Gezamenlijke ontwerpresolutie - RC-B7-0188/2014Gezamenlijke ontwerpresolutie
RC-B7-0188/2014

GEZAMENLIJKE ONTWERPRESOLUTIE over de situatie in Irak

25.2.2014 - (2014/2565(RSP))

ingediend overeenkomstig artikel 110, leden 2 en 4, van het Reglement
ter vervanging van de ontwerpresoluties ingediend door de fracties:
ALDE (B7‑0188/2014)
ECR (B7‑0189/2014)
S&D (B7‑0190/2014)
PPE (B7‑0191/2014)
Verts/ALE (B7‑0192/2014)

José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, Elmar Brok, Mairead McGuinness, Cristian Dan Preda, Ria Oomen-Ruijten, Tunne Kelam, Francisco José Millán Mon, György Schöpflin, Bernd Posselt, Krzysztof Lisek, Alf Svensson, Esther de Lange, Roberta Angelilli, Sari Essayah, Sari Essayah, Alejo Vidal-Quadras, Dubravka Šuica, Elena Băsescu, Davor Ivo Stier, Arnaud Danjean, Tokia Saïfi, Filip Kaczmarek, Salvador Sedó i Alabart namens de PPE-Fractie
Pino Arlacchi, Véronique De Keyser, Ana Gomes, Silvia Costa, Libor Rouček namens de S&D-Fractie
Jelko Kacin, Marietje Schaake, Ramon Tremosa i Balcells, Louis Michel, Izaskun Bilbao Barandica, Hannu Takkula namens de ALDE-Fractie
Tarja Cronberg namens de Verts/ALE-Fractie
Charles Tannock, Struan Stevenson namens de ECR-Fractie


Procedure : 2014/2565(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
RC-B7-0188/2014
Ingediende teksten :
RC-B7-0188/2014
Debatten :
Aangenomen teksten :

Resolutie van het Europees Parlement over de situatie in Irak

(2014/2565(RSP))

Het Europees Parlement,

–   gezien zijn eerdere resoluties over Irak, en met name die van 10 oktober 2013 over recent geweld in Irak[1],

–   gezien de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Irak, anderzijds, en zijn resolutie van 17 januari 2013 over de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Irak[2],

–   gezien het gemeenschappelijk strategisch document voor Irak (2011-2013) van de Commissie,

–   gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken over Irak, in het bijzonder die van 10 februari 2014,

–   gezien de verklaringen van Catherine Ashton, vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV), over Irak, meer bepaald die van 5 februari 2014, 16 januari 2014, 18 december 2013 en 5 september 2013,

–   gezien de verklaring van de woordvoerder van de VV/HV van 28 december 2013 over het doden van bewoners van Kamp Hurriya,

–   gezien de verklaring van de voorzitter van de VN-Veiligheidsraad van 10 januari 2014 over Irak,

–   gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,

–   gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966, waarbij Irak partij is,

–   gezien artikel 110, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

A. overwegende dat Irak nog steeds geconfronteerd wordt met ernstige politieke, veiligheids- en sociaal-economische problemen en dat het politieke toneel in het land uiterst gefragmenteerd is en gebukt gaat onder geweld en politiek sektarisme, zeer ten koste van de legitieme verlangens van het Iraakse volk naar vrede, welvaart en een echte overgang naar democratie; overwegende dat Irak te kampen heeft met de grootste golf van geweld sinds 2008;

B.  overwegende dat volgens de cijfers die door de Missie van de Verenigde Naties voor bijstand aan Irak (UNAMI) op 1 februari 2014 zijn bekendgemaakt, in januari 2014 733 Irakezen door terrorisme en geweld zijn omgekomen, en 1 229 anderen werden gewond; overwegende dat in de cijfers voor januari 2014 niet de slachtoffers zijn opgenomen van de nog voortdurende gevechten in de provincie Anbar, aangezien het moeilijk is deze cijfers te verifiëren en vast te stellen of het om doden of gewonden gaat;

C. overwegende dat de aanhoudende burgeroorlog in Syrië de situatie in Irak nog heeft verergerd; en dat deze burgeroorlog overslaat naar Irak, doordat militanten – met name die van de Islamitische Staat van Irak en de Levant (ISIL) – hun activiteiten uitbreiden naar Iraaks grondgebied;

D. overwegende dat de VN-Veiligheidsraad op 10 januari 2014 zijn veroordeling heeft uitgesproken over de aanvallen op de bevolking van Irak door de ISIL, die aldus probeert het land en de regio te destabiliseren;

E.  overwegende dat de regering van premier Nuri al-Maliki geen passend antwoord heeft gevonden op de bekommernissen van de soennitische minderheid; overwegende dat bij de de-baathificatie ingevolge de wet inzake rechtvaardigheid en verantwoording vooral soennitische ambtenaren zijn ontslagen, hetgeen nog meer de indruk heeft gewekt dat de regering een sektarische agenda heeft; overwegende dat met name de ontruiming door de regering van het een jaar oude soennitische protestkamp in Ramadi op 30 december 2013 de gewelddadige confrontatie in de provincie Anbar heeft bespoedigd; overwegende dat als gevolg hiervan sinds december 2013 in Fallujah en andere steden in de provincie Anbar wordt gevochten tussen regeringstroepen en ISIL-militanten;

F.  overwegende dat op 13 februari 2014 meer dan 63 000 families (of meer dan 370 000 mensen, volgens ramingen van de VN) die door de gevechten in de provincie Anbar zijn getroffen als binnenlands ontheemd zijn aangemerkt; overwegende dat velen naar andere delen van het land zijn gevlucht, onder andere naar de provincies Kerbala, Bagdad en Erbil, terwijl anderen een veilig heenkomen hebben gezocht in de afgelegen dorpen van de provincie Anbar of niet in staat zijn de gevechten te ontvluchten; overwegende dat hun omstandigheden hachelijk blijven met steeds minder voedsel en drinkwater, slechte sanitaire voorzieningen en beperkte toegang tot medische verzorging;

G. overwegende dat in heel Irak onverminderd dodelijke bomaanslagen blijven plaatsvinden –zoals de aanval van 5 februari 2014 op het Iraakse ministerie van Buitenlandse Zaken – en dat deze met name sjiitische wijken treffen, terwijl verschillende gevangenisuitbraken hebben geleid tot een toename van het aantal strijders dat zich bij extremistische militantengroepen aansluit;

H. overwegende dat op 25 december 2013 ten minste 35 mensen zijn gedood en tientallen mensen zijn gewond bij bomaanslagen in de christelijke wijken van Bagdad; overwegende dat wordt aangenomen dat sedert 2003 ten minste de helft van de Iraakse christenen het land heeft verlaten;

I.   overwegende dat op 5 februari 2014 het Iraakse ministerie van Buitenlandse Zaken in Bagdad is aangevallen en dat op 10 februari 2014 in de stad Mosoel in de provincie Ninawa het escorte van parlementsvoorzitter Osama al-Nujaifi is aangevallen;

J.   overwegende dat er tussen de federale regering van Irak en het regionale bestuur van Koerdistan nog altijd onenigheid heerst over hoe het gebruik van de minerale hulpbronnen van Irak moet worden verdeeld, terwijl een nieuwe pijplijn naar verwachting iedere maand twee miljoen vaten olie van Koerdistan naar Turkije zal vervoeren, en de centrale overheid juridische stappen tegen de provincie voorbereidt;

K. overwegende dat de sociale en economische noodsituatie – wijdverspreide armoede, hoge werkloosheid, economische stagnatie, milieuschade en ontbreken van elementaire openbare diensten – een groot deel van de bevolking in haar greep blijft houden;

L.  overwegende dat geweld en sabotage een ernstige hinderpaal vormen voor de inspanningen om de door decennia van conflicten en sancties verwoeste economie nieuw leven in te blazen; overwegende dat Irak de op twee na grootste reserves aan ruwe olie ter wereld heeft, maar dat de uitvoer ernstig wordt gehinderd door aanvallen, corruptie en smokkel; overwegende dat de sociale structuur van het land, met inbegrip van het vroegere niveau van gelijkheid voor vrouwen, ernstig is aangetast;

M. overwegende dat de pers- en mediavrijheid herhaaldelijk en in toenemende mate wordt belemmerd, zowel door de regering als door extremistische groeperingen; overwegende dat journalisten en nieuwsmedia zijn aangevallen of gecensureerd en dat Reporters without Borders een nieuwsblackout hebben gemeld over de situatie in de provincie Anbar; overwegende dat Irak door het Freedom House in het Freedom in the World-verlag over 2014 is ingeschaald als 'niet vrij';

N. overwegende dat de Iraakse grondwet gelijkheid voor de wet garandeert voor alle burgers en de "administratieve, politieke, culturele en onderwijsrechten van de diverse nationaliteiten" erkent;

O. overwegende dat in de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Irak, en met name in de mensenrechtenclausule hiervan, het feit wordt benadrukt dat bij de politieke dialoog tussen de EU en Irak moet worden gefocust op de mensenrechten en op een versterking van de democratische instellingen;

P.  overwegende dat in november 2013 amendementen op de Iraakse kieswet zijn aangenomen, waardoor de weg vrij is voor het houden van algemene verkiezingen op 30 april 2014;

Q. overwegende dat de EU heeft bevestigd dat zij Irak zal helpen bij de overgang van het land naar democratie, en erop heeft gewezen dat de eenheid en territoriale integriteit van Irak essentiële elementen zijn voor het opbouwen van een veilige en welvarende staat voor alle burgers en voor de totstandbrenging van stabiliteit in de hele regio;

R.  overwegende dat de Samenwerkingsraad van de EU en de Republiek Irak op 20 januari 2014 in Brussel zijn eerste bijeenkomst heeft gehouden; overwegende dat de Samenwerkingsraad, die in het kader van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Irak bijeenkomt, andermaal de verbintenis van beide partijen heeft bevestigd om hun betrekkingen te blijven versterken; overwegende dat de EU de samenwerking op alle terreinen van wederzijds belang zal blijven bevorderen en gerichte bijstand op alle gezamenlijk overeengekomen gebieden zal bieden;

S.  overwegende dat de Iraakse autoriteiten nog steeds de doodstraf toepassen; overwegende dat de EU-missiehoofden in Bagdad op de Werelddag tegen de doodstraf in oktober 2013 mede een verklaring hebben ondertekend waarin ernstige bezorgdheid werd uitgesproken over het gebruik van de doodstraf door Irak, en de regering van het land werd opgeroepen om een moratorium in te stellen;

T.  overwegende dat er momenteel een omvangrijke bewapeningscampagne voor Irak plaatsvindt, waarbij op grote schaal militaire uitrusting wordt verkocht;

1.  veroordeelt ten sterkste de recente terreurdaden en het toenemende sektarisch geweld, die het land dreigen te doen terugglijden naar sektarische tweespalt en doen vrezen voor verbreiding van sektarische conflicten in de gehele regio; merkt op dat het geweld langs sektarische lijnen verloopt maar veeleer door politieke dan door religieuze motieven wordt ingegeven; betuigt zijn medeleven met de familieleden en vrienden van de doden en gewonden;

2.  veroordeelt ten stelligste de aanvallen van de ISIL in de provincie Anbar en steunt de oproep van de VN‑Veiligheidsraad aan de bevolking van Irak, met inbegrip van de Iraakse stammen, plaatselijke leiders en Iraakse ordestrijdkrachten in de provincie Anbar, om het geweld en de terreur mee te bestrijden; onderstreept dat middels resoluties 1267 (1999) en 2083 (2012) van de VN-Veiligheidsraad tegen de ISIL een wapenembargo en een bevriezing van zijn tegoeden zijn uitgevaardigd en onderstreept het belang van een snelle en doeltreffende tenuitvoerlegging van deze maatregelen;

3.  is zeer verontrust over de ontwikkelingen in de provincie Anbar en de grote aantallen binnenlands ontheemden die de conflictgebieden ontvluchten; dringt aan op de toegang van humanitaire hulp tot Fallujah; verzoekt de regering van Irak haar plicht na te komen de burgerbevolking in Fallujah en elders te beschermen; moedigt de Iraakse regering aan om met de UNAMI en humanitaire organisaties te blijven samenwerken om de humanitaire hulpverlening te waarborgen; is verheugd over de inspanningen van de VN om hulp te bieden aan de mensen die door de gevechten in de provincie Anbar zijn getroffen, ondanks de hachelijke situatie ten gevolge van de verslechterende veiligheid en de aanhoudende operaties in de provincie;

4.  verzoekt de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de Commissie hun steun te verlenen aan alle inspanningen van de Iraakse regering en de UNAMI ter bescherming van de burgerbevolking in Fallujah en elders, en ernaar te streven de veilige doorgang van burgers die in de conflictgebieden vastzitten en de veilige terugkeer van binnenlands ontheemden, als de omstandigheden dat toestaan, te waarborgen;

5.  verzoekt de Iraakse regering de langetermijnkwesties aan te pakken die bijdragen tot de instabiliteit van het land, zoals de gewettigde bezorgdheid van de soennitische minderheid, door een inclusieve nationale dialoog in het leven te roepen over de hervorming van de wet inzake rechtvaardigheid en verantwoording, zich te onthouden van opruiende sektarische verklaringen en maatregelen te nemen met het oog op nationale verzoening; verwerpt oproepen voor de oprichting van een soennitische federale regio in Irak als oplossing voor het huidige conflict, aangezien dit waarschijnlijk tot meer sektarisme en geweld zal leiden;

6.  stelt met bezorgdheid vast dat het geweld van het conflict in Syrië overslaat naar Irak; verzoekt de Iraakse regering een ernstige inspanning te doen om Irak buiten de Syrische burgeroorlog te houden door zich te onthouden van steun aan bij het conflict betrokken partijen en door te voorkomen dat zowel sjiitische als soennitische strijders vanuit Syrië naar Irak of vanuit Irak naar Syrië trekken;

7.  is uiterst bezorgd over de aanhoudende gewelddaden tegen de burgerbevolking, kwetsbare groepen en religieuze gemeenschappen; roept de Iraakse regering en alle politieke leiders op om de nodige maatregelen te nemen en veiligheid en bescherming te bieden aan alle mensen in Irak, met name degenen die behoren tot kwetsbare minderheden, zoals vrouwen, journalisten, jongeren, grondrechtenactivisten en vakbondsbestuurders, of tot religieuze gemeenschappen, waaronder de christenen; vraagt de Iraakse regering ervoor te zorgen dat de veiligheidstroepen zich aan de beginselen van de rechtsstaat en aan internationale normen houden;

8.  steunt de inspanningen van de EU om Irak te helpen bij het bevorderen van de democratie, de mensenrechten, goed bestuur en de rechtsstaat, mede door voort te bouwen op de ervaringen en resultaten van de EUJUST LEX-missie voor Irak, die jammer genoeg op 31 december 2013 haar mandaat heeft afgesloten, samen met de inspanningen van de UNAMI en de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN om de regering van Irak te helpen haar democratische instellingen en processen te versterken, de rechtsstaat te bevorderen, de regionale dialoog te vergemakkelijken, de voorziening van basisdiensten te verbeteren en de bescherming van de mensenrechten te waarborgen; is verheugd over het op 22 januari 2014 gelanceerde programma voor capaciteitsopbouw, dat door de EU wordt gefinancierd en door het VN-Bureau voor projectdiensten wordt uitgevoerd en waarmee de Iraakse Hoge Commissie voor de mensenrechten zal worden gesteund bij de uitoefening van haar mandaat voor de bevordering en bescherming van de mensenrechten in Irak;

9.  is verheugd over de goedkeuring van wijzigingen van de Iraakse kieswet op 4 november 2013, waardoor de weg vrij is voor het houden van algemene verkiezingen op 30 april 2014; onderstreept het belang van deze verkiezingen voor de verdere overgang van Irak naar democratie en roept alle spelers op ervoor te zorgen dat ze inclusief, transparant en geloofwaardig zullen zijn en op tijd worden gehouden; verzoekt de EDEO de Iraakse regering zo veel mogelijk te helpen met de praktische voorbereidingen;

10. is diep verontrust over het hoge aantal terechtstellingen in Irak; doet een beroep op de Iraakse autoriteiten om een moratorium op de uitvoering van alle doodstraffen in te stellen; is van oordeel dat een hervorming van het gerechtelijk apparaat van primair belang is om de burgers van Irak opnieuw een gevoel van veiligheid te kunnen bieden; meent dat in het kader hiervan ook de antiterrorismewet moet worden herzien, aangezien deze verdachten en gedetineerden aanzienlijk minder bescherming biedt dan het wetboek van strafvordering, en roept op tot een beëindiging van de straffeloosheid, met name voor nationale veiligheidstroepen;

11. verzoekt alle overheids- en niet-overheidsactoren de pers- en mediavrijheid te eerbiedigen en journalisten en nieuwsmedia te beschermen tegen geweld; erkent dat vrije pers en vrije media essentiële onderdelen zijn van een goed functionerende democratie, waardoor mensen toegang hebben tot informatie en over een platform beschikken;

12. verzoekt de EU om een gemeenschappelijk standpunt te bepalen met het oog op het verbod op het gebruik van munitie met verarmd uranium en om ondersteuning te bieden bij de behandeling van slachtoffers, waaronder slachtoffers van chemische wapens, en bij eventuele pogingen om de getroffen gebieden te ontsmetten;

13. veronderstelt dat de onlangs gestarte gesprekken tussen de E3+3 en Iran wellicht ook een stabilisatie van Irak kan bewerkstelligen, mits alle naburige mogendheden ophouden zich in de interne zaken van Irak te mengen;

14. veroordeelt met klem de raketaanval op Kamp Hurriya op 26 december 2013, waarbij volgens diverse berichten meerdere bewoners van het kamp om het leven kwamen en mensen gewond raakten; onderstreept dat de omstandigheden waaronder dit wrede incident plaatsvond, moeten worden opgehelderd; doet een beroep op de Iraakse autoriteiten om de veiligheidsmaatregelen rond het kamp te versterken om de bewoners tegen verder geweld te beschermen: dringt er bij de Iraakse regering op aan de daders van de aanval op te sporen en hen ter verantwoording te roepen; stelt vast dat de EU alle partijen oproept het werk van de hoge commissaris van de VN voor vluchtelingen bij de onverwijlde verplaatsing van alle bewoners van Kamp Hurriya naar een permanente en veilige locatie buiten Irak te vergemakkelijken;

15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlands en veiligheidsbeleid, de Raad, de Commissie, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering en de Raad van Volksvertegenwoordigers van Irak, het regionale bestuur van Koerdistan, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en de VN-Mensenrechtenraad.