Ontwerpresolutie - B7-0161/2011Ontwerpresolutie
B7-0161/2011

ONTWERPRESOLUTIE over de prioriteiten van de 16de zitting van de VN-Raad voor de mensenrechten en de herziening in 2011

2.3.2011

naar aanleiding van een verklaring van de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Charles Tannock, Tomasz Piotr Poręba namens de ECR-Fractie

Zie ook gezamenlijke ontwerpresolutie RC-B7-0158/2011

Procedure : 2011/2570(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0161/2011
Ingediende teksten :
B7-0161/2011
Aangenomen teksten :

B7‑0161/2011

Resolutie van het Europees Parlement over de prioriteiten van de 16de zitting van de VN-Raad voor de mensenrechten en de herziening in 2011

Het Europees Parlement,

–   gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens, het Europese Verdrag inzake de mensenrechten en het Handvest van de grondrechten van de EU,

–   onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over VN-Raad voor de mensenrechten (UNHRC), in het bijzonder zijn resoluties van 25 februari 2010 over de 13de zitting van de UNHRC[1] en van 14 januari 2009 over de ontwikkeling van de VN-Raad voor de mensenrechten en de rol van de EU[2], alsook zijn resoluties van 16 maart 2006 over de resultaten van de onderhandelingen over de mensenrechtenraad en over de 62ste zitting van de VN-mensenrechtencommissie[3], van 29 januari 2004 over de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Verenigde Naties[4], van 9 juni 2005 over de hervorming van de Verenigde Naties[5], van 29 september 2005 over de resultaten van de Wereldtop van de Verenigde Naties van 14-16 september 2005[6] en van 7 mei 2009 over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld in 2009 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie[7],

–   onder verwijzing naar zijn spoedresoluties over mensenrechten en democratie,

–   gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties A/RES/60/251 waarbij de Raad voor de mensenrechten van de VN (UNHRC) is opgericht,

–   gezien de voorgaande gewone en buitengewone zittingen van de UNHRC, alsook de voorgaande ronden van de universele periodieke toetsing (UPR),

–   gezien de 16de zitting van de UNHRC en de 11de ronde van de UPR die van 2 tot 13 mei 2011 worden gehouden,

–   gezien de herziening van de UNHRC die in 2011 zal plaatsvinden,

–   gezien de institutionele veranderingen als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, met name de oprichting van de Europese Dienst voor extern optreden en de aanstelling van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid,

–  gelet op de artikelen 2, 3, lid 5, 18, 21, 27 en 47 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, in de versie die het resultaat is van het Verdrag van Lissabon,

–   gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat eerbiediging, bevordering en waarborging van het universele karakter van de mensenrechten een onderdeel is van het ethische en wettelijke acquis van de Europese Unie en één van de hoekstenen van de Europese eenheid en integriteit,

B.  overwegende dat de UNHRC een uniek, in de universele mensenrechten gespecialiseerd platform is, en een specifiek mensenrechtenforum binnen het kader van de VN; overwegende dat hij belast is met de belangrijke taak en verantwoordelijkheid de bevordering, bescherming en eerbiediging van de mensenrechten overal ter wereld te versterken,

C. overwegende dat bij de herziening van de UNHRC een tweesporenbeleid wordt gevolgd, waarbij de status van dit orgaan in New York wordt besproken en de procedures in Genève; dat tegelijkertijd alle internationale actoren moeten werken aan afschaffing van dubbele maatstaven en vermijding van selectieve en gepolitiseerde standpunten bij de behandeling van mensenrechtenkwesties,

D. overwegende dat argumenten als soevereiniteit en binnenlandse jurisdictie niet langer kunnen worden aangevoerd om landen af te schermen tegen een toetsing van hun resultaten op mensenrechtengebied,

E.  overwegende dat de Europese Unie als mondiale speler binnen het verband van de VN in het algemeen en dat van de UNHRC in het bijzonder moet optreden, en dat een nieuwe benadering, zoals belichaamd door de nieuwe Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), de Unie moet helpen doelmatiger en herkenbaarder op te treden om coherent, consequent en doeltreffend te kunnen inspelen op mondiale uitdagingen,

F.  overwegende dat er een directoraat voor mensenrechten en democratie is opgericht binnen de EDEO,

G. overwegende dat een delegatie van de Subcommissie mensenrechten van het Europees Parlement tijdens de 16de zitting van de UNHRC naar Genève zal reizen, zoals ook het geval was bij de eerdere zittingen van de UNHRC van de afgelopen jaren en – eerder al – bij de bijeenkomsten van de VN-mensenrechtencommissie, de voorganger van de UNHRC,

1.  onderstreept het belang van de 16e zitting van de UNHRC, en met name van het UNHRC-herzieningsproces, dat een unieke mogelijkheid biedt om te beoordelen hoe de Raad zijn mandaat heeft uitgevoerd en dat de Raad in de gelegenheid stelt zijn werkmethoden te verbeteren, zodat hij efficiënter kan functioneren en stelselmatig kan optreden bij mensenrechtenschendingen; is ingenomen met het feit dat in het kader van het UNHCR-herzieningsproces twee co-bemiddelaars, Marokko en Liechtenstein, zijn benoemd;

2.  juicht het toe dat o.a. verslagen over de "rechten van personen die tot nationale of etnische, godsdienstige en taalminderheden behoren" en over de "bevordering en bescherming van de mensenrechten en fundamentele vrijheden tegen de achtergrond van terreurbestrijding" op de agenda van de 16de gewone zitting staan, naast uitgebreide debatten over de rechten van het kind;

3.  is ermee ingenomen dat er dit jaar speciale rapporteurs voor deze cruciale onderwerpen zijn benoemd, en neemt kennis van de door de speciale rapporteurs te presenteren rapporten over foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende vormen van behandeling of bestraffing, over de vrijheid van godsdienst of overtuiging en over de situatie van mensenrechtenverdedigers; verzoekt de lidstaten van de EU actief een bijdrage aan deze debatten te leveren;

4.  is ingenomen met de instelling van een directoraat voor mensenrechten en democratie, en steunt de oprichting van een in Brussel te vestigen EU-werkgroep van de Raad voor de mensenrechten (COHOM), waarvan mensenrechtendeskundigen uit alle 27 EU-lidstaten deel zullen uitmaken, aangezien Brussel zich in een betere positie bevindt om toezicht te houden op EU-beleidsmaatregelen, hetgeen ook bevorderlijk is voor de organisatie van multilaterale werkzaamheden ter regeling van bilaterale activiteiten;

5.  steunt de benoeming van een speciale EU-vertegenwoordiger voor mensenrechten op hoog niveau en benadrukt nogmaals de noodzaak van de landenstrategieën voor mensenrechten en democratie;

6.  acht het belangrijk dat de EU gemeenschappelijke standpunten inneemt over de kwesties die in de 16e zitting aan de orde komen, en verzoekt de lidstaten krachtig gebruik te maken van de EU-tactiek om "één en dezelfde boodschap, maar met vele stemmen" over te brengen, die de afgelopen jaren zo goed heeft gewerkt, bijvoorbeeld bij de initiatieven van de EU tegen de doodstraf;

Het werk van de Mensenrechtenraad

7.  herhaalt zijn oproep aan de lidstaten van de EU om zich actief te verzetten tegen elke poging tot ondermijning van het concept van universaliteit, ondeelbaarheid en interdependentie van de mensenrechten, en om de UNHRC aan te sporen in gelijke mate aandacht te besteden aan discriminatie op alle gronden, waaronder geslacht, raciale of etnische oorsprong, leeftijd, seksuele geaardheid, handicap en godsdienst of overtuiging;

8.  is bevreesd dat "blokpolitiek" voor de UNHRC de grootste hindernis zal vormen om zijn mandaat effectiever te vervullen, want die speelt vaak een doorslaggevende rol bij de keuze van landen en situaties waaraan de UNHRC aandacht besteedt; herhaalt zijn standpunt dat het vermogen van de UNHRC om situaties in bepaalde landen daadwerkelijk, tijdig en adequaat aan te pakken van fundamenteel belang is voor zijn gezag en geloofwaardigheid;

9.  meent dat de UNHRC beter moet worden toegerust om zowel chronische problemen als noodsituaties aan te kunnen, wellicht door uitbreiding van het "mensenrechteninstrumentarium", door gebruik van panels niet alleen tijdens de zittingen maar ook daartussenin, en ook door zittingen te organiseren in andere regio's dan alleen Genève; betreurt het dat de UNHCR er diverse malen niet in geslaagd is om serieuze mensenrechtensituaties snel en tijdig aan te pakken vanwege het ontbreken van adequate instrumenten, en steunt het idee om gebruik te maken van onafhankelijke "triggers"; beijvert zich actief voor de instelling van speciale UNHRC-mechanismen om snel te kunnen reageren op de mensenrechtencrises in bijvoorbeeld Tunesië, Egypte, Iran en Wit-Rusland;

10. herhaalt in dit verband zijn standpunt ten aanzien van het concept van "belastering van godsdiensten" en is, in de erkenning dat het probleem van discriminatie van religieuze minderheden volledige aandacht verdient, van oordeel dat dit begrip niet behoort te worden opgenomen in het protocol betreffende aanvullende normen inzake racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en alle vormen van discriminatie;

11. verwelkomt het initiatief (van de VS) tot indiening van een landenresolutie over Iran; roept de EU-lidstaten op zich krachtig in te zetten voor de instelling van een speciaal mechanisme met betrekking tot Iran; verzoekt de hoge vertegenwoordiger en de EDEO om de samenwerking tussen de EU en de Verenigde Staten inzake mensenrechtenkwesties van gemeenschappelijk belang te coördineren, waarbij de EU wel volledig zelfstandig moet optreden om effectief en geloofwaardig te kunnen zijn;

12. is ingenomen met het feit dat er van 27 januari tot 2 februari 2011 een VN-mensenrechtenmissie op hoog niveau naar Tunesië is uitgestuurd en roept er met nadruk toe op volledig uitvoering te geven aan de aanbevelingen van die missie; roept opnieuw op tot de oprichting van een onafhankelijke internationale enquêtecommissie voor het instellen van een onderzoek naar de ernstige mensenrechtenschendingen met betrekking tot de gebeurtenissen in de periode na 17 december 2010;

13. steunt het sturen van een missie van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten (OHCHR) naar Egypte om de algehele mensenrechtensituatie te beoordelen na de veranderingen die in het bestuur van dat land hebben plaatsgevonden;

14. is verheugd dat in de 15de bijzondere zitting op 25 februari bij consensus een resolutie over de mensenrechtensituatie in Libië is aangenomen, waarin de grove en stelselmatige mensenrechtenschendingen door Libië worden veroordeeld, waarvan sommige wellicht als misdaden tegen de menselijkheid aan te merken zijn; dringt aan op het zenden van een onafhankelijke internationale onderzoekscommissie naar Libië die alle schendingen van het internationale mensenrechtenrecht die in het land zouden zijn gepleegd, moet onderzoeken, en geeft de Algemene Vergadering in overweging Libië als lid van de UNHRC te schorsen;

15. steunt de opening van het regionaal kantoor van het OHCHR in de mediterrane regio;

16.  is ingenomen met het feit dat er op initiatief van Nigeria en de Verenigde Staten een 14de speciale zitting heeft plaatsgevonden over de na de afronding van de presidentsverkiezingen van 2010 in Ivoorkust ontstane mensenrechtensituatie, waarop de gepleegde mensenrechtenschendingen werden veroordeeld en alle partijen werden opgeroepen tot volledige eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden en van de rechtsstaat; spreekt opnieuw zijn steun uit voor de door de VN erkende uitslag van die verkiezingen en roept alle actoren ertoe op het gezag van Alassane Ouattara als gekozen president te erkennen; steunt het besluit van de Afrikaanse Unie tot instelling van een panel van staatshoofden om via onderhandelingen tot een vreedzame regeling te komen voor de na de verkiezingen in Ivoorkust ontstane crisis;

17. roept de EU er in het licht van de verslagen van de speciale rapporteurs over de mensenrechtensituatie in de Democratische Volksrepubliek Korea en over de mensenrechtensituatie in Myanmar/Birma opnieuw toe op publiekelijk haar steun uit te spreken voor de oprichting van VN-enquêtecommissies voor het instellen van een onderzoek ter beoordeling van de mensenrechtenschendingen in die landen en ter beoordeling van de vraag in hoeverre deze kunnen worden bestempeld als misdaden tegen de menselijkheid; betreurt het gebrek aan medewerking van de Democratische Volksrepubliek Korea met de speciale rapporteur en verzoekt om verlenging van het mandaat van de speciale rapporteur voor Myanmar/Birma;

18. betreurt dat de criteria voor het lidmaatschap van de UNHRC, zoals die zijn vastgelegd in Resolutie 60/251 van de Algemene Vergadering, weliswaar volledige samenwerking met de UNHRC impliceren, maar dat de gangbare praktijk van vrijwillige toezeggingen tot dusver zeer uiteenlopende en ontoereikende resultaten heeft opgeleverd; herhaalt dan ook dat voor alle leden als minimumnorm voor lidmaatschap dient te gelden dat zij effectief permanente uitnodigingen voor de instelling van speciale procedures moeten hebben uitstaan, en daarnaast moeten kunnen aantonen dat zij zich consequent voor de mensenrechten hebben ingezet; onderstreept dat bij verkiezingen een volstrekt gelijk speelveld als norm moet gelden; pleit ervoor dat regionale groeperingen niet meer de mogelijkheid mogen hebben om een vooraf vastgestelde kandidatenlijst voor het UNHRC-lidmaatschap in te dienen;

19. roept de EU-lidstaten en de EDEO op actief deel te nemen aan de herziening van de UNHRC in 2011, opdat deze zijn mandaat beter kan vervullen; benadrukt dat de UNHRC meer zou moeten fungeren als een vroegtijdig en preventief waarschuwingsmechanisme en dat met dat doel gebruik zou moeten worden gemaakt van de in het kader van de speciale procedures opgebouwde deskundigheid; onderstreept dat een transparante en allesomvattende herziening van de UNHRC nodig is, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de standpunten van ngo's, het maatschappelijk middenveld en alle andere betrokkenen; roept de EDEO op de Subcommissie mensenrechten van het Europees Parlement op de hoogte te houden van de stand van zaken met betrekking tot de herziening;

20.  herhaalt zijn standpunt dat de herziening de onafhankelijkheid van het OHCHR onverlet moet laten en is gekant tegen elke poging om het OHCHR dezelfde status te geven als de andere VN-agentschappen, aangezien dit een negatieve impact kan hebben op de financiering en bijgevolg ook op de onafhankelijkheid ervan; is verheugd over de recente benoeming van een assistent-secretaris-generaal van de VN voor de mensenrechten, die het kantoor van het OHCHR in New York zal leiden; met dit nieuwe kantoor zullen het contact en de dialoog tussen de Algemene Vergadering van de VN en de UNHRC en de transparantie hiervan worden versterkt; benadrukt dat het nodig is te zorgen voor voldoende middelen om de regionale kantoren van het OHCHR open te houden, zodat ze hun werkzaamheden in het veld kunnen voortzetten;

21. staat erop dat de speciale procedures worden gevrijwaard en versterkt en dat de mogelijkheid voor de UNHCR moet blijven bestaan om bepaalde mensenrechtenschendingen via landenresoluties en landenmandaten aan de orde te stellen; onderstreept het belang van de ondeelbaarheid van de sociale, economische, culturele, burgerlijke en politieke mensenrechten; constateert tot zijn bezorgdheid dat het klachtenmechanisme, een uniek en universeel op slachtoffers gerichte procedure, slechts weinig resultaten heeft opgeleverd in verhouding tot de grote hoeveelheden klachten die zijn ingediend; benadrukt dat deze kwestie moet worden aangepakt in het kader van de herziening van de UNHRC;

Universele periodieke toetsing (UPR)

22. is zich bewust van de meerwaarde van de UPR als een door alle regeringen gedeelde ervaring waarbij alle VN-lidstaten op dezelfde wijze worden behandeld en onderzocht, ook al gebeurt dit voor elk land op basis van vrijwilligheid, evenals het gevolg dat aan de aanbevelingen wordt gegeven; herinnert eraan dat per december 2011 alle VN-lidstaten volgens dit systeem zullen zijn getoetst;

23. acht het van essentieel belang dat in de UNHRC ruimte blijft bestaan voor maatschappelijke organisaties, om hen sterker bij de dialoog te betrekken en zo nieuwe kansen voor niet-gouvernementele organisaties (ngo's) te creëren om met bepaalde landen in een dialoog te treden;

24. is er voorstander van ngo's in meerdere mate te betrekken bij de UPR, door hun toe te staan schriftelijke aanbevelingen ter overweging aan de werkgroep voor te leggen, en hen aan de beraadslagingen te laten deelnemen;

25. neemt er nota van dat UPR staten de mogelijkheid biedt zich te verbinden tot uitvoering van hun verplichtingen op mensenrechtengebied en tot opvolging van de conclusies van verdragsorganen en speciale procedures;

26. stelt nogmaals dat aanbevelingen meer resultaatgericht zouden moeten zijn, en dringt erop aan dat onafhankelijke deskundigen en nationale mensenrechteninstellingen meer bij de UPR worden betrokken, zodat dit tot een effectief follow-upsysteem wordt; meent dat onafhankelijke expertise in het UPR-proces kan worden ingebracht, doordat men de toetsing laat volgen door deskundigen, die bij de vaststelling van het definitieve verslag een samenvatting en analyse van de UPR uitbrengen;

27. constateert met spijt dat de eerste ronde van de doorlichting van bepaalde landen niet heeft beantwoord aan de verwachtingen van een transparante, niet-selectieve en niet-confronterende procedure; waardeert in dit verband de rol die EU-lidstaten hebben vervuld door te trachten het "blokdenken" te doorbreken, en spoort de EU-lidstaten ertoe aan technische hulp te bieden bij de uitvoering van de aanbevelingen;

28. roept de EU-lidstaten op zich te blijven inzetten in het kader van de herziening van de UNHRC, ervoor te zorgen dat er geen kloof ontstaat tussen de eerste en tweede ronde van de UPR, en te waarborgen dat de nadruk in het kader van de tweede ronde ligt op de tenuitvoerlegging en opvolging van de aanbevelingen; steunt de opvatting dat landen die een UPR ondergaan een duidelijk antwoord moeten formuleren op elke aanbeveling en tijdschema's moeten voorleggen voor de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van de werkgroep; merkt op dat de indiening van een tussentijds verslag betreffende de stand van zaken van de tenuitvoerlegging aan dit proces kan bijdragen;

Speciale procedures

29. herhaalt dat speciale procedures de kern vormen van het mensenrechtenapparaat van de VN en dat de geloofwaardigheid en effectiviteit van de UNHRC op het vlak van de bescherming van de mensenrechten berust op samenwerking met de speciale procedures en de volledige tenuitvoerlegging ervan; benadrukt in dit verband dat de versterking van de onafhankelijkheid en interactiviteit van de speciale procedures met de Raad van essentieel belang is;

30. veroordeelt pogingen om de onafhankelijkheid van de speciale procedures te ondermijnen door regeringen er toezicht op te laten houden; benadrukt dat elke vorm van controle het systeem zou politiseren en de doeltreffendheid ervan zou schaden;

31. herhaalt dat de speciale procedures voor situaties in bepaalde landen een essentieel instrument ter verbetering van de mensenrechten ter plaatse zijn; benadrukt dat landenmandaten, door cruciale elementen als hun periodiciteit en de deskundigheid waarop ze gebaseerd zijn, niet kunnen worden vervangen door de UPR;

32. roept de EU-lidstaten op om in het kader van de herziening de integriteit en verantwoordingsplicht van de UNHRC te verdedigen, door de totstandbrenging van een mechanisme voor follow-up van de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van speciale procedures te steunen, bovenop de vaststelling van selectiecriteria en een meer transparante benoemingsprocedure op basis van de achtergrond, vaardigheden, kwalificaties en ervaring van de kandidaten; onderschrijft het voorstel van ngo's om de mogelijkheden van speciale procedures op het gebied van vroegtijdige waarschuwing te versterken door middel van een mechanisme dat hen in staat stelt de automatische behandeling van een situatie door de UNHRC teweeg te brengen;

Betrokkenheid van de EU

33. is verheugd over de deelname van de HV/VV van de EU aan de 16de zitting van de UNHRC;

34.  staat erop dat de EDEO, en met name de EU-delegaties in Genève en New York, de samenhang, de zichtbaarheid en de geloofwaardigheid van het optreden van de EU in de UNHRC verhogen door het vermogen om regio-overschrijdend op te treden en samen te werken verder te ontwikkelen en met name te lobbyen bij de gematigde staten in alle groepen;

35. herhaalt zijn steun voor de actieve deelname van de EU aan de werkzaamheden van de UNHRC sinds de oprichting ervan, met name via het indienen of steunen van resoluties, het afleggen van verklaringen en het bijdragen aan interactieve dialogen en debatten; erkent de toezeggingen van de EU om situaties in bepaalde landen in de UNHRC aan de orde te stellen en benadrukt dat het belangrijk is dat aan deze toezeggingen een krachtig vervolg wordt gegeven;

36. is verheugd over het initiatief van de EU-delegatie om een in de marge georganiseerd evenement te steunen om de 25ste verjaardag van de vaststelling van het mandaat van de speciale rapporteur over de vrijheid van godsdienst of overtuiging te herdenken; wenst dat er overleg plaatsvindt met de belangrijkste indieners van de resolutie om een alternatief te vinden voor de resolutie over laster die zal worden ingediend;

37. steunt het gezamenlijke initiatief van de EU en de groep van Latijns-Amerikaanse en Caribische landen (GRULAC) voor een resolutie over kinderen die op straat leven en werken;

38. steunt de transregionale verklaring over LGBT-rechten die zal worden voorgesteld;

39. steunt de verlenging van het mandaat van de speciale rapporteur over de situatie van mensenrechtenverdedigers ; roept de EU-lidstaten op hun uiterste best te doen om alle mandaten voor "speciale procedures" te handhaven en vraagt met name om verlenging van het mandaat van de speciale VN-rapporteur over de situatie van mensenrechtenverdedigers;

40. betreurt het feit dat de EU, als bijwerking van haar inspanningen om tot een consensus te komen, vaak haar ambities lijkt te temperen, en is van oordeel dat de EU veel moediger moet zijn bij het indienen en/of steunen van landenresoluties;

41. constateert tot zijn bezorgdheid dat de EU er niet in geslaagd is op een effectieve manier invloed uit te oefenen binnen het bredere VN-stelsel; benadrukt dat het nodig is dat de EU de UNHRC tot prioriteit maakt, zorgt voor een betere coördinatie tussen de lidstaten, en ernaar streeft coalities/allianties op te bouwen met belangrijke regionale partners en alle gematigde staten, met als doel de logica van het denken in "blokken" binnen de UNHRC te overstijgen;

42. vestigt de aandacht op het feit dat het vanuit praktisch oogpunt belangrijk is te kunnen beschikken over een grotere EU-delegatie met voldoende middelen in Genève en New York; benadrukt dat wat er in Genève en New York gebeurt, integraal deel moet uitmaken van het buitenlands beleid van de EU, met speciale aandacht voor de verbetering van de interne coördinatie, en benadrukt eveneens dat er behoefte is aan een goede interactie tussen het bilaterale en het multilaterale niveau;

43.  betreurt het feit dat de door de EU in september 2010 opgestelde resolutie voor de Algemene Vergadering van de VN met als doel haar "status" te versterken, om op die manier te zorgen voor overeenstemming met de nieuwe institutionele regelingen die voortvloeien uit het Verdrag van Lissabon, is uitgesteld; deze nieuwe status zou de EU de mogelijkheid geven te worden vertegenwoordigd door een vast persoon (de voorzitter van de Europese Raad en/of hoge vertegenwoordiger) en met één stem te spreken, en eveneens zouden de zichtbaarheid en invloed van de EU als wereldspeler erdoor worden verhoogd; stelt met klem dat het nodig is dat de speciale taakgroep van de EDEO inspanningen blijft leveren om de goedkeuring van de resolutie te bevorderen, dit in nauwe samenwerking met de EU-lidstaten;

44. machtigt de delegatie van het Europees Parlement naar de 16de zitting van de UNHRC om de in deze resolutie geformuleerde punten van bezorgdheid naar voren te brengen; verzoekt de delegatie verslag uit te brengen aan de Subcommissie mensenrechten over haar bezoek en acht het onontbeerlijk een delegatie van het Europees Parlement naar relevante zittingen van de UNHRC te blijven afvaardigen;

45. herhaalt zijn oproep aan de EU-lidstaten om, rekening houdend met het huidige toetredingsproces van de EU tot het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM), toe te zien op de eerbiediging van de mensenrechten in hun eigen binnenlandse beleid om dubbele maatstaven te voorkomen, aangezien nalatigheid op dit punt de EU-positie in de UNHRC ernstig zou kunnen verzwakken;

46. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vice-voorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Veiligheidsraad van de VN, de secretaris-generaal van de VN, de voorzitter van de 64ste Algemene Vergadering, de voorzitter van de Raad voor de mensenrechten van de VN, de hoge commissaris voor de mensenrechten van de VN en de door de Commissie buitenlandse zaken ingestelde werkgroep EU-VN.