VERSLAG over bevordering van waardig werk voor iedereen

15.3.2007 - (2006/2240(INI))

Commissie werkgelegenheid en sociale zaken
Rapporteur: Marie Panayotopoulos-Cassiotou

Procedure : 2006/2240(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus :  
A6-0068/2007
Ingediende teksten :
A6-0068/2007
Aangenomen teksten :

ONTWERPRESOLUTIE VAN HET EUROPEES PARLEMENT

over bevordering van waardig werk voor iedereen

(2006/2240(INI))

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie over bevordering van waardig werk voor iedereen - Bijdrage van de EU aan de uitvoering van de agenda voor waardig werk over de hele wereld (COM(2006)0249) (mededeling van de Commissie over waardig werk),

–   gezien het werkdocument van de staf van de Commissie - Bijlage bij de mededeling van de Commissie over waardig werk (SEC(2006)0643),

–   gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie over waardig werk (CESE 1054/2006),

–   gezien de verklaring van de ILO over fundamentele beginselen en rechten op het werk,

–   gezien het Europees Verdrag inzake de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden,

–   gezien de Verdragen van de ILO en de fundamentele arbeidsnormen,

–   gezien paragraaf 47 van de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 24 oktober 2005 over het resultaat van de Wereldtop 2005,

–   gezien het document over de resultaten van de top van de VN van september 2005 (par. 47) over waardig werk en rechtvaardige globalisering en de aanneming van de ministeriële verklaring van de Economische en Sociale Raad van de VN van 5 juli 2006, waarin wordt gesteld dat er een nijpende behoefte is om op alle nationale en internationale niveaus een milieu te creëren dat het genereren van volledige en productieve werkgelegenheid en waardig werk voor allen begunstigt, als kernelement van een duurzame ontwikkeling,

–   gezien het verslag van de World Commission on the Social Dimension of Globalisation (WCSDG) met de titel "Een billijke globalisering: het creëren van kansen voor allen" van februari 2004,

–   gezien de mededeling van de Commissie over "De sociale dimensie van de globalisering - Hoe de EU ertoe bijdraagt dat iedereen er voordeel van heeft" (COM(2004)0383),

–   gezien het werkdocument van de staf van de Commissie getiteld "Tweede jaarverslag over migratie en integratie" (SEC(2006)0892),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 4 juli 2002 over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité getiteld "Bevordering van fundamentele arbeidsnormen en verbetering van de sociale governance in de context van de globalisering"[1],

–   gezien de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: "De Europese consensus"[2],

–   gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Investeren in mensen - Mededeling over het thematisch programma voor menselijke en sociale ontwikkeling en de financiële vooruitzichten 2007-2013" (COM(2006)0018),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 oktober 2002 over de mededeling van de Commissie getiteld "Zich aanpassen aan de veranderingen in werk en samenleving: een nieuwe communautaire gezondheids- en veiligheidsstrategie 2002 - 2006"[3],

–   gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociaal beleid van het ILO-bestuursorgaan getiteld "Een aanpassing van de uitvoering van de werkgelegenheidsagenda van de wereld en daarmee samenhangende aspecten van beleidsintegratie" van maart 2004,

–   gezien het ILO-werkdocument over "Juridische aspecten van mensensmokkel voor gedwongen arbeid in Europa" van april 2006,

–   gezien het ILO-werkdocument nr. 58 over "Waardig werk, normen en indicatoren" van augustus 2005,

–   gezien de ILO-studie over "Tekorten op het gebied van waardig werk in de gehele wereld: Meettrends met index" van augustus 2006,

–   gezien de ILO-nota over "Waardig werk in nationale kaders", Beleidsintegratieafdeling, oktober 2004,

–   gelet op artikel 31, lid 1 van het Handvest van grondrechten van de Europese Unie, luidende: "Iedere werknemer heeft recht op gezonde, veilige en waardige arbeidsomstandigheden",

–   gelet op artikel 152, lid 1 van het EG-Verdrag, luidende "Bij de bepaling en de uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Gemeenschap wordt een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid verzekerd",

–   gelet op artikel 50 van de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000[4],

–   gelet op de conclusies van de Raad over waardig werk voor iedereen, die zijn aangenomen in Brussel op 1 december 2006,

–   gezien Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking[5],

–   gezien Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld[6],

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de Commissie internationale handel (A6-0068/2007),

A. overwegende dat het concept van waardig werk veel verder gaat dan de handhaving van de fundamentele arbeidsnormen; overwegende dat dit concept onder meer omvat: productief en vrij gekozen werk, de rechten op het werk, sociale bescherming en sociale dialoog en de integratie van gelijke kansen voor vrouwen en mannen in het beleid krachtens alle vier de pijlers,

B.  overwegende dat middelen om voor waardig werk te kunnen zorgen, moeten worden aangepast aan de specifieke kenmerken van iedere samenleving, haar ontwikkelingsniveau en haar capaciteiten; overwegende dat inspanningen om waardig werk te bevorderen zowel werknemers in de officiële economie als in de informele economie moeten omvatten alsook werknemers in de landbouwsector, zelfstandige arbeiders, deeltijdwerkers, tijdelijke arbeidskrachten en thuiswerkers,

C. overwegende dat de bevordering van waardig werk voor allen op alle niveaus een doelstelling in de gehele wereld moet zijn, zoals onderstreept door de World Commission on the Social Dimension of Globalisation, de resolutie van de VN over het resultaat van de Wereldtop 2005 en de ministeriële verklaring die op 5 juli 2006 door het Economische en Sociale Raad van de VN werd aangenomen; overwegende dat deze doelstelling ook deel moet uitmaken van de inspanningen om de millennniumontwikkelingsdoelstellingen te halen en de verbintenissen van de Wereldtop voor sociale ontwikkeling van 1995 te Kopenhagen gestand te doen,

D. overwegende dat tegenwoordig de neiging heerst waardig werk te veronachtzamen en te ondermijnen als gevolg van het feit dat nieuwe goedkope arbeidsmarkten beschikbaar komen en de daarmee gepaard gaande pogingen om "lucratieve" sociale dumping te exploiteren, die zeer zorgwekkende afmetingen hebben aangenomen, vooral wegens de herlocatie (soms op grote schaal) van Europese ondernemingen,

E.  overwegende dat de ILO de aangewezen organisatie is voor de omschrijving van en het onderhandelen over de internationale arbeidsnormen en het toezien op de toepassing ervan in de wet en in de praktijk; overwegende dat meer samenwerking tussen de ILO en alle relevante belanghebbenden en de volledige medewerking van de ILO aan het werk van de Wereldhandelsorganisatie WTO van essentieel belang is en overwegende dat de EU, die haar 27 lidstaten vertegenwoordigt, een belangrijk gewicht en een voorname rol op dit gebied heeft, evenals op het gebied van sociale governance,

F.  overwegende dat met de landenprogramma's van de ILO inzake waardig werk en ook met andere inspanningen van internationale ontwikkelingsagentschappen en het systeem van de Verenigde Naties om de problemen in verband met de werkgelegenheid aan te pakken, een bijdrage in bredere zin leveren aan de ontwikkelings-, werkgelegenheids- en armoedebestrijdingsstrategieën op nationaal en regionaal niveau,

G. overwegende dat het merendeel van de programma's en studies inzake externe samenwerking voor de periode 2000-2006 geen betrekking hadden op werkgelegenheid, sociale cohesie en waardig werk,

H. overwegende dat waardig werk in het middelpunt komt te staan van de voortdurende verbetering van de arbeidsomstandigheden en de strijd tegen werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting; overwegende dat het steeds moeilijker wordt om betaald werk voor iedereen te garanderen en er daarom een of andere vorm van universeel burgerinkomen in overweging moet worden genomen,

I.   overwegende dat aan de normen voor waardig werk vaak niet wordt voldaan bij deeltijdwerk, gedeeltelijke werkloosheid en andere bijzonder uitbuitende vormen van werk, en in de inofficiële economie en bij niet-gedeclareerde en illegale activiteiten, waaronder gedwongen arbeid en kinderarbeid,

J.   overwegende dat onwaardige werksituaties ook aangetroffen kunnen worden bij mensen die gedwongen zijn in deeltijd te werken, in plaats van er zelf voor gekozen te hebben, aangezien velen onder hen leven van inkomens die lager zijn dan het minimumloon,

K. overwegende dat tot de belangrijkste instrumenten ter bestrijding van armoede, werkloosheid en sociale uitsluiting moeten worden geschend: eerbiediging van culturele diversiteit, een billijke mondialisering, de doelstellingen van volledige en productieve werkgelegenheid en waardig werk voor iedereen, met inbegrip van mensen met een handicap, vrouwen, jonge en oude werknemers, culturele en autochtone minderheden, migranten, laaggekwalificeerde personen en mensen die in achtergebleven en minder ontwikkelde gebieden leven,

L.  overwegende dat al diegenen die op internationaal niveau actief zijn ertoe moeten bijdragen dat ouderen meer mogelijkheden krijgen om waardig werk te krijgen en te behouden, bijvoorbeeld enerzijds door hun toegang tot doorlopende scholing of omscholing voor nieuwe soorten banen te verbeteren, en anderzijds te zorgen voor toereikende pensioenen na hun pensionering en volledige medische zorg en elke andere vorm van sociale zekerheid die vereist is, in aanmerking nemend dat sociale bescherming integraal deel uitmaakt van waardig werk,

M. overwegende dat jongeren overal het recht hebben waardig werk te vinden; en overwegende dat deze inspanningen moeten worden ontwikkeld op basis van een levenscyclus- en intergeneratiebenadering; overwegende dat een lange periode van werkloosheid aan het begin van het beroepsleven van jonge mensen een blijvende invloed kan hebben op hun kansen op werk, hun inkomen en hun toegang tot banen van goede kwaliteit,

N. overwegende dat veel migrerende werknemers in Europa geen waardige werkomstandigheden kennen,

O. overwegende dat in vele delen van de wereld vrouwen het risico lopen in oneerlijke werkomstandigheden terecht te komen en daarom op dit punt speciale aandacht verdienen,

P.  overwegende dat onderwijs- en beroepsonderwijssystemen die afgestemd zijn op de eisen van de kennismaatschappij een cruciale rol spelen bij de voorbereiding van jongeren op hun opname in de arbeidsmarkt doordat zij helpen hun kansen om waardig werk van betere kwaliteit te vinden, te verbeteren,

Q. overwegende dat het met een proces van levenslang leren voor iedereen mogelijk is de noodzakelijke vaardigheden te verwerven om zich aan te passen aan de veranderende behoeften van de arbeidsmarkt, een bijdrage te leveren aan de productiviteit daarvan en als actieve burgers een rol in de kennismaatschappij te spelen,

R.  overwegende dat alle lidstaten nationale actieplannen voor de werkgelegenheid hebben opgesteld overeenkomstig de werkgelegenheidsrichtsnoeren die ingevoerd werden naar aanleiding van de buitengewone zitting van de Europese Raad inzake de werkgelegenheid in Luxemburg op 20 en 21 november 1997,

S.  overwegende dat met de Europese werkgelegenheidsstrategie en de strategie voor sociale bescherming en sociale integratie wordt getracht richting te geven aan en waarborgen te scheppen voor de coördinatie van de prioriteiten op het gebied van het beleid inzake werkgelegenheid, sociale bescherming en sociale integratie die de lidstaten op EU-niveau moeten nastreven,

T.  overwegende dat de Europese Raad van 22 en 23 maart 2005 in zijn herziene strategie van Lissabon voor groei en banen en een Europese strategie voor duurzame ontwikkeling heeft onderstreept hoe belangrijk het is het arbeidsleven op sociaal verantwoorde wijze te ontwikkelen,

U. overwegende dat de EU zich met de strategie van Lissabon een nieuw strategisch doel heeft gesteld, namelijk: de meest concurrerende en dynamische op kennis gebaseerde economie ter wereld te worden, met het vermogen tot een duurzame economische groei en met meer en betere banen, sociale samenhang en een hoog niveau van milieubescherming; overwegende echter dat tot op heden nog niets van de verwachte resultaten te merken is,

V. overwegende dat het, zoals aangegeven in de werkgelegenheidsrichtsnoeren voor de periode 2005-2008, voor de versterking van het concurrentievermogen van de Europese Unie op een sociaal aanvaardbare wijze belangrijk is de productiviteit te verbeteren door middel van bevordering van waardig werk en de kwaliteit van het arbeidsleven, waaronder gezondheid en veiligheid op het werk, een beter evenwicht tussen flexibiliteit en veiligheid in een betrekking, levenslang leren, wederzijds vertrouwen en participatie en het beter combineren van privé-leven, gezinsleven en werk; overwegende dat de bestrijding van genderdiscriminatie en alle andere vormen van discriminatie en ook de bevordering van de sociale integratie van kwetsbare groepen integraal deel uitmaken van het streven naar waardig werk voor iedereen,

1.  is van oordeel dat waardig werk centraal moet staan in de strijd tegen armoede en sociale uitsluiting;

2.  is van oordeel dat de Europese Unie een belangrijke bijdrage kan leveren aan de bevordering van waardig werk voor iedereen door middel van haar interne en externe beleid, het hanteren van haar sociale waarden en beginselen, de bestrijding van allerlei vormen van sociale dumping en het spelen van een geprononceerde rol op internationaal niveau;

3.  benadrukt dat waardig werk niet alleen een kwestie is van werkgelegenheid of sociale bescherming, maar ook een kwestie van bestuur, en dat voor de invoering van doeltreffend beleid dat gericht is op waardig werk rekenschap afleggende instellingen, politiek engagement voor een gezond staatsbestuur en een dynamisch en georganiseerd maatschappelijk middenveld nodig zijn;

4.  vraagt de Raad en de Commissie om rekening te houden met de overwegingen en aanbevelingen van de World Commission on the Social Dimension of Globalisation, de resolutie van de VN over het resultaat van de Wereldtop 2005 en de ministeriële verklaring van 5 juli 2006 van de Economische en Sociale Raad van de VN, om het perspectief van waardig werk bij alle activiteiten van de Europese Unie te betrekken en om de lidstaten aan te moedigen hetzelfde te doen;

5.  benadrukt dat het noodzakelijk is dat multinationale ondernemingen vooral het beginsel van de sociale dimensie van mondialisering in ere houden en zich bij al hun bedrijfsactiviteiten over heel de wereld aan de internationale arbeidsnormen en praktijken voor waardig werk houden;

6.  vraagt de Commissie haar voorgestelde strategie en oriëntaties voor een betere mobilisatie van het interne en externe beleid van de Europese Unie ter bevordering van de waardig-werk-agenda in de praktijk te brengen, in het bijzonder bij zaken als ontwikkeling, externe bijstand, uitbreiding, nabuurschapsbeleid, handel, migratie en externe bilaterale en multilaterale betrekkingen;

7.  benadrukt dat het verwezenlijken van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MOD's) en het versterken van het beginsel van waardig werk door duurzame ontwikkelingshulp alleen mogelijk is met een eerlijk en vernieuwend belastingsbeleid, bijvoorbeeld door een belasting op financiële en valutatransacties;

8.  verzoekt de Raad en de Commissie hun verantwoordelijkheden inzake de invoering van het SAP+ niet van zich af te schuiven, maar actief samen te werken met de ILO om te waarborgen dat de voorwaarden van de overeenkomsten volledig worden nageleefd en indien nodig gebruik te maken van haar bevoegdheid om preferenties te annuleren voor landen die de fundamentele sociale, arbeids- en mensenrechten, waaronder het recht op vrijheid van vereniging, en andere fundamentele ILO-verdragen en arbeidsnormen niet eerbiedigen;

9.  verzoekt de Commissie om strenger te zijn bij de tenuitvoerlegging van het SAP, door de begunstigde overheden aanbevelingen te doen en de toezichtsmaatregelen in werking te stellen waarin Verordening (EG) nr. 980/2005 van de Raad van 27 juni 2005 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties voorziet, en indien nodig de mechanismen voor de tijdelijke intrekking van preferenties toe te passen voor landen die hun verbintenissen niet nakomen en sociale grondrechten ernstig en systematisch schenden, maar er tegelijk voor te zorgen dat de intrekking van preferenties niet leidt tot aanmoediging van protectionisme; vraagt tevens de controle op en toepassing van deze mechanismen uit te breiden tot de overige SAP-begunstigde landen, in het bijzonder ten aanzien van kinderarbeid en dwangarbeid, waarvan de uitbanning een centrale uitdaging vormt voor de ILO, zoals gesteld in haar verslag "Het einde van kinderarbeid: binnen bereik";

10. verzoekt de lidstaten naar aanleiding van het engagement van de Commissie in haar mededeling over waardig werk om bij het sluiten van handelsovereenkomsten met derde landen rekening te houden met de sociale dimensie van waardig werk in de initiatieven van de Commissie;

11. onderstreept dat de agenda voor waardig werk een aantal universele strategieën bestrijkt die niet vastzitten aan een specifiek ontwikkelingsmodel maar direct verband houden met een rechtvaardigere en evenwichtigere verdeling van de geproduceerde welvaart, en dat het een instrument is waarmee het ontwikkelingsproces wordt toegesneden op bij acties en governance te hanteren waarden en beginselen waarin economisch concurrentievermogen en sociale rechtvaardigheid samengaan;

12. verzoekt de Commissie, in het kader van de strategie voor duurzame ontwikkeling, om een op vrijheid en verantwoordelijkheid gebaseerde consequente benadering te ontwikkelen voor verbanden tussen het sociale beleid, het werkgelegenheidsbeleid en het milieubeleid;

13. benadrukt dat het doel van waardig werk vraagt om een consistent en geïntegreerd geheel van economische en sociale beleidsvormen die gericht zijn op de bevordering van productieve kwaliteitsbanen; onderstreept dat de agenda voor waardig werk pleit voor beleidsbeslissingen die verder gaan dan het traditionele arbeidsmarktbeleid, en dat deze agenda moet worden ondersteund door alle economische vormen van economisch beleid van de lidstaten;

14. doet een beroep op de lidstaten en het bedrijfsleven om, in samenwerking met de sociale partners en op basis van het Gemeenschapsrecht inzake veilige en gezonde werkomstandigheden, preventieve strategieën te implementeren alsook maatregelen te treffen ter bescherming van het moederschap, en de werkomstandigheden te verbeteren voor aanstaande moeders en werknemers die onlangs moeder zijn geworden of borstvoeding geven;

15. onderstreept de noodzaak van grotere transparantie van de arbeidsmarkt, om te zorgen dat iedere baan (voor bepaalde of onbepaalde tijd, in voltijd of deeltijd, op uurbasis) wordt gedeclareerd en behoorlijk wordt beloond, en dat ten volle rekening wordt gehouden met de rechten van werknemers, fundamentele arbeidsnormen, de sociale dialoog, de sociale bescherming (met inbegrip van de veiligheid en gezondheid op het werk) en gendergelijkheid;

16. herinnert eraan dat de arbeidsvoorwaarden voor jonge mensen, waaronder stagiairs, in overeenstemming moeten zijn met de fundamentele rechten van alle werknemers en de beginselen van waardig werk;

17. is verheugd over de mededeling van de Commissie over waardig werk en spoort de lidstaten en kandidaat-landen aan om over te gaan tot ratificering en volledige invoering van de ILO-verdragen die door de ILO als up-to-date zijn geclassificeerd, vooral de verdragen in verband met waardig werk; is ervan overtuigd dat de invoering van de ILO-verdragen in verband met waardig werk moet worden bevorderd in het kader van het nabuurschapsbeleid en het externe beleid; verzoekt de Commissie en de lidstaten de ILO te steunen bij de versterking van haar systeem en mechanismen voor het houden van toezicht;

18. ondersteunt met nadruk de benadering van de Commissie die erop gericht is initiatieven te ondersteunen ter bevordering van vakbondsvrijheid en collectieve onderhandelingen, ter verbetering van de arbeidsadministratie, de arbeidsinspectie en de instanties voor het beheer van de sociale bescherming en ter ontwikkeling van geïntegreerde preventiestrategieën op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk in het kader van uitbreidings- en pretoetredingsprogramma's;

19. is verheugd over de opstelling door de Commissie van het nieuwe thematische programma "Investeren in Mensen" (2007-2013) in het kader van de "Europese Consensus" (ontwikkelingsbeleid van de EU) en het belang dat in dat programma gehecht wordt aan de uitvoering van de agenda voor waardig werk in de EU-partnerlanden;

20. wijst erop dat in artikel 12, lid 2, onder (d), onder (ii) van de verordening tot instelling van het Financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking opgeroepen wordt tot de bevordering van de "waardig werk voor iedereen"- agenda als universele doelstelling, onder meer door wereldwijde en andere meerlandeninitiatieven ter uitvoering van de internationaal overeengekomen fundamentele arbeidsnormen van de ILO, beoordeling van het effect van waardig werk op het handelsverkeer, duurzame en adequate mechanismen voor een eerlijke financiering, doeltreffende werking - en bredere dekking - van stelsels voor sociale bescherming; onderstreept dat daarnaast in artikel 5, lid 2, onder (c) van dezelfde verordening waardig werk als centraal beleidspunt wordt genoemd; dringt er voorts bij de Commissie op aan in haar ontwikkelingsbeleid actief gebruik te maken van deze bepalingen; verzoekt de Commissie tevens in haar jaarverslag over haar ontwikkelingsbeleid en uitvoering van buitenlandse hulp systematisch te rapporteren over haar inspanningen om waardig werk te bevorderen;

21. doet een beroep op de Commissie de naleving van de fundamentele arbeidsnormen en het streven naar waardig werk in het handelsbeleid van de WTO-leden aan te moedigen als een doeltreffend en bindend geheel van regels, aangevuld door een sanctiestelsel voor partners die zich niet aanpassen aan de normen; vraagt de Europese Unie de instelling te overwegen van mechanismen om toe te zien op de gelijktijdige ontwikkeling van handel en waardig werk op zowel Europees als internationaal niveau;

22. roept de Commissie op om het overleg tussen de internationale financiële instellingen, de ILO, de VN en de WTO betreffende de complementariteit en consistentie van hun beleid inzake economische groei, investeringen, handel en waardig werk niet alleen te steunen, maar er, waar mogelijk, ook aan mee te werken;

23. doet een beroep op de Commissie om er bij de toekenning van handelspreferenties, bijvoorbeeld op basis van het stabiliteits- en groeipact, rekening mee te houden of de begunstigde landen zich houden aan de internationale arbeidsnormen die waardig werk garanderen, zodat landen die niet voldoen aan deze elementaire normen, niet voor handelspreferenties van de Europese Unie in aanmerking komen;

24. benadrukt dat het noodzakelijk is dat de WTO, de UNCTAD , de ILO en andere internationale organisaties nauwer gaan samenwerken met het oog op de complementariteit van hun respectieve beleid; is van mening dat coherentie van de getroffen maatregelen essentieel is voor de bevordering van waardig werk en het garanderen daarvan in de praktijk; stelt voor om de ILO de status van waarnemer te verlenen binnen de WTO; roept de parlementen van de andere WTO-lidstaten op om dit verzoek te steunen;

25. verzoekt de Commissie een voorstel te doen voor het instellen van een comité "handel en waardig werk" binnen de WTO, naar het voorbeeld van het comité "handel en milieu";

26. wijst erop dat de ILO krachtens haar statuten kan oproepen tot handelssancties tegen een land dat de internationale sociale overeenkomsten niet naleeft, en verzoekt de WTO zich ertoe te verplichten om zich in het belang van de coherentie van het optreden van internationale instellingen aan de ILO-besluiten te houden;

27. stelt voor de ILO toestemming te geven om expertises ("amicus briefs") in te dienen bij de WTO-panels en de Beroepsinstantie in relevante gevallen waar de schending van internationale overeenkomsten onderwerp is van een geschil en waar rekening moet worden gehouden met de besluiten van de ILO;

28. stelt voor dat er voor gevallen waarin een besluit van de instantie voor geschillenbeslechting volgens een WTO-lidstaat in strijd is met ILO-besluiten over naleving van overeenkomsten op arbeidsgebied een mogelijkheid moet zijn om beroep aan te tekenen bij de ILO, teneinde voor coherentie van de activiteiten van de internationale gemeenschap ter bevordering van waardig werk te zorgen;

29. verzoekt de EU om de naleving van de internationale arbeidsnormen deel te laten uitmaken van onderhandelingen over de toetreding van nieuwe lidstaten tot de WTO;

30. verzoekt de Commissie met klem om de naleving van fundamentele arbeidsnormen als voorwaarde op te nemen in haar inkoop- en aanbestedingsbeleid; verzoekt de Commissie daartoe een beleid te ontwikkelen en handelsgerelateerde steun te bieden, waardoor het ook voor de kleine producenten in ontwikkelingslanden mogelijk zal zijn aan deze normen te voldoen;

31. benadrukt de noodzaak van de verdere ontwikkeling van methodologieën ter beoordeling van de gevolgen van handel en handelsovereenkomsten op de bevordering van waardig werk, onder andere in mondiale toeleveringsketens en exportproductiezones, en de noodzaak de duurzaamheidseffectbeoordelingen van handel te versterken en op het juiste tijdstip te laten plaatsvinden;

32. verzoekt de Commissie om redelijke indicatoren voor het aantal arbeidsinspecteurs gebaseerd op het aantal werknemers, zoals gedefinieerd door de ILO, te erkennen en te integreren in haar bilaterale en multilaterale handelsonderhandelingen en in SIA's: 1 inspecteur per 10.000 werknemers in geïndustrialiseerde landen met een markteconomie, 1 inspecteur per 20.000 werknemers in landen met een overgangseconomie en 1 inspecteur per 40.000 werknemers in ontwikkelingslanden;

33. verzoekt de Commissie toe te zien op de tenuitvoerlegging van artikel 50 van de Overeenkomst van Cotonou, die een specifieke bepaling over handels- en arbeidsnormen bevat en die de verknochtheid van de partijen aan fundamentele arbeidsnormen bevestigt;

34. verzoekt de Commissie om in samenwerking met de organisaties van de VN, nationale en regionale organisaties, de sociale partners en andere delen van het maatschappelijk middenveld waardig werk en externe samenwerkingsprogramma's voor waardig werk beter te coördineren met de uitvoering van de landenprogramma's voor waardig werk van de ILO of gelijkwaardige stappenplannen, en de gemeenschappelijke inspanningen met het oog op de opneming van waardig werk in strategieën en strategische documenten ter vermindering van de armoede te versterken, aangezien zij waarde kunnen toevoegen aan het streven naar waardig werk voor iedereen; dringt in deze samenhang aan op nauw overleg met de sociale partners en andere delen van het maatschappelijk middenveld;

35. doet een beroep op de Europese Unie om in samenwerking met de ILO een ontwikkelingsprogramma voor waardig werk te financieren, in het bijzonder met het oog op het bepalen van de doeltreffendste strategieën om waardig werk te bevorderen;

36. benadrukt dat het, om dichter bij de doelstelling van waardig werk te komen, van cruciaal belang is dat de lidstaten het vastgestelde streefcijfer van 0,7 % van hun BNP besteden aan hulp aan ontwikkelingslanden, aangezien groei en gezonde sociale structuren een essentiële voorwaarde zijn om te evolueren naar waardig werk, zeker in ontwikkelingslanden;

37. moedigt de Commissie aan bij haar activiteiten een geïntegreerde multidimensionele benadering te volgen die gebaseerd is op de vier pijlers van de agenda voor waardig werk: productieve en vrijgekozen werkgelegenheid, rechten op het werk met inbegrip van de fundamentele arbeidsnormen, sociale bescherming en sociale dialoog, en mainstreaming van de genderdimensie in alle pijlers; moedigt de lidstaten aan de invoering van een minimumloon te beschouwen als vangnet dat de uitbuiting van mensen en leven in armoede ondanks een baan voorkomt;

38. benadrukt dat de opneming van werkgelegenheid en waardig werk in ontwikkelingsstrategieën moet worden gesteund; roept op tot de opneming van een grondiger analyse van werkgelegenheid en andere aspecten van fatsoenlijk werk in de strategiedocumenten voor armoedebestrijding (Poverty Reduction Strategy Papers, PRSP's), de economisch partnertschapsovereenkomsten (Economic Partnership Agreements, EPO's), landenstrategiedocumenten (Country Strategy Papers, CSP's) en de meerjarige indicatieve programma's (Multiannual Indicative Programmes, MIP's); wijst in dit verband op het belang van overleg met alle relevante betrokkenen, waaronder georganiseerde werkgevers, vakbonden en werknemers, alsmede de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld in de ruimste zin van het woord;

39. roept op tot een versterking van de Ministeries van Werkgelegenheid, werkgeversverenigingen en werknemersorganisaties en een meer systematische inschakeling van deze organen bij het gezamenlijke proces van ontwerp en tenuitvoerlegging van PRSP's, CSP's en MIP's; meent dat met het oog hierop de samenwerking van deze instanties met de ministers van Economische Zaken en Financiën, alsmede met de respectieve internationale financiële en economische instellingen zoals de Bretton Woods Instellingen, de Europese Investeringsbank (EIB) en de Wereldhandelsorganisatie (WHO) moet worden verbeterd; dringt er bij alle partijen op aan ervoor te zorgen dat de CSP's met werkelijke participatie van de betrokkenen worden opgesteld; vraagt de Commissie dringend meer te investeren in de opbouw van technische en institutionele capaciteit en maatregelen te faciliteren om waardig werk te verankeren in de landenstrategiedocumenten;

40. wijst in het bijzonder op de noodzaak om door landen geleide programma's voor waardig werk, of soortgelijke routekaarten, te ontwikkelen met deelname van de organisaties van de sociale partners en andere relevante betrokkenen, gericht op het realiseren van waardig werk voor iedereen door middel van ontwikkelingssamenwerking - met inbegrip van een beleidsdialoog over de effecten op de werkgelegenheid van economisch beleid en governance, maatregelen voor begrotingssteun en opbouw van capaciteit, in het bijzonder institutionele capaciteit - die goed gecoördineerd en geharmoniseerd worden tussen de Commissie, de lidstaten en andere internationale ontwikkelingspartners en relevante partijen, waaronder de ILO en andere VN-agentschappen, alsmede internationale financiële instellingen;

41. roept op tot hernieuwde inspanningen om schendingen van mensen- en arbeidsrechten te bestrijden en de activiteiten van multinationale bedrijven die in ontwikkelingslanden opereren te monitoren, waarbij de mogelijkheid moet bestaan om hen uit te sluiten van door de Europese Unie en de lidstaten gefinancierde of gesteunde overheidsopdrachten in geval van schending van deze rechten, alsook van exportkredietgaranties van de Europese Investeringsbank en andere financiële instellingen; roept de Commissie en de lidstaten op om het eerbiedigen van fundamentele arbeidsnormen verplicht te stellen bij overeenkomsten in het kader van overheidsaanbestedingen, gefinancierd door het Europees Ontwikkelingsfonds of andere communautaire of bilaterale steun;

42. verzoekt de lidstaten via een coördinatie van hun inspanningen meer te doen aan de ontwikkeling van kennis en vaardigheden om profijt te hebben van de voordelen die nieuwe technologieën en innovatie brengen en deze voordelen met elkaar te delen; constateert dat waardig werk verwezenlijkt wordt door middel van groei, investeringen en de ontwikkeling van ondernemingen, in combinatie met het openstaan voor sociale ontwikkelingen;

43. doet in het kader van de agenda van Lissabon en de geïntegreerde richtsnoeren van de Europese Unie voor groei en banen (2005-2008) een beroep op de EU-instellingen, om een Europese ondernemerscultuur te ontwikkelen en te bevorderen die gericht is op individuen en in het bijzonder jonge mensen teneinde sterk groeiende ondernemingen te creëren en een van de doelstellingen van waardig werk beter te bereiken, namelijk de doelstelling "meer en betere banen" te creëren;

44. roept de lidstaten op om van waardig werk een prioriteit te maken in hun economische en sociale beleid door speciale nadruk te leggen op het creëren van kwaliteitsbanen, eerbiediging van fundamentele arbeidsrechten voor alle categorieën werknemers, versterking van de sociale bescherming en bevordering van de sociale dialoog;

45. doet een beroep op de Commissie en de lidstaten het vatstellen aan te moedigen van gedragscodes als vrijwillige initiatieven op bedrijfsniveau of op sectorieel niveau, verwijzend naar en in aanvulling op de nationale wetgeving en internationale normen, alsook gedragscodes van de OESO en de ILO voor multinationale ondernemingen;

46. beveelt aan dat de Commissie een onderzoek instelt om bedrijven te identificeren die hardnekkig blijven toestaan dat arbeidsnormen worden geschonden in enig deel van de productie- en bevoorradingsketen, en verzoekt haar een lijst van deze bedrijven beschikbaar te stellen aan in de EU gevestigde importeurs;

47. spoort de Commissie aan om een label te ontwikkelen voor producten die geproduceerd zijn onder omstandigheden die recht doen aan de beginselen van waardig werk en de fundamentele arbeidsnormen en waarbij specifiek geen gebruik is gemaakt van enige vorm van kinderarbeid;

48. beveelt de lidstaten en de Europese Unie met nadruk aan de toepassing van goede praktijken van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap door alle bedrijven, waar zij hun activiteiten ook uitvoeren, te bevorderen teneinde een veilige en flexibele werkomgeving van hoge kwaliteit te creëren; nodigt het multibelanghebbendenforum en de Europese alliantie inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen uit om bindende initiatieven te ontwikkelen waarmee de opneming van waardig werk als belangrijk onderdeel van de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven wordt bevorderd;

49. roept de lidstaten en de Commissie, als werkgevers in ontwikkelingslanden, op rekening te houden met het beginsel van waardig werk, vooral door de verhoging van de lonen in overeenstemming met Aanbeveling 135 van de ILO inzake de vaststelling van minimumlonen, in het bijzonder in ontwikkelingslanden;

50. is verheugd over de bijdrage aan waardig werk die de organisaties van de VN leveren, zoals het initiatief van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de Verenigde Naties inzake een aanvullend rapport over mensenrechten in transnationale ondernemingen;

51. vraagt daarom de evaluaties van en het toezicht op de eerbiediging van de beginselen van waardig werk en de maatschappelijke verantwoordelijkheid van Europese bedrijven uit te breiden tot hun activiteiten en hun dochterondernemingen en onderaannemers buiten de Europese Unie, zodat ook derde landen voordeel kunnen hebben van het maatschappelijk verantwoord ondernemerschap, in het bijzonder voor wat betreft vakbondsrechten en het verbod op kinderarbeid en dwangarbeid, met name voor vrouwen, migranten en minderheden;

52. spoort de regeringen van de moederlanden van transnationale ondernemingen aan om toezicht te houden op de toepassing van de richtsnoeren van de OESO voor multinationale ondernemingen en periodiek verslag uit te brengen over de bijdrage van deze ondernemingen aan de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de fundamentele arbeidsnormen van de ILO;

53. beklemtoont het belang van het bevorderen van de Tripartiete Verklaring van de ILO betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid;

54. moedigt bedrijven aan een verantwoordelijk, niet-discriminatoir wervings- en personeelsontwikkelingsbeleid te voeren om de werkgelegenheid voor vrouwen en achterstandsgroepen op de arbeidsmarkt te vergroten;

55. beveelt bedrijven aan initiatieven te nemen om te bevorderen dat vrouwen meer participeren en beter vertegenwoordigd zijn in instellingen die betrokken zijn bij de sociale dialoog, een van de strategische doelen van het concept "waardig werk";

56. doet een beroep op de Commissie om, in samenwerking met de sociale partners en de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), als deel van de ontwikkelingssamenwerking vrouwelijke ondernemers aan te moedigen binnen en buiten de Europese Unie bedrijven te stichten en tot ontwikkeling te brengen;

57. vraagt de lidstaten ervoor te zorgen dat bedrijven die binnen en buiten de Europese Unie actief zijn hun informatievoorziening aan en raadpleging van werknemersvertegenwoordigers verbeteren als onderdeel van een bredere en permanente sociale dialoog waarbij de werknemers geïnformeerd en geraadpleegd worden over kwesties die verband houden met hun werk en arbeidsomstandigheden; vraagt de Commissie, de lidstaten en de sociale partners te erkennen dat strenge normen inzake gezondheid en veiligheid op het werk een essentieel mensenrecht zijn;

58. benadrukt het belang van sociaal overleg bij het opstellen van nationale programma's voor waardig werk die de lidstaten moeten invoeren en vraagt hen om een wezenlijke raadpleging van de sociale partners;

59. benadrukt dat de sociale partners van cruciaal belang zijn voor de succesvolle invoering van de agenda voor waardig werk en derhalve actief moeten worden betrokken bij de invoering van initiatieven voor waardig werk, op zijn minst door ze hun stem te laten horen;

60. is verheugd over de onderhandelingen van de Europese sociale partners over een kaderovereenkomst inzake pesten en geweld op het werk in het kader van de bevordering van waardig werk in Europa; verzoekt de Commissie de sociale partners aan te moedigen deze onderhandelingen succesvol af te ronden;

61. onderstreept dat de Europese sociale agenda, de strategie van Lissabon (met inbegrip van de nationale hervormingsprogramma's) en toenemende inspanningen om internationale, door de ILO als up-to-date geclassificeerde arbeidsverdragen te ratificeren en toe te passen, de routekaart voor waardig werk van de Europese Unie vormen;

62. verzoekt de lidstaten om tot handhaving van de wetgeving inzake veiligheid en gezondheid op het werk, arbeidsomstandigheden en andere sociale wetgeving, uitvoering te geven aan doeltreffende, preventieve en beschermende beleidsvormen en programma's ter vergroting van het aantal, de kwaliteit en de bevoegdheden en instrumenten van de arbeidsinspectie overeenkomstig de Gemeenschapswetgeving en de ILO-verdragen;

63. stelt voor de nationale arbeidsinspectiediensten nauwer te laten samenwerken en op Gemeenschapsniveau te komen tot de uitwisseling van optimale praktijken tussen deze diensten om zo bij te dragen tot het bevorderen van waardig werk; dringt er bij de lidstaten op aan de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor arbeidsinspectie meer middelen te verschaffen om hun taken te kunnen uitvoeren, teneinde te waarborgen dat hun nationale arbeidswetgevingen in de praktijk worden toegepast en niet omzeild;

64. doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om ervoor te zorgen dat nieuwe vormen van werk ook beschermd worden door de bestaande wetgeving, en nieuwe wettelijke instrumenten in overweging te nemen die flexibel kunnen worden toegepast op nieuwe vormen van werk, zodat er een gelijkwaardig niveau van bescherming kan worden gegarandeerd voor alle werknemers;

65. erkent het belang van de werkzaamheden van het netwerk voor jongerenwerkgelegenheid en het waardigwerkforum van de ILO als instrumenten voor het uitwisselen van informatie onder gelijken en voor ondersteuning en onderzoek; verzoekt de Commissie de ontwikkeling van deze netwerken in EU-partnerlanden samen met de ILO te ondersteunen als een manier om de wereldomspannende werkgelegenheidsagenda uit te voeren;

66. verzoekt de lidstaten aan jongeren een opleiding te garanderen bij wijze van doeltreffende strategie ter voorkoming van sociale uitsluiting en armoede en hun inzetbaarheid te ontwikkelen door gebruik te maken van bestaande instrumenten, zoals het Euroguidance-netwerk, dat mensen helpt een beter inzicht te krijgen in de kansen op werk in Europa; doet ook een beroep op de lidstaten hen om een geslaagde overgang van jongeren naar de arbeidsmarkt te vergemakkelijken en hun toegang tot banen te verbeteren via beroepsoriëntatieprogramma's, en er daarbij op te letten dat consequent overeenkomstig een levenscyclus- en intergeneratiebenadering wordt gehandeld;

67. wenst dat de lidstaten hun investeringen in infrastructuur die nodig is voor het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën en voor de scholing en beroepsopleiding van jongeren met gedeelde investeringen uit de overheids- en particuliere sectoren verhogen;

68. vraagt van de lidstaten om bij de uitvoering van het Gemeenschapsbeleid algemene en bredere toegang te geven tot kansen op levenslang leren, zelfs in afgelegen gebieden en plattelandsgebieden, en uitvoering te geven aan specifieke maatregelen die aan de plaatselijke omstandigheden zijn aangepast, teneinde de kansen op werk van iedereen binnen een veranderende werkomgeving te waarborgen;

69. verzoekt de lidstaten relevante hervormingen van hun onderwijssysteem door te voeren en de toegankelijkheid van hoogwaardig onderwijs voor iedereen te waarborgen;

70. verzoekt de Commissie en de lidstaten de gender- en ontwikkelingsdimensies op te nemen in alle beleidsvormen en programma's waarmee waardig werk wordt bevorderd en vraagt de lidstaten gelijke kansen voor mannen en vrouwen op waardig werk te garanderen, niet alleen vanuit het perspectief van toegang tot werkgelegenheid of van bevordering, maar ook wat betreft inkomensniveau;

71. verzoekt de Commissie en de lidstaten al het nodige doen om het combineren van privé/gezinsleven en werk mogelijk te maken teneinde de participatie van de vrouwen op de arbeidsmarkt te verhogen en om de oorzaken die de doeltreffendheid van dergelijke maatregelen zouden kunnen ondermijnen, te onderzoeken en weg te nemen;

72. beveelt aan oplossingen te onderzoeken die de mogelijkheid bieden om werk dat tegenwoordig als te zwaar of minderwaardig wordt beschouwd (huishoudelijke hulp, gezinshulp, bejaardenhulp, persoonlijke sociale diensten, enz.) aantrekkelijker te maken;

73. verzoekt de Commissie en lidstaten om de maatregelen te verbeteren die alle werknemers in staat moeten stellen een beter evenwicht te vinden tussen werk en gezinsleven, wetende dat lange werkdagen, stress en werkonzekerheid een bedreiging vormen voor de structuur van het gezin, een belangrijk fundament van onze samenleving;

74. verzoekt de Commissie en de lidstaten samen te werken met NGO's, vakbonden, vrouwenorganisaties en -netwerken voor de economische en sociale mondigmaking van vrouwen in ontwikkelingslanden en de bevordering van waardig werk op alle niveaus;

75. is verheugd over het in de mededeling van de Commissie over waardig werk aangekondigde initiatief steun te geven aan inspanningen om de betrokkenheid van de sociale partners en andere maatschappelijk belanghebbenden bij het mondiale bestuur op basis van het overlegmodel van de OESO te verbeteren;

76. wenst dat de lidstaten nationaal beleid vaststellen ter bevordering van gelijke kansen en een gelijke behandeling van werknemers, ongeacht hun leeftijd en geslacht; wenst dat de lidstaten maatregelen nemen ter voorkoming van discriminatie van vrouwen en oudere werknemers en waarborgen scheppen voor een vrijwillige pensionering, een geleidelijke overgang naar het pensioen en een flexibele pensioenleeftijd, die echter niet hoger mag zijn dan de huidige pensioenleeftijd;

77. benadrukt dat het bevorderen van waardig werk een algehele verbetering van de leef- en werkomstandigheden voor iedereen tot doel heeft en derhalve ook ondersteuning voor de opneming van de informele sector in de reguliere economie omvat;

78. verzoekt de Commissie en lidstaten om wetgevings- en beleidsinitiatieven en -praktijken ter voorkoming van discriminatie wegens een handicap en ter bevordering van gelijke kansen bij de beroepsopleiding en op het werk voor personen met een handicap te steunen en te stimuleren, met inbegrip van steun voor de ontwikkelingslanden om werkplaatsen aan te passen aan personen met een handicap;

79. vraagt de Commissie de lidstaten aan te moedigen de opencoördinatiemethode te gebruiken op het gebied van de sociale bescherming om waarde toe te voegen aan de verschillende sociale stelsels; daartoe, en overeenkomstig de vernieuwde strategie van Lissabon, met het doel de flexibiliteit en mobiliteit van Europese werknemers en de sociale cohesie in de Unie te verbeteren, is het van mening dat er behoefte is aan meer harmonisering van de pensioenregelingen, in het bijzonder met betrekking tot het dekken van prestaties voor mensen die in verschillende lidstaten hebben gewerkt, vooral omdat dit niet alleen een ernstig obstakel is voor het vrije verkeer van werknemers, maar ook een belemmering vormt voor de interne markt voor financiële diensten;

80. merkt op dat de marginalisatie van bepaalde minderheden op grond van godsdienst of ras een obstakel vormt voor het bereiken van de doelstelling van waardig werk voor iedereen in de Europese Unie en roept daarom alle lidstaten die dit nog niet gedaan hebben, op om de omzetting van de richtlijn inzake gelijke behandeling van personen van alle rassen[7] te voltooien;

81. is er tegen de achtergrond van een consequente benadering van de internationale arbeidsmigratie verheugd over dat de lidstaten de wens hebben over te gaan tot ratificering van het Internationale Verdrag C 97 inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden, en van de ILO-verdragen 97 en 143;

82. doet een beroep op de lidstaten het eens te worden over een gemeenschappelijke standaarddefinitie van gedwongen arbeid en misbruik van een kwetsbare positie om dubbelzinnigheid en partijdigheid in rechtsbesluiten te verminderen;

83. merkt op dat sommige EU-burgers die van hun recht op vrij verkeer gebruik maken zich in een kwetsbare positie bevinden en daardoor in slechte werkomstandigheden kunnen geraken en roept de Commissie en lidstaten op om een beleid te voeren waarmee op de ervaringen van intra-EU-migranten op de arbeidsmarkt wordt toegezien en om maatregelen goed te keuren om een einde te maken aan uitbuitende arbeidspraktijken;

84. verzoekt de Commissie en de nationale delegaties van de Gemeenschap in partnerlanden om de opneming van de agenda voor waardig werk, landenprogramma's voor waardig werk en regionale programma's voor waardig werk in de landenstrategiedocumenten (CSP's), regionale strategiedocumenten (RSP's), nationale actieplannen (NAP's) en andere programmeringsinstrumenten van het EU-beleid inzake ontwikkelingssamenwerking actief te bevorderen;

85. is er verheugd over dat de Commissie overweeegt om de bepaling van Verordening (EG) nr. 2110/2005[8] betreffende de eerbiediging van de fundamentele arbeidsnormen uit te breiden tot overeenkomsten die door middel van het Europees Ontwikkelingsfonds worden gefinancierd;

86. roept de Commissie op om voldoende middelen toe te wijzen voor de uitvoering van de voorstellen ter bevordering van waardig werk die opgenomen zijn in het thematisch programma "Investeren in Mensen";

87. is verheugd over de invoering door de Commissie van het nieuwe thematische programma "Investeren in Mensen" (2007–2013) in het kader van de "Europese consensus" (over het ontwikkelingsbeleid van de EU) en het belang dat in dat programma gehecht wordt aan de uitvoering van de agenda voor waardig werk in de EU-partnerlanden; is er verheugd over dat het duidelijke verband tussen waardig werk en sociale bescherming daarin werd erkend; roept de Commissie op om voldoende financiële middelen te reserveren voor de bevordering van waardig werk binnen het thematische programma "Investeren in Mensen";

88. is verheugd over de nieuwe geïntegreerde strategie voor de rechten van het kind die wordt aangekondigd in de mededeling van de Commissie, getiteld "Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind" (COM(2006)0367) en herinnert eraan dat maatregelen tegen kinderarbeid, zoals omschreven in ILO-verdragen nr. 138 en 182 tegen gedwongen arbeid, als mainstreamingactiviteit in nationale en internationale maatregelen moeten worden opgenomen;

89. wijst erop dat onderdanen van derde landen het risico lopen in slechtere arbeidsomstandigheden terecht te komen dan EU-onderdanen en verzoekt daarom de lidstaten om het beleid goed te keuren dat in overeenstemming is met de gemeenschappelijke basisbeginselen (GBB) voor de integratie van onderdanen van derde landen in de Europese Unie, in het bijzonder GBB 3 ter bevordering van de integratie van migranten op de arbeidsmarkt;

90. is verheugd over het voornemen van de Commissie om vóór 2008 een follow-upverslag op haar mededeling over waardig werk te produceren dat een analyse en beoordeling zou moeten bevatten van de ratificering en toepassing door de lidstaten van de ILO-verdragen inzake werkgelegenheid, gezondheid en veiligheid, bescherming van het moederschap en rechten van migrerende werknemers; wil dat dit rapport een actieprogramma voor waardig werk bevat dat zowel de samenwerking in de EU als inspanningen op internationaal niveau omvat;

91. is verheugd over de inspanning van de Commissie om de analyse te verbeteren en geschikte indicatoren te ontwikkelen in verband met de invoering van de agenda voor waardig werk;

92. is verheugd over het voorstel van de Economische en Sociale Raad van de VN om de agenda voor waardig werk met spoed verder te ontwikkelen, zodat er voor 2015 tastbare resultaten geboekt kunnen worden;

93. verzoekt de Commissie het Europees Parlement specifieke cijfers voor te leggen over de wijze waarop waardig werk en daarmee verwante kwesties worden gefinancierd teneinde de inzet van de politiek beter in financiële termen te kunnen omzetten;

94. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie alsmede aan de parlementen van de lidstaten.

  • [1]  PB C 271 E van 12.11.2003, blz. 598.
  • [2]  PB C 46 van 24.2.2006, blz. 1.
  • [3]  PB C 300 E van 11.12.2003, blz. 290.
  • [4]  2000/483/EG (PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3).
  • [5]  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.
  • [6]  PB L 386 van 29.12.2006, blz. 1.
  • [7]  Richtlijn 2000/43/EG van de Raad houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22).
  • [8] Verordening (EG) nr. 2110/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 inzake de toegang tot buitenlandse hulp (PB L 344 van 27.12.2005, blz. 1).

TOELICHTING

Achtergrond

Het concept “waardig werk” werd in 2000 door de ILO geïntroduceerd bij het formuleren van de universele beleidsdoelstellingen van het bevorderen van de werkgelegenheid en het verbeteren van de werkomstandigheden. Waardig werk gaat verder dan de eerbiediging van de fundamentele sociale rechten zoals deze zijn omschreven in de acht fundamentele ILO-verdragen inzake arbeidsnormen[1]. Het concept is opgebouwd uit de volgende vier strategische doelstellingen, met daarbij de gendergelijkheid, die voor alle vier doelstellingen geldt:

Ø creëren van banen

Ø waarborging van rechten op het werk

Ø uitbreiding sociale bescherming

Ø bevordering van de dialoog en oplossen van conflicten

In 2006 werd op hoog niveau binnen de Economische en Sociale Raad van de VN (ECOSOC) een ministersverklaring aangenomen waarin werd onderstreept dat prioriteit moet worden gegeven aan het streven naar het bereiken van een productieve, volledige werkgelegenheid en aan waardig werk voor iedereen.

De genoemde vergadering was de eerste internationale topbijeenkomst die zich aansloot bij de aanbevelingen van de VN-top van staatshoofden en regeringsleiders welke in september 2005 werd georganiseerd. Op deze top kwamen 150 leiders uit de gehele wereld overeen een volledige en productieve werkgelegenheid en waardig werk voor iedereen tot de centrale doelstellingen van de desbetreffende nationale en internationale beleidsvormen te maken, teneinde de millenniumontwikkelingsdoelstellingen te halen.

Het Europees Parlement[2] had toen al opgeroepen tot een versterking van de sociale dimensie van de globalisering en tot de bevordering van waardig werk voor iedereen, overeenkomstig de strategie van de ILO op dit gebied.

Mededeling van de Commissie

De Commissie wil met haar mededeling verder gaan dan uitsluitend minimum arbeidsrechten te waarborgen omdat zij duidelijk aangeeft hoe de bevordering van waardig werk zou kunnen worden bereikt. Hiertoe behoort het scheppen van banen, een verbetering van de governance en van de sociale dialoog, het identificeren en aanpakken van gebreken op het gebied van waardig werk, een betere samenwerking tussen de belangrijkste betrokkenen en het verminderen van de corruptie.

De Commissie richt de blik op diverse acties, waartoe onder meer behoren:

Ø Versterking van de bijdrage van waardig werk in het ontwikkelingsbeleid van de EU en bij de externe hulp

Ø Versterking van de samenwerking met regionale en internationale organisaties, het zakenleven en andere delen van de maatschappij

Ø Onderstrepen van de behoefte aan waardig werk voor iedereen in haar overeenkomsten en samenwerking met landen buiten de EU, waaronder kandidaat-landen, naburige landen, ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen

Ø Meer nadruk op waardig werk in een openhandelsregeling

Ø Landen aanmoedigen een "routekaart" vast te stellen naar het streefdoel van waardig werk voor iedereen en daarbij rekening houden met de behoeften en specifieke omstandigheden van partnerlanden

Standpunt van de rapporteur

Uw rapporteur denkt dat het voor de EU mogelijk is een belangrijke rol te spelen bij de bevordering van waardig werk voor iedereen via zowel haar interne als haar externe beleid, door middel van haar sociale model en dankzij haar rol op internationaal niveau. Om dit te bereiken en om de gevolgen van de activiteiten van de EU beter te kunnen evalueren, verzoekt de rapporteur de Commissie het Europees Parlement en de Raad regelmatig een verslag voor te leggen met de beoordeling van de gevolgen van alle verschillende EU-beleidsvormen voor de bevordering van waardig werk voor werknemers in de EU en haar partnerlanden.

Verder kan alleen met een doeltreffende toepassing van methodologieën en indicatoren de vooruitgang duidelijk worden gemaakt die bij de uitvoering van de waardig werk-agenda is bereikt.

De huidige regels van de globalisering die dezelfde logica volgen van de toegenomen liberalisering in alle sectoren van het economisch en sociaal beleid, gaan in de richting van een wereldwijde arbeidsmarkt, hoewel deze nog steeds uiterst gesegmenteerd blijft. Hierdoor komt het punt van de ontwikkeling en vervolgens de ratificering en toepassing van de passende normen voor een eerlijke, wereldomspannende arbeidsmarkt aan de orde. Uw rapporteur moedigt de lidstaten en kandidaat-landen aan het ILO-verdrag te ratificeren en toe te passen. Uit de bijgevoegde tabel blijken de meeste onderzochte landen de volgende ILO-verdragen nog niet te hebben geratificeerd:

Ø Verdrag nr. 168 inzake het werkgelegenheidsbeleid

Ø Verdrag nr. 155 inzake gezondheid en veiligheid op het werk

Ø Verdrag nr. 183 inzake moederschapsbescherming

Ø Verdragen nrs. 118 en 157 inzake gelijke behandeling en handhaving van socialeveiligheidsrechten ingeval van mobiliteit

Ø Verdragen nrs. 97 en 143 inzake migrerende werknemers

In de recente codificatie van het Verdrag inzake de arbeid van zeevarenden, waarin de rechten van zeevarenden zijn opgenomen op behoorlijke werkomstandigheden en dat een voorbeeld vormt van de bevordering van waardig werk in een bepaalde sector, moet nog door alle EU-landen worden geratificeerd.

De rapporteur is het eens met de Europese Commissie dat de bekrachtiging van sociale doelstellingen onder geen enkele omstandigheid voor protectionistische doeleinden mag worden gebruikt. Het doel moet het bereiken van sociale vooruitgang op alle niveaus zijn en er moet voor worden gezorgd dat deze vooruitgang op billijke wijze aan iedereen ten goede komt. Verder is uw rapporteur van mening dat flexibiliteit van de arbeidsmarkt en een veilige baan geen dingen zijn die elkaar uitsluiten, maar die elkaar met de juiste aanpak moeten kunnen versterken. Hoewel er geen model voor een arbeidsmarktbeleid bestaat dat onder alle omstandigheden van toepassing is, bestaan er wel degelijk door instellingen te schappen omstandigheden ie kunnen helpen de werking van de arbeidsmarkt te verbeteren. Hiertoe behoren: de sociale dialoog, vaststelling op de lange termijn van een actief arbeidsmarktbeleid als onderdeel van het macro-economisch beleid, gezonde arbeidsmanagementrelaties, ondersteuning voor de ontwikkeling van institutionele capaciteiten en uitgaven die zijn aangepast aan de veranderende fases van de commerciële cyclus. Bovendien zijn meer inspanningen voor het ontwikkelen van de vaardigheden van werknemers en managers van vitaal belang voor het verkrijgen en delen van de voordelen van nieuwe technologieën. Met het oog op de zich snel wijzigende eisen die aan vaardigheden worden gesteld, is er behoefte aan nadrukkelijke inspanningen om het onderwijsniveau in alle landen, en vooral in de ontwikkelingslanden, te verhogen. Er is dan behoefte aan nationaal beleid ten behoeve van een geïntegreerd onderwijssysteem waarin het kennis- en vaardigheidsniveau van werknemers voortdurend wordt verbeterd en waarbij jongeren op de globalisering worden voorbereid. Om de werkgelegenheid voor jongeren als mainstreamingpunt op te nemen in de nationale ontwikkelingsstrategieën moeten maatregelen ter verbetering van de inzetbaarheid van jongeren als een kerncomponent gaan vormen van het arbeidsmarktbeleid en van onderwijshervorming.

Ondanks een economische groei van 4,3% in 2005, waarmee de wereldeconomie met ongeveer met 2,5 triljoen US dollar toenam, levert de economische bedrijvigheid in de gehele wereld niet genoeg nieuwe banen op voor diegenen die de arbeidsmarkt betreden[3]. Als het gaat om mensen die helemaal geen werk hebben, heeft de werkloosheid haar hoogste punt uit de geschiedenis, bereikt met ongeveer 192 miljoen werklozen in de gehele wereld (ongeveer 6% van de beroepsbevolking van de wereld). Naar schatting van de ILO gaat het bij 86 miljoen van deze werklozen (ongeveer de helft van het totale aantal in de wereld) om jongeren in de leeftijd van 15 tot 24 jaar[4]. Uw rapporteur ziet dit probleem en vraagt de Commissie om ondersteuning van de ontwikkeling van het werkgelegenheidsnetwerk voor jongeren in EU-partnerlanden, samen met de ILO, als bijdrage aan de uitvoering van de wereldwijde werkgelegenheidsagenda.

Bovendien onderstreept uw rapporteur de noodzaak een genderdimensie op te nemen in de agenda's voor waardig werk. Vrouwen krijgen minder betaald en krijgen minder opleiding dan hun mannelijke collega's en lopen een hoger risico een leven in armoede te moeten voeren naarmate zij ouder worden.

Tenslotte wil uw rapporteur het punt van de migrerende werknemers in herinnering roepen, van wie de helft thans door vrouwen wordt gevormd en die ook een groeiend deel van de beroepsbevolking in de gehele wereld vertegenwoordigen. In 2000 waren er meer dan 86 miljoen migrerende werknemers in de gehele wereld van wie 34 miljoen in ontwikkelingsregio's[5]. Naar schatting van de ILO waren in 2004 2,45 miljoen mensen die gedwongen arbeid verrichtten over de internationale grenzen gesmokkeld. Van dit aantal was ongeveer 43% voor commerciële seksuele exploitatie en eenderde voor economische exploitatie bestemd geweest[6]. Naar het oordeel van uw rapporteur moet zowel op nationaal als internationaal niveau actie tegen kinderarbeid worden ondernomen om de uitbuiting van kinderen te bestrijden, de armoede te verminderen en waardig werk aan volwassenen overal ter wereld te kunnen verschaffen.

BIJLAGE I Mate waarin de ILO-verdragen in de lidstaten en kandidaat-landen zijn geratificeerd

 

EU - 15

10 nieuwe lidstaten

TOETREDING

2007

KANDIDAAT-LANDEN

 

BE

FR

UK

DE

IT

NL

LU

DK

IE

EL

PT

ES

AT

FI

SE

CY

CZ

EE

HU

LV

LT

MT

PL

SK

SI

BG

RO

HR

TU

FYROM

Fundamentele arbeidsnormen

C87

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

C98

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

C138

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

-

-

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

C182

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

C29

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

C105

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

C100

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

C111

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

Verdragen over werkgelegenheidsbeleid

C122

+

+

+

+

+

+

-

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

-

+

+

+

-

+

+

+

+

C168

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

+

+

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

+

-

-

-

Verdrag over beroepsscholing en opleiding

C142

-

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

-

+

+

+

-

+

+

+

-

-

-

+

+

Verdragen over arbeidsdiensten

C88

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

-

+

-

+

+

-

+

+

+

+

-

+

+

C181

+

-

-

-

+

+

-

-

-

-

+

+

-

+

-

-

+

-

+

-

+

-

-

-

-

+

-

-

-

-

Verdrag over baanveiligheid

C158

-

+

-

-

-

-

+

-

-

-

+

+

-

+

+

+

-

-

-

+

-

-

-

-

+

-

-

-

+

+

Verdrag over gezondheid en veiligheid op het werk

C155

-

-

-

-

-

+

+

+

+

-

+

+

-

+

+

+

+

-

+

+

-

-

-

+

+

-

-

+

+

+

Verdrag over beroepsgezondheidsdiensten

C161

-

-

-

+

-

-

-

-

-

-

-

-

-

+

+

-

+

-

+

-

-

-

+

+

+

-

-

+

+

+

Verdragen over arbeidsinspectie en administratie

C81

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

-

+

+

+

+

+

+

-

+

+

+

+

+

+

C150

-

-

+

+

+

+

+

+

-

+

+

+

-

+

+

+

+

-

-

+

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

Verdragen over vaststelling minimumloon en loonbescherming

C26

+

+

+

-

+

+

+

-

+

-

+

+

+

-

-

-

+

-

+

-

-

+

-

+

-

+

-

-

+

-

C95

+

+

+

-

+

+

-

-

-

+

+

+

+

-

-

+

+

-

+

-

-

+

+

+

-

+

+

-

+

-

C131

-

+

-

-

-

+

-

-

-

-

+

+

-

-

-

-

-

-

-

+

+

+

-

-

+

-

+

-

-

+

Verdrag over moederschapsbescherming

C183

-

-

-

-

+

-

-

-

-

-

-

-

+

-

-

+

-

-

+

-

+

-

-

+

-

+

+

-

-

-

Verdragen over migrerende werknemers

C97

+

+

+

+

+

+

-

-

-

-

+

+

-

-

-

+

-

-

-

-

-

-

-

-

+

-

-

-

-

+

Opmerking: +: verdrag geratificeerd, -: verdrag nog niet geratificeerd

 

BE

FR

UK

DE

IT

NL

LU

DK

IE

EL

PT

ES

AT

FI

SE

CY

CZ

EE

HU

LV

LT

MT

PL

SK

SI

BG

RO

HR

TU

FYROM

C143

-

-

-

-

+

-

-

-

-

-

+

-

-

-

+

+

-

-

-

-

-

-

-

-

+

-

-

-

-

+

 

Verdrag over combineren werk en gezin

C156

-

+

-

-

-

+

-

-

-

+

+

+

-

+

+

-

-

-

-

-

+

-

-

+

+

+

-

+

-

+

Verdrag over beroepsrehabilitatie en werkgelegenheid

C159

-

+

-

+

+

+

+

+

+

+

+

+

-

+

+

+

+

-

+

-

+

+

+

+

+

-

-

+

+

+

Verdrag over de bescherming van inheemse en in stammen levende volkeren

C169

-

-

-

-

-

+

-

+

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

Verdrag over sociale zekerheid (minimum normen)

C102

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

-

+

+

+

-

-

-

-

-

+

+

+

-

-

+

+

+

Verdragen over gelijke behandeling en handhaving socialezekerheidsrechten ingeval van mobiliteit

C118

-

+

-

+

+

+

-

+

+

-

-

-

-

+

+

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

+

-

C157

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

+

-

-

+

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

-

Verdragen over een doeltreffende bevordering van collectieve onderhandelingen

C151

+

-

+

-

+

+

+

+

-

+

+

+

-

+

+

+

-

-

+

+

-

-

+

-

-

-

-

-

+

-

C154

+

-

-

-

-

+

-

-

-

+

-

+

-

+

+

+

-

-

+

+

+

-

-

-

+

-

+

-

-

-

Verdrag over tripartiete raadpleging

C144

+

+

+

+

+

+

-

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

-

+

+

-

+

+

-

+

+

Verdrag over de informatie van vertegenwoordigers van de werknemers binnen de onderneming

C135

-

+

+

+

+

+

+

+

-

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

-

+

-

+

+

+

+

BIJLAGE II: Landenindeling waardig werk

Dharam Ghai, "Decent Work: Concept and Indicators", International Labour Review,
Vol. 142 (2003), No. 2

Prestatiepatronen op het gebied van waardig werk

Om profielen op het gebied van waardig werk van de industrielanden te schetsen, is het nuttig ze in de volgende categorieën in te delen:

Noordse landen: Denemarken, Finland, Noorwegen en Zweden

Angelsaksische landen: Australië, Canada, Nieuw Zeeland, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten

Continentale landen: Oostenrijk, België, Frankrijk, Duitsland, Italië, Luxemburg, Nederland, Zwitserland

Industrialiserende landen: Griekenland, Ierland, Portugal, Spanje

Japan kan niet bij een van deze categorieën worden ingedeeld.

De Noordse landen presteren goed bij alle indicatoren, behalve bij het werkloosheidspercentage, waar Zweden en Denemarken gemiddelde prestaties hebben en Finland tot de slecht presterende landen behoort.

BIJLAGE II: Waardig werk en economische prestaties: gecombineerde indeling

De industrialiserende landen presteren slecht bij alle indicatoren. Er zijn uitzonderingen voor een paar indicatoren: genderdispariteiten (Ierland en Portugal gemiddeld), participatie beroepsbevolking (Portugal gemiddeld), werkloosheidspercentage (Portugal goed), ongelijkheid, sociale bescherming en sociale dialoog (Ierland goed). Als het om de economische prestaties gaat, is het interessant om te merken dat deze typologie niet meer opgaat. Zo zijn Denemarken en Noorwegen bij de best presterende landen, maar behoort Zweden tot de slecht presterende landen. Hetzelfde is het geval in de Angelsaksische groep, Australië en de Verenigde Staten behoren tot de beste, Nieuw Zeeland en Canada komen in het midden en het Verenigd Koninkrijk behoort tot de landen die het laagst zijn ingedeeld. Bij de continentale groep behoort Nederland tot de beste, Frankrijk, Luxemburg en België tot de middenmoot en behoren Zwitserland, Oostenrijk, Duitsland en Italië tot de laagst ingedeelde landen. Bij de groep van industrialiserende landen behoort Ierland tot de beste landen, Portugal en Spanje zijn middelmatig en Griekenland behoort tot de slecht presterende landen.

  • [1]  Fundamentele arbeidsnormen:
    - Verdrag nr. 87 over de vrijheid van vereniging van werkgevers- en werknemersorganisaties
    - Verdrag nr. 98 over de bevordering van collectief onderhandelen
    - Verdragen nrs. 138 en 182 over de uitbanning van kinderarbeid
    - Verdragen nrs. 29 en 105 over de uitbanning van gedwongen arbeid
    - Verdragen nrs. 100 en 111 over de gelijke beloning van mannen en vrouwen.
  • [2]  A6-0308/2005 en A5-0251/2002.
  • [3]  ILO: "Changing patterns in the world of work", verslag I (C), Internationale arbeidsconferentie, 95ste bijeenkomst 2006.
  • [4]  Ibidem.
  • [5]  ILO: "Towards a fair deal for migrant workers in the global economy", Verslag IV, Internationale arbeidsconferentie, 92ste bijeenkomst, Genève, 2004.
  • [6]  ILO: "A global alliance against forced labour", Wereldwijd verslag in het kader van de follow-up van de ILO-verklaring, Verslag I (B), Internationale arbeidsconferentie, 93ste bijeenkomst, Genève, 2004, paragraaf 60.

ADVIES van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (28.2.2007)

aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken


inzake de bevordering van waardig werk voor iedereen
(2006/2240(INI))

Rapporteur voor advies: Feleknas Uca

SUGGESTIES

De Commissie ontwikkelingssamenwerking verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

-    gelet op artikel 50 van de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000,

-    gelet op de Conclusies van de Raad over fatsoenlijk werk voor iedereen, die zijn aangenomen op 1 december 2006 op de 2767e zitting van de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken in Brussel,

-    onder verwijzing naar de gezamenlijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten in het kader van de Raad bijeen, het Europees Parlement en de Commissie over het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: 'De Europese consensus', getekend op 20 december 2005,

-    onder verwijzing naar Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en van de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking,

-    onder verwijzing naar Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en van de Raad van 20 december 2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld,

1.  roept de Commissie op de uitvoering van artikel 50 van de Partnerschapsovereenkomst ACS-EG, waarin de partijen zich, ook in hun handelsbetrekkingen, engageren tot het eerbiedigen van de fundamentele arbeidsnormen, te bevorderen; roept de Commissie en de lidstaten op om de ACS-landen te ondersteunen bij het formuleren en doen naleven van de wetgeving terzake en bij het opzetten van bewustmakingscampagnes;

2.  is verheugd over de invoering door de Commissie van het nieuwe thematische programma "Investeren in Mensen" (2007–2013) in het kader van de "Europese consensus" (over het ontwikkelingsbeleid van de EU) en het belang dat in dat programma gehecht wordt aan de uitvoering van de agenda voor fatsoenlijk werk in de EU-partnerlanden; is verheugd dat het duidelijke verband tussen fatsoenlijk werk en sociale bescherming daarin werd erkend; roept de Commissie op om voldoende financiële middelen te voorzien voor de bevordering van fatsoenlijk werk binnen het thematische programma "Investeren in Mensen";

3.  is verheugd dat de Commissie de fundamentele arbeidsnormen en de bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen (corporate social responsibility) in het werkingsgebied van het financieringsinstrument Mensenrechten en Democratie heeft opgenomen; roept de Commissie op om voldoende aandacht te besteden aan deze punten in de programmering én toekenning van de werkingsmiddelen binnen dit instrument;

4.  is blij met de mededeling van de Commissie van 24 mei 2006 en met de besluiten van de 2767ste Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken;

5.  benadrukt dat de opneming van werkgelegenheid en fatsoenlijk werk in ontwikkelingsstrategieën moet worden gesteund; roept op tot de opneming van een grondigere analyse van werkgelegenheid en andere aspecten van fatsoenlijk werk in de strategiedocumenten voor armoedebestrijding (PRSP's), de economischepartnertschapsovereenkomsten (EPO's), de landenstrategiedocumenten (voorheen Country Strategy Papers, CSP's) en de meerjarige indicatieve programma's (Multiannual Indicative Programmes (MIP's); benadrukt dat de opneming van werkgelegenheid en fatsoenlijk werk in ontwikkelingsstrategieën moet worden gesteund; wijst in dit verband op het belang van overleg met alle relevante betrokkenen, waaronder georganiseerde werkgevers, vakbonden en werknemers, alsmede de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld in de meest brede zin van het woord;

6.  roept op tot een versterking van de ministeries van Werkgelegenheid, werkgeversverenigingen en werknemersorganisaties en een meer systematische betrokkenheid van deze organen bij het gezamenlijke proces van ontwerp en tenuitvoerlegging van PRSP's, CSP's en MIP's; meent dat met het oog hierop de samenwerking van deze instanties met de ministers van Economische Zaken en Financiën, alsmede met de respectieve internationale financiële en economische instellingen zoals Bretton Woods Instellingen, de Europese Investeringsbank (EIB) en de Wereldhandelsorganisatie (WHO) moet worden verbeterd; dringt er bij alle partijen op aan ervoor te zorgen dat de CSP's met werkelijke participatie van de betrokkenen worden opgesteld; vraagt de Commissie dringend meer te investeren in de opbouw van technische en institutionele capaciteit en maatregelen te faciliteren om fatsoenlijk werk te verankeren in de landenstrategiedocumenten;

7.  wijst in het bijzonder op de noodzaak om nationaal geleide programma's voor fatsoenlijk werk, of soortgelijke routekaarten, te ontwikkelen met deelname van de organisaties van de sociale partners en andere relevante betrokkenen, programma's die gericht zijn op het realiseren van fatsoenlijk werk voor iedereen door ontwikkelingssamenwerking - met inbegrip van een beleidsdialoog over de effecten op de werkgelegenheid van economisch beleid en governance, maatregelen voor begrotingssteun en opbouw van capaciteit, in het bijzonder institutionele capaciteit - die goed gecoördineerd en geharmoniseerd wordt tussen de Commissie, de lidstaten en andere internationale ontwikkelingspartners en relevante partijen, waaronder de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en andere VN-agentschappen, alsmede internationale financiële instellingen;

8.  benadrukt dat kinderarbeid een van de belangrijkste oorzaken is van armoede bij toekomstige generaties en dat kinder- en dwangarbeid een schending inhouden van de fundamentele rechten;

9.  verzoekt de Commissie en de lidstaten wetgevings- en beleidsinitiatieven te steunen en te stimuleren inzake non-discriminatie en gelijke kansen in beroepsopleidingsprogramma's en op de werkplek in ontwikkelingslanden, waarbij ook steun wordt verstrekt aan aanpassingen voor mensen met een handicap;

10. roept op tot hernieuwde inspanningen om schendingen van mensen- en arbeidsrechten te bestrijden en de activiteiten van multinationals die in ontwikkelingslanden opereren te monitoren, waarbij de mogelijkheid moet bestaan om hen uit te sluiten van door de EU en EU-lidstaten gefinancierde of gesteunde overheidsopdrachten in geval van schending van deze rechten, alsook van exportkredietgaranties van de EIB en andere financiële instellingen; roept de Commissie en de lidstaten op om het eerbiedigen van fundamentele arbeidsnormen verplicht te stellen bij overeenkomsten in het kader van overheidsaanbestedingen, gefinancierd door het Europees Ontwikkelingsfonds of andere communautaire of bilaterale steun;

11. wijst erop dat in artikel 12, lid 2, onder (d), onder (ii) van de verordening tot instelling van het Financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking opgeroepen wordt tot de "bevordering van de „fatsoenlijk werk voor iedereen”- agenda als universele doelstelling, onder meer door wereldwijde en andere meerlandeninitiatieven ter uitvoering van de internationaal overeengekomen fundamentele arbeidsnormen van de IAO, beoordeling van het effect van fatsoenlijk werk op het handelsverkeer, duurzame en adequate mechanismen voor een eerlijke financiering, doeltreffende werking — en bredere dekking — van stelsels voor sociale bescherming"; onderstreept dat daarnaast in artikel 5, lid 2, onder (c) van dezelfde verordening fatsoenlijk werk als centraal beleidspunt wordt genoemd; dringt er voorts bij de Commissie op aan in haar ontwikkelingsbeleid actief gebruik te maken van deze bepalingen; verzoekt de Commissie tevens in haar jaarverslag over haar ontwikkelingsbeleid en uitvoering van buitenlandse hulp systematisch te rapporteren over haar inspanningen om fatsoenlijk werk te bevorderen;

12. benadrukt dat het verwezenlijken van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MOD's) en het versterken van het beginsel van fatsoenlijk werk door duurzame ontwikkelingshulp alleen mogelijk is met een eerlijk en vernieuwend belastingsbeleid, bijvoorbeeld door een belasting op financiële en valutatransacties;

13. benadrukt dat fatsoenlijk werk een multidisciplinair thema is dat een impact heeft op alle aspecten van het buitenlandse beleid; is daarom van mening dat de ondersteuning van fatsoenlijk werk ook moet worden aangemoedigd via de financieringsinstrumenten van het buitenlandse beleid;

14. dringt erop aan dat fatsoenlijk werk een financiële vertaling vindt in alle programma's van de Commissie in het kader van ontwikkelingssamenwerking en handelsbeleid;

15. is van mening dat handelsakkoorden instrumenten moeten zijn voor de bevordering van fatsoenlijk werk; benadrukt derhalve dat de EU in haar onderhandelingsmandaten voor bilaterale en andere handelsakkoorden de principes en doelstellingen van fatsoenlijk werk moet opnemen; verzoekt de Commissie bij de verlening van handelspreferenties rekening te houden met de vraag of begunstigde landen voldoen aan de fundamentele internationale arbeidsnormen, in die zin dat wanneer landen zich niet houden aan deze fundamentele normen zij niet in aanmerking komen voor handelspreferenties van de EU; verzoekt de Commissie actief samen te werken met de IAO om ervoor te zorgen dat de voorwaarden van de akkoorden volledig worden nagekomen en waar nodig gebruik te maken van haar bevoegdheden om preferenties met elk land dat de fundamentele sociale, arbeids- en mensenrechten niet eerbiedigt te annuleren;

16. dringt aan op het opnemen van het beginsel van 'fatsoenlijk werk' in alle communautaire maatregelen; herinnert in dit verband aan het cruciale belang van coherentie en coördinatie van het sociaal-economisch beleid op nationaal, regionaal en internationaal niveau, waarbij op internationaal niveau ook de IAO betrokken moet worden;

17. onderstreept dat het noodzakelijk is dat fatsoenlijk werk in ontwikkelingslanden door lokale actoren wordt gerealiseerd met bijzondere aandacht voor plattelandsgebieden en de informele sector; benadrukt dat NGO's een belangrijke rol spelen om dit proces te bevorderen en te ondersteunen; wijst op de dringende noodzaak om daadwerkelijk maatregelen te nemen - ook via de EU-bijstand in partnerlanden - om fatsoenlijk werk in de informele economie te bevorderen, zodat deze geleidelijk wordt opgenomen in de formele economische sectoren;

18. wijst erop dat bestaande positieve praktijkvoorbeelden waarbij fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden in ontwikkelingslanden worden gegarandeerd - zoals de projecten van de internationale organisatie Fair Trade gesteund moeten worden;

19. stelt vast dat enkel de eerbiediging van de fundamentele IAO-conventies werd opgenomen als indicator van goed bestuur, op basis waarvan de ontwikkelingslanden in aanmerking zouden kunnen komen voor een bijkomende financiële tranche; is van mening dat ook investeren in fatsoenlijk werk een teken van goed bestuur is; beklemtoont daarom dat fatsoenlijk werk - naast de fundamentele IAO conventies - opgenomen dient te worden als indicator voor goed bestuur;

20. benadrukt de noodzaak voor het creëren van een wereldwijd vraaggestuurd netwerk voor de uitwisseling van informatie over fatsoenlijk werk en lokale ontwikkeling, gebaseerd op onderzoek, vergroting van de capaciteit en institutionele opbouw die voornamelijk op nationaal niveau plaatsvinden.

21. stelt voor dat de EU verzoekt om de waarnemersstatus voor de IAO binnen de WTO en om de oprichting van een comité handel en fatsoenlijk werk naar het voorbeeld van het comité handel en milieu;

22. herinnert de lidstaten van het IAO-Verdrag C 100 betreffende gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke arbeidskrachten voor arbeid van gelijke waarde, waarin een beroep wordt gedaan op regeringen en de sociale partners om nieuwe sociale en economische structuren op te bouwen ten einde de rol van vrouwen in de economie en op de arbeidsmarkt te versterken; is van mening dat er niet alleen specifieke maatregelen voor vrouwen moeten worden genomen, maar dat er tegelijkertijd gender mainstreaming op alle beleidsterreinen, in alle programma's en projecten moet worden doorgevoerd om korte metten te maken met obstakels die vrouwen ervan weerhouden fatsoenlijk werk te vinden;

23. roept de lidstaten en de Commissie, als werkgevers in ontwikkelingslanden, op rekening te houden met het beginsel van principe van fatsoenlijk werk, vooral bij verhoging van de lonen in overeenstemming met Aanbeveling 135 van de IAO inzake de vaststelling van minimumlonen, in het bijzonder in ontwikkelingslanden.

PROCEDURE

Titel

Bevordering van waardig werk voor iedereen

Procedurenummer

2006/2240(INI)

Commissie ten principale

EMPL

Advies uitgebracht door

Datum bekendmaking

DEVE

28.9.2006

Nauwere samenwerking – datum bekendmaking

 

Rapporteur voor advies
  Datum benoeming

Feleknas Uca
6.11.2006

Vervangen rapporteur voor advies

 

Behandeling in de commissie

27.2.2007

 

 

 

 

Datum goedkeuring

27.2.2007

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

25

0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Margrietus van den Berg, Josep Borrell Fontelles, Danutė Budreikaitė, Corina Creţu, Alexandra Dobolyi, Filip Kaczmarek, Glenys Kinnock, Maria Martens, José Javier Pomés Ruiz, Miguel Portas, Horst Posdorf, Pierre Schapira, Frithjof Schmidt, Jürgen Schröder, Feleknas Uca, Luis Yañez-Barnuevo García, Anna Záborská

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s)

Ana Maria Gomes, Jan Jerzy Kułakowski, Miguel Angel Martínez Martínez, Manolis Mavrommatis, Tobias Pflüger, Anne Van Lancker, Åsa Westlund, Zbigniew Zaleski

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

 

Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar)

ADVIES van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (24.1.2007)

aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken


inzake bevordering van waardig werk voor iedereen
(2006/2240(INI))

Rapporteur voor advies: Amalia Sartori

SUGGESTIES

De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  bevestigt dat alle werk waardig is mits de rechten van de werknemers worden gerespecteerd: waardig loon en gelijk loon voor gelijk werk, ongeacht het geslacht van de werknemer, correcte afdracht van verzekerings- en socialezekerheidspremies en een veilige en gezonde werkomgeving;

2.  doet een beroep op de lidstaten en het bedrijfsleven om, in samenwerking met de sociale partners en op basis van het Gemeenschapsrecht inzake veilige en gezonde werkomstandigheden, preventieve strategieën te implementeren alsook maatregelen te treffen ter bescherming van het moederschap, en de werkomstandigheden te verbeteren voor aanstaande moeders en werknemers die onlangs moeder zijn geworden of borstvoeding geven;

3.  onderstreept dat het concept "waardig werk" ook een waardige pensionering en de bijbehorende pensioenrechten omvat;

4.  verklaart bovendien dat er geen sprake kan zijn van waardig werk zonder gendergelijkheid en onderstreept in het bijzonder de eis dat gelijk werk gelijk moet worden beloond;

5.  onderstreept dat een voorwaarde voor waardig werk is dat elke vorm van geweld op het werk wordt voorkomen, in het bijzonder – omdat dit het vaakst plaatsvindt en de grootste gevolgen heeft – geweld (zowel fysiek als psychisch) dat verband houdt met het geslacht van het slachtoffer;

6.  onderstreept de noodzaak van grotere transparantie van de arbeidsmarkt, om te zorgen dat iedere baan (voor bepaalde of onbepaalde tijd, in voltijd of deeltijd, op uurbasis) wordt gedeclareerd en behoorlijk wordt beloond, en dat de rechten van werknemers, basisnormen voor de werkomgeving, de sociale dialoog, de sociale bescherming (met inbegrip van werkomstandigheden) en gendergelijkheid volledig worden geëerbiedigd;

7.  moedigt bedrijven aan een verantwoordelijk, niet-discriminatoir wervings- en ontwikkelingsbeleid te voeren om de werkgelegenheid voor vrouwen en achterstandsgroepen op de arbeidsmarkt te vergroten;

8.  herinnert eraan dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de werkgelegenheid voor vrouwen, die in veel gevallen nog steeds deels wordt gekenmerkt door niet-naleving van de voorschriften, en waarvan de indicatoren kwantitatief en kwalitatief minder gunstig zijn dan die van de werkgelegenheid voor mannen, alsook aan maatregelen die een goede combinatie van werk en privéleven mogelijk moeten maken;

9.  beveelt bedrijven aan initiatieven te nemen om te bevorderen dat vrouwen meer participeren en beter vertegenwoordigd zijn in instellingen voor sociale dialoog, een van de strategische doelen van het concept "waardig werk";

10. doet een beroep op de lidstaten om, voor zover zij dat nog niet hebben gedaan, in hun nationale wetgeving bepalingen op te nemen die pesten en seksuele intimidatie als misdrijf bestempelen;

11. hekelt het feit dat onvoldoende rekening is gehouden met de integratie van de genderdimensie in de wijze waarop de Commissie waardig werk voor iedereen wil bevorderen; wijst op het gebrek aan geschikte indicatoren voor gendergelijkheid en het systematisch ontbreken van gegevens over salarisverschillen en 'glazen plafonds';

12. benadrukt het belang van het bevorderen van werkgelegenheid voor iedereen waarin genderzaken goed zijn geregeld en in alle sectoren, zowel in verslagen als in de programma's voor samenwerking van de Europese Unie met de regio's en derde landen, om gelijke kansen voor vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt te waarborgen;

13. doet een beroep op de Commissie om, in samenwerking met de sociale partners en de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), vrouwelijke ondernemers aan te moedigen binnen en buiten de EU bedrijven te stichten en tot ontwikkeling te brengen in het kader van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid;

14. onderstreept de noodzaak van een verbod op verplicht deeltijdwerk – een verplichting die vooral vrouwen benadeelt – en op werktijden die het gezinsleven schaden doordat ze gebroken of uitzonderlijk verspreid zijn;

15. onderstreept de noodzaak van grotere inspanningen met betrekking tot beroepsopleidingen, vooral door de invoering van passende persoonlijke begeleiding van werknemers in elke fase van hun werkende leven;

16. beveelt aan oplossingen te onderzoeken die de mogelijkheid bieden om werk dat tegenwoordig als te zwaar of onterend wordt beschouwd (huishoudelijke hulp, gezinshulp, bejaardenhulp, persoonlijke sociale diensten enz.) aantrekkelijker te maken;

17. onderstreept dan ook dat het van belang is te zoeken naar concrete maatregelen ter bevordering van het aanzien van banen die, om culturele redenen of in verband met het "maatschappelijke imago", als lastig en gevaarlijk worden beschouwd en als zodanig vaak niet wettig geregeld zijn en dus geen enkele sociale bescherming bieden;

18. benadrukt dat de inspanningen van de lidstaten om activiteiten te coördineren die waardig werk voor iedereen en de uitwisseling van beste praktijken bevorderen, moeten worden ondersteund om deze doelstellingen te kunnen verwezenlijken.

PROCEDURE

Titel

Bevordering van waardig werk voor iedereen

Procedurenummer

2006/2240(INI)

Commissie ten principale

EMPL

Advies uitgebracht door

Datum bekendmaking

FEMM
28.9.2006

Nauwere samenwerking – datum bekendmaking

 

Rapporteur voor advies
  Datum benoeming

Amalia Sartori
11.10.2006

Vervangen rapporteur voor advies

 

Behandeling in de commissie

19.12.2006

24.1.2007

 

 

 

Datum goedkeuring

24.1.2007

Uitslag eindstemming

+:
-:
0:

30
0

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Edit Bauer, Maria Carlshamre, Edite Estrela, Ilda Figueiredo, Věra Flasarová, Claire Gibault, Lissy Gröner, Zita Gurmai, Esther Herranz García, Anneli Jäätteenmäki, Lívia Járóka, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou, Urszula Krupa, Pia Elda Locatelli, Angelika Niebler, Siiri Oviir, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Christa Prets, Marie-Line Reynaud, Teresa Riera Madurell, Eva-Britt Svensson, Britta Thomsen, Corien Wortmann-Kool, Anna Záborská

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s)

Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, Christa Klaß, Zita Pleštinská, Bernadette Vergnaud

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

Jean Lambert, Elisabeth Schroedter

Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar)

ADVIES van de Commissie internationale handel (8.1.2007)

aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken


inzake bevordering van waardig werk voor iedereen
(2006/2240(INI))

Rapporteur voor advies: Harlem Désir

SUGGESTIES

De Commissie internationale handel verzoekt de ten principale bevoegde Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:

1.  herinnert aan de verbintenis die de internationale gemeenschap tijdens de top van de Verenigde Naties op 14-16 september 2005 is aangegaan om de door IAO vastgestelde agenda voor waardig werk te steunen; ziet de bevordering van waardig werk als een prioriteit voor het verwezenlijken van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling en het uitbannen van armoede;

2.  neemt met instemming kennis van het voornemen van de Commissie om van de bevordering van waardig werk een vast onderdeel te maken van het externe beleid van de EU, met name ten aanzien van bilaterale en regionale handelsbetrekkingen en buitenlandse hulp; benadrukt dat de Commissie bij de bi- en multilaterale onderhandelingen meer gebruik moet maken van haar commerciële gewicht om sociale normen en waardig werk te bevorderen;

3.  verzoekt de Commissie de multilaterale dimensie bij de bevordering van een agenda voor waardig werk niet te verwaarlozen; vraagt de Commissie in het bijzonder om bij de WTO een voorstel ter tafel te brengen met het doel zeker te stellen dat de voorstellen van de IAO betreffende waardig werk volledig in de WTO-regels worden vervat;

4.  bevestigt dat bevordering van waardig werk in overeenstemming is met de waarden van de EU en dat het in het belang van de Unie is om zeker te stellen dat het internationale handelsverkeer zich conform het Europese maatschappelijke model ontwikkelt, teneinde allerlei vormen van sociale dumping te voorkomen; vraagt om het externe beleid van de EU te richten op de economische ontwikkeling van de partnerlanden, maar ook op de eerbiediging van de sociale normen en de normen voor waardig werk, waarbij een gepast inkomen wordt gewaarborgd voor de werknemers en hun gezinnen, alsmede het recht op veilig en gezond werk, sociale bescherming en vrijheid van vakvereniging;

5.  benadrukt dat de sociale partners verantwoordelijk zijn voor de bevordering van waardig werk voor iedereen, en verzoekt de Commissie hen te ondersteunen en hun initiatieven op dit gebied aan te moedigen;

6.  is van mening dat multinationale bedrijven, waaronder Europese multinationals, die opereren in ontwikkelingslanden, zich ook bewust moeten zijn van hun verantwoordelijkheid op maatschappelijk gebied, hetgeen betekent dat zij in hun bedrijfsvoering waardig werk dienen te bevorderen en moeten streven naar het uitbannen van kinderarbeid;

7.  steunt de actie van de Commissie die is gericht op een zo breed mogelijke ratificatie van de IAO-verdragen, in het bijzonder die verdragen die verband houden met de fundamentele arbeidsnormen; beveelt de Commissie aan van de tenuitvoerlegging van fundamentele arbeidsnormen een permanent element te maken van de bilaterale gesprekken op alle niveaus, zowel met landen waar schendingen plaatsvinden als met landen die met dergelijke landen handels- en investeringsbetrekkingen onderhouden; beveelt de Commissie aan in alle bilaterale handelsovereenkomsten en strategische partnerschappen een clausule op te nemen over de tenuitvoerlegging van de fundamentele arbeidsnormen, met name waar het gaat om vakbondsrechten, het verbod op dwangarbeid en kinderarbeid, gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het werk en de rechten van migrerende werknemers; verzoekt de Commissie om, zodra de IAO-conventies zijn geratificeerd, effectief toezicht te houden op hun tenuitvoerlegging en hierover regelmatig verslag te doen aan het Europees Parlement; verzoekt ook om maatregelen om de effectieve bestrijding van sociale dumping mogelijk te maken;

8.  stelt voor dat de EU standaard sociale clausules over waardig werk opneemt in alle bilaterale en regionale samenwerkingsinstrumenten, waaronder handelsovereenkomsten;

9.  verzoekt de Commissie toe te zien op te tenuitvoerlegging van artikel 50 van de Overeenkomst van Cotonou, die een specifieke bepaling over handels- en arbeidsnormen bevat en die de verbintenis van de partijen aan fundamentele arbeidsnormen bevestigt;

10. verzoekt de Commissie met klem om naleving van fundamentele arbeidsnormen als voorwaarde op te nemen in haar inkoop- en aanbestedingsbeleid; verzoekt de Commissie daartoe een beleid te ontwikkelen en handelsgerelateerde steun te bieden, waardoor het ook voor de kleine producenten in ontwikkelingslanden mogelijk zal zijn aan deze normen te voldoen;

11. is ervan overtuigd dat de EU haar toonaangevende positie op het gebied van de wereldwijde handel en bij het gebruikmaken van de economische voordelen die voortkomen uit de toename daarvan te danken heeft aan de hoge graad van sociaal partnerschap en vrede in de EU, die behouden moet blijven als algemene doelstelling van alle instrumenten van het handelsbeleid;

12. hecht zijn goedkeuring aan de richtsnoeren van de Commissie ten aanzien van de ontwikkeling van indicatoren en evaluatiemethodologieën die waardig werk integreren in de beoordelingen van het effect op duurzame ontwikkeling (SIA's, Sustainability Impact Assessments), in het bijzonder in nieuwe bilaterale en regionale handelsovereenkomsten en in de vrijhandelszones; is verheugd over het samen met de IAO gestarte proefproject voor het meten van het effect van de handel en de liberalisering daarvan op waardig werk; hoopt op uitbreiding naar meer landen en systematische integratie van deze indicatoren in SIA's als beoordelingselementen voor het handelsbeleid;

13. verzoekt de Commissie om de redelijke indicatoren voor het aantal arbeidsinspecteurs op basis van het aantal werknemers die zijn gedefinieerd door de IAO, te erkennen en te integreren in haar bilaterale en multilaterale handelsonderhandelingen en in SIA's: 1 inspecteur per 10.000 werknemers in geïndustrialiseerde landen met een markteconomie, 1 inspecteur per 20.000 werknemers in landen met een overgangseconomie en 1 inspecteur per 40.000 werknemers in ontwikkelingslanden;

14. verzoekt de Commissie zich meer in te zetten voor het bevorderen en waarborgen van de effectieve toepassing van de fundamentele rechten van werknemers, zoals vastgelegd in de verdragen van de VN en de IAO, in de SAP+-begunstigde landen; verzoekt de Commissie tevens om strenger te zijn bij de tenuitvoerlegging van het SAP, door de begunstigde overheden aanbevelingen te doen en de toezichtsmaatregelen in werking te stellen waarin Verordening (EG) nr. 980/2005 van de Raad van 27 juni 2005 houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties (de SAP-verordening) voorziet, en indien nodig de mechanismen voor de tijdelijke intrekking van preferenties toe te passen voor landen die hun verbintenissen niet nakomen en sociale grondrechten ernstig en systematisch schenden, maar er tegelijk voor te zorgen dat de intrekking van preferenties niet leidt tot aanmoediging van protectionisme; vraagt tevens de controle op en toepassing van deze mechanismen uit te breiden tot de overige SAP-begunstigde landen, in het bijzonder ten aanzien van kinderarbeid en dwangarbeid, waarvan de uitbanning een centrale uitdaging vormt voor de IAO, zoals gesteld in haar verslag "Het einde van kinderarbeid: binnen bereik"; is van mening dat de Chinese economie inmiddels zó gegroeid is en een dusdanig groot effect heeft op de internationale handel dat soortgelijke normen moeten worden toegepast, wil China handelspreferenties blijven genieten; verzoekt de Commissie jaarlijks verslag uit te brengen aan het Parlement;

15. verzoekt de Commissie bedrijven aan te sporen zich meer toe te leggen op maatschappelijke verantwoordelijkheid; benadrukt de belangrijke rol van bedrijven, in het kader van hun relaties met ontwikkelingslanden, bij het waarborgen van betere naleving van fundamentele arbeidsnormen, in het bijzonder in de productontwerpfase;

16. verzoekt de Commissie bij de aanstaande herziening van de SAP-verordening een expliciete bepaling op te nemen waarin staat dat de opschorting of intrekking van SAP+-voordelen gebaseerd moet zijn op een proportioneel criterium, zodat stimuleringsregelingen niet zijn uitgesloten voor ondernemingen die in hun bedrijfsactiviteiten en relaties met hun werknemers voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de internationale verbintenissen die de begunstigde landen zijn aangegaan;

17. herinnert eraan dat, hoewel de lidstaten in eerste instantie verantwoordelijk zijn voor de adequate invoering en tenuitvoerlegging van fundamentele arbeidsnormen, ook transnationale bedrijven - in ieder geval indirect - verantwoordelijk moeten worden gesteld; spoort transnationale bedrijven aan om praktijken voor maatschappelijk verantwoord ondernemen en fundamentele arbeidsnormen aan te nemen en te bevorderen, zowel ten aanzien van de werkzaamheden die zij zelf uitvoeren en rechtstreeks beheren als ten aanzien van hun buitenlandse leveranciers en onderaannemers (meestal in ontwikkelingslanden); beveelt aan dat dergelijk beleid wordt ontwikkeld in samenwerking met alle betrokken belanghebbenden (overheden, bedrijven, vakbonden en NGO's); erkent dat de groeiende belangstelling voor maatschappelijk verantwoord ondernemen ertoe heeft geleid dat transnationale bedrijven zich meer bewust zijn van de positieve rol van fundamentele arbeidsnormen in de ontwikkeling van ondernemingen; beveelt aan dat de Commissie de mogelijkheid onderzoekt technische ondersteuning te bieden aan ondernemingen, in het bijzonder kleine en middelgrote, en aan lokale autoriteiten in derde landen, om ervoor te zorgen dat zij de noodzakelijke financiële en personele middelen hebben voor de tenuitvoerlegging van dergelijk beleid;

18. spoort de regeringen van de moederlanden van transnationale ondernemingen aan om toezicht te houden op de toepassing van de richtsnoeren van de OESO voor multinationale ondernemingen en periodiek verslag uit te brengen over de bijdrage van deze ondernemingen aan de effectieve tenuitvoerlegging van de fundamentele arbeidsnormen van de IAO;

19. dringt er bij de Commissie op aan bij te dragen aan de verdere ontwikkeling van de VN‑normen met betrekking tot de verantwoordelijkheid van transnationale bedrijven en andere ondernemingen inzake mensenrechten, om ervoor te zorgen dat deze een effectief wereldwijd instrument vormen tegen de schending van fundamentele arbeidsnormen en andere mogelijke schendingen van de mensenrechten door bedrijven;

20. beveelt aan dat de Commissie de instelling van geschikte juridische vrijwaringsmaatregelen en mechanismen op EU-niveau onderzoekt die het mogelijk maken om in de EU gevestigde importeurs te identificeren en te vervolgen wanneer zij, in welk deel van de bevoorradingsketen dan ook, schendingen van de IAO-verdragen inzake de fundamentele arbeidsnormen hebben toegelaten; beveelt aan dat de Commissie de mogelijkheden verkent voor het ontwikkelen van stimuleringsregelingen voor in de EU gevestigde importeurs die regelmatige en onafhankelijke controles uitvoeren op de vervaardiging van hun producten in alle derde landen die deel uitmaken van de bevoorradingsketen;

21. beveelt aan dat de Commissie een onderzoek instelt om bedrijven te identificeren die voortdurend en aanhoudend toestaan dat arbeidsnormen worden geschonden in enig deel van de productie- en bevoorradingsketen, en verzoekt haar een lijst van deze bedrijven beschikbaar te stellen aan in de EU gevestigde importeurs;

22. roept de EU ertoe op bij te dragen aan waardig werk door middel van haar migratiebeleid, door ondersteuning te bieden aan de autoriteiten in de gastlanden met het oog op de bescherming en betere behandeling van de migranten die er leven, en daarnaast illegale migratie en mensensmokkel tegen te gaan;

23. onderstreept de elementaire rol die maatschappelijk verantwoord ondernemen kan spelen bij de bevordering van waardig werk en roept de Commissie ertoe op maatschappelijk verantwoord ondernemen te blijven stimuleren, in combinatie met de maatregelen die de OESO en de IAO hebben goedgekeurd;

24. benadrukt dat het noodzakelijk is dat de WTO, de CNUCED, de IAO en andere internationale organisaties nauwer gaan samenwerken met het oog op de complementariteit van hun respectieve beleid; is van mening dat coherentie van de getroffen maatregelen essentieel is voor de bevordering van waardig werk en het garanderen daarvan in de praktijk; stelt voor om de IAO de status van waarnemer te verlenen binnen de WTO; roept de parlementen van de andere WTO-lidstaten op om dit verzoek te steunen;

25. verzoekt de Commissie om in de WTO de bevordering van waardig werk tot een doelstelling van de EU te maken, in de vorm van een globaal akkoord dat erop gericht is ontwikkelingslanden meer beleidsruimte te geven, onder andere door binnen de EU meer rekening te houden met eisen op het gebied van bijzondere en gedifferentieerde behandeling (BGB) en met initiatieven voor de stabilisatie van exportproductprijzen;

26. verzoekt de Commissie een voorstel te doen voor het instellen van een comité "handel en waardig werk" binnen de WTO, naar het voorbeeld van het comité "handel en milieu";

27. wijst erop dat de IAO krachtens haar statuten kan oproepen tot handelssancties tegen een land dat de internationale sociale overeenkomsten niet naleeft, en verzoekt de WTO zich ertoe te verplichten de besluiten van de IAO in acht te nemen, in het belang van de coherentie van de actie van de internationale instellingen;

28. stelt voor de IAO autorisatie te verlenen om expertises ("amicus briefs") in te dienen bij de WTO-panels en de Beroepsinstantie in relevante gevallen waar de schending van internationale conventies onderwerp is van een geschil en waar rekening moet worden gehouden met de besluiten van de IAO;

29. is van mening dat, in gevallen waar een besluit van het orgaan voor geschillenbeslechting naar de mening van een WTO-lidstaat in strijd is met besluiten van de IAO betreffende de verenigbaarheid met de conventies op het gebied van arbeid, er een mogelijkheid moet zijn om beroep aan te tekenen bij de IAO, teneinde de coherentie van de activiteiten van de internationale gemeenschap ter bevordering van waardig werk te waarborgen;

30. benadrukt de noodzaak van bevordering van gedragscodes voor multinationale ondernemingen waarover binnen de OESO overeenstemming is bereikt met de vakbonden en waarin de doelstellingen van waardig werk zijn opgenomen, en is van mening dat deze regels ook moeten gelden voor dochterondernemingen in derde landen van firma's waarvan het hoofdkantoor in Europa is gevestigd, alsmede voor onderaannemers en leveranciers die zijn betrokken bij de productieketen van de betreffende firma's;

31. is ingenomen met de steun die de Commissie wil geven aan het vergroten van de betrokkenheid van de sociale partners en andere maatschappelijke organisaties bij het mondiaal bestuur (zoals de WTO en de Internationale Financiële Instellingen), naar het voorbeeld van het overlegmodel van de OESO, maar wijst erop dat het betrekken van deze actoren bij bilaterale of regionale handelsbesprekingen binnen de EU net zo belangrijk is;

32. verzoekt de EU om de naleving van de internationale arbeidsnormen deel te laten uitmaken van onderhandelingen over de toetreding van nieuwe lidstaten tot de WTO;

33. verzoekt de Commissie de EU-lidstaten aan te zetten tot een meer gezamenlijke aanpak wat betreft het realiseren van een effectieve opneming van waardig werk als doelstelling van de Internationale Financiële Instellingen, in het bijzonder waar het gaat om hun beleidsadviezen, hun programma's voor ontwikkelingshulp en hun leningen aan particuliere ondernemingen;

34. beklemtoont dat waardig werk een zaak is van alle werknemers en dat werk dat op informele basis wordt gedaan door de IAO is geïdentificeerd als indicator van het bestaan van "tekorten op het gebied van waardig werk", die teniet moeten worden gedaan, zodat alle werknemers kunnen werken binnen een wettelijk en institutioneel kader waarin hun rechten zijn gewaarborgd;

35. beklemtoont dat gedragscodes niet mogen worden bekrachtigd zonder specifiek te vermelden welke soorten van initiatieven waardig werk bevorderen, en dat codes te vaak ontoereikende surrogaten zijn voor de aanname en tenuitvoerlegging van wetgeving, voor de rol die de vakbonden moeten spelen en voor goede industriële verhoudingen; roept ertoe op in plaats daarvan het creëren van waardig werk te erkennen als een essentieel onderdeel van wat het voor een onderneming inhoudt om te worden beschouwd als maatschappelijk verantwoord; benadrukt verder dat het Multi-Stakeholder Forum en de Europese alliantie inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen pas nuttige middelen voor de bevordering van waardig werk zullen worden als de zorgen van vakbonden en NGO's met betrekking tot deze organen zijn weggenomen;

36. beklemtoont, tot slot, het belang van het bevorderen van de Tripartiete Verklaring van de IAO betreffende multinationals en sociaal beleid.

PROCEDURE

Titel

Bevordering van waardig werk voor iedereen

Procedurenummer

2006/2240(INI)

Commissie ten principale

EMPL

Advies uitgebracht door

Datum bekendmaking

INTA
28.9.2006

Rapporteur voor advies
  Datum benoeming

Harlem Désir
11.9.2006

Behandeling in de commissie

3.10.2006

22.11.2006

 

 

 

Datum goedkeuring

19.12.2006

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

24

1

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Kader Arif, Francisco Assis, Jean-Pierre Audy, Enrique Barón Crespo, Daniel Caspary, Françoise Castex, Christofer Fjellner, Béla Glattfelder, Alain Lipietz, Caroline Lucas, Erika Mann, Helmuth Markov, David Martin, Georgios Papastamkos, Peter Šťastný, Robert Sturdy, Gianluca Susta, Johan Van Hecke, Daniel Varela Suanzes-Carpegna, Zbigniew Zaleski

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s)

Panagiotis Beglitis, Harlem Désir, Elisa Ferreira, Małgorzata Handzlik, Jens Holm

PROCEDURE

Titel

Bevordering van waardig werk voor iedereen

Procedurenummer

2006/2240(INI)

Commissie ten principale

        Datum bekendmaking toestemming

EMPL

28.9.2006

Medeadviserende commissie(s)
  Datum bekendmaking

DEVE
28.9.2006

FEMM
28.9.2006

INTA
28.9.2006

 

 

Geen advies
  Datum besluit

AFET
13.9.2006

 

 

 

 

Nauwere samenwerking

        Datum bekendmaking

 

 

Rapporteur(s)
  Datum benoeming

Marie Panayotopoulos-Cassiotou
21.6.2006

 

Vervangen rapporteur(s)

 

 

Behandeling in de commissie

22.11.2006

24.1.2007

28.2.2007

 

 

Datum goedkeuring

1.3.2007

Uitslag eindstemming

+:

-:

0:

35

4

0

Bij de eindstemming aanwezige leden

Jan Andersson, Alexandru Athanasiu, Roselyne Bachelot-Narquin, Emine Bozkurt, Philip Bushill-Matthews, Milan Cabrnoch, Alejandro Cercas, Christina Christova, Derek Roland Clark, Luigi Cocilovo, Proinsias De Rossa, Harlem Désir, Harald Ettl, Richard Falbr, Carlo Fatuzzo, Ilda Figueiredo, Joel Hasse Ferreira, Stephen Hughes, Karin Jöns, Jan Jerzy Kułakowski, Jean Lambert, Raymond Langendries, Bernard Lehideux, Elizabeth Lynne, Thomas Mann, Ana Mato Adrover, Maria Matsouka, Marie Panayotopoulos-Cassiotou, Pier Antonio Panzeri, Jacek Protasiewicz, José Albino Silva Peneda, Kathy Sinnott, Jean Spautz, Gabriele Stauner, Anne Van Lancker

Bij de eindstemming aanwezige vaste plaatsvervanger(s)

Edit Bauer, Mihael Brejc, Françoise Castex, Richard Howitt, Sepp Kusstatscher, Roberto Musacchio

Bij de eindstemming aanwezige plaatsvervanger(s) (art. 178, lid 2)

André Brie, Jaromír Kohlíček

Datum indiening

15.3.2007

 

Opmerkingen (slechts in één taal beschikbaar)