Ontwerpresolutie - B7-0087/2011Ontwerpresolutie
B7-0087/2011

ONTWERPRESOLUTIE over de situatie in Tunesië

26.1.2011

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Metin Kazak, Marielle De Sarnez, Marietje Schaake, Niccolò Rinaldi, Kristiina Ojuland, Ivo Vajgl namens de ALDE-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0078/2011

Procedure : 2011/2517(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0087/2011
Ingediende teksten :
B7-0087/2011
Aangenomen teksten :

B7‑0087/2011

Resolutie van het Europees Parlement over de situatie in Tunesië

Het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over de mensenrechten in Tunesië, en met name zijn resoluties van 29 september 2005, 15 december 2005 en 15 juni 2005,

–   gezien de Euromediterrane associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Tunesië, die op 1 maart 1998 in werking is getreden,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 12 mei 2004 over het Europees nabuurschapsbeleid en het actieplan EU-Tunesië, dat op 4 juli 2005 in werking is getreden,

–   gezien zijn verslag van 16 februari 2006 over de mensenrechten- en de democratieclausule in door de Europese Unie gesloten overeenkomsten,

–   gezien de richtsnoeren van de Raad voor de bescherming van mensenrechtenactivisten, die in juni 2004 zijn vastgesteld et in december 2008 zijn geactualiseerd,

–   gezien het verslag van de Werkgroep universele periodieke evaluatie van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties van 10 april 2008 over Tunesië,

–   gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 8 en 9 december 2008 over de versterking van de bilaterale betrekkingen van de Europese Unie met haar mediterrane partners,

–   gezien de verklaring van de Europese Unie na afloop van de achtste vergadering van de Associatieraad EU-Tunesië van 11 mei 2010,

–   gezien het follow-upverslag van de Commissie over Tunesië van 12 mei 2010,

–   gezien het verslag over het EU-beleid ten aanzien van mensenrechtenverdedigers, dat op 14 mei 2010 werd aangenomen,

–   gezien de verklaringen van Štefan Füle en Catherine Ashton,

–   gezien het voorstel van Michèle Alliot-Marie, de Franse minister van Buitenlandse Zaken, van 12 januari 2011 om leden van de Franse oproerpolitie naar Tunesië te sturen om een einde te helpen maken aan de betogingen,

–   gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat de betrekkingen tussen de EU en Tunesië sinds 17 juli 1995 worden geregeld door een associatieovereenkomst die een mensenrechtenclausule bevat en sinds 4 juli 2005 door een actieplan dat, in het kader van het Europese nabuurschapsbeleid, gebaseerd is op de wederzijds erkende gehechtheid aan gemeenschappelijke waarden als democratie, de rechtsstaat, goed bestuur en eerbiediging van de mensenrechten, overeenkomstig de artikelen 8 en 21 van het EU-Verdrag,

B.  overwegende dat de EU niet in staat is een echt samenhangend en doeltreffend buitenlands beleid ten aanzien van haar buurlanden te ontwikkelen door de houding van bepaalde lidstaten en hun bijzondere betrekkingen met het vorige regime in Tunesië; met name nota nemend van de zwakke samenwerkingsmechanismen tussen de EU en Tunesië en opnieuw wijzend op het verzoek van het Parlement om de mensenrechtenclausules in de associatieovereenkomsten gepaard te laten gaan met een mechanisme om deze clausules toe te passen,

C. overwegende dat bij de aan de gang zijnde herziening van het nabuurschapsbeleid rekening moet worden gehouden met de waarden en beginselen als bedoeld in artikel 21 van het EU-Verdrag, meer toezicht op de eerbiediging van deze waarden mogelijk moet worden gemaakt, in duidelijke evaluatiemechanismen moet worden voorzien die echte hervormingen op het vlak van de eerbiediging en bevordering van de mensenrechten en de democratie kunnen begeleiden, en een voorwaardelijkheidsclausule moet worden opgenomen voor de toekenning van de "geavanceerde status",

D. overwegende dat de wanhoopsdaad van Mohammed Bouazizi, die zich op 17 december 2010 in Sidi Bouzid in brand heeft gestoken, heeft geleid tot een volksopstand die oproept tot grondige politieke verandering in Tunesië,

E.  overwegende dat de vreedzame protestbeweging zich over heel Tunesië heeft verspreid en door de ordediensten met geweld is onderdrukt, waarbij honderden slachtoffers en nog meer gewonden zijn gevallen,

F.  overwegende dat de oproerpolitie het bevel heeft gekregen geweren en andere vuurwapens tegen de betogers te gebruiken en dat er sprake is van willekeurige aanhoudingen, foltering in gevangenissen, plundering van particuliere eigendommen en gedwongen verdwijningen,

G. overwegende dat president Ben Ali op 14 januari 2011 is gevlucht en overeenkomstig artikel 57 van de Tunesische grondwet definitief is vervangen, en vooral nota nemend van de rol van de vakbonden in de organisatie van de betogingen en de omverwerping van het totalitaire regime,

H. overwegende dat de betrekkingen tussen Europa en Tunesië grotendeels teruggaan op een gemeenschappelijk verleden van zeer sterke economische en culturele uitwisselingen,

1.  betuigt zijn krachtige steun voor de vreedzame overgang naar de democratie in Tunesië en zijn solidariteit met het Tunesische volk dat, gedreven door een gewettigd democratisch en economisch streven, zijn land naar een historische politieke ommekeer heeft gevoerd; erkent de moed en de vastberadenheid van het Tunesische volk en betuigt zijn medeleven aan de families van de slachtoffers;

2.  erkent de belangrijke rol van het leger, dat de burgers heeft beschermd en duidelijk heeft laten weten dat het niet op de betogers zou schieten;

3.  neemt kennis van de eerste besluiten om de politieke en gewetensgevangenen te bevrijden, het ministerie van Informatie op te doeken, de meningsvrijheid – ook op internet – te garanderen, alle oppositiepartijen te erkennen, de vroegere politieke partijen weer in te stellen en niet-gouvernementele organisaties de mogelijkheid te geven zich te laten registreren;

4.  stelt vast dat de vorming van de zogenoemde "regering van nationale eenheid" door eerste minister Mohammed Ghannouchi op maandag 17 januari 2011 bij een groot deel van de Tunesische publieke opinie kritiek of zelfs vijandigheid wekt;

5.  herinnert eraan dat er nog steeds wordt betoogd en dat het volk op tekenen van toenadering wacht, en roept op tot de vorming van een nieuw bestuur dat beantwoordt aan het rechtmatige politieke, sociale en economische streven van het volk;

6.  vraagt dat de communicatiemiddelen en de toegang tot informatie weer worden vrijgemaakt; vraagt met aandrang dat er een einde wordt gemaakt aan alle vormen van overheids- of andere inmenging in de toegang tot internet, de communicatiemiddelen en de toegang tot informatie, en dat de persvrijheid wordt erkend;

7.  is verheugd over de instelling van drie nationale commissies over de gebeurtenissen na 17 december 2010, corruptiebestrijding en de hervorming van de instellingen en de wetgeving;

8.  onderstreept dat er een onderzoek moet worden ingesteld naar de schendingen van de mensenrechten en de corruptie tijdens het volledige presidentschap van Ben Ali en dat personen die de mensenrechten hebben geschonden, rekenschap moeten afleggen, hetgeen essentieel is met het oog op verzoening in Tunesië de totstandbrenging van een samenleving gebaseerd op de rechtsstaat en de scheiding der machten;

9.  vraagt de EU en de lidstaten met aandrang hun betrekkingen met repressieve regimes en dictators in de hele wereld, maar met name in de Maghreb en het Midden-Oosten, kritisch te evalueren om te beoordelen of de huidige betrekkingen bevredigend zijn, dan wel of er meer kan worden gedaan om de eerbiediging van de mensenrechten te bevorderen;

10. acht het essentieel dat bovengenoemde commissies worden samengesteld uit onafhankelijke en diverse personen uit het maatschappelijk middenveld die representatief zijn voor de diversiteit van het Tunesische volk, dat zij over reële onderzoeksbevoegdheden beschikken, op de samenwerking van alle staatsdiensten kunnen rekenen en over de nodige begrotingsmiddelen en menselijke middelen beschikken om op efficiënte en transparante wijze te functioneren;

11. benadrukt hoe belangrijk het is het ontstaan van een onafhankelijke justitie te ondersteunen en een overgangsrechtspraak in te stellen die prioritair tot taak zal hebben onderzoeken te voeren naar de honderden slachtoffers en de vele gevallen van corruptie;

12. onderstreept dat er een onafhankelijke commissie moet worden opgericht om de zware schendingen van de mensenrechten, met name de opsluiting van politieke gevangenen die niet van gewelddaden beschuldigd zijn, alsook laster tegen journalisten, mensenrechtenactivisten en advocaten sinds de onafhankelijkheid van Tunesië te beoordelen, de verantwoordelijkheden vast te stellen, de slachtoffers te identificeren en voor vergoeding van individuele en collectieve schade te zorgen; is van mening dat deze commissie de nodige maatregelen moet voorstellen om ervoor te zorgen dat dergelijke feiten zich niet meer zullen voordoen;

13. onderstreept hoe belangrijk het is de nodige voorwaarden te scheppen voor de organisatie van vrije en transparante parlements- en presidentsverkiezingen waaraan alle politieke partijen kunnen deelnemen, onder internationaal toezicht en in aanwezigheid van een onafhankelijke verkiezingscommissie, binnen een redelijke termijn die het mogelijk maakt in Tunesië een echte democratische ruimte overeenkomstig de internationale normen tot stand te brengen en een democratisch regime gebaseerd op de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten in te stellen;

14. verzoekt de hoge vertegenwoordiger van de Unie en de Commissie het aan de gang zijnde proces van overgang naar de democratie ten volle te steunen door politieke en financiële bijstand te verlenen aan het maatschappelijk middenveld en de noodzakelijke hervormingen met het oog op de democratisering van het land, met name op het vlak van de vrijheid van meningsuiting, vrij internet, de vrijheid van vereniging, de vrijheid van vergadering, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en goed bestuur;

15. erkent de internationale initiatieven, zoals dat van de Arabische Liga, om de ondernemingen in de regio te ondersteunen, vraagt dat de EU-steun voor Tunesië wordt opgetrokken en dat het actieplan wordt bijgestuurd tot een steunprogramma voor de overgang naar de democratie en de drijvende krachten daarachter, en onderstreept het belang van een goede coördinatie van en toezicht op deze steun met het oog op een doeltreffend gebruik ervan;

16. vraagt de Dienst voor extern optreden en de Commissie alle nodige maatregelen te nemen om de oprichting en de werkzaamheden van de drie nationale commissies ten volle te ondersteunen;

17. vraagt de Commissie na te gaan welke rol de lidstaten tijdens de vreedzame betogingen hebben gespeeld, met name door het aanbod van Frankrijk om de Tunesische autoriteiten bij te staan met oproerpolitie, en de nodige maatregelen te nemen als er onregelmatigheden zouden zijn begaan of acties zouden zijn ondernomen die strijdig zijn met het EU-beleid;

18. steunt het gezamenlijke voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie en de commissaris voor Uitbreiding en nabuurschapsbeleid om onmiddellijk bijstand te verlenen bij de verkiezingen, en vraagt dat zij zich niet beperken tot de verkiezingsfase, maar rekening houden met de noodzaak om het democratiseringsproces en de drijvende krachten daarachter te begeleiden;

19. vraagt de EU gerichte sancties te treffen tegen personen die Tunesisch staatseigendom ten eigen bate hebben verduisterd, met name door een visumverbod en een bevriezing van hun tegoeden, roept de lidstaten die dat nog niet hebben gedaan op om de tegoeden van de familie Ben Ali en hun aanverwanten te bevriezen en te garanderen dat onterecht verkregen goederen aan Tunesië worden teruggegeven, en vraagt in dit verband om een speciaal onderzoek naar de Banque Zitouna;

20. vraagt de vertegenwoordigers van de EU en de lidstaten diplomatieke betrekkingen aan te gaan met de volledige overgangsregering, zodat de verschillende leden daarvan bij de dialoog met de EU en de lidstaten kunnen worden betrokken;

21. steunt de oprichting van een interinstitutionele taskforce, waarvan ook het Parlement deel uitmaakt, om opnieuw te bekijken welke prioritaire acties de komende maanden moeten worden ondernomen en de steun uit de verschillende externe financiële instrumenten die tot nog toe in Tunesië zijn gebruikt, naar gelang van de behoeften bij te sturen; vraagt dat de steun die voor de komende drie jaar was geprogrammeerd, wordt opgetrokken;

22. vraagt de EU Tunesië de "geavanceerde status" toe te kennen, met name om zijn economische ontwikkeling te ondersteunen, zodat Tunesië bijvoorbeeld in het kader van een nauwere samenwerking preferentiële douanetarieven zou kunnen genieten en zijn burgers van de visumplicht zouden kunnen worden vrijgesteld voor reizen naar Europa;

23. roept de EU op lessen te trekken uit het Tunesische voorbeeld en zijn Europees nabuurschapsbeleid ten aanzien van met name de landen rond de Middellandse Zee te herzien, rekening houdend met het streven van deze volkeren naar democratie en ontwikkeling, met volledige inachtneming van het Handvest van de grondrechten van de EU;

24. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Dienst voor extern optreden, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de overgangsregering van Tunesië en alle drijvende krachten achter de verandering, en de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de Verenigde Naties.