Ontwerpresolutie - B7-0682/2010Ontwerpresolutie
B7-0682/2010

ONTWERPRESOLUTIE over de humanitaire gevolgen van de situatie in de Westelijke Sahara

23.11.2010

naar aanleiding van de verklaringen van de Raad en de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Ioannis Kasoulides, José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, Santiago Fisas Ayxela, Marco Scurria, Cristian Dan Preda namens de PPE-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0675/2010

Procedure : 2010/2954(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0682/2010
Ingediende teksten :
B7-0682/2010
Aangenomen teksten :

B7‑0682/2010

Resolutie van het Europees Parlement over de humanitaire gevolgen van de situatie in de Westelijke Sahara

Het Europees Parlement,

–   gezien de resoluties van de VN-Veiligheidsraad over de Westelijke Sahara,

–   gezien resolutie 1920 (2010) van de VN-Veiligheidsraad waarbij de Missie van de Verenigde Naties voor het Referendum in de Westelijke Sahara (MINURSO) met een jaar wordt verlengd,

–   gezien de benoeming van Christopher Ross als persoonlijk afgezant van de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor de Westelijke Sahara,

–   gezien het rapport van 14 april 2008 van de Secretaris-generaal aan de Veiligheidsraad over de Westelijke Sahara,

–   gezien in het bijzonder de conclusies van de bezoeken van zijn ad-hocdelegatie voor de Westelijke Sahara in september 2006 en januari 2009, waarin erop werd aangedrongen om, op voorwaarde dat alle partijen ermee instemmen, het mandaat van de Missie van de Verenigde Naties voor het Referendum in de Westelijke Sahara (MINURSO) uit te breiden tot het toezicht op de naleving van de mensenrechten in de Westelijke Sahara, en gezien het verzoek aan de Europese Commissie om door toedoen van haar vertegenwoordiging in Rabat de situatie van de mensenrechten in de Westelijke Sahara aandachtig te volgen en regelmatig missies ter plaatse uit te voeren,

–   onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over de situatie in de Westelijke Sahara, in het bijzonder die van 27 oktober 2005,

–   gezien de verklaring van de Europese Unie over de VIIIde bijeenkomst van de Associatieraad EU-Marokko van 7 december 2009, en de gemeenschappelijke verklaring van de eerste top EU-Marokko van 7 maart 2010,

–   gezien de Euromediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de EG en haar lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds, en met name artikel 2,

–   gezien het Internationaal Verdrag van de Verenigde Naties inzake burgerrechten en politieke rechten, dat het Koninkrijk Marokko heeft ondertekend,

–   gezien de verklaring van de woordvoerder van Catherine Ashton, hoge vertegenwoordiger van de EU, van 10 november 2010,

–   gezien de jongste onderhandelingen van Westchester County (New York) in februari 2010,

–   gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat op 19 oktober jl. vele tientallen mensen op vreedzame wijze een tentenkamp hebben opgezet in Gdaim Izik, op 12 km van Laâyoune, in de Westelijke Sahara,

B.  overwegende dat, volgens de waarnemers van de Verenigde Naties, hun aantal enkele weken later was aangegroeid tot om en bij de 15.000, en dat een dialoog met de autoriteiten tot stand is gekomen,

C. overwegende dat de eisen van de deelnemers aan het kamp, die van louter sociaal-economische aard waren en gericht op het verkrijgen van sociale woningen, een minimuminkomen voor behoeftige gezinnen, werkgelegenheid voor jongere afgestudeerden in overheidsdiensten, tot een impasse hebben geleid,

D.  overwegende dat, volgens de VN-waarnemers, de Marokkaanse politie en gendarmerie tijdens de ontruiming van het kamp van Gdaim Izik weliswaar geen vuurwapens hebben ingezet, maar in elk geval onevenredig geweld hebben aangewend,

E.  overwegende dat zich na de ontmanteling ernstige incidenten hebben voorgedaan in de straten van Laâyoune,

F. zijn leed uitdrukkend over de doden, gewonden en vermisten die bij het veralgemeende geweld zijn gevallen, en zijn solidariteit betuigend aan de families van de slachtoffers,

G.  overwegende dat vele journalisten en afgevaardigden van diverse regionale en nationale parlementen van de lidstaten en van het Europees Parlement geen toegang hebben gekregen tot Laâyoune, noch tot het kamp Gdaim Izik, en dat sommigen onder hen uit Marokko zijn gezet,

H.  overwegende dat de gegevens over de aantallen doden, gewonden en gedetineerden merkbaar verschillen naargelang zij afkomstig zijn van Polisario of van de Marokkaanse autoriteiten,

I.   overwegende dat de ware toedracht van de gewelddadige dood van de Spaanse burger Babi Hamday Buyema nog niet is opgehelderd,

1.  betreurt de gevolgen van het geweld dat de Marokkaanse autoriteiten hebben gebruikt bij de ontmanteling van het kamp Gdaim Izik;

2.  betreurt de tegenstrijdige verklaringen van beide partijen, die elkaar ervan beschuldigen extreem geweld te hebben gebruikt bij de ontmanteling van 8 november;

3.  dringt er bij alle partijen die bij het conflict zijn betrokken op aan af te zien van oproepen tot geweld of van gebruik van alle vormen van geweld om het conflict op te lossen;

4.  neemt er kennis van dat de Marokkaanse autoriteiten een parlementaire enquêtecommissie hebben ingesteld die volledige opheldering moet verschaffen over het verloop van de gebeurtenissen die tot het optreden van de Marokkaanse autoriteiten hebben gevoerd, maar is van oordeel dat een internationale onafhankelijke enquêtecommissie onder leiding van de Verenigde Naties het beste middel is om de juiste toedracht aan het licht te brengen;

5.  verwelkomt het vrijwillige verzoek van de minister van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk Marokko om te worden uitgenodigd door de Commissie buitenlandse zaken van het EP, die overigens ook de standpunten van de andere bij het conflict betrokken partijen zou willen horen;

6.  verlangt dat de MINURSO, die zich ter plaatse bevond, verslag uitbrengt over de omstandigheden waarin de kampontruiming heeft plaatsgevonden;

7.  dringt er, ondanks de sociale en economische ontwikkelingen die de ad-hoccommissie tijdens haar bezoek van 27 januari 2009 in Laâyoune heeft kunnen vaststellen, niettemin bij de Marokkaanse lokale instanties op aan, in de wetenschap dat de regio qua ontwikkeling nog steeds lager scoort dan het nationale Marokkaanse gemiddelde, rekening te houden met de eisen voor betere sociaal-economische levensomstandigheden voor de Sahrawi, die van mening zijn dat zij geen billijk deel ontvangen van de winsten die worden gegenereerd door de natuurlijke rijkdommen van hun grondgebied;

8.  dringt erop aan dat de Marokkaanse autoriteiten klaarheid verschaffen over de omstandigheden van de dood van de jonge Sahrawi Najem El Gareh, op 24 oktober, voor het protestkamp van Laâyoune;

9.  veroordeelt het vasthouden en het pesten van activisten voor de mensenrechten van de Sahrawi in de door Marokko gecontroleerde Westelijke Sahara; dringt erop aan dat de beschermers van de mensenrechten van de Sahrawi die op het grondgebied van de Westelijke Sahara of in Marokko vastzitten, worden behandeld overeenkomstig de internationale normen en zo snel mogelijk een rechtvaardig proces krijgen;

10. verzoekt Polisario om toelichting bij de omstandigheden van de opsluiting van Mostapha Sidi Mouloud, die sinds 21 september op een onbekende plaats wordt vastgehouden, en dringt erop aan dat hij bezoek kan ontvangen van vertegenwoordigers van de internationale gemeenschap;

11. verheugt zich in dat opzicht over het feit dat de informele gesprekken tussen Polisario en Marokko, in aanwezigheid van een Algerijnse delegatie, op maandag 8 november 2010 in New York zijn hervat en ondanks de botsingen in Laâyoune zijn voortgezet, en stelt met tevredenheid vast dat al meteen nieuwe afspraken zijn gemaakt voor december en januari;

12. prijst de rol van de speciaal gezant van de Verenigde Naties voor de Westelijke Sahara, Christopher Ross, die deze gesprekken in New York heeft georganiseerd;

13. wenst dat alle partijen zich realiseren dat hun huidige standpunten niet in een wederzijds aanvaardbare politieke oplossing kunnen uitmonden en verlangt dat zij een stap in elkaars richting zetten in het belang van de Sahrawi-bevolking, die al veel te lang te lijden heeft onder de huidige status quo;

14. verzoekt het Koninkrijk Marokko en Polisario, de buurlanden en de Europese Unie voluit met de Verenigde Naties samen te werken om tot een rechtvaardige en duurzame oplossing te komen voor het conflict in de Westelijke Sahara, in overeenstemming met de resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties;

15. is van mening dat de jongste gebeurtenissen aantonen dat het mandaat van de missie van de Verenigde Naties absoluut moet worden uitgebreid met een hoofdstuk toezicht op de naleving van de mensenrechten, zoals was voorgesteld door de ad-hoccommissie voor de organisatie van een referendum in de Westelijke Sahara (MINURSO), die belast is met het toezicht op de naleving van het staakt-het-vuren dat bijna 20 jaar geleden, in 1991, tussen Marokko en Polisario is overeengekomen;

16. betreurt de aanvallen op de vrijheid van pers en informatie, waarvan tal van Europese journalisten het doelwit waren en dringt er bij het Koninkrijk Marokko op aan de pers, de onafhankelijke waarnemers en de humanitaire organisaties vrije toegang tot en vrij verkeer in de Westelijke Sahara te garanderen; betreurt het feit dat de Marokkaanse autoriteiten parlementsleden, journalisten, media en onafhankelijke waarnemers de toegang tot de Westelijke Sahara verbieden;

17. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de hoge vertegenwoordiger, de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de voorzitter van de Afrikaanse Unie, alsook aan de regering van Marokko en de leiding van Polisario.