Ontwerpresolutie - B6-0608/2005Ontwerpresolutie
B6-0608/2005

ONTWERPRESOLUTIE

15.11.2005

naar aanleiding van de verklaringen van de Europese Raad en de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 103, lid 2 van het Reglement
door André Brie, Vittorio Agnoletto en Eva-Britt Svensson
namens de GUE/NGL-Fractie
over Iran

Procedure : 2005/2642(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B6-0608/2005
Ingediende teksten :
B6-0608/2005
Aangenomen teksten :

B6‑0608/2005

Resolutie van het Europees Parlement over Iran

Het Europees Parlement,

–  gezien het Handvest van de Verenigde Naties

–  onder verwijzing naar zijn vorige resoluties over Iran, met name de resolutie naar aanleiding van de verklaringen van de Raad en de Commissie van 13 oktober 2005,

–  gezien de conclusies van de Raad over Iran van 7 november 2005,

–  gelet op artikel 103, lid 2 van zijn Reglement,

A.  geschokt door de opmerkingen van president Ahmadinejad over de staat Israël,

B.  bezorgd door de groeiende invloed van fundamentalistische islamitische krachten op het buitenlands beleid van Iran en hun streven om hun ideologische en politieke invloed in de regio te vergroten,

C.  vaststellend dat de IAEA nog niet in de positie is om belangrijke hangende kwesties in verband met het nucleaire programma van Iran op te helderen en vast te stellen dat er geen sprake is van niet aangemelde nucleaire materialen of activiteiten in Iran; vaststellend dat in het licht van de opmerkingen van president Ahmadinejad de hervatting van de opwekkingsactiviteiten in de verrijkingscentrale van Isfahan ernstige twijfels rijzen over de vraag of het nucleaire programma van Iran uitsluitend voor vreedzame doeleinden wordt gebruikt,

D.  bezorgd over het feit dat de situatie in Iran met betrekking tot de uitoefening van de belangrijkste burgerrechten en politieke vrijheden verslechterd is na de parlementsverkiezingen van februari 2004 en ook bezorgd door de verslechtering van de mensenrechtensituatie als gevolg van de invloed van de fundamentalistische islam,

E.  overwegende dat Amnesty International en Human Rights Watch, andere internationale mensenrechtenorganisaties en Iraanse mensenrechtenactivisten en oppositiegroeperingen steeds vaker melding hebben gemaakt van schendingen van de mensenrechten in Iran en overwegende dat er steeds meer berichten zijn over executies en doodstraffen, met name tegen jeugdige delinquenten en leden van minderheden, hetgeen een schending is van de internationaal erkende criteria en normen,

F.  vaststellend dat als gevolg van het feit dat het buitenlands beleid en de ontwikkeling van een samenleving met elkaar samenhangen en dat als gevolg van de gespannen situatie in de regio het beleid van de Iraanse regering door de internationale gemeenschap nauwlettend in het oog moet worden gehouden,

1.  veroordeelt ten zeerste de opmerkingen van president Achmedinejad over de staat Israël;

2.  herinnert de regering en het parlement van Iran aan hun verplichting ingevolge artikel 2 van het Handvest van de Verenigde Naties om in hun internationale betrekkingen geen bedreigingen of geweld te gebruiken tegen de territoriale integriteit of de politieke onafhankelijkheid van een staat of op een andere wijze te handelen die niet strookt met de doelstellingen van de Verenigde Naties;

3.  bevestigt opnieuw zijn verplichting om bij te dragen tot het bestaan en de veiligheid van de staat Israël alsmede tot de oprichting van een levensvatbare Palestijnse staat en de terugtrekking van de Israëlische bezettingstroepen uit het Palestijnse grondgebied, overeenkomstig de besluiten van de VN-Veiligheidsraad en de road map;

4.  betreurt ten zeerste de jaarlijkse opzwepende demonstraties in Iran tegen de staat Israël die niet bijdragen aan een oplossing van het conflict in het Midden-Oosten en de spanningen in de regio verscherpen;

5.  verzoekt Iran zijn beleid in het Midden-Oosten te herzien, de staat Israël en het recht van deze staat om in vrede en veiligheid binnen internationaal erkende grenzen te leven te erkennen en bij te dragen tot de oprichting van een levensvatbare en democratische Palestijnse staat en een eind te maken aan de bezetting, o.a. door gebruikmaking van zijn invloed in het Midden-Oosten om de bewegingen waarmee zij betrekkingen onderhoudt ertoe te bewegen af te zien van het gebruik van geweld;

6.  dringt er bij Israël op aan het volkerenrecht te eerbiedigen en zijn internationale verplichtingen krachtens resoluties 242 en 338 van de VN-Veiligheidsraad na te komen door middel van onmiddellijke tenuitvoerlegging van de "road map voor vrede", zich terug te trekken uit de bezette gebieden, de nederzettingen in de bezette gebieden te ontmantelen en het recht van het Palestijnse volk op een zelfstandige en levensvatbare staat met Oost-Jeruzalem als hoofdstad te aanvaarden;

7.  bekrachtigt zijn steun voor de instelling van een kernwapenvrije zone in het Midden-Oosten en dringt er bij de EU en de lidstaten op aan dit idee met nieuwe initiatieven te bevorderen;

8.  dringt er bij de erkende en niet-erkende kernwapenlanden op aan om Iran en alle landen in de regio negatieve veiligheidsgaranties te geven;

9.  dringt er bij de Iraanse regering op aan de noodzakelijke maatregelen te nemen om het vertrouwen van de internationale gemeenschap te herstellen, dat Iran zijn civiele atoomenergieprogramma verantwoordelijk en transparant kan afwikkelen door

  • -ongeacht zijn rechten zijn verplichtingen conform het Non-proliferatieverdrag na te komen,
  • -uitgebreid met de IAEA samen te werken, met name met de IAEA-inspecteurs,
  • -onverwijld het aanvullend IAEA-protocol te ondertekenen,
  • -de onderhandelingen met de EU te hervatten om overeenstemming te bereiken over een handels- en samenwerkingsovereenkomst;

10.  bekrachtigt de belangstelling van de EU voor een vruchtbare ontwikkeling van de betrekkingen tussen de EU en Iran en voortzetting van de dialoog over kwesties van wederzijds belang; is van mening dat meer waarde moet worden toegekend aan de interculturele dialoog en dat de parlementen alsmede het maatschappelijk middenveld daarbij een essentiële rol moeten spelen;

11.  wijst op zijn ernstige bezorgdheid met betrekking tot de situatie van de mensenrechten en de belangrijkste burgerrechten en politieke vrijheden; bekrachtigt dat deze kwesties van essentieel belang zijn voor de ontwikkeling van betrekkingen tussen de EU en Iran;

12.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en de parlementen van de lidstaten, de regering en het parlement van Iran, de directeur van de IAEA en de secretaris-generaal van de VN.