Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2011/2599(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Kies een document :

Ingediende teksten :

RC-B7-0228/2011

Debatten :

PV 06/04/2011 - 14
CRE 06/04/2011 - 14

Stemmingen :

PV 07/04/2011 - 6.4
CRE 07/04/2011 - 6.4
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2011)0149

Volledig verslag van de vergaderingen
Woensdag 6 april 2011 - Straatsburg Uitgave PB

14. Vierde VN-conferentie over de minst ontwikkelde landen
Video van de redevoeringen
Notulen
MPphoto
 

  De Voorzitter. – Aan de orde zijn de verklaringen van de Raad en de Commissie over de vierde VN-conferentie over de minst ontwikkelde landen.

 
  
MPphoto
 

  Zsolt Németh, fungerend voorzitter van de Raad. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Europese Unie is vastbesloten een succes te maken van de Vierde VN-conferentie over de minst ontwikkelde landen, die van 9 tot en met 13 mei 2011 in Istanbul wordt gehouden. Zij meent dat deze conferentie een geweldige kans biedt om de steun voor de minst ontwikkelde landen (MOL's) te vergroten.

De Raad heeft heel recentelijk conclusies aangenomen die tijdens de voorbereiding van de conferentie en gedurende de conferentie zelf door de EU-onderhandelaren als richtsnoer moeten worden gebruikt. Ons gezamenlijke streven om de millenniumdoelen voor ontwikkeling te halen, kan alleen worden gerealiseerd als de MOL's een prioritaire status krijgen. Vandaar dat wij onverminderd vast blijven houden aan onze verbintenis om de inclusieve en duurzame ontwikkeling van alle MOL's te ondersteunen, die de armste en zwakste landen van de internationale gemeenschap zijn en tevens worden gekenmerkt door een buitengewoon grote kwetsbaarheid voor externe economische schokken, natuur- en door de mens veroorzaakte rampen en overdraagbare ziekten.

Wij zijn er een groot voorstander van dat de aandacht wordt geconcentreerd op de terreinen en maatregelen die met het oog op de specifieke behoeften van MOL's de grootste meerwaarde hebben en die de ervaringen weerspiegelen die met het Actieprogramma van Brussel (2001) zijn opgedaan, door te zorgen voor samenhang met de millenniumdoelen voor ontwikkeling en door specifieke doelstellingen voor MOL's vast te stellen. Een langetermijnverbintenis door een verlengd partnerschap met MOL's die voorziet in passende maatregelen, is in een snel veranderende wereld van essentieel belang.

Meer in het bijzonder is de Europese Unie van mening dat in het slotdocument van de conferentie van Istanbul de volgende drie hoofddoelstellingen moeten worden verwoord: ten eerste, vermindering van de kwetsbaarheid van MOL's en vergroting van hun weerstand tegen externe schokken; ten tweede, creëren van een gunstig klimaat voor de duurzame ontwikkeling van MOL's; en ten derde, bevorderen van inclusieve en duurzame economische groei van MOL's. Deze doelstellingen zullen tijdens de voorbereiding van de conferentie en gedurende de conferentie zelf door de EU-onderhandelaren als richtsnoer worden gebruikt.

De Europese Unie heeft altijd een leidersrol vervuld bij de inspanningen van de internationale gemeenschap om de MOL's te steunen en is ook de grootste donor. De Unie is wat betreft de nakoming van verbintenissen de meest succesvolle ontwikkelingspartner. Daarbij gaat het met name om verbintenissen op het terrein van markttoegang, oorsprongsregels en schuldverlichting. Zij heeft significante vorderingen gemaakt met betrekking tot officiële ontwikkelingshulp (ODA) en met beleidscoherentie voor ontwikkeling.

Enkele MOL's hebben het afgelopen decennium een aanzienlijke economische groei en vooruitgang in de ontwikkeling van hun land gerealiseerd. Maar wij zijn ons ervan bewust dat die vooruitgang in het algemeen onevenwichtig is geweest. Er moet nog veel worden gedaan, zeker in Afrika bezuiden de Sahara en in landen die niet alleen kwetsbaar zijn voor externe schokken, maar zich ook in oorlogsgebied bevinden. Om die reden heeft de EU in de context van de algemene ODA-toezegging onlangs opnieuw toegezegd om collectief tussen de 0,15 en 0,2 procent van het bnp vrij te maken voor ODA aan de MOL's.

De MOL's zijn als eerste verantwoordelijk voor hun eigen ontwikkeling. Bijstand van de donorgemeenschap moet bijgevolg worden verstrekt op initiatief van de begunstigde landen en op basis van "ownership" van die landen. De Europese Unie benadrukt ook het belang van de wederzijdse afhankelijkheid van economische vooruitgang en verbeteringen op het terrein van "good governance", democratie, mensenrechten en gendergelijkheid.

Tegelijkertijd is het onze vaste overtuiging dat het de verantwoordelijkheid van alle landen is om ontwikkelingslanden te helpen zichzelf uit de armoede te tillen en vooruitgang te maken met het realiseren van de millenniumdoelen voor ontwikkeling. Dit is deels afhankelijk van de kwaliteit en samenhang van het beleid van de ontwikkelingspartners. Vandaar dat krachtige inspanningen moeten worden gedaan voor het efficiënter en effectiever maken van hulpmechanismen en het nakomen van verbintenissen. De EU heeft de andere donoren bij verschillende gelegenheden opgeroepen hun verbintenissen na te komen. Ook de opkomende economieën zouden een redelijke bijdrage aan de hulpverlening aan de MOL's moeten leveren.

 
  
MPphoto
 

  Štefan Füle, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie is vastbesloten om een succes te maken van de Vierde VN-conferentie over de minst ontwikkelde landen in Istanbul, door van deze conferentie een nieuw politiek momentum te maken voor inclusieve groei, duurzame ontwikkeling en armoedevermindering in de MOL's. Deze overtuiging en dit commitment van de kant van de Commissie en de Raad komt tot uitdrukking in de aanbevelingen die de Raad op 31 maart heeft aangenomen betreffende richtsnoeren voor de participatie van de EU in de aanstaande conferentie over de minst ontwikkelde landen. Ik ben erg blij om hier te kunnen zeggen dat het Parlement sterk zal zijn vertegenwoordigd in de EU-delegatie bij deze conferentie.

Veel MOL's hebben vooruitgang geboekt bij hun ontwikkeling, maar die vooruitgang is onevenwichtig geweest, en er moet nog veel werk worden gedaan. Te weinig MOL's slagen erin om uit de categorie van minst ontwikkelde landen te geraken, en de meeste lopen achterop in het bereiken van de millenniumdoelen voor ontwikkeling. Zowel de donoren als de MOL's zelf moeten leren van de successen van enkelen van hen, alsook van de uitvoering van het Actieprogramma van Brussel.

Mondiaal partnerschap en wederzijdse verantwoordelijkheid zijn voor het succes van de conferentie van essentieel belang. Hoewel ontwikkeling een gezamenlijke uitdaging is, zijn de ontwikkelingslanden er zelf als eerste verantwoordelijk voor dat hun ontwikkeling wordt bevorderd door het formuleren en uitvoeren van geschikt beleid en het realiseren van "good governance".

Wat betreft de nakoming van verbintenissen is de Europese Unie de meest succesvolle ontwikkelingspartner van de MOL's. Daarbij gaat het met name om verbintenissen op het terrein van markttoegang, oorsprongsregels en schuldverlichting. De Unie is ook de grootste donor van de MOL's: de officiële ontwikkelingshulp aan deze landen is de laatste tien jaar verdrievoudigd.

In Istanbul zal de Europese Unie de andere donoren en ontwikkelingspartners oproepen hetzelfde commitment en dezelfde ambitie te tonen als zijzelf. De geïndustrialiseerde landen hebben de morele plicht om ontwikkelingslanden te helpen zichzelf uit de armoede te tillen. In de context van mondiaal partnerschap dienen ook de opkomende economieën hun bijdrage te leveren.

Duurzame ontwikkeling en rechtvaardige en inclusieve langetermijngroei zijn voor elk van deze landen van essentieel belang. De particuliere sector vervult in dit opzicht een sleutelrol en kan door het genereren van kapitaal en werkgelegenheid van enorm grote betekenis zijn.

De handel biedt als motor van groei en werkgelegenheid aanzienlijke mogelijkheden. Toch wil de Europese Unie onderstrepen dat de ontwikkeling van de MOL's behalve van handel ook afhankelijk is van vooruitgang op de terreinen mensenrechten, gendergelijkheid, democratie, goed bestuur, vrede en veiligheid.

Vooruitgang in de MOL's is deels afhankelijk van de samenhang van het beleid van de ontwikkelingspartners. Vandaar dat krachtige inspanningen moeten worden gedaan voor het efficiënter en effectiever maken van hulpmechanismen en het realiseren van beleidscoherentie.

Het voorzitterschap heeft al drie prioriteiten genoemd. Daar zou ik nog aan willen toevoegen dat tijdens de conferentie ook over het gradueringsvraagstuk moet worden gepraat. De Europese Unie zal vragen om een meer systematisch mechanisme voor spoedconcessies en spoedhulp voor landen die uit de categorie van minst ontwikkelde landen geraken. De Commissie is ervan overtuigd dat dit nieuwe momentum zal leiden tot een significante stijging van het aantal landen dat de komende tien jaar de MOL-status verliest.

 
  
  

VOORZITTER: STAVROS LAMBRINIDIS
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 

  Eleni Theocharous, namens de PPE-Fractie.(EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de minister, mijnheer de commissaris, terecht werd gezegd dat de conclusies van de Raad en de toezeggingen van de Europese Unie vergezeld moeten gaan van effectieve maatregelen ter ondersteuning van de ondernomen inspanningen. De delegatie van het Europees Parlement die naar de VN-conferentie over de minst ontwikkelde landen in Istanbul zal gaan, zal zich ´gewapend´ weten met een goede resolutie waarin tevredenstellende standpunten tot uiting worden gebracht. Er is evenwel een probleem in verband met de status van deze delegatie. Omdat dit een waarnemersstatus is, heeft de delegatie niet het recht om rechtstreeks te interveniëren. Mijns inziens zouden de Commissie en voorzitter Barroso een belangrijke bijdrage kunnen leveren en verandering kunnen brengen in deze situatie. Wij zullen immers de ontwikkeling en veiligheid in de Europese Unie niet kunnen waarborgen en de migratiestromen niet kunnen beheersen zolang een miljard mensen in armoede en ellende leeft.

Naar het zich laat aanzien moeten de inspanningen voor de ontwikkeling van de minst ontwikkelde landen worden herzien. Natuurlijk ligt een deel van de schuld bij deze landen zelf, maar kennelijk zijn de mechanismen die worden ingezet om de vicieuze cirkel van armoede te doorbreken, weinig effectief.

Ik wijs erop dat de rijkdom van de onderontwikkelde landen wordt geëxploiteerd door anderen, en niet door de inheemse bevolkingen, en dat deze landen voornamelijk worden gekenmerkt door democratische tekorten, corruptie en ook onveiligheid. Dit alles resulteert in tekortkomingen in de fundamentele infrastructuur van sectoren als het onderwijs, de gezondheidszorg, het vervoer, de communicatie, de primaire productie, de landbouw, het bankwezen en het overheidsbestuur. Mijns inziens kunnen in Istanbul de mechanismen worden ingevoerd voor een betere aanpak van het armoedeprobleem.

 
  
MPphoto
 

  Thijs Berman, namens de S&D-Fractie. – Een economische groei van 7%, een ruime toename van het aantal kinderen dat naar de lagere school gaat, meer landen waar bevolkingen hun democratie opeisen: in de minst ontwikkelde landen in Afrika is er in de afgelopen 10 jaar veel vooruitgang geboekt. Deze landen werkten aan een beter bestuur en mobiliseerden hun eigen financiële middelen. De rijke landen zorgden onder andere voor schuldverlichting en beschikbaarheid van vaccinaties. Maar wij zijn er nog lang niet, want de snelle economische groei in de armste landen zorgt niet voor een evenredige afname van de armoede.

De lijst met de armste landen is al decennia vrijwel onveranderd. Het aantal mensen dat moet leven van minder dan 1 dollar per dag is gedaald, maar het aantal mensen dat van minder dan 2 dollar per dag moet leven, blijft gelijk. De rijke landen hielden liever corrupte regimes in stand dan over eerlijk delen na te denken. Het is dan absurd en cynisch om vervolgens te roepen dat het ontwikkelingsbeleid niet werkt. Wij hebben het onvoldoende de kans gegeven.

De VN-conferentie in Istanboel zal hieruit de conclusies moeten trekken. Er moet veel meer aandacht zijn voor de eerlijke verdeling van welvaart binnen de armste landen zelf. Dat levert stabiliteit op, die eerlijke verdeling. Dat neemt spanningen weg en brengt vrede. Sociale rechtvaardigheid brengt ook veel meer economische ontwikkeling dan de ongelijkheid van dictaturen met een kleine clan aan de top. Landen met een democratie bereiken die eerlijke verdeling veel sneller dan dictaturen. Goed bestuur brengt de millenniumdoelen dichterbij.

Ook voor de volksgezondheid is meer nodig. Voor een gezin in een arm land is een ziekte een financiële ramp. Ziekte is een luxe die niemand zich kan veroorloven. Wij moeten daarom werken aan de financiering van gezondheidszorg met zorgverzekeringen, zodat er niet alleen vaccinaties beschikbaar zijn, maar ook goede ziekenhuizen en klinieken.

 
  
MPphoto
 

  Charles Goerens, namens de ALDE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, tussen 1980 en 2011 is het mondiale bruto binnenlands product toegenomen met 19 000 miljard dollar. Gezien die toename zouden voldoende middelen vrijgemaakt moeten kunnen worden om de extreme armoede uit te bannen. Tot zover de rekenkunde.

Voor wat betreft het beleid is de verbetering van het lot van de allerarmsten niet zo duidelijk. We moeten daarom duidelijke keuzes maken. Ten eerste moeten we ons in onze samenwerkingsprogramma's richten op de armste landen.

Ten tweede, en dat is een uitvloeisel van het vorige punt, moeten we ons geleidelijk terugtrekken uit de opkomende economieën. China, als belangrijkste crediteur van de Verenigde Staten, heeft voldoende middelen ter beschikking om de heersende armoede binnen de eigen grenzen het hoofd te bieden.

Ten derde hebben we sterke partnerschappen nodig met de minst ontwikkelde landen. Zij moeten het meeste werk verzetten. We kunnen ze slechts begeleiden met onze kennis, onze deskundigheid en onze politieke wil. We kunnen niet meer doen, maar ook niet minder.

Ten slotte moeten wij als Europese Unie ook een leidende rol vervullen bij deze conferentie omdat wij de belangrijkste donor zijn.

 
  
MPphoto
 

  Nirj Deva, namens de ECR-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank mevrouw Theocharous voor het aan de orde stellen van de status van het Europees Parlement bij internationale conferenties. Wij zijn een van de drie zusterinstellingen van de EU, en als wij hier niet erg snel naar kijken, zullen er zeker moeilijkheden door ontstaan. De Europese Unie is de grootste donor van de minst ontwikkelde landen (MOL's), maar hoewel wij de hulp aan die landen de laatste paar jaar hebben verdrievoudigd, is de armoede er niet af-, maar toegenomen.

Zo'n tien jaar geleden introduceerden Pascal Lamy en het Ontwikkelingscomité het initiatief "alles behalve wapens". Het Parlement heeft daar geleidelijk "alles behalve landbouwproducten" van gemaakt. Het probleem is dat MOL's geen industriële maar landbouwcapaciteit hebben. Als wij er werkelijk in geïnteresseerd zijn die mensen te helpen en de armoede in die landen te bestrijden, dan moeten wij hun handelscapaciteit vergroten. Niet hulp maar handel zal de armoede verminderen. Maar om de armoede te verminderen en de handel te vergroten, moeten wij de exportcapaciteit vergroten van de producten die zij daadwerkelijk kunnen exporteren, en dat zijn landbouw- en visserijproducten. Maar dat doen wij niet.

Wij hebben strenge normen vastgesteld, wat erg belangrijk is voor de gezondheid van de Europese consument, maar die normen helpen niet om de exportcapaciteit van de MOL's te vergroten. Het gevolg is dat de 51 landen die de MOL-status kregen toegewezen, die status op drie na nog allemaal hebben. Wij moeten onze inspanningen vergroten. Doen wij dat niet, dan houden wij onszelf en die landen voor de gek.

 
  
MPphoto
 

  Gabriele Zimmer, namens der GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, eigenlijk wil ik de beide vertegenwoordigers van Raad en Commissie vragen waarom ze denken dat ze hier met holle frasen aan moeten komen. Ik denk dat niemand erbij gebaat is, als niet heel concreet wordt gezegd dat de lidstaten van de Europese Unie en de Europese Unie juist in de voorbereiding op de conferentie in Istanbul hun verplichtingen op het gebied van ontwikkelingshulp eindelijk volledig moeten nakomen en het geenszins geduld kan worden dat lidstaten zich in toenemende mate aan die verplichting onttrekken.

Het is onaanvaardbaar dat een miljard mensen nog dagelijks honger lijden en dat de meesten van hen nog in de MOL leven, dus in de armste landen van de wereld. En het is onacceptabel dat een groot deel van onze ontwikkelingshulp niet gaat naar het stimuleren en het opbouwen van landbouwstructuren, maar dat dat aandeel de laatste jaren sterk is teruggelopen, en dat terwijl één miljard mensen honger lijdt. Want ik vind het langzamerhand cynisch dat we zeggen te hopen dat de MOL’s schokbestendiger worden.

Ik roep u op de problemen klip en klaar te benoemen en concrete verplichtingen aan te gaan om de MOL’s ook echt te helpen!

 
  
MPphoto
 

  Philip Claeys (NI). - De komende VN-top over de minst ontwikkelde landen is een goede gelegenheid om een debat te houden over zin en onzin van ontwikkelingshulp. Het zogenaamde aid quantity argument, de stelling dat hoe meer steun wordt gegeven, hoe meer economische ontwikkeling er komt, heeft volledig gefaald.

Ik zou van mijn spreektijd gebruik willen maken om de Keniaanse econoom James Shikwati te citeren uit Der Spiegel online van 7 april 2005. Met ontwikkelingssteun worden grote bureaucratieën onderhouden, corruptie en zelfgenoegzaamheid worden aangemoedigd, Afrikanen wordt geleerd om te bedelen in plaats van zelfstandig te zijn.

Bovendien verzwakt ontwikkelingshulp de plaatselijke markten en doet zij de ondernemingsgeest verdampen die wij juist zo hard nodig hebben. Hoe absurd het ook mag klinken, ontwikkelingshulp is een van de oorzaken van de problemen van Afrika. Als het Westen die betalingen zou stopzetten, zouden de normale Afrikanen het niet eens merken. Alleen functionarissen zouden hard getroffen worden. Dus in plaats van meer geld te geven, zou er minder corruptie moeten komen, meer ondernemerschap en meer zelfredzaamheid.

(De spreker stemt in met een “blauwe kaart”-vraag (artikel 149, lid 8 van het Reglement).)

 
  
MPphoto
 

  Thijs Berman (S&D). - Kunt u het met mij eens zijn dat buitenlandse belangen van de rijke westerse landen in Europa en de Verenigde Staten ervoor hebben gezorgd dat dictators in stand zijn gehouden en dat dát ervoor heeft gezorgd dat de ontwikkelingshulp vaak niet werkt, omdat die in de verkeerde zakken terechtkwam en wij daar nooit iets tegen hebben ondernomen uit naam van een stabiliteit die haar naam niet verdiende, zoals wel blijkt in Noord-Afrika en het Midden-Oosten? Opkomen voor democratie betekent opkomen voor democraten in ontwikkelingslanden en dictatoren laten vallen, maar ontwikkelingshulp laten doorgaan.

 
  
MPphoto
 

  Philip Claeys (NI). - Ja, ik ben het inderdaad voor een deel eens met wat collega Berman zegt. Inderdaad hebben wij er schuld aan dat er dictatoren aan de macht zijn kunnen blijven. Ik denk bijvoorbeeld aan het Europees beleid ten opzichte van Cuba, waar wij gezien hebben dat Fidel Castro wordt beschouwd als een partner met wie gepraat kan worden. Dat soort zaken zou inderdaad tot het verleden moeten behoren en wij zouden enkel nog moeten spreken met mensen die democratisch verkozen zijn en ook de potentie hebben om in hun eigen land een democratie te vestigen.

 
  
MPphoto
 

  Filip Kaczmarek (PPE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, de term ‘minst ontwikkelde landen’ is veertig jaar geleden ontstaan om ontwikkelde landen en andere donoren te helpen om die gemeenschappen in de wereld te identificeren die het meest hulpbehoeftig zijn. De definitie van ‘minst ontwikkelde landen’ die door de VN wordt toegepast, is niet uitsluitend gebaseerd op het inkomen per capita, maar houdt ook rekening met het menselijk kapitaal of belemmeringen voor de economische ontwikkeling. De geografische ligging van deze landen is zeer karakteristiek, want de grote meerderheid bevindt zich in Afrika. Het is daarom goed dat de Europese Unie bijzondere aandacht aan dit continent geeft.

Een van de basisproblemen is het feit dat het aantal landen dat tot de ‘minst ontwikkelde landen’ wordt gerekend, stijgt, terwijl er slechts drie landen zijn die zodanig ontwikkeld zijn dat ze de groep kunnen verlaten. Daarom moet de VN-conferentie zich buigen over de vraag hoe een doeltreffend, meetbaar en eenvoudig te controleren beleid kan worden gevoerd om landen uit de groep te leiden. Ik ben verheugd dat de Europese Commissie en de Raad voorstellen hebben die dit proces kunnen ondersteunen. Een van die voorstellen is de bevordering van inclusieve groei. Ik weet dat bepaalde Parlementsleden verontrust zijn over deze term, omdat ze niet zeker zijn dat deze groei echt inclusief zal zijn. Aan de andere kant kunnen we zonder groei geen economisch ontwikkelingspotentieel voor deze landen uitbouwen.

 
  
MPphoto
 

  Kriton Arsenis (S&D).(EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, wij hebben een tastbaar doel nodig, en daarover moet op de conferentie van Istanbul overeenstemming worden bereikt. Dat doel moet zijn het aantal minst ontwikkelde landen te verminderen tot de helft van het huidige aantal. Dat klinkt als iets vanzelfsprekends, maar in de afgelopen dertig jaar zijn slechts drie van deze landen erin geslaagd om zich los te maken uit de categorie van minst ontwikkelde landen.

Echter, om dit doel te bereiken moeten wij onze toezeggingen nakomen en elk jaar 0,15 à 0,2 procent van ons bruto binnenlands product (BBP) uitgeven aan ontwikkelingssteun aan deze landen. Net zo belangrijk is dat wij zorgen voor samenhang in ons ontwikkelingsbeleid. Het mag niet zo zijn dat wij deze landen enerzijds geld geven en anderzijds in feite bestelen door als EU onbillijke handelsovereenkomsten met hen te sluiten. Wij moeten onze financiële verplichting nakomen, hetgeen onder meer betekent dat wij in deze landen moeten investeren, niet alleen om deze landen in staat te stellen zich aan te passen aan de klimaatverandering en deze te bestrijden, maar ook om de schuld te vereffenen die wij hebben opgebouwd met ons onrechtvaardige gemeenschappelijk landbouwbeleid. Om dat mogelijk te maken, moeten wij de voedselsoevereiniteit van deze landen bevorderen door steun te geven aan traditionele landbouwpraktijken, lokale hulpbronnen, lokale teelten en lokale markten en moeten wij een stokje steken voor speculatieve aanvallen, landroof en zaaigoedmonopolies, die ons allen, maar in het bijzonder deze zwakke landen bedreigen.

(Spreker verklaart zich bereid een “blauwe kaart”-vraag krachtens artikel 149, lid 8 van het Reglement te beantwoorden)

 
  
MPphoto
 

  Nirj Deva (ECR). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, aangezien de geachte afgevaardigde een erg krachtig woord gebruikt, namelijk "stelen", vraag ik mij af of hij het met mij eens is dat wij stelen van de ontwikkelingslanden. Een voorbeeld: wij geven een klein eiland voor de Atlantische kust 2 miljoen euro voor het vangen van 7 000 ton tonijn, die wij vervolgens op de Europese straten voor 235 miljoen euro verkopen, een winst van 233 miljoen. Dat is wat wij met ons visserijbeleid doen.

 
  
MPphoto
 

  Kriton Arsenis (S&D).(EL) Mijnheer de Voorzitter, de heer Deva heeft gelijk. Inderdaad zou een groot aantal van de tussen de Europese Unie en derde landen gesloten overeenkomsten diepgaand herzien moeten worden. Deze overeenkomsten zijn weliswaar noodzakelijk, maar het is net zo noodzakelijk dat de Europese Unie de visserijovereenkomsten met de landen in kwestie op een zo duurzaam mogelijke manier sluit. Daarnaast moeten wij echter nagaan of het geld dat wij geven als tegenprestatie voor de gevangen vis volstaat, of dit geld als ontwikkelingssteun wordt gebruikt, en of deze landen daarmee geholpen worden om zich los te maken uit de categorie van minst ontwikkelde landen.

 
  
MPphoto
 

  Marek Henryk Migalski (ECR). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, de heer Németh heeft geen gelijk als hij stelt dat de situatie van de landen die uit de groep van minst ontwikkelde landen treden, optimistisch is. De heer Deva, de heer Kaczmarek en de heer Arsenis, die stellen dat er in de laatste tien jaar slechts drie landen, namelijk Botswana, de Republiek Kaapverdië en de Malediven, uit de groep zijn getreden, hebben daarentegen wel gelijk. Dit betekent dat de hoofdreden van de armoede in feite het politieke beleid is. We hebben immers heel rijke landen die geen natuurlijke rijkdommen hebben, zoals Zwitserland of Japan, en aan de andere kant landen met natuurlijke rijkdommen die toch heel arm zijn. Dit betekent dat de oorzaak van de armoede het politieke beleid is en niet omgekeerd. De rol van de Europese Unie moet daarom naast hulp voor de minst ontwikkelde landen en handel met deze landen bestaan uit politieke hulp die tot stabilisatie en democratie in deze landen moet leiden. Dat is wat we moeten doen.

 
  
MPphoto
 

  Elena Băsescu (PPE). - (RO) Mijnheer de Voorzitter, de vierde VN-conferentie over de minst ontwikkelde landen is een goede aanleiding om het internationale beleid voor handelssteun te herzien. Deze groep landen wordt geconfronteerd met moeilijkheden tegen de achtergrond van wereldwijde economische veranderingen als gevolg van de financiële crisis. De continue prijsstijging van basislevensmiddelen is een ernstig probleem waar we niet omheen kunnen.

Het hoofddoel van handelssteun is groei van het interne en internationale concurrentievermogen van deze 48 landen. Ik onderstreep in deze context het belang van het uitbannen van armoede en een efficiënt gebruik van financiële steun, zodat de millenniumdoelen voor ontwikkeling kunnen worden bereikt. Ik beschouw de betrokkenheid van de ontwikkelingslanden bij dit proces als nuttig, omdat zij ervaring hebben op het terrein van hervorming van handelsfaciliteiten.

 
  
MPphoto
 

  Mariya Nedelcheva (PPE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de vooruitgang van de minst ontwikkelde landen is de weerspiegeling van ons eigen ontwikkelingsbeleid en van dat van de internationale gemeenschap. De toename van het aantal landen dat wordt gekenmerkt als minst ontwikkeld is een duidelijke indicatie dat het tijd is om ons beleid, onze instrumenten en onze middelen te herzien. De allerarmste landen vallen gemakkelijk ten prooi aan oorlogen, crises en algemene armoede. Daarom is het van belang om onze inspanningen voor vrede en stabiliteit, democratie en mensenrechten voort te zetten.

We moeten nog drie zaken in aanmerking nemen. In de eerste plaats moeten we de interne factoren bezien, zoals corruptie, het gebrek aan democratische waarborgen en de lacunes op het gebied van eigendomsrecht, die er verantwoordelijk voor zijn dat deze landen in een staat van onderontwikkeling blijven.

Vervolgens moeten we onze benadering op economisch gebied verbeteren door meer steun te verlenen aan de boeren, de kleine en middelgrote ondernemingen en een goed gebruik van de hulpbronnen van het land, teneinde nieuwe instrumenten tot stand te brengen.

Tot slot moeten we onze hulpinstrumenten gerichter toepassen en zorgen voor samenhang met de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling. Door het ontwikkelingsbeleid mondiaal af te stemmen met de daadwerkelijke behoeften van de landen en de toegenomen rol van de private sector en het maatschappelijk middenveld, kunnen we de uitdagingen van het komende decennium beter het hoofd bieden.

 
  
MPphoto
 

  Ricardo Cortés Lastra (S&D).(ES) Mijnheer de Voorzitter, tien jaar geleden zijn wij als donorlanden in Brussel een actieplan overeengekomen voor de minst ontwikkelde landen, de MOL’s. Daarin werden de doelstellingen vastgelegd voor het uitbannen van de extreme armoede in die landen.

Het is iedereen duidelijk dat de minst ontwikkelde landen het meest te lijden hebben onder de gevolgen van de wereldwijde crisis, of die nu economisch en financieel zijn, of ze op milieugebied zijn of veroorzaakt zijn door de hogere voedselprijzen.

Tien jaar later echter hebben we de doelen die we ons gesteld hadden niet verwezenlijkt, en maar twee van de 48 landen die behoren tot het blok van de MOL’s zijn erin geslaagd om daar uit te komen.

We zitten nu op een cruciaal moment. Op de volgende VN-conferentie in Istanbul zal wat er tot nu toe bereikt is, worden bekeken en zal een nieuw actieplan worden opgesteld.

We moeten onze betrokkenheid met de MOL’s een nieuwe impuls geven en laten zien dat we in tien jaar de lessen van de vorige periode geleerd hebben en nu in staat zijn om doeltreffende kwaliteitshulp te geven waarmee we onze doelen kunnen realiseren, niet in 2021 maar in 2015, door het verwezenlijken van de millenniumdoelstellingen.

 
  
MPphoto
 

  Catherine Stihler (S&D). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de drie sleutelterreinen – verminderen van de kwetsbaarheid van MOL's en het bevorderen van duurzame ontwikkeling en economische groei – zijn allemaal prima. Maar wordt ook over voedselzekerheid gesproken?

Afrika beneden de Sahara werd genoemd. Tachtig procent van de landbouwers daar is vrouw. Als wij helpen met de ontwikkeling van betere landbouwmethoden, als wij investeren in de meest kwetsbare mensen ter wereld en hen helpen zichzelf te voeden, leveren wij een enorme bijdrage aan de gezondheid en het welzijn van de allerarmsten in de wereld.

Ik wens de delegatieleden veel geluk op de conferentie en kijk uit naar het verslag dat de deelnemers aan de conferentie zullen uitbrengen.

 
  
MPphoto
 

  Norica Nicolai (ALDE). - (RO) Mijnheer de Voorzitter, ik ben ervan overtuigd dat dit Parlement verantwoordelijkheid neemt voor de resultaten die de Europese Unie heeft bereikt met het project van wereldwijde solidariteit ter bestrijding van armoede. Ik ben er echter ook sterk van overtuigd dat we een verantwoordelijk parlement zijn als het gaat om de besteding van het geld van de Europese belastingbetalers. Ik wil graag het idee gangbaar maken dat deze conferentie ook voor ons een gelegenheid moet zijn voor het evalueren van het solidariteitsmodel dat we hebben voorgestaan. Als we namelijk kijken naar wat wij de minst ontwikkelde landen noemen, zien we dat de arme landen arm blijven en dat de rijke landen een bepaalde levensstandaard behouden.

Het donatiemodel en de steun die wij bieden moeten worden herzien, omdat we het risico lopen dat de hulp voor de ontvangende landen fataal wordt.

 
  
MPphoto
 

  João Ferreira (GUE/NGL). - (PT) We hebben het in dit debat over de armste en zwakste landen op aarde gehad. Bijna vijftig landen lijden eronder dat de invoering van de aanbevelingen die uit verschillende bijeenkomsten van de Verenigde Naties zijn gekomen, steeds mislukt. Het is niet de onvermijdelijkheid van het lot en het zijn geen onoverkomelijke natuurlijke beperkingen of belemmeringen waardoor deze landen arm zijn. Integendeel: verscheidene van deze landen zijn juist erg rijk aan natuurlijke hulpbronnen.

Het is juist de oneerlijkheid en de onmenselijkheid van de dominante economische en sociale inrichting van de wereld die wordt ondersteund door asymmetrische relaties die ongelijkheid creëren en stimuleren. Dit is het resultaat van de vrije handel, de financiële deregulering, de ongeoorloofde kapitaalstroom naar belastingparadijzen, maar ook van oorlogen en conflicten om natuurlijke hulpbronnen. De emancipatie van deze volkeren en de ontwikkeling van hun landen kan alleen op gang komen als er rigoureus gebroken wordt met de fundamenten van dit systeem en er een echte solidaire samenwerking en ontwikkelingshulp tot stand wordt gebracht.

 
  
MPphoto
 

  Štefan Füle, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit interessante debat laat zien dat wij allemaal dezelfde doelstellingen hebben. Dat blijkt ook uit de gezamenlijke ontwerpresolutie die door de fracties is ingediend. Van die doelstellingen wil ik met name de volgende noemen: Om te beginnen moet de conferentie resultaatgericht zijn en moet de Europese Unie haar verbintenissen nakomen.

Die verbintenissen zijn wij aangegaan om landen de nodige steun te geven om uit de categorie van "minst ontwikkelde landen" (MOL's) te geraken. Wij zijn verbintenissen aangegaan met betrekking tot markttoegang en schuldverlichting en hebben toegezegd een deel van de officiële ontwikkelingshulp voor de MOL's te reserveren. Het spreekt voor zich dat "beleidscoherentie voor ontwikkeling" moet gelden voor alle beleidsterreinen die van belang zijn voor armoedebestrijding door de MOL's, waarbij prioriteit moet worden gegeven - mevrouw Stihler heeft dat terecht benadrukt - aan voedselzekerheid, landbouw en infrastructuur. En de heer Deva heeft natuurlijk gelijk als hij wijst op de zeer belangrijke rol van handel.


Wij zijn het er allemaal over eens dat de MOL's als eerste verantwoordelijk zijn voor hun ontwikkeling. Vandaar de noodzaak van een efficiënter belastingsysteem en goed bestuur in belastingzaken voor het vergroten van de binnenlandse inkomsten.

Tot slot: hoewel de bijdrage van de MOL's aan klimaatverandering vrijwel nihil is, zullen zij er het hardst door worden getroffen. Het is onze plicht hen te helpen zich aan de verandering van het klimaat aan te passen.

Concluderend: Het Parlement heeft de zaak van de MOL's altijd krachtig ondersteund. Ik ben er zeker van dat u dat zult blijven doen.

 
  
MPphoto
 

  Zsolt Németh, fungerend voorzitter van de Raad. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, wat het totaalbedrag van de ODA betreft, wijs ik erop dat de Raad sinds 2002, toen de verbintenis voor de Conferentie van Monterey werd aangegaan, steeds heeft gewezen op de noodzaak van het mobiliseren van alle beschikbare financieringsbronnen voor ontwikkeling – op de eerste plaats binnenlandse middelen aangevuld met levensvatbare innovatieve financieringsmechanismen – en steun van geïndustrialiseerde landen, de particuliere sector en opkomende economieën.

In haar laatste conclusies, van april 2011, merkt de Raad op dat de EU serieus nadenkt over voorstellen voor innovatieve financieringmechanismen met een aanzienlijk potentieel voor inkomstenvorming, zodat een voorspelbare financiering voor ontwikkeling is verzekerd, met name voor de armste en meest kwetsbare landen. Ik ben het eens met wat commissaris Füle zegt over het belang van het nakomen van onze verbintenissen, en ook in zijn opmerkingen over het belang van het vergroten van de handelsmogelijkheden tussen de MOL's en de Europese Unie kan ik mij vinden.

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. – Tot besluit van het debat zijn er zes ontwerpresoluties(1) ingediend, overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement.

Het debat is gesloten.

De stemming vindt op donderdag 7 april 2011 om 12.00 uur plaats.

 
  

(1)Zie notulen.

Juridische mededeling - Privacybeleid