 
 

  Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. (DE) Met het Verdrag van Lissabon zouden veel dingen beter worden, zo werd ons beloofd. De EU zou een groter reactievermogen krijgen en democratischer worden, het Europees Parlement zou meer medebeslissingsbevoegdheden krijgen, en de burgers zouden via een Europees referendum naar hun mening worden gevraagd. Maar wat feitelijk gebeurt, is dat de lidstaten onder druk worden gezet met het dreigement dat ze bij niet-ratificatie geen commissaris kunnen leveren. De EU zou nu zijn goede wil kunnen tonen en de bevolking eindelijk over de toetreding van Turkije kunnen raadplegen. Maar referenda lijken alleen te worden gehouden om ze vervolgens te kunnen negeren. Het is ook een raadsel hoe de EU een groter reactievermogen moet krijgen als de bevoegdheden van de nieuwe functies in het Verdrag slechts schetsmatig worden aangeven. Op dit punt lijken conflicten even onvermijdelijk als bij de nieuwe dienst voor extern optreden, waarvoor nog onduidelijk is welke rechten op toegang tot informatie deze zal hebben. Onze buitengewone begroting wordt almaar groter en bestrijkt een steeds dichter netwerk van agentschappen, wat er onvermijdelijk toe zal leiden dat dubbelwerk wordt gedaan en bevoegdheden elkaar overlappen. Daarom is het belangrijk het evenwicht te behouden, in de zin dat enerzijds wordt voorkomen dat door het nieuwe systeem naast elkaar heen wordt gewerkt en er juist voor wordt gezorgd dat synergie-effecten worden benut, en anderzijds maatregelen worden genomen zodat de parlementaire controle niet kan worden omzeild, de lidstaten niet kunnen worden geblokkeerd en de nationale bevoegdheden onaangetast blijven. Daarnaast moet het nieuwe orgaan de noodzakelijke bevoegdheden hebben om zijn taken te kunnen vervullen en efficiënt met de strategische partners van Europa te kunnen samenwerken.

 
  
MPphoto
 
 

  Czesław Adam Siekierski (PPE), schriftelijk. (PL) Dames en heren, de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden is een bijzonder project, dat onze volledige steun verdient. Hij dient ter ondersteuning van de hoge vertegenwoordiger van de EU, maar we mogen daarbij niet vergeten dat een gedegen opleidingsniveau van de medewerkers noodzakelijk is en erop moet worden toegezien dat de dienst representatief is, vanuit het oogpunt van zowel de instellingen als de lidstaten. Bij het werven van het personeel voor de dienst moeten transparantie en gelijkheid vooropstaan. Vermeldenswaard is ook dat de Europese dienst voor extern optreden de mogelijkheid om diplomatieke bijstand te ontvangen zal uitbreiden, omdat elke EU-burger hiertoe een verzoek zal kunnen indienen. Dit is een de facto uitbreiding van de huidige mogelijkheid om een verzoek tot bijstand in te dienen bij de buitenlandse dienst van een andere lidstaat, indien de lidstaat van herkomst geen diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging heeft in een bepaald land. De meerwaarde van de Europese dienst voor extern optreden zou ook moeten liggen in de synergie van zijn drie basiscomponenten – diensten die hun oorsprong vinden in de huidige Europese Commissie, de Raad en de lidstaten. Naar mijn mening moet de EDEO voor zijn personeel putten uit alle drie de bronnen. Dit waarborgt zijn professionalisme, doeltreffendheid en unieke karakter. Het doel van effectiviteit zal ook worden bereikt met het grote aantal EU-vertegenwoordigingen dat zal voortvloeien uit de omvorming van de huidige Commissievertegenwoordigingen. Inhakend op de toespraak van de heer Grzyb wil ik erop wijzen dat ik het met hem eens ben dat de oprichting van een Europese diplomatenschool overbodig is als gebruik wordt gemaakt van de nationale en regionale centra die nu al in heel Europa bekend staan om hun professionele opleidingen voor toekomstige diplomaten.

 
Juridische mededeling - Privacybeleid