Ontwerpresolutie - B8-0988/2015Ontwerpresolutie
B8-0988/2015

ONTWERPRESOLUTIE over de vernieuwing van het EU-actieplan voor gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in het kader van ontwikkeling

2.10.2015 - (2015/2754(RSP))

naar aanleiding van vragen met verzoek om mondeling antwoord B8‑0762/2015 en B8-0763/2015
ingediend overeenkomstig artikel 128, lid 5, van het Reglement

Linda McAvan namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking


Procedure : 2015/2754(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
B8-0988/2015
Ingediende teksten :
B8-0988/2015
Stemmingen :
Aangenomen teksten :

B8-0988/2051

Resolutie van het Europees Parlement over de vernieuwing van het EU-actieplan voor gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in het kader van ontwikkeling

(2015/2754(RSP))

Het Europees Parlement,

–       gezien artikel 2 en artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), waarin gendergelijkheid wordt vastgesteld als een van de hoofdbeginselen waarop de EU is gebaseerd,

–       gezien artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling is vastgelegd, op grond waarvan bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor ontwikkelingslanden rekening moet worden gehouden met de doelstellingen van ontwikkelingssamenwerking,

–       gezien de in september 1995 in Peking gehouden vierde Wereldvrouwenconferentie, de verklaring en het actieprogramma van Peking, alsmede de daaropvolgende slotdocumenten betreffende verdere acties en initiatieven voor de uitvoering van de verklaring en het actieprogramma van Peking die tijdens de speciale VN-vergaderingen Peking+5, Peking+10, Peking+15 en Peking+20, respectievelijk op 9 juni 2000, 11 maart 2005, 2 maart 2010 en 9 maart 2015 zijn aangenomen,

–       gezien de uitvoering van het actieprogramma van de Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling (ICPD), die in 1994 in Caïro werd gehouden, waar de internationale gemeenschap erkende en bevestigde dat seksuele en reproductieve gezondheid en reproductieve rechten van fundamenteel belang zijn voor duurzame ontwikkeling,

–       gezien de Strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015 (COM(2010)0491),

–       gezien het EU-actieplan voor gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in het kader van ontwikkeling (2010-2015), zijn uitvoeringsrapport van 2013 (SWD 1743/13), de conclusies van de Raad van 19 mei 2014 hierover, en zijn uitvoeringsrapport van 2014 (SWD(2015) 11),

–       gezien de conclusies van de Raad van 26 mei 2015 over gender in ontwikkeling en over een nieuw wereldwijd partnerschap voor de uitbanning van armoede en voor duurzame ontwikkeling,

–       gezien zijn resolutie van 25 november 2014 over de EU en het mondiaal ontwikkelingskader voor de periode na 2015[1],

–       gezien de evaluatie van de EU-steun voor gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in partnerlanden[2],

–       gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 18 december 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),

–       gezien resolutie 1325 (2000) en resolutie 1820 (2008) van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid,

–       gezien de vragen aan de Raad en de Commissie over de vernieuwing van het EU-actieplan voor gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in het kader van ontwikkeling (O-000109/2015 – B8-0762/2015 en O-0001102015 – B8-0763/2015),

–       gezien de ontwerpresolutie van de Commissie ontwikkelingssamenwerking,

–       gezien artikel 128, lid 5, en artikel 123, lid 2, van zijn Reglement,

A.     overwegende dat de Europese Unie (EU) vastbesloten is gendergelijkheid te bevorderen en gendermainstreaming te garanderen in alles wat ze onderneemt; overwegende dat gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen een voorwaarde zijn voor het halen van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling voor de periode na 2015 en ook een op zichzelf staande mensenrechtenkwestie vormen, die moet worden nagestreefd ongeacht de voordelen ervan voor ontwikkeling en groei; overwegende dat gendergerelateerd geweld een ernstige schending is van de mensenrechten en nooit mag worden gerechtvaardigd door religie, cultuur of traditie;

B.     overwegende dat bij de evaluatie na twintig jaar van de uitvoering van de verklaring en het actieprogramma van Peking is vastgesteld dat er op het gebied van gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen (hierna "GEWE" genoemd) traag en ongelijk vooruitgang wordt geboekt en dat geen enkel land ter wereld de genderkloof volledig heeft gedicht; overwegende dat in de evaluatie is vastgesteld dat het voortdurende, chronische tekort aan investeringen in GEWE dit gebrek aan vooruitgang nog erger heeft gemaakt;

C.     overwegende dat twee van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG's) die expliciet betrekking hebben op vrouwenrechten, namelijk de bevordering van gendergelijkheid en van de empowerment van vrouwen (MDG 3) en de verbetering van de gezondheid van moeders (MDG 5), grotendeels ongerealiseerd zijn; overwegende dat dagelijks wereldwijd naar schatting achthonderd vrouwen sterven als gevolg van complicaties tijdens de zwangerschap of de bevalling; overwegende dat ongeveer 222 miljoen vrouwen in de ontwikkelingslanden geen toegang hebben tot veilige en moderne methoden van gezinsplanning, terwijl het aandeel van de ontwikkelingshulp die bedoeld is voor gezinsplanning afneemt in verhouding tot de totale mondiale hulp voor gezondheid;

D.     overwegende dat de meerderheid van de armen in de wereld vrouwen en door een vrouw geleide huishoudens zijn; overwegende dat de kwetsbaarheid van gemarginaliseerde vrouwen toeneemt; overwegende dat wereldwijd 62 miljoen meisjes niet naar school gaan;

E.     overwegende dat wereldwijd één vrouw op drie het risico loopt vroeg of laat in contact te komen met fysiek en seksueel geweld; overwegende dat jaarlijks 14 miljoen meisjes tot een huwelijk worden gedwongen; overwegende dat de EU overtuigd is van het recht van eenieder om volledige zeggenschap te hebben en in vrijheid te beslissen over zaken die de eigen seksualiteit en seksuele en reproductieve gezondheid aangaan, zonder discriminatie, dwang en geweld;

F.     overwegende dat de investeringen volgens een verslag van de OESO[3] "absoluut niet volstaan om gendergelijkheid te realiseren", ondanks de verdrievoudiging van de steun die hiervoor door haar leden werd uitgetrokken en in 2012 opliep tot 28 miljard USD; overwegende dat de genderfinanciering zich voornamelijk situeert in sociale sectoren, terwijl het in economische en productieve sectoren ontbreekt aan investeringen, hoewel de OESO-analyse aantoont dat investeringen in gendergelijkheid het hoogste rendement opleveren van alle investeringen in ontwikkeling;

G.     overwegende dat 2,5 miljard mensen, in meerderheid vrouwen en jongeren, niet bij de formele financiële sector kunnen aankloppen;

Een doorbraak in het tweede genderactieplan

1.      is van mening dat de conclusies van de evaluatie van het eerste EU-actieplan voor gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in het kader van ontwikkeling (hierna "genderactieplan" genoemd) tonen dat er duidelijk een doorbraak nodig is in het optreden van de EU met betrekking tot GEWE en dat er behoefte is aan een hernieuwd politiek engagement van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de Commissie om beter te presteren; benadrukt hoe belangrijk het is dat de voornaamste aanbevelingen uit de evaluatie ter harte worden genomen in de opvolger van het huidige genderactieplan, te beginnen met een volwaardige reactie op beheersniveau;

2.      is tevreden met de intentie van de Commissie om het nieuwe genderactieplan op een geheel nieuwe leest te schoeien en is daarom van mening dat het tweede genderactieplan de vorm moet krijgen van een mededeling van de Commissie in plaats van een gewoon werkdocument van de Commissiediensten, zodat er tijd is voor een behoorlijke parlementaire controle;

3.      is van mening dat de aandacht in het tweede genderactieplan moet uitgaan naar alle aspecten van het externe beleid van de EU – ontwikkelingssamenwerking, humanitaire hulp, handel, mensenrechten en buitenlandse zaken, migratie en asiel – in overeenstemming met het beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling, en dat het zowel van toepassing moet zijn op ontwikkelingslanden als op nabuurschaps- en uitbreidingslanden;

4.      is van mening dat GEWE een kerntaak van de EU-instellingen moet zijn, met duidelijke bevoegdheden op het gebied van beheer, zowel binnen de centrale administratie als in de EU-delegaties; onderstreept dat delegatiehoofden, afdelingshoofden en het hoger management aansprakelijk moeten zijn voor de rapportage, monitoring en evaluatie van de maatregelen van het GEWE-beleid en dat gendermainstreaming moet worden opgenomen in taakomschrijvingen en in opleiding voor alle personeelsleden;

5.      is van mening dat de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) ervoor moet zorgen dat alle voor extern optreden verantwoordelijke commissarissen blijk geven van het nodige leiderschap om een succesvolle uitvoering van het tweede genderactieplan te waarborgen; is tevreden met de conclusies van de Raad van mei 2015, waarin wordt onderstreept dat de lidstaten zich zullen inzetten om hervormingen door te voeren met betrekking tot de rechten van vrouwen en meisjes; wijst er nadrukkelijk op dat de acties van de Commissie en de EDEO en de acties van de lidstaten elkaar moeten aanvullen;

6.      betreurt dat genderkwesties niet aan bod komen in het jaarverslag van DG DEVCO van 2014 en vraagt dat GEWE-kwesties in de toekomst worden opgenomen in de jaarverslagen van de EDEO en van alle directoraten-generaal van de Commissie (DG's) die betrokken zijn bij extern optreden; verzoekt alle EU-delegaties een jaarlijks rapport over het genderactieplan in te dienen en vraagt de EU-delegaties een overzicht van de GEWE-prestaties te geven in hun jaarverslagen, tussentijdse evaluaties en evaluaties op het niveau van het land; is van mening dat de resultaten moet worden opgenomen in resultaatgericht toezicht;

7.      merkt op dat de tussentijdse evaluatie in 2017 van de programmeringsdocumenten van het instrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI) een goede gelegenheid biedt om de gevolgen van via het DCI gefinancierde programma's voor vrouwen en meisjes te beoordelen, precies in kaart te brengen welk gedeelte van de DCI-programma's ten goede komt aan vrouwen en meisjes, en indien nodig de middelen te herschikken;

8.      brengt het EU-beginsel van beleidscoherentie voor ontwikkeling in herinnering en benadrukt het belang van coherentie tussen het interne en het externe beleid van de EU en de behoefte aan beleidscoherentie tussen het nieuwe genderactieplan en het volgende actieplan inzake mensenrechten en democratie; onderstreept dat gender een systematisch en integrerend deel moet zijn van alle mensenrechtendialogen tussen de EU en derde landen; verzoekt de EDEO om naast de mensenrechtendialogen met derde landen ook genderdialogen in te stellen;

9.      wijst er nogmaals op dat volledige coördinatie tussen centrale diensten, delegaties en ambassades van de lidstaten essentieel is voor een geslaagde uitvoering van het tweede genderactieplan, met behulp van landenprofielen met betrekking tot gender en andere instrumenten; onderstreept in dit verband dat de herziening van de landenprogrammering van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) een gelegenheid biedt om ervoor te zorgen dat de volledige uitvoering van het tweede genderactieplan op koers is en waar nodig aanpassingen aan te brengen;

Gegevensverzameling en streefdoelen

10.    vraagt effectievere uitvoeringsstrategieën en dringt aan op het gebruik van genderbewuste kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren en op een systematische en snelle verzameling van naar gender uitgesplitste gegevens met betrekking tot de begunstigden en deelnemers van alle maatregelen, als deel van het monitoring- en evaluatieproces; benadrukt dat de gegevens publiek moeten worden gemaakt om financiële aansprakelijkheid en transparantie te waarborgen; is van mening dat rapportage afgestemd moet worden op en een plaats moet krijgen in de bestaande systemen voor monitoring en evaluatie zoals het resultatenkader van het directoraat-generaal van de Commissie bevoegd voor Internationale Samenwerking en Ontwikkeling (DEVCO); onderstreept dat moet worden geïnvesteerd in nationale statistieken en verzoekt alle lidstaten genderbewuste monitoringsystemen in te stellen;

11.    verzoekt de EU-delegaties en de ambassades van de lidstaten prioriteit te geven aan en te investeren in kwalitatief hoogwaardige genderanalyse als basis voor strategieën en programmering op landenniveau; roept de EU op tot de herziening van nationale indicatieve plannen in het licht van het nieuwe genderactieplan;

12.    erkent dat met name meisjes en jonge vrouwen benadeeld worden en gevaar lopen en dat een specifieke focus nodig is om ervoor te zorgen dat meisjes toegang hebben tot onderwijs, dat ze een geweldloos leven kunnen leiden, dat discriminerende wetgeving en praktijken worden afgeschaft en dat meisjes en jonge vrouwen in de hele wereld een sterkere positie krijgen;

13.    benadrukt de behoefte aan duidelijke streefdoelen en indicatoren, berekend en uitgesplitst naar gender, leeftijd, beperking en andere factoren, en aan een betere tracering van de begrotingstoewijzingen; onderstreept dat de streefdoelen en de monitoringmethode aangepast moeten zijn aan het mondiale ontwikkelingskader voor de periode na 2015 en andere toepasselijke internationale kaders;

14.    benadrukt dat de EU voldoende financiële middelen en personeel moet aanwijzen en garanderen om haar engagementen ten aanzien van GEWE na te komen; onderstreept dat het van belang is het concept gender te integreren in de overheidsfinanciën door middel van een begroting die genderbewust is en waarin ongelijkheden worden aangepakt;

Belangrijkste aspecten van het nieuwe genderactieplan

15.    is van mening dat belemmeringen voor de volledige uitvoering van de EU-richtsnoeren inzake geweld tegen vrouwen en meisjes en de uitbanning van alle vormen van geweld behandeld aan bod moeten komen in het genderactieplan; vraagt een brede EU-benadering met betrekking tot geweld tegen vrouwen en meisjes, met extra inspanningen en middelen voor de voorkoming en uitbanning van alle discriminerende praktijken tegen vrouwen, alsook ter bestrijding en vervolging van elke vorm van geweld, met inbegrip van mensenhandel, genitale verminking van vrouwen, gedwongen sterilisatie, gedwongen zwangerschap, gendercide, huiselijk geweld en verkrachting binnen het huwelijk, kindhuwelijken, huwelijk op jonge leeftijd en gedwongen huwelijk en gendergerelateerd geweld in conflictsituaties en in de nasleep van conflicten; vraagt om de ontwikkeling van specifieke EU-maatregelen ter versterking van de rechten van verschillende groepen vrouwen, met een bijzondere aandacht voor jongeren, migranten, vrouwen met hiv, lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen (LGBTI) en mensen met een beperking;

16.    onderstreept hoe belangrijk het is dat meisjes betere toegang krijgen tot alle onderwijsniveaus en dat alle gendergerelateerde belemmeringen die het leren in de weg staan, worden weggenomen;

17.    onderstreept dat het gebruik van verkrachting als oorlogswapen en middel ter onderdrukking uitgebannen moet worden, en dat de EU druk moet uitoefenen op regeringen van derde landen en op alle betrokken partijen in regio's waar dergelijk gendergerelateerd geweld voorkomt, teneinde deze praktijk een halt toe te roepen, de daders voor het gerecht te brengen en nabestaanden, getroffen vrouwen en gemeenschappen te helpen bij hun genezing en herstel;

18.    onderstreept dat vrouwelijke migranten, vluchtelingen en asielzoekers kwetsbaar zijn en specifieke bescherming nodig hebben; vraagt specifieke maatregelen om de rechten van vrouwelijke asielzoekers te versterken en volledig te garanderen; dringt aan op doortastende maatregelen voor het aanpakken van de aanhoudende migratie- en vluchtelingencrisis, met inbegrip van een holistische en genderbewuste aanpak van migratie en asiel die in alle lidstaten op dezelfde manier wordt toegepast;

19.    erkent gezondheid als mensenrecht; benadrukt het belang van universele toegang tot een uitgebreide gezondheidszorg, met inbegrip van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, zoals overeengekomen in het actieprogramma van de Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling en het actieprogramma van Peking; dringt in dit verband aan op bijkomende inspanningen om de toegang van vrouwen tot gezondheid en gezondheidsvoorlichting, gezinsplanning, prenatale zorg en reproductieve gezondheid te verbeteren, met name om de grotendeels ongerealiseerde MDG 5 inzake de gezondheid van moeders aan te pakken, met inbegrip van een daling in zuigelingen- en kindersterfte; wijst erop dat toegang bijdraagt tot de verwezenlijking van alle ontwikkelingsdoelen met betrekking tot gezondheid; is in dit verband bijzonder ingenomen met de conclusies van de Raad van mei 2015;

20.    onderstreept dat een omgeving moet worden gecreëerd die mogelijkheden biedt, met name door opheffing van de sociale en wettelijke belemmeringen voor de toegang van vrouwen tot productieve activa, waaronder grond en natuurlijke en economische hulpbronnen, en door bevordering van financiële inclusie, behoorlijke arbeidsnormen, gendervriendelijke sociale bescherming en een gelijk loon voor gelijk werk;

21.    is van mening dat bedrijven een belangrijke rol spelen bij de bevordering van gendergelijkheid, via maatregelen die bijdragen tot de versterking van de economische positie van vrouwen en tot een verbetering van hun economische rechten, bijvoorbeeld door te zorgen voor behoorlijk werk voor vrouwen, voor een gelijk loon, voor toegang tot financiering en banken en voor mogelijkheden om te participeren in leiding en besluitvorming, alsook door vrouwen te beschermen tegen discriminatie en misbruik op de werkplek, en via genderbewust maatschappelijk verantwoord ondernemen; vraagt in dit verband dat meer steun wordt verleend aan plaatselijke kmo's, en vooral aan vrouwelijke ondernemers, zodat zij kunnen profiteren van door de particuliere sector gestuurde groei; wijst erop dat microfinanciering, sociaal ondernemerschap en alternatieve bedrijfsmodellen zoals onderlinge maatschappijen en coöperaties nog altijd in positieve zin bijdragen tot de versterking van de economische positie en integratie van vrouwen;

22.    erkent dat discriminatie van vrouwen op grond van huwelijkse staat en moederschap moet worden voorkomen en dat moet worden gewaarborgd dat vrouwen daadwerkelijk recht op arbeid hebben;

23.    merkt op dat empowerment van vrouwen en voedselzekerheid elkaar wederzijds ondersteunen; benadrukt dat moet worden gezorgd voor de empowerment van vrouwen op het platteland door de discriminatie inzake toegang tot grond, water, onderwijs, opleiding, markten en financiële diensten aan te pakken; vraag een substantiële verhoging van de overheidsinvesteringen in landbouw en plattelandsontwikkeling, gericht op kleine landbouwbedrijven, landbouwcoöperatieven en netwerken van landbouwers;

24.    onderstreept dat vrouwen betrokken moeten worden en vertegenwoordigd moeten zijn in opkomende economische sectoren die van belang zijn voor duurzame ontwikkeling, waaronder sectoren op het gebied van de groene en circulaire economie, hernieuwbare energie en ICT;

25.    benadrukt nogmaals dat formeel en informeel onderwijs van essentieel belang zijn voor de versterking van de positie van vrouwen en meisjes op sociaal, economisch, cultureel en politiek gebied; dringt aan op een EU-strategie inzake onderwijs in het kader van ontwikkeling waarin gender een belangrijke rol speelt, in het bijzonder op onderwijsgebieden gericht op duurzaamheid, verzoening in de nasleep van conflicten, levenslang leren en vakopleiding, op het gebied van wetenschap, technologie, engineering en wiskunde (STEM) en de rol van kunst in interculturele uitwisseling;

26.    onderstreept dat het belangrijk is om te zorgen voor een verhoogde participatie van vrouwen in de vormgeving en uitvoering van het kader voor de periode na 2015; vraagt meer financiële steun voor vrouwenrechtenorganisaties, en maatregelen voor beleids- en capaciteitsopbouw, om organisaties uit het maatschappelijk middenveld die aan de basis werken, met name vrouwenorganisaties, op elk moment op lokaal, regionaal, nationaal en internationaal niveau te betrekken bij de raadpleging van belanghebbenden en de participatie van het maatschappelijk middenveld in deze raadpleging te vergroten;

27.    wijst erop dat de situatie van LGBTI-personen in derde landen in het genderactieplan behandeld moet worden, evenals de bevordering en bescherming van LGBTI-rechten;

28.    benadrukt hoe belangrijk het is om via een genderbewuste wetshervorming de rechtspositie van vrouwen te versterken en ervoor te zorgen dat ze toegang hebben tot de rechter; is van mening dat gerichte financiering voor gendergelijkheid bij rechtsbijstand tot versterking van de rechtsstaat leidt;

29.    verzoekt de EU te ijveren voor een grotere participatie van vrouwen in vredeshandhaving, vredesopbouwprocessen en EU-missies op het gebied van het beheer van militaire en civiele crises; herhaalt in dit verband zijn verzoek aan de EU om resolutie 1325 (2000) en resolutie 1820 (2008) van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid te steunen en dringt erop aan dat genderperspectieven en vrouwenrechten worden opgenomen in alle vredes- en veiligheidsinitiatieven;

30.    verzoekt de EU met klem de in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens verankerde fundamentele mensenrechten van vrouwen en meisjes te bevorderen; onderstreept in dit verband dat de bescherming van het recht van vrouwen en meisjes op leven en waardigheid moet worden gewaarborgd door schadelijke praktijken als gendercide actief te bestrijden;

31.    benadrukt het belang van maatregelen die ervoor zorgen dat meer vrouwen en vrouwenrechtenorganisaties in leidinggevende posities terecht komen en meer participeren in zowel de openbare als particuliere sfeer; dringt aan op meer inspanningen om de participatie van vrouwen en vrouwenrechtenorganisaties in de politiek te vergroten, met name door de integratie van deze inspanningen in alle programma's ter ondersteuning van de democratie, met inbegrip van de alomvattende democratieondersteunende aanpak van het Parlement;

32.    benadrukt dat het noodzakelijk is hier mannen en jongens bij te betrekken en hen te stimuleren actieve inzet en verantwoordelijkheid te tonen bij het aanpakken van discriminerende sociale normen en de bestrijding van genderstereotypen en geweld tegen vrouwen en meisjes;

33.    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden, de regeringen en parlementen van de lidstaten en UN WOMEN.