Ontwerpresolutie - B6-0025/2007Ontwerpresolutie
B6-0025/2007

ONTWERPRESOLUTIE

16.1.2007

naar aanleiding van de verklaringen van de Raad en de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 103, lid 2 van het Reglement
door Kristian Vigenin, Georgi Bliznashki, Evgeni Kirilov, Marusya Lyubcheva, Mladen Chervenyakov, Atanas Paparizov, Jan Marinus Wiersma, Pasqualina Napoletano, Catherine Guy-Quint, Alexandra Dobolyi, Hannes Swoboda, Elena Valenciano en Pierre Schapira
namens de PSE-Fractie
over de doodstraf voor medisch personeel in Libië

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B6-0024/2007

Procedure : 2006/2676(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B6-0025/2007
Ingediende teksten :
B6-0025/2007
Debatten :
Aangenomen teksten :

B6‑0025/2007

Resolutie van het Europees Parlement over de doodstraf voor medisch personeel in Libië

Het Europees Parlement,

–  gezien de jaarverslagen van de Europese Unie over de mensenrechten en in het bijzonder die van de jaren 2005 en 2006,

–  onder verwijzing naar zijn resoluties over de toetreding van Bulgarije tot de EU en met name de resoluties van 30 november 2006, paragraaf 25, van 15 december 2005, paragraaf 32 en van 13 april 2005, paragraaf 39,

–  gezien de relevante conclusies van de Raad,

–  gezien de verslagen van het voorzitterschap van de Raad voor de Europese Raad over de tenuitvoerlegging van de strategische partnerschappen van de Unie met de Middellandse-Zeelanden van december 2005 en december 2006,

–  gelet op artikel 103, lid 2 van zijn Reglement,

A.  overwegende dat op 9 februari 1999 de Libische autoriteiten een aantal Bulgaarse verpleegsters die werkzaam waren in het Al.Fatih-ziekenhuis in Benghazi hebben gearresteerd en dat op 7 februari 2000 voor het Libische volksgerechtshof een proces is begonnen tegen zes Bulgaarse onderdanen, een Palestijn en negen Libiërs op beschuldiging van het opzettelijk besmetten van 393 kinderen met het HIV-virus, en dat de beschuldiging van samenzwering later werd ingetrokken,

B.  overwegende dat op 6 mei 2004 het hof vijf Bulgaarse verpleegsters en een Palestijnse arts tot executie door een vuurpeloton heeft veroordeeld, en dat op 25 december 2005 het Libische Opperste Gerechtshof een uitspraak heeft gedaan over het hoger beroep tegen de doodstraf en opdracht gaf tot een nieuw proces; voorts overwegende dat op 11 mei 2006 een nieuw proces is begonnen tot besluit waarvan op 19 december 2006 de doodstraffen werden bevestigd,

C.  overwegende dat er een sterk bewijs is dat de beklaagden in de gevangenis zijn gemarteld om bekentenissen af te dwingen en dat talloze andere rechten van de beklaagden ernstig zijn geschonden,

D.  overwegende dat op verzoek van de Libische autoriteiten bekende internationale deskundigen op HIV/aids-gebied in 2003 een verslag hebben uitgebracht waarin met zekerheid werd geconcludeerd dat de verspreiding van het HIV-virus te wijten was aan een ziekenhuisinfectie die ontstaan was voor de aankomst van de beschuldigden in Libië; overwegende dat recente publicaties sterk wetenschappelijk bewijs leveren inzake de ontstaansperiode van de infectie in Benghazi en dat dit sterke bewijs van de onschuld van de beschuldigden niet in aanmerking is genomen,

E.  overwegende dat de Unie in november 2004 een HIV-actieplan voor Benghazi heeft gelanceerd in het kader waarvan technische en medische hulp wordt verleend aan de geïnfecteerde kinderen en de getroffen gezinnen, alsmede steun voor de Libische autoriteiten bij de bestrijding van aids; voorts overwegende dat 2 miljoen euro uit de communautaire begroting ter financiering van dit plan is uitgetrokken en dat de uitvoering van dit actieplan met de ondersteuning van de Commissie en de EU-lidstaten flinke vorderingen maakt en dat een groot aantal besmette kinderen in ziekenhuizen in lidstaten zijn behandeld,

F.  overwegende dat in januari 2006 het Benghazi International Fund werd opgericht, een niet-gouvernementele organisatie zonder winstoogmerk, die in het leven is geroepen om steun te bieden aan de ontwikkeling van de plaatselijke medische infrastructuur in Benghazi ter verbetering van de behandeling van de patiënten en om hulp te verlenen aan de getroffen gezinnen;

1.  veroordeelt de uitspraak van het gerechtshof in Libië op 19 december 2006, waarbij tot besluit van een nieuw proces vijf Bulgaarse verpleegsters, Kristiana Vulcheva, Nasya Nenova, Valentina Siropulo, Valya Chervanyashka en Snezhana Dimitrova en een Palestijnse arts, Ashraf al-Haiui, die in verband met de HIV/aids-zaak uit 1999 in het ziekenhuis van Benghazi al acht jaar in de gevangenis hebben doorgebracht, tot de doodstraf werden veroordeeld;

2.  wijst erop dat de EU deze uitspraak niet kan aanvaarden en erop vertrouwt dat de zaak wordt verwezen naar een hogere instantie om spoedig een rechtvaardige en eerlijke oplossing te vinden;

3.  geeft andermaal uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over de gronden waarop de vervolging van de beschuldigden heeft plaatsgevonden, over hun behandeling tijdens de hechtenis en over de aanmerkelijke vertraging waaronder het proces te lijden heeft gehad;

4.  beklemtoont dat met ingang van januari 2007 het Benghazi-proces rechtstreeks betrekking heeft op vijf burgers van de Europese Unie;

5.  verzoekt de bevoegde Libische autoriteiten alle nodige maatregelen te nemen ter herziening en nietigverklaring van de doodstraf en de weg vrij te maken voor een spoedige oplossing van de zaak op humanitaire gronden en aldus de voorwaarden te scheppen voor de voortzetting van een gemeenschappelijk beleid van goede betrekkingen met Libië;

6.  beklemtoont dat het vastbesloten is deze zaak op de voet te blijven volgen en voornemens is te dien einde een speciale rapporteur te benoemen;

7.  doet een beroep op de Commissie, de Raad en de lidstaten om steun te blijven verlenen aan de uitvoering van het HIV-actieplan en het Benghazi International Fund te blijven steunen om het lijden van de besmette kinderen en hun families te verlichten en de Libische autoriteiten te helpen bij de preventie en de bestrijding van HIV in het land;

8.  doet een beroep op de Commissie en de Raad om bij verdere negatieve ontwikkelingen een herziening te overwegen van de EU-Libische betrekkingen op alle terreinen die daarvoor volgens de Unie in aanmerking zouden komen;

9.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten, de regering van Libië, de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa en de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.