Ontwerpresolutie - B6-0170/2009Ontwerpresolutie
B6-0170/2009

ONTWERPRESOLUTIE

26.3.2009

naar aanleiding van de verklaringen van de Raad en de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 103, lid 2, van het Reglement
door Konrad Szymański, Adam Bielan, Hanna Foltyn-Kubicka, Mirosław Mariusz Piotrowski, Zdzisław Zbigniew Podkański, Wojciech Roszkowski, Inese Vaidere, Ģirts Valdis Kristovskis, Roberts Zīle en Ewa Tomaszewska
namens de UEN-Fractie
over het Europese geweten en het totalitarisme

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B6-0165/2009

Procedure : 2009/2557(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B6-0170/2009
Ingediende teksten :
B6-0170/2009
Debatten :
Aangenomen teksten :

B6‑0170/2009

Resolutie van het Europees Parlement over het Europese geweten en het totalitarisme

Het Europees Parlement,

–  gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van de Verenigde Naties,

–  gezien resolutie 260 (III) A over genocide van 9 december 1948 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties,

–  gezien de vierde Geneefse Conventie over de bescherming van burgers die zich in tijd van oorlog "in de handen" van de vijand of onder enige militaire bezetting door een vreemde mogendheid bevinden,

–  gezien de uitspraken van het Europees Hof voor de rechten van de mens in de zaken Streletz, Kessler en Krenz tegen Duitsland van 22 maart 2001,

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 mei 2005 over de 60-ste verjaardag van het einde van de Tweede Wereldoorlog in Europa[1],

–  gelet op Kaderbesluit 2008/913/JBZ van de Raad van 28 november 2008 betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht[2],

–  onder verwijzing naar resolutie 1481 van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa van 26 januari 2006 over de noodzaak van internationale veroordeling van de misdaden van totalitaire communistische regimes,

–  gezien de hoorzitting die de Commissie op 8 april 2008 in Brussel heeft georganiseerd over de door totalitaire regimes gepleegde misdaden,

–  onder verwijzing naar de door een aantal nationale parlementen aangenomen resoluties en verklaringen over de misdaden van totalitaire communistische regimes,

–  gezien de verklaring van Praag over "Het geweten van Europa en het communisme" van 3 juni 2008,

–  gezien de op 22 september 2008 door het Europees Parlement aangenomen verklaring over het uitroepen van 23 augustus tot Europese herdenkingsdag voor de slachtoffers van het stalinisme en het nazisme,

–  gezien de noodzaak van het noemen van concentratie- en vernietigingskampen,

–  gezien besluit Nr. 31COM 8B.8 van de Werelderfgoedcommissie van UNESCO,

–  gelet op artikel 103, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat de EU stoelt op de beginselen van de rechtstaat en respect voor mensenrechten,

B.  overwegende dat rechtvaardigheid onderdeel van deze fundamentele waarden van Europa uitmaakt, en dat voor de implementatie en bevordering van rechtvaardigheid een gedegen kennis van de geschiedenis nodig is,

C.  overwegende dat de moorden en de slavernijpraktijken van het agressieve fascisme en Stalinisme als oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid kunnen worden aangemerkt,

D.  overwegende dat de extreme vormen van totalitair bewind, zoals de dictaturen van de nazi’s, de fascisten en de sovjetcommunisten, op een nog nooit in de geschiedenis voorgekomen schaal met voorbedachten rade enorme misdaden tegen miljoenen mensen en hun onvervreemdbare grondrechten hebben begaan,

E.  overwegende dat velen zich in hun verzet tegen onderdrukking vastberaden hebben getoond, zoals Witold Pilecki, de enige persoon die vrijwillig naar een nazi-vernietigingskamp (Auschwitz) is gegaan om daar een verzetsbeweging op te richten en informatie over massamoorden te verzamelen,

F.  overwegende dat het belangrijk is diegenen te herdenken die zich, zoals Witold Pilecki, actief tegen het totalitarisme hebben verzet en het verdienen om vanwege hun toegewijdheid en hun trouw aan idealen, hun eer en hun moed in het bewustzijn van de Europeanen te worden gegrift,

G.  overwegende dat ook militante groepen die door totalitaire ideologieën van totalitaire regimes werden gedreven zich aan genocides schuldig hebben gemaakt,

H.  overwegende dat onwetendheid en onjuiste clichés in het historische geheugen van de Europeanen tot nationalistisch of ander misbruik van de historische herinnering kunnen leiden,

I.  overwegende dat er krachtig verzet nodig is tegen geschiedvervalsing en de pogingen om de slachtoffers van genocide te criminaliseren,

J.  overwegende dat alleen een sterk en historisch bewust Europa in staat zal zijn de walgelijke misdaden uit het verleden te boven te komen,

K.  overwegende dat er op dit moment een ideologische strijd woest over de interpretatie van Europa's recente totalitaire verleden, met als doel de sovjetmisdaden te rechtvaardigen en/of de nazimisdaden te trivialiseren,

L.  overwegende dat de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken op 19 april 2007 een politiek akkoord heeft bereikt over het kaderbesluit ter bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat, en besloten heeft dat de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het publiekelijk vergoeilijken, ontkennen of op grove wijze trivialiseren van misdaden niet wordt uitgebreid tot zaken die niet door racisme of vreemdelingenhaat zijn gemotiveerd, hetgeen betekent dat misdaden die op andere gronden zijn gepleegd, bijvoorbeeld de misdaden van totalitaire communistische regimes, niet onder het toepassingsgebied van dit document vallen,

M.  overwegende dat de Commissie op 8 april 2008 een hoorzitting heeft georganiseerd over de misdaden van totalitaire regimes, waaraan werd deelgenomen door de Raad en een aantal leden van het Europees Parlement,

1.  betreurt het feit dat het Raadsbesluit van 19 april 2007 over het kaderbesluit over misdaden die zijn begaan op grond van ras, huidskleur, godsdienst, afkomst, of nationale of etnische oorsprong geen betrekking heeft op misdaden die begaan zijn op andere gronden, d.w.z. door totalitaire communistische regimes;

2.  wijst op het feit geen gedegen onderzoek is gedaan of een internationale beoordeling heeft plaatsgevonden van gevallen van genocide, zoals de holocaust, grootschalige misdaden tegen de menselijkheid en grove schendingen van de mensenrechten, zoals de massadeportaties uit de Baltische staten, Polen en andere landen, massa-executies, zoals de massamoord op Poolse officieren in het bos van Katyn en op officieren van het Letse leger in Litene, de oprichting en het functioneren van concentratiekampen en de goelag, de door de mens veroorzaakte hongersnood in Oekraïne, het niet-toekennen van de fundamentele rechten van vrijheid van meningsuiting en van vrij verkeer, en van een groot aantal andere misdaden die onder het totalitaire communisme zijn begaan;

3.  onderstreept dat, hoewel de staten van Europa die hebben geleden onder zowel het totalitaire communistische, als het totalitaire nazi-regime enorme inspanningen hebben verricht om de gevolgen te boven te komen, het de taak van de Europese Unie is om de misdaden van het communistische, het nazi- en van andere totalitaire regimes op Europees grondgebied te onderzoeken en te beoordelen, teneinde licht te werpen op hetgeen een kwart van de burgers van Europa is aangedaan en een oordeel over deze regimes te vellen;

4.  herinnert eraan dat de burgers die in de landen van het voormalige sovjet-blok het slachtoffer van totalitaire communistische regimes zijn geweest, moeten accepteren dat zij nog altijd zij aan zij te leven met personen die zij herkennen als daders en de moordenaars van hun familieleden;

5.  benadrukt dat de bevolkingen van de landen die van de sovjet-bezetting zijn bevrijd nog altijd lijden onder de gevolgen van het totalitaire regime, zoals russificatie, gedwongen wijzigingen aan de demografische situatie en grote psychologische problemen; verlangt dat bij het trekken van conclusies over de politieke, sociale en inter-etnische situatie in die landen met deze feiten rekening wordt gehouden;

6.  maakt zich zorgen over het feit dat mensen van de jongere generaties in sommige EU-lidstaten op basis van hetgeen ze van hun families horen sterk verdeeld zijn en totaal verschillende en tegenovergestelde zienswijzen en standpunten hebben over de geschiedenis van Europa; vreest dat dit het gevaar kan inhouden van mogelijke botsingen tussen deze maatschappelijke groepen in de toekomst; maakt zich zorgen over het grote gebrek aan kennis in delen van de westerse samenlevingen over het communistische totalitaire regime, met name onder jongeren; wijst met klem op het belang van een groter publiek bewustzijn van Europa's geschiedenis, en dringt erop aan informatie over dit deel van de geschiedenis op te nemen in de schoolcurricula;

7.  is van mening dat, om historische herinneringen op passende wijze in stand te houden, een algemene herevaluatie van de geschiedenis van Europa en een pan-Europese erkenning van alle historische aspecten van het moderne Europa de Europese integratie zal versterken omdat een betere toekomst alleen kan worden opgebouwd via een beter begrip voor het gedeelde verleden en het uitbannen van de mogelijkheid dat welk totalitair regime dan ook weer de kop kan opsteken;

8.  stelt voor 25 mei (de herdenkingsdag van de uitvoering van de doodstraf, in 1948, van Auschwitzheld Witold Pilecki) uit te roepen tot Internationale Dag van de helden van de strijd tegen het totalitarisme, die een symbool zal zijn van het respect voor en een eerbetoon aan al diegenen die, via hun strijd tegen de tirannie, van hun moed en daadwerkelijke liefde voor de mensheid blijk hebben gegeven, en die voor de toekomstige generaties een duidelijke indicatie zal zijn van correct gedrag wanneer geconfronteerd met de dreiging van totalitaire slavernij;

9.  is van oordeel dat huidige percepties van misbruik en onmenselijkheden uit het verleden een belangrijk onderdeel uitmaken van de debatten over democratie;

10.  wijst erop dat de misdaden van het totalitaire communistische regime niet kunnen worden weggestreept of vergeven door de bijdrage van de Sovjet-Unie aan het verslaan van het nazi-regime; beklemtoont tegelijkertijd dat het onaanvaardbaar is dat de Russische Federatie wetgeving vaststelt die het strafbaar maakt om de gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog te bekijken vanuit een andere optiek dan die van de afgelopen decennia;

11.  vraagt de Commissie en de Raad concrete maatregelen te nemen om te waarborgen dat bij het toekomstige werk aan een pan-Europese benadering van de misdaden van totalitaire regimes rekening wordt gehouden met de resultaten van de hoorzitting van 8 april 2008, die zijn vastgelegd in het eindverslag daarvan;

12.  vraagt de Commissie en de regeringen van de lidstaten steun te verlenen aan de handhaving van de bestaande internationale wettelijke instrumenten, teneinde grove mensenrechtenschendingen zoals genocide en misdaden tegen de menselijkheid strafbaar te stellen, te vervolgen en te bestraffen;

13.  verzoekt de Raad en de Commissie met klem te bekijken welke wettelijke instrumenten nodig zijn om te komen tot een optimaal kader en procedures voor het op het niveau van de EU onderzoeken en beoordelen van de misdaden van het totalitaire communistische, het totalitaire nazi- en van andere totalitaire regimes; deze wettelijke middelen moeten uitgaan van het internationale recht en moeten stoelen op de jurisprudentie van het Europees mensenrechtenhof en het Tribunaal van Neurenberg;

14.  beklemtoont dat de internationale gemeenschap de taak heeft toe te zien op de verplichte vervolging van de plegers van genocide, en herinnert eraan dat de oprichting van speciale vervolgingstribunalen in een aantal landen onderdeel uitmaakt van een internationale inspanning om een eind te maken aan de straffeloosheid in het geval massamoorden;

15.  dringt aan op de oprichting van een Europees onderzoekinstituut dat zich, middels zorgvuldig onderzoek en fact-finding, het beoordelen van verantwoordelijkheden, het evalueren van de wettelijke en morele aspecten en, daar waar nodig, het nemen van juridische stappen, concentreert op de belangrijkste gebeurtenissen in de geschiedenis van Europa in de 20-ste eeuw, waaronder niet-erkende of vergeten misdaden, of andere schendingen van de mensenrechten en van andere internationale verplichtingen;

16.  stelt voor 23 augustus uit te roepen tot Europese Dag ter herdenking van de slachtoffer van totalitaire regimes;

17.  verzoekt de Raad en de Commissie de noodzakelijke stappen te ondernemen om de Duitse en de sovjet-concentratie- en vernietigingskampen goed in kaart te brengen en te benoemen, teneinde te voorkomen dat de schuld voor genocide bij de slachtoffers komt te rusten in plaats van bij de daders;

18.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en de parlementen van de lidstaten.