Ontwerpresolutie - B7-0228/2012Ontwerpresolutie
B7-0228/2012

ONTWERPRESOLUTIE over de octrooiering van essentiële biologische processen

2.5.2012 - (2012/2623(RSP))

naar aanleiding van een verklaring van de Commissie
ingediend overeenkomstig artikel 110, lid 2, van het Reglement

Klaus-Heiner Lehne, Tadeusz Zwiefka, Martin Kastler, Peter Liese namens de PPE-Fractie
Evelyne Gebhardt, Luigi Berlinguer, Sylvie Guillaume, Evelyn Regner, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Françoise Castex namens de S&D-Fractie
Cecilia Wikström, Corinne Lepage namens de ALDE-Fractie
Martin Häusling, Margrete Auken namens de Verts/ALE-Fractie


Procedure : 2012/2623(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B7-0228/2012

B7‑0228/2012

Resolutie van het Europees Parlement over de octrooiering van essentiële biologische processen

(2012/2623(RSP))

Het Europees Parlement,

–   gezien Richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen[1] (hierna "Richtlijn 98/44"), en met name artikel 4 daarvan, waarin wordt bepaald dat planten- en dierenrassen en werkwijzen van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging van planten of dieren niet octrooieerbaar zijn,

–   gezien artikel 2, lid 2, en overweging 33 van Richtlijn 98/44/EG, waarin wordt bepaald dat een werkwijze voor de voortbrenging van planten of dieren van wezenlijk biologische aard is wanneer deze geheel bestaat uit natuurlijke verschijnselen zoals kruisingen of selecties,

–   gezien het belang van een goede tenuitvoerlegging van artikel 11 van Richtlijn 98/44, waarin het voorrecht van de landbouwers wordt gewaarborgd,

–   gezien het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 (hierna het "Europees Octrooiverdrag") en artikel 53, onder b), daarvan,

–   gezien het besluit van 16 juni 1999 van de raad van bestuur van de Europese Octrooiorganisatie betreffende de opname van Richtlijn 98/44 in het uitvoeringsreglement bij het Europees Octrooiverdrag[2],

–   gezien besluit G2/06 van het Europees Octrooibureau (EOB) en arrest C-34/10 van het Europees Hof van Justitie, waarin wordt vastgesteld dat bij de interpretatie van verboden in het octrooirecht rekening moet worden gehouden met de technische informatie van de aanvraag als geheel, en niet enkel met de formulering van de claims,

–   gezien de besluiten G2/07 (inzake broccoli) en G1/08 (inzake tomaten) van de grote kamer van beroep van het EOB, waarin in beginsel wordt bepaald dat kweekprocessen niet octrooieerbaar zijn,

–   gezien de door het EOB verleende octrooien voor de productie van conventioneel gekweekte planten zoals broccoli (EP 1069819), tomaten (EP 1211926) en meloenen (EP 1962578),

–   gezien de door het EOB verleende octrooien voor de productie van conventioneel gefokte dieren, bijvoorbeeld op het gebied van geslachtsselectie en fokmateriaal dat voor conventioneel fokken wordt gebruikt (EP 1263521, EP 1257168), de selectie van melkkoeien (EP 1330552) en veeproductie (EP 1506316),

–   gezien het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische bronnen voor voedsel en landbouw, waartoe de Europese Unie is toegetreden overeenkomstig Besluit 2004/869/EG[3] van de Raad,

–   gezien het Internationaal Verdrag van 2 december 1961 tot bescherming van kweekproducten, zoals herzien in Genève op 10 november 1972, 23 oktober 1978 en 19 maart 1991 (hierna "het UPOV-verdrag"),

–   gezien Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht[4] (hierna "Verordening (EG) nr. 2100/94"),

–   gezien artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A. overwegende dat intellectuele-eigendomsrechten een belangrijke rol spelen bij het bevorderen van de ontwikkeling van kweekproducten en plantgerelateerde innovatie, en een noodzakelijke randvoorwaarde vormen om groei en innovatie te stimuleren en Europese bedrijven – met name kleine en middelgrote ondernemingen – te helpen de economische crisis en de mondiale concurrentie het hoofd te bieden;

B.  overwegende dat, met name op het vlak van kweken en fokken, overmatige octrooibescherming innovatie in de weg kan staan en schadelijk kan zijn voor kleine en middelgrote kwekers en fokkers, doordat de toegang tot dier- en plantgenetische bronnen daardoor wordt geblokkeerd;

C. overwegende dat het kweken van planten een essentiële randvoorwaarde is voor de voedselzekerheid, en in zekere mate ook voor de energievoorziening;

D. overwegende dat conventionele kweek- en fokmethoden van cruciaal belang zijn voor de moderne voortbrenging van planten en dieren;

E.  overwegende dat zowel het internationale stelsel voor kwekersrecht, dat gebaseerd is op het UPOV-verdrag, als het EU-stelsel, dat gebaseerd is op Verordening (EG) 2100/94 van de Raad, als grondbeginsel hebben dat een houder van een kweekproduct anderen er niet van mag weerhouden het beschermde product te gebruiken om het gebruik van beschermde soorten voor verdere kweekactiviteiten te bevorderen;

F.  overwegende dat er binnen het octrooirecht in de hele Unie sprake zou moeten zijn van een dergelijk voorrecht;

G. overwegende dat in artikel 4 van Richtlijn 98/44/EG en in artikel 53, onder b), van het Europees Octrooiverdrag wordt bepaald dat planten- en dierenrassen en werkwijzen van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging van planten of dieren niet octrooieerbaar zijn;

H. overwegende dat octrooien op conventioneel voortgebrachte producten of op genetisch materiaal dat noodzakelijk is voor conventionele voortbrenging afbreuk kunnen doen aan de uitzondering van artikel 4 van Richtlijn 98/44 en van artikel 53, onder b, van het Europees Octrooiverdrag;

I.   overwegende dat octrooien kunnen worden toegekend op het gebied van genetische manipulatie, maar dat het verbod op octrooien op planten- en dierenrassen moet worden gewaarborgd;

J.   overwegende dat bij besluiten over octrooiverlening op het vlak van de biotechnologie niet alleen rekening moet worden gehouden met de formulering van de claims, maar ook met de technische informatie van de uitvinding als geheel;

K. overwegende dat de Commissie overeenkomstig artikel 16, onder c), van Richtlijn 98/44 is gehouden jaarlijks verslag uit te brengen "over de ontwikkeling en de implicaties van het octrooirecht op het gebied van de bio- en de gentechnologie";

L.  overwegende dat dergelijke verslagen sinds 2005 niet meer door de Commissie zijn gepubliceerd;

M. overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 26 oktober 2005 over octrooien op biotechnologische uitvindingen[5] de Commissie heeft verzocht om in haar volgende verslag zorgvuldig in te gaan op de juiste tenuitvoerlegging van artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 98/44;

N. overwegende dat dergelijke verslagen van de Commissie een volledige informatievoorziening aan het publiek zouden waarborgen, en overwegende dat de Europese Unie een voortrekkersrol moet vervullen bij het aansporen van publiek debat;

1.  erkent de belangrijke rol van het EOB voor de ondersteuning van innovatie, concurrentiekracht en economische groei in Europa;

2.  erkent dat octrooien de verspreiding van waardevolle technische informatie bevorderen en een belangrijk instrument vormen voor de overdracht van technologie;

3.  is ingenomen met de arresten van de grote kamer van beroep van het EOB met betrekking tot de zogenaamde broccoli- en tomatenzaken (resp. G 2/07 en G 1/08), aangezien deze uitsluitsel geven over de juiste interpretatie van de term "werkwijzen van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging van planten (of dieren)" die in Richtlijn 98/44 en in het Europees Octrooiverdrag wordt gebruikt om dergelijke processen uit te sluiten van octrooien;

4.  verzoekt het EOB om ook conventioneel voortgebrachte producten en alle conventionele kweekmethoden, met inbegrip van "smart breeding" (gericht kweken) en fok- en kweekmateriaal dat voor conventionele voortbrenging wordt gebruikt, van octrooien uit te sluiten;

5.  verzoekt de Commissie om in haar volgende verslag de besluiten inzake broccoli en tomaten van de grote kamer van beroep van het EOB te behandelen;

6.  verzoekt de Commissie om in haar volgende verslag in te gaan op de mogelijke gevolgen van octrooien op kweekmethoden voor planten en de effecten daarvan op de kweeksector, de landbouw, de voedselindustrie en voedselzekerheid;

7.  verzoekt de Commissie en de lidstaten te waarborgen dat de EU in haar octrooirecht een allesomvattende uitzondering zal blijven toepassen voor de voortbrenging van planten en dieren;

8.  verzoekt zijn Voorzitter deze ontwerpresolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten en het EOB.